ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.248.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 248

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
22 september 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 862/2009 van de Raad van 15 september 2009 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 1487/2005 zijn ingesteld ten aanzien van de invoer van bepaalde afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens van oorsprong uit de Volksrepubliek China

1

 

 

Verordening (EG) nr. 863/2009 van de Commissie van 21 september 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

 

Verordening (EG) nr. 864/2009 van de Commissie van 21 september 2009 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2009 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 533/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee

11

 

 

Verordening (EG) nr. 865/2009 van de Commissie van 21 september 2009 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2009 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 539/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor bepaalde producten in de sector eieren en ovoalbumine

13

 

 

Verordening (EG) nr. 866/2009 van de Commissie van 21 september 2009 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2009 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1385/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor vlees van pluimvee

15

 

*

Verordening (EG) nr. 867/2009 van de Commissie van 21 september 2009 tot wijziging en rectificatie van Verordening (EG) nr. 1242/2008 van de Commissie houdende invoering van een communautaire typologie van de landbouwbedrijven

17

 

*

Verordening (EG) nr. 868/2009 van de Commissie van 21 september 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 748/2008 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van bevroren omlopen van runderen van GN-code 02062991 en Verordening (EG) nr. 810/2008 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit en voor bevroren buffelvlees

21

 

 

Verordening (EG) nr. 869/2009 van de Commissie van 21 september 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 838/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 september 2009

23

 

*

Verordening (EG) nr. 870/2009 van de Commissie van 21 september 2009 tot vaststelling van een verbod op de visserij op heek in gebied VIIIc, IX en X; EG-wateren van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

26

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2009/713/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 21 oktober 2008 betreffende de investering van de gemeente Rotterdam in het Ahoy’-complex (Steunmaatregel C 4/08 (ex N 97/07, ex CP 91/07)) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 6018)  ( 1 )

28

 

 

2009/714/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 21 september 2009 tot voordracht van twee uit de publieke sector afkomstige leden van de raad van toezicht van de European Financial Reporting Advisory Group

38

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/1


VERORDENING (EG) Nr. 862/2009 VAN DE RAAD

van 15 september 2009

tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 1487/2005 zijn ingesteld ten aanzien van de invoer van bepaalde afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1487/2005 (2) („de oorspronkelijke verordening”) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens („WPF” of „het betrokken product”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC” of „het betrokken land”). Bij het onderzoek dat tot de bovengenoemde verordening heeft geleid („het oorspronkelijke onderzoek”), werd de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004 als onderzoektijdvak gebruikt („het oorspronkelijke onderzoektijdvak”).

(2)

Na een nieuw onderzoek in verband met het voor eigen rekening nemen (absorptie) van het recht werden deze maatregelen bij Verordening (EG) nr. 1087/2007 van de Raad (3) gewijzigd. De momenteel geldende rechten variëren van 14,1 % tot 74,8 %.

2.   PROCEDURE

2.1.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(3)

Op 1 april 2008 heeft de Commissie een verzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening ontvangen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen teneinde na te gaan of bepaalde productsoorten onder het toepassingsgebied van de bestaande antidumpingmaatregelen vallen.

(4)

Het verzoek is ingediend door Hüpeden GmbH & Co. KG („de indiener van het verzoek”), een in Duitsland gevestigde importeur.

(5)

De indiener van het verzoek beweerde dat het door hem ingevoerde product alleen wordt gebruikt voor de vervaardiging van een speciale plakband voor de isolatie van kabels in kabelbomen van motoren, met name automotoren (hierna „tapekwaliteit”), en dat de technische en chemische eigenschappen van deze tapekwaliteit verschillen van die van het betrokken product zoals gedefinieerd in het oorspronkelijke onderzoek. Met name de treksterkte en de kleuring van tapekwaliteit bleken te verschillen. De indiener van het verzoek voerde aan dat daarom moest worden aangenomen dat tapekwaliteit buiten het toepassingsgebied van het oorspronkelijke onderzoek viel en dat de bovenvermelde maatregelen er bijgevolg niet op van toepassing waren.

2.2.   Opening van het nieuwe onderzoek

(6)

Daar de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, kondigde zij bij op 26 juni 2008 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt bericht (4) aan overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te zullen openen dat uitsluitend op de productomschrijving betrekking zou hebben. Doel van het nieuwe onderzoek was met name uit te maken of tapekwaliteit deel uitmaakt van het betrokken product zoals gedefinieerd in het oorspronkelijke onderzoek.

2.3.   Nieuw onderzoek

(7)

De Commissie heeft de autoriteiten van de VRC en alle andere bekende betrokken partijen, d.w.z. producenten-exporteurs in het betrokken land, producenten alsook gebruikers en importeurs in de Gemeenschap, officieel in kennis gesteld van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(8)

De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan de haar bekende belanghebbenden en aan alle andere partijen die zich binnen de in het bericht van opening gestelde termijn bij haar hadden aangemeld.

(9)

Gezien de werkingssfeer van het nieuwe onderzoek is er geen onderzoektijdvak vastgesteld. De middels de vragenlijst ontvangen informatie betrof de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 („de beoordelingsperiode”). Met betrekking tot de beoordelingsperiode zijn gegevens over het volume en de waarde van de verkoop/inkoop, het productievolume en de productiecapaciteit voor tapekwaliteit en alle soorten WPF gevraagd. Bovendien is de betrokken partijen gevraagd om opmerkingen over de verschillen en de overeenkomsten tussen tapekwaliteit en andere soorten WPF wat betreft het productieproces, de technische eigenschappen, de toepassingen, de onderlinge verwisselbaarheid, enz.

(10)

Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van de indiener van het verzoek, één Chinese producent-exporteur van tapekwaliteit, één communautaire producent van tapekwaliteit, twee communautaire producenten van andere soorten WPF en één gebruiker van tapekwaliteit.

(11)

De Commissie heeft alle gegevens die zij noodzakelijk achtte om uit te maken of het toepassingsgebied van de bestaande antidumpingmaatregelen moest worden gewijzigd, ingewonnen en gecontroleerd en heeft bij de volgende ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd:

Hüpeden GmbH & Co. KG, Hamburg, Duitsland;

TFE Textil, Nüziders, Oostenrijk;

Wujiang Glacier Fabrics, Wujiang, VRC.

(12)

Alle partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen die aan de conclusies van dit nieuwe onderzoek ten grondslag liggen („mededeling van de definitieve bevindingen”). Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

(13)

Er is naar behoren rekening gehouden met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen en in de hierna volgende overwegingen wordt daarop nader ingegaan.

3.   BETROKKEN PRODUCT

(14)

Bij het product, zoals gedefinieerd in de oorspronkelijke verordening, gaat het om weefsels bevattende 85 of meer gewichtspercenten getextureerde en/of niet-getextureerde filamenten van polyesters, geverfd (inclusief witgeverfd) of bedrukt, van oorsprong uit de VRC en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 5407 51 00, 5407 52 00, 5407 54 00, ex 5407 61 10, 5407 61 30, 5407 61 90, ex 5407 69 10 en ex 5407 69 90.

4.   BEVINDINGEN VAN HET ONDERZOEK

(15)

Eerst werd nagegaan of tapekwaliteit onder het toepassingsgebied valt van de maatregelen die zijn ingesteld ten aanzien van bepaalde afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens van oorsprong uit de VRC zoals beschreven in de oorspronkelijke verordening. Vervolgens werd onderzocht of de productomschrijving kon worden gewijzigd op grond van het argument dat tapekwaliteit en de andere soorten WPF niet één enkel product vormen.

4.1.   Voorwerp van het oorspronkelijke onderzoek

(16)

Er zij aan herinnerd dat WPF worden vervaardigd door het weven van polyestergarens en het afwerken van het aldus gemaakte weefsel. De garens kunnen al dan niet voorgeverfd zijn. De afwerking bestaat over het algemeen in het bedrukken of verven van de weefsels, maar deze kunnen nog verder worden afgewerkt om een perzikhuideffect te verkrijgen of om het weefsel bijvoorbeeld waterafstotend te maken.

(17)

In overweging 8 van de oorspronkelijke verordening staat dat het betrokken product moet worden onderscheiden van weefsels die worden vervaardigd van geverfde polyesterfilamentgarens waarbij het patroon in verschillende kleuren wordt ingeweven. Deze weefsels, die onder de GN-codes 5407 53 00 en 5407 61 50 zijn ingedeeld, zijn uitgesloten van de productomschrijving en vallen bijgevolg niet onder de geldende antidumpingmaatregelen.

(18)

De indiener van het verzoek betoogde in zijn verzoek om een nieuw onderzoek dat tapekwaliteit niet onder de omschrijving van het betrokken product valt zoals dat in de oorspronkelijke verordening is gedefinieerd, omdat zij van voorgeverfde garens is gemaakt en bijgevolg overeenkomt met het in overweging 17 omschreven product. De indiener van het verzoek legde ook uit dat hij zijn invoer van tapekwaliteit van oorsprong uit de VRC steeds onder de GN-code 5407 53 00 heeft aangegeven, zelfs voordat in 2005 antidumpingmaatregelen zijn ingesteld. Met betrekking tot dit argument zij erop gewezen dat een antidumpingverordening zoals deze niet het geschikte rechtsinstrument is om te bepalen onder welke GN-code specifieke zendingen hadden moeten worden ingedeeld. Dit is in de eerste plaats een kwestie waarover de nationale autoriteiten moeten beslissen, zo nodig door middel van een bindende tariefinlichting en/of een verzoek om een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Indien echter geen van de door de indiener van het verzoek ingevoerde producten onder het bij de oorspronkelijke verordening ingestelde antidumpingrecht kan vallen, zou dit nieuwe onderzoek geen praktisch nut blijken te hebben. Uit het onderzoek is in dit verband gebleken dat tapekwaliteit van voorgeverfde garens wordt gemaakt, maar dat deze garens niet van verschillende kleuren zijn en dat met deze garens geen zichtbaar patroon wordt ingeweven. In het kader van dit onderzoek wordt dan ook aangenomen dat tapekwaliteit te onderscheiden is van het in overweging 17 omschreven product.

(19)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen argumenteerde de indiener van het verzoek dat tapekwaliteit moest worden beschouwd als gemaakt van garens van verschillende kleuren omdat de koolstof die niet homogeen in het polyestergaren wordt gesmolten, nuances van zwart in het garen doet ontstaan. De indiener van het verzoek staaft dit argument door te verwijzen naar de aanvullende aantekeningen bij bijlage I, tweede deel, afdeling XI, bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (5), waar de definitie van weefsels van verschillend gekleurd garen weefsels bestaande uit garens van nuances van dezelfde kleur omvat, en door te verwijzen naar adviezen van onafhankelijke deskundigen.

(20)

In antwoord op dit argument wordt er nogmaals op gewezen dat deze verordening niet tot doel heeft te bepalen onder welke GN-code de invoer van tapekwaliteit moet worden aangegeven. Dit argument werd in het kader van dit onderzoek dan ook irrelevant geacht omdat, zoals hierboven vermeld, kwesties betreffende indeling in het douanetarief in de eerste plaats door de bevoegde nationale autoriteiten worden geregeld.

(21)

In zijn verzoek voerde de indiener ook aan dat het oorspronkelijke onderzoek bij de opening en in de voorlopige fase uitsluitend gericht was op WPF voor kleding en dat werd aangenomen dat alleen deze soorten weefsels waren opgenomen in de definitie van het betrokken product en onder de antidumpingmaatregelen vielen. De indiener van het verzoek stelde tevens dat de productomschrijving van het oorspronkelijke onderzoek pas in de oorspronkelijke verordening tot instelling van definitieve antidumpingmaatregelen werd uitgebreid tot alle soorten toepassingen. Voorts betoogde hij dat tapekwaliteit door de auto-industrie wordt gebruikt voor een zeer specifieke toepassing en dat zij daarom niet tot het betrokken product mag worden gerekend.

(22)

Met betrekking tot dit argument zij opgemerkt dat in het bericht van opening van het oorspronkelijke onderzoek (6) sprake was van WPF „die gewoonlijk worden gebruikt voor de vervaardiging van kledingstukken” en niet van WPF die uitsluitend voor de vervaardiging van kledingstukken worden gebruikt. Dit betekent dat tussen de opening van het onderzoek en de instelling van definitieve maatregelen geen uitbreiding van het betrokken product heeft plaatsgevonden, zoals de indiener van het verzoek beweert. Bovendien is er, afgezien van de verduidelijking dat ook „witgeverfde” WPF deel uitmaken van de productomschrijving, geen ander verschil tussen het betrokken product zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 426/2005 van de Commissie (7) („de voorlopige verordening”) en de definitieve verordening van het oorspronkelijke onderzoek (d.w.z. de oorspronkelijke verordening). In geen van beide verordeningen worden WPF die voor een specifieke toepassing worden ingevoerd, in het dispositief (artikel 1, lid 1) of in de tekst (overwegingen) betreffende de definitie van het betrokken product vrijgesteld van het recht. In de voorlopige verordening, met name in de eerste zin van overweging 11, wordt het betrokken product omschreven uit het oogpunt van zijn fysieke kenmerken. Ook daar staat alleen dat WPF „gewoonlijk” worden gebruikt voor kledingstukken, zonder dat dit in welk opzicht ook een voorwaarde is waarvan afhangt of het onderzoek en/of het (voorlopige) recht erop van toepassing zijn. Later werd er, met het oog op de talrijke mogelijke toepassingen die tijdens het oorspronkelijke onderzoek werden geconstateerd, zoals meubelen en interieurdecoratie, in overweging 6 van de oorspronkelijke verordening uitdrukkelijk aan herinnerd dat alle WPF onder de productomschrijving vielen, ongeacht hun uiteindelijke gebruik. Daarom werden tapekwaliteit en alle andere WPF, met inbegrip van WPF voor toepassingen in de auto-industrie, opgenomen in de definitie van het betrokken product in het oorspronkelijke onderzoek.

(23)

De indiener van het verzoek voerde ook aan, in dezelfde lijn als de bovenbeschreven argumenten, dat hij zijn recht van verweer in het oorspronkelijke onderzoek niet naar behoren kon uitoefenen omdat de omschrijving van het betrokken product tussen de voorlopige en de definitieve fase werd uitgebreid, terwijl geen specifieke informatie over deze wijziging aan mogelijke belangstellenden werd toegezonden. De indiener van het verzoek beweerde dat dit de reden was waarom noch hijzelf, noch zijn Chinese leverancier aan het oorspronkelijke onderzoek meewerkte.

(24)

Er zij aan herinnerd dat, zoals vermeld in overweging 22, de productomschrijving niet werd uitgebreid tijdens het oorspronkelijke onderzoek daar andere mogelijke toepassingen dan kleding reeds vanaf de openingsfase in aanmerking werden genomen. Bovendien is de indiener van het verzoek een ervaren commerciële importeur die aan andere antidumpingonderzoeken heeft meegewerkt, zodat hij goed op de hoogte is van de procedures en informatiebronnen (zoals het Publicatieblad) met betrekking tot deze onderzoeken. In dit verband is het ook belangrijk erop te wijzen dat, zoals vermeld in de overwegingen 9 en 10 van de oorspronkelijke verordening, na de bekendmaking van de voorlopige verordening diverse belanghebbenden argumenten aanvoerden tegen de instelling van maatregelen voor WPF voor niet-kledingtoepassingen (bv. meubelen, interieurdecoratie, paraplu’s). Daaruit blijkt dat belangstellenden begrepen dat het onderzoek nooit beperkt was tot WPF voor kledingstukken. Op grond hiervan moest het argument worden afgewezen.

(25)

Na mededeling van de definitieve bevindingen voerde de indiener van het verzoek verder aan dat hij tijdens het oorspronkelijke onderzoek opmerkingen had ingediend en tegelijkertijd de zaak ook actief had besproken met een aantal bij dat onderzoek betrokken textielverenigingen. Volgens de indiener van het verzoek kwam er op geen enkel moment enige aanwijzing van de Commissie dat weefsels van tapekwaliteit onder het toepassingsgebied van het onderzoek of de maatregelen konden vallen.

(26)

Ten eerste zij opgemerkt dat de indiener van het verzoek duidelijk volledig op de hoogte was van het bestaan van het oorspronkelijke onderzoek. Bovendien had het onderzoek, zoals hierboven vermeld, wel degelijk vanaf het begin betrekking op WPF. De indiener van het verzoek heeft ook geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de Commissie tapekwaliteit ooit heeft uitgesloten van het toepassingsgebied van het oorspronkelijke onderzoek of dat een van de partijen haar ooit heeft voorgesteld dat te doen. De opmerkingen die de indiener van het verzoek tijdens het oorspronkelijke onderzoek heeft ingediend, hadden immers betrekking op aspecten van de procedure van algemeen belang voor de Gemeenschap en op kwesties betreffende de mogelijke opneming van gebleekte of ongebleekte weefsels in het toepassingsgebied van de antidumpingmaatregelen. Het is mogelijk dat de indiener van het verzoek zichzelf niet beschouwde als betrokken bij het oorspronkelijke onderzoek wat zijn invoer van tapekwaliteit betreft. Als dat het geval was, is dat blijkbaar toe te schrijven aan het feit dat de indiener van het verzoek zijn invoer van tapekwaliteit aangaf onder GN-code 5407 53 00, een code waarop het oorspronkelijke onderzoek geen betrekking had. Het toepassingsgebied van een onderzoek wordt echter niet beperkt door het feit dat een marktdeelnemer goederen die onder dat toepassingsgebied vallen, onder een verkeerde GN-code heeft aangegeven. Op grond hiervan moest het argument van de indiener van het verzoek worden afgewezen.

(27)

Gezien het bovenstaande wordt bevestigd dat de invoer van tapekwaliteit van oorsprong uit de VRC onder het toepassingsgebied van de in de oorspronkelijke verordening beschreven maatregelen valt.

4.2.   Vergelijking tussen tapekwaliteit en andere soorten WPF

(28)

Om uit te maken of tapekwaliteit en andere soorten WPF één enkel product vormen, werden tapekwaliteit en andere soorten WPF met elkaar vergeleken uit het oogpunt van de fysische, technische en/of chemische basiseigenschappen. Aanvullende criteria zoals productieproces, prijzen, toepassingen en onderlinge verwisselbaarheid werden eveneens onderzocht.

4.2.1.   Fysische en technische eigenschappen van tapekwaliteit

(29)

Uit het onderzoek is gebleken dat de garens die worden gebruikt om de draden te maken voordat tapekwaliteit wordt geweven, een kleine hoeveelheid koolstof (minder dan 3 %) bevatten. Voor de vervaardiging van dit garen worden koolstofhoudende snippers gesmolten met snippers zuiver polyester, waarna de smelt door kleine gaatjes wordt geperst om zwarte filamenten te produceren. Die filamenten worden vervolgens tot zwarte garens gesponnen.

(30)

Door de toevoeging van koolstof aan de grondstof krijgt tapekwaliteit een zwarte kleur die bestand is tegen diverse verkleurende behandelingen, zowel chemische (wassen in zeep of onderdompelen in een bad met oplosmiddel) als mechanische (droog of nat wrijven). Door het gebruik van deze grondstof wordt ook de treksterkte van het weefsel van tapekwaliteit verlaagd in vergelijking met andere soorten WPF die van hetzelfde aantal draden zijn gemaakt.

(31)

De indiener van het verzoek voerde aan dat tapekwaliteit verder van andere soorten WPF kon worden onderscheiden daar zij, door haar lagere treksterkte, met de hand kan worden gescheurd. Deze eigenschap van tapekwaliteit is een specifieke eis van de auto-industrie; zo kunnen de arbeiders de plakband bij het isoleren van de kabels snel afscheuren.

(32)

Een communautaire producent van tapekwaliteit vervaardigt momenteel echter een andere soort tapekwaliteit die ook in de auto-industrie wordt gebruikt en niet met de hand kan worden gescheurd. Dit weefsel is ook gemaakt van garens met toegevoegde koolstof, maar het koolstofgehalte van het garen is lager dan bij de tapekwaliteit die door de medewerkende Chinese producent-exporteur wordt vervaardigd en door de indiener van het verzoek wordt ingevoerd. Deze productieactiviteit en de specificaties van het door de communautaire producent verkochte product werden geconstateerd tijdens het door de Commissie verrichte controlebezoek. Voorts is gebleken dat andere soorten WPF ook met de hand kunnen worden gescheurd als het aantal draden in het weefsel laag is. Deze eigenschap kon dan ook niet worden beschouwd als een echt kenmerk van tapekwaliteit dat andere soorten WPF niet hebben, of als een kenmerk op basis waarvan tapekwaliteit kan worden uitgesloten van de definitie van het betrokken product. Hetzelfde geldt voor de vergelijking van de treksterkte.

(33)

Na mededeling van de definitieve bevindingen wees de indiener van het verzoek er nogmaals op dat tapekwaliteit een meetbaar lagere treksterkte heeft dan WPF, daar de treksterkte van tapekwaliteit 20 % lager is dan de treksterkte van WPF met identiek garennummer. Hij erkende dat WPF met laag garennummer met de hand kan worden gescheurd, maar dat het misschien niet meer geschikt is voor de aanbrenging van een lijmcoating omdat de lijm als gevolg van de lagere dichtheid door het weefsel zou dringen.

(34)

Met betrekking tot dit argument zij erop gewezen dat, wat de treksterkte betreft, geen belanghebbende tijdens het onderzoek een duidelijke en objectieve drempel kon aanwijzen op basis waarvan tapekwaliteit kan worden onderscheiden van andere soorten WPF, en niet alleen van WPF met hetzelfde garennummer. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat tapekwaliteit met een hogere treksterkte kan worden geproduceerd, afhankelijk van de specificaties die de afnemers van dit product verlangen. Ten slotte heeft de indiener van het verzoek geen absolute drempels voor de treksterkte en de dichtheid verstrekt waarbij de lijm door het weefsel zou dringen. Deze argumenten moesten dan ook worden afgewezen.

(35)

Wat de aard van de in tapekwaliteit gebruikte grondstof betreft, zij opgemerkt dat het koolstofgehalte van het garen zeer laag is: van 1 tot 3 %, naargelang van de producten van tapekwaliteit die tijdens het onderzoek zijn getest. Verder is uit het onderzoek gebleken dat het koolstofgehalte niet nauwkeurig kan worden gemeten zodra het garen vervaardigd is. Het is dan ook zeer moeilijk om het koolstofgehalte van het weefsel te bepalen. Dit werd ook bevestigd door de indiener van het verzoek in de opmerkingen die hij na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft ingediend.

(36)

Met betrekking tot de kleur van tapekwaliteit wordt in de eerste plaats verduidelijkt dat, in tegenstelling tot wat de indiener van het verzoek beweert als zou tapekwaliteit alleen zwart kunnen zijn, het afgewerkte weefsel van tapekwaliteit ofwel zwart, ofwel grijsachtig kan zijn, afhankelijk van het koolstofgehalte van het garen. Er wordt met nadruk op gewezen dat WPF die na het weven zwart of grijsachtig worden geverfd, er precies hetzelfde uitzien als tapekwaliteit en dat deze verschillende soorten niet met het blote oog van elkaar te onderscheiden zijn.

(37)

Wat de kleurvastheid van tapekwaliteit betreft, wordt erkend dat weefsel van tapekwaliteit bestand is tegen verkleurende behandelingen, maar tijdens het onderzoek werd ook geconstateerd dat WPF die gemaakt zijn van voorgeverfd garen, ook kleurvast kunnen zijn. Bovendien kon tijdens het onderzoek geen meetbare drempel worden bepaald om een onderscheid te maken tussen als verkleurend beschouwde weefsels en als niet-verkleurend beschouwde weefsels, vooral wat betreft WPF die van voorgeverfde garens zijn gemaakt. Er zij immers opgemerkt dat, overeenkomstig de aanvullende aantekeningen bij bijlage I, tweede deel, afdeling XI, bij Verordening (EEG) nr. 2658/87, de definitie van „geverfde weefsels” weefsels omvat bestaande uit gekleurde garens van één kleur. Volgens hetzelfde document omvat de definitie van „gekleurde garens” garens die, anders dan wit, in de massa zijn geverfd. Daarom kan kleurvastheid niet worden beschouwd als een eigenschap op grond waarvan tapekwaliteit en andere soorten WPF sterk van elkaar verschillen.

(38)

Na mededeling van de definitieve bevindingen legde de indiener van het verzoek een verslag van een in textiel- en chemische producten gespecialiseerd technisch instituut over waarmee hij wilde bewijzen dat de kleurvastheid van tapekwaliteit een echt kenmerk van tapekwaliteit is. Dit verslag was gebaseerd op de zogenaamde Baumgartemethode, die erin bestaat het weefsel onder te dompelen in een bad met oplosmiddel zoals chloorbenzol. Weefsels van tapekwaliteit zullen na een dergelijke test hun zwarte kleur behouden, terwijl aan het oppervlak zwart geverfde WPF zouden verkleuren en de kleur in het bad zou achterblijven.

(39)

De verschillende verslagen die de indiener van het verzoek tijdens het onderzoek heeft overgelegd, werden bestudeerd en in dit verband zij opgemerkt dat de deskundigen twee manieren onderscheiden om WPF te verven: ofwel door het garen of het weefsel zelf in een kleurbad onder te dompelen (aan het oppervlak verven) of door de kleur bij de vervaardiging van het garen in het polyester in te smelten (in de massa verven). Aan de hand van de in de verschillende verslagen gepresenteerde methode kunnen in de massa zwart geverfde WPF worden onderscheiden van andere, aan het oppervlak zwart geverfde WPF. Deze verslagen tonen echter niet aan dat tapekwaliteit de enige mogelijke soort WPF is die in de massa zwart wordt geverfd. De overgelegde verslagen hebben dan ook geen middel aangereikt om tapekwaliteit te onderscheiden van WPF die van in de massa zwart geverfde garens zijn gemaakt. Deze verslagen bevestigden zelfs dat in de massa geverfde WPF ook de verkleuringstest met oplosmiddel zouden doorstaan. Bijgevolg kan de oplosmiddelbestendigheid niet worden beschouwd als een echt kenmerk van tapekwaliteit in vergelijking met andere WPF, zodat dit argument moest worden afgewezen.

(40)

Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat, ofschoon er enkele verschillen zijn, er geen fysische, technische en/of chemische eigenschappen zijn op grond waarvan tapekwaliteit en andere soorten WPF duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn.

4.2.2.   Productieproces

(41)

Uit het onderzoek is gebleken dat dezelfde productiefaciliteiten kunnen worden gebruikt om tapekwaliteit en andere soorten WPF te vervaardigen, aangezien dezelfde weefgetouwen worden gebruikt om alle soorten WPF te weven en de afwerking over het algemeen zowel voor tapekwaliteit als voor andere soorten WPF wordt uitbesteed. Overigens, alle producenten van tapekwaliteit die tijdens het onderzoek werden bezocht, vervaardigen zowel tapekwaliteit als andere soorten WPF.

(42)

Het onderzoek heeft echter aangetoond dat er enkele verschillen zijn tussen tapekwaliteit en andere soorten WPF wat de afwerking betreft. Daar tapekwaliteit uiteindelijk wordt voorzien van een lijmcoating, wordt zij, voordat zij wordt verkocht, aan één zijde gladgeperst zodat de lijmcoating alleen aan de niet-gladgeperste zijde vastkleeft (het zogenaamde „kalanderen”). Bovendien hoeft tapekwaliteit, in tegenstelling tot andere geverfde soorten WPF, niet te worden geverfd of bedrukt om zijn zwarte kleur te krijgen. Er is echter ook bij de andere soorten WPF een grote verscheidenheid aan mogelijke afwerkingen en al die soorten werden in het oorspronkelijke onderzoek toch als één enkel product beschouwd.

(43)

Na mededeling van de definitieve bevindingen voerde de indiener van het verzoek aan dat gemeenschappelijke productiefaciliteiten geen gegeven waren op grond waarvan kon worden aangenomen dat WPF van voorgeverfde garens als één enkel product moesten worden beschouwd.

(44)

Met betrekking tot dit argument zij eraan herinnerd dat, zoals vermeld in overweging 28, de vraag of tapekwaliteit en andere soorten WPF als één enkel product of als twee verschillende producten moeten worden beschouwd, hoofdzakelijk wordt beoordeeld op basis van de fysische, technische en/of chemische eigenschappen van de producten. Andere, aanvullende criteria zoals het productieproces en de onderlinge verwisselbaarheid van de diverse productsoorten kunnen ook worden onderzocht. In verband met dit argument zij ook opgemerkt dat dit onderzoek niet tot doel heeft na te gaan of WPF van voorgeverfde garens deel uitmaken van het betrokken product, maar meer specifiek of tapekwaliteit deel uitmaakt van het betrokken product. Op grond hiervan moet het argument worden afgewezen.

(45)

De indiener van het verzoek betoogde verder dat er verschillen in het productieproces zijn, aangezien een andere grondstof wordt gebruikt en verven of bedrukken niet meer nodig is om tapekwaliteit te produceren, in tegenstelling tot wat het geval is voor andere soorten WPF.

(46)

In verband met dit argument betreffende het verschil in grondstof wordt in overweging 29 reeds erkend dat de voor tapekwaliteit gebruikte grondstof enigszins verschilt van andere voorgeverfde garens die worden gebruikt om WPF te weven, daar zij een kleine hoeveelheid koolstof bevat. Er zij echter aan herinnerd dat alle partijen, met inbegrip van de indiener van het verzoek, het erover eens waren dat het koolstofgehalte van het afgewerkte weefsel onmogelijk te meten is, zodat deze enigszins verschillende grondstof niet kan worden opgespoord in het eindproduct. Dit argument moest dan ook worden afgewezen.

(47)

De indiener van het verzoek voerde ook aan dat de afwezigheid van verven of bedrukken eerder werd aangewend om de zogenaamde grijze weefsels uit te sluiten van het toepassingsgebied van de maatregelen, en dat dit ook voor tapekwaliteit moet gelden.

(48)

Met betrekking tot dit argument betreffende de afwezigheid van het stadium verven of bedrukken in het productieproces van afgewerkte tapekwaliteit zij opgemerkt dat hetzelfde geldt voor WPF van voorgeverfde garens en dat WPF van voorgeverfde garens deel uitmaken van het betrokken product. Grijze weefsels werden inderdaad als een van WPF verschillend product beschouwd, maar tapekwaliteit kan niet als grijs weefsel worden beschouwd omdat na het weven diverse afwerkingen plaatsvinden, zoals het kalanderen (uitgelegd in overweging 42), het door een spanraam voeren (hittebehandeling ter voorkoming van krimp van het weefsel), en het zogenaamde „deseizing” (wasbehandeling ter verwijdering van de stof die vóór het weven op het garen wordt aangebracht om het te versterken). Dit argument moest dan ook worden afgewezen.

(49)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het productieproces van tapekwaliteit zeer goed gelijkt op het productieproces van andere soorten WPF.

4.2.3.   Prijsverschillen

(50)

Volgens gecontroleerde informatie die tijdens het onderzoek werd verzameld, is er geen duidelijk prijsverschil tussen tapekwaliteit en een zwart stukgeverfd WPF: de hogere kosten van de voor tapekwaliteit gebruikte grondstof lijken te worden gecompenseerd doordat er geen kosten zijn voor verven of bedrukken. Daarom kan tapekwaliteit, in tegenstelling tot wat de indiener van het verzoek in zijn verzoek om een nieuw onderzoek beweert, niet worden beschouwd als een product met hoge toegevoegde waarde in vergelijking met andere soorten WPF.

4.2.4.   Toepassingen en onderlinge verwisselbaarheid

(51)

Erkend wordt dat tapekwaliteit hoofdzakelijk wordt gebruikt om plakband voor de isolatie van kabels in de auto-industrie te vervaardigen. Tapekwaliteit is zeer gebruikelijk voor dit soort toepassing, zoals wordt bevestigd door de catalogi van de grootste producenten van plakband voor toepassingen in de auto-industrie in de Gemeenschap. Andere soorten WPF kunnen ook worden gebruikt voor de vervaardiging van gekleurde plakband voor de auto-industrie, maar voor een andere toepassing, namelijk markering.

(52)

Tijdens het onderzoek werd echter minstens één andere mogelijke toepassing voor tapekwaliteit geconstateerd: tapekwaliteit kan van een zilveren coating worden voorzien voor de vervaardiging van ondoorzichtige blinden voor campers, en uit het onderzoek is gebleken dat momenteel tapekwaliteit voor deze specifieke toepassing wordt verkocht. Er zij aan herinnerd dat WPF voor veel andere soorten toepassingen dan kleding kunnen worden gebruikt, onder meer voor verduisterende gordijnstof, tassen, stoffering, kantoormeubelen enz., zoals blijkt uit algemeen beschikbare informatie. Bovendien beweerde één belanghebbende dat tapekwaliteit kon worden gebruikt voor kleding, bv. voor voeringstof. Voorts kan, met het oog op de geringe mate van medewerking van producenten van tapekwaliteit in de VRC, niet worden uitgesloten dat er nog andere mogelijke toepassingen van tapekwaliteit bestaan.

(53)

Tevens zij opgemerkt dat tapekwaliteit dankzij haar technische eigenschappen kan worden gebruikt voor de bekleding van zitmeubelen, waardoor zij onderling verwisselbaar is met andere soorten WPF die voor die toepassing worden gebruikt en onder de antidumpingmaatregelen vallen.

(54)

Na mededeling van de definitieve bevindingen argumenteerde de indiener van de klacht dat de kenmerken van tapekwaliteit gericht zijn op een specifieke toepassing in de auto-industrie en dat tapekwaliteit, door de verpakking ervan in industriële jumborollen van 3 500 m, een zuiver technisch product is dat niet geschikt is voor gebruik in de kledingindustrie, waar slechts met rollen van maximaal 100 m kan worden gewerkt. De indiener van het verzoek betoogde verder dat weefsels met zilveren coating niet onder het toepassingsgebied van de ten aanzien van WPF ingestelde antidumpingmaatregelen vallen en bijgevolg in het kader van dit nieuwe onderzoek betreffende de productomschrijving niet met tapekwaliteit mogen worden vergeleken.

(55)

Met betrekking tot dit argument is in overweging 51 reeds erkend dat de belangrijkste toepassing van tapekwaliteit die tijdens het onderzoek werd geconstateerd, de isolatie van kabels in de auto-industrie was. Er werd echter tijdens het onderzoek nog minstens één andere toepassing geconstateerd, namelijk tapekwaliteit waarop een zilveren coating wordt aangebracht voor de vervaardiging van blinden voor campers. Zoals de indiener van het verzoek aanvoerde, vallen weefsels met zilveren coating inderdaad niet onder het toepassingsgebied van de ten aanzien van WPF ingestelde antidumpingmaatregelen, evenmin als plakband, omdat het in beide gevallen om eindproducten van tapekwaliteit gaat. Weefsel van tapekwaliteit is in beide gevallen het uitgangsmateriaal, zowel om blinden te maken (door aanbrenging van een zilveren coating) als om plakband te maken (door aanbrenging van een lijmcoating), en daarom wordt bevestigd dat er minstens één andere mogelijke toepassing van tapekwaliteit is dan de isolatie van kabels in de auto-industrie. In verband met het argument betreffende de verpakking van tapekwaliteit zij opgemerkt dat het ook mogelijk is om kleinere rollen tapekwaliteit te maken als het product voor een andere toepassing dan de auto-industrie bestemd zou zijn. Deze argumenten moesten dan ook worden afgewezen.

(56)

Voorts zette de indiener van het verzoek vraagtekens bij de mogelijkheid om tapekwaliteit als voeringstof te gebruiken, en stelde hij voor in dit verband het advies van een onafhankelijk textielinstituut in te winnen. Evenzo betwistte hij de mogelijkheid om tapekwaliteit voor de bekleding van zitmeubelen te gebruiken vanwege de lage treksterkte en het feit dat de persoon die erop zit, meer last van zweet zou hebben.

(57)

Er zij opgemerkt dat, aangezien belanghebbenden slechts elkaar tegensprekende uitspraken konden doen over de mogelijkheid om tapekwaliteit als voeringstof of voor meubelbekleding te gebruiken, het mogelijke gebruik van tapekwaliteit voor kleding niet voldoende werd bewezen. Feit blijft echter dat minstens één andere toepassing van tapekwaliteit werd geconstateerd, namelijk blinden met zilveren coating. Er zij aan herinnerd dat de na het oorspronkelijke onderzoek ingestelde antidumpingmaatregelen betrekking hebben op WPF voor alle gebruiksdoeleinden en niet alleen voor kleding. Het argument moest dan ook worden afgewezen.

(58)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat tapekwaliteit en andere soorten WPF ten minste gedeeltelijk onderling verwisselbaar zijn.

4.2.5.   Conclusie

(59)

Op grond van de bovenbeschreven bevindingen wordt aangenomen dat eventuele verschillen tussen tapekwaliteit en andere soorten WPF niet dusdanig zijn dat daaruit kan worden geconcludeerd dat tapekwaliteit een andere product is met duidelijk te onderscheiden fysische, technische en/of chemische eigenschappen. Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat tapekwaliteit en andere soorten WPF één enkel product in de zin van de basisverordening vormen.

5.   OVERIGE OPMERKINGEN

(60)

Sommige partijen beweerden dat het onderzoek naar schade en het belang van de Gemeenschap tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet naar behoren werd uitgevoerd voor tapekwaliteit, omdat op dat moment geen enkele communautaire producent van tapekwaliteit werd gevonden en de auto-industrie niet in de gelegenheid werd gesteld te reageren op het voorstel om maatregelen ten aanzien van tapekwaliteit in te stellen.

(61)

In antwoord op dit argument zij opgemerkt dat niet werd aangetoond dat er geen communautaire producent van tapekwaliteit in de Gemeenschap was, en dat niet kan worden uitgesloten dat tapekwaliteit in het kader van het oorspronkelijke onderzoek werd onderzocht zonder dat dit als dusdanig werd aangegeven. Hoe dan ook wordt beklemtoond dat ten aanzien van een product maatregelen kunnen worden ingesteld ook al zijn niet alle subsoorten van het product afzonderlijk onderzocht.

(62)

Met betrekking tot dit onderzoek zij eraan herinnerd dat het doel ervan is na te gaan of tapekwaliteit moet worden beschouwd als een van andere soorten WPF verschillend product, en niet de voor de bedrijfstak van de Gemeenschap veroorzaakte schade of het belang van de Gemeenschap te beoordelen. Het moet echter worden beklemtoond dat uit het onderzoek is gebleken dat er minstens één communautaire producent van tapekwaliteit is die de markt sinds 2008 belevert en die al jarenlang betrokken is bij de productie van onafgewerkte tapekwaliteit. Er was in de beoordelingsperiode ook minstens één andere onderneming betrokken bij de productie van onafgewerkte tapekwaliteit in de Gemeenschap. Voorts zij opgemerkt dat tijdens dit onderzoek contact is opgenomen met de auto-industrie (Europese Federatie van autoproducenten) en dat deze verklaarde geen belanghebbende te zijn. Dit argument moest dan ook worden afgewezen.

6.   CONCLUSIES INZAKE DE PRODUCTOMSCHRIJVING

(63)

Uit de bovenstaande bevindingen blijkt dat tapekwaliteit en andere onder de maatregelen vallende productsoorten, in weerwil van bepaalde verschillen, dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen hebben. Bovendien kon niet worden aangetoond dat tapekwaliteit één enkele mogelijke toepassing heeft en dat tapekwaliteit en andere onder de maatregelen vallende productsoorten niet onderling verwisselbaar zijn. Op grond daarvan wordt geconcludeerd dat tapekwaliteit en andere soorten WPF als één enkel product moeten worden beschouwd en dat het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens van oorsprong uit de VRC, moet worden beëindigd zonder dat de geldende antidumpingmaatregelen worden gewijzigd.

(64)

Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen die aan bovenstaande conclusies ten grondslag liggen. De partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

(65)

De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht, maar hebben geen verandering gebracht in de conclusie om de productomschrijving van de geldende antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van WPF niet te wijzigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens van oorsprong uit de VRC wordt beëindigd zonder dat de geldende antidumpingmaatregelen worden gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 september 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

C. BILDT


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 240 van 16.9.2005, blz. 1.

(3)  PB L 246 van 21.9.2007, blz. 1.

(4)  PB C 163 van 26.6.2008, blz. 38.

(5)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(6)  PB C 160 van 17.6.2004, blz. 5.

(7)  PB L 69 van 16.3.2005, blz. 6.


22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/9


VERORDENING (EG) Nr. 863/2009 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 september 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

36,7

ZZ

36,7

0707 00 05

MK

33,2

TR

109,8

ZZ

71,5

0709 90 70

TR

87,1

ZZ

87,1

0805 50 10

AR

123,6

CL

134,9

TR

105,0

UY

117,8

ZA

86,3

ZZ

113,5

0806 10 10

IL

115,4

TR

94,9

ZZ

105,2

0808 10 80

AR

124,5

BR

71,0

CL

72,9

NZ

82,0

US

81,3

ZA

73,6

ZZ

84,2

0808 20 50

CN

92,9

TR

110,2

ZA

71,1

ZZ

91,4

0809 30

TR

118,2

US

243,3

ZZ

180,8

0809 40 05

IL

112,9

ZZ

112,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/11


VERORDENING (EG) Nr. 864/2009 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2009

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2009 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 533/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 533/2007 van de Commissie van 14 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor vlees van pluimvee (3), en met name op artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 533/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector vlees van pluimvee.

(2)

De in de eerste zeven dagen van september 2009 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2009 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor bepaalde contingenten, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 533/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2009, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 september 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 125 van 15.5.2007, blz. 9.


BIJLAGE

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.10.2009-31.12.2009

(%)

P1

09.4067

1,443361

P2

09.4068

3,86127

P3

09.4069

0,754159

P4

09.4070

8,163486


22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/13


VERORDENING (EG) Nr. 865/2009 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2009

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2009 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 539/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor bepaalde producten in de sector eieren en ovoalbumine

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 539/2007 van de Commissie van 15 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor eieren en ovoalbumine (3), en met name op artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 539/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector eieren en ovoalbumine.

(2)

De in de eerste zeven dagen van september 2009 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2009 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor bepaalde contingenten, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 539/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2009, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 september 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 128 van 16.5.2007, blz. 19.


BIJLAGE

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.10.2009-31.12.2009

(%)

E2

09.4401

25,641128


22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/15


VERORDENING (EG) Nr. 866/2009 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2009

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2009 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1385/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor vlees van pluimvee

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1385/2007 van de Commissie van 26 november 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad, wat betreft de opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee (3), en met name op artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

De in de eerste zeven dagen van september 2009 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2009 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor bepaalde contingenten, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 1385/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2009, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 september 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 309 van 27.11.2007, blz. 47.


BIJLAGE

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.10.2009-31.12.2009

(%)

1

09.4410

0,489018

3

09.4412

0,52034

4

09.4420

0,630128

5

09.4421

11,236147

6

09.4422

0,697231


22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/17


VERORDENING (EG) Nr. 867/2009 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2009

tot wijziging en rectificatie van Verordening (EG) nr. 1242/2008 van de Commissie houdende invoering van een communautaire typologie van de landbouwbedrijven

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening nr. 79/65/EEG van de Raad van 15 juni 1965 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Economische Gemeenschap (1), en met name op artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 2, en artikel 7, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I, deel C, bij Verordening (EG) nr. 1242/2008 van de Commissie (2) zijn klassen van productierichting vastgesteld. Op basis van die definities kunnen graasdierhouderijen niet in een klasse van productierichting worden ingedeeld, en is de indeling voor andere bedrijven niet de meest geschikte.

(2)

In bijlage II, deel B, bij Verordening (EG) nr. 1242/2008 zijn regels betreffende de indeling in klassen van economische bedrijfsomvang vastgesteld. Die regels beperken de mogelijkheden voor de lidstaten om beter passende selectieplannen op te stellen.

(3)

Sommige beschrijvingen en namen die in bijlage I en bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1242/2008 worden gebruikt, moeten worden verduidelijkt.

(4)

De omschrijving en de code van bepaalde producten waarnaar in Verordening (EG) nr. 1242/2008 wordt verwezen en die zijn genoemd in Verordening (EG) nr. 868/2008 van de Commissie van 3 september 2008 betreffende het bedrijfsformulier dat moet worden gebruikt met het oog op de constatering van de inkomens in de landbouwbedrijven en de bedrijfseconomische analyse van die bedrijven (3) zijn bij Verordening (EG) nr. 781/2009 van 27 augustus 2009 gewijzigd.

(5)

Bovendien moet in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1242/2008 de naam van bepaalde klassen van productierichting in enkele talen worden gerectificeerd. In de betrokken talen moet voor meer samenhang de term voor „bedrijf” in de naam van een klasse van productierichting worden geschrapt en moeten voor een betere leesbaarheid enkele termen betreffende pluimveecategorieën in de naam van bepaalde klassen van productierichting worden vervangen.

(6)

Verordening (EG) nr. 1242/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd en gerectificeerd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Gemeenschappelijk Comité van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I, II en IV bij Verordening (EG) nr. 1242/2008 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van het boekjaar 2010 in het geval van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen en vanaf de enquête 2010 in het geval van de landbouwstructuurenquêtes.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB 109 van 23.6.1965, blz. 1859/65.

(2)  PB L 335 van 13.12.2008, blz. 3.

(3)  PB L 237 van 4.9.2008, blz. 18.


BIJLAGE

De bijlagen I, II en IV bij Verordening (EG) nr. 1242/2008 worden als volgt gewijzigd:

(1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

Deel A. Classificatieschema wordt als volgt gewijzigd:

i)

In het onderdeel „Gespecialiseerde bedrijven — gewassen”, wordt de derde kolom, „Bijzondere productierichting” als volgt gewijzigd:

punt 361 wordt vervangen door:

„361.

Gespecialiseerde fruitteeltbedrijven (andere vruchten dan citrusfruit, tropisch en subtropisch fruit en noten)”;

punt 364 wordt vervangen door:

„364.

Gespecialiseerde bedrijven tropisch en subtropisch fruit”;

punt 365 wordt vervangen door:

„365.

Gespecialiseerde bedrijven fruit, citrusfruit, tropisch en subtropisch fruit en noten: gemengde productie”;

ii)

[Betreft enkel de versies in de Spaanse, de Deense, de Engelse, de Letse, de Litouwse en de Hongaarse taal]

iii)

[Betreft enkel de versies in de Bulgaarse, de Estse, de Engelse, de Letse, de Litouwse, de Hongaarse, de Maltese, de Poolse en de Slowaakse taal]

b)

In de tabel van deel B I. Vergelijking tussen de rubrieken van de landbouwstructuurenquêtes en die van het bedrijfsformulier van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen (ILB) worden de rijen 2.01.12.01 en 2.01.12.02 vervangen door:

„2.01.12.01.

Braakland, zonder financiële steun

315.

Braakland, zonder financiële steun

2.01.12.02.

Braakland zonder economische opbrengst, waarvoor financiële steun wordt verleend

316.

Braakland waarvoor financiële steun wordt verleend”

c)

Deel C. Definitie van de klassen van productierichting wordt als volgt gewijzigd:

i)

Onderdeel „Gespecialiseerde bedrijven — gewassen” wordt als volgt gewijzigd:

aa)

In de eerste kolom „Productierichting (PR)” wordt de derde subkolom „Bijzondere PR” als volgt gewijzigd:

punt 361 wordt vervangen door:

„361.

Gespecialiseerde fruitteeltbedrijven (andere vruchten dan citrusfruit, tropisch en subtropisch fruit en noten)”;

punt 364 wordt vervangen door:

„364.

Gespecialiseerde bedrijven tropisch en subtropisch fruit”

punt 365 wordt vervangen door:

„365.

Gespecialiseerde bedrijven fruit, citrusfruit, tropisch en subtropisch fruit en noten: gemengde productie”;

ab)

In de tweede kolom „Definitie” wordt voor code „3 Gespecialiseerde bedrijven blijvende teelten” de elfde rij „Tropisch fruit > 2/3” vervangen door „Fruit van subtropische breedten > 2/3”;

ii)

Onderdeel „Gespecialiseerde bedrijven — veeteelt” wordt als volgt gewijzigd:

aa)

De rijen 45 tot en met 48 worden vervangen door:

„45

Gespecialiseerde melkveebedrijven

450

Gespecialiseerde melkveebedrijven

Melkkoeien > 3/4 van alle graasdieren; graasdieren > 1/10 van de graasdieren en voedergewassen

3.02.06. > 3/4 GL; GL > 1/10 P4

46

In jong- en vleesvee gespecialiseerde rundveebedrijven

460

In jong- en vleesvee gespecialiseerde rundveebedrijven

Alle runderen (d.w.z. runderen jonger dan één jaar, runderen tussen één en twee jaar oud en runderen van twee jaar en ouder (mannelijke dieren, vaarzen, melkkoeien en andere koeien)) > 2/3 van de graasdieren; melkkoeien ≤ 1/10 van de graasdieren; graasdieren > 1/10 van de graasdieren en voedergewassen

P46 > 2/3 GL; 3.02.06. ≤ 1/10 GL; GL > 1/10 P4

47

Rundveebedrijven: melk en jong- en mestvee gecombineerd

470

Rundveebedrijven: melk en jong- en mestvee gecombineerd

Alle runderen > 2/3 van de graasdieren; melkkoeien > 1/10 van de graasdieren; graasdieren > 1/10 van de graasdieren en voedergewassen; uitgezonderd de bedrijven van klasse 45

P46 > 2/3 GL; 3.02.06. > 1/10 GL; GL > 1/10 P4; uitgezonderd klasse 45

48

Graasdierbedrijven: schapen, geiten en andere graasdieren

 

 

Bedrijven van klasse 4, uitgezonderd die van de klassen 45, 46 en 47

 

 

 

481

Gespecialiseerde schapenbedrijven

Schapen > 2/3 van de graasdieren; graasdieren > 1/10 van de graasdieren en voedergewassen

3.03.01. > 2/3 GL; GL > 1/10 P4

 

 

482

Bedrijven met schapen en rundvee gecombineerd

Alle runderen > 1/3 van de graasdieren; schapen > 1/3 van de graasdieren; graasdieren > 1/10 van de graasdieren en voedergewassen

P46 > 1/3 GL; 3.03.01. > 1/3 GL; GL > 1/10 P4

 

 

483

Gespecialiseerde geitenbedrijven

Geiten > 2/3 van de graasdieren; graasdieren > 1/10 van de graasdieren en voedergewassen

3.03.02. > 2/3 GL; GL > 1/10 P4

 

 

484

Bedrijven met diverse graasdieren

Bedrijven van klasse 48, uitgezonderd die van de klassen 481, 482 en 483”

 

ab)

[Betreft enkel de versies in de Spaanse, de Deense, de Engelse, de Letse, de Litouwse en de Hongaarse taal]

ac)

Rij 53 wordt vervangen door:

„53

Andere gespecialiseerde hokdierbedrijven

530

Andere gespecialiseerde hokdierbedrijven

Bedrijven van klasse 5, uitgezonderd die van de klassen 51 en 52”

 

iii)

Onderdeel „Gemengde bedrijven” wordt als volgt gewijzigd:

aa)

[Betreft enkel de versies in de Bulgaarse, de Estse, de Engelse, de Letse, de Litouwse, de Hongaarse, de Maltese, de Poolse en de Slowaakse taal]

ab)

Rij „8. Bedrijven met combinaties van gewassen en veeteelt” wordt vervangen door:

„8

Bedrijven met combinaties van gewassen en veeteelt

 

 

 

 

Bedrijven die niet konden worden ondergebracht in de klassen 1 t/m 7, noch in klasse 9”

 

ac)

Subrij „843 Bijenteeltbedrijven” wordt vervangen door:

 

 

 

 

„843

Bijenteeltbedrijven

Bijen > 2/3

3.07. > 2/3”

iv)

In het onderdeel „Niet-geclassificeerde bedrijven” wordt rij 9 vervangen door:

„9

Niet-geclassificeerde bedrijven

90

Niet-geclassificeerde bedrijven

900

Niet-geclassificeerde bedrijven

Niet-geclassificeerde bedrijven

Totale standaardopbrengst = 0”

(2)

In bijlage II, deel B, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Voor toepassing op het gebied van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen en de communautaire enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven kan worden bepaald dat de grootteklassen II en III of III en IV, IV en V, of van III tot en met V, VI en VII, VIII en IX, X en XI, van XII tot en met XIV of van X tot en met XIV worden samengevoegd.”

(3)

Bijlage IV, punt 2, onder b), wordt vervangen door:

„b)

Geografisch

De SO's worden op zijn minst voor geografische eenheden bepaald die bruikbaar zijn voor de communautaire landbouwstructuurenquêtes en voor het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen. Die geografische eenheden zijn alle gebaseerd op de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) als omschreven in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1). Deze eenheden worden beschreven als een hergroepering van de NUTS 3-regio’s. Probleem- of berggebieden worden niet als een geografische eenheid beschouwd.

Er wordt geen SO bepaald voor kenmerken die niet voorkomen in de betrokken regio.


(1)  PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1.”


22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/21


VERORDENING (EG) Nr. 868/2009 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 748/2008 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van bevroren omlopen van runderen van GN-code 0206 29 91 en Verordening (EG) nr. 810/2008 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit en voor bevroren buffelvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (1), en met name op artikel l, lid l,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 748/2008 van de Commissie (2) is bepaald dat een echtheidscertificaat moet worden afgegeven voordat rundvlees uit Argentinië in de Gemeenschap mag worden ingevoerd. De lijst van de instanties in Argentinië die echtheidscertificaten mogen afgeven, is vastgesteld in bijlage III bij die verordening.

(2)

In Verordening (EG) nr. 810/2008 van de Commissie (3) is bepaald dat een echtheidscertificaat moet worden afgegeven voordat rundvlees in de Gemeenschap mag worden ingevoerd. De lijst van de instanties in de landen van uitvoer die echtheidscertificaten mogen afgeven, is vastgesteld in bijlage II bij die verordening.

(3)

Argentinië heeft de naam van de instantie die echtheidscertificaten op grond van Verordening (EG) nr. 748/2008 en van Verordening (EG) nr. 810/2008 afgeeft, gewijzigd.

(4)

De Verordeningen (EG) nr. 748/2008 en (EG) nr. 810/2008 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Om te voorkomen dat de naam van de instantie die op de recent afgegeven echtheidscertificaten wordt vermeld, niet overeenkomt met de naam van de in de Verordeningen (EG) nr. 748/2008 en (EG) nr. 810/2008 vermelde instantie, moet de onderhavige verordening van toepassing zijn met ingang van 22 juli 2009, de datum waarop Argentinië de Commissie die nieuwe naam heeft medegedeeld.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 748/2008 wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 810/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 22 juli 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.

(2)  PB L 202 van 31.7.2008, blz. 28.

(3)  PB L 219 van 14.8.2008, blz. 3.


BIJLAGE I

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 748/2008 wordt vervangen door:

„BIJLAGE III

Lijst van Argentijnse instanties die echtheidscertificaten mogen afgeven

Oficina Nacional de Control Comercial Agropecuario (ONCCA):

voor de in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde omlopen van oorsprong uit Argentinië.”.


BIJLAGE II

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 810/2008 wordt het eerste streepje vervangen door:

„—

Oficina Nacional de Control Comercial Agropecuario (ONCCA):

voor vlees van oorsprong uit Argentinië dat voldoet aan de definitie van artikel 2, onder a);”.


22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/23


VERORDENING (EG) Nr. 869/2009 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2009

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 838/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 september 2009

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 september 2009, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 838/2009 van de Commissie (3).

(2)

Aangezien het berekende gemiddelde van de invoerrechten 5 EUR per ton verschilt van het vastgestelde recht, moet een overeenkomstige aanpassing van de bij Verordening (EG) nr. 838/2009 vastgestelde invoerrechten plaatsvinden.

(3)

Verordening (EG) nr. 838/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 838/2009 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 22 september 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.

(3)  PB L 244 van 16.9.2009, blz. 3.


BIJLAGE I

Vanaf 22 september 2009 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

5,86

van lage kwaliteit

25,86

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

77,87

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

35,69

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

35,69

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

82,86


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

15.9.2009-18.9.2009

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

141,57

91,80

Fob-prijs VSA

137,66

127,66

107,66

58,65

Golfpremie

16,44

Grote-Merenpremie

6,92

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

18,14 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

23,51 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/26


VERORDENING (EG) Nr. 870/2009 VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2009

tot vaststelling van een verbod op de visserij op heek in gebied VIIIc, IX en X; EG-wateren van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2009 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2009 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2009 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2009.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

16/T&Q

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

HKE/8C3411

Soort

Heek (Merluccius merluccius)

Gebied

VIIIc, IX en X; EG-wateren van CECAF 34.1.1

Datum

30 juli 2009


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/28


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2008

betreffende de investering van de gemeente Rotterdam in het Ahoy’-complex (Steunmaatregel C 4/08 (ex N 97/07, ex CP 91/07))

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 6018)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/713/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden te hebben aangemaand overeenkomstig de genoemde bepalingen hun opmerkingen te maken (1) en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Op 20 december 2006 vond een bijeenkomst plaats tussen de Commissie en de Nederlandse autoriteiten over de investering van de Gemeente Rotterdam in het Ahoy’-complex voordat deze werd aangemeld. Na deze bijeenkomst meldden de Nederlandse autoriteiten de investering formeel bij de Commissie aan bij brief van 22 februari 2007, die op dezelfde dag werd ingeschreven.

(2)

In het kader van een aanverwante procedure (CP 91/07) ontving de Commissie op 22 maart 2007 een gezamenlijke klacht van Mojo Concerts bv („Mojo”) en Amsterdam Music Dome Exploitatie bv („Music Dome”), welke betrekking had op de voorgenomen investering door de gemeente Rotterdam in het Ahoy’-complex, maar die tevens verwees naar andere transacties die reeds door die gemeente waren verricht, namelijk de privatisering van de exploitatie van Ahoy’ Rotterdam nv (hierna ook „de exploitant” genoemd) en de verhuur van het Ahoy’-complex aan de geprivatiseerde exploitant. Op 14 september 2007 en 5 oktober 2007 werden aanvullende documenten van de klagers ontvangen.

(3)

Bij brief van 16 april 2007 verzocht de Commissie de Nederlandse autoriteiten hun opmerkingen over de bovengenoemde klacht kenbaar te maken. De Nederlandse autoriteiten zonden hun opmerkingen vervolgens op 20 juni 2007 toe. De Commissie vroeg de Nederlandse autoriteiten op 10 augustus en 16 november 2007 om aanvullende inlichtingen. De Nederlandse autoriteiten verstrekten aanvullende inlichtingen op 17 september, 15 november en 7 december 2007.

(4)

Bij brief van 30 januari 2008 deelde de Commissie Nederland mee, dat zij besloten had de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden met betrekking tot de aangemelde maatregel.

(5)

De diensten van de Commissie hadden een bijeenkomst met de Nederlandse autoriteiten op 12 februari 2008. Bij brief van 15 februari 2008 bevestigden de Nederlandse autoriteiten dat het besluit van de Commissie van 30 januari 2008 geen vertrouwelijke informatie bevatte. Derhalve werd dit besluit op 18 februari 2008 bij elektronische post aan de klagers toegezonden en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (2). De Commissie verzocht de belanghebbenden hun opmerkingen over de maatregel te maken.

(6)

Bij brief van 28 februari verzochten de Nederlandse autoriteiten om een verlenging van de termijn om op het besluit van de Commissie te reageren tot 1 april 2008. De Commissie willigde dit verzoek in bij een brief die op 12 maart 2008 werd verzonden en geregistreerd.

(7)

In het kader van de onderzoekprocedure werd in april 2008 aan een onafhankelijke deskundige, ECORYS Nederland bv, opdracht gegeven bepaalde aspecten van de zaak te onderzoeken. Het door deze deskundige opgestelde rapport werd door de Commissie op 30 mei 2008 goedgekeurd (3).

(8)

Bij een brief op 1 april 2008 geregistreerde brief maakten de Nederlandse autoriteiten hun opmerkingen kenbaar over het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoekprocedure.

(9)

Na de inleiding van de procedure ontving de Commissie opmerkingen van drie belanghebbenden, namelijk Ahoy’ Rotterdam nv (4), de vermeende begunstigde van de staatssteun; Mojo en Music Dome (5), die gezamenlijk opmerkingen indienden; en een individuele persoon (6). Op 17 april 2008 vond een bijeenkomst plaats met Ahoy’ Rotterdam nv. Bij een schrijven dat op 15 mei 2008 werd geregistreerd, zond de Commissie de opmerkingen van de belanghebbenden aan de Nederlandse autoriteiten toe. De autoriteiten reageerden hierop bij brief van 20 juni, die op 24 juni 2008 werd geregistreerd.

(10)

De niet-vertrouwelijke versie van het door de onafhankelijke deskundige opgestelde rapport werd aan de Nederlandse autoriteiten toegezonden bij brief die op 24 juni 2008 werd geregistreerd. De Nederlandse autoriteiten reageerden bij brief die op 14 juli 2008 werd geregistreerd.

II.   ACHTERGRONDINFORMATIE EN BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

(11)

Het Ahoy’-complex te Rotterdam, Nederland, dat bestaat uit het Sportpaleis, zes tentoonstellingshallen en een groot vergader- en congrescentrum, heeft tot doel onderdak te bieden aan een groot aantal verschillende evenementen, zoals tentoonstellingen, conferenties, handelsbeurzen, shows, concerten, sport- en maatschappelijke evenementen. De exploitant van het complex, Ahoy’ Rotterdam nv, is tevens actief op de internationale markt en exporteert zijn eigen beurstitels (7).

(12)

Tot 1 juli 2006 werd het Ahoy’-complex beheerd door Ahoy’ Rotterdam nv, met de gemeente Rotterdam als enige aandeelhoudster. Na het besluit om de eigendom en de exploitatie te scheiden, bleef de gemeente eigenares van het complex en verkocht zij op 1 juli 2006 de exploitatie van Ahoy’ Rotterdam nv door middel van een management buy-out voor 1,7 miljoen EUR. Aangezien geen openbare aanbesteding werd georganiseerd, was de verkoopprijs rechtstreeks gebaseerd op de bepaling van de marktwaarde door de onafhankelijke deskundige Deloitte Financial Advisory Services bv, Real Estate Valuation in Rotterdam („Deloitte”).

(13)

Tegelijkertijd verhuurde de gemeente het Ahoy’-complex per 1 juli 2006 aan de geprivatiseerde onderneming Ahoy’ Rotterdam nv voor een periode van 15 jaar met de mogelijkheid van verlenging. De huurovereenkomst legde de huurder strenge verplichtingen op inzake de instandhouding en de bevordering van het multifunctionele karakter van het Ahoy’-complex (8). De aanvangshuur van 2,6 miljoen EUR (9) per jaar die in de huurovereenkomst werd vastgelegd, was rechtstreeks gebaseerd op de door Deloitte berekende marktconforme huurwaarde van het Ahoy’-complex.

(14)

In het kader van de huurovereenkomst zegde de gemeente Rotterdam toe, maximaal 42 miljoen EUR te zullen investeren in de renovatie en upgrade/uitbreiding van het Sportpaleis. Deze investering is het voorwerp van het aangemelde project. De investering van de gemeente was ten dele bestemd voor het onderhoud van het Sportpaleis en ten dele voor de modernisering/uitbreiding ervan. Daarbij lag de nadruk op de aanpassing van de volgende elementen in het Sportpaleis: verbetering van de akoestiek, klimaatregeling, indeling en toegankelijkheid, versterking van de dakconstructie om geluidsapparatuur en videowalls te kunnen ophangen, verbetering van de backstage-faciliteiten en uitbreiding van het aantal zitplaatsen. Oorspronkelijk was het de bedoeling de capaciteit van het Sportpaleis uit te breiden met 5 000 zitplaatsen. Dit aantal is thans teruggebracht tot slechts […] zitplaatsen.

(15)

Het management was van oordeel dat deze investering nodig was om de waarde van het complex te handhaven zonder dat zij tot bijkomende opbrengsten voor de exploitant zou leiden. Daarom betoogde het management tijdens de besprekingen met de gemeente dat hiermee geen rekening diende te worden gehouden bij de vaststelling van de prijs van de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv en van de huurwaarde van het Ahoy’-complex.

(16)

De gemeente Rotterdam heeft met dit argument ingestemd en geen aanpassing geëist van de prijs van de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv en van de voor het Ahoy’-complex vastgestelde huurprijs. Om ervoor te zorgen dat de huur na de geplande investering marktconform zou zijn, heeft de gemeente echter een winstdelingsregeling in de huurovereenkomst laten opnemen, waarbij Ahoy’ Rotterdam nv, de exploitant, een toeslag op de huur zou betalen indien de brutomarge een vooraf bepaald niveau zou overschrijden. Deze toeslag zou worden geheven indien de brutomarge, verminderd met de huur die voor het desbetreffende jaar is betaald, meer zou bedragen dan 16,5 miljoen EUR. De toeslag wordt bepaald aan de hand van het volgende schema:

Schijf

Brutomarge (minus huur)

Toeslag

1e schijf

16,5 miljoen EUR tot 18,0 miljoen EUR

50 %

2e schijf

18,0 miljoen EUR tot 21,0 miljoen EUR

35 %

3e schijf

21,0 miljoen EUR tot 25,0 miljoen EUR

20 %

De drie schijven zijn cumulatief. Indien bijvoorbeeld in een bepaald jaar een brutomarge minus de aan de gemeente betaalde huur van 20 miljoen EUR wordt behaald, wordt de huur verhoogd met een toeslag die bestaat uit 50 % van 1,5 miljoen EUR (de eerste schijf) en 35 % van 2 miljoen EUR (het resterende bedrag dat in de tweede schijf valt), dus met een totale toeslag van 1,45 miljoen EUR.

III.   REDEN OM DE FORMELE ONDERZOEKPROCEDURE IN TE LEIDEN

(17)

Op 30 januari 2008 besloot de Commissie de formele onderzoekprocedure in te leiden, omdat het door de Nederlandse autoriteiten verstrekte bewijsmateriaal niet volstond om te concluderen dat de aangemelde investering van de gemeente Rotterdam geen staatssteun vormde of dat deze steun verenigbaar was met het EG-Verdrag.

(18)

Met name betwijfelde de Commissie, of de winstdelingsregeling die in de huurovereenkomst tussen Ahoy’ Rotterdam nv en de gemeente was opgenomen, kon voorkomen dat de exploitant van het Ahoy’-complex als gevolg van de aangemelde investering een economisch voordeel zou ontvangen dat de normale marktvoorwaarden te boven zou gaan.

(19)

Verder werden in het kader van de procedure ook de verkoop van Ahoy’ Rotterdam nv en de verhuur van het Ahoy’-complex aan de geprivatiseerde exploitant onderzocht, transacties die door de gemeente Rotterdam werden uitgevoerd doch door de Nederlandse autoriteiten niet bij de Commissie zijn aangemeld. Aangezien deze transacties nauw verband hielden met de aangemelde investering, achtte de Commissie het noodzakelijk na te gaan of deze transacties mogelijk staatssteun omvatten. Hierbij nam de Commissie tevens in aanmerking dat de waarderingsrapporten van Deloitte, waarop deze transacties gebaseerd waren, tot op zekere hoogte berustten op de informatie die door het management van Ahoy’ Rotterdam nv was verstrekt, dat als potentiële koper/huurder een belangenconflict had.

(20)

Ten slotte heeft de Commissie de formele onderzoekprocedure tevens ingeleid om de Nederlandse autoriteiten en belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun opmerkingen te maken over haar voorlopige beoordeling van de beschreven maatregel en om de Commissie eventuele relevante informatie in verband met de maatregel te doen toekomen.

IV.   OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

(21)

Na de inleiding van de procedure heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van drie belanghebbenden, namelijk Ahoy’ Rotterdam nv, de vermeende begunstigde van de steun; Mojo en Music Dome, die gezamenlijk opmerkingen indienden; en een individuele persoon (10).

(22)

Volgens Ahoy’ Rotterdam nv waren de verkoop van Ahoy’ Rotterdam nv en de verhuur van het Ahoy’-complex transacties die op zijn minst marktconform, en vanuit het oogpunt van de gemeente Rotterdam wellicht zelfs nog gunstiger waren. De vermeende begunstigde wijst in dit verband op de beperkingen en voorwaarden die in de huur- en in de koopovereenkomst zijn opgenomen, welke de waarde van de huur- en koopprijs aanzienlijk beperken.

(23)

Ahoy’ Rotterdam nv verklaarde dat de investering in het Sportpaleis voornamelijk betrekking had op onderhoud en renovatie en slechts in beperkte mate op de capaciteitsuitbreiding (11). Voor zover de capaciteitsuitbreiding tot betere exploitatiemogelijkheden zou leiden, betoogt Ahoy’ Rotterdam nv op basis van de verstrekte financiële gegevens dat de winstdelingsregeling waarborgt dat de gemeente meer profiteert dan op basis van het beginsel van de investeerder in een markteconomie vereist is.

(24)

Mojo en Music Dome blijven bij het standpunt dat zij in de klacht die zij vóór de inleiding van de formele onderzoekprocedure hadden ingediend (12) hebben geformuleerd, namelijk dat zowel de geplande investering in het Ahoy’-complex als de daarmee samenhangende transacties (de privatisering van de exploitatie van Ahoy’ Rotterdam nv en de huurovereenkomst) onwettige staatssteun inhouden.

(25)

Mojo en Music Dome handhaven hun argument, dat de voorgenomen investering een voordeel oplevert voor de exploitant van het complex, met name doordat de uitbreiding van de capaciteit van het Sportpaleis de inkomsten van de exploitant zal verhogen. Zij betogen dat zelfs indien de inkomsten niet stijgen, de verbetering van de faciliteiten nog altijd een concurrentievoordeel oplevert voor Ahoy’ Rotterdam nv, omdat deze in dat geval van een gratis verbetering van de voorzieningen profiteert, terwijl elke andere particuliere ondernemer hiervoor zelf zou moeten betalen. Volgens hen zou de verbetering de exploitant helpen om tenminste zijn positie in de markt te behouden of zelfs te verbeteren. Verder betogen zij dat de betrokken investering voor de gemeente Rotterdam niet rendabel is en dan ook de toets van het beginsel van een particuliere investeerder in een markteconomie niet kan doorstaan.

(26)

Mojo en Music Dome menen dat de winstdelingsregeling het voordeel voor de exploitant niet wegneemt. Zij benadrukken dat vaststaat dat de definitieve winstdelingsregeling nooit door een onafhankelijke deskundige is getoetst. Bovendien beweren zij dat de regeling niet marktconform is, omdat zelfs indien de exploitant de investering op grond van de winstdelingsregeling volledig zou terugbetalen, hiermee het economisch voordeel nog niet zou zijn weggenomen, omdat de gemeente Rotterdam het volledige ondernemersrisico van de investering draagt. Wanneer de investering niet tot hogere inkomsten leidt, krijgt de gemeente helemaal niets. Pas wanneer extra inkomsten worden voortgebracht, krijgt de gemeente Rotterdam haar investering gedeeltelijk terug. Volgens Mojo en Music Dome zou een dergelijke regeling door geen enkele particuliere investeerder worden geaccepteerd.

(27)

Wat de prijs voor de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv en de huurprijs van het Ahoy’-complex betreft, beweren Mojo en Music Dome dat het belangenconflict van het management en de potentiële koper bij de indiening van de gegevens bij Deloitte heeft geresulteerd in een te lage waardering van de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv. Zij trekken de betrouwbaarheid van de prognoses van het management van Ahoy’ Rotterdam, die door Deloitte zijn gebruikt om de waarde van de aandelen van de onderneming te bepalen, nog steeds in twijfel.

(28)

Volgens Mojo en Music Dome wijst het directieverslag van de jaarrekening 2004/2005 op het bestaan van een trend in de omzetontwikkeling van Ahoy’ waarbij „goede” jaren worden afgewisseld met „matige” jaren. Mojo en Music Dome betogen dat de exploitant ook aan Deloitte een dergelijke trend heeft voorgespiegeld, maar dat deze trend niet als geloofwaardig kan worden beschouwd indien gekeken wordt naar het kleine verschil in het aantal jaarlijks geprogrammeerde evenementen (13). Verder beweren zij dat deze trend bovendien niet overeenkomt met de daadwerkelijk behaalde omzet, omdat het boekjaar 2005/2006, waarvan verondersteld was dat het een „matig” jaar zou zijn, uiteindelijk een „goed” jaar bleek te zijn, daar het bedrijfsresultaat in 2005/2006 beter was dan in 2004/2005, dat als een „goed” jaar werd beschouwd. Volgens hen is het niet realistisch dat de exploitant de hoge omzet in 2005/2006 niet had kunnen voorzien, met name omdat de in Ahoy georganiseerde evenementen ruim van tevoren worden geboekt.

(29)

Verder betogen Mojo en Music Dome dat de theoretische reeks van toekomstige cashflows in het rapport van Deloitte kunstmatig is. Het rapport van Deloitte bevat een prognose die aanvangt met een „slecht” jaar en eindigt met een „goed” jaar. Als was begonnen met een „goed” jaar en geëindigd met een „slecht” jaar, dan was de contante waarde van de toekomstige cashflow, en daarmee de waarde van de aandelen, veel positiever uitgevallen.

(30)

Ten slotte verklaren Mojo en Music Dome, dat indien Deloitte een accurate prognose had opgesteld van het verwachte resultaat over het boekjaar 2005/2006, men was uitgekomen op een aanzienlijk hogere ondernemingswaarde. Volgens hen kan ceteris paribus worden gesteld, dat het verschil tussen de gerealiseerde brutowinst (EBITDA) van 5,745 miljoen EUR en de geprognosticeerde brutowinst (EBITDA) van 1,252 miljoen EUR extra cashflow is in het eerste prognosejaar, welke resulteert in een verhoging van de indicatieve waarde van de onderneming met 4,493 miljoen EUR (14).

V.   HET STANDPUNT VAN DE NEDERLANDSE AUTORITEITEN

(31)

Bij een op 1 april 2008 geregistreerde brief hebben de Nederlandse autoriteiten hun opmerkingen gemaakt over het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoekprocedure. De Nederlandse autoriteiten reageerden tevens op de opmerkingen van de belanghebbenden over het besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure, en deelden hun standpunt mee over een niet-vertrouwelijke versie van het door ECORYS nv opgestelde rapport.

(32)

In al hun opmerkingen handhaven de Nederlandse autoriteiten het standpunt dat zij reeds vóór de inleiding van de formele onderzoekprocedure (15) innamen, namelijk dat noch de investering van de gemeente Rotterdam in het Ahoy’-complex, noch de verkoop van Ahoy’ Rotterdam nv en de verhuur van het complex, staatssteun inhouden.

(33)

De Nederlandse autoriteiten blijven bij hun standpunt, dat de voorgenomen investering geen staatssteun inhoudt, waarbij zij voornamelijk verwijzen naar informatie die reeds vóór het besluit tot inleiding was ingediend. Zij wijzen er nogmaals op, dat de investering als een investering in openbare infrastructuur moet worden beschouwd, geen selectief voordeel aan enige onderneming toekent en het multifunctionele karakter van het complex waarborgt. De aannemer die de investering uitvoert zal door middel van een openbare aanbesteding worden geselecteerd. Bovendien betogen zij dat de investering, met inbegrip van de uitbreiding, noodzakelijk is om de waarde van het Ahoy’-complex te behouden, en zij wijzen erop dat van een totaal van 42 miljoen EUR slechts 7 miljoen EUR zal worden gebruikt voor de uitbreiding van de capaciteit van het Sportpaleis.

(34)

Verder staven de Nederlandse autoriteiten hun bewering dat de huurprijs en de prijs van de aandelen die in de rapporten van Deloitte zijn berekend een marktconforme prijs garanderen. Volgens de autoriteiten heeft Deloitte bevestigd dat het zijn eigen analyse van de beschikbare informatie heeft verricht, en dat zijn conclusies ten aanzien van een aantal elementen afweken van die van het management. Daarom kan op basis van de rapporten van Deloitte een goed onderbouwde conclusie worden getrokken over een marktconforme huur- en aandelenprijs.

(35)

Verder verklaren de Nederlandse autoriteiten opnieuw, dat de winstdelingsregeling een efficiënte manier is om te voorkomen dat, ook na de voltooiing van de investering, een onrechtmatig voordeel wordt toegekend. In dit verband merken zij op, dat de drempel bij overschrijding waarvan de winstdelingsregeling in werking treedt, een nominaal bedrag is dat niet wordt geïndexeerd. Verder betogen zij dat wanneer de meest recente resultaten van Ahoy’-management nv eenvoudig worden verhoogd met een verwachte jaarlijkse inflatie van 2 %, op basis van de winstdelingsregeling, vanaf 2010/2011 extra huur zou worden ontvangen. Volgens dit scenario zou de huur die door Ahoy’ management nv wordt betaald vanaf 2013/2014 hoger zijn dan de huur die door de klagers Mojo en Music Dome is berekend. Volgens de Nederlandse autoriteiten is de winstdelingsregeling dan ook een doeltreffend instrument om een marktconforme huurprijs te waarborgen.

(36)

De Nederlandse autoriteiten verklaren met name dat er, in tegenstelling tot de bewering van Mojo en Music Dome, wel degelijk een trend bestaat in de omzetontwikkeling van Ahoy Rotterdam nv. Volgens de Nederlandse autoriteiten is het aantal evenementen geen indicatie voor het bestaan van een dergelijke trend, omdat dit de commerciële waarde van de individuele evenementen niet in aanmerking neemt. Zij betogen dat een belangrijk deel van de evenementen op tweejaarlijkse basis worden georganiseerd en dat sommige daarvan tot aanzienlijke bijkomende inkomsten leiden (16). Verder verklaren de Nederlandse autoriteiten dat de omzet van een evenement gemakkelijk kan afwijken van de verwachting. Daarom verwerpen zij het standpunt van Mojo en Music Dome.

(37)

Wat het rapport van de onafhankelijke deskundige betreft, wijzen de Nederlandse autoriteiten erop dat de hierin gemaakt opmerkingen grotendeels in overeenstemming zijn met de rapporten van Deloitte. Zij wijzen er met name op, dat het rapport concludeert dat de winstdelingsregeling garandeert dat de voorgenomen investering de exploitant geen economisch voordeel brengt. Volgens de Nederlandse autoriteiten bevestigt het rapport dat de gesloten overeenkomsten stroken met de marktvoorwaarden.

VI.   HET ONDERZOEK VAN DE ONAFHANKELIJKE DESKUNDIGE

(38)

In het kader van het onderzoek heeft de Commissie een onafhankelijke deskundige (ECORYS Nederland bv) geselecteerd om de waarderingsrapporten van Deloitte (17), op grond waarvan de gemeente de verkoop van de exploitatie van Ahoy’ Rotterdam nv en de verhuur van het Ahoy’-complex heeft verricht, te onderzoeken. Deze deskundige werd tevens verzocht het waarderingsrapport van DTZ Zadelhoff (18) („DTZ”) dat vóór de inleiding van de onderzoekprocedure door de klagers was ingediend, te onderzoeken en daarnaast na te gaan of de in de huurovereenkomst tussen Ahoy’ Rotterdam nv en de gemeente vastgelegde winstdelingsregeling marktconform was. Ten aanzien van alle waarderingsrapporten werd de deskundige verzocht zich uit te spreken over de juistheid van de toegepaste methode.

(39)

Volgens de deskundige was de door Deloitte in zijn rapporten toegepaste methode inzake de aandelenwaardering van Ahoy’ Rotterdam nv en de huurwaardebepaling van het Ahoy’-complex juist. Verder werd in het onderzoek opgemerkt dat het logisch was dat Deloitte mede gebruik had gemaakt van de door het management verstrekte informatie, maar bevestigde het dat Deloitte de uiteindelijke waardebepaling gebaseerd had op eigen prognoses, die verschilden van de verwachtingen van het management.

(40)

Volgens de deskundige was het verschil tussen de resultaten van de taxatie van de huurwaarde van het Ahoy’-complex van Deloitte en DTZ een gevolg van de verschillende methoden die de taxateurs toepasten. De deskundige achtte de benadering van Deloitte juist (19). De deskundige benadrukte het nauwe verband tussen de waardering van de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv door Deloitte en de huurwaardebepaling van het complex, en verklaarde dat, aangezien hij de waardering van de aandelen redelijk achtte, de waarderingsmethode van Deloitte de meest accurate schatting opleverde van de marktconforme huurprijs voor het Ahoy’-complex.

(41)

Het deskundigenrapport bevestigde dat de in het rapport van Deloitte gebruikte aanname dat een capaciteitsuitbreiding van het Sportpaleis als gevolg van de voorgenomen investering niet noodzakelijkerwijs tot additionele waarde voor de exploitant zou leiden, verdedigbaar was (20). Wat de beoordeling van de winstdelingsregeling betreft concludeerde de deskundige dat deze regeling een redelijke huurstijging garandeert in overeenstemming met de marktvoorwaarden tegenover de geplande investering door de gemeente Rotterdam. Volgens de deskundige is, aangezien de drempel in de winstdelingsregeling geen indexatie kent, een meevaller voor de gemeente (verhuurster) niet onaannemelijk, ook indien de exploitant (huurder) niet van de investering in het complex profiteert.

VII.   BEOORDELING IN HET LICHT VAN DE STAATSSTEUNREGELS

(42)

De Commissie heeft onderzocht of de maatregel als staatssteun kan worden aangemerkt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, waarin wordt bepaald dat „steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(43)

Om als staatssteun te worden aangemerkt moet de aangemelde investering van de gemeente Rotterdam derhalve aan alle volgende voorwaarden voldoen: 1) de maatregel moet met staatsmiddelen zijn bekostigd; 2) hij moet een economisch voordeel voor ondernemingen inhouden; 3) dit voordeel moet selectief zijn en de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen, en 4) de maatregel moet het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

1.   Aanwezigheid van staatsmiddelen

(44)

In de onderhavige zaak is de gemeente Rotterdam voornemens maximaal 42 miljoen EUR te investeren in de renovatie en uitbreiding van het Sportpaleis dat deel uitmaakt van het Ahoy’-complex. Aangezien een gemeente als deel van de overheid moet worden beschouwd, moet deze investering als een investering met staatsmiddelen worden aangemerkt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(45)

Evenzo kunnen bij de andere transacties die door de gemeente zijn verricht, namelijk de verkoop van de exploitatie van Ahoy’ Rotterdam nv aan het management en het afsluiten van een huurovereenkomst met de (particuliere) exploitant, staatsmiddelen betrokken zijn in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

2.   Voordeel

(46)

De verkoop van de exploitatie van Ahoy’ Rotterdam nv en de verhuur van het Ahoy’-complex zouden, zoals in het besluit tot inleiding van de procedure is opgemerkt, de koper/huurder slechts een economisch voordeel opleveren indien de prijs van de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv of de huurprijs voor het Ahoy’-complex onder het marktniveau zouden worden vastgesteld. In haar besluit tot inleiding van de procedure merkte de Commissie op, dat zowel de prijs voor Ahoy’ Rotterdam nv als de huurprijs voor het Ahoy’-complex rechtstreeks zijn vastgesteld op basis van de taxatierapporten van Deloitte, een onafhankelijke taxateur. Gezien evenwel de nauwe samenhang tussen deze transacties en de aangemelde investering achtte de Commissie het noodzakelijk om de voorwaarden van deze transacties te onderzoeken, waarbij zij er rekening mee hield, dat de rapporten van Deloitte tot op zekere hoogte gebaseerd waren op informatie die was verstrekt door het management van Ahoy’ Rotterdam nv, dat in deze situatie als potentiële koper/huurder een belangenconflict had.

(47)

De Commissie besloot in het kader van het onderzoek de mening van een onafhankelijke deskundige in te winnen over de betrouwbaarheid van de rapporten van Deloitte, waarop de gemeente zich voor de uitvoering van deze transacties rechtstreeks baseerde. Zoals in de overwegingen 38, 39 en 40 is beschreven, bevestigde het onderzoek van deze onafhankelijke deskundige zowel de juistheid van de in deze rapporten toegepaste methode als het feit dat Deloitte de uiteindelijke waardering op zijn eigen prognoses had gebaseerd (21). In verband hiermee wezen ook de Nederlandse autoriteiten erop, dat Deloitte had bevestigd dat het op grond van de beschikbare informatie een eigen onderzoek had ingesteld en dat zijn conclusies op een aantal punten afweken van die van het management.

(48)

De Commissie heeft deze rapporten zelf eveneens aan een uitvoerige beoordeling onderworpen en komt tot de conclusie, dat Deloitte de Discounted Cash Flow-methode („DCF”) (22) terecht heeft toegepast als leidende methode voor de waardeberekening van de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv, en de inkomstenbenadering als leidende methode voor de bepaling van de huurwaarde van het complex. De Commissie heeft tevens geconcludeerd, dat de rapporten terecht rekening hielden met de bijzondere kenmerken van de exploitatiemaatschappij, die een goede vergelijking met andere ondernemingen en transacties in de weg staan. Ten slotte heeft de Commissie geconcludeerd, dat Deloitte in zijn waardering naar behoren rekening heeft gehouden met de nauwe samenhang tussen de verkoop van de exploitatie en de verhuur van het Ahoy’-complex. Op basis van haar eigen beoordeling en de bevindingen van de onafhankelijke deskundige zijn er volgens de Commissie geen deugdelijke redenen om de rapporten van Deloitte aan te vechten.

(49)

Daarom moet worden geoordeeld, dat de argumenten die zowel vóór als na de inleiding van de formele onderzoekprocedure door Mojo en Music Dome zijn aangevoerd, namelijk dat de resultaten van de rapporten van Deloitte worden ondergraven doordat de onderneming enerzijds de verkeerde methode heeft toegepast en anderzijds gebruik heeft gemaakt van de bevooroordeelde informatie die door het management was verstrekt, niet voldoende zijn onderbouwd. Zoals in het bovenstaande is opgemerkt, concludeert de Commissie dat Deloitte de juiste methoden heeft toegepast en zijn waardeberekening op eigen prognoses heeft gebaseerd, die verschilden van de vooruitzichten van het management.

(50)

Verder betogen Mojo en Music Dome, dat sommige feitelijke resultaten die door Ahoy Rotterdam nv zijn behaald, verschilden van de resultaten die waren voorspeld in de door Deloitte verrichte taxatie (23) van de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv, en dat indien deze zouden worden geactualiseerd, de waardeberekening, en dus ook de prijs voor de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv, aanzienlijk hoger zouden uitvallen. In dit verband moet worden opgemerkt, dat de waardebepaling gebaseerd was op de prognoses die Deloitte had opgesteld op grond van de destijds beschikbare informatie. Er is geen bewijs dat Deloitte bij de bepaling van de marktwaarde van Ahoy’ Rotterdam nv gebruik heeft gemaakt van onjuiste informatie. Het feit dat sommige financiële indicatoren een ander resultaat te zien gaven dan oorspronkelijk was voorzien heeft geen enkele invloed op de omstandigheden en de informatie waarover Deloitte beschikte toen het waarderingsrapport werd opgesteld, en kon derhalve niet van invloed zijn op het resultaat van die taxatie. Daarom wordt geconcludeerd dat de verschillen tussen de prognoses en de feitelijke financiële indicatoren die achteraf door Mojo en Music Dome zijn ingediend, de juistheid van de door Deloitte verrichte waardering niet aantasten.

(51)

In het licht van deze beoordeling moet worden geconcludeerd, dat de waarderingsrapporten van Deloitte een betrouwbare basis vormden voor de prijzen die met het oog op de door de gemeente verrichte verkoop van de exploitatie van Ahoy’ Rotterdam nv en de verhuur van het Ahoy’-complex zijn vastgesteld. De Commissie concludeert derhalve dat deze transacties, rekening houdende met de verplichtingen terzake die door de gemeente in de huurovereenkomst zijn vastgelegd, overeenkomstig de marktvoorwaarden zijn verricht en de exploitant van het complex geen onrechtmatig economisch voordeel toekenden.

(52)

Wat het gedeelte van de aangemelde investering betreft dat specifiek betrekking heeft op de upgrade/uitbreiding van de capaciteit van het Sportpaleis, heeft de Commissie in het besluit tot inleiding van de procedure niet uitgesloten dat deze investering de exploitant van het Ahoy’-complex een selectief voordeel bood dat de normale marktvoorwaarden te boven ging, ook indien rekening wordt gehouden met de waarborg in de vorm van het winstdelingsmechanisme dat in de huurovereenkomst tussen de gemeente en Ahoy’ Rotterdam nv is vastgelegd.

(53)

Volgens de aanvankelijke beoordeling van de Commissie toonden met name de door de Nederlandse autoriteiten aangevoerde argumenten niet aan dat de opzet van de winstdelingsregeling geschikt was om het marktconforme karakter van de huurprijs na de investering te garanderen; zij sloten derhalve een potentieel economisch voordeel voor de exploitant van het complex na de voltooiing van de investering niet uit.

(54)

De Commissie heeft in het kader van haar onderzoek een uitvoerige analyse verricht van het winstdelingsmechanisme waarbij zij rekening hield met de aanvullende inlichtingen die door de Nederlandse autoriteiten en belanghebbenden zijn verstrekt. Daarnaast heeft de Commissie de onafhankelijke deskundige verzocht na te gaan, of de in de huurovereenkomst vervatte winstdelingsregeling marktconform was.

(55)

Zoals in de overwegingen 15 en 16 is uiteengezet, waren de privatisering van de exploitatie van Ahoy’ Rotterdam nv en de verhuur van het complex gebaseerd op de hypothese, dat de voorgenomen investering (24) noodzakelijk was om de waarde van het complex in stand te houden, maar zij de exploitant geen bijkomende inkomsten zou opleveren (25). In verband hiermee merkt de Commissie op, dat de onafhankelijke deskundige heeft bevestigd dat de aanname in het rapport van Deloitte dat een capaciteitsuitbreiding van het Sportpaleis als gevolg van de geplande investering niet noodzakelijkerwijs tot bijkomende waarde voor de exploitant zou leiden, verdedigbaar was gezien de dynamiek van de evenementenmarkt, de mogelijke toetreding van nieuwe concurrenten en de daarmee samenhangende onzekerheden en risico’s. De Commissie sluit zich aan bij de bevindingen van de onafhankelijke deskundige en concludeert dat deze aanname gerechtvaardigd was, ook gezien de unieke marktpositie van Ahoy’, de aanwezigheid en het gedrag van andere marktdeelnemers (26) evenals het feit dat de exploitatie van het complex gedurende een vrij lange periode hinder zou kunnen ondervinden van de renovatiewerkzaamheden.

(56)

Voorts wijst de Commissie erop, dat de gemeente bij wijze van waarborg een winstdelingsregeling in de huurovereenkomst heeft opgenomen. Deze regeling moest ervoor zorgen dat de huurprijs voor het complex zou stijgen indien de aangemelde investering tot een waardevermeerdering van het complex voor de exploitant zou leiden. De Commissie merkt op, dat volgens de onafhankelijke deskundige, de winstdelingsregeling tegenover de voorgenomen investering van de gemeente Rotterdam een redelijke huurverhoging garandeert in overeenstemming met de marktvoorwaarden. De deskundige heeft bevestigd, dat zowel het degressieve verloop van de regeling als de differentiatie van het stijgingstempo van de huurprijs redelijk waren. Verder heeft de deskundige opgemerkt, dat aangezien de in de winstdelingsregeling vastgestelde drempel geen indexatie kent, een meevaller voor de gemeente (verhuurster) niet onaannemelijk is, ook indien de exploitant (huurder) niet profiteert van de investering in het complex.

(57)

De regeling levert een stijging van de huursom op wanneer de brutomarge van de exploitant zoals in dit verband beschreven, de drempel van 16,5 miljoen EUR overschrijdt. Om te beoordelen of deze drempel passend is, heeft de Commissie de drempel gedurende de looptijd van de huurovereenkomst vergeleken met de brutomarges van de exploitant volgens de prognose in het rapport van Deloitte (27), nadat hiervan overeenkomstig de regeling de in een gegeven boekjaar aan de gemeente betaalde huur was afgetrokken.

[…]

(58)

[…] Gedurende de huurperiode is de door Deloitte voorspelde brutomarge (verminderd met de huur) gemiddeld hoger dan de drempel van 16,5 miljoen EUR in de boekjaren na de geplande voltooiing van de investering, zelfs indien geen rekening wordt gehouden met de mogelijke bijkomende brutomarge die door de stijging van de waarde van het complex wordt gegenereerd. Op grond van deze elementen concludeert de Commissie dat de drempelwaarde geschikt is om de potentiële stijging van de brutomarge van de exploitant vast te leggen die zich zou kunnen voordoen ingeval de investering niet slechts waardebehoud oplevert, doch bijkomende waarde voor de exploitant voortbrengt.

(59)

Wanneer de brutomarge de drempelwaarde van 16,5 miljoen EUR overschrijdt, neemt de huurtoeslag voor de gemeente aanzienlijk toe, zij het degressief (28), tot de brutomarge van 25 miljoen EUR door de exploitant is bereikt. In dit geval bedraagt de door de gemeente ontvangen huur het dubbele (5,2 miljoen EUR) van de huurwaardebepaling van Deloitte (29). Aangezien niet kan worden verwacht dat de upgrade/uitbreiding van het Sportpaleis een onbeperkt effect op de inkomsten van de exploitant heeft, is de Commissie van oordeel, dat het in dit geval gerechtvaardigd is om het tempo van de huurstijging te differentiëren en tevens een maximumhuurtoeslag vast te stellen (30).

(60)

Gezien het voorafgaande onderschrijft de Commissie het standpunt van de onafhankelijke deskundige en concludeert zij dat de opzet van de in de huurovereenkomst vastgelegde winstdelingsegeling in overeenstemming is met de marktvoorwaarden en een effectief instrument vormt om te waarborgen dat de huurprijs voor het complex na de voorgenomen investering marktconform is.

(61)

Het argument van Mojo en Music Dome, dat zelfs indien de investering, en met name de uitbreiding van het Sportpaleis, de exploitant geen bijkomende inkomsten oplevert, deze toch een concurrentievoordeel heeft omdat hij in dat geval profiteert van een gratis verbetering van de voorzieningen die elke andere particuliere ondernemer zelf zou moeten betalen, acht de Commissie niet steekhoudend. Immers, Deloitte ging bij zijn taxaties reeds uit van een scenario waarbij de investering geen bijkomende inkomsten zou opleveren, doch noodzakelijk was om de waarde van het complex te behouden. Met de investering is reeds rekening gehouden bij de vaststelling van de prijs van Ahoy’ Rotterdam nv en de huurprijs voor het complex. De investering vormt derhalve geen economisch voordeel voor de exploitant.

(62)

Voorts betoogden Mojo en Music Dome, dat de regeling niet marktconform kon zijn, omdat zelfs indien de exploitant de investering volledig zou terugbetalen als gevolg van de winstdelingsregeling, hij toch een economisch voordeel zou ontvangen omdat de gemeente Rotterdam het volledige ondernemersrisico van de investering draagt. Volgens Mojo en Music Dome krijgt de gemeente niets indien de investering niet tot hogere inkomsten leidt, en krijgt zij haar investering pas terug als extra inkomsten worden gegenereerd. Wat dit argument van Mojo en Music Dome betreft, kan de Commissie niet uitsluiten dat de gemeente zich bij haar beslissing om in het project te investeren niet als een particuliere investeerder heeft gedragen die naar winstmaximalisatie streeft. Immers, de aan de exploitant opgelegde voorwaarden inzake het multifunctionele karakter van het complex en de soorten evenementen die er moeten plaatsvinden, verminderen in feite de waarde van de investering. Uit de beoordeling van de Commissie is echter gebleken, dat de exploitant geen onrechtmatig voordeel genoot van zijn contractuele betrekkingen met de gemeente gezien de in de overeenkomsten vastgelegde beperkingen. Zoals hierboven is opgemerkt, waren de huurprijs en de prijs van de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv in overeenstemming met de marktvoorwaarden. De winstdelingsregeling vormt een aanvullende garantie om te voorkomen dat er een onrechtmatig voordeel wordt toegekend ingeval de investering niet slechts waardebehoud oplevert, doch bijkomende waarde schept ten gunste van de exploitant.

(63)

Op grond van het voorafgaande, rekening houdende met het feit dat het niet zeker is of de upgrade/uitbreiding van het Sportpaleis een voordeel voor de exploitant inhoudt, en gezien de doeltreffende waarborg in de vorm van de winstdelingsregeling die door de gemeente ten uitvoer wordt gelegd, wordt geconcludeerd dat de voorgenomen investering de exploitant geen economisch voordeel oplevert dat de normale marktvoorwaarden te boven gaat.

(64)

De Nederlandse autoriteiten hebben toegezegd, dat de selectie van de onderneming of ondernemingen die de investeringswerkzaamheden zal of zullen uitvoeren door middel van een openbare aanbesteding zal plaatsvinden in volledige overeenstemming met Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (31). Zoals de Commissie in haar besluit tot inleiding van de onderzoekprocedure heeft verklaard, kan zij, mits deze toezegging gestand wordt gedaan, uitsluiten dat aan een dergelijke onderneming of dergelijke ondernemingen een economisch voordeel wordt toegekend dat de normale marktvoorwaarden te boven gaat.

(65)

Geconcludeerd moet worden dat de investering ondernemingen die gebruikmaken van de diensten die door de exploitant van het Ahoy’-complex worden aangeboden, geen economisch voordeel biedt dat de normale marktvoorwaarden te boven gaat. Omdat in dit geval de investering de renovatie en ontwikkeling van het Sportpaleis beoogt, zijn de betrokken ondernemingen diverse organisatoren van concerten, festivals, sport- en maatschappelijke evenementen. Aangezien de exploitant van het Ahoy’-complex een particuliere onderneming is, is er geen reden eraan te twijfelen, dat zijn klanten een marktprijs moeten betalen.

(66)

In het besluit tot inleiding van de procedure sloot de Commissie op basis van de beschikbare informatie in eerste instantie uit, dat er een selectief voordeel zou worden toegekend aan specifieke (groepen) ondernemingen of voor specifieke activiteiten, gezien de polyvalente opzet van het complex en de verplichtingen in verband met de instandhouding en de bevordering van het multifunctionele karakter van het complex die in de huurovereenkomst aan de exploitant worden opgelegd.

(67)

De opmerkingen die door de Nederlandse autoriteiten in het kader van de onderzoekprocedure zijn ingediend, bevestigden het multifunctionele karakter van het Ahoy’-complex en de diversiteit van de aldaar verrichte activiteiten. Inderdaad verplicht de huurovereenkomst de exploitant te waarborgen dat de faciliteit beschikbaar blijft voor verschillende gebruikers en activiteiten. In dit verband merkt de Commissie op, dat de investering in het Ahoy’ Sportpaleis erop gericht is, het multifunctionele karakter van het complex te handhaven waarbij verschillende soorten activiteiten worden gesteund, doch waarvan geen specifieke (groepen) ondernemingen of specifieke activiteiten profiteren. Bovendien heeft de investering in het Sportpaleis ten doel een platform te creëren waar activiteiten ten behoeve van het algemene publiek worden ontplooid. Het aanbieden van een dergelijke sportaccomodatie kan worden beschouwd als een zaak waarvoor de overheid verantwoordelijk is ten opzichte van het algemene publiek, mits het multifunctionele karakter bewaard blijft. Bovendien zijn er geen aanwijzingen, dat het Ahoy’-complex niet overeenkomstig de marktvoorwaarden zal worden geëxploiteerd wat de andere activiteiten en evenementen betreft.

(68)

Op grond van deze beoordeling wordt geconcludeerd dat de investering geen specifieke ondernemingen of economische activiteiten begunstigt en derhalve niet selectief is.

(69)

In het licht van het voorafgaande concludeert de Commissie, dat noch de voorgenomen investering in het Ahoy’-complex, noch de daarmee verband houdende verkoop van de exploitatie en verhuur van het Ahoy’-complex door de gemeente, de exploitant van het complex of een eventuele andere onderneming een economisch voordeel bieden die de normale marktvoorwaarden te boven gaat. Verder wordt geconcludeerd, dat de investering evenmin selectief is doordat zij specifieke ondernemingen of economische activiteiten zou begunstigen.

VIII.   ALGEMENE CONCLUSIE

(70)

Na de inleiding van de formele onderzoekprocedure is de aanvankelijke twijfel die de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure heeft geuit, door de Nederlandse autoriteiten en de onafhankelijke deskundige op bevredigende wijze weggenomen. Er zijn met name aanvullende inlichtingen verstrekt over de opzet van de winstdelingsegeling, waardoor de Commissie dit mechanisme uitvoerig kon beoordelen. Verder is het marktconforme karakter van de verkoop van de exploitatie van Ahoy’ Rotterdam nv en de verhuur van het Ahoy’-complex bevestigd door een beoordeling van de betrouwbaarheid van de taxaties van Deloitte, waarop deze transacties rechtstreeks waren gebaseerd.

(71)

De Commissie concludeert derhalve, dat noch de aangemelde investering in de renovatie en upgrade/uitbreiding van het Ahoy’-complex, noch de daarmee samenhangende verkoop van de exploitatie van Ahoy nv en verhuur van het complex, staatssteun vormen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De investering in het Ahoy’-complex door de gemeente Rotterdam welke bij brief van 22 februari 2007 bij de Commissie is aangemeld, met inbegrip van de latere wijzigingen ervan, vormt geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

Deze maatregel mag derhalve ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2008.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 68 van 13.3.2008, blz. 14.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Bij een brief die op 30 mei 2008 werd verzonden en geregistreerd.

(4)  Bij een brief die op 30 april 2008 werd geregistreerd na de verlenging van de uiterste termijn voor de indiening van opmerkingen over het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoekprocedure in deze zaak.

(5)  Bij een brief die op 21 april 2008 werd geregistreerd, na de verlenging van de uiterste termijn voor de indiening van opmerkingen over het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoekprocedure in deze zaak.

(6)  Bij een op 27 maart 2008 geregistreerde brief.

(7)  […] (*) ((*) De informatie tussen de haakjes valt onder de geheimhoudingsplicht).

(8)  Volgens artikel 4.1 van de huurovereenkomst zal het programma (openbare tentoonstellingen en handelsbeurzen, evenementen) dat in de jaren 2003/2004 en 2004/2005 is uitgevoerd, gedurende de looptijd van de overeenkomst worden voortgezet.

(9)  Volgens de huurovereenkomst zal de huur worden aangepast op basis van de meest recente maandelijkse index van de consumentenprijzen die door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gepubliceerd.

(10)  De opmerkingen van de individuele persoon waren niet rechtstreeks relevant voor de beoordeling van de maatregel maar hadden betrekking op de motieven achter de door Mojo en Music Dome ingediende klacht. Daarom wordt met deze opmerkingen in de onderhavige beschikking verder geen rekening gehouden.

(11)  Volgens Ahoy’ Rotterdam nv is volgens de huidige plannen de verhouding tussen de investeringskosten voor onderhoud en renovatie en de capaciteitsuitbreiding 83 %-17 %.

(12)  Zie voetnoot 1.

(13)  Mojo en Music Dome verwijzen naar bijlage 3 van de huurovereenkomst (jaren 2003/2004 en 2004/2005) en verstrekten een overzicht voor de periode 2003/2004-2007/2008.

(14)  De klagers hebben de betrokken berekeningen ingediend. Bovendien verschaften Mojo en Music Dome andere berekeningen om aan te tonen dat indien Deloitte een accurate prognose had opgesteld van het verwachte resultaat over het boekjaar 2005/2006, dit in een aanzienlijk hogere ondernemingswaarde zou hebben geresulteerd op basis van verschillende multiplicatoren.

(15)  Zie voetnoot 1.

(16)  Bijvoorbeeld Europort Maritime, Industrial Maintenance en InfraTech.

(17)  Het „project Nadal” bepaalt de waarde van de aandelen in Ahoy’ Rotterdam nv op 1,7 miljoen EUR; het rapport „Waardering Ahoy” bepaalt de marktconforme huurprijs voor het Ahoy’-complex op 2,6 miljoen EUR.

(18)  Het „taxatierapport” van DTZ bepaalt de marktconforme huurprijs voor het Ahoy’-complex op 3,9 miljoen EUR.

(19)  De consultant was van mening dat het rapport van DTZ geen betere indicaties bevatte, omdat volgens hem het Ahoy’-complex niet kan worden beschouwd als „goed courant” en de door DTZ gebruikte methoden volgens hem gebaseerd waren op onduidelijke vergelijkingen en minder geschikte of minder ontwikkelde aannames.

(20)  Het deskundigenrapport hield rekening met de prognoseperiode, de dynamiek van de evenementenmarkt, eventuele nieuwe concurrenten en daarmee samenhangende onzekerheden en risico’s. De deskundige gaf ook aan dat een renovatie en uitbreiding van het complex als defensieve strategie niet uniek was.

(21)  Bovendien merkte de deskundige op dat het logisch was dat Deloitte tevens gebruikmaakte van de door het management verschafte informatie. Tegelijkertijd stelde hij vast dat Deloitte zich niet alleen op deze informatie baseerde, maar ook gebruik had gemaakt van onafhankelijk marktonderzoek.

(22)  De DCF-methode is een gangbare methode voor de berekening van de waarde van een project, onderneming of activum waarbij de contante waarde van een verwachte kasstroom wordt berekend, rekening houdend met het risico en het verwachte tijdsverloop voordat de kasmiddelen worden ontvangen.

(23)  De klagers betogen dat de prognose accurater had moeten zijn, omdat de waardeberekening middenin het boekjaar 2005/2006 werd verricht.

(24)  Met name de capaciteitsuitbreiding van het Sportpaleis door de toevoeging van zitplaatsen.

(25)  Deze aanname werd gebruikt in het rapport van Deloitte inzake de bepaling van de marktconforme huurwaarde van het Ahoy’-complex.

(26)  Zo investeert volgens de deskundige Amsterdam RAI in de periode 2003-2008 maximaal 105 miljoen EUR in de modernisering van zijn complex.

(27)  Deze brutomarges zijn gebaseerd op de aanname dat de investering de waarde van het complex voor de exploitant slechts zou behouden maar niet tot additionele inkomsten zou leiden.

(28)  Zie overweging 16.

(29)  De huurtoeslag wordt als volgt berekend: 50 % × 1,5 miljoen EUR + 35 % × 3 miljoen EUR + 20 % × 4 miljoen EUR = 2,6 miljoen EUR.

(30)  In het rapport van de onafhankelijke deskundige wordt de redelijkheid van een dergelijke opzet van de regeling bevestigd.

(31)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.


22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/38


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 21 september 2009

tot voordracht van twee uit de publieke sector afkomstige leden van de raad van toezicht van de European Financial Reporting Advisory Group

(2009/714/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1) moet een technisch comité voor financiële verslaglegging de Commissie bijstand en deskundigheid leveren bij de beoordeling van internationale standaarden voor jaarrekeningen. De rol van dat technisch comité voor financiële verslaglegging wordt vervuld door de raad van toezicht van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG).

(2)

De EFRAG is in 2001 opgericht door de Europese vertegenwoordigende organisaties van opstellers van jaarrekeningen, investeerders en boekhoudkundige beroepen die een rol spelen in het proces van de financiële verslaggeving.

(3)

Sinds de hervormingen van de governancestructuur van de EFRAG bestaat de raad van toezicht van de EFRAG onder meer uit vier uit de publieke sector afkomstige leden die specifiek zijn geselecteerd op basis van hun ervaring met beleidsvorming op nationaal of Europees niveau. Overeenkomstig punt 3.2 van bijlage 1 bij de statuten van de EFRAG, die sinds 11 juni 2009 van kracht zijn, is het aan de Commissie om deze uit de publieke sector afkomstige leden voor te dragen. De leden van de raad van toezicht van de EFRAG worden door de algemene vergadering van de EFRAG benoemd.

(4)

Na een openbare oproep tot kandidaatstelling (2) heeft de Commissie de kandidaten geselecteerd voor voordracht als uit de publieke sector afkomstig lid van de raad van toezicht van de EFRAG.

(5)

Bij Besluit 2009/549/EG van de Commissie van 13 juli 2009 tot aanwijzing van een uit de publieke sector afkomstig lid van de raad van toezicht van de European Financial Reporting Advisory Group (3) is één kandidaat voorgedragen,

BESLUIT:

Enig artikel

De Commissie draagt hierbij twee leden voor voor benoeming als uit de publieke sector afkomstig lid van de raad van toezicht van de European Financial Reporting Advisory Group, van wie de namen in de bijlage zijn vermeld.

Gedaan te Brussel, 21 september 2009.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB C 74 van 28.3.2009, blz. 61.

(3)  PB L 182 van 15.7.2009, blz. 63.


BIJLAGE

LIJST VAN VOORGEDRAGEN LEDEN UIT DE PUBLIEKE SECTOR

 

Mevrouw Aldona KAMELA-SOWINSKA

 

De heer Angelo PROVASOLI.