ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.223.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 223

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
26 augustus 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 770/2009 van de Commissie van 25 augustus 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 771/2009 van de Commissie van 25 augustus 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1580/2007, wat bepaalde handelsnormen voor de sector groenten en fruit betreft

3

 

*

Verordening (EG) nr. 772/2009 van de Commissie van 25 augustus 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1580/2007 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor tomaten

20

 

*

Verordening (EG) nr. 773/2009 van de Commissie van 20 augustus 2009 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in gebied VI; EG-wateren van Vb; EG-wateren en internationale wateren van XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

22

 

*

Verordening (EG) nr. 774/2009 van de Commissie van 25 augustus 2009 tot 112e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban

24

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/112/EG van de Commissie van 25 augustus 2009 tot wijziging van Richtlijn 91/439/EEG van de Raad betreffende het rijbewijs

26

 

*

Richtlijn 2009/113/EG van de Commissie van 25 augustus 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs

31

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

26.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/1


VERORDENING (EG) Nr. 770/2009 VAN DE COMMISSIE

van 25 augustus 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 26 augustus 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 augustus 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

33,6

XS

19,8

ZZ

26,7

0707 00 05

MK

33,2

TR

103,0

ZZ

68,1

0709 90 70

TR

107,8

ZZ

107,8

0805 50 10

AR

76,0

UY

94,9

ZA

67,3

ZZ

79,4

0806 10 10

EG

174,8

IL

86,7

TR

106,8

ZA

151,7

ZZ

130,0

0808 10 80

AR

114,4

BR

61,1

CL

82,9

NZ

85,6

US

95,4

UY

42,1

ZA

83,2

ZZ

80,7

0808 20 50

AR

113,9

CN

60,3

TR

130,3

ZA

102,4

ZZ

101,7

0809 30

TR

123,3

ZZ

123,3

0809 40 05

TR

90,9

ZZ

90,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


26.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/3


VERORDENING (EG) Nr. 771/2009 VAN DE COMMISSIE

van 25 augustus 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1580/2007, wat bepaalde handelsnormen voor de sector groenten en fruit betreft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 103 bis en artikel 121, onder a), in samenhang met artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2) is, met betrekking tot de bepalingen inzake de handelsnormen, met ingang van 1 juli 2009 aanzienlijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1221/2008 van de Commissie (3). Niettemin moet duidelijkheid worden verschaft over een pas ingevoerde bepaling over producten die worden uitgesloten van de toepassing van de algemene handelsnorm.

(2)

Krachtens artikel 53, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1580/2007 vindt de berekening van de waarde van de in de handel gebrachte productie voor de referentieperiode plaats conform de wetgeving die geldt tijdens de in dat artikel bedoelde referentieperiode. Dit beginsel dient tevens te worden toegepast op de waarde van de in de handel gebrachte productie van producentengroeperingen.

(3)

In 2008 heeft de „Working Party on Agricultural Quality Standards” (Werkgroep kwaliteitsnormen voor landbouwproducten) van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UN/ECE) de normen van de UN/ECE voor sla, krulandijvie, andijvie, peren en tomaten herzien. Om onnodige handelsbelemmeringen te voorkomen dienen de op Gemeenschapsniveau bestaande specifieke handelsnormen voor groenten en fruit dezelfde te zijn als de normen van de UN/ECE. Daarom moeten de bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 vastgestelde specifieke normen voor de hierboven genoemde soorten groenten en fruit in overeenstemming te worden gebracht met de nieuwe normen van de UN/ECE.

(4)

Verordening (EG) nr. 1580/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1580/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 3 ter, onder a), wordt vervangen door:

„a)

wilde paddenstoelen van GN-code 0709 59”;

2)

Aan artikel 44 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.   De waarde van de in de handel gebrachte productie wordt berekend conform de wetgeving die geldt tijdens de periode waarvoor de steun wordt aangevraagd.”;

3)

De delen 4, 6 en 10 van deel B van bijlage I worden vervangen door de tekst in de delen A, B en C van de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 september 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 augustus 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.

(3)  PB L 336 van 13.12.2008, blz. 1.


BIJLAGE

DEEL A

Deel 4:   Handelsnorm voor sla, krulandijvie en andijvie

I.   DEFINITIE VAN HET PRODUCT

Deze norm heeft betrekking op:

sla van de variëteiten (cultivars) van:

Lactuca sativa L. var. capitata L. (kropsla, met inbegrip van ijsbergsla),

Lactuca sativa L. var. longifolia Lam. (bindsla),

Lactuca sativa L. var. crispa L. (snijsla),

kruisingen van deze variëteiten, en

krulandijvie van de variëteiten (cultivars) van Cichorium endivia L. var. crispa Lam. en

andijvie van de variëteiten (cultivars) van Cichorium endivia L. var. latifolium Lam.

die bestemd is voor levering als vers product aan de consument.

Deze norm is niet van toepassing op voor industriële verwerking bestemde producten en op als losse bladeren gepresenteerde producten, noch op sla met kluit en op slaplanten in potten.

II.   KWALITEITSVOORSCHRIFTEN

In deze norm wordt aangegeven aan welke kwaliteitseisen de producten na opmaak en verpakking moeten voldoen.

A.   Minimumeisen

Onverminderd de voor elke klasse geldende specifieke eisen en toegestane toleranties moeten de producten in alle kwaliteitsklassen als volgt zijn:

intact,

gezond; geen producten die zijn aangetast door rot of die een zodanige kwaliteitsvermindering vertonen dat zij niet meer geschikt zijn voor consumptie,

zuiver en gebruiksklaar, dat wil zeggen nagenoeg vrij van grond of ander substraat en van zichtbare vreemde stoffen,

vers van uiterlijk,

nagenoeg vrij van plagen,

nagenoeg vrij van beschadiging door plagen,

turgescent,

niet geschoten,

vrij van abnormaal uitwendig vocht,

vrij van vreemde geur en/of vreemde smaak.

Voor sla is een roodachtige verkleuring, veroorzaakt door lage temperaturen tijdens de groeiperiode, toegestaan, tenzij hierdoor het uiterlijk in aanzienlijke mate nadelig wordt beïnvloed.

De stronk moet onmiddellijk onder de onderste bladeren zijn afgesneden en het snijvlak moet glad zijn.

De producten moeten normaal ontwikkeld zijn. De producten moeten zodanig ontwikkeld en in een zodanige conditie zijn dat zij:

bestand zijn tegen vervoer en goederenbehandeling,

in goede staat op de plaats van bestemming aankomen.

B.   Indeling in klassen

De producten worden ingedeeld in de twee hieronder omschreven klassen:

i)   Klasse I

In deze klasse ingedeelde producten moeten van goede kwaliteit zijn. Zij moeten de kenmerken vertonen die eigen zijn aan de variëteit of het handelstype, en met name de typische kleur ervan bezitten.

De producten moeten tevens als volgt zijn:

goed gevormd,

vast, rekening houdend met de teeltwijze en het soort product,

vrij van beschadiging of aantasting die de eetbaarheid nadelig beïnvloedt,

vrij van vorstschade.

Kropsla van deze klasse moet één enkele, goed gevormde krop hebben. Bij glassla mag de krop minder goed gevormd zijn.

Bindsla moet een hart hebben, dat echter wel kleiner mag zijn.

Bij krulandijvie en andijvie moet het hart geel van kleur zijn.

ii)   Klasse II

Tot deze klassen behoren producten die niet in klasse I kunnen worden ingedeeld, maar die wel aan de hierboven omschreven minimumeisen voldoen.

De producten moeten als volgt zijn:

tamelijk goed gevormd,

vrij van beschadiging of aantasting die de eetbaarheid in ernstige mate nadelig beïnvloedt.

Op voorwaarde dat de producten nog hun essentiële kenmerken wat betreft kwaliteit, houdbaarheid en presentatie vertonen, zijn de volgende afwijkingen toegestaan:

geringe verkleuring,

lichte beschadigingen door plagen.

Kropsla van deze klasse moet een krop hebben, maar deze mag kleiner zijn. Bij glassla mag de krop geheel ontbreken.

Bindsla hoeft geen hart te hebben.

III.   SORTERINGSVOORSCHRIFTEN

De sortering geschiedt naar gewicht per eenheid.

A.   Minimumgewicht

Voor de klassen I en II bedraagt het minimumgewicht:

 

Vollegrond

Glasteelt

Kropsla, met uitzondering van „ijsbergsla”, en bindsla, met uitzondering van „gem-sla”

150 g

100 g

„IJsbergsla”

300 g

200 g

Snijsla en „gem-sla”

100 g

100 g

Krulandijvie en andijvie

200 g

150 g

B.   Uniformiteit

a)   Sla

In alle klassen mag het grootste verschil in gewicht tussen de lichtste en de zwaarste krop in de verpakking niet meer bedragen dan:

40 g wanneer de lichtste krop minder dan 150 g weegt;

100 g wanneer de lichtste krop tussen 150 g en 300 g weegt;

150 g wanneer de lichtste krop tussen 300 g en 450 g weegt;

300 g wanneer de lichtste krop meer dan 450 g weegt.

b)   Krulandijvie en andijvie

In alle klassen mag het grootste verschil in gewicht tussen de lichtste en de zwaarste krop in de verpakking niet meer bedragen dan 300 g.

IV.   TOLERANTIES

In iedere partij zijn voor producten die niet beantwoorden aan de eisen voor de klasse waarin zij zijn ingedeeld, afwijkingen in kwaliteit en grootte toegestaan.

A.   Toleranties in kwaliteit

i)   Klasse I

In totaal mag 10 % van het aantal stuks bestaan uit producten die niet aan de eisen voor deze klasse beantwoorden, maar wel beantwoorden aan die voor klasse II. Niet meer dan in totaal 1 % van het binnen deze tolerantie vallende aantal stuks mogen producten zijn die noch aan de kwaliteiteisen van klasse II, noch aan de minimumeisen voldoen. Producten die zijn aangetast door rot of die een zodanige kwaliteitsvermindering vertonen dat zij niet meer geschikt zijn voor consumptie, zijn uitgesloten.

ii)   Klasse II

In totaal mag 10 % van het aantal stuks bestaan uit producten die noch aan de eisen voor deze klasse, noch aan de minimumeisen beantwoorden. Producten die zijn aangetast door rot of die een zodanige kwaliteitsvermindering vertonen dat zij niet meer geschikt zijn voor consumptie, zijn uitgesloten.

B.   Toleranties in grootte

Voor alle klassen mag in totaal 10 % van het aantal stuks afwijken van de sorteringsvoorschriften, op voorwaarde dat het gewicht van deze afwijkende kroppen niet meer dan 10 % hoger of lager is dan het vereiste gewicht.

V.   VERPAKKINGSVOORSCHRIFTEN

A.   Uniformiteit

De inhoud van iedere verpakkingseenheid moet uniform zijn en moet bestaan uit producten van dezelfde oorsprong, dezelfde variëteit of hetzelfde handelstype, dezelfde kwaliteit en dezelfde grootte.

Producten van duidelijk verschillende kleuren, variëteiten en/of handelstypen mogen echter samen in een verkoopeenheid (1) worden verpakt, op voorwaarde dat de producten in het mengsel van uniforme kwaliteit zijn en voor elke betrokken kleur, variëteit en/of handelstype uniform zijn wat de oorsprong betreft.

Het zichtbare gedeelte van de inhoud van de verpakkingseenheid moet representatief zijn voor het geheel.

B.   Verpakking

De verpakking moet de producten goed beschermen. De producten moeten met inachtneming van de verpakkingsomvang en -soort zonder bovenmatige leemten of druk zijn verpakt.

Het binnenin de verpakkingseenheid gebruikte materiaal moet schoon zijn en van een zodanige kwaliteit dat de producten niet uitwendig of inwendig worden beschadigd. Er mag materiaal, met name papier of stempels, met handelsaanduidingen worden gebruikt, mits de voor de bedrukking of de etikettering gebruikte inkt of lijm niet giftig is.

De verpakkingen mogen geen vreemde substanties bevatten.

VI.   AANDUIDINGSVOORSCHRIFTEN

Op iedere verpakkingseenheid (2) moeten op éénzelfde kant duidelijk leesbaar, onuitwisbaar en van buitenaf zichtbaar de onderstaande gegevens worden vermeld.

A.   Identificatie

Verpakker en/of verzender/verscheper:

naam en fysiek adres (bijv. straat/plaats/regio/postcode en, indien verschillend van het land van oorsprong, land)

of

een officieel door de nationale autoriteit erkende code (3).

B.   Aard van het product

„Kropsla”, „bataviasla”, „ijsbergsla”, „bindsla”, „snijsla”, (of bijvoorbeeld, in voorkomend geval: „eikenbladsla”, „lollo bionda”, „lollo rossa”), „krulandijvie”, „andijvie” of een synoniem voor een van deze producten, wanneer de inhoud van buitenaf niet zichtbaar is

Eventueel de vermelding „gem-sla” of een synoniem

Eventueel de vermelding „glassla” of een andere passende vermelding

Naam van de variëteit (facultatief)

Wanneer het verkoopeenheden betreft met een mengsel van producten van duidelijk verschillende kleuren, variëteiten en/of handelstypen, de vermelding „Mengsel van verschillende soorten sla” of een gelijkwaardige vermelding. Indien het product van buitenaf niet zichtbaar is, moeten de in de verkoopeenheid voorkomende kleuren, variëteiten of handelstypen worden vermeld.

C.   Oorsprong van het product

Land van oorsprong en, eventueel, productiegebied of nationale, regionale of lokale plaatsnaam.

Wanneer het verkoopeenheden met een mengsel van producten van duidelijk verschillende kleuren, variëteiten en/of handelstypen van verschillende oorsprong betreft, moet dicht bij de betrokken kleur, de betrokken variëteit en/of het betrokken handelstype elk land van oorsprong worden vermeld.

D.   Handelskenmerken

Klasse

Grootte, door vermelding van een minimumgewicht per stuk of van het aantal stuks

Nettogewicht (facultatief).

E.   Officieel controlemerk (facultatief)

De in de eerste alinea genoemde gegevens hoeven niet te worden aangebracht op de verpakkingen wanneer deze verkoopverpakkingen bevatten die van buitenaf zichtbaar zijn en elk van die gegevens zijn voorzien. Op deze verpakkingen mag geen enkele aanduiding voorkomen die misverstanden kan veroorzaken. Wanneer deze verpakkingen op een pallet worden aangeboden, moeten de betrokken gegevens zijn aangebracht op een blad dat zichtbaar op ten minste twee zijden van de pallet is bevestigd.”

DEEL B

Deel 6:   Handelsnorm voor peren

I.   DEFINITIE VAN HET PRODUCT

Deze norm heeft betrekking op perenvariëteiten (cultivars) van Pyrus communis L. die bestemd zijn voor levering als vers product aan de consument en niet voor industriële verwerking.

II.   KWALITEITSVOORSCHRIFTEN

In de norm wordt aangegeven aan welke kwaliteitseisen peren na opmaak en verpakking moeten voldoen.

A.   Minimumeisen

Onverminderd de voor elke klasse geldende specifieke eisen en toegestane toleranties moeten peren van alle kwaliteitsklassen als volgt zijn:

intact,

gezond; geen producten die zijn aangetast door rot of die een zodanige kwaliteitsvermindering vertonen dat zij niet meer geschikt zijn voor consumptie,

zuiver, nagenoeg vrij van zichtbare vreemde stoffen,

nagenoeg vrij van plagen,

vrij van aantasting van het vruchtvlees door plagen,

vrij van abnormaal uitwendig vocht,

vrij van vreemde geur en/of vreemde smaak.

De peren moeten zodanig ontwikkeld en in een zodanige conditie zijn dat zij:

verder kunnen rijpen totdat ze de juiste, bij de kenmerken van de betrokken variëteit behorende rijpheidsgraad hebben bereikt,

bestand zijn tegen vervoer en goederenbehandeling,

in goede staat op de plaats van bestemming aankomen.

B.   Indeling in klassen

Peren worden ingedeeld in de drie hieronder omschreven klassen:

i)   Klasse „Extra”

In deze klasse ingedeelde peren moeten van voortreffelijke kwaliteit zijn. Zij moeten de specifieke vorm, grootte en kleur van de variëteit hebben en een intact steeltje hebben.

Het vruchtvlees moet volkomen gaaf zijn, en de schil moet vrij zijn van ruige ruwschilligheid.

De vruchten mogen geen afwijkingen vertonen, afgezien van zeer geringe oppervlakkige afwijkingen aan de schil die het algemene uiterlijk, de kwaliteit, de houdbaarheid en de presentatie van het product in de verpakking niet nadelig beïnvloeden.

De peren mogen niet stenig zijn.

ii)   Klasse I

In deze klasse ingedeelde peren moeten van goede kwaliteit zijn. Zij moeten de specifieke vorm, grootte en kleur van de variëteit hebben (4).

Het vruchtvlees moet volkomen gaaf zijn, en de schil moet vrij zijn van ruige ruwschilligheid.

Individuele vruchten mogen evenwel de volgende kleine afwijkingen vertonen, op voorwaarde dat deze afwijkingen het algemene uiterlijk, de kwaliteit, de houdbaarheid en de presentatie van het product in de verpakking niet nadelig beïnvloeden:

een geringe afwijking in vorm,

een geringe afwijking in ontwikkeling,

lichte kleurafwijkingen,

geringe afwijkingen aan de schil, mits deze niet groter zijn dan:

2 cm in lengte voor langwerpige afwijkingen,

1 cm2 van de totale oppervlakte voor andere afwijkingen, met uitzondering van schurftvlekken (Venturia pirina en V. inaequalis), die samen niet groter mogen zijn dan 0,25 cm2,

lichte kneuzingen die niet groter mogen zijn dan 1 cm2.

Het steeltje mag licht beschadigd zijn.

De peren mogen niet stenig zijn.

iii)   Klasse II

Tot deze klasse behoren peren die niet in een hogere klasse kunnen worden ingedeeld, maar die wel aan de hierboven omschreven minimumeisen voldoen.

Het vruchtvlees moet vrij zijn van ernstige afwijkingen.

Op voorwaarde dat de peren nog hun essentiële kenmerken op het gebied van kwaliteit, houdbaarheid en presentatie bezitten, zijn de volgende afwijkingen toegestaan:

afwijkingen in vorm,

afwijkingen in ontwikkeling,

kleurafwijkingen,

lichte ruige ruwschilligheid,

afwijkingen aan de schil, mits deze niet groter zijn dan:

4 cm in lengte voor langwerpige afwijkingen,

2,5 cm2 van de totale oppervlakte voor andere afwijkingen, met uitzondering van schurftvlekken (Venturia pirina en V. inaequalis), die samen niet groter mogen zijn dan 1 cm2,

lichte kneuzingen die niet groter mogen zijn dan 2 cm2.

III.   SORTERINGSVOORSCHRIFTEN

Peren worden gesorteerd naar de maximumdiameter van de dwarsdoorsnede.

Per klasse geldt de volgende minimumgrootte:

 

„Extra”

Klasse I

Klasse II

Variëteiten met grote vruchten

60 mm

55 mm

55 mm

Overige variëteiten

55 mm

50 mm

45 mm

In de bijlage bij deze norm opgenomen zomerperen hoeven niet aan de eisen inzake minimumgrootte te voldoen.

Om te garanderen dat de vruchten in één verpakking homogeen van grootte zijn, mag het verschil in diameter tussen die vruchten niet meer bedragen dan:

5 mm voor vruchten van de klasse „Extra” en voor op rijen en in lagen gerangschikte vruchten van de klassen I en II

10 mm voor los in de verpakking of in de voor de consument bestemde verpakking aangeboden vruchten van klasse I.

Los in de verpakking of de voor de consument bestemde verpakking aangeboden vruchten van klasse II hoeven qua grootte niet homogeen te zijn.

IV.   TOLERANTIES

Er gelden kwaliteits- en groottetoleranties voor elke partij producten die niet beantwoorden aan de eisen voor de klasse waarin zij zijn ingedeeld.

A.   Toleranties in kwaliteit

i)   Klasse „Extra”

In totaal mag 5 % van het aantal of het gewicht bestaan uit producten die niet aan de eisen voor deze klasse beantwoorden, maar wel beantwoorden aan die voor klasse I. Niet meer dan in totaal 0,5 % van de binnen deze tolerantie vallende peren mogen producten zijn die voldoen aan de kwaliteitseisen van klasse II.

ii)   Klasse I

In totaal mag 10 % van het aantal of het gewicht bestaan uit producten die niet aan de eisen voor deze klasse beantwoorden, maar wel beantwoorden aan die voor klasse II. Niet meer dan in totaal 1 % van de binnen deze tolerantie vallende peren mogen producten zijn die noch aan de kwaliteiteisen van klasse II, noch aan de minimumeisen voldoen. Producten die zijn aangetast door rot of die een zodanige kwaliteitsvermindering vertonen dat zij niet meer geschikt zijn voor consumptie, zijn uitgesloten. Deze tolerantie geldt echter niet voor peren zonder steeltje.

iii)   Klasse II

In totaal mag 10 % van het aantal of het gewicht bestaan uit producten die noch aan de eisen voor deze klasse, noch aan de minimumeisen beantwoorden. Producten die zijn aangetast door rot of die een zodanige kwaliteitsvermindering vertonen dat zij niet meer geschikt zijn voor consumptie, zijn uitgesloten.

Binnen deze tolerantie mag ten hoogste 2 % van het aantal of het gewicht de volgende afwijkingen vertonen:

lichte beschadiging of niet-dichtgegroeide scheuren,

zeer lichte sporen van rot,

aanwezigheid van levende parasieten in de vrucht en/of aantasting van het vruchtvlees door parasieten.

B.   Toleranties in grootte

Voor alle klassen:

a)

van de vruchten die aan uniformiteitsregels moeten voldoen, mag 10 % van het aantal of het gewicht voldoen aan de sorteringsvoorschriften van de grootteklasse onmiddellijk boven of beneden de op de verpakking vermelde grootteklasse, waarbij de vruchten in de kleinste toegestane groottesortering maximaal 5 mm kleiner mogen zijn dan het minimum;

b)

van de vruchten die niet aan uniformiteitsregels hoeven te voldoen, mag 10 % van het aantal of het gewicht bestaan uit vruchten die kleiner zijn dan de vastgestelde minimumgrootte, waarbij deze vruchten maximaal 5 mm kleiner mogen zijn dan die minimumgrootte.

V.   VERPAKKINGSVOORSCHRIFTEN

A.   Uniformiteit

De inhoud van iedere verpakkingseenheid moet uniform zijn en moet bestaan uit peren van dezelfde oorsprong, dezelfde variëteit, dezelfde kwaliteit, dezelfde grootte (wanneer sortering plaatsvindt) en dezelfde rijpingsgraad.

Bovendien moeten de vruchten in de klasse „Extra” uniform van kleur zijn.

Peren van duidelijk verschillende variëteiten mogen echter samen in een verkoopeenheid (5) worden verpakt, op voorwaarde dat de producten in het mengsel van uniforme kwaliteit zijn en voor elke betrokken variëteit homogeen zijn wat de oorsprong betreft.

Het zichtbare gedeelte van de inhoud van de verpakking moet representatief zijn voor het geheel.

B.   Verpakking

De verpakking moet de peren goed beschermen.

Het binnenin de verpakkingseenheid gebruikte materiaal moet schoon zijn en van een zodanige kwaliteit dat de producten niet uitwendig of inwendig worden beschadigd. Er mag materiaal, met name papier of stempels, met handelsaanduidingen worden gebruikt, mits de voor de bedrukking of de etikettering gebruikte inkt of lijm niet giftig is.

Het op elk product aangebrachte etiket mag bij het verwijderen ervan geen zichtbaar spoor van lijm achterlaten en de schil niet beschadigen.

De verpakkingen mogen geen vreemde substanties bevatten.

VI.   AANDUIDINGSVOORSCHRIFTEN

Op iedere verpakkingseenheid (6) moeten op éénzelfde kant duidelijk leesbaar, onuitwisbaar en van buitenaf zichtbaar de onderstaande gegevens worden vermeld.

A.   Identificatie

Verpakker en/of verzender/verscheper:

naam en fysiek adres (bijv. straat/plaats/regio/postcode en, indien verschillend van het land van oorsprong, land)

of

een officieel door de nationale autoriteit erkende code (7).

B.   Aard van het product

„Peren”, indien de inhoud van de verpakking van buitenaf niet zichtbaar is.

Naam van de variëteit. In het geval van verkoopeenheden die verschillende perenvariëteiten bevatten, de naam van de diverse in de verpakking aanwezige variëteiten.

C.   Oorsprong van het product

Land van oorsprong en, eventueel, productiegebied of nationale, regionale of lokale plaatsnaam. In het geval van verkoopeenheden die duidelijk verschillende perenvariëteiten van verschillende oorsprong bevatten, moet bij de naam van elke betrokken variëteit het land van oorsprong worden vermeld.

D.   Handelskenmerken

Klasse

Groottesortering of, voor op rijen en in lagen gerangschikte vruchten, aantal stuks. Als de groottesortering wordt vermeld, wordt deze als volgt aangegeven:

a)

voor vruchten waarvoor de uniformiteitsregels gelden: door vermelding van de minimum- en maximumdiameter

b)

voor vruchten waarvoor de uniformiteitsregels niet gelden: door vermelding van de diameter van de kleinste vrucht in de verpakking, gevolgd door „en meer” of een gelijkwaardige uitdrukking, of, eventueel, de diameter van de grootste vrucht van de verpakking.

E.   Officieel controlemerk (facultatief)

De in de eerste alinea genoemde gegevens hoeven niet te worden aangebracht op de verpakkingen wanneer deze verkoopverpakkingen bevatten die van buitenaf zichtbaar zijn en elk van die gegevens zijn voorzien. Op deze verpakkingen mag geen enkele aanduiding voorkomen die misverstanden kan veroorzaken. Wanneer deze verpakkingen op een pallet worden aangeboden, moeten de betrokken gegevens zijn aangebracht op een blad dat zichtbaar op ten minste twee zijden van de pallet is bevestigd.

Aanhangsel

Groottesorteringscriteria voor peren

L

=

variëteiten met grote vruchten

SP

=

zomerpeer, waarvoor geen minimumgrootte is vereist

Niet-uitputtende lijst van variëteiten met grote vruchten en zomerperen

De variëteiten met kleine vruchten en de andere variëteiten die niet in de lijst zijn vermeld, mogen in de handel worden gebracht mits zij voldoen aan de in afdeling III van de norm vastgestelde sorteringsvoorschriften.

Bepaalde in de onderstaande lijst vermelde variëteiten mogen in de handel worden gebracht onder handelsbenamingen waarvoor in één of meerdere landen een bescherming is aangevraagd of verkregen. De eerste en de tweede kolom van onderstaande tabel bevatten geen dergelijke namen van handelsmerken. In de derde kolom is, uitsluitend ter informatie, een aantal bekende handelsmerken vermeld.

Variëteit

Synoniem

Handelsbenaming

Grootte

Abbé Fétel

Abate Fetel

 

L

Abugo o Siete en Boca

 

 

SP

Aka

 

 

SP

Alka

 

 

L

Alsa

 

 

L

Amfora

 

 

L

Alexandrine Douillard

 

 

L

Bergamotten

 

 

SP

Beurré Alexandre Lucas

Lucas

 

L

Beurré Bosc

Bosc, Beurré d’Apremont, Empereur Alexandre, Kaiser Alexander

 

L

Beurré Clairgeau

 

 

L

Beurré

Hardenpont

 

L

Beurré Giffard

 

 

SP

Beurré précoce Morettini

Morettini

 

SP

Blanca de Aranjuez

Agua de Aranjuez, Espadona, Blanquilla

 

SP

Carusella

 

 

SP

Castell

Castell de Verano

 

SP

Colorée de Juillet

Bunte Juli

 

SP

Comice rouge

 

 

L

Concorde

 

 

L

Condoula

 

 

SP

Coscia

Ercolini

 

SP

Curé

Curato, Pastoren, Del cura de Ouro, Espadon de invierno, Bella de Berry, Lombardia de Rioja, Batall de Campana

 

L

D’Anjou

 

 

L

Dita

 

 

L

D. Joaquina

Doyenné de Juillet

 

SP

Doyenné d’hiver

Winterdechant

 

L

Doyenné du Comice

Comice, Vereinsdechant

 

L

Erika

 

 

L

Etrusca

 

 

SP

Flamingo

 

 

L

Forelle

 

 

L

Général Leclerc

 

Amber Grace™

L

Gentile

 

 

SP

Golden Russet Bosc

 

 

L

Grand champion

 

 

L

Harrow Delight

 

 

L

Jeanne d’Arc

 

 

L

Joséphine

 

 

L

Kieffer

 

 

L

Klapa Mīlule

 

 

L

Leonardeta

Mosqueruela, Margallon, Colorada de Alcanadre, Leonarda de Magallon

 

SP

Lombacad

 

Cascade®

L

Moscatella

 

 

SP

Mramornaja

 

 

L

Mustafabey

 

 

SP

Packham’s Triumph

Williams d’Automne

 

L

Passe Crassane

Passa Crassana

 

L

Perita de San Juan

 

 

SP

Pérola

 

 

SP

Pitmaston

Williams Duchesse

 

L

Précoce de Trévoux

Trévoux

 

SP

Président Drouard

 

 

L

Rosemarie

 

 

L

Suvenirs

 

 

L

Santa Maria

Santa Maria Morettini

 

SP

Spadoncina

Agua de Verano, Agua de Agosto

 

SP

Taylors Gold

 

 

L

Triomphe de Vienne

 

 

L

Vasarine Sviestine

 

 

L

Williams Bon Chrétien

Bon Chrétien, Bartlett, Williams, Summer Bartlett

 

L

DEEL C

Deel 10:   Handelsnorm voor tomaten

I.   DEFINITIE VAN HET PRODUCT

Deze norm heeft betrekking op tomatenvariëteiten (cultivars) van Lycopersicum esculentum Mill die bestemd zijn voor levering als vers product aan de consument en niet voor industriële verwerking.

Er worden bij tomaten vier handelstypen onderscheiden:

„ronde” tomaten,

„geribde” tomaten,

„langwerpige” tomaten,

„kerstomaten” (inclusief „cocktailtomaten”).

II.   KWALITEITSVOORSCHRIFTEN

In deze norm wordt aangegeven aan welke kwaliteitseisen tomaten na opmaak en verpakking moeten voldoen.

A.   Minimumeisen

Onverminderd de voor elke klasse geldende specifieke eisen en toegestane toleranties moeten tomaten in alle kwaliteitsklassen als volgt zijn:

intact,

gezond; niet toegestaan zijn producten die zijn aangetast door rot of die een zodanige kwaliteitsvermindering vertonen dat zij niet meer geschikt zijn voor consumptie,

zuiver, nagenoeg vrij van zichtbare vreemde stoffen,

vers van uiterlijk,

nagenoeg vrij van plagen,

vrij van aantasting van het vruchtvlees door plagen,

vrij van abnormaal uitwendig vocht,

vrij van vreemde geur en/of vreemde smaak.

Bij tomaten in trossen moet de steel vers zijn, gezond, zuiver en vrij van bladeren en zichtbare vreemde stoffen.

Tomaten moeten zo ontwikkeld en in een zodanige conditie zijn dat zij:

bestand zijn tegen vervoer en goederenbehandeling,

in goede staat op de plaats van bestemming aankomen.

B.   Indeling in klassen

Tomaten worden ingedeeld in de drie hieronder omschreven klassen:

i)   Klasse „Extra”

In deze klasse ingedeelde tomaten moeten van voortreffelijke kwaliteit zijn. Het vruchtvlees moet stevig zijn, en de vorm, het uiterlijk en de ontwikkeling moeten kenmerkend zijn voor de variëteit.

De kleur van de tomaten, die de rijpheidsgraad aangeeft, moet zodanig zijn dat de tomaten kunnen beantwoorden aan de hierboven onder punt A, laatste alinea, vastgestelde eisen.

Tomaten mogen geen „groene kraag” hebben en geen andere afwijkingen vertonen dan zeer lichte oppervlakkige afwijkingen van de vruchthuid, op voorwaarde dat deze het algemene uiterlijk, de kwaliteit, de houdbaarheid en de presentatie van het product in de verpakking niet nadelig beïnvloeden.

ii)   Klasse I

In deze klasse ingedeelde tomaten moeten van goede kwaliteit zijn. Zij moeten voldoende stevig zijn en de voor de variëteit kenmerkende eigenschappen bezitten.

Zij moeten vrij zijn van scheuren en van zichtbare „groene kragen”. De vruchten mogen evenwel de volgende kleine afwijkingen vertonen, op voorwaarde dat deze afwijkingen het algemene uiterlijk, de kwaliteit, de houdbaarheid en de presentatie van het product in de verpakking niet nadelig beïnvloeden:

een geringe afwijking in vorm,

lichte kleurafwijkingen,

geringe afwijkingen aan de vruchthuid,

zeer lichte kneuzingen.

„Geribde” tomaten mogen bovendien de volgende afwijkingen vertonen:

dichtgegroeide scheurtjes van ten hoogste 1 cm lengte,

kleine uitwassen,

geringe navelvorming, zonder verkurking,

verkurkt navelvormig bloemlitteken met een oppervlakte van ten hoogste 1 cm2,

zeer smal langwerpig bloemlitteken (gelijkend op een naad), dat evenwel niet langer mag zijn dan 2/3 van de grootste diameter van de vrucht.

iii)   Klasse II

Tot deze klasse behoren tomaten die niet in een hogere klasse kunnen worden ingedeeld, maar die wel aan de hierboven omschreven minimumeisen voldoen.

Zij moeten redelijk stevig zijn (eventueel iets minder stevig dan tomaten van klasse I) en mogen geen scheurtjes vertonen die niet zijn dichtgegroeid.

Op voorwaarde dat de tomaten nog hun kenmerkende eigenschappen inzake kwaliteit, houdbaarheid en presentatie vertonen, zijn evenwel de volgende afwijkingen toegestaan:

afwijkingen in vorm, ontwikkeling en kleur,

afwijkingen aan de vruchthuid of kneuzingen, op voorwaarde dat deze de vrucht niet ernstig aantasten,

dichtgegroeide scheurtjes van ten hoogste 3 cm lengte voor ronde, geribde en langwerpige tomaten.

„Geribde” tomaten mogen bovendien de volgende afwijkingen vertonen:

grotere uitwassen dan voor klasse I, mits er geen sprake is van misvormingen,

navelvorming,

verkurkt navelvormig bloemlitteken met een oppervlakte van ten hoogste 2 cm2,

zeer smal langwerpig bloemlitteken (gelijkend op een naad).

III.   SORTERINGSVOORSCHRIFTEN

Tomaten worden gesorteerd naar de maximumdiameter van de dwarsdoorsnede, naar gewicht of naar aantal stuks.

De onderstaande bepalingen gelden niet voor tomaten in trossen en zijn facultatief voor klasse II.

Om uniformiteit in grootte te garanderen:

a)

geldt qua verschil in diameter tussen tomaten in dezelfde verpakkingseenheid:

dat dat verschil beperkt moet zijn tot 10 mm, indien de diameter van de kleinste vrucht (zoals aangegeven op de verpakking) kleiner is dan 50 mm

dat dat verschil beperkt moet zijn tot 15 mm, indien de diameter van de kleinste vrucht (zoals aangegeven op de verpakking) gelijk is aan of groter is dan 50 mm, maar kleiner is dan 70 mm

dat dat verschil beperkt moet zijn tot 20 mm, indien de diameter van de kleinste vrucht (zoals aangegeven op de verpakking) gelijk is aan of groter is dan 70 mm, maar kleiner dan 100 mm

dat voor vruchten met een diameter van 100 mm of meer, geen beperkingen op het gebied van verschil in diameter van toepassing zijn.

Indien groottesorteringscodes worden toegepast, dienen de in de volgende tabel aangegeven codes en schalen in acht te worden genomen:

Groottesorteringscode

Diameter (mm)

0

≤ 20

1

> 20 ≤ 25

2

> 25 ≤ 30

3

> 30 ≤ 35

4

> 35 ≤ 40

5

> 40 ≤ 47

6

> 47 ≤ 57

7

> 57 ≤ 67

8

> 67 ≤ 82

9

> 82 ≤ 102

10

> 102

b)

Voor naar gewicht of naar aantal stuks gesorteerde tomaten, dient het verschil is grootte in overeenstemming te zijn met het bepaalde onder a).

IV.   TOLERANTIES

Er gelden kwaliteits- en groottetoleranties voor elke partij producten die niet beantwoorden aan de eisen voor de klasse waarin zij zijn ingedeeld.

A.   Toleranties in kwaliteit

i)   Klasse „Extra”

In totaal mag 5 % van het aantal of het gewicht bestaan uit producten die niet aan de eisen voor deze klasse beantwoorden, maar wel beantwoorden aan die voor klasse I. Niet meer dan in totaal 0,5 % van de binnen deze tolerantie vallende tomaten mogen producten zijn die voldoen aan de kwaliteiteisen van klasse II.

ii)   Klasse I

In totaal mag 10 % van het aantal of het gewicht bestaan uit producten die niet aan de eisen voor deze klasse beantwoorden, maar wel beantwoorden aan die voor klasse II. Niet meer dan in totaal 1 % van de binnen deze tolerantie vallende tomaten mogen producten zijn die noch aan de kwaliteiteisen van klasse II, noch aan de minimumeisen voldoen. Producten die zijn aangetast door rot of die een zodanige kwaliteitsvermindering vertonen dat zij niet meer geschikt zijn voor consumptie, zijn uitgesloten. Voor tomaten in trossen mag 5 % van het aantal of het gewicht bestaan uit tomaten die van de steel zijn losgekomen.

iii)   Klasse II

In totaal mag 10 % van het aantal of het gewicht bestaan uit producten die noch aan de eisen voor deze klasse, noch aan de minimumeisen beantwoorden. Producten die zijn aangetast door rot of die een zodanige kwaliteitsvermindering vertonen dat zij niet meer geschikt zijn voor consumptie, zijn uitgesloten. Voor tomaten in trossen mag 10 % van het aantal of het gewicht bestaan uit tomaten die van de steel zijn losgekomen.

B.   Toleranties in grootte

Voor alle klassen mag 10 % van het aantal of het gewicht de grootte van de sortering onmiddellijk boven of beneden de aangegeven sortering hebben.

V.   VERPAKKINGSVOORSCHRIFTEN

A.   Uniformiteit

De inhoud van iedere verpakking moet uniform zijn en moet bestaan uit tomaten van dezelfde oorsprong, dezelfde variëteit of hetzelfde handelstype, dezelfde kwaliteit en dezelfde groottesortering (wanneer sortering plaatsvindt).

Tomaten van de klassen „Extra” en I moeten praktisch uniform zijn qua rijpheid en kleur. Bovendien moet voor „langwerpige” tomaten de lengte voldoende uniform zijn.

Tomaten van duidelijk verschillende kleuren, variëteiten en/of handelstypen mogen echter samen in een verkoopeenheid (8) worden verpakt, op voorwaarde dat de producten in het mengsel van uniforme kwaliteit zijn en voor elke betrokken kleur, variëteit en/of handelstype uniform zijn wat de oorsprong betreft.

Het zichtbare gedeelte van de inhoud van de verpakking moet representatief zijn voor het geheel.

B.   Verpakking

De verpakking moet de tomaten goed beschermen.

Het binnenin de verpakkingseenheid gebruikte materiaal moet schoon zijn en van een zodanige kwaliteit dat de producten niet uitwendig of inwendig worden beschadigd. Er mag materiaal, met name papier of stempels, met handelsaanduidingen worden gebruikt, mits de voor de bedrukking of de etikettering gebruikte inkt of lijm niet giftig is.

De verpakkingen mogen geen vreemde substanties bevatten.

VI.   AANDUIDINGSVOORSCHRIFTEN

Op iedere verpakking (9) moeten, op één kant, duidelijk leesbaar, onuitwisbaar en van buitenaf zichtbaar, de volgende gegevens worden vermeld:

A.   Identificatie

Verpakker en/of verzender/verscheper:

naam en fysiek adres (bijv. straat/plaats/regio/postcode en, indien verschillende van het land van oorsprong, land)

of

een officieel door de nationale autoriteit erkende code (10).

B.   Aard van het product

„Tomaten” of „tomaten in trossen” en het handelstype, indien de inhoud van de verpakking van buitenaf niet zichtbaar is. Deze aanduidingen zijn in ieder geval verplicht voor „kerstomaten” (of „cocktailtomaten”), al dan niet in trossen.

Wanneer het verkoopeenheden betreft met een mengsel van producten van duidelijk verschillende kleuren, variëteiten en/of handelstypen, de vermelding „Mengsel van tomaten” of een gelijkwaardige vermelding. Indien het product van buitenaf niet zichtbaar is, moeten de in de verkoopeenheid voorkomende kleuren, variëteiten of handelstypen worden vermeld.

Naam van de variëteit (facultatief).

C.   Oorsprong van het product

Land van oorsprong en, eventueel, productiegebied of nationale, regionale of lokale plaatsnaam.

Wanneer het verkoopeenheden met een mengsel van producten van duidelijk verschillende kleuren, variëteiten en/of handelstypen van verschillende oorsprong betreft, moet dicht bij de betrokken kleur, de betrokken variëteit en/of het betrokken handelstype elk land van oorsprong worden vermeld.

D.   Handelskenmerken

Klasse

Grootteklasse (wanneer sortering plaatsvindt), aangegeven door middel van de minimum- en maximumdiameter.

E.   Officieel controlemerk (facultatief)

De in de eerste alinea genoemde gegevens hoeven niet te worden aangebracht op de verpakkingen wanneer deze verkoopverpakkingen bevatten die van buitenaf zichtbaar zijn en elk van die gegevens zijn voorzien. Op deze verpakkingen mag geen enkele aanduiding voorkomen die misverstanden kan veroorzaken. Wanneer deze verpakkingen op een pallet worden aangeboden, moeten de betrokken gegevens zijn aangebracht op een blad dat zichtbaar op ten minste twee zijden van de pallet is bevestigd.


(1)  De verkoopeenheid moet voor aankoop in haar geheel zijn ontworpen.

(2)  Voor rechtstreekse verkoop aan de consument voorverpakte verpakkingseenheden dienen niet aan deze aanduidingsvoorschriften, maar wel aan de betrokken nationale eisen te voldoen. De bedoelde aanduidingen moeten in elk geval wel voorkomen op de verpakking waarin dergelijke verpakkingseenheden worden vervoerd.

(3)  Op grond van de nationale wetgeving van een aantal landen is de expliciete vermelding van naam en adres vereist. Wanneer echter een code wordt gebruikt, dient de vermelding „verpakker en/of verzender (of gelijkwaardige afkortingen)” dicht bij de code te worden aangegeven, waarbij de code moet worden voorafgegaan door de ISO 3166-lettercode voor het land/gebied van het erkennende land, indien dat verschillend is van het land van oorsprong.

(4)  De niet-uitputtende lijst van variëteiten met grote vruchten en zomerperen is opgenomen in het aanhangsel bij deze norm.

(5)  De verkoopeenheid moet voor aankoop in haar geheel zijn ontworpen.

(6)  Voor rechtstreekse verkoop aan de consument voorverpakte verpakkingseenheden dienen niet aan deze aanduidingsvoorschriften, maar wel aan de betrokken nationale eisen te voldoen. De bedoelde aanduidingen moeten in elk geval wel voorkomen op de verpakking waarin dergelijke verpakkingseenheden worden vervoerd.

(7)  Op grond van de nationale wetgeving van een aantal landen is de expliciete vermelding van naam en adres vereist. Wanneer echter een code wordt gebruikt, dient de vermelding „verpakker en/of verzender (of gelijkwaardige afkortingen)” dicht bij de code te worden aangegeven, waarbij de code moet worden voorafgegaan door de ISO 3166-lettercode voor het land/gebied van het erkennende land, indien dat verschillend is van het land van oorsprong.

(8)  De verkoopeenheid moet voor aankoop in haar geheel zijn ontworpen.

(9)  Voor rechtstreekse verkoop aan de consument voorverpakte verpakkingseenheden dienen niet aan deze aanduidingsvoorschriften, maar wel aan de betrokken nationale eisen te voldoen. De bedoelde aanduidingen moeten in elk geval wel voorkomen op de verpakking waarin dergelijke verpakkingseenheden worden vervoerd.

(10)  Op grond van de nationale wetgeving van een aantal landen is de expliciete vermelding van naam en adres vereist. Wanneer echter een code wordt gebruikt, dient de vermelding „verpakker en/of verzender (of gelijkwaardige afkortingen)” dicht bij de code te worden aangegeven, waarbij de code moet worden voorafgegaan door de ISO-3166 lettercode voor het land/gebied van het erkennende land, indien dat verschillend is van het land van oorsprong.”


26.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/20


VERORDENING (EG) Nr. 772/2009 VAN DE COMMISSIE

van 25 augustus 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1580/2007 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor tomaten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 143, onder b), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2) voorziet in toezicht op de invoer van de in bijlage XVII bij die verordening genoemde producten. Voor dit toezicht gelden de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld in artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3).

(2)

Met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 4, van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw (4), en op grond van de meest recente beschikbare gegevens over 2006, 2007 en 2008 moeten de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor tomaten worden aangepast.

(3)

Verordening (EG) nr. 1580/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 augustus 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(4)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.


BIJLAGE

„BIJLAGE XVII

AANVULLENDE INVOERRECHTEN: TITEL IV, HOOFDSTUK II, AFDELING 2

Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, wordt de tekst van de omschrijving als louter indicatief beschouwd. De werkingssfeer van de aanvullende rechten wordt in het kader van deze bijlage bepaald door de draagwijdte van de GN-codes zoals deze bij de vaststelling van de onderhavige verordening bestaan.

Volgnummer

GN-code

Omschrijving

Toepassingsperiode

Drempelvolume

(in t)

78.0015

0702 00 00

Tomaten

1 oktober tot en met 31 mei

415 907

78.0020

1 juni tot en met 30 september

40 107

78.0065

0707 00 05

Komkommers

1 mei tot en met 31 oktober

19 309

78.0075

1 november tot en met 30 april

17 223

78.0085

0709 90 80

Artisjokken

1 november tot en met 30 juni

16 421

78.0100

0709 90 70

Courgettes

1 januari tot en met 31 december

65 893

78.0110

0805 10 20

Sinaasappelen

1 december tot en met 31 mei

700 277

78.0120

0805 20 10

Clementines

1 november t/m eind februari

385 569

78.0130

0805 20 30

0805 20 50

0805 20 70

0805 20 90

Mandarijnen (tangerines en satsuma’s daaronder begrepen); wilkings en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten

1 november t/m eind februari

95 620

78.0155

0805 50 10

Citroenen

1 juni tot en met 31 december

329 947

78.0160

1 januari tot en met 31 mei

61 422

78.0170

0806 10 10

Tafeldruiven

21 juli tot en met 20 november

89 140

78.0175

0808 10 80

Appelen

1 januari tot en met 31 augustus

824 442

78.0180

1 september tot en met 31 december

327 526

78.0220

0808 20 50

Peren

1 januari tot en met 30 april

223 485

78.0235

1 juli tot en met 31 december

70 116

78.0250

0809 10 00

Abrikozen

1 juni tot en met 31 juli

5 785

78.0265

0809 20 95

Kersen, andere dan zure kersen

21 mei tot en met 10 augustus

133 425

78.0270

0809 30

Perziken, nectarines daaronder begrepen

11 juni tot en met 30 september

131 459

78.0280

0809 40 05

Pruimen

11 juni tot en met 30 september

129 925”


26.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/22


VERORDENING (EG) Nr. 773/2009 VAN DE COMMISSIE

van 20 augustus 2009

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in gebied VI; EG-wateren van Vb; EG-wateren en internationale wateren van XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2009 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2009 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2009 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 augustus 2009.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

7/T&Q

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

COD/561214

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Gebied

VI; EG-wateren van Vb; EG wateren en internationale wateren van XII en XIV

Datum

1.7.2009


26.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/24


VERORDENING (EG) Nr. 774/2009 VAN DE COMMISSIE

van 25 augustus 2009

tot 112e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 881/2002 van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qa‘ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (1), en met name op artikel 7, lid 1, eerste streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 10 augustus 2009 besloten tot wijziging van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren.

(3)

Bijlage I moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 augustus 2009.

Voor de Commissie

Eneko LANDÁBURU

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

De volgende vermeldingen worden geschrapt van de lijst „Natuurlijke personen”:

1.

Ali Ghaleb Himmat. Adres: a) Via Posero 2, CH-6911 Campione D’Italia, Italië, b) andere plaats in Italië, c) Syrië. Geboortedatum: 16.6.1938. Geboorteplaats: Damascus, Syrië. Italiaanse nationaliteit sinds 1990.

2.

Mustapha Nasri Ben Abdul Kader Ait El Hadi. Geboortedatum: 5.3.1962. Geboorteplaats: Tunis, Tunesië. Nationaliteit: a) Algerijns, b) Duits. Overige informatie: a) zoon van Abdelkader en Amina Aissaoui; b) verblijft in Bonn, Duitsland, sinds februari 1999.


RICHTLIJNEN

26.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/26


RICHTLIJN 2009/112/EG VAN DE COMMISSIE

van 25 augustus 2009

tot wijziging van Richtlijn 91/439/EEG van de Raad betreffende het rijbewijs

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (1), en met name op artikel 7 bis, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De minimumvoorwaarden inzake geschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig zijn niet volledig geharmoniseerd. Overeenkomstig bijlage III, punt 5, van Richtlijn 91/439/EEG kunnen de lidstaten strengere normen vaststellen dan de Europese minimumnormen.

(2)

Aangezien het bestaan van uiteenlopende normen in verschillende lidstaten een belemmering van het vrije verkeer kan vormen, heeft de Raad in zijn resolutie van 26 juni 2000 aangedrongen op een herziening van de in bijlage III bij Richtlijn 91/439/EEG vastgestelde medische normen voor het rijbewijs.

(3)

Overeenkomstig de resolutie van de Raad heeft de Commissie aanbevolen werkzaamheden op korte en lange termijn te ondernemen om bijlage III aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang als bedoeld in artikel 7 bis, lid 2, van Richtlijn 91/439/EEG.

(4)

Gezichtsvermogen, diabetes en epilepsie werden aangemerkt als medische factoren die de geschiktheid om een motorvoertuig te besturen beïnvloeden en die verder moesten worden onderzocht; daartoe werden werkgroepen opgericht met een aantal deskundigen uit de lidstaten.

(5)

Deze werkgroepen hebben een aantal rapporten opgesteld met het oog op de aanpassing van de relevante punten van bijlage III bij Richtlijn 91/439/EEG.

(6)

Richtlijn 91/439/EEG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(7)

De maatregelen van deze richtlijn zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het rijbewijs,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 91/439/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 augustus 2009.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 237 van 24.8.1991, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage III bij Richtlijn 91/439/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 6 komt als volgt te luiden:

„GEZICHTSVERMOGEN

6.

Iedere aanvrager van een rijbewijs dient de nodige onderzoeken te ondergaan om vast te stellen of hij beschikt over voldoende gezichtsscherpte voor het besturen van motorvoertuigen. Indien daarover twijfel bestaat, moet hij/zij door een bevoegde medische instantie worden onderzocht. Bij dat onderzoek dient bijzondere aandacht te worden besteed aan: de gezichtsscherpte, het gezichtsveld, het gezichtsvermogen in het schemerdonker, de licht- en contrastgevoeligheid, diplopie en andere visuele functies die essentieel zijn voor de veilige besturing van een motorvoertuig.

Aan bestuurders van groep 1 die niet aan de normen inzake gezichtsscherpte en -veld voldoen, kan in „uitzonderlijke omstandigheden” een rijbewijs worden afgegeven; in die gevallen moet de bestuurder door een bevoegde medische instantie worden onderzocht om aan te tonen dat er geen sprake is van andere beschadigingen van de visuele functies, zoals lichtschitteringen (glare), contrastgevoeligheid of een te beperkt gezichtsvermogen bij schemerlicht. De bestuurder moet tevens met goed gevolg een door een bevoegde instantie georganiseerde praktijktest afleggen.

Groep 1:

6.1.

Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs dient, zo nodig met optische correctie, een binoculaire gezichtsscherpte te hebben van ten minste 0,5.

Voorts dient het horizontale gezichtsveld minstens 120° te bedragen, het gezichtsbereik dient minstens 50° links en rechts en 20° naar boven en beneden te reiken. Binnen een straal van 20° vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen er zich geen gebreken voordoen.

Indien een progressieve oogziekte wordt ontdekt of gemeld, kan het rijbewijs worden afgegeven of verlengd mits de aanvrager zich periodiek door een bevoegde medische instantie laat onderzoeken.

6.2.

Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs die het gezichtsvermogen van één oog volledig is kwijtgeraakt of die, bijvoorbeeld in geval van diplopie, slechts één oog gebruikt, dient een gezichtsscherpte, zo nodig met optische correctie, van ten minste 0,5 te hebben. De bevoegde medische instantie dient daarbij te verklaren dat dit monoculaire zien al zo lang bestaat dat de betrokkene zich daaraan heeft aangepast, en dat het gezichtsveld van het oog voldoet aan de in punt 6.1 vastgestelde normen.

6.3.

Na een recent geval van diplopie of verlies van het gezichtsvermogen van één oog moet een passende aanpassingsperiode (bijvoorbeeld zes maanden) in acht worden genomen tijdens dewelke geen motorvoertuig mag worden bestuurd. Na die periode mag pas opnieuw een motorvoertuig worden bestuurd na gunstig advies van gezichts- en rijdeskundigen.

Groep 2:

6.4.

Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs dient, zo nodig met optische correctie, te beschikken over een gezichtsscherpte van minstens 0,8 voor het beste oog en 0,1 voor het minder goede oog. Indien de waarden 0,8 en 0,1 met een optische correctie worden bereikt, dient de correctie van de minimale gezichtsscherpte (0,8 en 0,1) te zijn verkregen door brilglazen die niet sterker mogen zijn dan 8 dioptrieën, of door contactlenzen. De correctie moet goed worden verdragen.

Voorts dient het horizontale gezichtsveld met beide ogen minstens 160° te bedragen, het gezichtsbereik dient minstens 70° links en rechts en 30° naar boven en beneden te reiken. Binnen een straal van 30° vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen er zich geen gebreken voordoen.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan een verminderde contrastgevoeligheid of diplopie.

Na een substantiële terugval van het gezichtsvermogen van één oog moet een passende aanpassingsperiode (bijvoorbeeld zes maanden) in acht worden genomen tijdens dewelke geen motorvoertuig mag worden bestuurd. Na die periode mag slechts opnieuw een motorvoertuig worden bestuurd na gunstig advies van gezichts- en rijdeskundigen.”.

2)

Punt 10 komt als volgt te luiden:

„DIABETES MELLITUS

10.

In de volgende alinea’s betekent „ernstige hypoglycemie” dat een persoon behoefte heeft aan bijstand van een andere persoon en wordt „recurrente hypoglycemie” gedefinieerd als een tweede geval van ernstige hypoglycemie in een periode van twaalf maanden.

Groep 1:

10.1.

Een rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan diabetes mellitus. Personen die medicatie gebruiken, dienen een officieel medisch advies in te winnen en minstens om de vijf jaar geregelde specifieke medische controles te ondergaan.

10.2.

Een rijbewijs mag niet worden afgegeven of verlengd wanneer de bestuurder of de aanvrager aan recurrente hypoglycemie en/of verhoogd risico op hypoglycemie lijdt. Een bestuurder met diabetes dient aan te tonen dat hij over inzicht beschikt in het risico op hypoglycemie en de situatie degelijk onder controle heeft.

Groep 2:

10.3.

In bepaalde gevallen kan een rijbewijs van groep 2 worden afgegeven aan een bestuurder die aan diabetes mellitus lijdt. Wanneer een bestuurder of aanvrager medicatie gebruikt die hypoglycemie kan veroorzaken (met insuline en bepaalde tabletten), zijn de volgende criteria van toepassing:

er heeft zich geen ernstige hypoglycemie voorgedaan tijdens de afgelopen twaalf maanden;

de bestuurder heeft de hypoglycemie volledig onder controle;

de bestuurder dient zijn conditie op passende wijze te controleren door minstens tweemaal per dag en op voor het rijden relevante tijdstippen een bloedglucosetest uit te voeren;

de bestuurder dient aan te tonen dat hij op de hoogte is van de risico’s van hypoglycemie;

de diabetes veroorzaakt geen andere hinderlijke gevolgen.

In deze gevallen moet bovendien het advies worden ingewonnen van een bevoegde medische instantie en dient de bestuurder of de aanvrager, minstens om de drie jaar, periodieke medische onderzoeken te ondergaan.

10.4.

Een ernstige hypoglycemie in wakkere toestand, zelfs wanneer er geen verband is met het besturen van een voertuig, zou moeten worden gemeld en zou aanleiding moeten geven tot een nieuwe beoordeling van de rijgeschiktheid.”.

3)

Punt 12 komt als volgt te luiden:

„EPILEPSIE

12.

Epileptische aanvallen en andere acute bewustzijnsstoornissen vormen een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid wanneer zij zich tijdens het besturen van een motorvoertuig voordoen.

Epilepsie betekent dat een persoon in een periode van minder dan vijf jaar twee of meer epileptische aanvallen heeft gehad. Een opgewekte epileptische aanval wordt gedefinieerd als een aanval met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, dat kan worden vermeden.

Aan een persoon die een beginnende of geïsoleerde epileptische aanval doormaakt of die het bewustzijn verliest, moet een rijverbod worden opgelegd. Een gespecialiseerde arts dient een verslag op te stellen waarin de duur van het rijverbod en de noodzakelijke follow-up worden vastgesteld.

Om een goede beoordeling van de rijgeschiktheid van een persoon te kunnen maken (met inbegrip van het risico op toekomstige aanvallen), is het uiterst belangrijk om het precieze epilepsiesyndroom en de aard van de aanvallen van een persoon te bepalen alsmede de passende behandeling daarvoor. Dit dient door een neuroloog te gebeuren.

Groep 1:

12.1.

Aan een bestuurder van groep 1 die aan epilepsie lijdt, wordt een voorwaardelijk rijbewijs toegekend tot hij gedurende een periode van minstens vijf jaar geen aanval meer heeft gehad.

Indien de persoon aan epilepsie lijdt, zijn de voorwaarden voor een onvoorwaardelijk rijbewijs niet vervuld. De voor de afgifte van rijbewijzen bevoegde instantie moet daarvan op de hoogte worden gebracht.

12.2.

Opgewekte epileptische aanval: een aanvrager die een opgewekte epileptische aanval heeft met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, waarvan het weinig waarschijnlijk is dat het zich opnieuw zal voordoen achter het stuur, kan op individuele basis rijgeschikt worden verklaard na een neurologisch onderzoek (het onderzoek dient desgevallend te gebeuren in overeenstemming met andere toepasselijke bepalingen van bijlage III, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van alcohol of andere comorbiditeit).

12.3.

Eerste of eenmalige niet-opgewekte aanval: een aanvrager die een eenmalige niet-opgewekte epileptische aanval heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard na een periode van zes maanden zonder aanvallen en na een passend medisch onderzoek. De nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen.

12.4.

Andere vormen van bewustzijnsverlies: bij bewustzijnsverlies moet worden onderzocht hoe groot het risico is op herhaling tijdens het rijden.

12.5.

Epilepsie: bestuurders of aanvragers kunnen na één jaar zonder nieuwe aanvallen rijgeschikt worden verklaard.

12.6.

Uitsluitend aanvallen tijdens de slaap: een bestuurder of aanvrager die uitsluitend tijdens de slaap epileptische aanvallen heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer de stabiliteit van dit aanvalspatroon is vastgesteld gedurende een periode die minstens even lang is als de voor epilepsie vereiste aanvalsvrije periode. Na een aanval of crisis in wakkere toestand kan pas een rijbewijs worden afgegeven na een periode van één jaar zonder nieuwe aanval (zie „epilepsie”).

12.7.

Aanvallen zonder invloed op het bewustzijn of het functioneren: de aanvrager die nooit andere aanvallen heeft gehad dan opgewekte aanvallen waarbij noch het bewustzijn, noch het functioneren worden aangetast, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer de stabiliteit van dit aanvalspatroon is vastgesteld gedurende een periode die minstens even lang is als de voor epilepsie vereiste aanvalsvrije periode. Er kan pas een rijbewijs worden afgegeven na een periode van één jaar zonder nieuwe aanvallen (zie „epilepsie”).

12.8.

Aanvallen door een verandering of vermindering van de anti-epileptische behandeling op vraag van de arts: de patiënt kan worden verzocht niet te rijden vanaf het begin van de reductie van de behandeling en gedurende zes maanden na de stopzetting van de behandeling. Na aanvallen gedurende een verandering of stopzetting van medicatie op doktersadvies mag drie maanden niet worden gereden indien de voormalige behandeling wordt hervat.

12.9.

Na een chirurgische ingreep ter behandeling van epilepsie: zie „epilepsie”.

Groep 2:

12.10.

De aanvrager mag gedurende de vereiste aanvalsvrije periode geen anti-epileptische medicatie gebruiken. De aanvrager heeft passende periodieke medische onderzoeken ondergaan. Na uitvoering neurologisch onderzoek zijn geen relevante cerebrale pathologieën vastgesteld en op het elektro-encefalogram (EEG) is geen epileptische activiteit waargenomen. Na een acute crisis moet een EEG worden gemaakt en een neurologisch onderzoek worden uitgevoerd.

12.11.

Opgewekte epileptische aanval: een aanvrager die een opgewekte epileptische aanval heeft gehad met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, waarvan het weinig waarschijnlijk is dat het zich opnieuw zal voordoen achter het stuur, kan na een neurologisch onderzoek op individuele basis rijgeschikt worden verklaard. Na een acute crisis moet een EEG worden gemaakt en een neurologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Een persoon met een structureel intracerebraal letsel die een hoger risico op aanvallen loopt, mag geen voertuigen van groep 2 besturen tot het risico op epilepsie gedaald is tot ten hoogste 2 % per jaar. Het onderzoek dient desgevallend plaats te vinden overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van bijlage III (bijvoorbeeld bij alcohol).

12.12.

Eerste of eenmalige niet-opgewekte aanval: na een eerste niet-opgewekte epileptische aanval kan een aanvrager, indien een passend neurologisch onderzoek heeft plaatsgehad, rijgeschikt worden verklaard na een periode van vijf jaar zonder andere aanvallen en tijdens dewelke hij geen anti-epileptische medicatie heeft gebruikt. De nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen.

12.13.

Andere gevallen van bewustzijnsverlies: bij bewustzijnsverlies moet worden onderzocht hoe groot het risico is op herhaling tijdens het rijden. Het risico op herhaling mag niet meer dan 2 % per jaar bedragen.

12.14.

Epilepsie: gedurende een periode van tien jaar, tijdens dewelke geen anti-epileptische medicatie werd gebruikt, mogen zich geen nieuwe aanvallen voordoen. De nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen. Dit geldt ook voor zogenaamde „kinderepilepsie”.

Bepaalde aandoeningen (bijvoorbeeld een arterioveneuse malformatie of intracerebrale bloedingen) brengen een verhoogd risico op aanvallen mee, zelfs wanneer zich nog geen aanvallen hebben voorgedaan. In dergelijke gevallen dient een onderzoek te gebeuren door een bevoegde medische instantie; een rijbewijs mag niet worden afgegeven wanneer het risico op een aanval meer dan 2 % per jaar bedraagt.”.


26.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/31


RICHTLIJN 2009/113/EG VAN DE COMMISSIE

van 25 augustus 2009

tot wijziging van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (1) en met name op artikel 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De minimumvoorwaarden inzake geschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig zijn niet volledig geharmoniseerd. Overeenkomstig bijlage III, punt 5, van Richtlijn 2006/126/EG kunnen de lidstaten strengere normen vaststellen dan de Europese minimumnormen.

(2)

Aangezien het bestaan van uiteenlopende normen in verschillende lidstaten een belemmering van het vrije verkeer kan vormen, heeft de Raad in zijn resolutie van 26 juni 2000 aangedrongen op een herziening van de medische normen voor het rijbewijs.

(3)

Overeenkomstig de resolutie van de Raad heeft de Commissie ervoor gepleit werkzaamheden op korte en lange termijn te ondernemen om bijlage III aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2006/126/EG.

(4)

Gezichtsvermogen, diabetes en epilepsie werden aangemerkt als medische factoren die de geschiktheid om een motorvoertuig te besturen beïnvloeden en die verder moesten worden onderzocht; daartoe werden werkgroepen opgericht met een aantal deskundigen uit de lidstaten.

(5)

Deze werkgroepen hebben een aantal rapporten opgesteld met het oog op de aanpassing van de relevante punten van bijlage III bij Richtlijn 2006/126/EG.

(6)

Richtlijn 2006/126/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De maatregelen van deze richtlijn zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het rijbewijs,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 2006/126/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 augustus 2009.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18.


BIJLAGE

Bijlage III bij Richtlijn 2006/126/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 6 komt als volgt te luiden:

„GEZICHTSVERMOGEN

6.

Iedere aanvrager van een rijbewijs dient de nodige onderzoeken te ondergaan om vast te stellen of hij beschikt over voldoende gezichtsscherpte voor het besturen van motorvoertuigen. Indien daarover twijfel bestaat, moet hij/zij door een bevoegde medische instantie worden onderzocht. Bij dat onderzoek dient bijzondere aandacht te worden besteed aan: de gezichtsscherpte, het gezichtsveld, het gezichtsvermogen in het schemerdonker, de licht- en contrastgevoeligheid, diplopie en andere visuele functies die essentieel zijn voor de veilige besturing van een motorvoertuig.

Aan bestuurders van groep 1 die niet aan de normen inzake gezichtsscherpte en -veld voldoen, kan in „uitzonderlijke omstandigheden” een rijbewijs worden toegekend; in die gevallen moet de bestuurder door een bevoegde medische instantie worden onderzocht om aan te tonen dat er geen sprake is van andere beschadigingen van de visuele functies, zoals lichtschitteringen (glare), contrastgevoeligheid of een te beperkt gezichtsvermogen bij schemerlicht. De bestuurder moet tevens met goed gevolg een door een bevoegde instantie georganiseerde praktijktest afleggen.

Groep 1:

6.1.

Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs dient, zo nodig met optische correctie, een binoculaire gezichtsscherpte te hebben van ten minste 0,5.

Voorts dient het horizontale gezichtsveld minstens 120° te bedragen, het gezichtsbereik dient minstens 50° links en rechts en 20° naar boven en beneden te reiken. Binnen een straal van 20° vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen er zich geen gebreken voordoen.

Indien een progressieve oogziekte wordt ontdekt of gemeld, kan het rijbewijs worden afgegeven of verlengd mits de aanvrager zich periodiek door een bevoegde medische instantie laat onderzoeken.

6.2.

Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs die het gezichtsvermogen van één oog volledig is kwijtgeraakt of die, bijvoorbeeld in geval van diplopie, slechts één oog gebruikt, dient een gezichtsscherpte, zo nodig met optische correctie, van ten minste 0,5 te hebben. De bevoegde medische instantie dient daarbij te verklaren dat dit monoculaire zien al zo lang bestaat dat de betrokkene zich daaraan heeft aangepast, en dat het gezichtsveld van het oog voldoet aan de in punt 6.1 vastgestelde normen.

6.3.

Na een recent geval van diplopie of verlies van het gezichtsvermogen van één oog moet een passende aanpassingsperiode (bijvoorbeeld zes maanden) in acht worden genomen tijdens dewelke geen motorvoertuig mag worden bestuurd. Na die periode mag pas opnieuw een motorvoertuig worden bestuurd na gunstig advies van gezichts- en rijdeskundigen.

Groep 2:

6.4.

Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs dient, zo nodig met optische correctie, te beschikken over een gezichtsscherpte van minstens 0,8 voor het beste oog en 0,1 voor het minder goede oog. Indien de waarden 0,8 en 0,1 met een optische correctie worden bereikt, dient de correctie van de minimale gezichtsscherpte (0,8 en 0,1) te zijn verkregen door brilglazen die niet sterker mogen zijn dan 8 dioptrieën, of door contactlenzen. De correctie moet goed worden verdragen.

Voorts dient het horizontale gezichtsveld met beide ogen minstens 160° te bedragen, het gezichtsbereik dient minstens 70° links en rechts en 30° naar boven en beneden te reiken. Binnen een straal van 30° vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen er zich geen gebreken voordoen.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan een verminderde contrastgevoeligheid of diplopie.

Na een substantiële terugval van het gezichtsvermogen van één oog moet een passende aanpassingsperiode (bijvoorbeeld zes maanden) in acht worden genomen tijdens dewelke geen motorvoertuig mag worden bestuurd. Na die periode mag slechts opnieuw een motorvoertuig worden bestuurd na gunstig advies van gezichts- en rijdeskundigen.”.

2)

Punt 10 komt als volgt te luiden:

„DIABETES MELLITUS

10.

In de volgende alinea’s betekent „ernstige hypoglycemie” dat een persoon behoefte heeft aan bijstand van een andere persoon en wordt „recurrente hypoglycemie” gedefinieerd als een tweede geval van ernstige hypoglycemie in een periode van twaalf maanden.

Groep 1:

10.1.

Een rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan diabetes mellitus. Personen die medicatie gebruiken, dienen een officieel medisch advies in te winnen en minstens om de vijf jaar geregelde specifieke medische controles te ondergaan.

10.2.

Een rijbewijs mag niet worden afgegeven of verlengd wanneer de bestuurder of de aanvrager aan recurrente hypoglycemie en/of verhoogd risico op hypoglycemie lijdt. Een bestuurder met diabetes dient aan te tonen dat hij over inzicht beschikt in het risico op hypoglycemie en de situatie degelijk onder controle heeft.

Groep 2:

10.3.

In bepaalde gevallen kan een rijbewijs van groep 2 worden afgegeven aan een bestuurder die aan diabetes mellitus lijdt. Wanneer een bestuurder of aanvrager medicatie gebruikt die hypoglycemie kan veroorzaken (met insuline en bepaalde tabletten), zijn de volgende criteria van toepassing:

er heeft zich geen ernstige hypoglycemie voorgedaan tijdens de afgelopen twaalf maanden;

de bestuurder heeft de hypoglycemie volledig onder controle;

de bestuurder dient zijn conditie op passende wijze te controleren door minstens tweemaal per dag en op voor het rijden relevante tijdstippen een bloedglucosetest uit te voeren;

de bestuurder dient aan te tonen dat hij op de hoogte is van de risico’s van hypoglycemie;

de diabetes veroorzaakt geen andere hinderlijke gevolgen.

In deze gevallen moet bovendien het advies worden ingewonnen van een bevoegde medische instantie en dient de bestuurder of de aanvrager, minstens om de drie jaar, periodieke medische onderzoeken te ondergaan.

10.4.

Een ernstige hypoglycemie in wakkere toestand, zelfs wanneer er geen verband is met het besturen van een voertuig, zou moeten worden gemeld en zou aanleiding moeten geven tot een nieuwe beoordeling van de rijgeschiktheid.”.

3)

Punt 12 komt als volgt te luiden:

„EPILEPSIE

12.

Epileptische aanvallen en andere acute bewustzijnsstoornissen vormen een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid wanneer zij zich tijdens het besturen van een motorvoertuig voordoen.

Epilepsie betekent dat een persoon in een periode van minder dan vijf jaar twee of meer epileptische aanvallen heeft gehad. Een opgewekte epileptische aanval wordt gedefinieerd als een aanval met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, dat kan worden vermeden.

Aan een persoon die een beginnende of geïsoleerde epileptische aanval doormaakt of die het bewustzijn verliest, moet een rijverbod worden opgelegd. Een gespecialiseerde arts dient een verslag op te stellen waarin de duur van het rijverbod en de noodzakelijke follow-up worden vastgesteld.

Om een goede beoordeling van de rijgeschiktheid van een persoon te kunnen maken (met inbegrip van het risico op toekomstige aanvallen), is het uiterst belangrijk om het precieze epilepsiesyndroom en de aard van de aanvallen van een persoon te bepalen alsmede de passende behandeling daarvoor. Dit dient door een neuroloog te gebeuren.

Groep 1:

12.1.

Aan een bestuurder van groep 1 die aan epilepsie lijdt, wordt een voorwaardelijk rijbewijs toegekend tot hij gedurende een periode van minstens vijf jaar geen aanval meer heeft gehad.

Indien de persoon aan epilepsie lijdt, zijn de voorwaarden voor een onvoorwaardelijk rijbewijs niet vervuld. De voor de afgifte van rijbewijzen bevoegde instantie moet daarvan op de hoogte worden gebracht.

12.2.

Opgewekte epileptische aanval: een aanvrager die een opgewekte epileptische aanval heeft met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, waarvan het weinig waarschijnlijk is dat het zich opnieuw zal voordoen achter het stuur, kan op individuele basis rijgeschikt worden verklaard na een neurologisch onderzoek (het onderzoek dient desgevallend te gebeuren in overeenstemming met andere toepasselijke bepalingen van bijlage III, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van alcohol of andere comorbiditeit).

12.3.

Eerste of eenmalige niet-opgewekte aanval: een aanvrager die een eenmalige niet-opgewekte epileptische aanval heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard na een periode van zes maanden zonder aanvallen en na een passend medisch onderzoek. De nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen.

12.4.

Andere vormen van bewustzijnsverlies: bij bewustzijnsverlies moet worden onderzocht hoe groot het risico is op herhaling tijdens het rijden.

12.5.

Epilepsie: bestuurders of aanvragers kunnen na één jaar zonder nieuwe aanvallen rijgeschikt worden verklaard.

12.6.

Uitsluitend aanvallen tijdens de slaap: een bestuurder of aanvrager die uitsluitend tijdens de slaap epileptische aanvallen heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer de stabiliteit van dit aanvalspatroon is vastgesteld gedurende een periode die minstens even lang is als de voor epilepsie vereiste aanvalsvrije periode. Na een aanval of crisis in wakkere toestand kan pas een rijbewijs worden afgegeven na een periode van één jaar zonder nieuwe aanval (zie „epilepsie”).

12.7.

Aanvallen zonder invloed op het bewustzijn of het functioneren: de aanvrager die nooit andere aanvallen heeft gehad dan opgewekte aanvallen waarbij noch het bewustzijn, noch het functioneren worden aangetast, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer de stabiliteit van dit aanvalspatroon is vastgesteld gedurende een periode die minstens even lang is als de voor epilepsie vereiste aanvalsvrije periode. Er kan pas een rijbewijs worden afgegeven na een periode van één jaar zonder nieuwe aanvallen (zie „epilepsie”).

12.8.

Aanvallen door een verandering of vermindering van de anti-epileptische behandeling op vraag van de arts: de patiënt kan worden verzocht niet te rijden vanaf het begin van de reductie van de behandeling en gedurende zes maanden na de stopzetting van de behandeling. Na aanvallen gedurende een verandering of stopzetting van medicatie op doktersadvies mag drie maanden niet worden gereden indien de voormalige behandeling wordt hervat.

12.9.

Na een chirurgische ingreep ter behandeling van epilepsie: zie „epilepsie”.

Groep 2:

12.10.

De aanvrager mag gedurende de vereiste aanvalsvrije periode geen anti-epileptische medicatie gebruiken. De aanvrager heeft passende periodieke medische onderzoeken ondergaan. Na uitvoering neurologisch onderzoek zijn geen relevante cerebrale pathologieën vastgesteld en op het elektro-encefalogram (EEG) is geen epileptische activiteit waargenomen. Na een acute crisis moet een EEG worden gemaakt en een neurologisch onderzoek worden uitgevoerd.

12.11.

Opgewekte epileptische aanval: een aanvrager die een opgewekte epileptische aanval heeft gehad met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, waarvan het weinig waarschijnlijk is dat het zich opnieuw zal voordoen achter het stuur, kan na een neurologisch onderzoek op individuele basis rijgeschikt worden verklaard. Na een acute crisis moet een EEG worden gemaakt en een neurologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Een persoon met een structureel intracerebraal letsel die een hoger risico op aanvallen loopt, mag geen voertuigen van groep 2 besturen tot het risico op epilepsie gedaald is tot ten hoogste 2 % per jaar. Het onderzoek dient desgevallend plaats te vinden overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van bijlage III (bijvoorbeeld bij alcohol).

12.12.

Eerste of eenmalige niet-opgewekte aanval: na een eerste niet-opgewekte epileptische aanval kan een aanvrager, indien een passend neurologisch onderzoek heeft plaatsgehad, rijgeschikt worden verklaard na een periode van vijf jaar zonder andere aanvallen en tijdens dewelke hij geen anti-epileptische medicatie heeft gebruikt. De nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen.

12.13.

Andere gevallen van bewustzijnsverlies: bij bewustzijnsverlies moet worden onderzocht hoe groot het risico is op herhaling tijdens het rijden. Het risico op herhaling mag niet meer dan 2 % per jaar bedragen.

12.14.

Epilepsie: gedurende een periode van tien jaar, tijdens dewelke geen anti-epileptische medicatie werd gebruikt, mogen zich geen nieuwe aanvallen voordoen. Nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen. Dit geldt ook voor zogenaamde „kinderepilepsie”.

Bepaalde aandoeningen (bijvoorbeeld een arterioveneuse malformatie of intracerebrale bloedingen) brengen een verhoogd risico op aanvallen mee, zelfs wanneer zich nog geen aanvallen hebben voorgedaan. In dergelijke gevallen dient een onderzoek te gebeuren door een bevoegde medische instantie; een rijbewijs mag niet worden afgegeven wanneer het risico op een aanval meer dan 2 % per jaar bedraagt.”.