ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2009.202.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
52e jaargang |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Raad |
|
|
|
2009/586/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/587/EG |
|
|
* |
Beschikking van de Raad van 7 juli 2009 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort op Malta |
|
|
|
2009/588/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/589/EG |
|
|
* |
Beschikking van de Raad van 7 juli 2009 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Polen |
|
|
|
2009/590/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/591/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/592/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/593/EG |
|
|
* |
||
|
|
Europese Centrale Bank |
|
|
|
2009/594/EG |
|
|
* |
||
|
|
RICHTSNOEREN |
|
|
|
Europese Centrale Bank |
|
|
|
2009/595/EG |
|
|
* |
|
|
III Besluiten op grond van het EU-Verdrag |
|
|
|
BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG |
|
|
|
2009/596/GBVB |
|
|
* |
||
|
|
2009/597/GBVB |
|
|
* |
||
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 700/2009 VAN DE COMMISSIE
van 3 augustus 2009
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 4 augustus 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 augustus 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MK |
26,9 |
ZZ |
26,9 |
|
0707 00 05 |
MK |
25,2 |
TR |
100,7 |
|
ZZ |
63,0 |
|
0709 90 70 |
TR |
99,9 |
ZZ |
99,9 |
|
0805 50 10 |
AR |
67,9 |
UY |
60,3 |
|
ZA |
67,3 |
|
ZZ |
65,2 |
|
0806 10 10 |
EG |
156,1 |
MA |
135,1 |
|
TR |
134,8 |
|
ZA |
127,1 |
|
ZZ |
138,3 |
|
0808 10 80 |
AR |
121,2 |
BR |
85,9 |
|
CL |
86,1 |
|
CN |
81,7 |
|
NZ |
107,5 |
|
US |
105,4 |
|
ZA |
91,4 |
|
ZZ |
97,0 |
|
0808 20 50 |
AR |
105,2 |
CL |
77,9 |
|
TR |
147,8 |
|
ZA |
102,4 |
|
ZZ |
108,3 |
|
0809 20 95 |
TR |
263,6 |
US |
342,7 |
|
ZZ |
303,2 |
|
0809 30 |
TR |
148,5 |
ZZ |
148,5 |
|
0809 40 05 |
BA |
39,5 |
ZZ |
39,5 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 701/2009 VAN DE COMMISSIE
van 3 augustus 2009
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1182/2008 houdende vaststelling vooraf, voor 2009, van het steunbedrag voor de particuliere opslag van boter
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 43, onder a) en d), juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De wereldmarktprijzen voor zuivelproducten zijn ingestort, met name als gevolg van het toegenomen mondiale aanbod en de daling van de vraag als gevolg van de financiële en economische crisis. De prijzen voor zuivelproducten op de binnenmarkt zijn fors gedaald. Als gevolg van het gecombineerde effect van de marktmaatregelen die sinds begin dit jaar zijn genomen, hebben de communautaire prijzen een stabiel niveau bereikt dat schommelt rond de prijsondersteuningsniveaus. Het is van essentieel belang dat deze marktondersteunende maatregelen, met name particuliere opslag, zo lang van kracht blijven als nodig is om verdere afkalving van de prijzen en verstoring van de binnenmarkt te voorkomen. |
(2) |
Bij Verordening (EG) nr. 826/2008 van de Commissie (2) zijn gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld inzake de verlening van steun voor de particuliere opslag van bepaalde landbouwproducten. |
(3) |
In artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1182/2008 van de Commissie van 28 november 2008 houdende vaststelling vooraf, voor 2009, van het steunbedrag voor de particuliere opslag van boter (3) is bepaald dat de periode voor de inslag in contractuele opslag van boter loopt tot en met 15 augustus 2009. |
(4) |
Gezien de huidige en de te verwachten marktsituatie moet verder steun voor de particuliere opslag worden verleend voor boter waarvoor de inslag in contractuele opslag plaatsvindt in de periode van 15 augustus 2009 tot en met 28 februari 2010. |
(5) |
Om overaanbod op de markt te voorkomen, mogen producten die na 15 augustus 2009 worden ingeslagen, pas vanaf 16 augustus 2010 worden uitgeslagen en mag de contractuele opslagperiode voor die producten maximaal 365 dagen bedragen. |
(6) |
Met het oog op administratieve doeltreffendheid en vereenvoudiging moeten, rekening houdend met de bijzondere situatie voor boteropslag, de in artikel 36, lid 6, van Verordening (EG) nr. 826/2008 bedoelde controles worden verricht voor ten minste de helft van de contracten. Bijgevolg moet van dat artikel worden afgeweken. |
(7) |
Gezien de lengte van de opslagperiode in het kader van de gewijzigde maatregel, moet het bedrag van het overeenkomstig artikel 31, lid 1, van Verordening (EG) nr. 826/2008 te betalen voorschot worden aangepast voor producten die na 15 augustus 2009 worden opgeslagen. |
(8) |
Verordening (EG) nr. 1182/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1182/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 In deze verordening wordt voorzien in steun voor de particuliere opslag van gezouten en ongezouten boter als bedoeld in artikel 28, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, die in contractuele opslag wordt ingeslagen tot en met 28 februari 2010.”. |
2) |
In artikel 4 worden de leden 2 en 3 vervangen door: „2. Inslag in contractuele opslag vindt plaats:
3. De uitslag kan pas plaatsvinden:
4. De contractuele opslag loopt af:
5. Steun kan alleen worden verleend als de periode van contractuele opslag:
|
3) |
Aan artikel 6 worden de volgende leden toegevoegd: „3. In afwijking van artikel 31, lid 2, van Verordening (EG) nr. 826/2008, mag het voorschot voor boter die in contractuele opslag is ingeslagen in de in artikel 4, lid 2, onder b), van de onderhavige verordening vastgestelde periode, niet hoger zijn dan het steunbedrag dat overeenkomt met een opslagperiode van 168 dagen. 4. In afwijking van artikel 36, lid 6, van Verordening (EG) nr. 826/2008, verifieert de voor de controles bevoegde autoriteit aan het einde van de contractuele opslagperiode en tijdens de hele uitslagperiode die loopt van augustus 2009 tot en met februari 2010, voor ten minste de helft van de contracten en aan de hand van steekproeven het gewicht en de identificatie van de opgeslagen boter.”. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 augustus 2009.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 223 van 21.8.2008, blz. 3.
(3) PB L 319 van 29.11.2008, blz. 49.
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/5 |
VERORDENING (EG) Nr. 702/2009 VAN DE COMMISSIE
van 3 augustus 2009
houdende wijziging en rectificatie van Verordening (EG) nr. 555/2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, wat betreft de steunprogramma’s, de handel met derde landen, het productiepotentieel en de controles in de wijnsector
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op de artikelen 103 septvicies bis en 85 quinvicies,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de administratieve beslommeringen voor de lidstaten te verminderen en rekening te houden met het feit dat zij aan de hand van de reeksen tabellen in Verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie (2) een enorme hoeveelheid gegevens moeten meedelen en hun wetgeving vaak elektronisch beschikbaar is, dient te worden bepaald dat kennisgeving van de site waar de regelgeving met betrekking tot de steunprogramma’s beschikbaar is, volstaat als kennisgeving aan de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 2, van die verordening. |
(2) |
In artikel 10, onder b), van Verordening (EG) nr. 555/2008 wordt bij vergissing verwezen naar de in dat artikel vastgestelde voorwaarden. Aangezien de voorwaarden niet in dat artikel, maar in die verordening zijn vastgesteld, dient de formulering van het bepaalde onder b) dienovereenkomstig te worden gecorrigeerd. |
(3) |
Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 555/2008 voorziet in het financiële beheer van de investeringsmaatregel. Met het oog op een beter gebruik van de financiële middelen dient te worden voorzien in de mogelijkheid reeds na de uitvoering van bepaalde acties van een maatregel betalingen te verrichten mits erop wordt toegezien dat de maatregel uiteindelijk in zijn geheel wordt afgerond conform de aanvraag. Om de uitvoering van investeringsprojecten in de context van de huidige economische en financiële crisis te vergemakkelijken, dient het maximumpercentage dat voor de betaling van een voorschot is vastgesteld, voor de jaren 2009 en 2010 te worden verhoogd. |
(4) |
Krachtens artikel 103 quindecies en artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 mogen de lidstaten voor de in de artikelen 103 septdecies, 103 unvicies en 103 duovicies bedoelde maatregelen nationale steun verlenen overeenkomstig de ter zake relevante communautaire voorschriften inzake staatssteun. Terwijl de artikelen 87 en 89 van het Verdrag van toepassing zijn voor de productie van en de handel in de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten, mag artikel 88 van het Verdrag niet worden toegepast op betalingen die de lidstaten op grond van artikel 103 quindecies, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 verrichten overeenkomstig die verordening. Aangezien deze staatssteun dienovereenkomstig niet hoeft te worden aangemeld in de vorm die is vastgesteld in Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (3) en de verordeningen tot uitvoering daarvan, en toch moet kunnen worden nagegaan of de betrokken betalingen overeenkomstig de voorschriften inzake staatssteun zijn verricht, dient te worden voorzien in een vereenvoudigde aanmelding. |
(5) |
Indien de producenten hun aanvraag voor de rooipremie intrekken of het in hun aanvraag aangegeven gebied slechts gedeeltelijk of helemaal niet rooien, komt het doeltreffende gebruik van de communautaire financiële middelen voor deze maatregel in gevaar. Bovenop de reeds in artikel 70, lid 2, van Verordening (EG) nr. 555/2008 vastgestelde sancties dienen de lidstaten de mogelijkheid te krijgen geen voorrang te geven aan de aanvraag die de betrokken producenten in de volgende begrotingsjaren indienen. |
(6) |
De toepassing van het percentage voor aanvaarding brengt onevenredig veel administratieve lasten met zich mee voor lidstaten waar de rooipremieaanvragen slechts een relatief klein gebied bestrijken. Daarom dient te worden bepaald dat lidstaten waar het gebied waarop de subsidiabele aanvragen betrekking hebben, niet groter is dan een bepaald maximum, dit percentage niet hoeven toe te passen. |
(7) |
Krachtens bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 555/2008 moet informatie worden verstrekt over de betalingen die in het kader van de bedrijfstoeslagregeling (BTR) worden verricht voor wijngaarden. Krachtens bijlage VII bij die verordening moet informatie werden verstrekt over het gebied waarvoor BTR-betalingen voor wijngaarden worden betaald en over het gemiddelde bedrag van die betalingen. Wanneer de toeslagrechten eenmaal zijn toegewezen, kan echter niet meer worden nagegaan voor welke grond deze oorspronkelijk zijn toegewezen en hoeven de aanvragers niet aan te geven of zij met wijnstokken beplante grond hebben gebruikt ter ondersteuning van hun jaarlijkse BTR-aanvraag. Bovendien dient globale informatie over de BTR aan de Commissie te worden verstrekt krachtens Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (4). Deze informatie heeft onder meer betrekking op met wijnstokken beplante grond. Daarom moeten de regels inzake de verplichte informatieverstrekking over BTR-betalingen worden geschrapt uit de betrokken tabellen in Verordening (EG) nr. 555/2008. |
(8) |
Verordening (EG) nr. 555/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 555/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2, lid 2, wordt vervangen door: „2. De lidstaten stellen de Commissie van hun regelgeving met betrekking tot de in lid 1 bedoelde ontwerpsteunprogramma’s in kennis zodra die regelgeving is goedgekeurd of gewijzigd. Deze kennisgeving kan worden gedaan door de Commissie in kennis te stellen van de site waar de betrokken regelgeving openbaar beschikbaar is.”. |
2) |
Artikel 10, onder b), wordt vervangen door:
|
3) |
Artikel 19 wordt vervangen door: „Artikel 19 Financieel beheer 1. De steun wordt betaald zodra vaststaat dat, naargelang van de keuze die de lidstaat voor het beheer van de maatregel heeft gemaakt, één enkele actie dan wel alle acties waarvoor de steunaanvraag is ingediend, werd(en) uitgevoerd en ter plaatse gecontroleerd. In die gevallen waar de steun normaal gezien pas na uitvoering van alle acties mag worden betaald, kan hij in afwijking van de eerste alinea toch voor uitgevoerde afzonderlijke acties worden betaald als de resterende acties niet konden worden uitgevoerd wegens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 73/2009 (5). Als bij een controle blijkt dat een overkoepelende actie waarvoor steun is aangevraagd, niet volledig is uitgevoerd om andere redenen dan overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 73/2009, en als er steun is betaald na afzonderlijke acties die een onderdeel zijn van de overkoepelende actie waarvoor de steunaanvraag is ingediend, besluiten de lidstaten de betaalde steun terug te vorderen. 2. De begunstigden van de investeringssteun kunnen de bevoegde betaalorganen om de betaling van een voorschot vragen als het nationale steunprogramma deze optie biedt. Het voorschot mag niet meer dan 20 % van de overheidssteun voor de investering bedragen en mag pas worden betaald nadat een bankgarantie of een gelijkwaardige garantie ten belope van 110 % van het voor te schieten bedrag is gesteld. Voor investeringen waarvoor het individuele besluit tot steunverlening in 2009 of in 2010 wordt genomen, kan het bedrag van de voorschotten tot maximaal 50 % van de overheidssteun voor de betrokken investering worden verhoogd. De garantie wordt vrijgegeven zodra het bevoegde betaalorgaan vaststelt dat de werkelijke uitgaven in verband met de overheidssteun voor de investering hoger zijn dan het voorschot. |
4) |
In hoofdstuk III van titel II wordt het volgende artikel 37 bis ingevoegd: „Artikel 37 bis Aanmelding met betrekking tot de nationale steun 1. In afwijking van artikel 5, lid 8, artikel 16, derde alinea en artikel 20, lid 1, tweede alinea, van de onderhavige verordening delen lidstaten die nationale steun verlenen overeenkomstig artikel 103 quindecies, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (6), de volgende gegevens mee aan de Commissie:
2. Indien lid 1, onder a), van toepassing is, vullen de lidstaten tabel 1 van bijlage VIII quater in, waarbij zij
3. Indien lid 1, onder b), van toepassing is, verstrekken de lidstaten de volgende elementen aan de Commissie:
4. De in het kader van de tabellen in bijlage VIII quater verstrekte gegevens moeten gelden voor de hele looptijd van het programma onverminderd latere wijzigingen die aan dat programma worden aangebracht. 5. In afwijking van artikel 103 quindecies, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de onderhavige verordening wijzigen lidstaten die nationale steun verlenen, hun steunprogramma voor de toekomst, door de betrokken tabellen van bijlage VIII ter uiterlijk op 15 oktober 2009 in te vullen. Artikel 103 duodecies, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is van toepassing op deze wijzigingen. |
5) |
Aan artikel 70 wordt het volgende lid toegevoegd: „3. Indien een producent in een bepaald begrotingsjaar zijn rooipremieaanvraag heeft ingetrokken of het in die aanvraag opgegeven gebied slechts gedeeltelijk of helemaal niet heeft gerooid, kan de lidstaat beslissen deze producent in de volgende begrotingsjaren geen voorrang te geven overeenkomstig artikel 85 vicies, lid 5, onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007.”. |
6) |
Aan artikel 71 wordt het volgende lid toegevoegd: „3. Onverminderd lid 1 is het percentage voor aanvaarding niet van toepassing op lidstaten die overeenkomstig artikel 85 vicies, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 subsidiabele aanvragen hebben meegedeeld voor een gebied dat kleiner is dan 50 ha.”. |
7) |
In bijlage VI wordt regel 1, met betrekking tot de bedrijfstoeslagregeling, geschrapt. |
8) |
In bijlage VII wordt regel 1, met betrekking tot de bedrijfstoeslagregeling, geschrapt. |
9) |
Na bijlage VIII ter, wordt een bijlage VIII quater ingevoegd, waarvan de tekst is opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening. |
Artikel 2
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1, leden 4 en 9, is van toepassing met ingang van 1 augustus 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 augustus 2009.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 170 van 30.6.2008, blz. 1.
(3) PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.
(4) PB L 141 van 30.4.2004, blz. 1.
(5) PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16.”.
(6) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(7) PB L 337 van 21.12.2007, blz. 35.
(8) PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5.
(9) PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.”.
BIJLAGE
„BIJLAGE VIII quater
Tabel 1
Inlichtingen over reeds op grond van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag goedgekeurde steunregelingen, en inlichtingen over de voor een maatregel geldende vrijstelling van enige aanmeldingsplicht (1)
|
Lidstaat (2): … |
|
Betrokken regio(s) (indien van toepassing): … |
Code van de maatregel |
Benaming van de maatregel |
Rechtsgrondslag van de steunregeling |
Duur van de maatregel |
|
|
|
|
Respectievelijk vermelden:
— |
voor maatregelen die onder een de-minimisverordening vallen: „De op grond van deze maatregel verleende steun is in overeenstemming met de-minimisverordening (EG) nr. 1535/2007 (primaire productie) of Verordening (EG) nr. 1998/2006 (verwerking en afzet van landbouwproducten)” (3), |
— |
voor goedgekeurde steunregelingen: verwijzing naar het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de staatssteun, met inbegrip van het zaaknummer van de staatssteun en het kenmerk van de goedkeuringsbrief, |
— |
voor onder een groepsvrijstelling vallende steun: verwijzing naar de individuele groepsvrijstellingsverordening (d.w.z. Verordening (EG) nr. 1857/2006 of Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie (4)) en het registratienummer. |
Tabel 2
Algemene-inlichtingenblad (5)
|
Lidstaat (6): … |
|
Betrokken regio(s) (indien van toepassing): … |
1. Beschrijving van de steunmaatregel
1.1. |
Benaming van de steunmaatregel (of naam van de begunstigde onderneming in het geval van individuele steun): … |
1.2. |
Korte beschrijving van het doel van de steunmaatregel: … Primaire doelstelling (slechts één aanvinken):
|
1.3. |
Steunregeling — Individuele steun De aanmelding heeft betrekking op:
|
2. Nationale rechtsgrondslag
Titel van de nationale rechtsgrondslag, met vermelding van de uitvoeringsbepalingen:
…
…
…
3. Begunstigden
3.1. |
Vestigingsplaats van de begunstigde(n)
|
3.2. |
Indien het individuele steun betreft:
|
3.3. |
Indien het een steunregeling betreft:
|
4. Aard van de steun en financieringsmethode
Vorm van de steun aan de begunstigde (specificeer, in voorkomend geval, apart voor elke maatregel) (bv. rechtstreekse steun, zachte lening …):
…
…
Tabel 3
Aanvullende-inlichtingenblad inzake steun voor afzetbevordering op markten van derde landen (artikel 103 septdecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007) (7)
|
Lidstaat (8): … |
|
Betrokken regio(s) (indien van toepassing): … |
Hierbij wordt bevestigd dat::
|
de reclamecampagne geen betrekking heeft op producten van specifieke ondernemingen; |
|
de reclamecampagne de verkoop van producten uit andere lidstaten niet in gevaar brengt, of producten uit andere lidstaten niet in een kwaad daglicht stelt; |
|
de reclamecampagne in overeenstemming is met de beginselen van Verordening (EG) nr. 3/2008, inclusief met de eis dat de reclamecampagne niet op merknamen is gericht. (Ter staving van deze verklaring moeten gegevens worden verstrekt over de naleving van de beginselen van Verordening (EG) nr. 3/2008). |
Tabel 4
Aanvullende-inlichtingenblad inzake steun voor de betaling van oogstverzekeringspremies (artikel 103 unvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007) (9)
|
Lidstaat (10): … |
|
Betrokken regio(s) (indien van toepassing): … |
1. |
Hierbij wordt bevestigd dat:
|
2. |
De volgende verliezen zullen worden gedekt door de verzekering waarvoor de premie gedeeltelijk wordt gefinancierd in het kader van de betrokken steunmaatregel:
|
3. |
Voorgestelde steunintensiteit: …%
|
Tabel 5
Aanvullende-inlichtingenblad inzake steun voor investeringen (artikel 103 duovicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007) (11)
|
Lidstaat (12): … |
|
Betrokken regio(s) (indien van toepassing): … |
1. Reikwijdte en begunstigden van de steun
1.1. |
De steun wordt verleend voor de volgende materiële of immateriële investeringen die de algemene prestatie van de onderneming verbeteren (vink aan wat van toepassing is):
|
1.2. |
De steun heeft betrekking op (vink aan wat van toepassing is):
|
1.3. |
Kunt u bevestigen dat de steun niet wordt verleend aan ondernemingen in moeilijkheden als bedoeld in de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden?
|
1.4. |
Aangezien deze mededeling valt onder de onderstaande bepalingen van de landbouwrichtsnoeren, wordt naargelang het geval het volgende bevestigd:
|
2. Individuele steun
Kunnen de subsidiabele investeringen meer bedragen dan 25 miljoen EUR of kan het steunbedrag hoger zijn dan 12 miljoen EUR?
|
ja |
|
neen |
Zo ja, volgt hierbij alle informatie voor een individuele beoordeling van de steun:
…
3. Steunintensiteit
NB. |
Deze voorwaarden hebben overeenkomstig artikel 103 quindecies, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 betrekking op de maximale intensiteit van de som van nationale en de communautaire bijdrage. |
3.1. |
Indien de begunstigden kmo’s zijn (artikel 15 van Verordening (EG) nr. 800/2008) bedraagt de maximale steunintensiteit in de volgende gebieden:
|
3.2. |
Met betrekking tot steun die valt onder artikel 13 van Verordening (EG) nr. 800/2009 (regionale investeringssteun) of onder de richtsnoeren van de Commissie inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013, bedraagt de maximale steunintensiteit:
|
3.3. |
Als het gaat om investeringssteun voor tussenbedrijven in gebieden die niet voor regionale steun in aanmerking komen, bedraagt de maximale steunintensiteit: … (max.: 20 %). |
4. Subsidiabiliteitscriteria en subsidiabele uitgaven
4.1. |
Hierbij wordt bevestigd dat:
|
4.2. |
Kunt u, als het gaat om steun voor investeringen in gebieden die niet voor regionale steun in aanmerking komen, bevestigen dat de subsidiabele uitgaven voor investeringen volledig in overeenstemming zijn met de subsidiabele uitgaven die zijn vermeld in de richtsnoeren van de Commissie inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013?
Zo niet en indien de begunstigden kmo’s zijn, kunt u dan bevestigen dat de subsidiabele uitgaven in overeenstemming zijn met artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 800/2008?
|
5. Andere informatie
Gaat de aanmelding vergezeld van documentatie waarin wordt aangetoond dat de steun wordt toegespitst op duidelijk omschreven doelstellingen die aansluiten bij onderkende structurele en territoriale behoeften en structurele nadelen?
|
ja |
|
neen |
Zo ja, gelieve deze documentatie in een bijlage bij dit aanvullende-inlichtingenblad te verstrekken.”
(1) Mededeling als bedoeld in artikel 37 bis, lid 2, van deze verordening.
(2) Hiervoor moet de bij OP gangbare afkorting worden gebruikt.
(3) Vermeld welke verordening van toepassing is.
(4) Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3).
(5) Mededeling als bedoeld in artikel 37 bis, lid 3, onder a), van deze verordening.
(6) Hiervoor moet de bij OP gangbare afkorting worden gebruikt.
(7) Mededeling als bedoeld in artikel 37 bis, lid 3, onder b), van deze verordening.
(8) Hiervoor moet de bij OP gangbare afkorting worden gebruikt.
(9) Mededeling als bedoeld in artikel 37 bis, lid 3, onder c), van deze verordening.
(10) Hiervoor moet de bij OP gangbare afkorting worden gebruikt.
(11) Mededeling als bedoeld in artikel 37 bis, lid 3, onder d), van deze verordening.
(12) Hiervoor moet de bij OP gangbare afkorting worden gebruikt.
(13) PB C 54 van 4.3.2006, blz. 13.
(14) PB L 302 van 1.11.2006, blz. 10.
(15) Verordening (EEG) nr. 2019/93 van de Raad (PB L 184 van 27.7.1993, blz. 1).
RICHTLIJNEN
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/16 |
RICHTLIJN 2009/80/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 13 juli 2009
betreffende de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters van motorvoertuigen op twee of drie wielen
(Gecodificeerde versie)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 93/29/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters van motorvoertuigen op twee of drie wielen (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan. |
(2) |
Richtlijn 93/29/EEG is een van de bijzondere richtlijnen van het bij Richtlijn 92/61/EEG van de Raad van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen, vervangen door Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (5), geregelde EG-typegoedkeuringssysteem en bevat technische voorschriften betreffende het ontwerp en de bouw van twee- of driewielige motorvoertuigen met betrekking tot de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters. Deze technische voorschriften beoogden de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten, teneinde de uitvoering van de EG-typegoedkeuringsprocedure die is geregeld bij Richtlijn 2002/24/EG ten aanzien van elk type voertuig mogelijk te maken. Derhalve zijn de bepalingen van Richtlijn 2002/24/EG betreffende voertuigsystemen, onderdelen en afzonderlijke technische eenheden op de onderhavige richtlijn van toepassing. |
(3) |
Om de toegang tot de markten van derde landen te vergemakkelijken dient gelijkwaardigheid van de voorschriften van deze richtlijn en die van Reglement nr. 60 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (6) (ECE/VN) te bestaan. |
(4) |
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze richtlijn is van toepassing op de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters van elk type voertuig zoals bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 2002/24/EG.
Artikel 2
De procedure voor het verlenen van EG-typegoedkeuring voor onderdelen wat de identificatie betreft van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters van een type motorvoertuig op twee of drie wielen, alsmede de voorwaarden voor het vrije verkeer van deze voertuigen zijn vastgesteld bij Richtlijn 2002/24/EG in respectievelijk hoofdstuk II en hoofdstuk III.
Artikel 3
1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van Richtlijn 2002/24/EG wordt de gelijkwaardigheid van de voorschriften van de onderhavige richtlijn en die van Reglement nr. 60 van de ECE/VN erkend.
2. De instanties die in de lidstaten de EG-typegoedkeuring voor onderdelen verlenen, aanvaarden de overeenkomstig het in lid 1 genoemde ECE/VN-reglement verleende goedkeuringen en de desbetreffende typegoedkeuringsmerken voor onderdelen, in plaats van de overeenkomstige goedkeuringen die zijn verleend volgens de voorschriften van deze richtlijn.
Artikel 4
Deze richtlijn kan overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, van Richtlijn 2002/24/EG bedoelde procedure worden gewijzigd om:
a) |
rekening te houden met wijzigingen van het in artikel 3 bedoelde reglement van de ECE/VN; |
b) |
de bijlagen I en II aan de technische vooruitgang aan te passen. |
Artikel 5
1. De lidstaten mogen, om redenen die verband houden met de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters:
— |
noch de EG-typegoedkeuring weigeren voor een type twee- of driewielig motorvoertuig, |
— |
noch de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van twee- of driewielige motorvoertuigen verbieden, |
indien de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn.
2. De lidstaten weigeren de EG-typegoedkeuring van elk nieuw type twee- of driewielig motorvoertuig om redenen die verband houden met de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters, indien niet aan de voorschriften van deze richtlijn is voldaan.
3. De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 6
Richtlijn 93/29/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, genoemde richtlijn, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.
Artikel 7
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.
Artikel 8
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
E. ERLANDSSON
(1) PB C 325 van 30.12.2006, blz. 28.
(2) Advies van het Europees Parlement van 19 juni 2007 (PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 72) en besluit van de Raad van 7 juli 2009.
(3) PB L 188 van 29.7.1993, blz. 1.
(4) Zie bijlage III, deel A.
(5) PB L 124 van 9.5.2002, blz. 1.
(6) E/ECE/TRANS/505 — Add. 59.
BIJLAGE I
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE EG-TYPEGOEDKEURING VOOR ONDERDELEN VAN VOERTUIGEN OP TWEE OF DRIE WIELEN WAT BETREFT DE IDENTIFICATIE VAN BEDIENINGSORGANEN, VERKLIKKERLICHTEN EN METERS
1. DEFINITIES
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1.1. |
„bedieningsorgaan”, ieder rechtstreeks door de bestuurder bediend deel of onderdeel van het voertuig dat een verandering in de toestand of werking van het voertuig of van een van de delen daarvan teweegbrengt; |
1.2. |
„verklikkerlicht”, een signaal dat de inschakeling van een inrichting, een werking of een verdachte of gebrekkige toestand of het ontbreken van een werking aangeeft; |
1.3. |
„meter”, een inrichting die aanduidingen verstrekt betreffende de juiste werking of de toestand van een systeem of een gedeelte van een systeem, bijvoorbeeld het peil van een vloeistof; |
1.4. |
„symbool”, een tekening ter identificatie van een bedieningsorgaan, een verklikkerlicht of een meter. |
2. VOORSCHRIFTEN
2.1. Identificatie
De in punt 2.1.5 genoemde bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters moeten, wanneer zij op het voertuig zijn aangebracht, overeenkomstig de volgende bepalingen zijn geïdentificeerd.
2.1.1. |
De symbolen moeten duidelijk tegen de achtergrond uitkomen. |
2.1.2. |
De symbolen moeten zijn aangebracht op of in de onmiddellijke nabijheid van het te identificeren bedieningsorgaan of verklikkerlicht voor een bedieningsorgaan. Indien dit onmogelijk is, moeten de symbolen en het bedieningsorgaan of het verklikkerlicht met een zo kort mogelijke doorlopende lijn met elkaar zijn verbonden. |
2.1.3. |
Groot licht wordt voorgesteld door middel van evenwijdige horizontale lichtstralen en dimlicht door middel van evenwijdige naar beneden gerichte lichtstralen. |
2.1.4. |
Onderstaande kleuren moeten, wanneer zij op verklikkerlichten worden gebruikt, de volgende betekenis hebben: — rood: gevaar; — autogeel: voorzichtig; — groen: veilig. De kleur blauw mag alleen worden gebruikt voor de verklikkerlichten voor het groot licht. |
2.1.5. |
Aanduiding en identificatie van de symbolen
|
Aanhangsel
Opbouw van het basismodel van de in punt 2.1.5 opgenomen symbolen
Het basismodel bestaat uit:
1. |
een basisvierkant met zijden van 50 mm, waarvan de lengte „a” gelijk is aan de nominale maat van het origineel; |
2. |
een basiscirkel met een diameter van 56 mm die bij benadering dezelfde oppervlakte heeft als het basisvierkant (1); |
3. |
een tweede, in het basisvierkant (1) ingeschreven cirkel met een diameter van 50 mm; |
4. |
een tweede vierkant waarvan de hoekpunten op de basiscirkel (2) liggen en waarvan de zijden evenwijdig zijn aan de zijden van het basisvierkant (1); |
5. en 6. |
twee rechthoeken waarvan de oppervlakte gelijk is aan die van het basisvierkant (1) en waarvan de zijden loodrecht op elkaar staan. Ieder van deze rechthoeken snijdt de tegenover elkaar staande zijden van het basisvierkant op symmetrische wijze; |
7. |
een derde vierkant waarvan de zijden onder een hoek van 45° door de snijpunten van basisvierkant (1) en basiscirkel (2) gaan, en dat aldus de grootste horizontale en verticale afmetingen van het basismodel bepaalt; |
8. |
een onregelmatige achthoek, waarvan de zijden een hoek van 30° vormen met de zijden van vierkant (7). |
Het basismodel is aangebracht op een rastertekening waarop de afstand tussen de lijnen 12,5 mm bedraagt. De zijden van basisvierkant (1) vallen samen met genoemde lijnen.
BIJLAGE II
Aanhangsel 1
Inlichtingenformulier wat betreft de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters van een type motorvoertuig op twee of drie wielen
(bij de EG-typegoedkeuringsaanvraag te voegen, wanneer deze los van de aanvraag om goedkeuring van het voertuig wordt ingediend)
Volgnummer (door de aanvrager toegekend):
Bij de aanvraag om EG-typegoedkeuring wat betreft de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters van een type motorvoertuig op twee of drie wielen moeten de inlichtingen worden verstrekt als bedoeld in de volgende punten in bijlage II bij Richtlijn 2002/24/EG, deel 1, afdeling A:
— |
0.1, |
— |
0.2, |
— |
0.4 tot en met 0.6, |
— |
9.2.1. |
Aanhangsel 2
Naam van de bevoegde instantie
EG-typegoedkeuring wat betreft de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters van een type motorvoertuig op twee of drie wielen
MODEL
Verslag nr. … van de technische dienst … dd. …
EG-typegoedkeuringsnr.: … Uitbreidingsnr.: …
1. |
Merk van het voertuig: … |
2. |
Type voertuig en eventuele uitvoeringen en varianten: … |
3. |
Naam en adres van de constructeur: … |
4. |
Naam en adres van de eventuele gemachtigde van de constructeur: … … |
5. |
Voertuig ter keuring aangeboden op: … |
6. |
De EG-typegoedkeuring is verleend/geweigerd (1) |
7. |
Plaats: … |
8. |
Datum: … |
9. |
Handtekening: … |
(1) Doorhalen wat niet van toepassing is.
BIJLAGE III
DEEL A
Ingetrokken richtlijnen met de wijziging ervan
(bedoeld in artikel 6)
Richtlijn 93/29/EEG van de Raad |
|
Richtlijn 2000/74/EG van de Commissie |
DEEL B
Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing
(bedoeld in artikel 6)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
Toepassingsdatum |
93/29/EEG |
14 december 1994 |
14 juni 1995 (1) |
2000/74/EG |
van 31 december 2001 |
1 januari 2002 (2) |
(1) Overeenkomstig artikel 5, lid 1, derde alinea, van Richtlijn 93/29/EEG:
„Vanaf de in de eerste alinea vermelde datum mogen de lidstaten het voor het eerst in het verkeer brengen van aan deze richtlijn beantwoordende voertuigen niet verbieden om redenen die met de identificatie van de bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters verband houden.”.
De bedoelde datum is 14 december 1994; zie artikel 5, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 93/29/EEG.
(2) Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 2000/74/EG:
„1. Met ingang van 1 januari 2002 mogen de lidstaten, om redenen die verband houden met de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters:
— |
noch de EG-typegoedkeuring weigeren voor een type twee- of driewielig motorvoertuig, |
— |
noch de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van twee- of driewielige motorvoertuigen verbieden, |
indien de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 93/29/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.
2. Met ingang van 1 juli 2002 weigeren de lidstaten de EG-typegoedkeuring van nieuwe typen twee- of driewielige motorvoertuigen om redenen die verband houden met de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters, indien niet aan de voorschriften van Richtlijn 93/29/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, is voldaan.”.
BIJLAGE IV
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 93/29/EEG |
Richtlijn 2000/74/EG |
De onderhavige richtlijn |
Artikelen 1 en 2 |
|
Artikelen 1 en 2 |
Artikel 3, eerste alinea |
|
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 3, tweede alinea |
|
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 4, aanhef |
|
Artikel 4, aanhef |
Artikel 4, eerste streepje |
|
Artikel 4, onder a) |
Artikel 4, tweede streepje |
|
Artikel 4, onder b) |
Artikel 5, lid 1 |
|
— |
|
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 5, lid 1 |
|
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 5, lid 2 |
Artikel 5, lid 2 |
|
Artikel 5, lid 3 |
— |
|
Artikelen 6 en 7 |
Artikel 6 |
|
Artikel 8 |
Bijlagen I en II |
|
Bijlagen I en II |
— |
|
Bijlage III |
— |
|
Bijlage IV |
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/29 |
RICHTLIJN 2009/97/EG VAN DE COMMISSIE
van 3 augustus 2009
tot wijziging van de Richtlijnen 2003/90/EG en 2003/91/EG houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG respectievelijk Richtlijn 2002/55/EG van de Raad, wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen en groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (1), en met name op artikel 7, lid 2, onder a) en b),
Gelet op Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (2), en met name op artikel 7, lid 2, onder a) en b),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Richtlijnen 2003/90/EG (3) en 2003/91/EG (4) van de Commissie zijn vastgesteld om ervoor te zorgen dat de rassen die de lidstaten in hun nationale rassenlijsten opnemen, aan de richtsnoeren van het Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP) voldoen wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van de rassen zich ten minste moet uitstrekken en de minimumeisen voor dat onderzoek, voor zover deze richtsnoeren zijn vastgesteld. Voor andere rassen bepalen die richtlijnen dat de richtsnoeren van de Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten (UPOV) van toepassing zijn. |
(2) |
Het CBP heeft sindsdien verdere richtsnoeren voor een aantal andere gewassen vastgesteld of bestaande richtsnoeren aangepast. |
(3) |
Wat Richtlijn 2003/90/EG betreft, moeten de richtsnoeren voor de nieuwe gewassen worden toegevoegd die onlangs zijn opgenomen in de lijsten van de gewassen die onder de Richtlijnen 66/401/EEG (5) en 66/402/EEG (6) van de Raad vallen. |
(4) |
De Richtlijnen 2003/90/EG en 2003/91/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen I en II bij Richtlijn 2003/90/EG worden vervangen door de tekst in deel A van de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
De bijlagen bij Richtlijn 2003/91/EG worden vervangen door de tekst in deel B van de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 3
In het geval van onderzoeken die vóór 1 januari 2010 zijn begonnen, mogen de lidstaten de Richtlijnen 2003/90/EG en 2003/91/EG toepassen in de versie die vóór de wijziging bij deze richtlijn gold.
Artikel 4
De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2009 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2010.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 5
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 6
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 3 augustus 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1.
(2) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33.
(3) PB L 254 van 8.10.2003, blz. 7.
(4) PB L 254 van 8.10.2003, blz. 11.
(5) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66.
(6) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.
BIJLAGE
DEEL A
BIJLAGE I
Lijst van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde gewassen die moeten voldoen aan de CBP-testprotocollen
Wetenschappelijke benaming |
Gewone naam |
CBP-protocol |
Pisum sativum L. |
Voedererwt |
TP 7/1 van 6.11.2003 |
Vicia faba L. |
Paardenboon/veldboon |
TP Broadbean/1 van 25.3.2004 |
Brassica napus L. |
Koolzaad |
TP 36/1 van 25.3.2004 |
Helianthus annuus L. |
Zonnebloem |
TP 81/1 van 31.10.2002 |
Linum usitatissimum L. |
Vlas |
TP 57/1 van 21.3.2007 |
Avena nuda L. |
Naakte haver |
TP 20/1 van 6.11.2003 |
Avena sativa L. (omvat A. byzantina K. Koch) |
Haver |
TP 20/1 van 6.11.2003 |
Hordeum vulgare L. |
Gerst |
TP 19/2 van 6.11.2003 |
Oryza sativa L. |
Rijst |
TP 16/1 van 18.11.2004 |
Secale cereale L. |
Rogge |
TP 58/1 van 31.10.2002 |
xTriticosecale Wittm. ex A. Camus |
Hybriden die het gevolg zijn van de kruising van een soort van het geslacht Triticum met een soort van het geslacht Secale |
TP 121/2 van 22.1.2007 |
Triticum aestivum L. |
Tarwe |
TP 3/4 van 23.6.2008 |
Triticum durum Desf. |
Durumtarwe |
TP 120/2 van 6.11.2003 |
Zea mays L. |
Mais |
TP 2/2 van 15.11.2001 |
Solanum tuberosum L. |
Aardappel |
TP 23/2 van 1.12.2005 |
De tekst van deze protocollen is te vinden op de website van het CBP (www.cpvo.europa.eu).
BIJLAGE II
Lijst van de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde gewassen die moeten voldoen aan de UPOV-testrichtsnoeren
Wetenschappelijke benaming |
Gewone naam |
UPOV-richtsnoer |
Beta vulgaris L. |
Voederbiet |
TG/150/3 van 4.11.1994 |
Agrostis canina L. |
Kruipend struisgras/heidestruisgras |
TG/30/6 van 12.10.1990 |
Agrostis gigantea Roth. |
Hoog struisgras |
TG/30/6 van 12.10.1990 |
Agrostis stolonifera L. |
Wit struisgras |
TG/30/6 van 12.10.1990 |
Agrostis capillaris L. |
Gewoon struisgras |
TG/30/6 van 12.10.1990 |
Bromus catharticus Vahl |
Paardengras |
TG/180/3 van 4.4.2001 |
Bromus sitchensis Trin. |
Alaskadravik |
TG/180/3 van 4.4.2001 |
Dactylis glomerata L. |
Kropaar |
TG/31/8 van 17.4.2002 |
Festuca arundinacea Schreber |
Rietzwenkgras |
TG/39/8 van 17.4.2002 |
Festuca filiformis Pourr. |
Fijnbladig schapengras |
TG/67/5 van 5.4.2006 |
Festuca ovina L. |
Schapengras |
TG/67/5 van 5.4.2006 |
Festuca pratensis Huds. |
Beemdlangbloem |
TG/39/8 van 17.4.2002 |
Festuca rubra L. |
Roodzwenkgras |
TG/67/5 van 5.4.2006 |
Festuca trachyphylla (Hack.) Krajina |
Hardzwenkgras |
TG/67/5 van 5.4.2006 |
Lolium multiflorum Lam. |
Italiaans raaigras |
TG/4/8 van 5.4.2006 |
Lolium perenne L. |
Engels raaigras |
TG/4/8 van 5.4.2006 |
Lolium x boucheanum Kunth |
Gekruist raaigras |
TG/4/8 van 5.4.2006 |
Phleum nodosum L. |
Klein timotheegras |
TG/34/6 van 7.11.1984 |
Phleum pratense L. |
Timotheegras |
TG/34/6 van 7.11.1984 |
Poa pratensis L. |
Veldbeemdgras |
TG/33/6 van 12.10.1990 |
Lupinus albus L. |
Witte lupine |
TG/66/4 van 31.3.2004 |
Lupinus angustifolius L. |
Blauwe lupine |
TG/66/4 van 31.3.2004 |
Lupinus luteus L. |
Gele lupine |
TG/66/4 van 31.3.2004 |
Medicago sativa L. |
Luzerne |
TG/6/5 van 6.4.2005 |
Medicago x varia T. Martyn |
Bonte luzerne |
TG/6/5 van 6.4.2005 |
Trifolium pratense L. |
Rode klaver |
TG/5/7 van 4.4.2001 |
Trifolium repens L. |
Witte klaver |
TG/38/7 van 9.4.2003 |
Vicia sativa L. |
Voederwikke |
TG/32/6 van 21.10.1988 |
Brassica napus L. var. napobrassica (L.) Rchb. |
Koolraap |
TG/89/6 van 4.4.2001 |
Raphanus sativus L. var. oleiformis Pers. |
Bladrammenas |
TG/178/3 van 4.4.2001 |
Arachis hypogea L. |
Grondnoot |
TG/93/3 van 13.11.1985 |
Brassica rapa L. var. silvestris (Lam.) Briggs |
Raapzaad |
TG/185/3 van 17.4.2002 |
Carthamus tinctorius L. |
Saffloer |
TG/134/3 van 12.10.1990 |
Gossypium spp. |
Katoen |
TG/88/6 van 4.4.2001 |
Papaver somniferum L. |
Blauwmaanzaad |
TG/166/3 van 24.3.1999 |
Sinapis alba L. |
Gele mosterd |
TG/179/3 van 4.4.2001 |
Glycine max (L.) Merrill |
Sojaboon |
TG/80/6 van 1.4.1998 |
Sorghum bicolor (L.) Moench |
Sorghum |
TG/122/3 van 6.10.1989 |
De tekst van deze richtsnoeren is te vinden op de website van de UPOV (www.upov.int).
DEEL B
BIJLAGE I
Lijst van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde gewassen die moeten voldoen aan de CBP-testprotocollen
Wetenschappelijke benaming |
Gewone naam |
CBP-protocol |
Allium cepa L. (Cepa group) |
Ui en echalion |
TP 46/2 van 1.4.2009 |
Allium cepa L. (Aggregatum group) |
Sjalot |
TP 46/2 van 1.4.2009 |
Allium porrum L. |
Prei |
TP 85/2 van 1.4.2009 |
Allium sativum L. |
Knoflook |
TP 162/1 van 25.3.2004 |
Allium schoenoprasum L. |
Bieslook |
TP 198/1 van 1.4.2009 |
Apium graveolens L. |
Selderij |
TP 82/1 van 13.3.2008 |
Apium graveolens L. |
Knolselderij |
TP 74/1 van 13.3.2008 |
Asparagus officinalis L. |
Asperge |
TP 130/1 van 27.3.2002 |
Beta vulgaris L. |
Rode biet, inclusief Cheltenham beet |
TP 60/1 van 1.4.2009 |
Brassica oleracea L. |
Bloemkool |
TP 45/1 van 15.11.2001 |
Brassica oleracea L. |
Broccoli |
TP 151/2 van 21.3.2007 |
Brassica oleracea L. |
Spruitkool |
TP 54/2 van 1.12.2005 |
Brassica oleracea L. |
Koolrabi |
TP 65/1 van 25.3.2004 |
Brassica oleracea L. |
Savooiekool, wittekool en rode kool |
TP 48/2 van 1.12.2005 |
Brassica rapa L. |
Chinese kool |
TP 105/1 van 13.3.2008 |
Capsicum annuum L. |
Paprika of Spaanse peper |
TP 76/2 van 21.3.2007 |
Cichorium endivia L. |
Krulandijvie en andijvie |
TP 118/2 van 1.12.2005 |
Cichorium intybus L. |
Cichorei voor de industrie |
TP 172/2 van 1.12.2005 |
Cichorium intybus L. |
Witlof |
TP 173/1 van 25.3.2004 |
Citrullus lanatus (Thumb.) Matsum. et Nakai |
Watermeloen |
TP 142/1 van 21.3.2007 |
Cucumis melo L. |
Meloen |
TP 104/2 van 21.3.2007 |
Cucumis sativus L. |
Komkommer en augurk |
TP 61/2 van 13.3.2008 |
Cucurbita pepo L. |
Courgette |
TP 119/1 van 25.3.2004 |
Cynara cardunculus L. |
Artisjok en kardoen |
TP 184/1 van 25.3.2004 |
Daucus carota L. |
Wortel en voederwortel |
TP 49/3 van 13.3.2008 |
Foeniculum vulgare Mill. |
Knolvenkel |
TP 183/1 van 25.3.2004 |
Lactuca sativa L. |
Sla |
TP 13/4 van 1.4.2009 |
Lycopersicon esculentum Mill. |
Tomaat |
TP 44/3 van 21.3.2007 |
Petroselinum crispum (Mill.) Nyman ex A. W. Hill |
Peterselie |
TP 136/1 van 21.3.2007 |
Phaseolus coccineus L. |
Pronkboon |
TP 9/1 van 21.3.2007 |
Phaseolus vulgaris L. |
Stamboon en stokboon |
TP 12/3 van 1.4.2009 |
Pisum sativum L. (partim) |
Kreukzadige doperwt, rondzadige doperwt en peul |
TP 7/1 van 6.11.2003 |
Raphanus sativus L. |
Radijs |
TP 64/1 van 27.3.2002 |
Solanum melongena L. |
Aubergine |
TP 117/1 van 13.3.2008 |
Spinacia oleracea L. |
Spinazie |
TP 55/2 van 13.3.2008 |
Valerianella locusta (L.) Laterr. |
Veldsla |
TP 75/2 van 21.3.2007 |
Vicia faba L. (partim) |
Tuinboon |
TP Broadbean/1 van 25.3.2004 |
Zea mays L. (partim) |
Suikermais en pofmais |
TP 2/2 van 15.11.2001 |
De tekst van deze protocollen is te vinden op de website van het CBP (www.cpvo.europa.eu).
BIJLAGE II
Lijst van de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde gewassen die moeten voldoen aan de UPOV-testrichtsnoeren
Wetenschappelijke benaming |
Gewone naam |
UPOV-richtsnoer |
Allium fistulosum L. |
Stengelui |
TG/161/3 van 1.4.1998 |
Beta vulgaris L. |
Snijbiet |
TG/106/4 van 31.3.2004 |
Brassica oleracea L. |
Boerenkool |
TG/90/6 van 31.3.2004 |
Brassica rapa L. |
Meiraap/stoppelknol |
TG/37/10 van 4.4.2001 |
Cichorium intybus L. |
Bladcichorei |
TG/154/3 van 18.10.1996 |
Cucurbita maxima Duchesne |
Pompoen |
TG/155/4 van 28.3.2007 |
Raphanus sativus L. |
Rammenas |
TG/63/6 van 24.3.1999 |
Rheum rhabarbarum L. |
Rabarber |
TG/62/6 van 24.3.1999 |
Scorzonera hispanica L. |
Schorseneer |
TG/116/3 van 21.10.1988 |
De tekst van deze richtsnoeren is te vinden op de website van de UPOV (www.upov.int).
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Raad
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/35 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 16 februari 2009
tot sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek Korea betreffende samenwerking ter bestrijding van concurrentieverstorende activiteiten
(2009/586/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 83 en 308, juncto artikel 300, lid 3, eerste alinea,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Nu de problemen op het gebied van de mededinging steeds duidelijker een internationale dimensie gaan vertonen, dient de internationale samenwerking op dit gebied te worden verbeterd. |
(2) |
Een correcte en doeltreffende handhaving van het mededingingsrecht is van belang voor de goede werking van de markten en voor het internationale handelsverkeer. |
(3) |
Nadere uitwerking van de beginselen van positieve courtoisie in het internationale recht en tenuitvoerlegging van deze beginselen bij de handhaving van de mededingingsvoorschriften van de Gemeenschap en Zuid-Korea zullen de doeltreffendheid bij de toepassing daarvan waarschijnlijk verbeteren. |
(4) |
De Commissie heeft te dien einde met de regering van de Republiek Korea onderhandelingen gevoerd en overeenstemming bereikt over een overeenkomst betreffende de toepassing van de mededingingsvoorschriften van de Gemeenschap en Zuid-Korea. |
(5) |
Omdat de overeenkomst onder meer betrekking heeft op fusies en overnames, die onder toepassing vallen van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (2), welke verordening in hoofdzaak op artikel 308 berust, dient dit besluit ook op dat artikel te berusten. |
(6) |
Deze overeenkomst dient te worden goedgekeurd, |
BESLUIT:
Artikel 1
De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek Korea betreffende samenwerking ter bestrijding van concurrentieverstorende activiteiten wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Gemeenschap te binden (3).
Gedaan te Brussel, 16 februari 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
O. LIŠKA
(1) Advies van 4 december 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.
(3) De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
OVEREENKOMST
tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek Korea betreffende samenwerking ter bestrijding van concurrentieverstorende activiteiten
DE EUROPESE GEMEENSCHAP,
enerzijds, en
DE REGERING VAN DE REPUBLIEK KOREA,
anderzijds,
(hierna „de partijen” te noemen);
ERKENNENDE dat de economieën in de wereld in toenemende mate met elkaar verbonden raken, hetgeen in het bijzonder geldt voor de economieën van de Europese Gemeenschap en de Republiek Korea;
ERVAN OVERTUIGD dat een correcte en doeltreffende handhaving van de mededingingsvoorschriften van de Europese Gemeenschap en de Republiek Korea voor de goede werking van hun respectieve markten en voor de economische situatie van de consumenten van beide partijen alsook voor hun onderling handelsverkeer van belang is;
ERVAN OVERTUIGD dat een correcte en doeltreffende handhaving van de mededingingsvoorschriften van de partijen zou worden bevorderd door onderlinge samenwerking en, in voorkomend geval, door onderlinge coördinatie bij de toepassing van deze voorschriften;
IN HET BESEF dat de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten van de partijen zal bijdragen aan de verbetering en versterking van hun betrekkingen; en
ZICH ERVAN BEWUST dat er tussen de partijen af en toe geschillen kunnen rijzen over de toepassing van hun mededingingsvoorschriften op gedragingen of transacties die voor beide partijen van aanzienlijke betekenis zijn;
GELET OP de herziene aanbeveling van de Raad van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling betreffende de samenwerking tussen de lidstaten inzake concurrentieverstorende handelspraktijken die het internationale handelsverkeer beïnvloeden, welke op 27 en 28 juli 1995 is goedgekeurd;
GELET OP het Memorandum van overeenstemming dat op 28 oktober 2004 is overeengekomen tussen het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie en de Commissie voor eerlijke handelspraktijken van de Republiek Korea,
ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1
Doelstelling en definities
1. Deze overeenkomst heeft ten doel bij te dragen tot een doeltreffende handhaving van het mededingingsrecht van elke partij, door het bevorderen van de samenwerking en de coördinatie tussen de mededingingsautoriteiten van de partijen, en geschillen tussen de partijen in verband met de toepassing van het mededingingsrecht van elke partij zoveel mogelijk te voorkomen.
2. In deze overeenkomst hebben onderstaande termen de volgende definities:
a) |
onder „concurrentieverstorende activiteiten” wordt verstaan: elke activiteit die overeenkomstig de mededingingsvoorschriften van een van de partijen of beide partijen tot sancties of andere herstelmaatregelen door de mededingingsautoriteiten aanleiding kan geven; |
b) |
onder „mededingingsautoriteit” of „mededingingsautoriteiten” wordt verstaan:
|
c) |
onder „bevoegde autoriteit van een lidstaat” wordt verstaan: voor elke lidstaat van de Europese Gemeenschap één autoriteit die bevoegd is voor de toepassing van de mededingingsvoorschriften. Na de ondertekening van deze overeenkomst brengt de Commissie van de Europese Gemeenschappen de lijst van die autoriteiten ter kennis van de regering van de Republiek Korea. Telkens wanneer dat nodig is, bezorgt de Commissie aan de regering van de Republiek Korea een bijgewerkte lijst; |
d) |
onder „mededingingsvoorschriften” wordt verstaan:
|
e) |
onder „handhavend optreden” wordt verstaan: elke toepassing van de mededingingsvoorschriften bij wege van een onderzoek of procedure, gevoerd door de mededingingsautoriteit van een partij. |
Artikel 2
Kennisgeving
1. De mededingingsautoriteit van elke partij stelt de mededingingsautoriteit van de andere partij in kennis van elk handhavend optreden dat volgens de kennisgevende mededingingsautoriteit voor gewichtige belangen van de andere partij gevolgen kan hebben.
2. Als een handhavend optreden dat gewichtige belangen van de andere partij kan raken en dat van belang is voor een handhavend optreden van de andere partij, wordt onder meer beschouwd:
a) |
een handhavend optreden dat gericht is tegen een onderdaan of onderdanen van de andere partij (wanneer het de Europese Gemeenschap betreft: een onderdaan of onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap), of dat gericht is tegen een onderneming of ondernemingen die overeenkomstig de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen is (zijn) opgericht of gevestigd op het grondgebied van de andere partij; |
b) |
een handhavend optreden dat gericht is tegen andere concurrentieverstorende activiteiten dan concentraties, die voor een niet-verwaarloosbaar deel op het grondgebied van de andere partij plaatsvinden of hebben plaatsgevonden; |
c) |
een handhavend optreden dat betrekking heeft op een concentratie waarbij ten minste één bij de transactie betrokken onderneming, een onderneming is die overeenkomstig de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen is opgericht of gevestigd op het grondgebied van de andere partij; |
d) |
een handhavend optreden dat betrekking heeft op een concentratie waarbij een onderneming die zeggenschap heeft over ten minste één bij de transactie betrokken onderneming, een onderneming is die overeenkomstig de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen is opgericht of gevestigd op het grondgebied van de andere partij; |
e) |
een handhavend optreden dat betrekking heeft op gedragingen die beschouwd worden als door de andere partij aangemoedigd, verlangd of goedgekeurd, en |
f) |
een handhavend optreden dat betrekking heeft op rechtsmiddelen die gedragingen op het grondgebied van de andere partij uitdrukkelijk verlangen of verbieden of die verbindende verplichtingen voor de ondernemingen op dat grondgebied bevatten. |
3. Kennisgeving met betrekking tot concentraties overeenkomstig lid 1 van dit artikel geschiedt:
a) |
in het geval van de Europese Gemeenschap:
|
b) |
in het geval van de Republiek Korea:
|
4. Wanneer kennisgeving overeenkomstig lid 1 vereist is met betrekking tot andere aangelegenheden dan concentraties, geschiedt die kennisgeving:
a) |
in het geval van de Europese Gemeenschap:
|
b) |
in het geval van de Republiek Korea:
|
5. Een kennisgeving bevat in het bijzonder de namen van de bij het onderzoek betrokken partijen, de activiteiten die worden onderzocht en de markten waarop zij betrekking hebben, de wettelijke bepalingen alsook de datum van het handhavend optreden.
Artikel 3
Samenwerking op het gebied van handhaving
1. De mededingingsautoriteit van elke partij verleent die van de andere partij bijstand bij haar handhavend optreden, voor zover zulks met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de bijstandverlenende partij en met haar gewichtige belangen verenigbaar is, een en ander binnen redelijke grenzen wat de beschikbare middelen betreft.
2. De mededingingsautoriteit van elke partij dient, voor zover zulks met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze partij en met haar gewichtige belangen verenigbaar is:
a) |
de mededingingsautoriteit van de andere partij in kennis te stellen van haar handhavend optreden ten aanzien van concurrentieverstorende activiteiten waarvan de kennisgevende mededingingsautoriteit vermoedt dat zij tevens de mededinging op het grondgebied van de andere partij zouden kunnen schaden; |
b) |
aan de mededingingsautoriteit van de andere partij alle significante informatie over concurrentieverstorende activiteiten te verstrekken waarover zij beschikt of die haar ter kennis wordt gebracht, en die naar het oordeel van de informatieverstrekkende mededingingsautoriteit van belang kan zijn voor een handhavend optreden van de mededingingsautoriteit van de andere partij, of die aanleiding kan geven tot een dergelijk optreden, en |
c) |
op verzoek van de mededingingsautoriteit van de andere partij en in overeenstemming met het bepaalde in deze overeenkomst, aan de mededingingsautoriteit van de andere partij informatie te verstrekken waarover zij beschikt en die van belang is voor een handhavend optreden van de mededingingsautoriteit van de andere partij. |
Artikel 4
Coördinatie van handhavend optreden
1. Wanneer de mededingingsautoriteiten van beide partijen handhavend optreden met betrekking tot onderling verband houdende aangelegenheden, gaan zij na of het wenselijk is hun optreden te coördineren, voor zover zulks met hun respectieve wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen verenigbaar is.
2. Bij de beoordeling of in een bepaald geval coördinatie van handhavend optreden wenselijk is, nemen de mededingingsautoriteiten van de partijen onder meer in aanmerking:
a) |
hoe een dergelijke coördinatie de kansen van de mededingingsautoriteiten van beide partijen beïnvloedt om de met hun handhavend optreden beoogde doelstellingen te bereiken; |
b) |
in hoeverre de mededingingsautoriteiten van de partijen in staat zijn de voor het handhavend optreden noodzakelijke informatie te verkrijgen; |
c) |
of onderling strijdige verplichtingen en onnodige belasting van de personen die het voorwerp vormen van het handhavend optreden kunnen worden vermeden; |
d) |
of door middel van coördinatie de middelen efficiënter kunnen worden gebruikt. |
3. Bij elk gecoördineerd handhavend optreden streeft de mededingingsautoriteit van elke partij ernaar bij haar handhavend optreden oog te hebben voor de doelstellingen van het handhavend optreden van de mededingingsautoriteit van de andere partij.
4. Wanneer de mededingingsautoriteiten van beide partijen handhavend optreden met betrekking tot onderling verband houdende aangelegenheden, overweegt de mededingingsautoriteit van elke partij, op verzoek van de mededingingsautoriteit van de andere partij en mits dit in overeenstemming is met gewichtige belangen van de aangezochte partij, om ondernemingen/personen die in verband met dit handhavend optreden vertrouwelijke informatie hebben verstrekt, te vragen of zij ermee instemmen dat deze informatie wordt doorgegeven aan de mededingingsautoriteit van de andere partij („opheffing van de geheimhoudingsplicht”).
5. Mits op correcte wijze kennisgeving wordt gedaan aan de mededingingsautoriteit van de andere partij, kan de mededingingsautoriteit van elke partij te allen tijde de coördinatie van het handhavend optreden beperken en bepaalde handhavingsmaatregelen op onafhankelijke wijze voortzetten.
Artikel 5
Voorkoming van geschillen (negatieve internationale courtoisie)
1. De mededingingsautoriteit van elke partij houdt in alle stadia van haar handhavend optreden, en onder meer met betrekking tot de beslissing om over te gaan tot een handhavend optreden, de omvang van dat handhavend optreden en de aard van de in elke zaak te treffen sancties of herstelmaatregelen, nauwgezet rekening met de gewichtige belangen van de andere partij.
2. Wanneer bepaalde handhavingsmaatregelen die door de mededingingsautoriteit van een beide partijen worden overwogen invloed kunnen hebben op gewichtige belangen van de andere partij, moet eerstgenoemde partij, onverminderd haar discretionaire bevoegdheid, naar beste vermogen trachten:
a) |
de andere partij tijdig kennis te geven van significante ontwikkelingen die verband houden met de belangen van laatstgenoemde partij, |
b) |
de andere partij de gelegenheid te geven om opmerkingen te maken, en |
c) |
rekening te houden met de opmerkingen van de andere partij, met volledige inachtneming van de onafhankelijkheid van elke partij in het treffen van haar beslissing. |
De toepassing van lid 2 van dit artikel geldt onverminderd de verplichtingen van de partijen uit hoofde van artikel 2, leden 3 en 4.
3. Wanneer een van beide partijen van oordeel is dat een handhavend optreden van haar mededingingsautoriteit gewichtige belangen van de andere partij kan schaden, houden de partijen rekening met de volgende factoren, naast eventuele andere factoren die onder de gegeven omstandigheden van belang kunnen zijn bij het streven naar een verzoening van tegenstrijdige belangen:
a) |
de mate waarin de gevolgen van concurrentieverstorende activiteiten voor gewichtige belangen van de handhavende partij dan wel voor gewichtige belangen van de andere partij van betekenis zijn; |
b) |
de mate waarin gedragingen of transacties op het grondgebied van de ene partij dan wel op het grondgebied van de andere partij voor de betrokken concurrentieverstorende activiteiten van betekenis zijn; |
c) |
de mate waarin het handhavend optreden door de andere partij ten aanzien van dezelfde personen — natuurlijke dan wel rechtspersonen — zou worden beïnvloed; |
d) |
de mate waarin door beide partijen tegenstrijdige verplichtingen aan particulieren — natuurlijke personen of rechtspersonen — worden opgelegd. |
Artikel 6
Positieve courtoisie
1. Indien de mededingingsautoriteit van een partij van oordeel is dat haar gewichtige belangen worden geschaad door concurrentieverstorende activiteiten die op het grondgebied van de andere partij plaatsvinden, kan die mededingingsautoriteit, gelet op het belang van het vermijden van jurisdictieconflicten en gelet op het feit dat de mededingingsautoriteit van de andere partij mogelijk in staat is om doeltreffender op te treden tegen dergelijke concurrentieverstorende activiteiten, verzoeken dat de mededingingsautoriteit van de andere partij op passende wijze handhavend optreedt.
2. De verzoekende mededingingsautoriteit geeft zo nauwkeurig mogelijk aan om welke concurrentieverstorende activiteiten het gaat en op welke wijze deze gewichtige belangen van de partij van de verzoekende mededingingsautoriteit raken, en verklaart zich bereid om, voor zover dit binnen haar mogelijkheden ligt, alle nadere informatie te verstrekken en elke andere vorm van medewerking te verlenen.
3. De aangezochte mededingingsautoriteit weegt zorgvuldig af of zij met betrekking tot de in het verzoek beschreven concurrentieverstorende activiteiten tot een handhavend optreden overgaat respectievelijk reeds bestaande handhavingsmaatregelen uitbreidt. De aangezochte mededingingsautoriteit deelt haar beslissing zo spoedig als uit praktisch oogpunt haalbaar is, aan de verzoekende mededingingsautoriteit mede. Wanneer tot een handhavend optreden wordt overgegaan, houdt de aangezochte mededingingsautoriteit de verzoekende mededingingsautoriteit op de hoogte van het resultaat van dit optreden en, voor zover mogelijk, van belangrijke tussentijdse ontwikkelingen.
4. Dit artikel beperkt op generlei wijze de vrijheid van de mededingingsautoriteit van de aangezochte partij om overeenkomstig haar mededingingsvoorschriften en handhavingsbeleid te beslissen of zij met betrekking tot de in het verzoek beschreven concurrentieverstorende activiteiten al dan niet handhavend optreedt, en belet evenmin de mededingingsautoriteit van de verzoekende partij om haar verzoek in te trekken.
Artikel 7
Vertrouwelijkheid
1. Onverminderd de overige bepalingen van deze overeenkomst is geen van de partijen gehouden de andere partij in kennis te stellen van informatie, wanneer zulks krachtens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de partij die de informatie in haar bezit heeft, verboden is of met haar gewichtige belangen onverenigbaar zou zijn.
2. |
|
3. |
|
4. Een partij kan verlangen dat informatie die op grond van deze overeenkomst wordt medegedeeld, onderworpen blijft aan de voorwaarden die zij stelt. De ontvangende partij mag de desbetreffende informatie zonder de voorafgaande schriftelijke instemming van de andere partij niet gebruiken op een wijze die strijdig is met die voorwaarden.
5. Elke partij kan de informatie die zij aan de andere partij mededeelt beperken, indien de andere partij niet de door haar verlangde garantie kan geven met betrekking tot de vertrouwelijkheid, de gestelde voorwaarden of de beperking van de doeleinden waarvoor de informatie zal worden gebruikt.
6. Dit artikel staat niet aan het gebruik of de bekendmaking van niet voor eenieder toegankelijke informatie door de ontvangende partij in de weg, mits:
a) |
de partij die de informatie heeft verstrekt, vooraf haar schriftelijke instemming heeft betuigd met dat gebruik of die bekendmaking, of |
b) |
uit de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de partij die de informatie ontvangt, de verplichting voortvloeit om deze te gebruiken of bekend te maken. In een dergelijk geval behoort de ontvangende partij:
|
7. De mededingingsautoriteit van de Europese Gemeenschap:
a) |
doet aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten waarvan gewichtige belangen geraakt worden, mededeling van de kennisgevingen die haar door de Koreaanse mededingingsautoriteit zijn toegezonden; |
b) |
stelt de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten in kennis van elke eventuele samenwerking en coördinatie inzake handhavend optreden, en |
c) |
ziet erop toe dat informatie die niet voor eenieder toegankelijk is en die overeenkomstig dit lid, onder a) en b), aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten wordt medegedeeld, niet wordt gebruikt voor enig ander doel dan het in artikel 1, lid 1, genoemde doel en dat dergelijke informatie niet wordt bekendgemaakt. |
Artikel 8
Overleg
1. De partijen plegen op verzoek van een van de partijen met elkaar overleg over alle aangelegenheden die bij de toepassing van deze overeenkomst aan de orde komen.
2. De mededingingsautoriteiten van de partijen komen minstens eenmaal per jaar bijeen en kunnen:
a) |
informatie uitwisselen over de inspanningen die zij op het gebied van de handhaving leveren en over hun prioriteiten in verband met de mededingingsvoorschriften van elke partij; |
b) |
informatie uitwisselen over economische sectoren die van gemeenschappelijk belang zijn; |
c) |
beleidskwesties van wederzijds belang bespreken, en |
d) |
andere aangelegenheden van wederzijds belang in verband met de toepassing van het mededingingsrecht van elke partij bespreken. |
Artikel 9
Mededelingen uit hoofde van de overeenkomst
Mededelingen als bedoeld in deze overeenkomst kunnen rechtstreeks plaatsvinden tussen de mededingingsautoriteiten van de partijen. Kennisgevingen als bedoeld in artikel 2, lid 3, en verzoeken als bedoeld in artikel 6, lid 1, worden evenwel onverwijld langs diplomatieke weg schriftelijk bevestigd en bevatten de informatie die aanvankelijk tussen de mededingingsautoriteiten is uitgewisseld.
Artikel 10
Vigerende wetgeving
1. Deze overeenkomst wordt uitgevoerd binnen de respectieve wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de partijen.
2. Deze overeenkomst doet op generlei wijze afbreuk aan het beleid of de juridische positie van een van de partijen met betrekking tot jurisdictiegeschillen.
3. Deze overeenkomst doet op generlei wijze afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voor een van de partijen voortvloeien uit andere internationale overeenkomsten of uit de wetgevingen van de Republiek Korea en de Europese Gemeenschap.
Artikel 11
Inwerkingtreding, beëindiging en toetsing
1. Deze overeenkomst treedt in werking op de dag waarop de partijen schriftelijke kennisgevingen uitwisselen luidende dat aan hun wettelijke vereisten voor de inwerkingtreding van de overeenkomst is voldaan.
2. Deze overeenkomst is van kracht tot en met de zestigste (60) dag volgende op de dag waarop een van beide partijen aan de andere partij schriftelijk langs diplomatieke weg kennisgeving doet van haar voornemen om de overeenkomst op te zeggen.
3. De partijen overwegen uiterlijk vijf (5) jaar na haar inwerkingtreding om de werking van deze overeenkomst te beoordelen, teneinde hun samenwerking te evalueren, na te gaan op welke andere terreinen zij met vrucht zouden kunnen samenwerken en te onderzoeken op welke wijze de overeenkomst anderszins zou kunnen worden verbeterd. De partijen komen overeen hierbij onder meer gevallen te analyseren die zich hebben voorgedaan of zich zouden kunnen voordoen, teneinde uit te maken of hun belangen beter zouden worden gediend door nauwere samenwerking.
4. Deze overeenkomst kan met de wederzijdse schriftelijke instemming van de partijen worden gewijzigd. Een dergelijke wijziging treedt in werking volgens dezelfde procedures als bedoeld lid 1 van dit artikel.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve partijen, deze overeenkomst hebben ondertekend.
Gedaan te Seoul, 23 mei 2009, in twee exemplaren, in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Koreaanse taal. In geval van tegenstrijdigheden tussen de taalversies zijn de Engelse en de Koreaanse tekst bindend.
За Европейската общност
Por la Comunidad Europea
Za Evropské společenství
For Det Europæiske Fællesskab
Für die Europäische Gemeinschaft
Euroopa Ühenduse nimel
Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα
For the European Community
Pour la Communauté européenne
Per la Comunità europea
Eiropas Kopienas vārdā
Europos bendrijos vardu
Az Európai Közösség részéről
Għall-Komunitá Ewropea
Voor de Europese Gemeenschap
W imieniu Wspólnoty Europejskiej
Pela Comunidade Europeia
Pentru Comunitatea Europeană
Za Európske spoločenstvo
Za Evropsko skupnost
Euroopan yhteisön puolesta
På Europeiska gemenskapen vägnar
За правителството на Република Корея
Por el Gobierno de la República de Corea
Za vládu Korejské republiky
For Republikken Koreas regering
Für die Regierung der Republik Korea
Korea Vabariigi Valitsuse nimel
Για την Κυβέρνηση της Δημοκρατίας της Κορέας
For the Government of the Republic of Korea
Pour le gouvernement de la République de Corée
Per il governo della Repubblica di Corea
Korejas Republikas valdības vārdā
Korėjos Respublikos Vyriausybės vardu
A Koreai Köztársaság kormánya részéről
Għall-Gvern tar-Repubblika tal-Korea
Voor de Regering van de Republiek Korea
W imieniu rządu Republiki Korei
Pelo Governo da República da Coreia
Pentru Guvernul Republicii Coreea
Za vládu Kórejskej republiky
Za Vlado Republike Korejo
Korean tasavallan hallituksen puolesta
På Republiken Koreas regerings vägnar
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/42 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 7 juli 2009
betreffende het bestaan van een buitensporig tekort op Malta
(2009/587/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,
Gezien de aanbeveling van de Commissie,
Gezien de opmerkingen van Malta,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden. |
(2) |
Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren. |
(3) |
De buitensporigtekortprocedure (BTP) van artikel 104 van het Verdrag, die wordt verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (1), die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact, voorziet in een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de BTP. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad (2) bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol. |
(4) |
De hervorming in 2005 van het stabiliteits- en groeipact was bedoeld om de doeltreffendheid en de economische onderbouwing van het pact te versterken en tevens de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te waarborgen. Deze hervorming moest ervoor zorgen dat bij alle stappen in de BTP met name de economische en budgettaire achtergrond ten volle in aanmerking werd genomen. Op deze wijze verschaft het stabiliteits- en groeipact een kader dat, met inachtneming van de economische situatie, het overheidsstreven naar een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties ondersteunt. |
(5) |
Krachtens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Rekening houdend met haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, van het Verdrag en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, van het Verdrag is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er op Malta een buitensporig tekort bestaat. De Commissie heeft derhalve op 24 juni 2009 een dergelijk advies over Malta aan de Raad uitgebracht (3). |
(6) |
In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. In het geval van Malta leidt deze algehele evaluatie tot de in deze beschikking opgenomen conclusies. |
(7) |
Volgens de gegevens die de Maltese autoriteiten in maart 2009 hebben meegedeeld en die daarna door Eurostat zijn gevalideerd, bedroeg het overheidstekort op Malta in 2008 4,7 % van het bbp, waarmee het ruimschoots boven de referentiewaarde van 3 % van het bbp uitkwam. Het tekort ligt niet dicht bij de referentiewaarde van 3 % van het bbp en de overschrijding van de referentiewaarde kan niet worden aangemerkt als uitzonderlijk in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Zij is met name niet het gevolg van een ongewone gebeurtenis of een ernstige economische neergang in 2008 in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. De reële bbp-groei bedroeg tussen 2005 en 2007 namelijk meer dan 3 % per jaar en lag daarmee duidelijk boven de potentiële groei. In 2008 vertraagde de economische groei, maar bleef deze met 1,6 % wel in de plus en werd zij, volgens de laatste gegevens, opwaarts bijgesteld tot 2,5 %. Bovendien kan de overschrijding van de referentiewaarde niet als tijdelijk worden beschouwd. Volgens de voorjaarsprognoses 2009 van de Commissie loopt de tekortquote terug, maar blijft deze in de gehele prognoseperiode boven de drempel: 3,6 % van het bbp in 2009 en, bij de gebruikelijke aanname dat het beleid ongewijzigd blijft, 3,2 % van het bbp in 2010. Er is derhalve niet voldaan aan het tekortcriterium van het Verdrag. |
(8) |
De bruto overheidsschuld ligt sinds 2003 boven de referentiewaarde van 60 % van het bbp en stond in 2008 op 64,1 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2009 van de Commissie vertoont de overheidsschuld een opwaartse trend en neemt deze toe tot bijna 69 % in 2010. Er kan niet worden gesteld dat de schuldquote in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Er is derhalve niet voldaan aan het schuldcriterium van het Verdrag. |
(9) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 kunnen „relevante factoren” alleen in aanmerking worden genomen bij de stappen die leiden tot de beschikking van de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag inzake het al dan niet bestaan van een buitensporig tekort indien volledig is voldaan aan de tweeledige voorwaarde, namelijk dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding van de referentiewaarde van tijdelijke aard is. In het geval van Malta is niet aan deze tweeledige voorwaarde voldaan. Derhalve wordt in de stappen die tot deze beschikking leiden, geen rekening gehouden met relevante factoren, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uit een algehele evaluatie volgt dat er op Malta een buitensporig tekort bestaat.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de Republiek Malta.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
C. BILDT
(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.
(2) PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7.
(3) Alle BTP-documenten voor Malta zijn te vinden op de volgende website: http://ec.europa.eu/economy_finance/netstartsearch/pdfsearch/pdf.cfm?mode=_m2
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/44 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 7 juli 2009
betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Litouwen
(2009/588/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,
Gezien de aanbeveling van de Commissie,
Gezien de opmerkingen van Litouwen,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden. |
(2) |
Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren. |
(3) |
De buitensporigtekortprocedure (BTP) van artikel 104, van het Verdrag die wordt verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (1) (die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact) voorziet in een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de BTP. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad (2) bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol. |
(4) |
De hervorming in 2005 van het stabiliteits- en groeipact was bedoeld om de doeltreffendheid en de economische onderbouwing van het pact te versterken en tevens de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te waarborgen. Deze hervorming moest ervoor zorgen dat bij alle stappen in de BTP met name de economische en budgettaire achtergrond ten volle in aanmerking werd genomen. Op deze wijze verschaft het stabiliteits- en groeipact een kader dat, met inachtneming van de economische situatie, het overheidsstreven naar een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties ondersteunt. |
(5) |
Krachtens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Rekening houdend met haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, van het Verdrag is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er in Litouwen een buitensporig tekort bestaat. De Commissie heeft derhalve op 24 juni 2009 een dergelijk advies over Litouwen aan de Raad uitgebracht (3). |
(6) |
In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. In het geval van Litouwen leidt deze algehele evaluatie tot de in deze beschikking opgenomen conclusies. |
(7) |
Volgens de BTP-kennisgeving door de autoriteiten van Litouwen bedroeg het overheidstekort in Litouwen in 2008 3,2 % van het bbp, waarmee het boven de referentiewaarde van 3 % van het bbp uitkwam. Het tekort lag dicht bij de referentiewaarde van 3 % van het bbp, maar de overschrijding van de referentiewaarde kan niet als uitzonderlijk in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact worden aangemerkt. Zij kan met name niet worden beschouwd als het gevolg van een ernstige economische neergang in 2008, toen de bbp-groei terugliep van 8,9 % in 2007 tot 3,0 % in 2008. Op grond van dit gemiddelde groeicijfer op jaarbasis kan het tekort voor 2008 niet als uitzonderlijk worden aangemerkt. Bovendien kan de overschrijding van de referentiewaarde niet als tijdelijk worden beschouwd. Volgens de voorjaarsprognoses 2009 van de Commissie zou het tekort, rekening houdend met de in de begroting voor 2009 en de door het parlement in mei goedgekeurde aanvullende begroting vervatte maatregelen voor het lopende jaar, toenemen tot 5,4 % van het bbp in 2009 en bij ongewijzigd beleid verder oplopen tot 8,0 % van het bbp in 2010. Er is bijgevolg niet voldaan aan het tekortcriterium van het Verdrag. |
(8) |
De bruto overheidsschuld is in 2008 op 15,6 % van het bbp uitgekomen en daarmee ruimschoots onder de referentiewaarde van 60 % van het bbp gebleven. Volgens de voorjaarsprognoses 2009 van de Commissie zal het schuldniveau echter snel stijgen tot 22,6 % van het bbp in 2009 en tot 31,9 % in 2010, hoofdzakelijk als gevolg van de verwachte hoge primaire tekorten. |
(9) |
Overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact moet passende aandacht worden geschonken aan de hervormingen van het pensioenstelsel die gepaard gaan met de invoering van een meerpijlerstelsel dat een verplichte pijler met volledige kapitaaldekking omvat. Hoewel de uitvoering van deze hervormingen leidt tot een tijdelijke verslechtering van de begrotingssituatie, is de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn er duidelijk mee gebaat. Op basis van de ramingen van de Litouwse autoriteiten bedragen de nettokosten van deze hervorming 1,0 % van het bbp in 2008 en als gevolg van de tijdelijke verlaging van de bijdragen van 5,5 % tot 2,0 %, 0,5 % in 2009 en 0,4 % in 2010. Overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact kunnen deze nettokosten gedurende een overgangsperiode en enkel wanneer het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft op een lineair degressieve basis in aanmerking worden genomen. Voor 2008 (het enige jaar waarin het tekort als dicht bij de referentiewaarde kan worden beschouwd) zou het in aanmerking nemen van de nettokosten van de hervorming resulteren in een gecorrigeerd tekort van 2,6 % van het bbp. Voor 2009 en 2010 blijft de tekortprognose van de Commissie evenwel niet meer dicht bij de referentiewaarde en kunnen de kosten van de pensioenhervorming dus niet in aanmerking worden genomen. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 kunnen „relevante factoren” alleen in aanmerking worden genomen bij de stappen die leiden naar het besluit van de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag over het al dan niet bestaan van een buitensporig tekort indien volledig is voldaan aan de tweeledige voorwaarde dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding door het tekort van de referentiewaarde van tijdelijke aard is. In het geval van Litouwen is niet aan deze tweeledige voorwaarde voldaan. Derhalve wordt in de stappen die leiden tot dit besluit, geen rekening gehouden met relevante factoren, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uit een algehele evaluatie volgt dat er in Litouwen een buitensporig tekort bestaat.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de Republiek Litouwen.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
C. BILDT
(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.
(2) PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7.
(3) Alle BTP-documenten voor Litouwen zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/economy_finance/netstartsearch/pdfsearch/pdf.cfm?mode=_m2
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/46 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 7 juli 2009
betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Polen
(2009/589/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,
Gezien de aanbeveling van de Commissie,
Gezien de opmerkingen van Polen,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden. |
(2) |
Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren. |
(3) |
De buitensporigtekortprocedure (BTP) van artikel 104 van het Verdrag, die wordt verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (1) die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact, voorziet in een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de BTP. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad (2) bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol. |
(4) |
De hervorming in 2005 van het stabiliteits- en groeipact was bedoeld om de doeltreffendheid en de economische onderbouwing van het pact te versterken en tevens de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te waarborgen. Deze hervorming moest ervoor zorgen dat bij alle stappen in de BTP met name de economische en budgettaire achtergrond ten volle in aanmerking werd genomen. Op deze wijze verschaft het stabiliteits- en groeipact een kader dat, met inachtneming van de economische situatie, het overheidsstreven naar een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties ondersteunt. |
(5) |
Krachtens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Rekening houdend met haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, van het Verdrag en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, van het Verdrag is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er in Polen een buitensporig tekort bestaat. De Commissie heeft derhalve op 24 juni 2009 een advies van die strekking over Polen aan de Raad uitgebracht (3). |
(6) |
In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. In het geval van Polen leidt deze algehele evaluatie tot de volgende conclusies. |
(7) |
Volgens de naderhand door Eurostat gevalideerde BTP-kennisgeving door de Poolse autoriteiten van april 2009, bedroeg het Poolse overheidstekort in 2008 3,9 % van het bbp, waarmee de referentiewaarde van 3 % van het bbp werd overschreden. Het tekort lag niet dicht bij de referentiewaarde van 3 % van het bbp en de overschrijding van de referentiewaarde kan niet worden aangemerkt als uitzonderlijk in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Zij is met name niet het gevolg van een ongewone gebeurtenis in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Zij is bovendien niet het gevolg van een ernstige economische neergang in 2008 in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Hoewel de groei in het laatste kwartaal van 2008 op jaarbasis tot 3,3 % vertraagde, hetgeen negatieve gevolgen had voor de inning van ontvangsten in het laatste kwartaal van het jaar en hetgeen bijdroeg tot het groter dan verwachte tekort, was de algemene groei van het bbp met 4,9 % in 2008 nog relatief krachtig. Naar schatting bedraagt de potentiële groei van het bbp om en bij de 4,5 % en de output gap 3,5 % van het potentiële bbp, wat op gunstige conjuncturele omstandigheden wijst. Bovendien kan de te grote overschrijding van de referentiewaarde niet als tijdelijk worden beschouwd. Volgens de voorjaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie, zal het begrotingstekort naar verwachting 6,6 % bedragen in 2009 en, bij onveranderd beleid, 7,3 % in 2010, bij een bbp-krimp van 1,4 % in 2009 en een bbp-groei van 0,8 % in 2010. Ook volgens de Poolse autoriteiten, die op 22 juni 2009 hebben aangekondigd dat het overheidstekort wellicht veel hoger zal uitvallen dan de 4,6 % van het bbp die in de BTP-kennisgeving van het voorjaar 2009 was gepland (4), zal het tekort in 2009 toenemen. Er is bijgevolg niet voldaan aan het tekortcriterium van het Verdrag. |
(8) |
De bruto-overheidsschuld blijft onder de referentiewaarde van 60 % van het bbp en bedroeg in 2008 47,1 % van het bbp. Ten gevolge van de verwachte hoge tekorten, zal de overheidsschuld volgens de voorjaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie waarschijnlijk echter bijna 60 % bedragen in 2010. |
(9) |
Overeenkomstig de bepalingen in het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact moet terdege rekening worden gehouden met de hervormingen van het pensioenstelsel waarbij een meerpijlersysteem wordt ingevoerd dat een verplichte pijler met volledige kapitaaldekking omvat. Hoewel de uitvoering van deze hervormingen tijdelijke verslechtering van de begrotingssituatie inhoudt, verbetert de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn onmiskenbaar. Volgens de ramingen van de Poolse autoriteiten bedroegen de nettokosten van de hervormingen in 2008 2,9 % van het bbp en lopen zij in 2009 op tot 3,2 % van het bbp, hetgeen de Poolse autoriteiten in hun brief van 22 juni hebben herhaald. Overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact kunnen die kosten gedurende een overgangsperiode en op voorwaarde dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft, op een lineair degressieve basis in aanmerking worden genomen. Omdat het tekort in de periode 2008-2010 niet dicht bij de referentiewaarde blijft, kunnen de kosten van de pensioenhervormingen niet in aanmerking worden genomen. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 kunnen „relevante factoren” alleen in aanmerking worden genomen bij de stappen die leiden naar het besluit van de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag over het al dan niet bestaan van een buitensporig tekort indien volledig is voldaan aan de tweeledige voorwaarde, namelijk dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding van de referentiewaarde van tijdelijke aard is. In het geval van Polen is niet aan deze tweeledige voorwaarde voldaan. Derhalve wordt in de stappen die tot deze beschikking leiden, geen rekening gehouden met relevante factoren, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uit een algehele evaluatie volgt dat er in Polen een buitensporig tekort bestaat.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de Republiek Polen.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
C. BILDT
(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.
(2) PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7.
(3) Alle BTP-documenten voor Polen zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/economy_finance/netstartsearch/pdfsearch/pdf.cfm?mode=m2
(4) Brief van minister van Financiën Rostowski aan commissaris Almunia.
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/48 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 7 juli 2009
betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Roemenië
(2009/590/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,
Gezien de aanbevelingen van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden. |
(2) |
Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren. |
(3) |
De buitensporigtekortprocedure (BTP) op grond van artikel 104 van het Verdrag, die wordt verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (1) die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact, voorziet in een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de BTP. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad (2) bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol. |
(4) |
De hervorming in 2005 van het stabiliteits- en groeipact was bedoeld om de doeltreffendheid en de economische onderbouwing van het pact te versterken en tevens de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te waarborgen. Deze hervorming moest ervoor zorgen dat bij alle stappen in de BTP met name de economische en budgettaire achtergrond ten volle in aanmerking werd genomen. Op deze wijze verschaft het stabiliteits- en groeipact een kader dat, met inachtneming van de economische situatie, het overheidsstreven naar een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties ondersteunt. |
(5) |
Krachtens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Rekening houdend met haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, van het Verdrag en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, van het Verdrag is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er in Roemenië een buitensporig tekort bestaat. De Commissie heeft derhalve op 13 mei 2009 een advies van die strekking over Roemenië aan de Raad uitgebracht (3). |
(6) |
In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. In het geval van Roemenië leidt deze algehele evaluatie tot de in deze beschikking opgenomen conclusies. |
(7) |
Volgens de naderhand door Eurostat gevalideerde BTP-kennisgeving van de Roemeense autoriteiten van april 2009, bedroeg het overheidstekort in Roemenië in 2008 5,4 % van het bbp, waarmee de referentiewaarde van 3 % van het bbp werd overschreden. Het tekort lag niet dicht bij de referentiewaarde van 3 % van het bbp en de overschrijding van de referentiewaarde kan niet worden aangemerkt als uitzonderlijk in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Meer in het bijzonder geldt dat het tekort in 2008 niet het gevolg is van een ongewone gebeurtenis of een ernstige economische neergang in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Hoewel de groei vertraagde in het laatste kwartaal, steeg de totale groei van het bbp van 6 % in 2007 tot 7,1 % in 2008, aanzienlijk boven het potentiële groeipercentage. Ook kan de overschrijding van de referentiewaarde niet als tijdelijk worden beschouwd. Volgens de voorjaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie zal het overheidstekort in 2009 5,1 % van het bbp bedragen en in 2010 5,6 %. Deze voorspelling is gebaseerd op een bbp-groei van – 4,0 % in 2009 en van 0 % in 2010. In de voorjaarsprognoses van de Commissie wordt rekening gehouden met de maatregelen voor het huidige jaar in de begroting voor 2009, goedgekeurd in februari 2009, en de aanvullende maatregelen die de regering heeft genomen in april 2009. Aan het tekortcriterium van het Verdrag is niet voldaan. |
(8) |
De bruto overheidsschuld blijft ruim onder de referentiewaarde van 60 % van het bbp en bedroeg in 2008 13,6 % van het bbp. Toch wordt in de voorjaarsprognoses 2009 van de Commissie verwacht dat de schuldquote zal stijgen tot 18 ¼ % van het bbp in 2009 en tot 22 ¾ % van het bbp in 2010. |
(9) |
Overeenkomstig de bepalingen van het stabiliteits- en groeipact heeft de Commissie in haar verslag terdege rekening gehouden met de hervormingen van het pensioenstelsel waarbij een meerpijlersysteem wordt ingevoerd dat een verplichte pijler met volledige kapitaaldekking omvat. Hoewel de uitvoering van deze hervormingen tijdelijke verslechtering van de begrotingssituatie inhoudt, verbetert de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn onmiskenbaar. Volgens de ramingen van de Roemeense autoriteiten bedragen de nettokosten van deze hervormingen 0,2 % van het bbp in 2008, 0,3 % in 2009, 0,4 % in 2010 en 0,4 % in 2011. Overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact kunnen die kosten gedurende een overgangsperiode op een lineair degressieve basis in aanmerking worden genomen, op voorwaarde dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft, hetgeen in Roemenië niet het geval is. Het overheidstekort zou, ook zonder de kosten van de pensioenhervorming in 2008, in elk geval ruimschoots boven 3 % van het bbp zijn uitgekomen. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 kunnen „relevante factoren” alleen in aanmerking worden genomen bij de stappen die leiden naar het besluit van de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag over het al dan niet bestaan van een buitensporig tekort indien volledig is voldaan aan de tweeledige voorwaarde dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding van de referentiewaarde van tijdelijke aard is. In het geval van Roemenië is niet aan deze tweeledige voorwaarde voldaan. Derhalve wordt in de stappen die tot deze beschikking leiden, geen rekening gehouden met relevante factoren, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uit een algehele evaluatie volgt dat er in Roemenië een buitensporig tekort bestaat.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot Roemenië.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
C. BILDT
(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.
(2) PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7.
(3) Alle BTP-documenten voor Roemenië zijn te vinden op de volgende website: http://ec.europa.eu/economy_finance/netstartsearch/pdfsearch/pdf.cfm?mode=_m2
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/50 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 7 juli 2009
betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Letland
(2009/591/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,
Gezien de aanbeveling van de Commissie,
Gezien de opmerkingen van Letland,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden. |
(2) |
Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren. |
(3) |
De buitensporigtekortprocedure (BTP) van artikel 104 van het Verdrag, die wordt omschreven in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (1) (die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact) voorziet in een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de BTP. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad (2) bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol. |
(4) |
De hervorming in 2005 van het stabiliteits- en groeipact was bedoeld om de doeltreffendheid en de economische onderbouwing van het pact te versterken en tevens de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te waarborgen. Deze hervorming moest ervoor zorgen dat bij alle stappen in de BTP met name de economische en budgettaire achtergrond ten volle in aanmerking werd genomen. Op deze wijze verschaft het stabiliteits- en groeipact een kader dat, met inachtneming van de economische situatie, het overheidsstreven naar een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties ondersteunt. |
(5) |
Krachtens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Rekening houdend met haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, van het Verdrag en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, van het Verdrag is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er in Letland een buitensporig tekort bestaat. De Commissie heeft derhalve op 2 juli 2009 een dergelijk advies over Letland aan de Raad uitgebracht (3). |
(6) |
In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. In het geval van Letland leidt deze algehele evaluatie tot de in deze beschikking opgenomen conclusies. |
(7) |
Volgens de BTP-kennisgeving van april 2009 bedroeg het overheidstekort in Letland in 2008 4,0 % van het bbp, waarmee de referentiewaarde van 3 % van het bbp werd overschreden. De overschrijding benaderde bovendien niet de referentiewaarde van 3 % van het bbp. De overschrijding van de referentiewaarde kan evenwel worden aangemerkt als uitzonderlijk in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Zij vloeide met name voort uit een ernstige economische neergang in de zin van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. In de voorjaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie wordt ervan uitgegaan dat de reële bbp-groei in Letland in 2009 fors negatief zal zijn, waarbij de productie met 13,1 % zal krimpen na een daling met 4,6 % in 2008; recentere indicatoren wijzen op een nog grotere krimp in 2009, ten belope van 18 %. De doelstellingen die in december 2008 in het kader van het programma voor communautaire betalingsbalanssteun zijn vastgesteld, d.w.z. 5,3 % van het bbp in 2009, 4,9 % van het bbp in 2010 en minder dan 3 % in 2011, zijn dus onrealistisch geworden. De overschrijding van de referentiewaarde kan evenwel niet als tijdelijk worden beschouwd. Volgens de voorjaarsprognoses van de diensten van de Commissie zou het tekort, rekening houdend met de begrotingsmaatregelen voor 2009, die uitsluitend op de in december 2008 goedgekeurde wijzigingen zijn gebaseerd, toenemen van 4,0 % van het bbp in 2008 tot 11,1 % van het bbp in 2009 en bij ongewijzigd beleid verder oplopen tot 13,6 % van het bbp in 2010. Na de goedkeuring van het pakket nieuwe consolidatiemaatregelen door de Letse autoriteiten in juni 2009, gezien de door de autoriteiten voor 2010 aangekondigde maatregelen, en uitgaande van een volledige uitvoering van deze maatregelen, zou het overheidstekort in 2009 ongeveer 10 % van het bbp, in 2010 8,5 % en in 2011 6 % kunnen bedragen (4). Hoewel de overschrijding door het tekort 2008 van de referentiewaarde uitzonderlijk lijkt, bleef het tekort niet dicht bij de referentiewaarde en kan het tekort niet als tijdelijk worden aangemerkt. Er is bijgevolg niet voldaan aan het tekortcriterium van het Verdrag. |
(8) |
De bruto overheidsschuld is in 2008 op 19,5 % van het bbp uitgekomen en daarmee ruimschoots onder de referentiewaarde van 60 % van het bbp gebleven. Voorspeld wordt dat de schuld evenwel snel zal toenemen (volgens de voorjaarsprognoses van de Commissie stijgt de schuld tot 34,1 % van het bbp in 2009 en tot 50,1 % van het bbp in 2010, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de internationale financiële bijstand die in de periode tot 2011 aan Letland wordt verleend, volledig wordt benut). Rekening houdend met de nieuwe consolidatiemaatregelen die in juni 2009 zijn genomen en verdere consolidatiemaatregelen die de autoriteiten voor 2010-2012 hebben aangekondigd, zou de bruto schuldquote in 2012 zelfs met toereikende corrigerende maatregelen de referentiewaarde van 60 % van het bbp kunnen overschrijden, afhankelijk van de vraag of en in welke mate de regering verdere schulden aangaat in verband met de noodzaak de financiële sector te stabiliseren. |
(9) |
De budgettaire gevolgen van de pijler met volledige kapitaaldekking van de door Letse regering tot stand gebrachte hervorming van het pensioenstelsel zullen in overweging worden genomen, overeenkomstig de bepalingen van het stabiliteits- en groeipact. Hoewel de uitvoering van deze hervormingen leidt tot een tijdelijke verslechtering van de begrotingssituatie, is de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn er duidelijk mee gebaat. Op basis van de ramingen van de diensten van de Commissie bedragen de totale kosten van deze hervorming in Letland 1,6 % van het bbp in 2008 en — als gevolg van de tijdelijke verlaging van de bijdragen van 8,0 % tot 2,0 % in 2009 – 0,4 % in 2009 en 2010. Er is een verhoging van de socialezekerheidsbijdragen voor de tweede pijler met volledige kapitaaldekking gepland, namelijk tot 4 % in 2011 en tot 6 % in 2012, waardoor de totale kosten van de hervorming volgens de prognoses in 2011-2012 zullen toenemen tot respectievelijk 0,8 en 1,2 procentpunt van het bbp. Overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact kunnen deze kosten gedurende een overgangsperiode en enkel wanneer het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft op een lineair degressieve basis in aanmerking worden genomen. Aangezien het tekort in 2008 niet dicht bij de referentiewaarde is gebleven en de tekortprognose voor 2009 en 2010 van de diensten van de Commissie niet dicht bij de referentiewaarde blijft, kunnen de kosten van de pensioenhervorming niet in aanmerking worden genomen. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 kunnen „relevante factoren” alleen in aanmerking worden genomen bij de stappen die leiden naar het besluit van de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag over het al dan niet bestaan van een buitensporig tekort indien volledig is voldaan aan de tweeledige voorwaarde dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding door het tekort van de referentiewaarde van tijdelijke aard is. In Letland is niet aan deze tweeledige voorwaarde voldaan. Derhalve wordt in de stappen die leiden tot dit besluit, geen rekening gehouden met relevante factoren, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uit een algehele evaluatie volgt dat er in Letland een buitensporig tekort bestaat.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de Republiek Letland.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
C. BILDT
(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.
(2) PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7.
(3) Alle BTP-documenten voor Letland zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/economy_finance/netstartsearch/pdfsearch/pdf.cfm?mode=_m2
(4) In deze ramingen is rekening gehouden met de gevolgen van het feit dat de socialezekerheidsbijdragen voor het tweedepijlerpensioenstelsel zijn aangewend.
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/52 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 13 juli 2009
houdende wijziging van Beschikking 2009/290/EG tot verlening van financiële middellangetermijnbijstand van de Gemeenschap aan Letland
(2009/592/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (1), en met name op artikel 5, tweede alinea, juncto artikel 8,
Gezien het voorstel van de Commissie, na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité (EFC),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 2009/289/EG (2) heeft de Raad besloten tot toekenning van wederzijdse bijstand aan Letland. Bij Beschikking 2009/290/EG (3) heeft de Raad besloten tot verlening van financiële middellangetermijnbijstand aan Letland. |
(2) |
In het licht van de omvang en intensiteit van de financiële crisis waardoor Letland is getroffen, dienen de aan de uitkering van de tranches van de financiële bijstand van de Gemeenschap verbonden economischebeleidsvoorwaarden te worden herzien om rekening te houden met de budgettaire gevolgen van de aanzienlijke krimp van het bbp. |
(3) |
Beschikking 2009/290/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
Beschikking 2009/290/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 3, lid 5, onder a), wordt vervangen door:
|
2. |
Artikel 3, lid 5, onder b), wordt vervangen door:
|
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de Republiek Letland.
Artikel 3
Deze beschikking wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
C. BILDT
(1) PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
(2) PB L 79 van 25.3.2009, blz. 37.
(3) PB L 79 van 25.3.2009, blz. 39.
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/53 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 27 juli 2009
tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, met betrekking tot de externe accountants van de Banka Slovenije
(2009/593/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 27.1,
Gelet op Aanbeveling ECB/2009/12 van de Europese Centrale Bank van 5 juni 2009 aan de Raad van de Europese Unie betreffende de externe accountants van de Banka Slovenije (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De rekeningen van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de nationale centrale banken van het Eurosysteem moeten worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die op aanbeveling van de raad van bestuur van de ECB zijn aanvaard door de Raad van de Europese Unie. |
(2) |
Het mandaat van de huidige externe accountants van de Banka Slovenije eindigt na de audit van het boekjaar 2008. Het is derhalve noodzakelijk om met ingang van het boekjaar 2009 externe accountants te benoemen. |
(3) |
De Banka Slovenije heeft Deloitte revizija d.o.o. geselecteerd als haar externe accountant voor de boekjaren 2009 tot en met 2011. |
(4) |
De raad van bestuur van de ECB heeft aanbevolen om Deloitte revizija d.o.o. te benoemen tot externe accountant van de Banka Slovenije voor de boekjaren 2009 tot en met 2011. |
(5) |
Het is dienstig de aanbeveling van de raad van bestuur van de ECB te volgen en Besluit 1999/70/EG (2) dienovereenkomstig aan te passen, |
BESLUIT:
Artikel 1
Artikel 1, lid 13, van Besluit 1999/70/EG wordt vervangen door:
„13) Deloitte revizija d.o.o. wordt aanvaard als de externe accountant van de Banka Slovenije voor de boekjaren 2009 tot en met 2011.”.
Artikel 2
De ECB wordt in kennis gesteld van dit besluit.
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
C. BILDT
(1) PB C 132 van 11.6.2009, blz. 1.
(2) PB L 22 van 29.1.1999, blz. 69.
Europese Centrale Bank
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/54 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 17 juli 2009
tot wijziging van Besluit ECB/2006/17 betreffende de jaarrekening van de Europese Centrale Bank
(ECB/2009/19)
(2009/594/EG)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid op artikel 26.2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtsnoer ECB/2009/10 van 7 mei 2009 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2000/7 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (1) verleent toegang tot openmarkttransacties en permanente faciliteiten van het Eurosysteem aan kredietinstellingen die gezien hun specifiek institutionele aard krachtens Gemeenschapsrecht onderworpen zijn aan toezicht dat vergelijkbaar is met de toezichtstandaarden door bevoegde nationale autoriteiten. |
(2) |
Besluit ECB/2009/16 van 2 juli 2009 houdende de tenuitvoerlegging van het programma (2) voor de aankoop van gedekte obligaties voorziet in een programma voor de aankoop van gedekte obligaties. |
(3) |
Besluit ECB/2006/17 van 10 november 2006 betreffende de jaarrekening van de Europese Centrale Bank (3) dient te worden gewijzigd om deze beleidsontwikkelingen te weerspiegelen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Besluit ECB/2006/17 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1, lid 1, wordt als volgt vervangen: „1. De in artikel 1 van Richtsnoer ECB/2006/16 gedefinieerde termen hebben in dit Besluit dezelfde betekenis.”. |
2) |
Bijlagen I en II bij Besluit ECB/2006/17 worden overeenkomstig de bijlage bij dit Besluit gewijzigd. |
Artikel 2
Slotbepaling
Dit Besluit treedt op 1 juli 2009 in werking.
Gedaan te Frankfurt am Main, 17 juli 2009.
De President van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 123 van 19.5.2009, blz. 99.
(2) PB L 175 van 4.7.2009, blz. 18.
(3) PB L 348 van 11.12.2006, blz. 38.
BIJLAGE
De bijlagen I en II bij Besluit ECB/2006/17 worden als volgt gewijzigd:
1. |
De tabel getiteld „Activa” in bijlage I komt als volgt te luiden: „ACTIVA
|
2. |
De tabel getiteld „Jaarbalans van de ECB” in bijlage II komt als volgt te luiden: „Jaarbalans van de ECB
|
(1) PB L 310 van 11.12.2000, blz. 1.
(2) PB L 337 van 20.12.2001, blz. 52.”
(3) De ECB mag hetzij exacte bedragen in euro, hetzij op een andere manier afgeronde bedragen publiceren.
(4) De tabel van activa mag ook voor de tabel van passiva worden gepubliceerd.”
RICHTSNOEREN
Europese Centrale Bank
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/65 |
RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 17 juli 2009
tot wijziging van Richtsnoer ECB/2006/16 betreffende het juridische kader ten behoeve van de financiële administratie en verslaglegging in het Europees Stelsel van centrale banken
(ECB/2009/18)
(2009/595/EG)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de „ESCB-statuten”), inzonderheid op artikel 12.1, artikel 14.3 en artikel 26.4,
Gelet op de bijdrage van de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank (ECB) als bedoeld in artikel 47.2 van de statuten van het ESCB, tweede en derde streepje,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtsnoer ECB/2009/10 van 7 mei 2009 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2000/7 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (1) verleent toegang tot openmarkttransacties en permanente faciliteiten van het Eurosysteem aan kredietinstellingen die gezien hun specifiek institutionele aard krachtens Gemeenschapsrecht onderworpen zijn aan toezicht dat vergelijkbaar is met de toezichtstandaarden door bevoegde nationale autoriteiten. |
(2) |
Besluit ECB/2009/16 van 2 juli 2009 houdende de tenuitvoerlegging van het programma (2) voor de aankoop van gedekte obligaties voorziet in een programma voor de aankoop van gedekte obligaties. |
(3) |
Richtsnoer ECB/2006/16 van 10 november 2006 betreffende het juridische kader ten behoeve van de financiële administratie en verslaglegging in het Europees Stelsel van centrale banken (3) dient te worden gewijzigd om die beleidsontwikkelingen te weerspiegelen, |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtsnoer ECB/2006/16 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In artikel 1, lid 1 wordt de volgende definitie toegevoegd:
|
2. |
Bijlagen IV tot en met VIII bij Richtsnoer ECB/2006/16 worden overeenkomstig de bijlage bij dit Richtsnoer gewijzigd. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Dit Richtsnoer treedt op 1 juli 2009 in werking.
Artikel 3
Geadresseerden
Dit Richtsnoer is op alle centrale banken van het Eurosysteem van toepassing.
Gedaan te Frankfurt am Main, 17 juli 2009.
Voor de Raad van bestuur van de ECB
De President van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 123 van 19.5.2009, blz. 99.
(2) PB L 175 van 4.7.2009, blz. 18.
(3) PB L 348 van 11.12.2006, blz. 1.
(4) PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.”.
BIJLAGE
De bijlagen IV tot VIII bij Richtsnoer ECB/2006/16 worden als volgt gewijzigd:
1. |
De tabel getiteld „Activa” in bijlage IV komt als volgt te luiden: „ACTIVA
|
2. |
De tabel getiteld „Geconsolideerde weekstaat van het Eurosysteem: de opstelling en indeling die voor publicatie na afloop van het kwartaal moet worden gebruikt” in bijlage V komt als volgt te luiden: „Geconsolideerde weekstaat van het Eurosysteem: de opstelling en indeling die voor publicatie na afloop van het kwartaal moet worden gebruikt
|
3. |
De tabel getiteld „Geconsolideerde weekstaat van het Eurosysteem: de opstelling en indeling die voor publicatie gedurende het kwartaal moet worden gebruikt” in bijlage VI komt als volgt te luiden: „Geconsolideerde weekstaat van het Eurosysteem: de opstelling en indeling die voor publicatie gedurende het kwartaal moet worden gebruikt
|
4. |
De tabel getiteld „Geconsolideerde balans van het Eurosysteem” in bijlage VII komt als volgt te luiden: „Geconsolideerde jaarbalans van het Eurosysteem
|
5. |
De tabel getiteld „Jaarbalans van een centrale bank” in bijlage VIII komt als volgt te luiden: „Jaarbalans van een centrale bank (9)
|
(1) Te harmoniseren post. Zie overweging 4 van dit richtsnoer.
(2) De nummering in de eerste kolom heeft betrekking op de balansopstellingen zoals gegeven in de bijlagen V, VI en VII (weekstaten en geconsolideerde jaarbalans van het Eurosysteem). De nummering in de tweede kolom heeft betrekking op de balansopstelling zoals gegeven in bijlage VIII (jaarbalans van een centrale bank). De posten die met een „(+)” zijn gemarkeerd, worden in de weekstaten van het Eurosysteem geconsolideerd.
(3) De grondslagen voor samenstelling en waardering die in deze bijlage staan opgesomd, worden geacht verplicht te zijn voor de rekeningen van de ECB en voor alle materiële activa en passiva in de rekeningen van de NCB’s die voor de werking van het Eurosysteem van belang zijn.
(4) PB L 310 van 11.12.2000, blz. 1.
(5) PB L 337 van 20.12.2001, blz. 55.”
(6) De tabel van activa mag ook voor de tabel van passiva worden gepubliceerd.”
(7) De tabel van activa mag ook voor de tabel van passiva worden gepubliceerd.”
(8) De tabel van activa mag ook voor de tabel van passiva worden gepubliceerd.”
(9) De bekendmaking in verband met eurobankbiljetten in omloop, in verband met de vergoeding van de nettovorderingen/verplichtingen binnen het Eurosysteem als gevolg van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem en tevens in verband met de monetaire inkomsten dient te worden geharmoniseerd in door NCB’s gepubliceerde jaarrekeningen. De te harmoniseren posten zijn in de bijlagen IV, VIII en IX van een asterisk voorzien.
(10) Centrale Banken mogen hetzij exacte bedragen in euro, hetzij op een andere manier afgeronde bedragen publiceren.
(11) De tabel van activa mag ook voor de tabel van passiva worden gepubliceerd.”
III Besluiten op grond van het EU-Verdrag
BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/82 |
BESLUIT EUJUST LEX/1/2009 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ
van 3 juli 2009
tot benoeming van het hoofd van de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX
(2009/596/GBVB)
HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 25, derde alinea,
Gelet op Gemeenschappelijk Optreden 2009/475/GBVB van de Raad van 11 juni 2009 betreffende de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX (1), en met name op artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 11 juni 2009 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2009/475/GBVB inzake de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX, aangenomen. Dat gemeenschappelijk optreden verstrijkt op 30 juni 2010. |
(2) |
Artikel 9, lid 2, van Gemeenschappelijk Optreden 2009/475/GBVB machtigt het Politiek en Veiligheidscomité tot het nemen van besluiten betreffende de benoeming van het hoofd van de missie. |
(3) |
De heer Stephen WHITE wordt benoemd tot hoofd van de missie van EUJUST LEX tot en met 31 december 2009, |
BESLUIT:
Artikel 1
De heer Stephen WHITE wordt benoemd tot hoofd van de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX, met ingang van 1 juli 2009.
Artikel 2
Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.
Het is van toepassing met ingang van 31 december 2009.
Gedaan te Brussel, 3 juli 2009.
Voor het Politiek en Veiligheidscomité
De voorzitter
O. SKOOG
(1) PB L 156 van 19.6.2009, blz. 57.
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 202/83 |
BESLUIT 2009/597/GBVB VAN DE RAAD
van 27 juli 2009
betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kroatië inzake de deelneming van de Republiek Kroatië aan de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (operatie Atalanta)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 24,
Gezien de aanbeveling van het voorzitterschap,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 10 november 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB (1) aangenomen inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (operatie Atalanta). |
(2) |
In artikel 10, lid 3, van dat gemeenschappelijk optreden is bepaald dat de nadere regelingen wat betreft de deelname van derde staten worden vastgelegd in overeenkomsten die volgens de procedure van artikel 24 van het Verdrag worden gesloten. |
(3) |
Hiertoe op 13 september 2004 door de Raad gemachtigd, heeft het voorzitterschap, bijgestaan door de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, onderhandeld over een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kroatië inzake de deelneming van de Republiek Kroatië aan operatie Atalanta („de overeenkomst”). |
(4) |
De overeenkomst dient te worden ondertekend onder voorbehoud van sluiting. |
(5) |
In afwachting van de inwerkingtreding van de overeenkomst moeten de bepalingen ervan voorlopig worden toegepast, |
BESLUIT:
Artikel 1
De ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kroatië inzake de deelneming van de Republiek Kroatië aan de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (operatie Atalanta) wordt hierbij namens de Europese Unie goedgekeurd, onder voorbehoud van de sluiting van de overeenkomst.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen teneinde de Europese Unie te binden, onder voorbehoud van de sluiting ervan.
Artikel 3
Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van de overeenkomst wordt de overeenkomst vanaf de datum van ondertekening voorlopig toegepast, in afwachting van de inwerkingtreding ervan.
Artikel 4
Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.
Artikel 5
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
C. BILDT
(1) PB L 301 van 12.11.2008, blz. 33.
VERTALING
OVEREENKOMST
tussen de Europese Unie en de Republiek Kroatië inzake de deelneming van de Republiek Kroatië aan de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (operatie Atalanta)
DE EUROPESE UNIE (EU),
enerzijds, en
DE REPUBLIEK KROATIË,
anderzijds,
hierna te noemen „de partijen”,
REKENING HOUDEND MET:
de aanneming door de Raad van de Europese Unie van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (1) (operatie Atalanta);
de tot de Republiek Kroatië gerichte uitnodiging van de Europese Unie om deel te nemen aan de door de Europese Unie geleide operatie;
de succesvolle voltooiing van de vorming van de troepenmacht en de aanbeveling door de operationeel commandant van de Europese Unie en het Militair Comité van de Europese Unie om in te stemmen met de deelname van strijdkrachten van de Republiek Kroatië aan de door de Europese Unie geleide operatie;
Besluit ATALANTA/2/2009 van het Politiek en Veiligheidscomité van 21 april 2009 inzake de aanvaarding van bijdragen van derde staten aan de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (operatie Atalanta) (2) en Besluit ATALANTA/3/2009 van het Politiek en Veiligheidscomité van 21 april 2009 tot instelling van het Comité van contribuanten aan de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust („Atalanta”) (3), beide gewijzigd bij Besluit ATALANTA/5/2009 van het Politiek en Veiligheidscomité van 10 juni 2009 (4);
het besluit van de Republiek Kroatië van 3 april 2009 om deel te nemen aan operatie Atalanta,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1
Deelname aan de operatie
1. De Republiek Kroatië sluit zich aan bij Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust („Atalanta”) en bij ieder gemeenschappelijk optreden of besluit waarbij de Raad van de Europese Unie besluit de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie te verlengen overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst en eventuele vereiste uitvoeringsregelingen.
2. De bijdrage van de Republiek Kroatië aan operatie Atalanta laat de autonome besluitvorming van de Europese Unie onverlet.
3. De Republiek Kroatië draagt er zorg voor dat de strijdkrachten en het personeel die aan de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie deelnemen, hun taak uitoefenen overeenkomstig:
— |
Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB en de eventuele latere wijzigingen daarvan; |
— |
het operatieplan; |
— |
de uitvoeringsmaatregelen. |
4. De strijdkrachten en het personeel die door de Republiek Kroatië voor de operatie gedetacheerd worden, laten zich bij de uitvoering van hun taken en in hun gedrag uitsluitend leiden door het belang van de militaire crisisbeheersingsoperatie van de EU.
5. De Republiek Kroatië informeert te gelegener tijd de operationeel commandant van de Europese Unie over elke wijziging in haar deelname aan de operatie.
Artikel 2
Status van de strijdkrachten
1. De status van de strijdkrachten en het personeel die door de Republiek Kroatië naar operatie Atalanta worden uitgezonden, wordt geregeld in de overeenkomst over de status van de strijdkrachten tussen de Europese Unie en Somalië, Djibouti of een ander land in de regio waarmee een dergelijke overeenkomst gesloten wordt ten behoeve van de operatie, of in de unilaterale verklaring betreffende de status van de strijdkrachten die door Kenia of een ander land in de regio ten behoeve van de operatie is uitgebracht.
2. De status van de strijdkrachten en het personeel die worden uitgezonden naar het hoofdkwartier of de commando-onderdelen buiten het gebied van de gezamenlijke operatie wordt bepaald middels regelingen tussen de gaststaat van het betrokken hoofdkwartier en de betrokken commando-onderdelen en de Republiek Kroatië.
3. Onverminderd de in lid 1 bedoelde status van de strijdkrachten oefent de Republiek Kroatië bevoegdheid uit ten aanzien van haar strijdkrachten en personeel die aan de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie deelnemen.
4. De Republiek Kroatië is verantwoordelijk voor de afhandeling van schadevorderingen van of aangaande leden van haar strijdkrachten of personeel, met betrekking tot de deelname aan operatie Atalanta. De Republiek Kroatië stelt overeenkomstig haar wet- en regelgeving in voorkomend geval een, inzonderheid juridische of disciplinaire, vordering in tegen leden van haar strijdkrachten en personeel.
5. De Republiek Kroatië legt bij de ondertekening van deze overeenkomst een verklaring af inzake het afzien van schadevorderingen tegen elke staat die aan operatie Atalanta deelneemt.
6. De lidstaten van de Europese Unie leggen bij de ondertekening van deze overeenkomst een verklaring af inzake het afzien van schadevorderingen wat betreft de deelname van de Republiek Kroatië aan operatie Atalanta.
Artikel 3
Voorwaarden waaronder gevangengenomen personen met het oog op hun vervolging kunnen worden overgedragen
Wanneer de Republiek Kroatië haar rechtsmacht uitoefent ten aanzien van personen die in de Somalische territoriale wateren daden van piraterij of gewapende overvallen hebben begaan of hiervan verdacht worden, wordt de overdracht aan de Republiek Kroatië van door EUNAVFOR gevangengenomen personen met he t oog op hun vervolging en van in beslag genomen goederen die in handen zijn van EUNAVFOR, verricht volgens de voorwaarden van bijlage II, die een volwaardig onderdeel van deze overeenkomst vormt.
Artikel 4
Gerubriceerde informatie
De bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kroatië over beveiligingsprocedures voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens (5) gelden ook voor operatie Atalanta.
Artikel 5
Commandostructuur
1. Alle aan de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie deelnemende troepen en personeelsleden blijven volledig onder bevel van hun nationale autoriteiten.
2. De nationale autoriteiten dragen het operationeel en tactisch bevel, dan wel het operationeel en tactische toezicht over hun troepen en personeelsleden over aan de operationeel commandant van de Europese Unie. De operationeel commandant van de Europese Unie heeft het recht zijn gezag te delegeren.
3. De Republiek Kroatië heeft bij de dagelijkse aansturing van de operatie dezelfde rechten en verplichtingen als de deelnemende lidstaten van de Europese Unie.
4. De operationeel commandant van de Europese Unie kan te allen tijde — na overleg met de Republiek Kroatië — om de terugtrekking van de bijdrage van de Republiek Kroatië verzoeken.
5. Een hoge militaire vertegenwoordiger (HMV) wordt door de Republiek Kroatië benoemd om haar nationale contingent in de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie te vertegenwoordigen. De HMV overlegt met de commandant van de EU-strijdkrachten over alle aangelegenheden die van invloed zijn op de operatie en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent.
Artikel 6
Financiële aspecten
1. De Republiek Kroatië draagt alle kosten in verband met haar deelname aan de operatie, tenzij de kosten vallen onder de gemeenschappelijke financiering als omschreven in de in artikel 1, lid 1, bedoelde rechtsinstrumenten en in Besluit 2008/975/GBVB van 18 december 2008 van de Raad tot instelling van een mechanisme voor de financiering van de gemeenschappelijke kosten van de operaties van de Europese Unie die gevolgen hebben op militair of defensiegebied (Athena) (6).
2. Operatie Atalanta verleent logistieke steun aan het Kroatische contingent op basis van kostenvergoeding, onder de voorwaarden neergelegd in de uitvoeringsregelingen bedoeld in artikel 7. Het administratieve beheer van de daarmee samenhangende uitgaven wordt toevertrouwd aan Athena.
3. In geval van overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke personen of rechtspersonen van het land/de landen waar de operatie plaatsvindt, betaalt de Republiek Kroatië, wanneer haar aansprakelijkheid is vastgesteld, schadevergoeding onder de voorwaarden, genoemd in de overeenkomst over de status van de strijdkrachten, indien beschikbaar, als bedoeld in artikel 2, lid 1, van de overeenkomst.
Artikel 7
Regelingen voor de uitvoering van de overeenkomst
De voor de uitvoering van deze overeenkomst noodzakelijke technische en administratieve regelingen worden getroffen door de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid of de operationeel commandant van de Europese Unie, en de bevoegde autoriteiten van de Republiek Kroatië.
Artikel 8
Niet-naleving
Indien een van de partijen de in voorgaande artikelen neergelegde verplichtingen niet nakomt, heeft de andere partij het recht om deze overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand.
Artikel 9
Geschillenbeslechting
Geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst worden langs diplomatieke weg opgelost tussen de partijen.
Artikel 10
Inwerkingtreding
1. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de wederzijdse kennisgeving van de partijen dat de voor dit doel noodzakelijke procedures zijn afgerond.
2. Deze overeenkomst wordt voorlopig toegepast vanaf de datum van de ondertekening.
3. Deze overeenkomst blijft van kracht zolang de deelname van de Republiek Kroatië aan de operatie duurt.
Gedaan te Brussel, 27 juli 2009, in twee originele exemplaren in de Engelse taal.
Voor de Europese Unie
Voor de Republiek Kroatië
(1) PB L 301 van 12.11.2008, blz. 33.
(2) PB L 109 van 30.4.2009, blz. 52.
(3) PB L 119 van 14.5.2009, blz. 40.
(4) PB L 148 van 11.6.2009, blz. 34.
(5) PB L 116 van 29.4.2006, blz. 74.
(6) PB L 345 van 23.12.2008, blz. 96.
BIJLAGE
Bepalingen betreffende de voorwaarden en wijze van uitvoering voor de overdracht van EUNAVFOR naar de Republiek Kroatië van personen die verdacht worden van piraterij of gewapende overvallen in de territoriale wateren van Somalië, en die worden vastgehouden door de door de Europese Unie geleide zeemacht (EUNAVFOR), alsmede van in beslag genomen goederen die in handen zijn van EUNAVFOR, en voor de behandeling van deze personen en goederen na de overdracht
1. Definities
Voor het doel van deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a) „piraterij”: piraterij als bedoeld in artikel 101 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee;
b) „gewapende overvallen”: handelingen als bedoeld onder a) indien deze worden gepleegd in de territoriale zee van een kuststaat binnen het operatiegebied;
c) „overgedragen persoon”: eenieder die ervan verdacht wordt eenmalig of herhaaldelijk piraterij of gewapende overvallen te plegen, te hebben gepleegd of te willen plegen en die krachtens de onderhavige overeenkomst door EUNAVFOR aan de Republiek Kroatië is overgedragen.
2. Algemene beginselen
a) |
Op verzoek van EUNAVFOR aanvaardt de Republiek Kroatië de overdracht van door EUNAVFOR in verband met piraterij of gewapende overvallen vastgehouden personen, en de bijbehorende door EUNAVFOR in beslag genomen goederen, en geeft het de betrokken personen en goederen met het oog op onderzoek en vervolging in handen van haar bevoegde instanties. |
b) |
EUNAVFOR zal personen in het kader van deze overeenkomst alleen aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van de Republiek Kroatië overdragen. |
c) |
De Republiek Kroatië bevestigt dat zij personen die in het kader van deze bepalingen worden overgedragen zowel voor als na de overdracht humaan zal behandelen en zich daarbij zal houden aan de internationale mensenrechtenverplichtingen, zoals het verbod op foltering en op een wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, en het verbod op willekeurige hechtenis, en aan de verplichting te zorgen voor een eerlijk proces. |
3. Behandeling, vervolging en berechting van overgedragen personen
a) |
Overgedragen personen moeten menselijk worden behandeld en mogen niet worden onderworpen aan foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, moeten op passende wijze worden gehuisvest en gevoed, moeten toegang tot medische verzorging krijgen en moeten in staat worden gesteld hun godsdienstige plichten te vervullen. |
b) |
Overgedragen personen moeten meteen worden voorgeleid aan een rechter of een andere magistraat die door de wet bevoegd verklaard is rechterlijke macht uit te oefenen, en die zich onverwijld over het al dan niet gewettigd zijn van hun aanhouding uitspreekt, en hen in vrijheid doet stellen indien deze gevangenhouding niet conform de wet is. |
c) |
Overgedragen personen moeten het recht hebben binnen een redelijke termijn berecht te worden of in vrijheid te worden gesteld. |
d) |
Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft iedere overgedragen persoon recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een competente, onafhankelijke en onpartijdige rechtbank die bij de wet is ingesteld. |
e) |
Overgedragen personen tegen wie een vervolging is ingesteld, moeten voor onschuldig worden gehouden totdat hun schuld in rechte is komen vast te staan. |
f) |
Bij de vaststelling van de aanklacht jegens hem heeft eenieder op gelijke voet met de aanklager recht op de volgende minimumwaarborgen:
|
g) |
Overgedragen personen die voor een misdaad veroordeeld zijn, moeten het recht hebben overeenkomstig de wetgeving van de Republiek Kroatië tegen hun veroordeling en hun vonnis bezwaar aan te tekenen of bij een hogere rechtbank in beroep te gaan. |
h) |
De Republiek Kroatië zal overgedragen personen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van EUNAVFOR niet aan andere staten overdragen met het oog op onderzoek of vervolging. |
4. Doodstraf
Aan overgedragen personen mag geen doodstraf worden opgelegd of voltrokken, en lastens deze personen mag de doodstraf niet worden gevorderd.
5. Gegevens en kennisgevingen
a) |
Met betrekking tot iedere overdracht moet een passend document worden ondertekend door een vertegenwoordiger van EUNAVFOR en een vertegenwoordiger van de bevoegde wetshandhavingsautoriteiten van de Republiek Kroatië. |
b) |
EUNAVFOR verstrekt de Republiek Kroatië ten aanzien van iedere overgedragen persoon de gegevens betreffende zijn hechtenis. Deze omvatten, voor zover mogelijk, de fysieke toestand van de overgedragen persoon tijdens de hechtenis, het tijdstip van overdracht aan de autoriteiten van de Republiek Kroatië, de reden voor zijn hechtenis, het tijdstip waarop en de plaats waar hij werd aangehouden, en eventuele beslissingen in verband met zijn hechtenis. |
c) |
De Republiek Kroatië is verantwoordelijk voor het bijhouden van een nauwkeurige administratie van alle overgedragen personen, met ten minste gegevens betreffende eventuele in beslag genomen goederen, de fysieke toestand van de betrokkene, de plaats waar hij wordt vastgehouden, de eventuele tenlastelegging jegens hem en alle beslissingen van enig belang die in de loop van zijn vervolging en zijn proces zijn genomen. |
d) |
Deze gegevens zijn voor de vertegenwoordigers van de Europese Unie en EUNAVFOR beschikbaar indien zij het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek Kroatië daarom verzoeken. |
e) |
Daarenboven moet de Republiek Kroatië EUNAVFOR in kennis stellen van de plaats van detentie van iedere uit hoofde van deze overeenkomst overgedragen persoon, alsmede van iedere achteruitgang van zijn fysieke toestand en van alle meldingen waarin sprake is van slechte behandeling. Vertegenwoordigers van de Europese Unie en van EUNAVFOR moeten tijdens het voorarrest toegang hebben tot alle krachtens de onderhavige overeenkomst overgedragen personen en het recht hebben hen te ondervragen. |
f) |
Op hun verzoek moet het nationale en internationale humanitaire instellingen worden toegestaan personen die uit hoofde van de onderhavige overeenkomst zijn overgedragen, te bezoeken. |
g) |
Opdat EUNAVFOR in staat is de Republiek Kroatië tijdig bij te staan om van EUNAVFOR afkomstige getuigen te doen verschijnen en te zorgen voor relevante bewijsstukken, stelt de Republiek Kroatië, wanneer zij voornemens is jegens een overgedragen persoon tot een strafproces over te gaan, EUNAVFOR daarvan op de hoogte en deelt zij het tijdschema voor het indienen van de bewijsstukken en het verhoor mede. |
6. Bijstand door EUNAVFOR
a) |
EUNAVFOR moet de Republiek Kroatië met al zijn middelen en vermogens bij de instructie betreffende en de vervolging van de overgedragen personen helpen. |
b) |
EUNAVFOR moet met name:
|
7. Verband met de andere rechten van de overgedragen personen
Niets in deze bepalingen heeft ten doel of kan worden aangewend om afbreuk te doen aan de rechten waarover een overgedragen persoon krachtens de toepasselijke nationale of internationale wetgeving beschikt.
8. Tenuitvoerlegging
a) |
Met het oog op de toepassing van deze bepalingen kunnen voor operationele, administratieve en technische aangelegenheden uitvoeringsovereenkomsten worden goedgekeurd tussen de bevoegde autoriteiten van de Republiek Kroatië enerzijds en de bevoegde autoriteiten van de Europese Unie en die van de staten welke een nationaal contingent voor EUNAVFOR leveren anderzijds. |
b) |
Uitvoeringsbepalingen kunnen onder andere betrekking hebben op:
|