ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.196.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 196

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
28 juli 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 673/2009 van de Commissie van 27 juli 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 674/2009 van de Commissie van 22 juli 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

3

 

*

Verordening (EG) nr. 675/2009 van de Commissie van 27 juli 2009 tot opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van sorgho, van herkomst uit derde landen, in Spanje

5

 

*

Verordening (EG) nr. 676/2009 van de Commissie van 27 juli 2009 tot opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van maïs, van herkomst uit derde landen, in Spanje

6

 

*

Verordening (EG) nr. 677/2009 van de Commissie van 27 juli 2009 tot opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van maïs, van herkomst uit derde landen, in Portugal

7

 

*

Verordening (EG) nr. 678/2009 van de Commissie van 27 juli 2009 tot 110e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban

8

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/82/EG van de Raad van 13 juli 2009 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG teneinde tetraconazool op te nemen als werkzame stof ( 1 )

10

 

*

Richtlijn 2009/83/EG van de Commissie van 27 juli 2009 tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft ( 1 )

14

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2009/562/EG

 

*

Beschikking van de Raad van 13 juli 2009 betreffende de niet-opneming van metam in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten ( 1 )

22

 

 

Commissie

 

 

2009/563/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor schoeisel (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 5612)  ( 1 )

27

 

 

2009/564/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan kampeerterreinen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 5618)  ( 1 )

36

 

 

2009/565/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 24 juli 2009 houdende vaststelling van het maximale steunbedrag voor de particuliere opslag van olijfolie in het kader van de inschrijvingsprocedure die is geopend bij Verordening (EG) nr. 542/2009 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 6059)

59

 

 

2009/566/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 27 juli 2009 tot wijziging van Besluit 2008/721/EG wat betreft de vergoedingen die aan leden van wetenschappelijke comités en deskundigen op het gebied van consumentenveiligheid, volksgezondheid en het milieu worden betaald (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 5767)

61

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/1


VERORDENING (EG) Nr. 673/2009 VAN DE COMMISSIE

van 27 juli 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 28 juli 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

24,7

XS

31,8

ZZ

28,3

0707 00 05

TR

98,3

ZZ

98,3

0709 90 70

TR

98,5

ZZ

98,5

0805 50 10

AR

54,1

UY

48,0

ZA

63,0

ZZ

55,0

0806 10 10

EG

151,1

MA

165,8

TR

109,5

US

141,6

ZA

126,9

ZZ

139,0

0808 10 80

AR

83,0

BR

68,8

CL

82,9

CN

81,7

NZ

88,6

US

91,3

ZA

89,3

ZZ

83,7

0808 20 50

AR

83,4

CL

81,2

ZA

117,7

ZZ

94,1

0809 10 00

TR

160,0

ZZ

160,0

0809 20 95

CA

324,1

TR

269,5

US

365,2

ZZ

319,6

0809 30

TR

158,1

ZZ

158,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/3


VERORDENING (EG) Nr. 674/2009 VAN DE COMMISSIE

van 22 juli 2009

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de statistiek- en tariefnomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, moeten bepalingen worden vastgesteld voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen op de gecombineerde nomenclatuur is gebaseerd en die bij specifieke Gemeenschapswetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tariefmaatregelen en andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels moeten de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er moet worden bepaald dat de houder van een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting inzake de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die in strijd is met deze verordening, deze inlichting nog drie maanden mag blijven gebruiken op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De goederen die zijn omschreven in kolom 1 van de tabel in de bijlage worden onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld.

Artikel 2

Op een door de douane van een lidstaat verstrekte bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze verordening, kan nog gedurende drie maanden een beroep worden gedaan overeenkomstig artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een kunststof beeldje dat als dispenser wordt gebruikt, met een hoogte van 23 cm en met een bolvormig lichaam met armen en benen in de vorm van een voetbalspeler, dat op een voetstuk is bevestigd.

Het product is bestemd om met snoepjes te worden gevuld. Door één arm te bewegen, komen de snoepjes door een ronde opening in het lichaam naar buiten.

3926 90 97

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 1, onder v), op hoofdstuk 95, en de tekst van de GN-codes 3926, 3926 90 en 3926 90 97.

De kunststof snoepjesdispenser heeft niet het karakter van speelgoed omdat het eenvoudigweg snoepjes afgeeft en geen echte speelwaarde op zich heeft.

Het product heeft niet het karakter van keukengerei of andere huishoudelijke artikelen van post 3924.

Dit product, dat wordt gebruikt om snoepjes in te bewaren, heeft een utilitaire functie in de zin van aantekening 1, onder v), op hoofdstuk 95 en moet daarom worden ingedeeld, naar het materiaal waarvan het is vervaardigd, onder GN-code 3926 90 97.


28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/5


VERORDENING (EG) Nr. 675/2009 VAN DE COMMISSIE

van 27 juli 2009

tot opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van sorgho, van herkomst uit derde landen, in Spanje

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 144 juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens de internationale verbintenissen die de Gemeenschap in het kader van de multilaterale onderhandelingen van de Uruguayronde (2) is aangegaan, heeft de Gemeenschap zich verbonden tot de invoer in Spanje van een bepaalde hoeveelheid sorgho.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1296/2008 van de Commissie van 18 december 2008 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de tariefcontingenten voor de invoer van maïs en sorgho in Spanje enerzijds en maïs in Portugal anderzijds (3), zijn de voor de uitvoering van de openbare inschrijvingen vereiste bijzondere bepalingen vastgesteld.

(3)

Gezien de marktomstandigheden in Spanje moet met het oog op de volledige benutting van het invoercontingent een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van sorgho worden geopend.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een openbare inschrijving gehouden voor de vaststelling van de verlaging van het in artikel 136 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde recht bij invoer van sorgho in Spanje.

2.   De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1296/2008 zijn van toepassing.

Artikel 2

De inschrijving wordt gehouden tot en met 17 december 2009. Tijdens de geldigheidsduur worden deelinschrijvingen gehouden waarvoor de datum voor de indiening van offertes wordt vastgesteld in het bericht van inschrijving.

Artikel 3

De in het kader van de openbare inschrijving afgegeven invoercertificaten zijn 50 dagen geldig vanaf de datum van afgifte in de zin van artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1296/2008.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

(3)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 57.


28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/6


VERORDENING (EG) Nr. 676/2009 VAN DE COMMISSIE

van 27 juli 2009

tot opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van maïs, van herkomst uit derde landen, in Spanje

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 144 juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens de internationale verbintenissen die de Gemeenschap in het kader van de multilaterale onderhandelingen van de Uruguayronde (2) is aangegaan, heeft de Gemeenschap zich verbonden tot de invoer in Spanje van een bepaalde hoeveelheid maïs.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1296/2008 van de Commissie van 18 december 2008 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de tariefcontingenten voor de invoer van maïs en sorgho in Spanje enerzijds en maïs in Portugal anderzijds (3), zijn de voor de uitvoering van de openbare inschrijvingen vereiste bijzondere bepalingen vastgesteld.

(3)

Gezien de marktomstandigheden in Spanje moet met het oog op de volledige benutting van het invoercontingent een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van maïs worden geopend.

(4)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een openbare inschrijving gehouden voor de vaststelling van de verlaging van het in artikel 136 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde recht bij invoer van maïs in Spanje.

2.   De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1296/2008 zijn van toepassing.

Artikel 2

De inschrijving wordt geopend voor de periode tot en met 17 december 2009. Tijdens de geldigheidsduur worden deelinschrijvingen gehouden waarvoor de datum voor de indiening van offertes wordt vastgesteld in het bericht van inschrijving.

Artikel 3

De in het kader van de openbare inschrijving afgegeven invoercertificaten zijn 50 dagen geldig vanaf de datum van afgifte in de zin van artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1296/2008.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

(3)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 57.


28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/7


VERORDENING (EG) Nr. 677/2009 VAN DE COMMISSIE

van 27 juli 2009

tot opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van maïs, van herkomst uit derde landen, in Portugal

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 144 juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens de internationale verbintenissen die de Gemeenschap in het kader van de multilaterale onderhandelingen van de Uruguayronde (2) is aangegaan, heeft de Gemeenschap zich verbonden tot de invoer in Portugal van een bepaalde hoeveelheid maïs.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1296/2008 van de Commissie van 18 december 2008 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de tariefcontingenten voor de invoer van maïs en sorgho in Spanje enerzijds en maïs in Portugal anderzijds (3), zijn de voor de uitvoering van de openbare inschrijvingen vereiste bijzondere bepalingen vastgesteld.

(3)

Gezien de marktomstandigheden in Portugal moet met het oog op de volledige benutting van het invoercontingent een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van maïs worden geopend.

(4)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een openbare inschrijving gehouden voor de vaststelling van de verlaging van het in artikel 136 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde recht bij invoer van maïs in Portugal.

2.   De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1296/2008 zijn van toepassing.

Artikel 2

De inschrijving wordt gehouden tot en met 17 december 2009. Tijdens de geldigheidsduur worden deelinschrijvingen gehouden waarvoor de datum voor de indiening van offertes wordt vastgesteld in het bericht van inschrijving.

Artikel 3

De in het kader van de openbare inschrijving afgegeven invoercertificaten zijn 50 dagen geldig vanaf de datum van afgifte in de zin van artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1296/2008.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

(3)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 57.


28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/8


VERORDENING (EG) Nr. 678/2009 VAN DE COMMISSIE

van 27 juli 2009

tot 110e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (1), en met name op artikel 7, lid 1, eerste streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 20 juli 2009 besloten tot wijziging van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen bevroren dienen te worden.

(3)

Bijlage I dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Commissie

Eneko LANDÁBURU

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

Bijlage I van Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

De volgende vermeldingen in de lijst van natuurlijke personen worden geschrapt:

1.

Nabil Abdul Salam Sayadi (alias Abu Zeinab). Adres: Vaatjesstraat 29, 2580 Putte, België. Geboortedatum: 1.1.1966. Geboorteplaats: El Hadid, Tripoli, Libanon. Belgische nationaliteit sinds 18.9.2001. Overige informatie: echtgenoot van Patricia Vinck; gehuwd op 29.5.1992 in Peschawar, Pakistan.

2.

Patricia Rosa Vinck (alias Souraya P. Vinck). Adres: Vaatjesstraat 29, 2580 Putte, België. Geboortedatum: 4.1.1965. Geboorteplaats: Berchem (Antwerpen), België. Belgische nationaliteit. Overige informatie: echtgenote van Nabil Sayadi.


RICHTLIJNEN

28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/10


RICHTLIJN 2009/82/EG VAN DE RAAD

van 13 juli 2009

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG teneinde tetraconazool op te nemen als werkzame stof

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 1490/2002 (3) van de Commissie zijn de bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht met het oog op hun opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Tetraconazool is in die lijst opgenomen.

(2)

Voor tetraconazool zijn de uitwerking op de menselijke gezondheid en het milieueffect overeenkomstig het bepaalde in de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 en (EG) nr. 1490/2002 beoordeeld voor een aantal door de kennisgever voorgestelde toepassingen. Bovendien worden in die verordeningen de als rapporteur optredende lidstaten aangewezen die overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1490/2002 de desbetreffende evaluatieverslagen met aanbevelingen bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) moeten indienen. Voor tetraconazool was de rapporterende lidstaat Italië en werd alle relevante informatie ingediend op 15 juli 2005.

(3)

Het evaluatieverslag is door de lidstaten en de EFSA intercollegiaal getoetst en op 31 juli 2008 bij de Commissie ingediend in de vorm van het wetenschappelijk verslag van de EFSA voor tetraconazool. Dit verslag is door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 26 februari 2009 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor tetraconazool.

(4)

Uit de verschillende analyses is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die tetraconazool bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Tetraconazool moet derhalve in bijlage I worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn.

(5)

Onverminderd deze conclusie moet nadere informatie over bepaalde specifieke punten worden ingewonnen. Artikel 6, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG bepaalt dat aan de opneming van een werkzame stof in bijlage I voorwaarden kunnen worden verbonden. Voor tetraconazool moet daarom worden voorgeschreven dat de kennisgever nadere informatie verstrekt over een verfijnde evaluatie van de risico’s voor de consumenten, over de specificatie betreffende ecotoxicologie, over de lotgevallen en het gedrag van potentiële metabolieten in alle relevante compartimenten, over de verfijnde evaluatie van de risico’s van dergelijke metabolieten voor vogels, zoogdieren, in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen en over de mogelijke hormoonontregelende effecten op vogels, zoogdieren en vissen.

(6)

Er moet worden voorzien in een redelijke termijn voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de opneming voortvloeien.

(7)

Onverminderd de verplichtingen zoals vastgelegd in Richtlijn 91/414/EEG ten gevolge van de opneming van een werkzame stof in bijlage I, moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die tetraconazool bevatten, opnieuw te onderzoeken en ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG, met name in artikel 13 en bijlage I, is voldaan. De lidstaten moeten de bestaande toelatingen naargelang het geval wijzigen, vervangen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG. In afwijking van bovenstaande termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde uniforme beginselen.

(8)

Bij eerdere opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (4) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft tot problemen kan leiden. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang tot een dossier verschaft dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe vastgestelde richtlijnen tot wijziging van bijlage I geen nieuwe verplichtingen op.

(9)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht.

(11)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (5) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband zullen weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen deze bepalingen toe vanaf 1 juli 2010.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

1.   De lidstaten moeten, overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG, zo nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die tetraconazool als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 juni 2010 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij die richtlijn met betrekking tot tetraconazool is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de tekst betreffende die werkzame stof, en dat de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13 van die richtlijn aan de eisen van bijlage II bij die richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst betreffende tetraconazool in bijlage I bij die richtlijn, overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat tetraconazool bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 december 2009 in bijlage I bij die richtlijn zijn opgenomen. Aan de hand van die evaluatie bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van die richtlijn.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als tetraconazool de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 juni 2014 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast tetraconazool nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 juni 2014 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de richtlijnen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op 1 januari 2010.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

E. ERLANDSSON


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.

(3)  PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23.

(4)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.

(5)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.


BIJLAGE

Aan het einde van de tabel in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt de volgende tekst toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

 

„Tetraconazool

CAS-nr. 112281-77-3

CIPAC-nr. 726

(RS)-2-(2,4-dichloorfenyl)-3-(1H-1,2,4-triazool-1-yl)-propyl-1,1,2,2-tetrafluorethylether

≥ 950 g/kg (racemisch mengsel)

Onzuiverheid tolueen: niet meer dan 13 g/kg

1 januari 2010

31 december 2019

DEEL A

De stof mag alleen worden toegestaan voor gebruik als fungicide voor veldgewassen, waarbij slechts elke drie jaar op hetzelfde perceel maximaal 0,100 kg/ha mag worden toegepast. Gebruik van de stof voor appelen en druiven mag niet worden toegestaan.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over tetraconazool dat op 26 februari 2009 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende planten; ten aanzien van deze risico’s moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen, zoals bufferzones, worden toegepast;

de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden.

De betrokken lidstaten moeten de volgende informatie verlangen:

nadere informatie over een verfijnde evaluatie van de risico’s voor de consumenten;

nadere informatie over de specificatie betreffende ecotoxicologie;

nadere informatie over de lotgevallen en het gedrag van potentiële metabolieten in alle relevante compartimenten;

nadere informatie over de verfijnde evaluatie van de risico’s van dergelijke metabolieten voor vogels, zoogdieren, in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen;

nadere informatie over de mogelijke hormoonontregelende effecten op vogels, zoogdieren en vissen.

Zij moeten ervoor zorgen dat de kennisgever deze informatie uiterlijk op 31 december 2011 aan de Commissie verstrekt.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/14


RICHTLIJN 2009/83/EG VAN DE COMMISSIE

van 27 juli 2009

tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (1), en met name op artikel 150, lid 1, onder l),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om ervoor te zorgen dat Richtlijn 2006/48/EG overal in de Europese Unie op coherente wijze ten uitvoer wordt gelegd en wordt toegepast, hebben de Commissie en het Comité van Europese bankentoezichthouders in 2006 een werkgroep (Capital Requirements Directive Transposition Group — CRDTG) opgericht, die werd belast met de taak de met de tenuitvoerlegging en toepassing van de richtlijn verband houdende problemen te bespreken en op te lossen. Volgens de CRDTG dienen bepaalde technische voorschriften die in de bijlagen V, VI, VII, VIII, IX, X en XII van Richtlijn 2006/48/EG zijn vervat, nader te worden gespecificeerd teneinde een convergente toepassing ervan te waarborgen. Bovendien stroken sommige voorschriften niet met de goede risicomanagementpraktijken van kredietinstellingen. Het verdient daarom aanbeveling deze voorschriften aan te passen.

(2)

Ter wille van de totstandbrenging van de interne markt dient duidelijkheid te worden verschaft over de manieren waarop een kredietinstelling kan aantonen dat haar balans gekenmerkt wordt door een overdracht van een aanzienlijk deel van het risico aan derden. Het verdient tevens aanbeveling de omrekeningsfactor voor door kredietinstellingen aan buitenbalansvehikels toegekende liquiditeitsfaciliteiten te verhogen.

(3)

Richtlijn 2006/48/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(4)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het bankwezen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage V, punt 8, komt als volgt te luiden:

„8.

De risico’s die voortvloeien uit securitisatietransacties waarbij de kredietinstellingen als investeerder, initiator of sponsor optreden, worden beoordeeld en aangepakt aan de hand van passende gedragslijnen en procedures. Deze gedragslijnen en procedures zorgen er met name voor dat bij het nemen van beslissingen op het gebied van de risicobeoordeling en het risicobeheer ten volle met het economische belang van de transactie rekening wordt gehouden.”.

2)

Bijlage VI, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 29, eerste alinea, komt als volgt te luiden:

„29.

Aan vorderingen op instellingen met een resterende looptijd van meer dan drie maanden waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt conform tabel 4 een risicogewicht toegekend in overeenstemming met de onderbrenging door de bevoegde autoriteiten van de kredietbeoordelingen van erkende EKBI’s in zes categorieën van een kredietkwaliteitbeoordelingsschaal.”;

b)

punt 31, eerste alinea, komt als volgt te luiden:

„31.

Aan vorderingen op instellingen met een resterende looptijd van ten hoogste drie maanden waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt conform tabel 5 een risicogewicht toegekend in overeenstemming met de onderbrenging door de bevoegde autoriteiten van de kredietbeoordelingen van erkende EKBI’s in zes categorieën van een kredietkwaliteitbeoordelingsschaal.”;

c)

punt 14 komt als volgt te luiden:

d)

punt 73, eerste alinea, komt als volgt te luiden:

„73.

Aan vorderingen op instellingen waarop de punten 29 tot en met 32 van toepassing zijn, en aan vorderingen op ondernemingen waarvoor een kredietbeoordeling voor de korte termijn van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt conform tabel 7 een risicogewicht toegekend in overeenstemming met de onderbrenging door de bevoegde autoriteiten van de kredietbeoordelingen van erkende EKBI’s in zes categorieën van een kredietkwaliteitbeoordelingsschaal.”;

e)

het volgende punt 90 wordt toegevoegd:

„90.

Bij lease-overeenkomsten is de waarde van de post gelijk aan de gedisconteerde minimumleasebetalingen. Minimumleasebetalingen zijn de betalingen gedurende de leasetermijn die de leasenemer moet betalen of kan worden verplicht te betalen, alsmede alle gunstige koopopties (dit zijn opties die naar alle waarschijnlijkheid worden uitgeoefend). Ook alle gegarandeerde restwaarden die voldoen aan de reeks voorwaarden in bijlage VIII, deel 1, punten 26, 27 en 28, met betrekking tot de toelating van protectiegevers alsmede de minimumvereisten voor de erkenning van andere soorten garanties in bijlage VIII, deel 2, punten 14 tot en met 19, zijn in de minimumleasebetalingen inbegrepen. Deze vorderingen worden overeenkomstig artikel 79 in de desbetreffende categorie ondergebracht. Wanneer de vordering een restwaarde van geleasd onroerend goed is, worden de risicogewogen posten als volgt berekend: 1/t * 100 % * waarde van de post, waarbij t gelijk is aan 1 of de op het dichtstbijzijnde gehele getal afgeronde resterende duur van de lease-overeenkomst, al naargelang welke van beide getallen het hoogst is.”.

3)

Bijlage VII, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 25 komt als volgt te luiden:

„25.

De risicogewogen post is het potentiële verlies op de posities in aandelen van de kredietinstelling dat is bepaald aan de hand van interne VAR (value-at-risk)-modellen met een eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 99 % van het verschil tussen driemaandelijkse rendementen en een passend risicovrij percentage berekend over een lange steekproefperiode, vermenigvuldigd met 12,5. Op het niveau van de aandelenportefeuille mag de risicogewogen post niet minder zijn dan de som van de bij de PD/LGD-benadering vereiste minimale risicogewogen post en de overeenkomstige verwachte verliespost vermenigvuldigd met 12,5, en berekend op basis van de in deel 2, punt 24, onder a), genoemde PD-waarde en de bijbehorende, in deel 2, punten 25 en 26, genoemde LGD- waarden.”;

b)

punt 27 komt als volgt te luiden:

„27.

De risicogewogen posten worden berekend volgens de onderstaande formule:

 

Risicogewogen post = 100 % * waarde van de post,

 

behalve wanneer het gaat om een restwaarde van geleasd onroerend goed, in welk geval de risicogewogen post als volgt wordt berekend:

 

1/t * 100 % * waarde van de post,

 

waarbij t gelijk is aan 1 of de op het dichtstbijzijnde gehele getal afgeronde resterende duur van de lease-overeenkomst, al naargelang welk van beide getallen het hoogst is.”.

4)

Bijlage VII, deel 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 13, onder c), komt als volgt te luiden:

„c)

Voor vorderingen die ontstaan uit hoofde van transacties met betrekking tot volledig of bijna volledig door zekerheden gedekte afgeleide instrumenten die zijn opgesomd in bijlage IV en van volledig of bijna volledig door zekerheden gedekte margeleningstransacties die onderworpen zijn aan een kaderverrekeningsovereenkomst, is M gelijk aan de gewogen gemiddelde resterende looptijd van de transacties, waarbij M ten minste gelijk is aan 10 dagen. Voor repo’s of opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen die onderworpen zijn aan een kaderverrekeningsovereenkomst, is M gelijk aan de gewogen gemiddelde resterende looptijd van de transacties, waarbij M ten minste gelijk is aan 5 dagen. Voor de weging van de looptijd wordt de theoretische hoofdsom van elke vordering gebruikt.”;

b)

de aanhef van punt 14 komt als volgt te luiden:

„14.

In afwijking van punt 13, onder a), b), c), d) en e), is M ten minste gelijk aan één dag voor:”.

5)

Bijlage VII, deel 4, punt 96, komt als volgt te luiden:

„96.

De in de punten 97 tot en met 104 gestelde eisen gelden niet voor garanties verstrekt door instellingen, centrale overheden en centrale banken, alsook door ondernemingen die voldoen aan de in bijlage VIII, deel 1, punt 26, onder g), gestelde eisen, mits de kredietinstelling toestemming heeft gekregen om de regels van de artikelen 78 tot en met 83 toe te passen op vorderingen op dergelijke entiteiten. In dat geval zijn de vereisten van de artikelen 90 tot en met 93 van toepassing.”.

6)

Bijlage VIII, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 9 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Indien de instelling voor collectieve belegging niet alleen mag beleggen in instrumenten die overeenkomstig de punten 7 en 8 als toelaatbaar kunnen worden aangemerkt, kunnen de rechten van deelneming ter waarde van de in aanmerking komende activa als zekerheden worden aangemerkt in de veronderstelling dat de ICB tot de toegestane grens in niet in aanmerking komende activa heeft belegd. In de gevallen waarin niet in aanmerking komende activa als gevolg van uit eigendom voortvloeiende verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen een negatieve waarde kunnen hebben, berekent de kredietinstelling de totale waarde van de niet in aanmerking komende activa en vermindert zij de waarde van de in aanmerking komende activa met de waarde van de niet in aanmerking komende activa indien laatstgenoemde waarde in totaal negatief is.”;

b)

in punt 11 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Indien de instelling voor collectieve belegging niet alleen mag beleggen in instrumenten die overeenkomstig de punten 7 en 8 als toelaatbaar kunnen worden aangemerkt, en in de onder a) van dit punt bedoelde instrumenten, kunnen de rechten van deelneming ter waarde van de in aanmerking komende activa als zekerheden worden aangemerkt in de veronderstelling dat de ICB tot de toegestane grens in niet in aanmerking komende activa heeft belegd. In de gevallen waarin niet in aanmerking komende activa als gevolg van uit eigendom voortvloeiende verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen een negatieve waarde kunnen hebben, berekent de kredietinstelling de totale waarde van de niet in aanmerking komende activa en vermindert zij de waarde van de in aanmerking komende activa met de waarde van de niet in aanmerking komende activa indien laatstgenoemde waarde in totaal negatief is.”.

7)

Bijlage VIII, deel 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 13 komt als volgt te luiden:

„13.

Aan de leningverstrekkende kredietinstelling in pand gegeven levensverzekeringsovereenkomsten worden pas in aanmerking genomen als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de levensverzekeringsovereenkomst is openlijk in pand gegeven of overgedragen aan de leningverstrekkende kredietinstelling;

b)

de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, is in kennis gesteld van de pandgeving of overdracht en mag als gevolg daarvan niet tot uikering van de onder de overeenkomst te betalen bedragen overgaan zonder de toestemming van de leningverstrekkende kredietinstelling;

c)

de leningverstrekkende kredietinstelling heeft het recht de overeenkomst op te zeggen en de afkoopwaarde te ontvangen ingeval de leningnemer in gebreke blijft;

d)

de leningverstrekkende kredietinstelling wordt in kennis gesteld wanneer de verzekeringnemer nalaat betalingen onder de overeenkomst te verrichten;

e)

de kredietprotectie geldt voor de gehele looptijd van de lening; indien dit niet mogelijk is omdat de verzekeringsovereenkomst reeds voor de kredietovereenkomst afloopt, moet de kredietinstelling erop toezien dat het uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende bedrag tot het einde van de looptijd van de kredietovereenkomst de kredietinstelling als zekerheid dient;

f)

de pandgeving of de overdracht is juridisch rechtsgeldig en afdwingbaar in alle op het tijdstip van de sluiting van de leningsovereenkomst relevante jurisdicties;

g)

de afkoopwaarde wordt aangegeven door de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, en is niet verminderbaar;

h)

de afkoopwaarde wordt zo spoedig mogelijk betaald indien daarom wordt verzocht;

i)

er kan niet om betaling van de afkoopwaarde worden verzocht zonder de toestemming van de kredietinstelling;

j)

de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, valt onder Richtlijn 2002/83/EG en Richtlijn 2001/17/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) of staat onder toezicht van een bevoegde autoriteit van een derde land met een toezicht- en regelgevingsstelsel dat ten minste gelijkwaardig is aan de stelsels die in de Gemeenschap worden toegepast.

b)

de aanhef van punt 16 komt als volgt te luiden:

„16.

Wanneer een vordering wordt beschermd door een garantie met een tegengarantie van een centrale overheid of een centrale bank, van een regionale of lagere overheid of een publiekrechtelijk lichaam indien de schuldvorderingen op deze overheden overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 83 worden behandeld als schuldvorderingen op de centrale overheid in wier rechtsgebied deze gevestigd zijn, van een multilaterale ontwikkelingsbank of een internationale organisatie waaraan overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 83 een risicogewicht van 0 % wordt toegekend, of van een publiekrechtelijk lichaam indien de schuldvorderingen op dat lichaam overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 83 worden behandeld als schuldvorderingen op kredietinstellingen, mag de vordering worden behandeld als een vordering die wordt beschermd door een garantie die door het lichaam in kwestie is verstrekt, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:”.

8)

Bijlage VIII, deel 3, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 24 komt als volgt te luiden:

„24.

De eenvoudige benadering van financiële zekerheden mag slechts worden toegepast indien de risicogewogen posten overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 83 worden berekend. Een kredietinstelling mag niet zowel de eenvoudige benadering van financiële zekerheden als de uitgebreide benadering van financiële zekerheden toepassen, behalve voor de toepassing van artikel 85, lid 1, en artikel 89, lid 1. Kredietinstellingen tonen aan de bevoegde autoriteiten aan dat een dergelijke uitzonderlijke toepassing van beide methoden niet selectief plaatsvindt met de bedoeling lagere minimumkapitaalvereisten te bewerkstelligen en evenmin tot toezicht- en regelgevingsarbitrage leidt.”;

b)

punt 26 komt als volgt te luiden:

„26.

Het risicogewicht dat overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 83 zou worden toegekend indien de kredietgever een rechtstreekse positie in het zekerheidsinstrument had, wordt toegekend aan die gedeelten van de waarden van de post die door de marktwaarde van erkende zekerheden zijn gedekt. Te dien einde wordt de waarde van een in bijlage II vermelde post buiten de balanstelling 100 % van zijn waarde in plaats van de in artikel 78, lid 1, vermelde waarde. Het risicogewicht van het door zekerheden gedekte gedeelte bedraagt ten minste 20 %, behalve in de in de punten 27, 28 en 29 gespecificeerde gevallen. Aan het resterende gedeelte van de vordering wordt het risicogewicht toegekend dat overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 83 van toepassing zou zijn op een niet-gedekte vordering op de tegenpartij.”;

c)

in punt 33 komt de definitie van de variabele „E” als volgt te luiden:

„E de waarde van de post is zoals deze overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 83 dan wel de artikelen 84 tot en met 89, naargelang van het geval, zou worden vastgesteld indien de positie niet door zekerheden was gedekt. Te dien einde wordt, voor kredietinstellingen die de risicogewogen posten berekenen overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 83, de waarde van een in bijlage II vermelde post buiten de balanstelling 100 % van zijn waarde in plaats van de in artikel 78, lid 1, vermelde waarde, en wordt voor kredietinstellingen die de risicogewogen posten berekenen overeenkomstig de artikelen 84 tot en met 89, de waarde van de in bijlage VII, deel 3, punten 9, 10 en 11, vermelde posten berekend met gebruikmaking van een conversiefactor van 100 % in plaats van in die punten vermelde conversiefactoren of percentages.”;

d)

in punt 69 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Te dien einde wordt de waarde van de in bijlage VII, deel 3, punten 9, 10 en 11, vermelde posten berekend met gebruikmaking van een conversiefactor of percentage van 100 % in plaats van in die punten vermelde conversiefactoren of percentages.”;

e)

punt 75 komt als volgt te luiden:

„75.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van de in punt 73 geboden mogelijkheid gebruikmaken, kunnen de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat hun kredietinstellingen toestaan de risicogewichten die in het kader van de in punt 73 beschreven behandeling geoorloofd zijn, toe te kennen aan vorderingen die gedekt zijn door niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed dat zich op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat bevindt, mits aan de in die lidstaat toepasselijke voorwaarden wordt voldaan.”;

f)

punt 80 komt als volgt te luiden:

„80.

Wanneer aan de in deel 2, punt 13, gestelde voorwaarden is voldaan, wordt het deel van de vordering dat door de actuele afkoopwaarde van kredietprotectie als bedoeld in deel 1, punt 24, wordt gedekt, als volgt behandeld:

a)

ofwel worden daarop de in punt 80 bis gespecificeerde risicogewichten toegepast wanneer de vordering onder de artikelen 78 tot en met 83 valt;

b)

ofwel wordt er een LGD van 40 % aan toegekend wanneer de vordering valt onder de artikelen 84 tot en met 89 maar niet onder de eigen LGD-ramingen van de kredietinstelling.

In geval van een valutamismatch wordt de actuele afkoopwaarde verminderd in overeenstemming met punt 84, waarbij de waarde van de kredietprotectie de actuele afkoopwaarde van de levensverzekeringsovereenkomst is.”;

g)

na punt 80 wordt het volgende nieuwe punt 80 bis ingevoegd:

„80 bis

Voor de toepassing van punt 80, onder a), worden de volgende risicogewichten toegekend, waarbij wordt uitgegaan van het risicogewicht dat wordt toegekend aan een preferente niet-gedekte vordering op de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten:

a)

een risicogewicht van 20 % wanneer aan een preferente niet-gedekte vordering op de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, een risicogewicht van 20 % wordt toegekend;

b)

een risicogewicht van 35 % wanneer aan een preferente niet-gedekte vordering op de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, een risicogewicht van 50 % wordt toegekend;

c)

een risicogewicht van 70 % wanneer aan een preferente niet-gedekte vordering op de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, een risicogewicht van 100 % wordt toegekend;

d)

een risicogewicht van 150 % wanneer aan een preferente niet-gedekte vordering op de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, een risicogewicht van 150 % wordt toegekend.”;

h)

punt 87 komt als volgt te luiden:

„87.

Voor de toepassing van artikel 80 is g het risicogewicht dat moet worden toegekend aan een vordering waarvan de waarde van de post (E) volledig gedekt wordt door niet-volgestorte protectie (GA), waarbij:

 

E de waarde van de post is als bedoeld in artikel 78; te dien einde wordt de waarde van een in bijlage II vermelde post buiten de balanstelling 100 % van zijn waarde in plaats van de in artikel 78, lid 1, vermelde waarde;

 

g het risicogewicht is van vorderingen op de protectiegever zoals aangegeven in de artikelen 78 tot en met 83, en

 

GA de waarde is van G* als berekend overeenkomstig punt 84 en nader gecorrigeerd voor een eventueel looptijdverschil als beschreven in deel 4.”;

i)

in punt 88 komt de definitie van de variabele „E” als volgt te luiden:

„E de waarde van de post is als bedoeld in artikel 78. Te dien einde wordt de waarde van een in bijlage II vermelde post buiten de balanstelling 100 % van zijn waarde in plaats van de in artikel 78, lid 1, vermelde waarde;”;

j)

de punten 90, 91 en 92 komen als volgt te luiden:

„90.

Wat het gedekte gedeelte van de waarde van de post (E) (op basis van de gecorrigeerde waarde van de kredietprotectie GA) betreft, kan de voor de toepassing van bijlage VII, deel 2, te ramen PD de PD van de protectiegever zijn, of een PD tussen die van de leningnemer en die van de garantiegever indien volledige vervanging niet gerechtvaardigd wordt geacht. In het geval van achtergestelde vorderingen en niet-achtergestelde, niet-volgestorte protectie mag voor de toepassing van bijlage VII, deel 2, de LGD worden gebruikt die van toepassing is op niet-achtergestelde schuldvorderingen.

91.

Voor een eventueel ongedekt gedeelte van de waarde van de post (E) is de PD die van de leningnemer en is de LGD die van de onderliggende vordering.

92.

GA is de waarde van G* als berekend overeenkomstig punt 84, nader gecorrigeerd voor een eventueel looptijdverschil als beschreven in deel 4. E is de waarde van de post als bedoeld in bijlage VII, deel 3. Te dien einde wordt de waarde van de in bijlage VII, deel 3, punten 9, 10 en 11, vermelde posten berekend met gebruikmaking van een conversiefactor of percentage van 100 % in plaats van in die punten vermelde conversiefactoren of percentages.”.

9)

Bijlage IX, deel 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de aanhef komt als volgt te luiden:

„1.

De initiërende kredietinstelling van een traditionele securitisatie mag gesecuritiseerde vorderingen buiten de berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten houden indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

een aanzienlijk deel van het aan de gesecuritiseerde vorderingen verbonden kredietrisico is geacht te zijn overgedragen aan derden;

b)

de initiërende kredietinstelling past een risicogewicht van 1 250 % toe op alle securitisatieposities die zij in de betrokken securitisatie inneemt, of trekt deze securitisatieposities af van het eigen vermogen als bedoeld in artikel 57, onder r).”;

ii)

na de aanhef worden de volgende punten 1 bis tot en met 1 quinquies ingevoegd:

„1 bis.

Tenzij de bevoegde autoriteit in een specifiek geval besluit dat de eventuele vermindering van de risicogewogen posten die de initiërende kredietinstelling door de betrokken securitisatie zou bewerkstelligen niet gerechtvaardigd is door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, wordt in de volgende gevallen aangenomen dat een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen:

a)

de risicogewogen posten van de mezzanine securitisatieposities die de initiërende kredietinstelling in deze securitisatie inneemt, bedragen niet meer dan 50 % van de risicogewogen posten van alle in het kader van deze securitisatie bestaande mezzanine securitisatieposities;

b)

ingeval er in het kader van een gegeven securitisatie geen mezzanine securitisatieposities bestaan en de initiator kan aantonen dat de waarde van de post van de securitisatieposities die van het eigen vermogen zouden worden afgetrokken of waarop een risicogewicht van 1 250 % van toepassing zou zijn, aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de gesecuritiseerde vorderingen, houdt de initiërende kredietinstelling niet meer dan 20 % van de waarde van de post van de securitisatieposities die van het eigen vermogen zouden worden afgetrokken of waarop een risicogewicht van 1 250 % van toepassing zou zijn.

1 ter.

Voor de toepassing van punt 1 bis worden onder mezzanine securitisatieposities securitisatieposities verstaan waarop een risicogewicht van minder dan 1 250 % van toepassing is en die van een lagere rangorde zijn dan de positie die in de betrokken securitisatie de hoogste rang heeft, en tevens van een lagere rangorde zijn dan een securitisatiepositie in deze securitisatie welke overeenkomstig deel 3 is ondergebracht in:

a)

kredietkwaliteitscategorie 1 in het geval van een securitisatiepositie waarop deel 4, punten 6 tot en met 36, van toepassing zijn, of

b)

kredietkwaliteitscategorie 1 of 2 in het geval van een securitisatiepositie waarop deel 4, punten 37 tot en met 76, van toepassing zijn.

1 quater.

Bij wijze van alternatief voor de punten 1 bis en 1 ter mag worden aangenomen dat een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen indien de bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat er bij een kredietinstelling gedragslijnen en methodologieën bestaan die garanderen dat de eventuele vermindering van kapitaalvereisten die de initiator door de securitisatie bewerkstelligt, gerechtvaardigd is door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden. De bevoegde autoriteit is daar pas van overtuigd indien de initiërende kredietinstelling kan aantonen dat een dergelijke overdracht van kredietrisico aan derden ook wordt erkend voor de doeleinden van het interne risicobeheer en de interne kapitaalallocatie van de kredietinstelling.

1 quinquies.

Benevens de punten 1 tot en met 1 quater is aan alle volgende voorwaarden voldaan:”;

b)

punt 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de aanhef komt als volgt te luiden:

„2.

Een initiërende kredietinstelling van een synthetische securitisatie mag risicogewogen posten, en, in voorkomend geval, verwachte verliesposten voor de gesecuritiseerde vorderingen berekenen overeenkomstig de punten 3 en 4 indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

een aanzienlijk deel van het kredietrisico is geacht te zijn overgedragen aan derden via ofwel volgestorte, ofwel niet-volgestorte kredietprotectie;

b)

de initiërende kredietinstelling past een risicogewicht van 1 250 % toe op alle securitisatieposities die zij in de betrokken securitisatie inneemt, of trekt deze securitisatieposities af van het eigen vermogen als bedoeld in artikel 57, onder r).”;

ii)

na de aanhef worden de volgende punten 2 bis tot en met 2 quinquies ingevoegd:

„2 bis.

Tenzij de bevoegde autoriteit per geval besluit dat de eventuele vermindering van de risicogewogen posten die de initiërende kredietinstelling door de betrokken securitisatie zou bewerkstelligen niet gerechtvaardigd is door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, wordt aangenomen dat een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de risicogewogen posten van de mezzanine securitisatieposities die de initiërende kredietinstelling in deze securitisatie inneemt, bedragen niet meer dan 50 % van de risicogewogen posten van alle in het kader van deze securitisatie bestaande mezzanine securitisatieposities;

b)

ingeval er in het kader van een gegeven securitisatie geen mezzanine securitisatieposities bestaan en de initiator kan aantonen dat de waarde van de post van de securitisatieposities die van het eigen vermogen zouden worden afgetrokken of waarop een risicogewicht van 1 250 % van toepassing zou zijn, aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de gesecuritiseerde vorderingen, houdt de initiërende kredietinstelling niet meer dan 20 % van de waarde van de post van de securitisatieposities die van het eigen vermogen zouden worden afgetrokken of waarop een risicogewicht van 1 250 % van toepassing zou zijn.

2 ter.

Voor de toepassing van punt 2 bis worden onder mezzanine securitisatieposities securitisatieposities verstaan waarop een risicogewicht van minder dan 1 250 % van toepassing is en die van een lagere rangorde zijn dan de positie die in de betrokken securitisatie de hoogste rang heeft, en tevens van een lagere rangorde zijn dan een securitisatiepositie in deze securitisatie welke overeenkomstig deel 3 is ondergebracht in:

a)

kredietkwaliteitscategorie 1 in het geval van een securitisatiepositie waarop deel 4, punten 6 tot en met 36, van toepassing zijn, of

b)

kredietkwaliteitscategorie 1 of 2 in het geval van een securitisatiepositie waarop deel 4, punten 37 tot en met 76, van toepassing zijn.

2 quater.

Bij wijze van alternatief voor de punten 2 bis en 2 ter mag worden aangenomen dat een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen indien de bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat er bij een kredietinstelling gedragslijnen en methodologieën bestaan die garanderen dat de eventuele vermindering van kapitaalvereisten die de initiator door de securitisatie bewerkstelligt, gerechtvaardigd is door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden. De bevoegde autoriteit is daar pas van overtuigd indien de initiërende kredietinstelling kan aantonen dat een dergelijke overdracht van kredietrisico aan derden ook wordt erkend voor de doeleinden van het interne risicobeheer en de interne kapitaalallocatie van de kredietinstelling.

2 quinquies.

Voorts voldoet de overdracht aan de volgende voorwaarden:”.

10)

Bijlage IX, deel 4, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de aanhef van punt 13 komt als volgt te luiden:

„Wanneer aan de hiernavolgende voorwaarden is voldaan mag, om de waarde van een liquiditeitsfaciliteit te bepalen, op de nominale waarde ervan een omrekeningsfactor van 50 % worden toegepast:”;

b)

de punten 2.4.2 en 14 worden geschrapt;

c)

punt 48 wordt geschrapt;

d)

de punten 3.5.1 en 56 worden geschrapt.

11)

Bijlage X, deel 2, punt 1, komt als volgt te luiden:

„1.

Het kapitaalvereiste voor het operationele risico wordt berekend als het gemiddelde over drie jaar van de jaarlijkse totalen van de kapitaalvereisten per in tabel 2 bedoelde business lines. In ieder gegeven jaar mogen negatieve kapitaalvereisten in een business line (ten gevolge van negatieve bruto-inkomsten) onbeperkt met positieve kapitaalvereisten in andere business lines worden gesaldeerd. Indien de geaccumuleerde kapitaalvereisten voor alle business lines in een gegeven jaar echter negatief zijn, wordt de bijdrage voor dat jaar aan de noemer op nul vastgesteld.”.

12)

Bijlage X, deel 3, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 14 komt als volgt te luiden:

„14.

Kredietinstellingen kunnen hun historische interne verliesgegevens opsplitsen volgens de business lines als omschreven in deel 2 en de soorten gebeurtenissen als omschreven in deel 5, en deze gegevens op verzoek aan de bevoegde autoriteiten verstrekken. Verliesgebeurtenissen die een negatief effect op de gehele instelling hebben, mogen wegens uitzonderlijke omstandigheden in een extra business line „ondernemingsaangelegenheden” worden ondergebracht. Er moeten schriftelijk vastgelegde, objectieve criteria zijn voor de toewijzing van verliezen aan de gespecificeerde business lines en soorten gebeurtenissen. De uit het operationele risico voortvloeiende verliezen die verband houden met kredietrisico en die tot dusverre gewoonlijk in de interne databanken voor kredietrisico werden opgenomen, moeten in de databanken voor operationeel risico worden geregistreerd en afzonderlijk worden geïdentificeerd. Deze verliezen vallen niet onder het kapitaalvereiste voor het operationele risico zolang zij met het oog op de berekening van de minimumkapitaalvereisten als kredietrisico worden behandeld. De uit het operationele risico voortvloeiende verliezen die verband houden met marktrisico’s worden ondergebracht bij het kapitaalvereiste voor het operationele risico.”;

b)

punt 29 komt als volgt te luiden:

„29.

De vermindering van het kapitaalvereiste als gevolg van de inaanmerkingneming van verzekering en van andere mechanismen van risico-overdracht bedraagt ten hoogste 20 % van het kapitaalvereiste voor het operationele risico, alvorens met eventuele risicoverminderingstechnieken rekening wordt gehouden.”.

13)

In bijlage XII, deel 2, punt 10, worden de volgende punten d) en e) toegevoegd:

„d)

de hoogste, de laagste en de gemiddelde waarde van de dagelijkse metingen van de value-at-risk (VAR) over de verslagperiode en de VAR-meting aan het einde van de periode;

e)

een vergelijking tussen de dagelijkse VAR-metingen aan het einde van de dag en de eendaagse veranderingen in de waarde van de portefeuille aan het einde van de volgende werkdag, samen met een analyse van alle aanzienlijke overschrijdingen tijdens de verslagperiode.”.

14)

bijlage XII, deel 3, punt 3, komt als volgt te luiden:

„3.

De kredietinstellingen die gebruikmaken van de in artikel 105 bedoelde benadering voor de berekening van hun eigenvermogensvereisten voor het operationele risico geven een beschrijving van het gebruik van verzekering en van andere mechanismen van risico-overdracht ter vermindering van dit risico.”.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 oktober 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 31 december 2010.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 110 van 20.4.2001, blz. 28.”;


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/22


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 13 juli 2009

betreffende de niet-opneming van metam in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/562/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 8, lid 2, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG bepaalt dat een lidstaat gedurende een periode van twaalf jaar na de kennisgeving van die richtlijn mag toestaan dat gewasbeschermingsmiddelen die niet in bijlage I bij die richtlijn opgenomen werkzame stoffen bevatten en die twee jaar na de datum van kennisgeving van de richtlijn reeds op de markt zijn, op zijn grondgebied op de markt worden gebracht terwijl deze stoffen in het kader van een werkprogramma geleidelijk worden onderzocht.

(2)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 1490/2002 (3) van de Commissie zijn de bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht met het oog op hun opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Metam is in die lijst opgenomen.

(3)

Voor metam zijn de uitwerking op de menselijke gezondheid en het milieueffect overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 en (EG) nr. 1490/2002 beoordeeld voor een aantal door de kennisgever voorgestelde toepassingen. Bovendien worden in die verordeningen de als rapporteur optredende lidstaten aangewezen die overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1490/2002 de desbetreffende evaluatieverslagen met aanbevelingen bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) moeten indienen. Voor metam was België de rapporterende lidstaat en werd alle relevante informatie ingediend op 10 september 2007.

(4)

Het evaluatieverslag is door de lidstaten en de EFSA (in haar werkgroep Evaluatie) intercollegiaal getoetst en op 26 november 2008 bij de Commissie ingediend in de vorm van de conclusie van de EFSA betreffende de intercollegiale toetsing van de risico-evaluatie van de werkzame stof metam als bestrijdingsmiddel. Dit verslag is door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 26 februari 2009 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor metam.

(5)

Tijdens de evaluatie van deze werkzame stof is een aantal problemen geconstateerd, die het niet mogelijk maakten de aanvaardbaarheid van de blootstelling van de consumenten aan te tonen. Deze problemen betroffen met name niet-geschikte residustudies en het gebrek aan informatie over de toxicologisch relevante onzuiverheid N,N’-dimethylthioureum (DMTU). Verder komt door de hoge toediening een grote hoeveelheid van de onzuiverheid DMTU in het milieu vrij en het gebrek aan gegevens over het gedrag daarvan in het milieu is een punt van zorg. Bijgevolg kon op basis van de binnen de gestelde termijnen verstrekte informatie niet worden geconcludeerd dat metam voldeed aan de criteria voor opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(6)

De Commissie heeft de kennisgever verzocht haar zijn opmerkingen over de resultaten van de intercollegiale toetsing te doen toekomen en aan te geven of hij al dan niet van plan was de stof verder te ondersteunen. De kennisgever heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht. Ondanks de door de kennisgever aangevoerde argumenten blijven de hierboven vermelde problemen echter bestaan en de evaluaties op basis van de verstrekte en tijdens de vergaderingen van deskundigen van de EFSA beoordeelde gegevens hebben niet aangetoond dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die metam bevatten, onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden in het algemeen aan de eisen van artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG voldoen.

(7)

Metam mag daarom niet in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG worden opgenomen.

(8)

De nodige maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de verleende toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die metam bevatten, binnen een bepaalde termijn worden ingetrokken en niet worden verlengd, en dat voor dergelijke producten geen nieuwe toelatingen worden verleend.

(9)

Uit de informatie waarover de Raad beschikt, blijkt dat het, bij gebreke van doeltreffende alternatieven voor bepaalde beperkte toepassingen in enkele lidstaten, nodig is het gebruik van de actieve stof langer toe te staan, zodat er alternatieven ontwikkeld kunnen worden. Onder de huidige omstandigheden is het derhalve gerechtvaardigd onder stringente, op het minimaliseren van de risico’s gerichte voorwaarden een langere periode voor te schrijven voor de intrekking van de bestaande toelatingen voor de beperkte toepassingen die voor de bestrijding van schadelijke organismen als essentieel worden beschouwd en waarvoor momenteel geen doeltreffende alternatieven voorhanden lijken te zijn.

(10)

De eventuele door de lidstaten toegestane termijnen voor de verwijdering, de opslag, het op de markt brengen en het gebruik van bestaande voorraden gewasbeschermingsmiddelen die metam bevatten, moeten worden beperkt tot twaalf maanden om het mogelijk te maken dat de bestaande voorraden nog gedurende ten hoogste één extra groeiseizoen worden gebruikt, zodat gewasbeschermingsmiddelen die metam bevatten nog gedurende achttien maanden na de vaststelling van deze beschikking beschikbaar blijven voor de landbouwers.

(11)

Deze beschikking laat de indiening van een aanvraagdossier voor metam overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG, waarvan de uitvoeringsbepalingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 33/2008 van de Commissie van 17 januari 2008 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad met betrekking tot een normale en een versnelde procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die deel uitmaakten van het in artikel 8, lid 2, van die richtlijn bedoelde werkprogramma, maar niet in bijlage I ervan zijn opgenomen, met het oog op de eventuele opneming van metam in bijlage I (4), onverlet.

(12)

Aangezien het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geen gunstig advies heeft uitgebracht, kon de Commissie de voorgenomen bepalingen niet volgens de procedure van artikel 19 van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad vaststellen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Metam wordt niet als werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen.

Artikel 2

De lidstaten zorgen ervoor dat:

1.

toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die metam bevatten, uiterlijk op 13 januari 2010 worden ingetrokken;

2.

met ingang van de datum van bekendmaking van deze beschikking geen toelatingen voor metam bevattende gewasbeschermingsmiddelen meer worden verleend of verlengd.

Artikel 3

1.   In afwijking van artikel 2 kan een in kolom A van bijlage I vermelde lidstaat toelatingen voor metam bevattende gewasbeschermingsmiddelen tot en met 31 december 2014 handhaven ten behoeve van de in kolom B van die bijlage vermelde toepassingen, op voorwaarde dat hij:

a)

ervoor zorgt dat het middel geen schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier meebrengt en geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu heeft;

b)

ervoor zorgt dat de gewasbeschermingsmiddelen die op de markt blijven, een nieuw etiket krijgen zodat ze aan de voorwaarden voor beperkt gebruik voldoen;

c)

de nodige maatregelen neemt om mogelijke risico’s zo gering mogelijk te houden, teneinde ervoor te zorgen dat de gezondheid van mens en dier en het milieu worden beschermd;

d)

ervoor zorgt dat er serieus naar alternatieve producten of methoden wordt gezocht, met name door middel van actieplannen.

2.   De lidstaten die gebruikmaken van de in lid 1 genoemde afwijking stellen de Commissie jaarlijks vóór 31 december op de hoogte van de maatregelen die zijn genomen uit hoofde van lid 1, met name de punten a) tot en met d), en maken jaarlijks een raming van de hoeveelheid metam die uit hoofde van dit artikel wordt gebruikt voor essentiële toepassingen.

Artikel 4

Eventuele extra termijnen die door de lidstaten worden toegestaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 6, van Richtlijn 91/414/EEG, moeten zo kort mogelijk zijn.

Voor toelatingen die worden ingetrokken overeenkomstig artikel 2, eindigt die termijn uiterlijk op 13 januari 2011.

Voor toelatingen die worden ingetrokken overeenkomstig artikel 3, eindigt die termijn uiterlijk op 31 december 2014.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

E. ERLANDSSON


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.

(3)  PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23.

(4)  PB L 15 van 18.1.2008, blz. 5.


BIJLAGE

Lijst van toelatingen bedoeld in artikel 3, lid 2

Kolom A

Kolom B

Lidstaat

Toepassing

Bodemontsmetting en onkruidbestrijding vóór het inzaaien/planten; geldt enkel voor professionele gebruikers met een passende beschermingsuitrusting onder specifiek toegelaten voorwaarden overeenkomstig artikel 3 en met inachtneming van de volgende restricties per lidstaat:

België

Potgrond (alle gewassen).

Aardappelen (poot-, consumptie- en zetmeelaardappelen), suiker- en voederbieten, uien, groenten, fruitgewassen, kruiden, boomgaarden (heraanplant), sierplanten.

Bulgarije

Broeikas: tomaten, komkommers, sla, wortelen, paprika’s, aubergines en tabak.

Cyprus

Kwekerijen, groenten, aardappelen, sierplanten, hardfruit, citrusvruchten en druiven.

Frankrijk

Groente- en fruitgewassen en hoofdzakelijk veldsla, wortelen, tomaten, aardbeien, asperges, sierplanten, bomen en struiken.

Griekenland

Potgrond en grondcompost (voor alle gewassen), gebruik binnenshuis en buitenshuis voor bodembehandeling (voor groente- en siergewassen), tabakskwekerijen.

Hongarije

Veld: aardappelen, wortelen, knolselderij, wortelpeterselie, sierplanten, bessen, appelen, peren, tabak, wijndruiven, steenvruchten, fruitkwekerijen en wijnbouw.

Broeikas: groene paprika’s, tomaten, komkommers, wortelen, knolselderij, wortelpeterselie, tabak, bessen, sierplanten.

Italië

Rijst, sla en dergelijke, tomaten, paprika’s en aubergines, cucurbitaceeën, wortelen, bolgroenten, stengelgroenten, aardappelen, tabak, heraanplant van wijn- en boomgaarden, bloemen.

Ierland

Broeikas: tomaten, anjers, komkommers, sierplanten, chrysanten en sla.

Veld: aardappelen, bollen, boomkwekerijproducten, vruchten van rubussoorten, gazon, aardbeien en bosaanplant.

Malta

Tomaten, aubergines, pepers, meloenen, watermeloenen, courgettes, komkommers en aardbeien.

Nederland

Aardappelen (poot-, consumptie- en zetmeelaardappelen), suiker- en voederbieten, uien, groenten, aardbeien, boomgaarden (heraanplant), sierplanten (inclusief het kweken van bollen), knolcyperus in alle gewassen.

Polen

Veld: aardbeien, kool, wortelen, sla, uien, knoflook.

Broeikas: tomaten, komkommers, paprika’s, aubergines.

Portugal

Aardappelen, uien, wortelen, meloenen, aardbeien, komkommers, paprika’s, tomaten, citrusgewassen, sierplanten, bodemfumigatie in kassen, bodemfumigatie in kwekerijen.

Roemenië

Groenten en sierplanten.

Spanje

Kwekerijen, zaaibedden, groenten, tabak, bloemen, aardbeien, pootaardappelen, wijngaarden.

Verenigd Koninkrijk

Kas-, kwekerij-, buiten- en potgrond vóór het planten van fruitgewassen, groentegewassen, aardappelen, kruiden, bloemen, bollen, sierplanten, vaste planten.


Commissie

28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/27


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 9 juli 2009

tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor schoeisel

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 5612)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/563/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1980/2000 kan de communautaire milieukeur worden toegekend aan een product waarvan de eigenschappen wezenlijk kunnen bijdragen tot verbeteringen van essentiële milieuaspecten.

(2)

Verordening (EG) nr. 1980/2000 bepaalt dat per productengroep specifieke criteria voor de milieukeur worden vastgesteld die op basis van de door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie opgestelde criteria worden opgesteld.

(3)

Die verordening bepaalt voorts dat de herziening van de criteria voor de milieukeur en van de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten tijdig vóór het eind van de geldigheidsperiode van de voor iedere productengroep gespecificeerde criteria moet plaatsvinden.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1980/2000 is een tijdige herziening uitgevoerd van de milieucriteria en van de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten die zijn vastgesteld in Beschikking 2002/231/EG van de Commissie van 18 maart 2002 tot vaststelling van de herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor schoeisel en tot wijziging van Beschikking 1999/179/EG (2). Die milieucriteria en de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten zijn geldig tot en met 31 maart 2010.

(5)

Bij die herziening is het wenselijk de definitie van de productengroep te wijzigen en nieuwe milieucriteria vast te stellen om rekening te houden met wetenschappelijke en marktontwikkelingen.

(6)

De milieucriteria en de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten moeten geldig zijn tot vier jaar na de datum van vaststelling van deze beschikking.

(7)

Beschikking 2002/231/EG moet derhalve worden vervangen.

(8)

Er moet een overgangsperiode worden vastgesteld voor producenten van wie de producten de milieukeur voor schoeisel hebben ontvangen op grond van de criteria van Beschikking 2002/231/EG, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan te passen aan de herziene criteria en vereisten. Het moet producenten ook worden toegestaan om aanvragen in te dienen krachtens de criteria van Beschikking 2002/231/EG, dan wel krachtens de criteria van deze beschikking, totdat de geldigheid van die beschikking verstrijkt.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De productengroep „schoeisel” omvat alle kledingsartikelen die bestemd zijn om de voeten te beschermen of te bedekken en die voorzien zijn van een vaste buitenzool die in contact komt met de grond. Schoeisel mag geen elektrische of elektronische componenten bevatten.

Artikel 2

Voor de toekenning van de communautaire milieukeur krachtens Verordening (EG) nr. 1980/2000 voor producten die in de productengroep schoeisel vallen, moet schoeisel voldoen aan de in de bijlage bij deze beschikking beschreven criteria.

Artikel 3

De milieucriteria voor de productengroep „schoeisel” en de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten zijn geldig tot vier jaar na de datum van vaststelling van deze beschikking.

Artikel 4

Voor administratieve doeleinden wordt aan de productengroep „schoeisel” het codenummer „017” toegekend.

Artikel 5

Beschikking 2002/231/EG wordt ingetrokken.

Artikel 6

1.   Aanvragen voor de milieukeur die binnen de productengroep „schoeisel” vallen en zijn ingediend vóór de datum van vaststelling van deze beschikking, worden beoordeeld overeenkomstig Beschikking 2002/231/EG.

2.   Aanvragen voor de milieukeur die binnen de productengroep „schoeisel” vallen en zijn ingediend vanaf de datum van vaststelling van deze beschikking, maar uiterlijk 31 maart 2010, kunnen worden gebaseerd op de criteria van Beschikking 2002/231/EG dan wel de criteria van deze beschikking.

Die aanvragen zullen worden beoordeeld overeenkomstig de criteria waarop zij zijn gebaseerd.

3.   Wanneer de milieukeur wordt toegekend op grond van een aanvraag die is beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn vastgesteld in Beschikking 2002/231/EG, kan die milieukeur worden gebruikt tot twaalf maanden na de datum van vaststelling van deze beschikking.

Artikel 7

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2009.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.

(2)  PB L 77 van 20.3.2002, blz. 50.


BIJLAGE

KADER

De doelstellingen van de criteria

Deze criteria zijn met name gericht op:

beperking van het gehalte aan toxische residuen,

beperking van de uitstoot van vluchtige organische verbindingen en

bevordering van de duurzaamheid van de producten.

De criteria zijn zo gekozen dat de toekenning van de milieukeur aan schoeisel waarvan de productie slechts geringe milieueffecten teweegbrengt, wordt bevorderd.

Eisen inzake beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria

De specifieke eisen inzake beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria worden binnen ieder criterium aangegeven.

In voorkomend geval mogen andere dan de voor elk criterium vermelde beproevingsmethoden worden gehanteerd voor zover de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt deze als gelijkwaardig aanvaardt.

De functionele eenheid is één paar schoenen. De eisen zijn gebaseerd op schoenmaat 40 (Parijse maat). Voor kinderschoenen geldt als referentieschoenmaat 32 (Parijse maat) (of de grootste maat indien deze kleiner is dan schoenmaat 32 (Parijse maat)).

Onderdelen van de bovenkant van de schoen die minder wegen dan 3 % van de hele bovenkant, worden buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van de criteria. Onderdelen van de zool van de schoen die minder wegen dan 3 % van de hele buitenzool, worden buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van de criteria.

In voorkomend geval mogen de bevoegde instanties om ondersteunende documentatie vragen en onafhankelijke verificaties uitvoeren.

De bevoegde instanties wordt aanbevolen bij de beoordeling van aanvragen en de controle op de overeenstemming met de criteria rekening te houden met de toepassing van erkende milieubeheerssystemen zoals EMAS of ISO 14001 (opmerking: implementatie van dergelijke beheerssystemen is niet verplicht).

CRITERIA

1.   Gevaarlijke stoffen in het eindproduct

a)

Voor schoeisel dat van leder is gemaakt, mag het eindproduct geen chroom (VI) bevatten.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager en/of zijn leverancier(s) moet(en) een verslag van de beproeving overleggen, waarbij beproevingsmethode EN ISO 17075 wordt gebruikt (detectiegrens 3 ppm). De voorbereiding van het monster moet de aanwijzingen van EN ISO 4044 volgen.

(Opmerking: de bepaling kan worden bemoeilijkt omdat soms interferentie optreedt wanneer bepaalde types gekleurd leder worden geanalyseerd)

b)

In de materialen die voor de assemblage van het product worden gebruikt, of in het eindproduct mag geen arseen, cadmium of lood voorkomen.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager en/of zijn leverancier(s) moet(en) een verslag van de beproeving overleggen, waarbij één van de volgende EN ISO 14602-beproevingsmethoden wordt gebruikt:

beproeving van de materialen voor de productassemblage. De in dit criterium genoemde stoffen zijn niet detecteerbaar in de materialen die worden gebruikt voor de fabricage van het eindproduct;

beproeving van het eindproduct. De in dit criterium genoemde stoffen zijn niet detecteerbaar in hetzij de bovendelen, hetzij de onderdelen van het schoeisel na scheiding en volledige vermaling.

Voor lederen producten moet de voorbereiding van het monster conform EN ISO 4044 zijn.

c)

De hoeveelheid vrij en gehydrolyseerd formaldehyde van de schoeiselcomponenten mag de volgende grenzen niet overschrijden:

—   textiel: niet detecteerbaar;

—   leder: 150 ppm.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager en/of zijn leverancier(s) moet(en) een verslag van de beproeving overleggen, waarbij onderstaande beproevingsmethoden worden gebruikt: textiel: EN ISO 14184-1 (detectiegrens: 20 ppm); leder: EN ISO 17226-1 of 2.

2.   Vermindering van waterverbruik (alleen voor het looien van huiden en vellen)

De volgende grenswaarden aan het waterverbruik voor het looien van huiden en vellen (1) mogen niet worden overschreden:

—   huiden: 35 m3/t;

—   vellen: 55 m3/t.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager en/of zijn leverancier(s) moet(en) passende documentatie overleggen dat de genoemde grenswaarden niet zijn overschreden.

3.   Emissies ten gevolge van de productie van het materiaal

a)

Als het afvalwater van de leerlooierijen en van de textielindustrieën rechtstreeks in zoetwater wordt geloosd, mag het chemisch zuurstofverbruik (CZV) niet hoger zijn dan 250 mg CZV/l geloosd water.

Als het afvalwater van de leerlooierijen wordt geloosd in een stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie, is dit criterium niet van toepassing, zolang kan worden aangetoond:

dat voor het lozen van afvalwater uit de leerlooierij in het stedelijke afvalwater een vergunning is verleend en

dat de stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie operationeel is en het vervolgens lozen van behandeld water in het zoetwatersysteem geschiedt overeenkomstig de communautaire minimumvereisten krachtens Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (2).

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager moet een verslag van de beproeving en aanvullende gegevens overleggen, waarbij de volgende beproevingsmethode wordt gebruikt: CZV: ISO 6060 — waterkwaliteit, bepaling van het chemisch zuurstofverbruik.

Wanneer het afvalwater in een stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie wordt geloosd, moet er documentatie van de desbetreffende autoriteit worden overgelegd waaruit blijkt dat voor de lozing vergunning is verleend, dat de gemeentelijke installatie operationeel is en dat deze voldoet aan de minimumvereisten van Richtlijn 91/271/EEG.

b)

Het van leerlooierijen afkomstige afvalwater dient na zuivering minder dan 1 mg chroom(III)/l te bevatten.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager moet een verslag van de beproeving en aanvullende gegevens overleggen, waarbij de volgende beproevingsmethoden worden gebruikt: ISO 9174 of EN 1233 of EN ISO 11885 voor Cr.

4.   Gebruik van gevaarlijke stoffen (tot op het moment van de koop)

a)

Pentachloorfenol (PCP) en tetrachloorfenol (TCP) en de zouten en esters daarvan mogen niet worden gebruikt.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager en/of zijn leverancier(s) moet(en) een verklaring overleggen dat deze chloorfenolen niet voorkomen in de materialen, alsmede een verslag van de beproeving waarbij de volgende beproevingsmethoden worden gebruikt: leder: EN ISO 17070 (detectiegrens 0,1 ppm); textiel: XP G 08-015 (detectiegrens 0,05 ppm).

b)

Er mogen geen azokleurstoffen worden gebruikt die in een van de volgende aromatische amines kunnen ontleden:

4-aminodifenyl

(92-67-1)

benzidine

(92-87-5)

4-chloor-o-toluïdine

(95-69-2)

2-naftylamine

(91-59-8)

o-aminoazotolueen

(97-56-3)

2-amino-4-nitrotolueen

(99-55-8)

p-chlooraniline

(106-47-8)

2,4-diaminoanisool

(615-05-4)

4,4’-diaminodifenylmethaan

(101-77-9)

3,3’-dichloorbenzidine

(91-94-1)

3,3’-dimethoxybenzidine

(119-90-4)

3,3’-dimethylbenzidine

(119-93-7)

3,3’-dimethyl-4,4’-diaminodifenylmethaan

(838-88-0)

p-kresidine

(120-71-8)

4,4’-methyleenbis(2-chlooraniline)

(101-14-4)

4,4’-oxydianiline

(101-80-4)

4,4’-thiodianiline

(139-65-1)

o-toluïdine

(95-53-4)

2,4-diaminotolueen

(95-80-7)

2,4,5-trimethylaniline

(137-17-7)

4-aminoazobenzeen

(60-09-3)

o-anisidine

(90-04-0)

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager en/of zijn leverancier(s) moet(en) een verklaring overleggen dat deze azokleurstoffen niet zijn gebruikt. Indien deze verklaring wordt geverifieerd, dienen de volgende beproevingsmethoden te worden gebruikt: leder — CEN ISO TS 17234; textiel: EN 14362 1 of 2.

Textiel: grenswaarde 30 ppm (opmerking: voor 4-aminoazobenzeen kunnen fout-positieve bepalingen voorkomen en is bevestiging dus gewenst);

Leder: grenswaarde 30 pp. (opmerking: voor 4-aminoazobenzeen, 4-aminodifenyl en 2-naftylamine kunnen fout-positieve bepalingen voorkomen en is bevestiging dus gewenst).

c)

De volgende N-nitrosaminen mogen niet voorkomen in rubber:

N-Nitrosodimethylamine (NDMA)

N-Nitrosodiethylamine (NDEA)

N-Nitrosodipropylamine (NDPA)

N-Nitrosodibutylamine (NDBA)

N-Nitrosopiperidine (NPIP)

N-Nitrosopyrrolidine (NPYR)

N-Nitrosomorfoline (NMOR)

N-Nitroso-N-methyl-N-fenylamine (NMPhA)

N-Nitroso-N-ethyl-N-fenylamine (NEPhA)

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager moet een verslag van de beproeving overleggen, waarbij de volgende beproevingsmethode wordt gebruikt: EN 12868 (1999-12) of EN 14602.

d)

C10-C13-chlooralkanen mogen in componenten van leder, rubber of textiel niet worden gebruikt.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager en/of zijn leverancier(s) moet(en) een verklaring overleggen dat deze chlooralkanen niet zijn gebruikt.

e)

Er mogen geen verfstoffen worden gebruikt die voldoen aan de criteria voor de indeling als carcinogeen, mutageen, giftig voor de voortplanting en schadelijk/gevaarlijk voor het milieu met de onderstaande R-zinnen: R40, R45, R49, R50, R51, R52, R53, R60, R61, R62, R63 of R68 (of een combinatie daarvan). (Indelingsregels volgens Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (3) of Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (4).

Of de indeling kan geschieden volgens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5). In dit geval mogen er geen stoffen of preparaten worden toegevoegd aan grondstoffen waaraan ten tijde van de toepassing een van de volgende gevarenaanduidingen is toegekend (of combinaties hiervan): H351, H350, H350i, H400, H410, H411, H412, H413, H360F, H360D, H361f, H361d, H360FD, H361fd, H360Fd, H360Df, H341.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager moet een verklaring overleggen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt.

f)

Alkylfenolethoxylaten (APE) en perfluoroctaansulfonaat (PFOS) mogen niet worden gebruikt.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager moet een verklaring overleggen dat deze stoffen niet zijn gebruikt.

g)

Er mogen geen verfstoffen worden gebruikt die voldoen aan de indeling als sensibiliserend voor de huid (R43). (Indelingsregels volgens de Richtlijnen 67/548/EEG of 1999/45/EG).

Of de indeling kan geschieden volgens Verordening (EG) nr. 1272/2008. In dit geval mogen er geen stoffen of preparaten worden toegevoegd aan grondstoffen waaraan ten tijde van de toepassing de volgende gevarenaanduiding is toegekend: H317.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager moet een verklaring overleggen dat deze kleurstoffen niet zijn gebruikt.

h)

Ftalaten: uitsluitend ftalaten waarvoor ten tijde van toepassing een risicobeoordeling is uitgevoerd en die niet zijn ingedeeld met de zinnen (of combinaties hiervan): R60, R61, R62, R50, R51, R52, R53, R50/53, R51/53, R52/53, overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG, mogen in het product worden gebruikt (indien van toepassing). Daarnaast zijn DNOP (di-n-octylftalaat), DINP (diisononylftalaat) en DIDP (diisodecylftalaat) niet toegestaan in het product.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager moet een verklaring overleggen dat aan dit criterium wordt voldaan.

i)

Biociden: er mogen alleen biociden worden gebruikt die werkzame stoffen bevatten die worden vermeld in bijlage IA bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (6).

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager moet een verklaring overleggen dat aan de vereisten voor dit criterium is voldaan, alsmede een lijst van de gebruikte biociden.

5.   Gebruik van vluchtige organische stoffen (VOS)bij de eindassemblage van schoenen

VOS zijn organische verbindingen met een dampdruk van ten minste 0,01 kPa bij 293,15 K of een soortgelijke vluchtigheid in de relevante gebruiksomstandigheden.

Het totale gebruik van VOS tijdens de laatste fase van de fabricage van schoeisel mag gemiddeld niet meer bedragen dan 20 g VOS/paar.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager dient een berekening te geven van het totale gebruik van VOS tijdens de laatste fase van de fabricage van schoenen, alsmede eventuele aanvullende gegevens, resultaten van beproevingen en documentatie, waarbij dit totaal is berekend overeenkomstig EN 14602. (Ten minste voor de meest recente zes maanden moeten de aankopen van leder, lijm en afwerkproducten alsmede de productie van schoeisel worden geregistreerd.)

6.   Energieverbruik

Het energieverbruik tijdens het productieproces moet worden opgegeven.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager moet de relevante informatie overleggen volgens technisch aanhangsel A1.

7.   Verpakking van het eindproduct

Indien voor de eindverpakking van het schoeisel kartonnen dozen worden gebruikt, dienen deze voor 100 % uit gerecycleerd materiaal te bestaan. Indien voor de eindverpakking van het schoeisel kunststof zakken worden gebruikt, dienen deze voor ten minste 75 % uit gerecycleerd materiaal te bestaan, of moeten zij overeenkomstig de definities van EN 13432 (7) biologisch afbreekbaar of composteerbaar zijn.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: op aanvraag dient een monster van de verpakking van het product te worden verstrekt, alsmede met een verklaring dat aan dit criterium is voldaan. Alleen primaire verpakkingen, zoals gedefinieerd in Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (8), vallen onder dit criterium.

8.   Informatie op de verpakking

a)   Gebruiksaanwijzingen

Met het product dient de volgende informatie (of een gelijkwaardige tekst) te worden vermeld:

„Deze schoenen zijn behandeld om de waterbestendigheid ervan te vergroten. Een verdere behandeling is niet nodig.” (Alleen van toepassing op schoeisel dat waterbestendig is gemaakt.)

„Laat uw schoenen zo mogelijk liever repareren dan ze weg te gooien: dat is minder belastend voor het milieu.”

„Maak bij het afdanken van schoeisel zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare voorzieningen voor recyclage.”

b)   Informatie over de milieukeur

Op de verpakking dient de volgende (of een gelijkwaardige) tekst te worden vermeld:

„Zie voor meer informatie over de EU-milieukeur de website: http://www.ecolabel.eu”.

c)   Informatie voor consumenten

Op de verpakking moet een informatiekader staan waarin de aanvrager zijn benadering van duurzaamheid voor het milieu uitlegt.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager dient een monster van de verpakking van het product te verstrekken, alsmede van de informatie die bij het product wordt verstrekt, tezamen met een verklaring dat aan elk onderdeel van dit criterium is voldaan.

9.   Informatie op de milieukeur

Kader 2 van de milieukeur bevat de volgende tekst:

weinig lucht- en waterverontreiniging,

schadelijke stoffen gereduceerd.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager dient een monster van de verpakking van het product met het etiket te verstrekken, alsmede een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.

10.   Parameters die medebepalend zijn voor duurzaamheid

Op werk- en veiligheidsschoenen moet het EG-merkteken worden aangebracht (overeenkomstig Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (9)).

Al het overige schoeisel dient te voldoen aan de eisen die in onderstaande tabel worden aangegeven.

Beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria: de aanvrager dient een verslag van de beproeving te verstrekken overeenkomstig de parameters die in onderstaande tabel worden aangegeven, waarbij de volgende beproevingsmethoden worden gebruikt:

EN 13512 — Bovenkant — buigweerstand

EN 13571 — Bovenkant — scheursterkte

EN 17707 — Buitenzolen — buigweerstand

EN 12770 — Buitenzolen — slijtweerstand

EN 17708 — Volledige zool — hechting van de bovenste zool

EN 12771 — Buitenzolen — scheursterkte

EN ISO 17700 — Beproevingsmethoden voor schachtmateriaal, voering en inlegzolen — kleurechtheid bij wrijven

 

Sportschoenen

Kinderschoenen

Vrijetijdsschoenen

Straatschoenen heren

Speciale koudeschoenen

Straatschoenen dames

Modeschoenen

Babyschoenen

Huisschoenen

Buigbestendigheid bovendelen:

(kc zonder zichtbare schade)

Droog = 100

Nat = 20

Droog = 100

Nat = 20

Droog = 80

Nat = 20

Droog = 80

Nat = 20

Droog = 100

Nat = 20

– 20o = 30

Droog = 50

Nat = 10

Droog = 15

Droog = 15

Droog = 15

Scheursterkte bovendelen:

(gemiddelde scheurkracht, N)

Leder

≥ 80

≥ 60

≥ 60

≥ 60

≥ 60

≥ 40

≥ 30

≥ 30

≥ 30

Andere materialen

≥ 40

≥ 40

≥ 40

≥ 40

≥ 40

≥ 40

≥ 30

≥ 30

≥ 30

Buigbestendigheid buitenzolen:

Kerfuitbreiding (mm)

≤ 4

≤ 4

≤ 4

≤ 4

≤ 4

≤ 4

 

 

 

Nsc = geen spontane scheurvorming

Nsc

Nsc

Nsc

Nsc

Nsc bij – 10 °C

Nsc

 

 

 

Slijtvastheid buitenzolen:

D ≥ 0,9 g/cm3 (mm3)

≤ 200

≤ 200

≤ 250

≤ 350

≤ 200

≤ 400

 

 

≤ 450

D < 0,9 g/cm3 (mg)

≤ 150

≤ 150

≤ 170

≤ 200

≤ 150

≤ 250

 

 

≤ 300

Hechtvermogen bovenzool: (N/mm)

≥ 4,0

≥ 4,0

≥ 3,0

≥ 3,5

≥ 3,5

≥ 3,0

≥ 2,5

≥ 3,0

≥ 2,5

Scheursterkte buitenzolen:

(gemiddelde sterkte, N/mm)

D ≥ 0,9 g/cm3

8

8

8

6

8

6

5

6

5

D < 0,9 g/cm3

6

6

6

4

6

4

4

5

4

Kleurechtheid aan de binnenkant van het schoeisel (voering of binnenkant van het bovendeel). Grijsschaal op het vilt na 50 keer nat te zijn geworden.

≥ 2/3

≥ 2/3

≥ 2/3

≥ 2/3

≥ 2/3

≥ 2/3

 

≥ 2/3

≥ 2/3


(1)  Huid wordt gedefinieerd als „de buitenste laag van volwassen of volgroeide grote dieren, bijvoorbeeld runderen, paarden, kamelen, olifanten enz.”. Vel wordt gedefinieerd als „de buitenste laag van een kleiner dier, bijvoorbeeld schapen en geiten, of van de onvolwassen grotere dieren, bijvoorbeeld kalveren. Varkens, reptielen, vogels en vissen vallen onder de definitie van vel.”. (International Glossary of Leather Terms, ICT).

(2)  PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40.

(3)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

(4)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

(5)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(6)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(7)  EN 13432 „Eisen voor verpakking terugwinbaar door compostering en biodegradatie — Beproevingsschema en evaluatiecriteria voor de eindacceptatie van verpakking”.

(8)  PB L 365 van 31.12.1994, artikel 3, punt 1, onder a): „verkoop- of primaire verpakking, dat wil zeggen verpakking die zo is ontworpen dat zij voor de eindgebruiker of consument op het verkooppunt een verkoopeenheid vormt”.

(9)  PB L 399 van 30.12.1989, blz. 18.

Technisch aanhangsel

A1.   Berekening energieverbruik

De berekening van het energieverbruik heeft alleen betrekking op de assemblage (productiefase) van het eindproduct.

Het gemiddelde elektriciteitsverbruik (AEC) voor elk paar schoenen kan op twee manieren worden berekend:

 

Op basis van de totale productie van schoenen van de fabriek per dag:

—   MJdp= gemiddelde energie die per dag bij de productie van schoenen wordt gebruikt [elektriciteit + fossiele brandstoffen] (berekend op jaarbasis);

—   N= gemiddeld aantal paren schoenen dat per dag wordt geproduceerd (berekend op jaarbasis).

Formula

 

Op basis van de productie van schoenen met de milieukeur van de fabriek:

—   MJep= gemiddelde energie die per dag bij de productie van schoenen met de milieukeur wordt gebruikt [elektriciteit + fossiele brandstoffen] (berekend op jaarbasis);

—   Nep= gemiddeld aantal paren schoenen met de milieukeur dat per dag wordt geproduceerd (berekend op jaarbasis).

Formula


28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/36


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 9 juli 2009

tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan kampeerterreinen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 5618)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/564/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1) en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1980/2000 kan de communautaire milieukeur worden toegekend aan een product waarvan de eigenschappen wezenlijk kunnen bijdragen tot verbeteringen van essentiële milieuaspecten.

(2)

Verordening (EG) nr. 1980/2000 bepaalt dat per productengroep specifieke criteria voor de milieukeur worden vastgesteld die op basis van de door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie opgestelde criteria worden opgesteld.

(3)

Die verordening bepaalt voorts dat de herziening van de criteria voor de milieukeur en van de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten tijdig vóór het eind van de geldigheidsperiode van de voor iedere productengroep gespecificeerde criteria moet plaatsvinden.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1980/2000 is een tijdige herziening uitgevoerd van de milieucriteria en van de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten die zijn vastgesteld in Beschikking 2005/338/EG van de Commissie van 14 april 2005 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan kampeerterreinen (2). Die milieucriteria en de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten zijn geldig tot en met 31 oktober 2009.

(5)

Bij die herziening is het wenselijk de definitie van de productengroep te wijzigen en nieuwe milieucriteria vast te stellen om rekening te houden met wetenschappelijke en marktontwikkelingen.

(6)

De milieucriteria en de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten moeten geldig zijn tot vier jaar na de datum van vaststelling van deze beschikking.

(7)

Voor kampeerterreinen moeten de milieucriteria worden onderverdeeld in verplichte en optionele criteria.

(8)

Wat betreft de aanvraagkosten en de vergoedingen voor het gebruik van de milieukeur door micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (3), is het in verband met de beperkte middelen van de micro-ondernemingen en hun aandeel binnen deze productengroep wenselijk om kortingen toe te passen in aanvulling op die van Verordening (EG) 1980/2000 en de artikelen 1 en 2 van Beschikking 2000/728/EG van de Commissie van 10 november 2000 tot vaststelling van de aanvraagkosten en de jaarlijkse vergoedingen voor de communautaire milieukeur (4), overeenkomstig artikel 5 van Beschikking 2000/728/EG.

(9)

Beschikking 2005/338/EG moet derhalve worden vervangen.

(10)

Er moet een overgangsperiode worden vastgesteld voor dienstverleners van wie de diensten de milieukeur voor kampeerterreinen hebben ontvangen op grond van de criteria van Beschikking 2005/338/EG, zodat zij voldoende tijd hebben om hun diensten aan te passen aan de herziene criteria en vereisten. Het moet dienstverleners ook worden toegestaan om aanvragen in te dienen krachtens de criteria van Beschikking 2005/338/EG, dan wel krachtens de criteria van deze beschikking, totdat de geldigheid van die beschikking verstrijkt.

(11)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De productengroep „kampeerterreinen” omvat als hoofddienst tegen vergoeding de verstrekking van kampeerplaatsen die zijn uitgerust voor kampeermiddelen binnen een vastgestelde ruimte.

De productengroep omvat ook andere onderkomens voor logiesverstrekking aan gasten en openbare ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen indien deze binnen de vastgestelde ruimte worden geboden.

2.   De diensten die binnen die vastgestelde ruimte worden geboden, kunnen ook het bereiden en serveren van voedsel en vrijetijdsactiviteiten onder het beheer van de beheerder of eigenaar van het kampeerterrein omvatten.

3.   Voor de toepassing van deze beschikking omvat het bereiden en serveren van voedsel het ontbijt en omvatten fitness- en vrijetijdsactiviteiten sauna’s, zwembaden en alle andere soortgelijke faciliteiten op het kampeerterrein en de groenvoorzieningen die geen deel uitmaken van de kampeerterreinstructuur, zoals parken en tuinen die voor de gasten toegankelijk zijn.

4.   Voor de toepassing van deze beschikking geldt voor micro-ondernemingen de definitie van Aanbeveling 2003/361/EG.

Artikel 2

1.   Voor de toekenning van de communautaire milieukeur krachtens Verordening (EG) nr. 1980/2000 (hierna „de milieukeur” genoemd) moet een kampeerterrein aan alle onderstaande voorwaarden voldoen:

a)

het moet onder de productengroep „kampeerterreinen” vallen;

b)

het moet voldoen aan alle criteria in afdeling A van de bijlage bij deze beschikking;

c)

het moet voldoen aan een voldoende aantal criteria in afdeling B van de bijlage bij deze beschikking teneinde het in de leden 2 en 3 bedoelde aantal punten te behalen.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), moet het kampeerterrein ten minste het volgende aantal punten ontvangen:

a)

twintig punten voor de hoofddienst;

b)

vierentwintig punten indien bovendien andere onderkomens voor logiesverstrekking aan gasten worden geboden.

3.   De in lid 2 bedoelde respectieve punten worden verhoogd met de volgende punten, mits aangeboden door dezelfde beheerder of eigenaar van het kampeerterrein:

a)

drie punten voor het bereiden en serveren van voedsel;

b)

drie punten voor groenvoorzieningen of buitengebieden die toegankelijk zijn voor gasten en die geen deel uitmaken van de kampeerterreinstructuur;

c)

drie punten voor fitness- of vrijetijdsactiviteiten of vijf punten wanneer de fitness- of vrijetijdsactiviteit plaatsvindt in een „wellnesscentrum”.

Artikel 3

1.   In afwijking van artikel 1, lid 3, van Beschikking 2000/728/EG worden bij een door een micro-onderneming ingediende aanvraag om toekenning van de milieukeur de aanvraagkosten met 75 % verlaagd, waarbij geen andere korting mogelijk is.

2.   In afwijking van artikel 2, lid 5, eerste zin, van Beschikking 2000/728/EG bedraagt de minimale jaarlijkse vergoeding voor het gebruik van de milieukeur door een micro-onderneming 100 EUR.

3.   De jaaromzet voor alle kampeerterreinen wordt berekend door de leveringsprijs te vermenigvuldigen met het aantal overnachtingen en het resultaat van deze vermenigvuldiging met 50 % te verminderen. De leveringsprijs is de door de gast betaalde gemiddelde vergoeding voor een overnachting, met inbegrip van alle kosteloze diensten.

4.   De in artikel 2, leden 6 tot en met 10, van Beschikking 2000/728/EG vastgestelde kortingen op de minimale jaarlijkse vergoeding zijn van toepassing

Artikel 4

De milieucriteria voor de productengroep „kampeerterreinen” en de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten zijn geldig tot vier jaar na de datum van vaststelling van deze beschikking.

Artikel 5

Voor administratieve doeleinden wordt aan de productengroep „kampeerterreinen” het codenummer „026” toegekend.

Artikel 6

Beschikking 2005/338/EG wordt ingetrokken.

Artikel 7

1.   Aanvragen voor de milieukeur die binnen de productengroep „kampeerterreinen” vallen en zijn ingediend vóór de datum van vaststelling van deze beschikking, worden beoordeeld overeenkomstig Beschikking 2005/338/EG.

2.   Aanvragen voor de milieukeur die binnen de productengroep „kampeerterreinen” vallen en zijn ingediend vanaf de datum van vaststelling van deze beschikking, maar uiterlijk op 31 oktober 2009, kunnen worden gebaseerd op de criteria van Beschikking 2005/338/EG dan wel de criteria van deze beschikking.

Die aanvragen worden beoordeeld overeenkomstig de criteria waarop zij zijn gebaseerd.

3.   Wanneer de milieukeur wordt toegekend op grond van een aanvraag die is beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn vastgesteld in Beschikking 2005/338/EG, kan die milieukeur worden gebruikt tot twaalf maanden na de datum van vaststelling van deze beschikking.

Artikel 8

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2009.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.

(2)  PB L 108 van 29.4.2005, blz. 67.

(3)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(4)  PB L 293 van 22.11.2000, blz. 18.


BIJLAGE

KADER

De doelstellingen van deze criteria

Deze criteria hebben tot doel de voornaamste milieueffecten van de drie fasen van de levenscyclus van de dienst van een kampeerterrein (aankoop, dienstverlening, afvalvorming) te beperken. In het bijzonder gaat het erom:

het energieverbruik te beperken,

het waterverbruik te beperken,

de afvalproductie te beperken,

het gebruik van hernieuwbare hulpbronnen en van stoffen die minder gevaarlijk voor het milieu zijn, te bevorderen,

milieuvoorlichting en -educatie te bevorderen.

Specificaties

Kampeermiddelen in de zin van artikel 1 omvatten onder meer tenten, caravans, mobilhomes en kampeerwagens. Onderkomens voor logiesverstrekking aan gasten omvatten faciliteiten zoals bungalows, verhuurde kampeermiddelen en appartementen. Openbare ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen omvatten onder meer was- en kookfaciliteiten, supermarkten en informatiefaciliteiten.

Beoordelings- en verificatievereisten

De specifieke beoordelings- en verificatievereisten worden direct onder elk criterium in de afdelingen A en B vermeld.

In voorkomend geval mogen andere dan de voor elk criterium vermelde beproevingsmethoden en -normen worden gehanteerd voor zover de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt deze als gelijkwaardig aanvaardt.

Wanneer de aanvrager verklaringen, documentatie, analyses, testrapporten of ander bewijsmateriaal moet indienen om aan te tonen dat aan de criteria wordt voldaan, wordt ervan uitgegaan dat deze afkomstig mogen zijn van de aanvrager en/of van diens leveranciers en/of van hun toeleveranciers enz., naargelang van het geval.

De bevoegde autoriteiten dienen inspecties ter plaatse uit te voeren voordat de vergunning wordt verleend.

In voorkomend geval mogen de bevoegde instanties om ondersteunende documentatie vragen en onafhankelijke verificaties uitvoeren. Gedurende de vergunningsperiode zullen de bevoegde instanties de overeenstemming met de criteria controleren.

De bevoegde instanties wordt aanbevolen bij de beoordeling van aanvragen en de controle op de overeenstemming met de criteria rekening te houden met de toepassing van erkende milieubeheerssystemen zoals EMAS of ISO 14001.

(Opmerking: implementatie van dergelijke beheerssystemen is niet verplicht.)

Algemene vereisten

Om voor de milieukeur in aanmerking te komen, dient de aanvrager te voldoen aan communautaire, nationale en plaatselijke vereisten. In het bijzonder moet het volgende worden gewaarborgd:

1.

De fysieke structuur is legaal gebouwd en voldoet aan alle relevante wet- of regelgeving van het gebied waar deze is gebouwd, in het bijzonder betreffende het behoud van landschap en biodiversiteit;

2.

De fysieke structuur voldoet aan de communautaire, nationale en plaatselijke wet- en regelgeving inzake energiebehoud, waterbronnen, waterzuivering en -lozing, afvalinzameling en -verwerking, onderhoud van apparatuur, veiligheids- en gezondheidsvoorschriften;

3.

De onderneming is operationeel en geregistreerd, zoals vereist door nationale en/of plaatselijke wetgeving, en het personeel is legaal in dienst en verzekerd.

AFDELING A

VERPLICHTE CRITERIA ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, LID 1

ENERGIE

1.   Elektriciteit uit hernieuwbare bronnen

Ten minste 50 % van de elektriciteit die voor alle doeleinden wordt gebruikt, moet worden geleverd door hernieuwbare energiebronnen als gedefinieerd in Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en van de Raad. (1)

Dit criterium is niet van toepassing op kampeerterreinen die geen toegang hebben tot een markt die uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie aanbiedt.

Bindende contractuele beperkingen (zoals boetebepalingen) van minimaal twee jaar voor de wijziging van energieleverancier kan worden beschouwd als „geen toegang” tot een markt die uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie aanbiedt.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van (of het contract met) de elektriciteitsleverancier over waaruit blijkt om welke hernieuwbare energiebron(nen) het gaat, welk percentage van de geleverde elektriciteit van een hernieuwbare bron afkomstig is, documentatie over de gebruikte ketels (warmtegeneratoren), indien van toepassing, en een indicatie van het maximaal leverbare percentage. Ingevolge Richtlijn 2001/77/EG worden met hernieuwbare energiebronnen hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen bedoeld (windenergie, zonne-energie, aardwarmte, golfenergie, getijdenenergie, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas). Wanneer het kampeerterrein geen toegang heeft tot een markt die uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie aanbiedt, moet documentatie worden overlegd om de aanvraag van hernieuwbare energie aan te tonen.

2.   Steenkool en zware oliën

Zware oliën met een zwavelgehalte van meer dan 0,1 % en steenkool mogen niet als energiebron worden gebruikt. Steenkool die voor decoratiehaarden wordt gebruikt, is uitgezonderd van dit criterium.

Dit criterium is alleen van toepassing op kampeerterreinen met een onafhankelijk verwarmingssysteem.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, waarin wordt aangegeven van welke energiebronnen wordt gebruikgemaakt.

3.   Rendement en warmtegeneratie

Als er een nieuwe warmtegeneratiecapaciteit wordt geïnstalleerd binnen de geldigheidsduur van de toegekende milieukeur, moet dit een hoogrendabele warmtekrachtkoppelingseenheid (zoals gedefinieerd in artikel 3 en bijlage III bij Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (2)), een warmtepomp of een ketel met een hoog rendement zijn. In het laatste geval moet het rendement van een dergelijke ketel vier sterren zijn (ca. 92 % bij 50 °C en 95 % bij 70 °C), zulks gemeten volgens Richtlijn 92/42/EEG van de Raad (3), dan wel volgens relevante productnormen en voorschriften voor ketels die niet onder die richtlijn vallen.

Bestaande olie- en gasgestookte centraleverwarmingsketels zoals gedefinieerd in Richtlijn 92/42/EEG moeten voldoen aan rendementsnormen die ten minste gelijk zijn aan drie sterren, zoals bepaald in de richtlijn. Bestaande warmtekrachtkoppelingseenheden moeten voldoen aan de definitie van hoog rendement in Richtlijn 2004/8/EG.

Het rendement van ketels die niet onder Richtlijn 92/42/EEG (4) vallen, moet in overeenstemming zijn met de instructies van de fabrikant en met voor het rendement geldende nationale en plaatselijke wetgeving, maar voor dergelijke bestaande ketels (met uitzondering van ketels op biomassa) wordt een rendement onder 88 % niet geaccepteerd.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een technische specificatie van de verantwoordelijke voor de verkoop en/of het onderhoud van de ketel over, met opgave van het rendement.

4.   Airconditioning

Airconditioners voor huishoudelijk gebruik die binnen de geldigheidsduur van de toegekende milieukeur worden aangekocht, moeten ten minste zijn ingedeeld in energie-efficiëntieklasse A zoals bepaald in Richtlijn 2002/31/EG van de Commissie (5), of een vergelijkbare energie-efficiëntie hebben.

Opmerking: dit criterium is niet van toepassing op airconditioners die ook andere energiebronnen kunnen gebruiken, op luchtwater- en waterwaterapparaten, en evenmin op eenheden met een output (koelvermogen) van meer dan 12 kW.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt technische specificaties over van de fabrikant of van beroepstechnici die verantwoordelijk zijn voor de verkoop, de installatie en/of het onderhoud van het airconditioningsysteem.

5.   Energierendement van gebouwen

Het kampeerterrein moet voldoen aan nationale wetgeving en plaatselijke bouwbesluiten met betrekking tot energierendement en de energieprestaties van gebouwen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt het energiecertificaat krachtens Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) over of, indien niet aanwezig in het nationale tenuitvoerleggingssysteem, de resultaten van een energiecontrole, uitgevoerd door een onafhankelijke deskundige op het gebied van energieprestaties van gebouwen.

6.   Raamisolatie

Alle ramen in verwarmde en/of van airconditioning voorziene kamers en gemeenschappelijke ruimten moeten, volgens de plaatselijke regelingen en naargelang de vereisten van het klimaat, een aangepaste graad van warmte-isolatie hebben en tevens in passende mate van geluidsisolatie zijn voorzien. (Dit geldt niet voor verhuurde caravans en mobilhomes die niet in het bezit zijn van de eigenaar van het kampeerterrein.)

Alle ramen in verwarmde en/of van airconditioning voorziene kamers en gemeenschappelijke ruimten die zijn toegevoegd of vernieuwd na het verkrijgen van de communautaire milieukeur, moeten voldoen aan Richtlijn 2002/91/EG (artikelen 4, 5 en 6) en Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (7) en hierop betrekking hebbende nationale technische vereisten voor de tenuitvoerlegging ervan.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van een beroepstechnicus over waarin wordt bevestigd dat aan dit criterium wordt voldaan, en die de waarden van de warmtedoorgangscoëfficient bevat (U-waarde). Voor ramen die voldoen aan Richtlijn 2002/91/EG moet de aanvrager het energiecertificaat overleggen of, indien niet beschikbaar in het nationale tenuitvoerleggingssysteem, een verklaring van de aannemer.

7.   Uitschakelen van verwarming of airconditioning

Indien de verwarming en/of de airconditioning niet automatisch worden uitgeschakeld wanneer de ramen openstaan, moet de gast in gemakkelijk toegankelijke informatie worden verzocht de ramen te sluiten wanneer de verwarming of de airconditioning aanstaat. Individuele verwarmings- en/of airconditioningsystemen die zijn aangeschaft na verkrijging van de communautaire milieukeur moeten worden uitgerust met een automatisch uitschakelingsmechanisme wanneer de ramen zijn geopend.

Dit criterium is alleen van toepassing op kampeerterreinen met verwarming en/of airconditioning.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met de tekst van de informatie voor de gasten (voor zover van toepassing).

8.   Uitschakelen van lichten

Indien er in de verhuurde onderkomens geen inrichting aanwezig is om de lichten automatisch uit te schakelen, moet de gast in gemakkelijk toegankelijke informatie worden verzocht dit bij het verlaten van het onderkomen zelf te doen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met de informatieprocedures.

9.   Energie-efficiënte gloeilampen

a)

Ten minste 80 % van alle op het kampeerterrein gebruikte gloeilampen behoren tot energie-efficiëntieklasse A als gedefinieerd in Richtlijn 98/11/EG van de Commissie (8). Dit geldt niet voor lampen met zodanige fysieke eigenschappen dat vervanging door spaarlampen niet mogelijk is.

b)

100 % van de gloeilampen met waarschijnlijk meer dan vijf branduren per dag moet behoren tot energie-efficiëntieklasse A als gedefinieerd in Richtlijn 98/11/EG. Dit geldt niet voor lampen met zodanige fysieke eigenschappen dat vervanging door spaarlampen niet mogelijk is.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met beide delen van dit criterium over, tezamen met een aanduiding van de energie-efficiëntieklasse van de verschillende gebruikte gloeilampen.

10.   Apparaten voor buitenverwarming

Op het kampeerterrein worden uitsluitend apparaten gebruikt die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen om gebieden in de openlucht te verwarmen, zoals rookruimtes of terrassen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, waarin wordt aangegeven van welke energiebronnen wordt gebruikgemaakt, wanneer apparaten op hernieuwbare energie worden gebruikt.

WATER

11.   Debiet van kranen en douches

Het gemiddelde debiet van kranen en douches, exclusief badkranen, keukenkranen en vulstations, mag niet hoger zijn dan 9 liter per minuut.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over en relevante documentatie, tezamen met een toelichting waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet.

12.   Afvalemmers in toiletten

Elk toilet moet een geschikte afvalemmer hebben en de gast moet worden verzocht bepaalde soorten afval niet in het toilet, maar in de daarvoor bestemde afvalemmer te deponeren.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met de desbetreffende tot de gasten gerichte informatie.

13.   Doorspoeling van urinoirs

Alle urinoirs moeten worden voorzien van hetzij een automatisch (met tijdmechanisme), hetzij een handmatig doorspoelsysteem, zodat er niet voortdurend wordt doorgespoeld.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met relevante documentatie over de geïnstalleerde urinoirs.

14.   Verschonen van handdoeken en lakens

De gast wordt bij aankomt geïnformeerd over het milieubeleid op het kampeerterrein. In deze informatie wordt vermeld dat lakens en handdoeken in verhuurde onderkomens hetzij op verzoek van de gast worden verschoond, hetzij standaard volgens de frequentie die is vastgesteld in het milieubeleid van het kampeerterrein of is vereist bij wetgeving en/of nationale regelgeving. Dit geldt alleen voor verhuurde onderkomens waar de verstrekking van handdoeken en/of lakens bij de dienst is inbegrepen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met relevante documentatie waaruit blijkt hoe de gast wordt geïnformeerd en hoe het kampeerterrein ingaat op de verzoeken van de gast.

15.   Juiste verwijdering van afvalwater

Het kampeerterrein informeert gasten en personeelsleden over de juiste wijze van afvalwaterlozing ter voorkoming van lozing van stoffen die de behandeling van afvalwater kunnen verhinderen, overeenkomstig het gemeentelijk afvalwaterplan en communautaire regelgeving. Wanneer er geen gemeentelijk afvalwaterplan is, verschaft het kampeerterrein een algemene lijst van stoffen die niet met het afvalwater mogen worden geloosd, overeenkomstig Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad (9).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met relevante documentatie (indien beschikbaar afvalwaterplan en mededeling aan gasten en personeel).

DETERGENTEN EN ONTSMETTINGSMIDDELEN

16.   Ledigingspunt voor chemische toiletten

Indien het kampeerterrein over een septische tank beschikt, moet het afval uit chemische toiletten afzonderlijk of anderszins op correcte wijze worden ingezameld en behandeld. Indien het terrein op de openbare riolering is aangesloten, is een speciale afvoerbak of ledigingsvoorziening ter voorkoming van morsen voldoende.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, alsmede relevante documentatie met inbegrip van specifieke verwijderingsvoorschriften van de plaatselijke overheidsinstantie, tezamen met informatie over de chemische afvoerbak.

17.   Ontsmettingsmiddelen

Ontsmettingsmiddelen mogen alleen worden gebruikt indien zij nodig zijn om aan de wettelijke hygiënevoorschriften te voldoen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met een aanduiding van de plaatsen waar en de tijdstippen waarop ontsmettingsmiddelen worden gebruikt.

AFVAL

18.   Afvalscheiding door de gasten

Gasten worden geïnformeerd over hoe en waar zij hun afval kunnen scheiden overeenkomstig de beste plaatselijke of nationale systemen binnen de gebieden waartoe het kampeerterrein behoort. Passende bakken voor gescheiden afval moeten net zo gemakkelijk bereikbaar zijn als de bakken voor restafval.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met relevante documentatie over de informatie aan gasten en de uitleg waar de bakken op het kampeerterrein staan.

19.   Afvalscheiding

Afval wordt gescheiden in de categorieën die door de lokale of nationale afvalbeheerdiensten afzonderlijk kunnen worden behandeld, waarbij speciale voorzichtigheid wordt betracht met betrekking tot gevaarlijk afval, dat wordt gescheiden, ingezameld en verwijderd zoals genoemd in Beschikking 2000/532/EG van de Commissie (10), en er worden stappen ondernomen voor een passende verwerking ervan. Deze lijst omvat onder andere toners, inkt, koel- en elektrische apparatuur, batterijen, spaarlampen, geneesmiddelen, oliën en vetten enz., en elektrische apparaten zoals genoemd in Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) en Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (12).

Indien de plaatselijke instanties niet in gescheiden afvalinzameling en/of -verwijdering voorzien, moet de leiding van het kampeerterrein deze instanties schriftelijk haar bereidheid mededelen om het afval gescheiden aan te bieden, en haar bezorgdheid uiten over het ontbreken van gescheiden afvalinzameling en/of -verwijdering. Indien de plaatselijke instantie geen voorzieningen voor de verwijdering van gevaarlijk afval heeft, moet de aanvrager ieder jaar een verklaring van deze instantie overleggen waarin wordt bevestigd dat een systeem voor de verwijdering van gevaarlijk afval ontbreekt.

Het verzoek aan de plaatselijke instantie om te voorzien in gescheiden afvalinzameling en/of -verwijdering moet jaarlijks worden herhaald.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met een aanduiding van de verschillende afvalcategorieën die de lokale instanties accepteren, en/of relevante contracten met particuliere bedrijven. In voorkomend geval moet de aanvrager jaarlijks de desbetreffende verklaring aan de lokale instantie overleggen.

20.   Wegwerpproducten

Tenzij de wet zulks vereist, mogen geen wegwerptoiletartikelen (niet navulbaar), zoals shampoo en zeep, en andere producten (niet herbruikbaar) zoals douchekapjes, borstels, nagelvijltjes enz. worden gebruikt. Waar dergelijke producten bij wet worden vereist, moet de aanvrager zijn gasten beide mogelijkheden bieden en hen met passende communicatie stimuleren om de niet-wegwerpartikelen te gebruiken.

Wegwerpbekers en -glazen en wegwerpborden en -bestek mogen uitsluitend worden gebruikt wanneer zij zijn gemaakt van hernieuwbare grondstoffen en biologisch afbreekbaar en composteerbaar zijn volgens EN 13432.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met relevante informatie waarin wordt uitgelegd hoe aan het criterium wordt voldaan (inclusief de wetgeving op grond waarvan het gebruik van wegwerpproducten vereist is) en consistente documentatie betreffende de navulbare producten en/of de aan de gasten verstrekte informatie betreffende het stimuleren van het gebruik van herbruikbare producten (indien van toepassing).

Teneinde aan te tonen dat wegwerpbekers en -glazen en wegwerpborden en -bestek voldoen aan deze criteria, moet bewijs van de naleving van EN 13432 worden overgelegd.

21.   Ontbijtverpakkingen

Tenzij de wet zulks vereist mogen geen portieverpakkingen worden gebruikt bij het serveren van ontbijt en ander voedsel, met uitzondering van smeerbare dierlijke vetproducten (zoals boter, margarine en zachte kaas), chocoladepasta en pindakaas, en confituur en jam voor diëten of diabetici.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, en een uitvoerige toelichting waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met een lijst van gebruikte portieverpakkingen en de wetgeving waarin dit wordt vereist.

ANDERE DIENSTEN

22.   Rookverbod in openbare ruimten

Alle openbare binnenruimten bevatten een gedeelte waar niet mag worden gerookt.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over.

23.   Openbaar vervoer

Gasten en personeel moeten via het belangrijkste communicatiekanaal gemakkelijk toegang hebben tot informatie over de manier waarop het kampeerterrein met het openbaar vervoer bereikbaar is. Wanneer openbaar vervoer niet voorhanden is, moet tevens informatie over andere uit milieuoogpunt te prefereren middelen van vervoer worden verschaft.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met exemplaren van het beschikbare informatiemateriaal.

ALGEMEEN BEHEER

Aanvragers met een uit hoofde van Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13) geregistreerd of op grond van ISO 14001 gecertificeerd milieubeheerssysteem voldoen automatisch aan onderstaande algemene beheerscriteria, met uitzondering van de criteria 28, 29 en 30 (gegevensverzameling en informatie). In zulke gevallen vormt de EMAS-registratie of de ISO 14001-certificering het bewijs dat aan deze criteria wordt voldaan.

24.   Onderhoud van ketels en airconditioningsystemen

Onderhoud van ketels en airconditioningsystemen moet ten minste eenmaal per jaar plaatsvinden, of vaker naargelang van de wettelijke vereisten of de behoefte, en wel door behoorlijk gekwalificeerde beroepstechnici, op basis van IEC- of nationale normen waar deze van toepassing zijn, dan wel volgens de instructies van de fabrikant.

Voor airconditioningsystemen moet het onderhoud (controle op lekkage en reparaties) worden uitgevoerd volgens Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad (14), in lijn met de hoeveelheid F-gas (gefluoreerd broeikasgas) die het systeem bevat, als volgt:

ten minste één keer per jaar voor systemen die 3 kg of meer F-gas bevatten (dit geldt niet voor apparaten met hermetisch afgesloten systemen, die als zodanig zijn geëtiketteerd en minder dan 6 kg gefluoreerd broeikasgas bevatten);

ten minste één keer per halfjaar voor systemen die 30 kg of meer F-gas bevatten;

ten minste één keer per drie maanden voor systemen die 300 kg of meer F-gas bevatten.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met alle delen van dit criterium over, tezamen met een beschrijving van de ketels en hun onderhoudsplan, alsmede met bijzonderheden over de met het onderhoud belaste personen/bedrijven en een lijst van punten die bij het onderhoud worden gecontroleerd.

Voor airconditioningsystemen die 3 kg of meer F-gas bevatten, verstrekt de aanvrager documenten over de hoeveelheid en het type F-gas dat is geïnstalleerd, de toegevoegde hoeveelheden en de tijdens het onderhoud en de uiteindelijke afvoer teruggewonnen hoeveelheden, evenals de identificatie van het bedrijf of de monteur die verantwoordelijk is voor het onderhoud, alsmede de data en resultaten van controles op lekkage en relevante informatie waarin de aparte stationaire apparatuur met meer dan 30 kg F-gas wordt vermeld.

25.   Beleid en milieuprogramma

De bedrijfsleiding moet een milieubeleid hebben en een eenvoudige milieubeleidsverklaring alsmede een nauwkeurig geformuleerd actieprogramma opstellen om te verzekeren dat dit milieubeleid daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

In het actieprogramma moeten doelstellingen worden aangegeven voor de te leveren milieuprestaties met betrekking tot energie, water, chemicaliën en afval, welke om de twee jaar, met inachtneming van de optionele criteria en de verzamelde gegevens (indien beschikbaar), moeten worden herzien. Hierbij moet de persoon worden vermeld die optreedt als milieuverantwoordelijke van het kampeerterrein en die verantwoordelijk is voor het nemen van de nodige maatregelen en de verwezenlijking van de milieudoelstellingen. Het milieubeleid kan door de gasten worden geraadpleegd. Door middel van vragen- of controlelijsten zullen op- en aanmerkingen van gasten worden verzameld en hiermee moet rekening worden gehouden.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met een exemplaar van het milieubeleid of de beleidsverklaring en het actieprogramma, en van de procedures die worden gevolgd om rekening te houden met de inbreng van gasten.

26.   Opleiding van personeel

De leiding van het kampeerterrein moet zorgen voor informatie en opleiding voor het personeel, waaronder schriftelijk vastgelegde procedures of handleidingen, om te zorgen dat milieumaatregelen worden toegepast en om het personeel milieuvriendelijk gedrag bij te brengen. De volgende onderwerpen worden in het bijzonder onder de aandacht gebracht:

 

Betreffende energiebesparing:

Het personeel wordt opgeleid in manieren om energie te besparen.

 

Betreffende waterbesparing:

Het personeel wordt opgeleid om elke dag te controleren of er zichtbare lekken zijn en zo nodig passende maatregelen te nemen;

Bloemen en buitengebieden worden gewoonlijk vóór de middag of na zonsondergang bewaterd, waar dit door regionale of klimatologische omstandigheden wenselijk is;

Het personeel wordt ingelicht over het beleid van het kampeerterrein inzake criterium 14 betreffende het verschonen van handdoeken, en wordt geïnstrueerd over de manier om aan dit criterium te voldoen.

 

Betreffende chemische stoffen:

Het personeel wordt opgeleid om de aanbevolen hoeveelheid detergenten en ontsmettingsmiddelen die op de verpakking worden vermeld, niet te overschrijden.

 

Betreffende afval:

Het personeel wordt opgeleid om afval in categorieën die afzonderlijk kunnen worden behandeld door de plaatselijke of nationale afvalbeheerdiensten, zoals gedefinieerd in criterium 19, in te zamelen, te scheiden en naar passende afvalverwerking te brengen;

Het personeel wordt opgeleid om gevaarlijk afval, zoals genoemd in Beschikking 2000/532/EG en zoals gedefinieerd in criterium 19, in te zamelen, te scheiden en naar passende afvalverwerking te brengen.

Alle nieuwe personeelsleden krijgen een passende opleiding binnen vier weken na aanvang van hun werkzaamheden en alle personeelsleden ten minste één keer per jaar.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met bijzonderheden over het opleidingsprogramma en, de inhoud ervan, onder vermelding van welke medewerkers welke opleiding hebben gekregen en de data waarop deze opleidingen hebben plaatsgevonden. De aanvrager legt ook exemplaren van procedures en personeelsmededelingen betreffende alle genoemde onderwerpen over.

27.   Informeren van gasten

De leiding van het kampeerterrein moet de gasten, inclusief conferentiedeelnemers, informeren over haar milieubeleid, met inbegrip van veiligheids- en brandveiligheidsaspecten, en hen vragen de uitvoering te ondersteunen. De aan gasten kenbaar gemaakte informatie verwijst naar de genomen maatregelen in het kader van het milieubeleid en geeft informatie over de communautaire milieukeur. Aan de gasten moet bij de receptie informatie worden uitgereikt, met inbegrip van een vragenlijst waarin zij hun visie op de milieuaspecten van het kampeerterrein kenbaar kunnen maken. Verzoeken aan de gasten om de milieudoelstellingen te ondersteunen, moeten voor hen zichtbaar worden aangebracht, en met name in de openbare ruimten en de verhuurde onderkomens.

De specifieke acties voor de verschillende gebieden zijn als volgt:

 

Betreffende energie:

Indien van toepassing, volgens criteria 7 en 8, gasten informeren over het uitschakelen van verwarming, airconditioning en lampen.

 

Betreffende water en afvalwater:

In de sanitaire ruimten en badkamers is passende informatie aanwezig voor de gast over hoe hij het kampeerterrein kan helpen water te besparen;

De gast wordt gevraagd het personeel te waarschuwen bij lekkages;

In de toiletten worden gasten via mededelingen gevraagd hun afval in de afvalbakken te deponeren, in plaats van in de toiletten;

De gasten worden geïnformeerd over de noodzaak en plicht om afvalwater correct uit hun mobiele verblijfplaatsen af te voeren.

 

Betreffende afval:

Gasten worden geïnformeerd over het afvalbeperkingsbeleid van het kampeerterrein en het gebruik van kwaliteitsproducten in plaats van wegwerpproducten en portieverpakkingen, en worden aangemoedigd om niet-wegwerpproducten te gebruiken in gevallen waar de wetgeving het gebruik van wegwerpartikelen vereist;

Gasten worden geïnformeerd over hoe en waar zij binnen het gebied dat tot het kampeerterrein behoort, volgens de plaatselijke of nationale systemen afval kunnen scheiden en waar ze gevaarlijke stoffen kunnen inleveren.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met exemplaren van de informatiebladen en mededelingen ten behoeve van de gasten, en geeft aan welke procedures worden gevolgd om de vragenlijsten te verspreiden en in te zamelen en met de antwoorden rekening te houden.

28.   Gegevens over energie- en waterverbruik

Het kampeerterrein moet procedures hebben voor het inzamelen en bijhouden van gegevens over het totale energieverbruik (kWh), het verbruik van elektriciteit en andere energie (kWh), en het waterverbruik (in liter).

De gegevens moeten tijdens het openingsseizoen van het kampeerterrein waar mogelijk maandelijks of ten minste jaarlijks worden verzameld en eveneens worden uitgedrukt in verbruik per overnachting en per m2 binnenruimte.

Het kampeerterrein moet de resultaten jaarlijks doorgeven aan de bevoegde instantie die de aanvraag heeft beoordeeld.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met een beschrijving van de procedures. Bij de aanvraag voegt hij de gegevens van bovengenoemd verbruik over ten minste de zes voorgaande maanden (indien beschikbaar), en vervolgens verstrekt hij deze gegevens jaarlijks, steeds over het voorgaande jaar of de voorgaande openingsperiode. Voor het woongedeelte (langdurig verblijf) mag het aantal overnachtingen worden gebaseerd op een schatting door de eigenaar van het kampeerterrein.

29.   Inzameling van andere gegevens

Het kampeerterrein moet procedures hebben voor het inzamelen en het bijhouden van gegevens over het verbruik van chemicaliën, uitgedrukt in kg en/of liter, waarbij wordt vermeld of het product al dan niet geconcentreerd is, alsmede de hoeveelheid geproduceerd afval (in liter en/of kg ongesorteerd afval).

De gegevens moeten waar mogelijk maandelijks of ten minste jaarlijks worden ingezameld en moeten eveneens worden uitgedrukt in verbruik of productie per overnachting en per m2 binnenruimte.

Het kampeerterrein moet de resultaten jaarlijks doorgeven aan de bevoegde instantie die de aanvraag heeft beoordeeld.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met een beschrijving van de procedures. Bij de aanvraag voegt hij de gegevens van bovengenoemd verbruik over ten minste de zes voorgaande maanden (indien beschikbaar), en vervolgens verstrekt hij deze gegevens jaarlijks, steeds over het voorgaande jaar of de voorgaande openingsperiode. De aanvrager geeft aan welke diensten er worden aangeboden en of wasgoed ter plaatse wordt gereinigd.

30.   In de milieukeur op te nemen informatie

Kader 2 van de milieukeur moet de volgende tekst bevatten:

Dit kampeerterrein neemt actief maatregelen om hernieuwbare energiebronnen te gebruiken, om energie en water te besparen, om de hoeveelheid afval te beperken en om het plaatselijke milieu te verbeteren.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager verstrekt een voorbeeld van de wijze waarop hij de milieukeur zal gebruiken, alsmede een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.

AFDELING B

OPTIONELE CRITERIA ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, LEDEN 1 EN 2

Aan elk van de criteria in dit deel is een waarde in punten of in gedeelten daarvan toegekend. Om voor toekenning van de milieukeur in aanmerking te komen, moet een kampeerterrein een minimumaantal punten behalen. Indien het aanbieden van andere onderkomens voor logiesverstrekking aan gasten geen deel uitmaakt van de door het kampeerterrein aangeboden diensten, bedraagt de vereiste minimumscore 20; is dit wel het geval, dan bedraagt de minimumscore 24.

Het vereiste puntentotaal wordt voor elk van de volgende bijkomende, door de beheerder of eigenaar van het kampeerterrein aangeboden diensten met drie punten verhoogd:

het bereiden en serveren van voedsel (inclusief ontbijt);

fitness- of vrijetijdsactiviteiten; hieronder vallen sauna’s, zwembaden en alle andere soortgelijke faciliteiten op het kampeerterrein. Als de fitness- of vrijetijdsactiviteiten worden uitgevoerd in een wellnesscentrum, wordt het vereiste puntentotaal verhoogd met vijf in plaats van drie punten;

groenvoorzieningen die geen deel uitmaken van de kampeerterreinstructuur, zoals parken, bossen en tuinen die voor de gasten toegankelijk zijn.

ENERGIE

31.   Opwekken van elektriciteit door middel van hernieuwbare energiebronnen (maximaal 4 punten)

Het kampeerterrein moet beschikken over een elektriciteitsopwekking met zonne-energie (zonnecellen), plaatselijke waterkracht, aardwarmte, biomassa of windenergie waardoor in ten minste 20 % van de totale jaarlijkse elektriciteitsbehoefte wordt voorzien of zal worden voorzien (2 punten).

Het kampeerterrein moet een nettohoeveelheid elektriciteit aan het elektriciteitsnet leveren die uit hernieuwbare energiebronnen is geproduceerd (2 punten).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met documentatie over het systeem voor zonne-energie, waterkracht, aardwarmte, biomassa of windenergie en gegevens over de potentiële en effectieve output, evenals documentatie over de elektriciteitsstromen van en naar het elektriciteitsnet als bewijs van eventuele nettobijdragen aan elektriciteit uit hernieuwbare bronnen aan het elektriciteitsnet.

32.   Energie uit hernieuwbare energiebronnen (maximaal 2 punten)

Ten minste 70 % van de totale energie die wordt gebruikt om ruimten te verwarmen of te koelen of om sanitair water te verwarmen, moet afkomstig zijn van hernieuwbare energiebronnen (1,5 punt; 2 punten wanneer 100 % van de daarvoor gebruikte energie van het kampeerterrein afkomstig is uit hernieuwbare bronnen).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met gegevens over het energieverbruik bij de verwarming van ruimten en warm water, alsmede documentatie waaruit blijkt dat ten minste 70 % of 100 % van deze energie door hernieuwbare energiebronnen wordt geleverd.

33.   Energie-efficiëntie van de verwarmingsketel (1,5 punt)

Het kampeerterrein moet beschikken over één of meer viersterrenketels als bedoeld in Richtlijn 92/42/EEG.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met passende documentatie.

34.   De NOx-emissies van de ketel(s) (1,5 punt)

De ketel(s) moet(en) behoren tot klasse 5 van de norm EN 297 prA3 inzake NOx-emissies en moet(en) minder produceren dan 60 mg NOx/kWh (gasgestookte ketel met rookgascondensor) of 70 mg NOx/kWh (gasgestookte ketel zonder rookgascondensor met een nominale output van maximaal 120 kW).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met een rapport of technische specificaties van de beroepstechnici die verantwoordelijk zijn voor de verkoop en/of het onderhoud van de ketel.

35.   Stadsverwarming (1,5 punt)

De verwarming van het kampeerterrein moet worden verzorgd via een efficiënt stadsverwarmingssysteem, voor de toepassing van de milieukeur als volgt gedefinieerd.

Het genereren van warmte geschiedt in hoogrendabele warmtekrachtkoppelingseenheden zoals gedefinieerd in Richtlijn 2004/8/EG en de daarmee verband houdende beschikkingen van de Commissie of ketels die alleen warmte produceren met een rendement dat vergelijkbaar is met of hoger is dan de van toepassing zijnde referentiewaarde, die is vastgesteld bij Beschikking 2007/74/EG van de Commissie (15).

En bovendien:

de leidingen in het distributienet van de stadsverwarming moeten voldoen aan de vereisten als bepaald in de van toepassing zijnde CEN-normen voor dergelijke leidingen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met documentatie waaruit blijkt dat er een aansluiting op het stadsverwarmingssysteem is.

36.   Warmtekrachtkoppeling (1,5 punt)

De voor de sanitaire faciliteiten, openbare ruimten en verhuurde onderkomens benodigde elektriciteit en warmte moet worden geleverd door een hoogrendabele warmtekrachtkoppelingseenheid, overeenkomstig Richtlijn 2004/8/EG. Indien het kampeerterrein zelf een dergelijke warmtekrachtkoppelingseenheid heeft, moet deze minimaal 70 % van het totale warmte- en elektriciteitsverbruik ter plaatse leveren. De levering wordt berekend overeenkomstig de methode van Richtlijn 2004/8/EG.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met documentatie over de betrokken warmtekrachtkoppelingcentrale.

37.   Warmtepomp (maximaal 2 punten)

Het kampeerterrein moet beschikken over een warmtepomp voor warmteproductie en/of airconditioning (1,5 punt). Het kampeerterrein moet beschikken over een warmtepomp met de communautaire milieukeur of een andere milieukeur van ISO-type I (2 punten).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met documentatie over de warmtepomp.

38.   Warmteterugwinning (maximaal 1,5 punt)

Het kampeerterrein moet beschikken over een warmteterugwinningssysteem voor één (1 punt) of twee (1,5 punt) van de volgende categorieën: koelsystemen, ventilatoren, wasmachines, afwasmachines, zwembad(en) en sanitair afvalwater.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met documentatie over de gebruikte warmteterugwinningssystemen.

39.   Temperatuurregeling (1,5 punt)

In elke openbare ruimte en elk verhuurd onderkomen moet de temperatuur onafhankelijk van de andere ruimten kunnen worden ingesteld.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met documentatie over de gebruikte temperatuurregelingssystemen.

40.   Energieprestatiecontroles voor gebouwen (1,5 punt)

Het kampeerterrein moet worden onderworpen aan een tweejaarlijkse energieprestatiecontrole door een onafhankelijke deskundige en moet ten minste twee aanbevelingen voor het verbeteren van de energieprestatie, afkomstig uit de controle, uitvoeren.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt het verslag van de energieprestatiecontrole over, evenals gedetailleerde documentatie over hoe het kampeerterrein aan dit criterium heeft voldaan.

41.   Airconditioning (maximaal 2 punten)

Alle airconditioners voor huishoudelijk gebruik op het kampeerterrein hebben een energie-efficiëntieklasse die 15 % boven de drempel ligt om in aanmerking te komen voor klasse A in Richtlijn 2002/31/EG (1,5 punt). Alle airconditioners voor huishoudelijk gebruik op het kampeerterrein hebben een energie-efficiëntieklasse die 30 % boven de drempel ligt om in aanmerking te komen voor klasse A in Richtlijn 2002/31/EG (2 punten).

Dit criterium is niet van toepassing op apparaten die ook andere energiebronnen kunnen gebruiken, op luchtwater- en waterwaterapparaten en op eenheden met een output (koelvermogen) van meer dan 12 kW.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt relevante documentatie over waarin de conformiteit met dit criterium wordt aangetoond.

42.   Automatische uitschakeling van de airconditioning en verwarming (1,5 punt)

Er moet een automatisch systeem zijn waardoor de airconditioning en verwarming van verhuurde onderkomens wordt uitgeschakeld wanneer de ramen openstaan.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een technische specificatie over van de beroepstechnici die verantwoordelijk zijn voor de verkoop, de installatie en/of het onderhoud van het airconditioningsysteem.

43.   Bioklimatologische architectuur (3 punten)

De gebouwen op het kampeerterrein moeten zijn gebouwd volgens de beginselen van de bioklimatologische architectuur.

Beoordeling en verificatie:de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met de passende documentatie.

44.   Energie-efficiënte koelkasten (1 punt), ovens (1 punt), afwasmachines (1 punt), wasmachines (1 punt), droogtrommels (1 punt) en kantoorapparatuur (maximaal 3 punten)

a)

(1 punt): alle koelkasten voor huishoudelijk gebruik moeten behoren tot efficiëntieklasse A+ of A++ overeenkomstig Richtlijn 94/2/EG van de Commissie (16), en alle minibars en frigobars moeten ten minste tot klasse B behoren.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager verschaft de nodige documentatie waaruit de energieklasse van alle koelkasten, minibars en frigobars blijkt.

b)

(1 punt): alle elektrische ovens voor huishoudelijk gebruik moeten behoren tot energie-efficiëntieklasse A overeenkomstig Richtlijn 2002/40/EG van de Commissie (17).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager verschaft de nodige documentatie waaruit de energieklasse van alle elektrische ovens voor huishoudelijk gebruik blijkt.

Opmerking: het criterium geldt niet voor ovens die niet werken op elektriciteit of anderszins niet binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2002/40/EG vallen (bijvoorbeeld industriële ovens).

c)

(1 punt): alle afwasmachines voor huishoudelijk gebruik moeten behoren tot energie-efficiëntieklasse A overeenkomstig Richtlijn 97/17/EG van de Commissie (18).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager verschaft de nodige documentatie waaruit de energieklasse van alle afwasmachines blijkt.

Opmerking: het criterium geldt niet voor afwasmachines die niet binnen de werkingssfeer van Richtlijn 97/17/EG vallen (bijvoorbeeld industriële afwasmachines).

d)

(1 punt): alle wasmachines voor huishoudelijk gebruik moeten behoren tot energie-efficiëntieklasse A overeenkomstig Richtlijn 95/12/EG van de Commissie (19).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager verschaft documentatie waaruit de energieklasse van alle wasmachines blijkt.

Opmerking: het criterium geldt niet voor wasmachines die niet binnen de werkingssfeer van Richtlijn 95/12/EG vallen (bijvoorbeeld industriële wasmachines).

e)

(1 punt): ten minste 80 % van alle kantoorapparatuur (pc’s, beeldschermen, faxmachines, printers, scanners, fotokopieermachines) moet in aanmerking komen voor het „Energy Star”-etiket overeenkomstig Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad (20) en Besluit 2003/168/EG van de Commissie (21).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager verschaft documentatie waaruit blijkt dat de kantoorapparatuur in aanmerking komt voor de Energy Star.

f)

(1 punt): alle elektrische droogtrommels moeten behoren tot energie-efficiëntieklasse A overeenkomstig Richtlijn 95/13/EG van de Commissie (22).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager verschaft documentatie waaruit de energieklasse van alle elektrische droogtrommels blijkt.

Opmerking: het criterium geldt niet voor elektrische droogtrommels die niet binnen de werkingssfeer van Richtlijn 95/13/EG vallen (bijvoorbeeld industriële droogtrommels).

45.   Elektrische hand- en haardrogers met bewegingssensor (maximaal 2 punten)

Alle elektrische handdrogers (1 punt) en haardrogers (1 punt) moeten met een bewegingssensor zijn uitgerust of een milieukeur van ISO-type I hebben.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt passende ondersteunende documentatie over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet.

46.   Plaatsing van koelkasten (1 punt)

Koelkasten in de keukens, kiosken en winkels moeten in overeenstemming met de energiebesparingsbeginselen worden geplaatst en afgesteld teneinde energieverspilling te verminderen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet.

47.   Automatisch uitschakelen van de verlichting in verhuurde onderkomens (1,5 punt)

Van de verhuurde onderkomens van het kampeerterrein moet 95 % zijn voorzien van automatische systemen die de verlichting uitschakelen wanneer de gast het onderkomen verlaat.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een technische specificatie over van de beroepstechnici die verantwoordelijk zijn voor de installatie en/of het onderhoud van deze systemen.

48.   Sauna met tijdschakeling (1 punt)

Alle sauna’s en hamams moeten zijn voorzien van een tijdschakeling of een personeelsprocedure waarin het aan- en uitschakelen wordt geregeld.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een technische specificatie over van de beroepstechnici die verantwoordelijk zijn voor de installatie en/of het onderhoud van deze systemen.

49.   Zwembadverwarming op basis van hernieuwbare energiebronnen (maximaal 1,5 punt)

De energie voor de verwarming van het zwembadwater moet afkomstig zijn van hernieuwbare energiebronnen. Ten minste 50 %: 1 punt, 100 %: 1,5 punt.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met gegevens over het energieverbruik voor de verwarming van zwembadwater, alsmede documentatie waaruit blijkt welk percentage van de verbruikte energie door hernieuwbare energiebronnen wordt geleverd.

50.   Automatisch uitschakelen van de buitenverlichting (1,5 punt)

De buitenverlichting die niet nodig is om veiligheidsredenen, moet na een bepaalde tijd automatisch worden uitgeschakeld of door een bewegingssensor worden geactiveerd.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een technische specificatie over van de beroepstechnici die verantwoordelijk zijn voor de installatie en/of het onderhoud van deze systemen.

WATER

51.   Gebruik van regenwater (2 punten) en gerecycleerd water (2 punten)

a)

(2 punten): regenwater moet worden opgevangen en worden gebruikt voor andere doeleinden dan sanitair- of drinkwater.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie, alsmede doeltreffende garanties dat de voorziening van het sanitair- en drinkwater volledig gescheiden is gehouden.

b)

(2 punten): gerecycleerd water moet worden opgevangen en worden gebruikt voor andere doeleinden dan sanitair- of drinkwater.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie, alsmede doeltreffende garanties dat de voorziening van het sanitair- en drinkwater volledig gescheiden is gehouden.

52.   Automatische bewateringssystemen voor zones in de buitenlucht (1,5 punt)

Het kampeerterrein moet zijn voorzien van een automatisch systeem dat de bewateringstijden en het waterverbruik voor de groenvoorzieningen in de buitenlucht optimaliseert.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

53.   Debiet van kranen en douchekoppen (1,5 punt)

Het gemiddelde debiet van alle kranen en douchekoppen, uitgezonderd badkranen en vulstations, mag niet meer bedragen dan 8 l per minuut.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

54.   Doorspoeling wc’s (1,5 punt)

Ten minste 95 % van de wc’s mag niet meer dan zes liter water per doorspoeling verbruiken.

Beoordeling en verificatie:de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

55.   Waterverbruik van de afwasmachines (1 punt)

Het waterverbruik van de afwasmachines (uitgedrukt als W(gemeten)) mag ten hoogste gelijk zijn aan de drempelwaarde als gedefinieerd in onderstaande vergelijking, waarbij van dezelfde testmethode (EN 50242) en dezelfde programmacyclus wordt uitgegaan als die welke voor Richtlijn 97/17/EG zijn gekozen:

W(gemeten)≤ (0,625 × S) + 9,25

waarbij:

W(gemeten)= het gemeten waterverbruik van de afwasmachine in liter per cyclus, uitgedrukt tot op één decimaal nauwkeurig,

S= het van toepassing zijnde aantal standaardcouverts van de afwasmachine.

Het criterium geldt alleen voor afwasmachines voor huishoudelijk gebruik.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een technische specificatie over van de beroepstechnici die verantwoordelijk zijn voor de fabricage, de verkoop of het onderhoud van de afwasmachines, of toont aan dat de afwasmachines een communautaire milieukeur hebben.

56.   Waterverbruik van de wasmachines (1 punt)

De door gasten en personeel op het kampeerterrein of door het bedrijf waaraan de was is uitbesteed gebruikte wasmachines mogen ten hoogste 12 l water per kg was verbruiken, zulks gemeten overeenkomstig EN 60456, met gebruikmaking van dezelfde standaardcyclus „katoen 60 °C” als die welke voor Richtlijn 95/12/EG is gekozen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een technische specificatie over van de beroepstechnici die verantwoordelijk zijn voor de fabricage, de verkoop of het onderhoud van de wasmachines, of toont aan dat de wasmachines een communautaire milieukeur hebben. De beheerder van het kampeerterrein verschaft technische documentatie afkomstig van het bedrijf waaraan de was wordt uitbesteed, waaruit blijkt dat hun wasmachines aan dit criterium voldoen.

57.   Temperatuur en debiet van het kraanwater (1 punt)

Bij ten minste 95 % van de kranen moeten watertemperatuur en -debiet nauwkeurig en onmiddellijk regelbaar zijn.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

58.   Tijdschakelaars voor douches (1,5 punt)

Alle douches in sanitaire faciliteiten/gemeenschappelijke ruimten moeten een tijdschakelaar of een bewegingssensor hebben waardoor de waterstraal na een bepaalde tijd of wanneer zij niet worden gebruikt, wordt onderbroken.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

59.   Afdekking van zwembaden (1 punt)

’s Nachts en wanneer het gevulde zwembad meer dan een dag niet wordt gebruikt, moet het worden afgedekt om afkoeling van het zwembadwater te voorkomen en verdamping te verminderen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

60.   Ontdooien (maximaal 1,5 punt)

Wanneer de wegen op het kampeerterrein om veiligheidsredenen sneeuw- of ijsvrij moeten worden gemaakt, dient dit met mechanische hulpmiddelen of zand/grind te gebeuren (1,5 punt).

Indien chemische ontdooiingsmiddelen worden gebruikt, moeten dit middelen zijn die niet meer dan 1 % chloride-ionen (Cl-) bevatten (1 punt) of die de communautaire milieukeur of een andere nationale of regionale milieukeur van ISO-type I (1,5 punt) hebben.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

61.   Vermelding van de hardheid van het water (maximaal 2 punten)

Bij sanitaire ruimten, wasmachines en afwasmachines moet informatie over de plaatselijke waterhardheid worden verstrekt (1 punt), zodat gasten en personeel een beter gebruik van detergenten kunnen maken, of moet een automatisch doseringssysteem (1 punt) worden toegepast dat een optimaal gebruik van detergenten aan de hand van de waterhardheid mogelijk maakt.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met relevante documentatie waaruit blijkt hoe de gast wordt geïnformeerd.

62.   Waterbesparende urinoirs (1,5 punt)

Alle urinoirs moeten een systeem zonder water gebruiken of een handmatig/elektronisch doorspoelsysteem hebben waardoor het mogelijk is dat elk urinoir afzonderlijk en alleen bij gebruik wordt doorgespoeld.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt uitgebreide ondersteunende documentatie over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet.

63.   Gebruik van inheemse soorten voor nieuwe groenvoorzieningen (1 punt)

De bomen en struiken die voor de beplanting van groenvoorzieningen worden gebruikt, moeten tot de inheemse soorten behoren.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt de relevante specificatie over, waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie van een deskundige.

DETERGENTEN EN ONTSMETTINGSMIDDELEN

64.   Detergenten (maximaal 3 punten)

Aan ten minste 80 gewichtspercent van alle door het kampeerterrein gebruikte handafwasmiddelen en/of machineafwasmiddelen en/of wasmiddelen en/of allesreinigers en/of sanitairreinigers en/of zeep en shampoo moet de communautaire milieukeur of een andere nationale of regionale milieukeur van ISO-type I zijn toegekend (1 punt voor elk van deze detergenten met een maximum van 3 punten).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt gegevens en documentatie (inclusief relevante facturen) over waaruit blijkt in welke hoeveelheden deze producten zijn gebruikt en aan welke hoeveelheden een milieukeur is toegekend.

65.   Verven en vernissen voor gebruik binnens- en buitenshuis (maximaal 2 punten)

Ten minste 50 % van het binnen- en/of buitenschilderwerk van de gebouwen en de verhuurde onderkomens, met uitzondering van verhuurde caravans en mobilhomes, moet gebeuren met verf en vernis voor gebruik binnens- en/of buitenshuis waaraan de communautaire milieukeur of een andere nationale of regionale milieukeur van ISO-type I is toegekend (1 punt voor verf en vernis voor gebruik binnenshuis en 1 punt voor verf en vernis voor gebruik buitenshuis).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt gegevens en documentatie (inclusief relevante facturen) over waaruit blijkt in welke hoeveelheden deze producten zijn gebruikt en aan welke hoeveelheden een milieukeur is toegekend.

66.   Auto's wassen alleen op speciaal ingerichte plaatsen (1 punt)

Auto's wassen wordt niet toegestaan, of wordt alleen toegestaan op plaatsen die speciaal zijn ingericht om het gebruikte water en de schoonmaakproducten op te vangen en af te voeren naar de riolering.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

67.   Bevordering van alternatieven voor synthetische aanmaakproducten voor barbecues (1 punt)

De winkels mogen geen synthetische aanmaakproducten voor barbecues, maar uitsluitend alternatieve producten zoals raapzaadolie en hennepproducten verkopen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over.

68.   Zwembaden: dosering van gebruikte ontsmettingsmiddelen (1 punt) of natuurlijke/milieuvriendelijke zwembaden (1 punt)

Het zwembad moet zijn voorzien van een automatisch doseringssysteem waardoor steeds de minimaal vereiste hoeveelheid ontsmettingsmiddel voor een optimaal hygiënisch resultaat wordt gebruikt (1 punt).

Of

Het zwembad is natuurlijk of milieuvriendelijk, waarbij uitsluitend natuurlijke elementen zowel de hygiëne als de veiligheid van de zwemmers waarborgen (1 punt).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager verschaft technische documentatie over het automatische doseringssysteem of over het type natuurlijk/milieuvriendelijk zwembad en het onderhoud hiervan.

69.   Mechanisch reinigen (1 punt)

Het kampeerterrein moet nauwkeurig vastgestelde reinigingsprocedures zonder chemicaliën hebben, zoals het gebruik van microvezelproducten of andere niet-chemische schoonmaakmaterialen of -methoden met soortgelijke resultaten.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie voor zover relevant.

70.   Biologisch tuinieren (2 punten)

De openluchtzones moeten worden beheerd zonder gebruikmaking van bestrijdingsmiddelen of in overeenstemming met de beginselen van de biologische landbouw als bepaald in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (23), dan wel als bepaald in het nationale recht of als vastgesteld in erkende nationale programma’s voor biologische landbouw.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie voor zover relevant.

71.   Insecten en ongedierte werende middelen (maximaal 2 punten)

Het ontwerp van de gebouwen en de hygiënische praktijken (zoals het bouwen op palen om ratten te weren en het gebruik van muskietennetten en „muggenspiralen”) moeten erop zijn gericht dat het gebruik van insecten en ongedierte werende middelen tot een absoluut minimum kan worden beperkt (1 punt).

Indien insecten en ongedierte werende middelen worden gebruikt, moeten dit middelen zijn die zijn toegelaten voor biologische landbouw (zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 834/2007) of die de communautaire milieukeur of een andere nationale of regionale milieukeur van ISO-type I hebben (1 punt).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie voor zover relevant.

AFVAL

72.   Compostering (maximaal 2 punten)

Op het kampeerterrein moet het organisch afval worden gescheiden (tuinafval: 1 punt; keukenafval: 1 punt) en moet worden gezorgd dat dit wordt gecomposteerd in overeenstemming met de plaatselijk geldende richtsnoeren (bijv. via de lokale overheid, op het kampeerterrein zelf of door een particulier bedrijf).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie voor zover relevant.

73.   Dranken in wegwerpverpakkingen (2 punten)

Dranken in wegwerpverpakkingen mogen niet worden aangeboden op plaatsen die het eigendom zijn van of rechtstreeks worden beheerd door de eigenaar van het kampeerterrein.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over en geeft hierbij aan welke producten in wegwerpverpakking eventueel worden gebruikt en op grond van welke wetgeving dit gebeurt.

74.   Verwijdering van olie/vet (maximaal 2 punten)

Er moeten vetscheiders worden geïnstalleerd en voor bakken en frituren gebruikte vetten en oliën moeten op passende wijze worden ingezameld en verwijderd (1 punt). De gasten worden in de gelegenheid gesteld om door henzelf gebruikte vetten/oliën op passende wijze te verwijderen (1 punt).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

75.   Gelekte vloeistoffen op het parkeerterrein (1 punt)

Olie en soortgelijke gelekte vloeistoffen van voertuigen op het parkeerterrein moeten worden ingezameld en op passende wijze verwijderd.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

76.   Gebruikt textiel, meubilair en andere producten (maximaal 3 punten)

Gebruikt meubilair, textiel en andere producten zoals elektronische apparatuur moeten overeenkomstig het kampeerterreinbeleid aan liefdadigheidsinstellingen worden geschonken (2 punten) of worden verkocht (1 punt) aan andere organisaties die dergelijke goederen inzamelen en weer in omloop brengen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met ondersteunende documentatie van de organisaties in kwestie.

ANDERE DIENSTEN

77.   Reglementering van het verkeer op het kampeerterrein (1 punt)

Al het verkeer (gasten en onderhoud/vervoer) op het kampeerterrein moet worden beperkt tot vastgestelde tijden en zones.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

78.   Verkeer van het kampeerterrein (1 punt)

Voor vervoer en onderhoud op het kampeerterrein mogen geen voertuigen met verbrandingsmotor worden gebruikt.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

79.   Bagage- en boodschappenwagentjes op het kampeerterrein (1 punt)

Voor het vervoer van bagage en boodschappen op het kampeerterrein worden wagentjes of andere niet-gemotoriseerde vervoermiddelen gratis aan de gasten ter beschikking gesteld.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

80.   Onverharde oppervlakken (1 punt)

Ten minste 90 % van het oppervlak van het kampeerterrein mag niet zijn verhard met asfalt, cement of ander materiaal dat een behoorlijke afwatering en doorluchting van de bodem verhindert.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

81.   Dakbegroeiing (2 punten)

Ten minste 50 % van de gebouwen op het kampeerterrein met een hiervoor geschikt dak (plat of met een geringe helling) dat niet voor andere doeleinden wordt gebruikt, moet met gras of planten zijn begroeid.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

82.   Milieuvoorlichting en -educatie (maximaal 3 punten)

De beheerder van het kampeerterrein moet de gasten via milieuvoorlichting en -educatie informeren over biodiversiteit, landschap en natuurbehoudmaatregelen ter plaatse (1,5 punt). In het activiteitenprogramma voor de gasten moet aandacht worden besteed aan milieueducatie (1,5 punt).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

83.   Rookverbod in openbare ruimten en in de verhuurde onderkomens (maximaal 1,5 punt)

In 100 % van de openbare binnenruimten en ten minste 70 % (1 punt) of ten minste 95 % (1,5 punt) van de verhuurde onderkomens moet een rookverbod gelden.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager dient aan te geven hoeveel ruimten er zijn, om wat voor ruimten het gaat en in welke hiervan roken niet is toegestaan.

84.   Fietsen (1,5 punt)

Er moeten fietsen aan de gasten ter beschikking worden gesteld. (Ten minste drie fietsen per 50 kampeerplaatsen en/of verhuurde onderkomens.)

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet.

85.   Ophaaldienst (1punt)

Het kampeerterrein moet gasten die met het openbaar vervoer reizen bij aankomst een ophaaldienst bieden met milieuvriendelijke transportmiddelen, zoals elektrische auto’s of paardenkoetsen.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met een voorbeeld van hoe dit aan de gasten wordt meegedeeld.

86.   Statiegeldflessen of navulbare flessen (maximaal 3 punten)

Op het kampeerterrein moeten dranken in statiegeldflessen of navulbare flessen worden aangeboden: frisdranken (1 punt), bier (1 punt), water (1 punt).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie van de flessenleveranciers.

87.   Gebruik van oplaadbare/navulbare producten (maximaal 2 punten)

Op het kampeerterrein mogen uitsluitend oplaadbare batterijen voor afstandsbedieningen van televisies (1 punt) en/of navulbare inktcassettes voor printers en fotokopieermachines (1 punt) worden gebruikt.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie van de leveranciers van de batterijen en/of de bedrijven die de inktcassettes navullen.

88.   Papierproducten (maximaal 3 punten)

Aan ten minste 80 % van het gebruikte toilet-/tissuepapier en/of kantoorpapier en/of drukwerk moet de communautaire milieukeur of een andere nationale of regionale milieukeur van ISO-type I zijn toegekend (1 punt voor elk van deze drie categorieën papierproducten).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt gegevens en documentatie (inclusief relevante facturen) over waaruit blijkt in welke hoeveelheden deze producten zijn gebruikt en aan welke hoeveelheden een milieukeur is toegekend.

89.   Duurzame goederen (maximaal 3 punten)

Aan ten minste 30 % van elke categorie van de op het kampeerterrein aanwezige duurzame goederen (zoals beddengoed, handdoeken, tafellinnen, pc’s, portables, tv’s, matrassen, meubelen, wasmachines, vaatwassers, koelkasten, stofzuigers, vloerbedekkingen, gloeilampen) moet de communautaire milieukeur, dan wel een andere nationale of regionale milieukeur van ISO-type I zijn toegekend (1 punt voor elke categorie duurzame goederen, maar maximaal 3).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt gegevens en documentatie over waaruit blijkt in welke hoeveelheden deze producten aanwezig zijn en aan welke hoeveelheden een milieukeur is toegekend.

90.   Lokale voedselproducten (maximaal 3 punten)

Bij iedere maaltijd, met inbegrip van het ontbijt moeten ten minste twee voedselproducten van lokale oorsprong worden aangeboden, die (voor verse groenten en fruit) niet buiten het seizoen mogen vallen (1,5 punt).

Voor zover van toepassing is de consumptie van lokaal met uitsterven bedreigde soorten zoals specifieke vis- en schaaldiersoorten, „bushmeat” (exotisch wild), en garnalen uit kweekvijvers die de mangrovebossen bedreigen, op de verkooppunten van voedsel (1,5 punt) en in de winkels (1,5 punt) verboden.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

91.   Biologisch voedsel (maximaal 3 punten)

Van ten minste twee gerechten (1 punt) of het hele menu inclusief ontbijt (2 punten) en van ten minste vier in de winkel verkochte producten (1 punt) moeten de hoofdingrediënten met gebruikmaking van biologische teeltmethoden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 of volgens een milieukeur van ISO-type I zijn geproduceerd.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

92.   Kwaliteit van de binnenlucht (maximaal 4 punten)

Op het kampeerterrein wordt gezorgd voor een optimale kwaliteit van de binnenlucht door middel van een van de volgende maatregelen:

de kamers, verhuurde onderkomens en gemeenschappelijke ruimten moeten voldoen aan bijlage I, punt 3, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (24) en mogen uitsluitend schilderwerk, decoraties, meubelen en andere materialen bevatten die een communautaire milieukeur hebben of een andere, vergelijkbare milieukeur voor lage emissie van ISO-type I (2 punten);

de kamers, verhuurde onderkomens en gemeenschappelijke ruimten moeten geurvrij zijn, de lakens, handdoeken en het textielgoed moeten worden gewassen met geurvrije wasmiddelen (1 punt) en het reinigen gebeurt met geurvrije middelen (1 punt).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met passende ondersteunende documentatie. Met betrekking tot het vereiste van geurvrijheid wordt een lijst van componenten/ingrediënten van geurvrije was- en schoonmaakmiddelen als voldoende beschouwd.

ALGEMEEN BEHEER

93.   EMAS-registratie (3 punten) of ISO-certificering (2 punten) van het kampeerterrein

Het kampeerterrein moet zijn geregistreerd in het kader van het communautaire milieubeheer- en auditsysteem (EMAS) (3 punten) of zijn gecertificeerd volgens ISO 14001 (2 punten).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager levert passend bewijs van de EMAS-registratie of de ISO 14001-certificering.

94.   EMAS-registratie (1,5 punt) of ISO-certificering (1 punt) van leveranciers

Ten minste één van de hoofdleveranciers of dienstverstrekkers van het kampeerterrein moet een EMAS-registratie hebben (1,5 punt) of gecertificeerd zijn volgens ISO 14001 (1 punt).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager levert passend bewijs van de EMAS-registratie of de ISO 14001-certificering van ten minste één van de hoofdleveranciers.

95.   Naleving van verplichte criteria door onderaannemers (maximaal 4 punten)

Wanneer bijkomende diensten voor het bereiden en serveren van voedsel of fitness- of vrijetijdsactiviteiten worden uitbesteed, moeten deze diensten voldoen aan alle verplichte criteria in deze bijlage, die op die specifieke diensten van toepassing zijn (2 punten voor elke dienst voor voedsel en dranken en/of fitness- of vrijetijdsactiviteiten op het kampeerterrein).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt passende documentatie van contractuele overeenkomsten met zijn onderaannemers over hun conformiteit met de verplichte criteria over.

96.   Energie- en watermeters (maximaal 2 punten)

Het kampeerterrein moet over extra energie- en watermeters beschikken, zodat gegevens over het verbruik van verschillende activiteiten en/of machines zoals kamer-, was- en keukendiensten en/of specifieke machines als koelkasten, wasmachines enz. kunnen worden verzameld (1 punt). Elke kampeerplaats moet zijn eigen energie- en/of watermeter hebben (1 punt).

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een uitvoerige toelichting over waaruit blijkt hoe het kampeerterrein aan dit criterium voldoet, tezamen met een analyse van de verzamelde gegevens (voor zover reeds beschikbaar).

97.   Aanvullende milieuacties (maximaal 3 punten)

Hetzij

a)

aanvullende milieuacties (maximaal 1,5 punt per actie, in totaal maximaal 3 punten): de beheerder van het kampeerterrein onderneemt acties in aanvulling op die welke deel uitmaken van de criteria in deze afdeling of in afdeling A om de milieuprestaties van het kampeerterrein te verbeteren. De met de beoordeling van de aanvraag belaste bevoegde instantie kent punten aan deze acties toe met een maximum van 1,5 punt per actie.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager legt een verklaring van conformiteit met dit criterium over, tezamen met een volledige beschrijving van elke aanvullende actie waarvan de aanvrager wenst dat deze in aanmerking wordt genomen.

Hetzij:

b)

milieukeur (3 punten): aan het kampeerterrein moet één van de nationale of regionale milieukeuren van ISO-type I zijn toegekend.

Beoordeling en verificatie:de aanvrager levert passend bewijs van de toekenning van een milieukeur.


(1)  PB L 283 van 27.10.2001, blz. 33.

(2)  PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50.

(3)  PB L 167 van 22.6.1992, blz. 17.

(4)  Artikel 3 van Richtlijn 92/42/EEG sluit de volgende ketels uit: centraleverwarmingsketels die gestookt kunnen worden met verschillende brandstoffen, waaronder vaste brandstoffen; doorstroomtoestellen voor de ogenblikkelijke bereiding van warm water; ketels die moeten worden gestookt met brandstoffen waarvan de eigenschappen aanzienlijk afwijken van normaal in de handel verkrijgbare olie en gas (industriële restgassen, biogas en dergelijke); fornuizen en toestellen die zijn ontworpen om hoofdzakelijk de ruimte waarin zij zijn geïnstalleerd te verwarmen, en die als nevenfunctie tevens warm water leveren voor centrale verwarming en voor gebruik als tapwater.

(5)  PB L 86 van 3.4.2002, blz. 26.

(6)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.

(7)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 12.

(8)  PB L 71 van 10.3.1998, blz. 1.

(9)  PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19.

(10)  PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3.

(11)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24.

(12)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.

(13)  PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1.

(14)  PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.

(15)  PB L 32 van 6.2.2007, blz. 183.

(16)  PB L 45 van 17.2.1994, blz. 1.

(17)  PB L 128 van 15.5.2002, blz. 45.

(18)  PB L 118 van 7.5.1997, blz. 1.

(19)  PB L 136 van 21.6.1995, blz. 1.

(20)  PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1.

(21)  PB L 67 van 12.3.2003, blz. 22.

(22)  PB L 136 van 21.6.1995, blz. 28.

(23)  PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(24)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 12.


28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/59


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 juli 2009

houdende vaststelling van het maximale steunbedrag voor de particuliere opslag van olijfolie in het kader van de inschrijvingsprocedure die is geopend bij Verordening (EG) nr. 542/2009

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 6059)

(Slechts de teksten in de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Portugese en de Spaanse taal zijn authentiek)

(2009/565/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 43, onder d), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 542/2009 van de Commissie van 23 juni 2009 houdende opening van de inschrijvingsprocedure voor de vaststelling van steun voor de particuliere opslag van olijfolie (2) is voorzien in twee deelperiodes voor de inschrijving.

(2)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 826/2008 van de Commissie van 20 augustus 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de verlening van steun voor de particuliere opslag van bepaalde landbouwproducten (3) besluit de Commissie, op basis van de door de lidstaten ingediende offertes, een maximaal steunbedrag vast te stellen of geen maximaal steunbedrag vast te stellen.

(3)

Op basis van de in het kader van de tweede deelinschrijving ingediende offertes is het dienstig een maximaal steunbedrag voor de particuliere opslag van olijfolie vast te stellen voor de deelperiode die eindigt op 16 juli 2009.

(4)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 542/2009 geopende inschrijving wordt, voor de op 16 juli 2009 eindigende deelperiode van de inschrijving, het maximale steunbedrag voor olijfolie vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek en de Portugese Republiek.

Gedaan te Brussel, 24 juli 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 24.6.2009, blz. 3.

(3)  PB L 223 van 21.8.2008, blz. 3.


BIJLAGE

(EUR/ton/dag)

Product

Maximaal steunbedrag

Extra olijfolie van de eerste persing

1,3

Olijfolie van de eerste persing

1,3


28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/61


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 27 juli 2009

tot wijziging van Besluit 2008/721/EG wat betreft de vergoedingen die aan leden van wetenschappelijke comités en deskundigen op het gebied van consumentenveiligheid, volksgezondheid en het milieu worden betaald

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 5767)

(2009/566/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 152 en 153,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 19 van Besluit 2008/721/EG van de Commissie van 5 september 2008 tot instelling van een adviesstructuur van wetenschappelijke comités en deskundigen op het gebied van consumentenveiligheid, volksgezondheid en het milieu en tot intrekking van Besluit 2004/210/EG (1) is bepaald dat leden van de wetenschappelijke comités, wetenschappelijke adviseurs uit de pool en externe deskundigen recht hebben op een vergoeding voor hun deelname aan de vergaderingen van de comités, thematische workshops, werkgroepen en overige door de Commissie georganiseerde bijeenkomsten en evenementen, en voor hun werk als rapporteur voor een specifieke aangelegenheid.

(2)

In bijlage III bij Besluit 2008/721/EG wordt de vergoeding vastgesteld op 300 EUR voor deelname aan een vergadering van een volledige dag, op 150 EUR voor deelname aan een ochtend- of middagvergadering en op 300 EUR voor het werk als rapporteur. Wanneer dit volledig verantwoord wordt en de begroting dat toelaat, kan dit laatste bedrag worden verhoogd tot 600 EUR voor aangelegenheden die bijzonder veel werk meebrengen.

(3)

In dezelfde bijlage wordt ook bepaald dat de Commissie geregeld zal beoordelen of deze vergoedingen moeten worden herzien in het licht van prijsindexcijfers, de evaluatie van de aan de deskundigen in andere Europese instanties betaalde vergoedingen en de feitelijke werkbelasting van de leden, geassocieerde leden, andere wetenschappelijke adviseurs en externe deskundigen. De eerste evaluatie zal begin 2009 plaatsvinden.

(4)

De huidige hoogte van de vergoedingen is in 1997 vastgesteld voor de leden en deskundigen van de voorlopers van de betreffende wetenschappelijke comités en is sindsdien niet herzien. De dagvergoeding zou na aanpassing op basis van de stijging van de consumentenprijzen over de periode 1997-2008 volgens de gegevens van de consumentenprijsindex van Eurostat 381,50 EUR bedragen. Dit bedrag dient naar boven afgerond te worden tot 385 EUR.

(5)

Het onderscheid tussen vergaderingen van een volledige en van een halve dag moet worden afgeschaft om rekening te houden met de reis- en voor- en natransporttijd.

(6)

De ervaring leert dat de werkbelasting van rapporteurs in belangrijke mate afhankelijk is van de complexiteit en tijdsduur van de vereiste activiteiten voor het opstellen van het advies, waarbij rekening gehouden moet worden met de complexiteit van de vraagstelling, de beschikbaarheid en toegankelijkheid van gegevens, de hoeveelheid te bestuderen literatuur, de noodzaak met andere instanties samen te werken en de omvang en complexiteit van de vereiste gedachtewisselingen met belanghebbenden en met het publiek. De huidige twee niveaus voor de vergoeding voor het werk als rapporteur doen geen recht aan de vele verschillende situaties waarvan sprake kan zijn; er is dan ook een sterkere differentiëring van de vergoeding voor rapporteurs nodig,

BESLUIT:

Enig artikel

Bijlage III bij Besluit 2008/721/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 241 van 10.9.2008, blz. 21.


BIJLAGE

„BIJLAGE III

VERGOEDINGEN

De leden van de wetenschappelijke comités, de wetenschappelijke adviseurs uit de pool en de externe deskundigen hebben recht op een vergoeding voor hun deelname aan de activiteiten van de wetenschappelijke comités, die als volgt is vastgesteld:

Voor deelname aan vergaderingen van de comités, workshops, werkgroepen en overige door de Commissie georganiseerde bijeenkomsten en evenementen:

385 EUR voor elke dag waarop de bijgewoonde vergadering plaats heeft gevonden.

Voor het werk als rapporteur:

De vergoeding wordt gedifferentieerd naargelang de complexiteit van het onderwerp, de tijd die nodig is om het advies op te stellen, de hoeveelheid en toegankelijkheid van de gegevens en wetenschappelijke literatuur en informatie die verzameld en verwerkt moeten worden en de omvang en complexiteit van de gedachtewisselingen met het publiek en met belanghebbenden en van contacten met andere instanties, waarbij de volgende indicatieve criteria in acht worden genomen:

Bedragen

Indicatieve criteria

385 EUR

Eenvoudige en routinematig te behandelen vraagstelling

Advies gebaseerd op dossieronderzoek, met beperkt feitenonderzoek en beperkte literatuurstudie

Geen gedachtewisseling met het publiek

Maximaal vijf maanden tussen de eerste en laatste bijeenkomst

770 EUR

Complexe vraagstelling

Advies gebaseerd op uitgebreid onderzoek naar en bestudering van feiten en literatuur

Gedachtewisseling met belanghebbenden en met het publiek, waarbij de bestudering van de feedback slechts een beperkte hoeveelheid werk meebrengt

Vijf tot negen maanden tussen de eerste en laatste bijeenkomst

1 155 EUR

Zeer complexe vraagstelling

Uitvoerig feiten- en literatuuronderzoek en -analyse nodig

Omvangrijke en complexe gedachtewisselingen met belanghebbenden, met het publiek en met andere wetenschappelijke instanties, waarbij belangrijke feedback moet worden bestudeerd

Meer dan negen maanden tussen de eerste en laatste bijeenkomst

In elk specifiek geval zal de Commissie op basis van de bovengenoemde criteria in een verzoek om advies aangeven welke van de bedragen voor de vergoedingen voor de rapporteur van toepassing is. De keuze voor het bedrag dat van toepassing is kan door de Commissie gewijzigd worden tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor het verlangde advies indien dit gerechtvaardigd wordt door onvoorziene veranderingen die te maken hebben met de relevante criteria.

De Commissie zal geregeld beoordelen of deze vergoedingen moeten worden herzien in het licht van prijsindexcijfers, de evaluatie van de aan de deskundigen in andere Europese instanties betaalde vergoedingen en de feitelijke werkbelasting van de leden, geassocieerde leden, andere wetenschappelijke adviseurs en externe deskundigen.”