ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.141.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 141

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
6 juni 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 468/2009 van de Commissie van 5 juni 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan (Herschikking) ( 1 )

3

 

*

Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (Herschikking) ( 1 )

12

 

*

Richtlijn 2009/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de statistiek van het zeevervoer van goederen en personen (Herschikking) ( 1 )

29

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2009/431/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 29 mei 2009 tot verlening van een door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor Engeland, Schotland en Wales gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 3853)

48

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/1


VERORDENING (EG) Nr. 468/2009 VAN DE COMMISSIE

van 5 juni 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 juni 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juni 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

32,7

MK

43,9

TR

55,6

ZZ

44,1

0707 00 05

MK

24,8

TR

98,6

ZZ

61,7

0709 90 70

TR

113,3

ZZ

113,3

0805 50 10

AR

70,4

TR

60,0

ZA

64,1

ZZ

64,8

0808 10 80

AR

114,0

BR

74,1

CA

69,7

CL

88,3

CN

85,0

NA

101,9

NZ

103,9

US

124,3

ZA

73,4

ZZ

92,7

0809 10 00

TN

169,2

TR

209,1

ZZ

189,2

0809 20 95

US

453,6

ZZ

453,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/3


RICHTLIJN 2009/32/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 april 2009

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan

(Herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 88/344/EEG van de Raad van 13 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien de genoemde richtlijn opnieuw wordt gewijzigd, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking ervan te worden overgegaan.

(2)

Verschillen tussen de nationale wetgevingen ten aanzien van extractiemiddelen belemmeren het vrije verkeer van levensmiddelen en kunnen aanleiding geven tot ongelijke concurrentievoorwaarden en aldus rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt.

(3)

Een onderlinge aanpassing van die wetgevingen is dus nodig om het vrije verkeer van levensmiddelen te bewerkstelligen.

(4)

Wettelijke regelingen betreffende het gebruik van extractiemiddelen in levensmiddelen moeten in de eerste plaats de volksgezondheid dienen, maar moeten daarnaast, binnen de door de bescherming van de gezondheid gestelde grenzen, aan economische en technische behoeften tegemoetkomen.

(5)

Ten behoeve van een dergelijke aanpassing moet één lijst worden opgesteld van extractiemiddelen voor de bereiding van levensmiddelen of andere voedingsbestanddelen. Er moeten tevens algemene zuiverheidseisen worden geformuleerd.

(6)

Bij een goed productieprocedé moet het gebruik van een extractiemiddel inhouden dat oplosmiddelrestanten volledig of grotendeels uit de levensmiddelen of bestanddelen daarvan worden verwijderd.

(7)

Zelfs dan bestaat de kans op de onbedoelde, maar technisch onvermijdelijke aanwezigheid van residuen of derivaten in de uiteindelijke levensmiddelen of bestanddelen.

(8)

Een specifieke beperking, hoewel over het algemeen nuttig, is niet nodig voor de in deel I van bijlage I genoemde stoffen die uit het oogpunt van veiligheid voor de consument aanvaardbaar worden geacht indien zij bij een verantwoord productieprocedé worden gebruikt.

(9)

Ter wille van de bescherming van de volksgezondheid moeten de gebruiksvoorwaarden voor andere, in deel II en deel III van bijlage I genoemde extractiemiddelen en de in levensmiddelen en bestanddelen maximaal toegestane restgehalten daarvan worden vastgesteld.

(10)

Er dienen specifieke zuiverheidseisen voor extractiemiddelen alsmede analysemethoden en regels voor de monsterneming van extractiemiddelen in en op levensmiddelen te worden vastgesteld.

(11)

Indien uit nieuwe gegevens blijkt dat het gebruik van een in deze richtlijn genoemd extractiemiddel gevaar oplevert voor de gezondheid, moeten de lidstaten in staat zijn dit gebruik op te schorten of te beperken of de gestelde grenzen te verlagen, zulks in afwachting van een besluit op Gemeenschapsniveau.

(12)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).

(13)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om over te gaan tot wijziging van de lijst van extractiemiddelen die mogen worden gebruikt bij de bewerking van grondstoffen, levensmiddelen of componenten van levensmiddelen, of bestanddelen daarvan, alsook de gedetailleerde beschrijving van de gebruiksvoorwaarden en maximale restgehalten, en tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor extractiemiddelen en de analysemethoden die nodig zijn voor de controle op de naleving van de algemene en specifieke zuiverheidseisen, alsmede de methoden voor analyse en monsterneming van extractiemiddelen in en op levensmiddelen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(14)

Om redenen van doeltreffendheid moeten de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen worden ingekort voor de aanneming van wijzigingen van de lijst van extractiemiddelen die mogen worden gebruikt bij de bewerking van grondstoffen, levensmiddelen of componenten van levensmiddelen, of bestanddelen daarvan, alsook van de gedetailleerde beschrijving van de gebruiksvoorwaarden en maximale restgehalten, en voor de vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor extractiemiddelen.

(15)

Wanneer om dwingende urgente redenen de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen niet kunnen worden nageleefd, moet de Commissie voor de aanneming van wijzigingen van de lijst van extractiemiddelen die mogen worden gebruikt bij de bewerking van grondstoffen, levensmiddelen of componenten van levensmiddelen, of bestanddelen daarvan, alsook van de gedetailleerde beschrijving van de gebruiksvoorwaarden en maximale restgehalten, en voor de vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor extractiemiddelen, alsmede voor de aanneming van wijzigingen van deze richtlijn wanneer wordt aangenomen dat het gebruik in levensmiddelen van één of meer van de in bijlage I genoemde stoffen of de aanwezigheid in deze stoffen van één of meer van de in artikel 3 genoemde componenten gevaar voor de gezondheid kan opleveren hoewel aan de eisen van deze richtlijn is voldaan, de in artikel 5 bis, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bepaalde urgentieprocedure kunnen toepassen.

(16)

Daar de nieuwe onderdelen van deze richtlijn slechts de comitéprocedure betreffen, is omzetting door de lidstaten niet nodig.

(17)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Deze richtlijn is van toepassing op extractiemiddelen die worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt bij de productie van levensmiddelen of bestanddelen daarvan.

Deze richtlijn is niet van toepassing op extractiemiddelen die worden gebruikt voor de productie van levensmiddelenadditieven, vitaminen en andere voedingsadditieven, behalve indien deze levensmiddelenadditieven, vitaminen en andere voedingsadditieven voorkomen op een van de lijsten in bijlage I.

De lidstaten zien er evenwel op toe dat het gebruik van levensmiddelenadditieven, vitaminen en andere voedingsadditieven niet leidt tot de aanwezigheid in de levensmiddelen van residuen van extractiemiddelen waarvan het gehalte gevaarlijk is voor de gezondheid van de mens.

Deze richtlijn is van toepassing onverminderd de bepalingen in meer specifieke communautaire regelingen.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„oplosmiddel”: elke stof die een levensmiddel of enige component van een levensmiddel kan oplossen, met inbegrip van elke contaminant die in of op dat levensmiddel aanwezig is;

b)

„extractiemiddel”: een oplosmiddel dat tijdens de bewerking van grondstoffen, levensmiddelen, componenten of bestanddelen daarvan wordt gebruikt voor extracties en vervolgens wordt verwijderd, maar dat de onbedoelde, doch technisch onvermijdelijke aanwezigheid van residuen of derivaten in het levensmiddel of bestanddeel tot gevolg kan hebben.

Artikel 2

1.   De lidstaten geven toestemming voor het gebruik van de in bijlage I genoemde stoffen als extractiemiddel bij de productie van levensmiddelen of bestanddelen daarvan onder de daarin aangegeven gebruiksvoorwaarden en met inachtneming van de eventueel in die bijlage genoemde maximale restgehalten.

De lidstaten mogen het in de handel brengen van levensmiddelen en bestanddelen daarvan niet verbieden, beperken of belemmeren op grond van de gebruikte extractiemiddelen of van de residuen daarvan als deze voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn.

2.   De lidstaten verbieden het gebruik van andere dan de in bijlage I genoemde stoffen als extractiemiddel; zij staan ook geen ruimere gebruiksvoorwaarden of hogere maximale restgehalten toe dan in de bijlage zijn aangegeven.

3.   Water, waaraan stoffen ter regeling van de aciditeit of de alkaliciteit kunnen zijn toegevoegd, en andere voedingsstoffen die als oplosmiddel kunnen dienen, zijn toegestaan als extractiemiddel bij de productie van levensmiddelen of bestanddelen daarvan.

Artikel 3

De lidstaten treffen de maatregelen die nodig zijn om te verzekeren dat de in bijlage I als extractiemiddelen genoemde stoffen aan de volgende algemene en specifieke zuiverheidseisen voldoen:

a)

zij mogen geen toxicologisch gevaarlijke hoeveelheden van elementen of stoffen bevatten;

b)

zij mogen, afgezien van eventuele uitzonderingsgevallen op grond van de overeenkomstig artikel 4, onder d), vastgestelde specifieke zuiverheidseisen, niet meer dan 1 mg arseen of 1 mg lood per kg bevatten;

c)

zij moeten voldoen aan de specifieke overeenkomstig artikel 4, onder d), vastgestelde zuiverheidseisen.

Artikel 4

De Commissie stelt het volgende vast:

a)

de wijzigingen van bijlage I die nodig zijn in verband met de vooruitgang van wetenschap en techniek op het gebied van het gebruik van extractiemiddelen, de gebruiksvoorwaarden daarvoor en de maximale restgehalten;

b)

de analysemethoden die nodig zijn voor de controle op de naleving van de in artikel 3 bedoelde algemene en specifieke zuiverheidseisen;

c)

de bij de monsterneming te volgen procedure en de methoden voor kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de in bijlage I genoemde extractiemiddelen, welke in levensmiddelen en bestanddelen daarvan zijn gebruikt;

d)

indien nodig, de specifieke zuiverheidseisen voor de in bijlage I genoemde extractiemiddelen, met name grenswaarden voor kwik en cadmium in oplosmiddelen.

De in de eerste alinea, onder b) en c), bedoelde maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

De in de eerste alinea, onder a) en d), bedoelde maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Indien nodig, worden de in de eerste alinea, onder a) en d), bedoelde maatregelen vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 4, bedoelde urgentieprocedure.

Artikel 5

1.   Indien een lidstaat, naar aanleiding van nieuwe gegevens of van een na aanneming van deze richtlijn verkregen nieuwe visie op bestaande gegevens, gegronde redenen heeft om aan te nemen dat het gebruik in levensmiddelen van één of meer van de in bijlage I genoemde stoffen of de aanwezigheid in deze stoffen van één of meer van de in artikel 3 genoemde componenten gevaar voor de gezondheid kan opleveren hoewel voldaan is aan de eisen van deze richtlijn, kan die lidstaat de toepassing van de betrokken bepalingen op zijn grondgebied tijdelijk schorsen of beperken. Hij stelt de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis, onder opgave van de redenen die tot het besluit hebben geleid.

2.   De Commissie onderzoekt ten spoedigste de door de betrokken lidstaat opgegeven redenen en raadpleegt het in artikel 6, lid 1, bedoelde comité, waarna zij onmiddellijk advies uitbrengt en passende maatregelen neemt, die de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen kunnen vervangen.

3.   Indien de Commissie van oordeel is dat deze richtlijn dient te worden gewijzigd teneinde de in lid 1 bedoelde moeilijkheden op te lossen en de volksgezondheid te beschermen, stelt zij deze wijzigingen vast.

Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 4, bedoelde urgentieprocedure.

De lidstaat die beschermende maatregelen heeft genomen, mag deze in dat geval handhaven tot de wijzigingen op zijn grondgebied in werking treden.

Artikel 6

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (6) ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en lid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5 bis, lid 3, onder c), en lid 4, onder b) en e), van Besluit 1999/468/EG genoemde termijnen worden vastgesteld op respectievelijk twee maanden, een maand en twee maanden.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1, 2, 4 en 6, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 7

1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen teneinde te waarborgen dat de in bijlage I genoemde stoffen die als extractiemiddel zijn bestemd voor gebruik in levensmiddelen, alleen in de handel kunnen worden gebracht als op de verpakkingen, recipiënten of etiketten gemakkelijk zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar de volgende vermeldingen zijn aangebracht:

a)

de verkoopbenaming aangegeven in bijlage I;

b)

een duidelijke vermelding dat de kwaliteit van de stof het gebruik ervan als extractiemiddel in levensmiddelen of bestanddelen daarvan toelaat;

c)

een vermelding aan de hand waarvan de partij kan worden herkend;

d)

de naam of firmanaam en het adres van de fabrikant of van de verpakker of van een in de Gemeenschap gevestigde verkoper;

e)

de nominale nettohoeveelheid, uitgedrukt in volume-eenheden;

f)

zo nodig, aanwijzingen voor de bewaring of voor het gebruik.

2.   In afwijking van lid 1 is het ook toegestaan dat de in lid 1, onder c), d), e) en f), genoemde vermeldingen alleen voorkomen in de bij de partij behorende handelsdocumenten die bij of vóór de levering worden overgelegd.

3.   De bepalingen van dit artikel laten nadere uitgebreidere communautaire bepalingen inzake maten en gewichten en bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten onverlet.

4.   Ten aanzien van de wijze waarop de voorgeschreven vermeldingen moeten worden aangeduid, onthouden de lidstaten zich van het stellen van eisen die verder gaan dan hetgeen in dit artikel is bepaald.

Elke lidstaat draagt er echter zorg voor dat de verkoop van extractiemiddelen op zijn grondgebied wordt verboden indien de in dit artikel genoemde vermeldingen niet zijn aangebracht in een voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal, tenzij maatregelen zijn getroffen om ervoor te zorgen dat de koper op andere wijze wordt ingelicht. Deze bepaling vormt geen beletsel voor het aanbrengen van deze vermeldingen in meerdere talen.

Artikel 8

1.   Deze richtlijn is eveneens van toepassing op in de Gemeenschap ingevoerde extractiemiddelen die zijn gebruikt of zijn bestemd voor gebruik bij de productie van levensmiddelen of bestanddelen daarvan.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op extractiemiddelen of levensmiddelen die zijn bestemd voor uitvoer uit de Gemeenschap.

Artikel 9

Richtlijn 88/344/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage II, deel A, genoemde besluiten, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 10

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 23 april 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

P. NEČAS


(1)  PB C 224 van 30.8.2008, blz. 87.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 23 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 maart 2009.

(3)  PB L 157 van 24.6.1988, blz. 28.

(4)  Zie bijlage II, deel A.

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(6)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


BIJLAGE I

EXTRACTIEMIDDELEN DIE MOGEN WORDEN GEBRUIKT BIJ DE BEWERKING VAN GRONDSTOFFEN, LEVENSMIDDELEN OF COMPONENTEN VAN LEVENSMIDDELEN, OF BESTANDDELEN DAARVAN

DEEL I

Extractiemiddelen die met inachtneming van goede productieprocedés voor alle doeleinden mogen worden gebruikt  (1)

Benaming:

 

Propaan

 

Butaan

 

Ethylacetaat

 

Ethanol

 

Kooldioxyde

 

Aceton (2)

 

Distikstofoxide

DEEL II

Extractiemiddelen waarvoor gebruiksvoorwaarden zijn gespecificeerd

Benaming

Gebruiksvoorwaarden

(korte beschrijving van de extractie)

Maximale restgehalten in de geëxtraheerde levensmiddelen of bestanddelen

Hexaan (3)

Productie of fractionering van vetten en oliën en productie van cacaoboter

1 mg/kg vet, olie of cacaoboter

Bereiding van producten op basis van ontvette eiwitten en ontvet meel

10 mg/kg levensmiddel dat het product op basis van ontvet eiwit en ontvet meel bevat

30 mg/kg ontvet sojaproduct zoals dit aan de eindverbruiker wordt verkocht

Bereiding van ontvette graankiemen

5 mg/kg ontvette graankiemen

Methylacetaat

Verwijdering van cafeïne of van prikkelende en bittere stoffen uit koffie en thee

20 mg/kg koffie of thee

Productie van suiker uit melasse

1 mg/kg suiker

Ethylmethylketon (4)

Fractionering van vetten en oliën

5 mg/kg vet of olie

Verwijdering van cafeïne of van prikkelende en bittere stoffen uit koffie en thee

20 mg/kg koffie of thee

Dichloormethaan

Verwijdering van cafeïne of van prikkelende en bittere stoffen uit koffie en thee

2 mg/kg gebrande koffie of 5 mg/kg thee

Methanol

Voor alle gebruik

10 mg/kg

2-Propanol

Voor alle gebruik

10 mg/kg

DEEL III

Extractiemiddelen waarvoor gebruiksvoorwaarden zijn gespecificeerd

Benaming

Maximale restgehalten in levensmiddelen ten gevolge van het gebruik van extractiemiddelen bij de bereiding van aroma's uit natuurlijke aromatische stoffen

Diëthylether

2 mg/kg

Hexaan (5)

1 mg/kg

Cyclohexaan

1 mg/kg

Methylacetaat

1 mg/kg

1-Butanol

1 mg/kg

2-Butanol

1 mg/kg

Ethylmethylketon (5)

1 mg/kg

Dichloormethaan

0,02 mg/kg

1-Propanol

1 mg/kg

1,1,1,2-tetrafluorethaan

0,02 mg/kg


(1)  Een extractiemiddel wordt geacht te zijn gebruikt met inachtneming van goede productieprocedés, indien het gebruik ervan slechts leidt tot aanwezigheid van residuen of derivaten in technisch onvermijdelijke hoeveelheden die geen gevaar voor de gezondheid van de mens opleveren.

(2)  Het gebruik van aceton bij de raffinage van olijfolie is verboden.

(3)  Onder hexaan wordt verstaan een commercieel product dat hoofdzakelijk bestaat uit acyclische verzadigde koolwaterstoffen met zes koolstofatomen en dat tussen 64 °C en 70 °C destilleert. Gecombineerd gebruik van hexaan en ethylmethylketon is verboden.

(4)  De aanwezigheid van n-hexaan in deze stof mag niet meer dan 50 mg/kg bedragen. Gecombineerd gebruik van hexaan en ethylmethylketon is verboden.

(5)  Gecombineerd gebruik van hexaan en ethylmethylketon is verboden.


BIJLAGE II

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 9)

Richtlijn 88/344/EEG van de Raad

(PB L 157 van 24.6.1988, blz. 28)

 

Richtlijn 92/115/EEG van de Raad

(PB L 409 van 31.12.1992, blz. 31)

 

Richtlijn 94/52/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 331 van 21.12.1994, blz. 10)

 

Richtlijn 97/60/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 331 van 3.12.1997, blz. 7)

 

Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

uitsluitend punt 9 van bijlage III

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 9)

Richtlijn

Omzettingstermijn

88/344/EEG

13 juni 1991

92/115/EEG

a.

1 juli 1993

b.

1 januari 1994 (1)

94/52/EG

7 december 1995

97/60/EG

a.

27 oktober 1998

b.

27 april 1999 (2)

(1)  Artikel 2, lid 1, van Richtlijn 92/115/EEG bepaalt het volgende:

„De lidstaten wijzigen hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in dier voege dat:

uiterlijk op 1 juli 1993 de handel in producten die aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen is toegestaan;

op 1 januari 1994 de handel in producten die niet aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen is verboden.”.

(2)  Artikel 2, lid 1, van Richtlijn 97/60/EG bepaalt het volgende:

„De lidstaten wijzigen hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zodanig dat:

de handel in producten die voldoen aan Richtlijn 88/344/EEG, zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn, uiterlijk op 27 oktober 1998 wordt toegestaan;

de handel in producten die niet voldoen aan Richtlijn 88/344/EEG, zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn met ingang van 27 april 1999 wordt verboden. Producten die vóór die datum in de handel zijn gebracht of zijn geëtiketteerd en die niet aan Richtlijn 88/344/EEG, zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn, voldoen, mogen evenwel worden verkocht totdat de voorraden uitgeput zijn.”.


BIJLAGE III

Concordantietabel

Richtlijn 88/344/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 3

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 4

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/12


RICHTLIJN 2009/40/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 mei 2009

betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens

(Herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s.

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 96/96/EG van de Raad van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien de genoemde richtlijn opnieuw wordt gewijzigd, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking ervan te worden overgegaan.

(2)

In het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid dient het verkeer van bepaalde voertuigen in de Gemeenschap onder zo gunstig mogelijke omstandigheden plaats te vinden, zowel met betrekking tot de veiligheid als met betrekking tot de concurrentievoorwaarden voor de vervoerders in de verschillende lidstaten.

(3)

De steeds grotere verkeersdichtheid en de toenemende gevaren en overlast die daaruit voortvloeien, stellen alle lidstaten voor veiligheidsproblemen van gelijke aard en omvang.

(4)

De controle na ingebruikneming van het voertuig moet betrekkelijk eenvoudig, snel en goedkoop zijn.

(5)

Er dienen dan ook minimale communautaire normen en methoden voor de technische controle van de in deze richtlijn genoemde punten te worden omschreven in bijzondere richtlijnen.

(6)

De in bijzondere richtlijnen vastgestelde normen en methoden moeten snel worden aangepast aan de technische vooruitgang en, teneinde de tenuitvoerlegging van de daartoe vereiste maatregelen te vergemakkelijken, moet een procedure worden ingesteld voor nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie in een comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijn betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens.

(7)

Voor wat betreft remsystemen, is het moeilijk waarden voor de regeling en opbouw van de luchtdruk in die systemen vast te stellen, gezien de verscheidenheid van de testapparatuur en -methoden die in de Gemeenschap worden gebruikt.

(8)

Allen die zich met de technische controle van voertuigen bezighouden, zijn ervan doordrongen dat de controlemethode, en met name de laadtoestand van het voertuig op het moment van de controle, van invloed zijn op het oordeel van degenen die de controle uitvoeren ten aanzien van de bedrijfszekerheid van het remsysteem.

(9)

Het voor elk voertuigmodel voorschrijven van referentiewaarden voor de remkracht in verschillende laadtoestanden moet helpen dat oordeel te staven. Deze richtlijn moet deze testmethode mogelijk maken als alternatief voor het testen aan de hand van minimumremkrachtwaarden voor elke voertuigcategorie.

(10)

Wat remsystemen betreft, heeft het toepassingsgebied van deze richtlijn voornamelijk betrekking op voertuigen die zijn goedgekeurd overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 71/320/EEG van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (5). Bepaalde types voertuigen zijn evenwel goedgekeurd overeenkomstig nationale normen die van de voorschriften van deze richtlijn kunnen afwijken.

(11)

De lidstaten mogen de controle betreffende de reminstallatie tot niet in deze richtlijn genoemde voertuigen of punten uitbreiden.

(12)

De lidstaten mogen met betrekking tot de reminstallatie strengere of frequentere controles toepassen.

(13)

Deze richtlijn heeft tot doel de uitlaatemissies tijdens de nuttige levensduur van voertuigen aan de hand van periodieke controles laag te houden en voertuigen die de oorzaak zijn van aanzienlijke vervuiling uit het verkeer te bannen zolang zij niet goed worden onderhouden.

(14)

Een slechte afstelling van de motor en onvoldoende onderhoud zijn nadelig voor de motor en voor het milieu, omdat zij de verontreiniging en het energiegebruik doen toenemen. Het is belangrijk milieuvriendelijk vervoer tot ontwikkeling te brengen.

(15)

Voor dieselmotoren (motoren met compressieontsteking) wordt het meten van de opaciteit van de uitlaatemissies geacht te volstaan om de onderhoudstoestand van het voertuig wat betreft de emissies vast te stellen.

(16)

Voor conventionele benzinemotoren (motoren met elektrische ontsteking) wordt het meten van de koolmonoxide-emissies van de uitlaatpijp van het voertuig bij stationair draaien van de motor geacht te volstaan om de onderhoudstoestand van het voertuig wat betreft de emissies vast te stellen.

(17)

Zonder periodiek onderhoud zou het percentage van bovengenoemde voertuigen dat niet aan de normen inzake uitlaatemissies voldoet, naar verwachting groot kunnen zijn.

(18)

Voor voertuigen met een benzinemotor die op grond van de goedkeuringsvoorschriften met geavanceerde emissiebestrijdingssystemen zoals een gesloten driewegkatalysator met lambdasonde uitgerust moeten zijn, zullen de normen voor het controleren van de emissies bij gebruik strenger moeten zijn dan voor conventionele voertuigen.

(19)

Richtlijn 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (6) bepaalt dat benzinewagens en lichte bedrijfsvoertuigen vanaf het jaar 2000 moeten worden voorzien van diagnostische boordsystemen (OBD-systemen), die de werking van de emissiebeperkingssystemen van het voertuig tijdens het gebruik moeten controleren. Sinds 2003 zijn deze OBD-systemen ook verplicht voor nieuwe dieselvoertuigen.

(20)

De lidstaten kunnen in voorkomend geval bepaalde categorieën voertuigen met historische waarde buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn laten. Zij kunnen tevens hun eigen keuringsnormen vaststellen voor zulke voertuigen. De lidstaten hebben weliswaar het recht om hun eigen normen voor historische voertuigen vast te stellen, maar deze normen mogen niet strenger zijn dan de eisen waaraan het voertuig oorspronkelijk moest voldoen.

(21)

Er zijn eenvoudige, gangbare diagnosesystemen beschikbaar waarmee de keuringsinstanties de grote meerderheid van de geïnstalleerde snelheidsbegrenzers kunnen beproeven. Bij voertuigen waarbij dergelijke gemakkelijk verkrijgbare diagnosehulpmiddelen niet beschikbaar zijn, dienen de autoriteiten hetzij gebruik te maken van de apparatuur waarover de fabrikant van het oorspronkelijke voertuig beschikt, hetzij te voorzien in de mogelijkheid van aanvaarding van passende certificatie van de beproeving door de voertuigfabrikant of diens franchise-organisatie.

(22)

De periodieke controle op de goede werking van de snelheidsbegrenzer moet worden vergemakkelijkt bij voertuigen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2135/98 van de Raad van 24 september 1998 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Richtlijn 88/599/EEG betreffende standaardprocedures voor de controle op de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3820/85 en Verordening (EEG) nr. 3821/85 (7) met het nieuwe controleapparaat (de digitale tachograaf) zijn uitgerust. Nieuwe voertuigen zijn vanaf het jaar 2003 van dergelijke apparatuur voorzien.

(23)

De technische voorschriften voor taxi’s en ziekenwagens komen overeen met die voor personenwagens. De te controleren punten kunnen vergelijkbaar zijn, zij het dat de controles met een verschillende frequentie worden uitgevoerd.

(24)

Alle lidstaten moeten in hun rechtsgebied ervoor zorgen dat systematisch technische controle van hoog niveau plaatsvindt.

(25)

De Commissie moet toezien op de praktische toepassing van deze richtlijn.

(26)

Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden, te weten harmoniseren van de voorschriften met betrekking tot de technische controle, voorkomen van vervalsing van de concurrentie tussen transportondernemingen en waarborgen dat de voertuigen op een behoorlijke wijze worden afgesteld en onderhouden, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(27)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(28)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om bepaalde minimumnormen en -methoden met betrekking tot de controles vast te stellen en deze aan te passen aan de technische vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vervatte regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

(29)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

1.   In elke lidstaat moeten de in die staat geregistreerde motorvoertuigen, alsmede hun aanhangwagens en opleggers, een periodieke technische controle ondergaan, overeenkomstig deze richtlijn.

2.   De categorieën voertuigen die moeten worden gecontroleerd, de frequentie van de controle en de verplicht te controleren punten staan in de bijlagen I en II.

Artikel 2

De technische controle in de zin van deze richtlijn moet worden uitgevoerd door de staat, door met deze taak belaste publieke organisaties of door organen of instellingen die door de staat zijn aangewezen en die onder rechtstreeks toezicht van de staat staan, met inbegrip van naar behoren geautoriseerde particuliere organen. Wanneer als controlecentra aangewezen instellingen ook fungeren als voertuigreparatiewerkplaatsen, zien de lidstaten met name toe op de objectiviteit en de hoge kwaliteit van de technische controle.

Artikel 3

1.   De lidstaten nemen de maatregelen die zij nodig achten voor het leveren van het bewijs dat het voertuig met goed gevolg een technische controle heeft ondergaan die minstens voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn.

Deze maatregelen worden aan de overige lidstaten en de Commissie meegedeeld.

2.   Iedere lidstaat erkent het in een andere lidstaat afgegeven bewijs dat een motorvoertuig dat op het grondgebied van deze laatste lidstaat is ingeschreven, alsmede de aanhangwagen of oplegger daarvan met goed gevolg een technische controle hebben ondergaan die minstens voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn, alsof hij dit bewijs zelf had afgegeven.

3.   De lidstaten maken gebruik van passende procedures om, voor zover dit uitvoerbaar is, ervoor te zorgen dat de remkracht van de op hun grondgebied ingeschreven voertuigen voldoet aan de in deze richtlijn vastgestelde eisen.

HOOFDSTUK II

UITZONDERINGEN

Artikel 4

1.   De lidstaten kunnen voertuigen van de strijdkrachten, ter handhaving van de openbare orde en van de brandweer uitsluiten van de werkingssfeer van deze richtlijn.

2.   De lidstaten kunnen na raadpleging van de Commissie bepaalde voertuigen die worden geëxploiteerd of gebruikt onder bijzondere voorwaarden, alsmede voertuigen die weinig of geen gebruikmaken van de openbare weg, met inbegrip van vóór 1 januari 1960 gebouwde voertuigen met een historische waarde, of die tijdelijk uit het verkeer zijn genomen, uitsluiten van de werkingssfeer van deze richtlijn of onderwerpen aan speciale bepalingen.

3.   De lidstaten mogen, na raadpleging van de Commissie, hun eigen keuringsnormen vaststellen voor voertuigen met een historische waarde.

Artikel 5

Niettegenstaande het bepaalde in de bijlagen I en II kunnen de lidstaten:

a)

de datum van de eerste verplichte technische controle vervroegen en in voorkomend geval eisen dat het voertuig aan een controle wordt onderworpen alvorens het wordt geregistreerd;

b)

de periode tussen twee opeenvolgende verplichte technische controles bekorten;

c)

de technische controle van de facultatieve uitrusting verplicht stellen;

d)

het aantal te controleren punten uitbreiden;

e)

de verplichte periodieke technische controle uitbreiden tot andere categorieën voertuigen;

f)

aanvullende speciale controles voorschrijven;

g)

voor de op hun grondgebied ingeschreven voertuigen hogere minima voor de bedrijfszekerheid van de remsystemen eisen dan de in bijlage II vermelde en daarbij de keuring in zwaarder belaste toestand laten verrichten, mits hiermee de eisen van de oorspronkelijke typegoedkeuring niet worden overschreden.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 6

1.   De Commissie neemt de bijzondere richtlijnen aan die nodig zijn voor het omschrijven van de minimumnormen en -methoden met betrekking tot de controle van de in bijlage II opgesomde punten, en stelt de wijzigingen vast die nodig zijn om die normen en methoden aan te passen aan de technische vooruitgang.

2.   Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigingen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 7

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijn betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

Artikel 8

De Commissie gaat, uiterlijk drie jaar na invoering van de periodieke controle van snelheidsbegrenzers, na of, op basis van de ervaring op dat moment, de voorgeschreven controles volstaan om slecht functionerende snelheidsbegrenzers of snelheidsbegrenzers waarmee gemanipuleerd is, op te sporen, en of de geldende voorschriften eventueel dienen te worden gewijzigd.

Artikel 9

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 10

Richtlijn 96/96/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, genoemde besluiten, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 11

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 6 mei 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J. KOHOUT


(1)  PB C 224 van 30.8.2008, blz. 66.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 23 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 maart 2009.

(3)  PB L 46 van 17.2.1997, blz. 1.

(4)  Zie bijlage III, deel A.

(5)  PB L 202 van 6.9.1971, blz. 37.

(6)  PB L 350 van 28.12.1998, blz. 1.

(7)  PB L 274 van 9.10.1998, blz. 1.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


BIJLAGE I

CATEGORIEËN VAN AAN DE TECHNISCHE CONTROLE ONDERWORPEN VOERTUIGEN EN DE FREQUENTIE VAN DEZE CONTROLES

Categorieën voertuigen

Frequentie van de controles

1.

Motorvoertuigen voor personenvervoer waarvan het aantal zitplaatsen — die van de bestuurder niet meegerekend — meer dan acht bedraagt

Eén jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens elk jaar

2.

Motorvoertuigen voor goederenvervoer met een toegestane maximummassa van meer dan 3 500 kg

Eén jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens elk jaar

3.

Aanhangwagens en opleggers met een toegestane maximummassa van meer dan 3 500 kg

Eén jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens elk jaar

4.

Taxi’s, ziekenwagens

Eén jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens elk jaar

5.

Motorvoertuigen op ten minste vier wielen die normaal dienen voor het vervoer van voorwerpen over de weg en waarvan de toegestane maximummassa niet meer dan 3 500 kg bedraagt, met uitzondering van landbouwtractoren en landbouwmachines

Vier jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens om de twee jaar

6.

Motorvoertuigen op ten minste vier wielen die dienen voor personenvervoer waarvan het aantal zitplaatsen — die van de bestuurder niet meegerekend — niet meer dan acht bedraagt

Vier jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens om de twee jaar


BIJLAGE II

VERPLICHTE CONTROLEPUNTEN

De controle moet op zijn minst betrekking hebben op de onderstaande punten, mits deze de verplichte uitrusting betreffen van het voertuig dat in de betrokken lidstaat wordt goedgekeurd.

De in deze bijlage bedoelde controles mogen worden uitgevoerd zonder demontage van de onderdelen van het voertuig.

Indien het voertuig gebreken vertoont op onderstaande controlepunten, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in een procedure de voorwaarden vast waaronder het voertuig aan het verkeer mag deelnemen totdat het voldoet aan een nieuwe technische keuring.

VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 1, 2, 3, 4, 5 EN 6

1.   Reminstallatie

De controle van de reminstallatie heeft betrekking op de volgende punten. De tijdens de controle verkregen waarden moeten, voor zover dat doenlijk is, voldoen aan de technische normen van Richtlijn 71/320/EEG.

Te controleren punten

Redenen voor afkeuring

1.1.

Mechanische toestand en werking

 

1.1.1.

Draaipunten van het voetrempedaal

Zit te strak

Heeft versleten lagering

Vertoont te veel slijtage/speling

1.1.2.

staat en slag van het bedieningspedaal

De vrije slag is te groot of te klein

De remschakeling komt moeilijk terug in de rustpositie

Het antisliprubber op het rempedaal ontbreekt, zit los of is door slijtage glad geworden

1.1.3.

Vacuümpomp of compressor en reservoirs

De voor het efficiënt functioneren van de remmen benodigde lucht- en/of vacuümdruk komt te traag tot stand

Er is te weinig lucht- en/of vacuümdruk voor het ten minste tweemaal aantrekken van de rem nadat het waarschuwingssignaal heeft gewerkt (of een meetinstrument gevaar signaleert)

Er is duidelijk drukverlies ten gevolge van een luchtlek of er zijn waarneembare luchtlekken

1.1.4.

Lagedrukverklikker of -manometer

De lagedrukindicator/manometer werkt slecht of is defect

1.1.5.

Handremventiel

Vertoont barsten of beschadiging, te grote slijtage

De regelklep werkt slecht

De bedieningsschakelaar is niet goed op de klepstang bevestigd of het afsluiterhuis zit los

De koppelingen zitten los of het systeem lekt

Functioneert niet behoorlijk

1.1.6.

Parkeerrem, bedieningshandel, parkeerremvergrendeling

De vergrendeling blijft niet goed vastzitten

De scharnierpin van de hefboom of de vergrendeling vertonen te veel slijtage

Te grote beweeglijkheid van de handel wijst op een verkeerde afstelling

1.1.7.

Remkleppen (voetkleppen, ontluchtingsventielen, regelkleppen enz.)

Er is beschadiging, te grote luchtlekkage

Het olieverlies uit de compressor is te groot

Zitten los/zijn slecht gemonteerd

Er is verlies van remvloeistof

1.1.8.

Koppelingskoppen voor remmen voor aanhangwagen

Afsluitkranen of zelfsluitende kleppen defect

Zitten los/zijn slecht gemonteerd

Lekken

1.1.9.

Energie- of drukreservoir

Is beschadigd, gecorrodeerd, lekt

Het ontwateringsventiel werkt niet

Zit los/is slecht gemonteerd

1.1.10.

Rembekrachtiging, hoofdcilinder (hydraulische systemen)

De rembekrachtiging is defect of ineffectief

De hoofdcilinder is defect of lekt

De hoofdcilinder zit los

Er is te weinig remvloeistof

De kap van het reservoir van de hoofdcilinder ontbreekt

Het controlelampje voor de remvloeistof licht op of is defect

Het waarschuwingssignaal met betrekking tot de remvloeistof werkt slecht

1.1.11.

Niet-flexibele remleidingen

Er is gevaar voor defecten of breuken

Er zijn lekken in leidingen of koppelingen

Er is beschadiging of te veel corrosie

De leidingen zijn verkeerd gemonteerd

1.1.12.

Remslangen

Er is gevaar voor defecten of scheuren

De remslangen zijn beschadigd, doorgeschuurd, te kort, getordeerd

De slangen of koppelingen vertonen lekken

De slangen vertonen door de druk veroorzaakte verwijdingen

De slangen vertonen porositeit

1.1.13.

Remvoeringen/remblokken

Vertonen te veel slijtage

Zijn vervuild (olie, vet enz.)

1.1.14.

Remtrommels, remschijven

Vertonen te veel slijtage, kerven, scheuren, zitten los of zijn gebroken

Zijn vuil (olie, vet enz.)

De ankerplaat zit los

1.1.15.

Remkabels, stangen, handels, overbrenging

De kabels zijn beschadigd, geknikt

Er is te veel slijtage of corrosie

De bevestiging van de kabels of stangen zijn niet geborgd

De kabelgeleiding is defect

De werking van het remsysteem wordt belemmerd

Abnormale beweeglijkheid van de handels/stangen/overbrenging wijst op slechte afstelling of te veel slijtage

1.1.16.

Remcilinders (veerremcilinders en hydraulische remcilinders inbegrepen)

Vertonen barsten of beschadiging

Lekken

Zitten los/zijn niet goed gemonteerd

Vertonen te veel corrosie

De slag van de zuiger of van het diafragmamechanisme is te groot

De stofkap ontbreekt of vertoont te veel beschadiging

1.1.17.

Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar

De overbrenging is defect

Is niet juist afgesteld

Is geblokkeerd, werkt niet

Ontbreekt

1.1.18.

Zelfafstellende remhefbomen (indien aanwezig)

Is geblokkeerd of vertoont abnormale beweeglijkheid die wijst op te veel slijtage of verkeerde afstelling

Is defect

1.1.19.

Retarder (indien gemonteerd of voorgeschreven)

De koppelstukken of bevestigingen zijn slecht

Is defect

1.2.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de bedrijfsrem

 

1.2.1.

Remkracht (geleidelijk tot maximum opgevoerde kracht)

Onvoldoende remkracht op een of meer wielen

De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de hoogste geregistreerde remkracht voor een ander wiel op dezelfde as. In geval van een remtest op de weg wijkt het voertuig te veel af van de rechte weg

De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering)

Abnormaal hoge reactietijd voor een of meer wielen

De remkracht vertoont te grote schommelingen doordat de remschijven vervormd of de remtrommels ovaal zijn

1.2.2.

Bedrijfszekerheid

Een rempercentage dat bij de maximaal toegestane massa of, in het geval van opleggers, bij de som van de toegestane belasting op de assen, indien uitvoerbaar, minder bedraagt dan:

Minimumbedrijfszekerheid remsystemen

categorie 1: 50 % (1)

categorie 2: 43 % (2)

categorie 3: 40 % (3)

categorie 4: 50 %

categorie 5: 45 % (4)

categorie 6: 50 %

of

de remkracht is kleiner dan de referentiewaarden, indien deze door de fabrikant van het voertuig voor de as van het voertuig (5) zijn opgegeven

1.3.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de hulprem (indien afzonderlijk werkend systeem)

 

1.3.1.

Remkracht

Rem werkt aan één kant niet

De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de hoogste geregistreerde remkracht voor een ander wiel op dezelfde as

De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering)

Het automatisch remsysteem voor de aanhanger werkt niet

1.3.2.

Bedrijfszekerheid

Voor alle categorieën voertuigen een rempercentage kleiner dan 50 % (6) van de in punt 1.2.2 beschreven remkracht van de bedrijfsrem bij de maximaal toegestane massa of, in het geval van opleggers, bij de som van de toegestane belasting op de assen

1.4.

Remkracht en bedrijfszekerheid van de parkeerrem

 

1.4.1.

Remkracht

De rem werkt aan één kant niet

1.4.2.

Bedrijfszekerheid

Voor alle categorieën voertuigen een rempercentage kleiner dan 16 % bij de maximaal toegestane massa, of, voor motorvoertuigen, kleiner dan 12 % bij de maximummassa van de voertuigcombinatie, waarbij moet worden uitgegaan van de grootste waarde

1.5.

Remkracht van de retarder of motorrem

Niet regelbaar (retarder)

Er is een defect

1.6.

Antiblokkeersysteem

Het waarschuwingssignaal van het antiblokkeersysteem is defect

Het systeem is defect


VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 1, 2 EN 3

VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 4, 5 EN 6

2.

Stuurinrichting en stuurwiel

2.

Stuurinrichting

2.1.

Mechanische toestand

2.1.

Mechanische toestand

2.2.

Stuurwiel

2.2.

Speling in de stuurinrichting

2.3.

Speling in de stuurinrichting

2.3.

Bevestiging van de stuurinrichting

2.4.

Wiellagers

 

3.

Zicht

3.

Zicht

3.1.

Gezichtsveld

3.1.

Gezichtsveld

3.2.

Toestand van de ruiten

3.2.

Toestand van de ruiten

3.3.

Achteruitkijkspiegels

3.3.

Achteruitkijkspiegels

3.4.

Ruitenwisser

3.4.

Ruitenwisser

3.5.

Ruitensproeier

3.5.

Ruitensproeier

4.

Lichten, reflecterende inrichtingen en elektrische installaties

4.

Verlichtingsinstallatie

4.1.

Groot licht en dimlicht

4.1.

Groot licht en dimlicht

4.1.1.

Toestand en werking

4.1.1.

Toestand en werking

4.1.2.

Richting

4.1.2.

Richting

4.1.3.

Schakelaars

4.1.3.

Schakelaars

4.1.4.

Zichtbaarheid

 

4.2.

Breedtelichten, achterlichten en markeringslichten

4.2.

Toestand en werking, gaafheid van de lenzen, kleur en zichtbaarheid van:

4.2.1.

Toestand en werking

4.2.1.

Breedte- en achterlichten

4.2.2.

Kleur en zichtbaarheid

4.2.2.

Stoplichten

 

4.2.3.

Richtingaanwijzers

 

4.2.4.

Achteruitrijlichten

 

4.2.5.

Mistlampen

 

4.2.6.

Achterkentekenplaatverlichting

 

4.2.7.

Retroflectoren

 

4.2.8.

Waarschuwingsknipperlichten

4.3.

Stoplichten

 

4.3.1.

Toestand en werking

 

4.3.2.

Kleur en zichtbaarheid

 

4.4.

Richtingaanwijzers

 

4.4.1.

Toestand en werking

 

4.4.2.

Kleur en zichtbaarheid

 

4.4.3.

Schakelaars

 

4.4.4.

Knippersnelheid

 

4.5.

Mistlichten voor en achter

 

4.5.1.

Plaatsing

 

4.5.2.

Toestand en werking

 

4.5.3.

Kleur en zichtbaarheid

 

4.6.

Achteruitrijlichten

 

4.6.1.

Toestand en werking

 

4.6.2.

Kleur en zichtbaarheid

 

4.7.

Achterkentekenplaatverlichting

 

4.8.

Retroflectoren

Toestand en kleur

 

4.9.

Verklikkersignalen

 

4.10.

Elektrische verbindingen tussen trekkend voertuig en aanhangwagen of oplegger

 

4.11.

Elektrische bedrading

 

5.

Assen, wielen, banden, vering

5.

Assen, wielen, banden, vering

5.1.

Assen

5.1.

Assen

5.2.

Wielen en banden

5.2.

Wielen en banden

5.3.

Vering (wielophanging)

5.3.

Vering (wielophanging)

6.

Chassis en met het chassis verbonden delen

6.

Chassis en met het chassis verbonden delen

6.1.

Chassis of frame en bevestigingen

6.1.

Chassis of frame en bevestigingen

6.1.1.

Algemene toestand

6.1.1.

Algemene toestand

6.1.2.

Uitlaatpijpen en dempers

6.1.2.

Uitlaatpijpen en dempers

6.1.3.

Tanks en brandstofleidingen

6.1.3.

Tanks en brandstofleidingen

6.1.4.

Geometrische kenmerken en staat van de bescherming aan de achterzijde van bedrijfsvoertuigen

6.1.4.

Bevestiging van het reservewiel

6.1.5.

Bevestiging van het reservewiel

6.1.5.

Veiligheid van de koppelingsinrichting (indien aanwezig)

6.1.6.

Koppelingsinrichting van trekkende voertuigen, aanhangwagens en opleggers

 

6.2.

Cabine en koetswerk

6.2.

Koetswerk

6.2.1.

Algemene toestand

6.2.1.

Toestand van de structuur

6.2.2.

Bevestiging

6.2.2.

Portieren en sloten

6.2.3.

Portieren en sloten

 

6.2.4.

Bodem

 

6.2.5.

Bestuurderszitplaats

 

6.2.6.

Treeplanken

 

7.

Diverse uitrustingen

7.

Diverse uitrustingen

7.1.

Veiligheidsgordels

7.1.

Bevestiging van de bestuurderszitplaats

7.2.

Brandblusser

7.2.

Bevestiging van de accu

7.3.

Sloten en beveiligingen tegen diefstal

7.3.

Claxon

7.4.

Gevarendriehoek

7.4.

Gevarendriehoek

7.5.

Verbandtrommel

7.5.

Veiligheidsgordels

7.5.1.

Veiligheid van de bevestigingen

 

 

7.5.2.

Toestand van de gordels

7.5.3.

Werking

 

7.6.

Wielblok(ken)

 

7.7.

Claxon

 

7.8.

Snelheidsmeter

 

7.9.

Tachograaf (aanwezigheid en verzegeling)

controleer de geldigheid van de tachograafplaat indien deze is voorgeschreven krachtens Verordening (EEG) nr. 3821/85 (7)

controleer bij twijfel of de omtrek van de banden of de afmeting ervan overeenkomt met de gegevens op de tachograafplaat

waar mogelijk, controleer of de zegels van de tachograaf, en van alle andere eventuele voorzieningen ter bescherming van de verbindingen tegen bedrog, intact zijn

 

7.10.

Snelheidsbegrenzer

waar mogelijk, controleer of de snelheidsbegrenzer is geïnstalleerd, indien deze is voorgeschreven krachtens Richtlijn 92/6/EEG (8)

controleer de geldigheid van de snelheidsbegrenzerplaat

waar mogelijk, controleer of de zegels van de snelheidsbegrenzer, en van alle andere eventuele voorzieningen ter bescherming van de verbindingen tegen bedrog, intact zijn

waar mogelijk, controleer of de snelheidsbegrenzer voorkomt dat de snelheid van de in artikel 2 c.q. artikel 3 van Richtlijn 92/6/EEG bedoelde voertuigen de voorgeschreven waarden overschrijdt

 

8.

Overlastfactoren

8.

Overlastfactoren

8.1.

Geluid

8.1.

Geluid

VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 1, 2, 3, 4, 5 EN 6

8.2.   Uitlaatemissies

8.2.1.   Motorvoertuigen uitgerust met een benzinemotor met elektrische ontsteking

a)

De uitlaatemissies worden niet geregeld door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde:

1.

visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of het compleet is en in een bevredigende staat en of er geen lekken zijn;

2.

visuele controle van enig door de fabrikant gemonteerd emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of het compleet is en in een bevredigende staat en of er geen lekken zijn.

Na een redelijke warmloopperiode van de motor (rekening houdend met de aanbevelingen van de fabrikant) wordt het koolmonoxide(CO)-gehalte van de uitlaatgassen gemeten waarbij de motor stationair (onbelast) loopt.

Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is de door de voertuigfabrikant opgegeven waarde. Indien dit gegeven niet beschikbaar is of de bevoegde instanties van de lidstaten besluiten dit niet als een referentiewaarde te gebruiken, mag het CO-gehalte niet groter zijn dan de volgende waarden:

i)

bij voertuigen die geregistreerd zijn of voor het eerst in gebruik zijn genomen tussen de datum waarop de lidstaten verlangen dat de voertuigen aan Richtlijn 70/220/EEG (9) voldoen en 1 oktober 1986: 4,5 vol. %;

ii)

bij voertuigen die geregistreerd zijn of voor het eerst in gebruik zijn genomen na 1 oktober 1986: 3,5 vol. %.

b)

Indien de uitlaatemissies worden geregeld door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde:

1.

visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of het compleet is en in een bevredigende staat en of er geen lekken zijn;

2.

visuele controle van enig door de fabrikant gemonteerd emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of het compleet is en in een bevredigende staat en of er geen lekken zijn;

3.

bepaling van de doelmatigheid van het emissiebestrijdingssysteem van het voertuig door meting van de lambdawaarde en het CO-gehalte van de uitlaatgassen overeenkomstig punt 4 of volgens de procedures van de fabrikant die ten tijde van de typegoedkeuring zijn goedgekeurd. Bij elke proef laat men de motor warm lopen overeenkomstig de aanbevelingen van de voertuigfabrikant;

4.

uitlaatemissies — grenswaarden

Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is de door de voertuigfabrikant opgegeven waarde.

Indien dit gegeven niet beschikbaar is, mag het CO-gehalte niet groter zijn dan de volgende waarden:

i)

meting bij stationair toerental van de motor:

het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen mag niet meer bedragen dan 0,5 vol. %, en voor wat betreft voertuigen die een typegoedkeuring hebben gekregen overeenkomstig de grenswaarden in rij A of rij B van de tabel in punt 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, mag het maximale CO-gehalte niet meer bedragen dan 0,3 vol. %. Wanneer overeenstemming met Richtlijn 70/220/EEG niet mogelijk is, dan geldt het bovenstaande voor voertuigen die zijn ingeschreven of in gebruik zijn genomen na 1 juli 2002;

ii)

meting bij het hoge onbelaste toerental, ontkoppeld (motortoerental minstens 2 000 min-1):

CO-gehalte: maximaal 0,3 vol. % en voor wat betreft voertuigen die de typegoedkeuring hebben gekregen in overeenstemming met de grenswaarden in rij A of rij B van de tabel in punt 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, mag het maximale CO-gehalte niet meer bedragen dan 0,2 vol. %. Wanneer overeenstemming met Richtlijn 70/220/EEG niet mogelijk is, dan geldt het bovenstaande voor voertuigen die zijn ingeschreven of in gebruik zijn genomen na 1 juli 2002.

Lambda: 1 ± 0,03 of overeenkomstig de specificaties van de fabrikant;

iii)

bij motorvoertuigen die overeenkomstig Richtlijn 70/220/EEG met een eigendiagnosesysteem (OBD-systeem) zijn uitgerust mag de correcte werking van het emissiesysteem in plaats van met de onder i) beschreven test worden gecontroleerd door de relevante gegevens uit het OBD-systeem uit te lezen en gelijktijdig de correcte werking van het OBD-systeem te controleren.

8.2.2.   Motorvoertuigen uitgerust met (diesel)motoren met compressieontsteking

a)

De opaciteit van de uitlaatgassen wordt gemeten tijdens een vrije acceleratie (bij niet-belaste motor wordt het toerental opgevoerd van het stationair toerental tot het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt) met de versnellingspook in de vrije stand en niet-ontkoppelde motor.

b)

Conditionering van het voertuig

1.

Voertuigen kunnen worden gecontroleerd zonder voorafgaande conditionering, maar om veiligheidsredenen moet eerst worden nagegaan of de motor warm is en in een bevredigende mechanische staat verkeert.

2.

Behalve in het onder d), punt 5), bedoelde geval kan een voertuig niet worden afgekeurd tenzij het eerst volgens de onderstaande voorschriften is geconditioneerd:

i)

de motor moet op temperatuur zijn, hetgeen bijvoorbeeld kan worden geconstateerd wanneer de temperatuur van de motorolie, gemeten door middel van een in de opening voor de oliepeilstok ingebrachte voeler, ten minste 80 °C bedraagt, of de normale bedrijfstemperatuur wanneer deze lager is, dan wel wanneer de temperatuur van het motorblok, bepaald aan de hand van de hoeveelheid infraroodstraling, tenminste een vergelijkbare waarde bedraagt. Indien door de constructie van het voertuig deze meting in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is, kan op een andere wijze worden nagegaan of de motor zijn normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt, bijvoorbeeld door te wachten tot de ventilator aanslaat;

ii)

het uitlaatsysteem moet worden doorgeblazen door middel van ten minste drie vrije acceleratiecycli of een daarmee vergelijkbare methode.

c)

Controleprocedure

1.

Visuele controle van enige door de fabrikant gemonteerde emissiebestrijdingsapparatuur om na te gaan of deze compleet is en in een bevredigende staat en of er geen lekken zijn.

2.

De motor en de eventueel gemonteerde druklader moeten stationair draaien voor het begin van elke vrije acceleratiecyclus. Bij zware dieselmotoren moet ten minste 10 seconden worden gewacht na het loslaten van het gaspedaal.

3.

Bij de aanvang van elke vrije acceleratiecyclus moet het gaspedaal snel en ononderbroken (d.i. in minder dan 1 seconde) maar wel rustig volledig worden ingedrukt, teneinde een maximum brandstoftoevoer door de injectiepomp te verkrijgen.

4.

Tijdens elke vrije acceleratiecyclus moet de motor het toerental bereiken waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt of, voor voertuigen met een automatische transmissie, het door de fabrikant voorgeschreven toerental dan wel, indien dit niet bekend is, een toerental dat tweederde bedraagt van het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt, alvorens het gaspedaal wordt losgelaten. Dit kan worden gecontroleerd door bijvoorbeeld het toerental te meten of door voldoende tijd te laten verlopen tussen het indrukken en het loslaten van het gaspedaal, namelijk, bij voertuigen van de categorie 1 en 2 van bijlage I, ten minste 2 seconden.

d)

Grenswaarden

1.

Het concentratieniveau mag het niveau niet overschrijden dat overeenkomstig Richtlijn 72/306/EEG (10) op de plaat is genoteerd.

2.

Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten besluiten deze waarde niet als referentie te gebruiken, mag het concentratieniveau niet hoger zijn dan het door de fabrikant vermelde niveau of de volgende grenswaarden voor de absorptiecoëfficiënt:

maximum-absorptiecoëfficiënt bij:

dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging: 2,5 m-1

dieselmotoren met drukvulling: 3,0 m-1

een grenswaarde van 1,5 m-1 is van toepassing op de volgende voertuigen die een typegoedkeuring hebben gekregen in overeenstemming met de grenswaarden in:

a)

rij B van de tabel in punt 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG (licht bedrijfsvoertuig diesel — Euro4);

b)

rij B1 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG (11) (zwaar bedrijfsvoertuig diesel — Euro 4);

c)

rij B2 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG (zwaar bedrijfsvoertuig diesel — Euro 5);

d)

rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG (zwaar bedrijfsvoertuig — EEV),

of de grenswaarden in latere wijzigingen van Richtlijn 70/220/EEG of de grenswaarden in latere wijzigingen van Richtlijn 88/77/EEG of equivalente waarden wanneer gebruik wordt gemaakt van apparatuur van een type dat afwijkt van dat welke bij de EG-typegoedkeuring is gebruikt.

Wanneer overeenstemming met punt 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG of in punt 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG niet mogelijk is, dan geldt het bovenstaande voor voertuigen die zijn ingeschreven of in gebruik zijn genomen na 1 juli 2008.

3.

Voertuigen die voor de eerste keer vóór 1 januari 1980 zijn geregistreerd of in gebruik genomen, zijn vrijgesteld van deze voorschriften.

4.

Voertuigen dienen alleen te worden afgekeurd, indien het rekenkundig gemiddelde van ten minste de laatste drie vrije acceleratiecycli meer bedraagt dan de grenswaarde. Dit kan worden berekend, wanneer sterk van het gemeten gemiddelde afwijkende metingen of het resultaat van een andere statistische berekening die rekening houdt met de verstrooiing van de metingen buiten beschouwing worden gelaten. De lidstaten kunnen het aantal testcycli aan een maximum verbinden.

5.

Om onnodige controles te vermijden kunnen de lidstaten, in afwijking van het bepaalde in punt 8.2.2, onder d), punt 4, voertuigen afkeuren waarbij aanzienlijk hogere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen (of vergelijkbare methode) zoals vermeld in punt 8.2.2, onder b), punt 2, ii). Om onnodige controles te vermijden kunnen de lidstaten ook, in afwijking van het bepaalde in punt 8.2.2, onder d), punt 4, voertuigen goedkeuren, waarbij na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen (of vergelijkbare methode) zoals vermeld in punt 8.2.2, onder b), punt 2, ii), aanzienlijk lagere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten.

8.2.3.   Controleapparatuur

De voertuigemissies worden gemeten met apparatuur die ontworpen is om nauwkeurig vast te stellen of aan de voorgeschreven of aan de door de fabrikant aangegeven grenswaarden wordt voldaan.

8.2.4.   Mocht een voertuigtype bij de EG-typegoedkeuring niet kunnen voldoen aan de bij deze richtlijn vastgestelde grenswaarden, dan kunnen de lidstaten voor dit voertuigtype hogere grenswaarden vaststellen op basis van door de constructeur verstrekt bewijsmateriaal. Zij delen dit onmiddellijk mede aan de Commissie, die op haar beurt de andere lidstaten daarvan in kennis stelt.

VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 1, 2 EN 3

VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 4, 5 EN 6

8.3.

Radio-ontstoring

 

9.

Aanvullende controles voor voertuigen voor het openbaar vervoer van personen

 

9.1.

Nooduitgang(en) (met inbegrip van hamers om ruiten in te slaan), borden met opschrift „nooduitgang”

 

9.2.

Verwarming

 

9.3.

Luchtcirculatie

 

9.4.

Zitplaatsindeling

 

9.5.

Binnenverlichting

 

10.

Identificatie van het voertuig

10.

Identificatie van het voertuig

10.1.

Kentekenplaat

10.1.

Kentekenplaat

10.2.

Chassisnummer

10.2.

Chassisnummer


(1)  48 % voor voertuigen van categorie 1 die niet zijn uitgerust met ABS of die vóór 1 oktober 1991 zijn goedgekeurd (datum met ingang waarvan het voor de eerste maal in het verkeer brengen zonder Europese typegoedkeuring voor onderdelen verboden is) (Richtlijn 71/230/EEG).

(2)  45 % voor de na 1988 ingeschreven voertuigen of vanaf de datum van toepassing van Richtlijn 71/320/EEG, in de nationale wetgeving van de lidstaten, afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.

(3)  43 % voor opleggers en aanhangwagens met trekstang die zijn ingeschreven na 1988 of vanaf de datum van toepassing van Richtlijn 71/320/EEG, in de nationale wetgeving van de lidstaten, afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.

(4)  50 % voor voertuigen van categorie 5 die zijn ingeschreven na 1988 of vanaf de datum van toepassing van Richtlijn 71/320/EEG, in de nationale wetgeving van de lidstaten, afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.

(5)  De referentiewaarde voor de as van het voertuig is de in Newton uitgedrukte remkracht die nodig is om deze voorgeschreven minimumremkracht bij het gewicht dat het voertuig bij zijn presentatie heeft, te verkrijgen.

(6)  Voor voertuigen van de categorieën 2 en 5 zal de minimale remkracht van de hulprem (die niet viel onder Richtlijn 71/320/EEG) 2,2 m/s2 zijn.

(7)  Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8).

(8)  Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27).

(9)  Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L 76 van 6.4.1970, blz. 1).

(10)  Richtlijn 72/306/EEG van de Raad van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PB L 190 van 20.8.1972, blz. 1).

(11)  Richtlijn 88/77/EEG van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot de maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door motorvoertuigen met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PB L 36 van 9.2.1988, blz. 33).


BIJLAGE III

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 10)

Richtlijn 96/96/EG van de Raad

(PB L 46 van 17.2.1997, blz. 1)

 

Richtlijn 1999/52/EG van de Commissie

(PB L 142 van 5.6.1999, blz. 26)

 

Richtlijn 2001/9/EG van de Commissie

(PB L 48 van 17.2.2001, blz. 18)

 

Richtlijn 2001/11/EG van de Commissie

(PB L 48 van 17.2.2001, blz. 20)

 

Richtlijn 2003/27/EG van de Commissie

(PB L 90 van 8.4.2003, blz. 41)

 

Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

Uitsluitend bijlage III, punt 68

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 10)

Richtlijn

Omzettingstermijn

96/96/EG

9 maart 1998

1999/52/EG

van 30 september 2000

2001/9/EG

van 9 maart 2002

2001/11/EG

van 9 maart 2003

2003/27/EG

van 1 januari 2004


BIJLAGE IV

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 96/96/EG

De onderhavige richtlijn

Artikelen 1 tot en met 4

Artikelen 1 tot en met 4

Artikel 5, aanhef

Artikel 5, aanhef

Artikel 5, eerste tot en met zevende streepje

Artikel 5, onder a) tot en met g)

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 8, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 8, lid 2, eerste alinea

Artikel 7, lid 2

Artikel 8, lid 2, tweede alinea

Artikel 8, lid 3

Artikel 9, lid 1

Artikel 9, lid 2

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 11, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 9

Artikel 11, lid 3

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

Bijlagen I en II

Bijlagen I en II

Bijlagen III en IV

Bijlage III

Bijlage IV


6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/29


RICHTLIJN 2009/42/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 mei 2009

betreffende de statistiek van het zeevervoer van goederen en personen

(Herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 95/64/EG van de Raad van 8 december 1995 betreffende de statistiek van het zeevervoer van goederen en personen (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De Commissie (Eurostat) moet voor de tenuitvoerlegging van de taken die haar in het kader van het communautair zeevervoerbeleid zijn toevertrouwd, beschikken over vergelijkbare, betrouwbare, synchrone en periodieke statistieken over de omvang en de ontwikkeling van het zeevervoer van goederen en personen naar en uit de Gemeenschap, tussen lidstaten en binnen de lidstaten.

(3)

Tevens is er het belang van een goede kennis van de zeevervoermarkt voor de lidstaten en de economische subjecten.

(4)

Door het verzamelen van communautaire statistische gegevens op een vergelijkbare of geharmoniseerde basis kan een geïntegreerd stelsel worden opgezet aan de hand waarvan betrouwbare, verenigbare en bijgewerkte gegevens kunnen worden verkregen.

(5)

De gegevens over het zeevervoer van goederen en personen moeten tussen de lidstaten onderling en tussen de verschillende wijzen van vervoer vergelijkbaar worden gemaakt.

(6)

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, is de totstandbrenging van gezamenlijke statistische normen aan de hand waarvan geharmoniseerde gegevens kunnen worden opgesteld, een maatregel die alleen op communautair niveau doeltreffend kan worden uitgevoerd, en zal de verzameling van statistische gegevens in elke lidstaat gebeuren onder toezicht van de organisaties en instellingen die voor het opstellen van de officiële statistieken bevoegd zijn.

(7)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4).

(8)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om bepaalde uitvoeringsbepalingen van deze richtlijn vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

(9)

Daar de in deze richtlijn opgenomen nieuwe onderdelen alleen de comitéprocedure betreffen, is omzetting ervan door de lidstaten niet nodig.

(10)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IX, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijn onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Opstelling van een statistiek

De lidstaten stellen een communautaire statistiek op van het vervoer van goederen en personen door schepen die havens aandoen welke zich op hun grondgebied bevinden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „zeevervoer van goederen en personen”: het transport van goederen en personen met schepen op trajecten die geheel of gedeeltelijk op zee plaatsvinden.

Het toepassingsgebied van deze richtlijn omvat eveneens goederen die

De ter beschikking van schepen gestelde ruimten en bevoorradingsmagazijnen zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn;

b)   „zeeschepen”: andere schepen dan die welke uitsluitend varen op de binnenwateren of op wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte wateren of zones waar de havenvoorschriften van toepassing zijn.

Vissersvaartuigen en fabrieksschepen voor visverwerking, schepen voor boring en winning, sleepboten, duwboten, baggermolens, schepen voor onderzoek en opsporing, oorlogsschepen en vaartuigen die uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden worden gebruikt, vallen niet onder deze richtlijn;

c)   „haven”: plaats waar zich installaties bevinden waardoor koopvaardijschepen kunnen aanmeren, goederen kunnen lossen of laden, passagiers aan boord kunnen nemen of aan land brengen;

d)   „nationaliteit van de zeevervoerondernemer”: de nationaliteit van het land waar het reële centrum van de handelsactiviteit van de vervoerondernemer is gevestigd;

e)   „zeevervoerondernemer”: elke persoon door wie of namens wie een overeenkomst voor het vervoer van goederen of personen over zee met een verlader of een passagier wordt gesloten.

Artikel 3

Kenmerken van de te verzamelen gegevens

1.   De lidstaten verzamelen de gegevens die betrekking hebben op:

a)

informatie over goederen en personen;

b)

informatie over het schip.

Schepen met een brutotonnage van minder dan 100 kunnen worden uitgezonderd van het verzamelen van gegevens.

2.   De kenmerken van de te verzamelen gegevens, dat wil zeggen de statistische variabelen van elk gebied, de nomenclaturen voor de classificatie ervan, alsmede de waarnemingsfrequentie, staan in de bijlagen I tot en met VIII vermeld.

3.   Bij het verzamelen van de gegevens wordt zoveel mogelijk uitgegaan van beschikbare bronnen, zodat het werk voor de respondenten wordt beperkt.

4.   De Commissie past de kenmerken van de te verzamelen gegevens en van de inhoud van de bijlagen I tot en met VIII aan de economische en technische ontwikkelingen aan voor zover deze aanpassing geen aanzienlijke verhoging van de kosten voor de lidstaten en/of de belasting van de respondenten tot gevolg heeft.

Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 4

Havens

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn stelt de Commissie een lijst van havens op die per land en per kustgebied zijn gecodeerd en geregistreerd.

Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.   Elke lidstaat kiest op de in lid 1 bedoelde lijst de havens die jaarlijks meer dan één miljoen ton goederen verwerken of meer dan 200 000 passagiers registreren.

Voor elke gekozen haven worden gedetailleerde gegevens verstrekt overeenkomstig bijlage VIII voor de categorieën (goederen, passagiers) waarvoor aan het selectiecriterium wordt voldaan en, in voorkomend geval, beknopte gegevens voor de andere categorie.

3.   Voor de havens die op de lijst staan en die niet zijn gekozen, worden beknopte gegevens verstrekt overeenkomstig bijlage VIII, „Gegevensverzameling A3”.

Artikel 5

Nauwkeurigheid van de statistiek

Bij het ontwikkelen van de gegevensverzamelingsmethoden moet ervoor worden gezorgd dat de communautaire statistische gegevens over het zeevervoer voldoende nauwkeurig zijn voor alle in bijlage VIII beschreven statistische gegevensverzamelingen.

De Commissie stelt de normen inzake nauwkeurigheid vast.

Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 6

Verwerking van de resultaten van het verzamelen van de gegevens

De lidstaten verwerken de overeenkomstig artikel 3 verzamelde statistische gegevens zodanig, dat vergelijkbare statistieken met de in artikel 5 bedoelde nauwkeurigheid worden verkregen.

Artikel 7

Verstrekking van de resultaten van het verzamelen van de gegevens

1.   De lidstaten verstrekken aan de Commissie (Eurostat) de resultaten van het verzamelen van de gegevens als bedoeld in artikel 3, met inbegrip van de gegevens die door de lidstaten vertrouwelijk zijn verklaard krachtens de nationale wetgeving of nationale praktijk met betrekking tot de statistische geheimhouding, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (5).

2.   De resultaten worden verstrekt overeenkomstig de in bijlage VIII omschreven structuur van de statistische gegevensverzamelingen. De technische details betreffende de verstrekking van de resultaten worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde beheersprocedure.

3.   De resultaten worden verstrekt binnen vijf maanden vanaf het einde van de waarnemingsperiode voor gegevens met een kwartaalfrequentie, en binnen acht maanden voor gegevens met een jaarfrequentie.

De eerste gegevensverstrekking heeft betrekking op het eerste kwartaal van 1997.

Artikel 8

Verslagen

De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) alle informatie over de methoden die voor het opstellen van de gegevens worden gebruikt. Zij delen in voorkomend geval eveneens wezenlijke veranderingen in de gehanteerde gegevensverzamelingsmethoden mee.

Artikel 9

Verspreiding van de statistische gegevens

De Commissie (Eurostat) verspreidt de passende statistische gegevens met een periodiciteit die overeenkomt met die van de overbrenging van resultaten.

De regels voor het bekendmaken en verspreiden van de statistische gegevens door de Commissie (Eurostat), worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde beheersprocedure.

Artikel 10

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 11

Mededeling van nationale bepalingen

De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het door de onderhavige richtlijn bestreken gebied vaststellen.

Artikel 12

Intrekking

Richtlijn 95/64/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage IX, deel A, genoemde besluiten, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IX, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijn.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage X.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 6 mei 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J. KOHOUT


(1)  Advies van het Europees Parlement van 21 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 april 2009.

(2)  PB L 320 van 30.12.1995, blz. 25.

(3)  Zie bijlage IX, deel A.

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(5)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.


BIJLAGE I

VARIABELEN EN DEFINITIES

1.   Statistische variabelen

a)   Inlichtingen over goederen en passagiers

Brutogewicht van de goederen in ton;

vrachttype, overeenkomstig de classificatie in bijlage II;

beschrijving van de goederen, onder gebruikmaking van de classificatie in bijlage III;

haven van aangifte;

richting van de beweging, inkomend of uitgaand;

voor inkomende goederen: de laadhaven (m.a.w. de haven waar de lading op het schip waarmee zij in de haven van aangifte is aangekomen, werd geladen) op basis van de havens in de landen van de Europese Economische Ruimte (EER) die zijn genoemd in de lijst van havens en, buiten de EER-landen, van de havens in de in bijlage IV beschreven kustgebieden;

voor uitgaande goederen: de loshaven (m.a.w. de haven waar de lading van het schip waarmee zij de haven van aangifte heeft verlaten, moet worden gelost) op basis van de havens in de EER-landen die zijn genoemd in de lijst van havens en, buiten de EER-landen, van de havens in de in bijlage IV beschreven kustgebieden;

aantal passagiers dat een overtocht begint of beëindigt en aantal cruisepassagiers op cruise-excursie.

Voor per container of met roro-eenheden vervoerde goederen moeten de volgende aanvullende kenmerken worden opgegeven:

totaal aantal containers (beladen of leeg);

aantal lege containers;

totaal aantal roro-eenheden, beladen of leeg;

aantal lege roro-eenheden.

b)   Inlichtingen over de schepen

Aantal schepen;

draagvermogen of brutotonnage van de schepen;

land of grondgebied waar de schepen zijn geregistreerd, overeenkomstig de classificatie in bijlage V;

scheepstype, overeenkomstig de classificatie in bijlage VI;

grootteklasse van de schepen, overeenkomstig de classificatie in bijlage VII.

2.   Definities

a)

„Container”: onderdeel van het vervoerapparaat:

1.

van duurzame aard en bijgevolg stevig genoeg om meermaals te worden gebruikt;

2.

ontworpen om het vervoer van goederen door middel van één of meer vervoerswijzen zonder tussentijdse overslag te vergemakkelijken;

3.

voorzien van toebehoren voor een eenvoudige goederenomslag en meer bepaald van één vervoerswijze naar een andere;

4.

zodanig ontworpen dat gemakkelijk kan worden geladen en gelost;

5.

met een lengte van ten minste 20 voet.

b)

„Roro-eenheid”: verrijdbare voorziening voor het vervoeren van goederen, zoals een vrachtwagen, aanhangwagen of oplegger, die op een schip kan worden gereden of gesleept. Deze definitie omvat aanhangwagens die deel uitmaken van de haven- of scheepsuitrusting. Classificaties moeten VN/ECE-aanbeveling nr. 21 „Codes for types of cargo, packages and packaging materials” volgen.

c)

„Containervracht”: beladen of lege containers die worden geladen op of gelost van het schip dat ze over zee vervoert.

d)

„Roro-vracht”: goederen — al dan niet in een container — in roro-eenheden, en roro-eenheden die op of van het schip dat ze over zee vervoert, worden gereden.

e)

„Brutogewicht van de goederen”: vervoerde goederen in ton, inclusief verpakking maar exclusief het leeggewicht van de containers en roro-eenheden.

f)

„Draagvermogen (DWT)”: het verschil in ton tussen de waterverplaatsing van een schip op de zomerlastlijn in water met een soortelijk gewicht van 1,025 en het leeggewicht van het schip, dat wil zeggen de waterverplaatsing in ton van het schip zonder vracht, zonder brandstof of smeerolie, zonder ballastwater, zonder vers water of drinkwater in de tanks, zonder proviand, zonder passagiers of bemanningsleden en zonder hun persoonlijke bezittingen.

g)

„Brutotonnage”: de maat voor de totale grootte van een schip, bepaald overeenkomstig het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen van 1969.

h)

„Cruisepassagier”: een zeereiziger die een zeereis op een cruiseschip maakt. Reizigers op dagexcursie zijn uitgezonderd.

i)

„Cruiseschip”: passagiersschip dat de reizigers een volledige toeristische service aanbiedt. Alle reizigers hebben een hut. Er zijn faciliteiten voor recreatie aan boord. Schepen die gewone veerdiensten exploiteren, zijn uitgezonderd, zelfs als sommige reizigers de dienstverlening als cruisedienst beschouwen. Ook vrachtschepen die een zeer beperkt aantal reizigers met een eigen hut kunnen meenemen, zijn eveneens uitgezonderd. Schepen die alleen voor dagexcursies dienen, zijn eveneens uitgezonderd.

j)

„Cruise-excursie”: een kort bezoek van een cruisepassagier aan een toeristische attractie vanuit een haven, terwijl een hut aan boord gereserveerd blijft.


BIJLAGE II

CLASSIFICATIE VAN HET VRACHTTYPE

Categorie (1)

Code

één cijfer

Code

twee cijfers

Omschrijving

Tonnage

Aantal

Vloeibare bulk

1

1X

Vloeibare bulkgoederen (geen vrachteenheid)

X

 

11

Vloeibaar gas

X

 

12

Ruwe aardolie

X

 

13

Aardolieproducten

X

 

19

Andere vloeibare bulkgoederen

X

 

Droge bulk

2

2X

Droge bulkgoederen (geen vrachteenheid)

X

 

21

Ertsen

X

 

22

Steenkool

X

 

23

Landbouwproducten (bv. granen, soja, tapioca)

X

 

29

Andere droge bulkgoederen

X

 

Containers

3

3X

Grote containers

X (2)

X

31

Vrachteenheden van 20 voet

X (2)

X

32

Vrachteenheden van 40 voet

X (2)

X

33

Vrachteeenheden > 20 voet en < 40 voet

X (2)

X

34

Vrachteenheden > 40 voet

X (2)

X

Roro

(met eigen beweegkracht)

5

5X

Roro-eenheden met eigen beweegkracht

X

X

51

Wegvoertuigen voor goederenvervoer, met aanhangwagens

X (2)

X

52

Personenauto's en motorfietsen, met aanhangwagens of caravans

 

X (3)

53

Touringcars

 

X (3)

54

Voor de verkoop bestemde voertuigen (inclusief invoer/uitvoer motorvoertuigen)

X

X (3)

56

Levende dieren

X

X (3)

59

Andere roro-eenheden met eigen beweegkracht

X

X

Roro

(zonder eigen beweegkracht)

6

6X

Roro-eenheden zonder eigen beweegkracht

X

X

61

Niet-begeleide aanhangwagens en opleggers voor goederenvervoer over de weg

X (2)

X

62

Niet-begeleide caravans en andere weg-, lanbouw- en industrievoertuigen

 

X (3)

63

Spoorwagons, aanhangwagens voor zeevervoer van haven tot haven en zeeschipbakken

X (2)

X

69

Andere roro-eenheden zonder eigen beweegkracht

X

X

Andere algemene vracht

(inclusief kleine containers)

9

9X

Andere niet elders ingedeelde vracht

X

 

91

Bosbouwproducten

X

 

92

IJzer- en staalproducten

X

 

99

Andere algemene vracht

X

 


(1)  Deze categorieën zijn in overeenstemming met VN/ECE-aanbeveling nr. 21.

(2)  De geregistreerde hoeveelheid is het brutogewicht van de goederen, inclusief verpakking maar exclusief het leeggewicht van de containers en roro-eenheden.

(3)  Alleen totaal aantal eenheden.


BIJLAGE III

NST 2007

Afdeling

Omschrijving

01

Producten van de landbouw, jacht en bosbouw, vis en andere visserijproducten

02

Steenkool en bruinkool; ruwe aardolie en aardgas

03

Metaalertsen en andere delfstoffen; turf; uranium en thorium

04

Voedings- en genotmiddelen

05

Textiel en textielproducten; leder en lederwaren

06

Hout, hout- en kurkwaren (m.u.v. meubelen); vlecht- en mandenmakerswerk; pulp, papier en papierwaren; drukwerk en opgenomen media

07

Cokes en geraffineerde aardolieproducten

08

Chemische producten en synthetische of kunstmatige vezels; producten van rubber of kunststof; splijt- en kweekstoffen

09

Overige niet-metaalhoudende minerale producten

10

Metalen in primaire vorm; producten van metaal, andere dan machines en apparaten

11

Machines, apparaten en werktuigen, n.e.g.; kantoormachines en computers; elektrische machines en apparaten, n.e.g.; radio-, televisie- en telecommunicatieapparatuur; medische apparatuur en instrumenten, precisie- en optische instrumenten; uurwerken

12

Transportmiddelen

13

Meubelen: overige industrieproducten, n.e.g.

14

Secundaire grondstoffen; gemeentelijk afval en overig afval

15

Brieven, pakketten

16

Uitrusting en materiaal voor het vervoer van goederen

17

Vervoerde goederen in het kader van particuliere of bedrijfsverhuizingen; separaat van passagiers vervoerde bagage; voor reparatiedoeleinden vervoerde voertuigen; overige niet voor de markt bestemde goederen, n.e.g.

18

Grouped goods: a mixture of types of goods which are transported together

19

Unidentifiable goods: goods which for any reason cannot be identified and therefore cannot be assigned to groups 01–16

20

Other goods n.e.c.


BIJLAGE IV

KUSTGEBIEDEN

De te gebruiken classificatie is de geonomenclatuur (de nomenclatuur van landen en gebieden voor de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap en van de handel tussen de lidstaten, die werd vastgesteld volgens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad van 22 mei 1995 betreffende statistieken van het goederenverkeer van de Gemeenschap en haar lidstaten met derde landen (1)) die van kracht is in het jaar waarop de gegevens betrekking hebben.

De code omvat vier cijfers: de ISO-tweelettercode voor elk land uit de bovengenoemde classificatie, gevolgd door twee nullen (bv. code GR00 voor Griekenland), behalve voor de landen die in verscheidene kustgebieden zijn verdeeld en die worden gekenmerkt door een vierde cijfer dat geen nul is (van 1 tot 7), zoals hieronder aangegeven:

Code

Kustgebied

FR01

Frankrijk: Atlantische Oceaan en Noordzee

FR02

Frankrijk: Middellandse Zee

FR03

Franse overzeese departementen: Frans-Guyana

FR04

Franse overzeese departementen: Martinique en Guadeloupe

FR05

Franse overzeese departementen: Réunion

DE01

Duitsland: Noordzee

DE02

Duitsland: Oostzee

DE03

Duitsland: binnenwateren

GB01

Verenigd Koninkrijk

GB02

Man

GB03

Kanaaleilanden

ES01

Spanje: Atlantische Oceaan (Noord)

ES02

Spanje: Middellandse Zee en Atlantische Oceaan (Zuid), inclusief Balearen en Canarische Eilanden

SE01

Zweden: Oostzee

SE02

Zweden: Noordzee

TR01

Turkije: Zwarte Zee

TR02

Turkije: Middellandse Zee

RU01

Rusland: Zwarte Zee

RU02

Rusland: Oostzee

RU03

Rusland: Azië

MA01

Marokko: Middellandse Zee

MA02

Marokko: West-Afrika

EG01

Egypte: Middellandse Zee

EG02

Egypte: Rode Zee

IL01

Israël: Middellandse Zee

IL02

Israël: Rode Zee

SA01

Saudi-Arabië: Rode Zee

SA02

Saudi-Arabië: Perzische Golf

US01

Verenigde Staten van Amerika: Atlantische Oceaan (Noord)

US02

Verenigde Staten van Amerika: Atlantische Oceaan (Zuid)

US03

Verenigde Staten van Amerika: Golf van Mexico

US04

Verenigde Staten van Amerika: Stille Oceaan (Zuid)

US05

Verenigde Staten van Amerika: Stille Oceaan (Noord)

US06

Verenigde Staten van Amerika: Grote Meren

US07

Puerto Rico

CA01

Canada: Atlantische Oceaan

CA02

Canada: Grote Meren en bovenloop Saint Lawrence

CA03

Canada: Westkust

CO01

Colombia: Noordkust

CO02

Colombia: Westkust

 

Met de aanvullende codes

ZZ01

Offshore-installaties

ZZ02

Aggregaten en niet elders genoemd


(1)  PB L 118 van 25.5.1995, blz. 10.


BIJLAGE V

NATIONALITEIT VAN DE SCHEEPSREGISTRATIE

De te gebruiken classificatie is de geonomenclatuur (de nomenclatuur van de landen en gebieden voor de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap en van de handel tussen de lidstaten, die werd vastgesteld volgens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1172/95) die van kracht is in het jaar waarop de gegevens betrekking hebben.

De code omvat vier cijfers: de ISO-tweelettercode voor elk land uit de bovengenoemde classificatie, gevolgd door twee nullen (bv. code GR00 voor Griekenland), behalve voor de landen die meer dan één register hebben en die worden gekenmerkt door een vierde cijfer dat geen nul is, zoals hieronder aangegeven:

In de gevallen waarin één land verscheidene registers heeft, is de code:

FR01

Frankrijk

FR02

Frans Antarctica (waaronder Kerguelen-eilanden)

IT01

Italië — eerste register

IT02

Italië — internationaal register

GB01

Verenigd Koninkrijk

GB02

Man

GB03

Kanaaleilanden

GB04

Gibraltar

DK01

Denemarken

DK02

Denemarken (DIS)

PT01

Portugal

PT02

Portugal (MAR)

ES01

Spanje

ES02

Spanje (Rebeca)

NO01

Noorwegen

NO02

Noorwegen (NIS)

US01

Verenigde Staten van Amerika

US02

Puerto Rico


BIJLAGE VI

NOMENCLATUUR VAN SCHEEPSTYPES (ICST-COM)

 

Type

Scheepscategorieën

10

Vloeibare bulk

Olietanker

Chemicaliëntanker

Gastanker

Sleeptankschip

Andere tankschepen

20

Droge bulk

Bulk/oliecarrier

Bulkcarrier

31

Containers

Volcontainerschip

32

Gespecialiseerde vrachtschepen

Kangoeroeschip

Vrachtschip voor chemicaliën

Vrachtschip voor bestraalde splijtstof

Vrachtschip voor vee

Vrachtschip voor voertuigen

Andere gespecialiseerde vrachtschepen

33

Stukgoed, niet-gespecialiseerd

Koelschip

Roro-passagiersschip

Roro-containerschip

Andere roro-vrachtschepen

Combinatieschip stukgoed-passagiers

Combinatieschip stukgoed-containers

Enkeldeksschip

Meerdeksschip

34

Drogeladingschip

Dekschuit

Hopperzuiger

Lash/seabee-schuit

Open drogeladingschip

Gesloten drogeladingschip

Andere drogeladingschepen n.e.g.

35

Passagiers

Passagiersschip (exclusief cruiseschepen)

36

Cruise

Alleen cruiseschepen

41

Visserij

Visserijvaartuig (1)

Fabrieksschip voor visverwerking (1)

42

Offshoreschepen

Boor- en exploratieschip (1)

Offshorebevoorradingsschip (1)

43

Sleepboot

Sleepboot (1)

Duwboot (1)

49

Diversen

Baggerboot (1)

Onderzoeksschip (1)

Andere schepen n.e.g. (1)

XX

Onbekend

Onbekend scheepstype


(1)  Valt niet onder deze richtlijn.


BIJLAGE VII

SCHEEPSGROOTTEKLASSEN

in ton draagvermogen (deadweight) (in DWT) of in het brutotonnage (BT)

Deze nomenclatuur heeft uitsluitend betrekking op schepen van 100 brutoton of meer.

Groep

Benedengrens

Bovengrens

DWT

BT

DWT

BT

01

100

tot 499

tot 499

02

500

500

999

999

03

1 000

1 000

1 999

1 999

04

2 000

2 000

2 999

2 999

05

3 000

3 000

3 999

3 999

06

4 000

4 000

4 999

4 999

07

5 000

5 000

5 999

5 999

08

6 000

6 000

6 999

6 999

09

7 000

7 000

7 999

7 999

10

8 000

8 000

8 999

8 999

11

9 000

9 000

9 999

9 999

12

10 000

10 000

19 999

19 999

13

20 000

20 000

29 999

29 999

14

30 000

30 000

39 999

39 999

15

40 000

40 000

49 999

49 999

16

50 000

50 000

79 999

79 999

17

80 000

80 000

99 999

99 999

18

100 000

100 000

149 999

149 999

19

150 000

150 000

199 999

199 999

20

200 000

200 000

249 999

249 999

21

250 000

250 000

299 999

299 999

22

300 000 en meer

300 000 en meer

N.B.: Indien in het kader van de richtlijn schepen van minder dan 100 brutoton in aanmerking worden genomen, worden deze onder groepscode „99” ingedeeld.


BIJLAGE VIII

STRUCTUUR VAN DE STATISTISCHE GEGEVENSVERZAMELINGEN

Bij de in deze bijlage gespecificeerde gegevensverzamelingen wordt telkens de frequentie van de door de Gemeenschap gevraagde statistieken van het zeevervoer vastgesteld. Elke gegevensverzameling beschrijft een gekruiste indeling van een beperkt aantal dimensies op verschillende classificatieniveaus, met aggregatie voor alle overige dimensies. Hiervoor zijn statistieken van goede kwaliteit noodzakelijk.

De voorwaarden voor het bijeenbrengen van gegevensverzameling B1 worden door de Raad op voorstel van de Commissie vastgesteld in het licht van de resultaten van het tijdens de in artikel 10 van Richtlijn 95/64/EG bedoelde overgangsperiode van drie jaar verrichte proefonderzoek betreffende de uitvoerbaarheid en de kosten voor de lidstaten en respondenten van het verzamelen van die gegevens.

BEKNOPTE EN GEDETAILLEERDE STATISTIEKEN

De volgende gegevensverzamelingen moeten worden verstrekt voor de havens die zijn gekozen voor goederen en passagiers: A1, A2, B1, C1, D1, E1, F1 en/of F2.

De volgende gegevensverzamelingen moeten worden verstrekt voor de havens die zijn gekozen voor goederen maar niet voor passagiers: A1, A2, A3, B1, C1, E1, F1 en/of F2.

De volgende gegevensverzamelingen moeten worden verstrekt voor de havens die zijn gekozen voor passagiers maar niet voor goederen: A3, D1, F1 en/of F2.

De volgende gegevensverzameling moet worden verstrekt voor de havens die zijn gekozen en voor de havens die niet zijn gekozen (voor goederen of voor passagiers): A3.

Gegevensverzameling A1

:

Zeevervoer in de voornaamste Europese havens, naar haven, vrachttype en traject

Frequentie

:

Per kwartaal


 

Variabelen

Codestructuur

Classificatie

Dimensies

Gegevensverzameling

Twee alfanumerieke tekens

A1

Referentiejaar

Vier alfanumerieke tekens

(bv. 1997)

Referentiekwartaal

Eén alfanumeriek teken

(1, 2, 3, 4)

Haven van aangifte

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens gekozen op de lijst van havens

Richting

Eén alfanumeriek teken

Inkomend, uitgaand (1, 2)

Laadhaven/loshaven

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens op de lijst van havens

Traject

Vier alfanumerieke tekens

Kustgebieden, bijlage IV

Vrachttype

Eén alfanumeriek teken

Vrachttype, bijlage II

Gegevens: Brutogewicht van de goederen in ton.


Gegevensverzameling A2

:

Zeevervoer, behalve in containers of roro-eenheden, in de voornaamste Europese havens, naar haven, vrachttype en traject

Frequentie

:

Per kwartaal


 

Variabelen

Codestructuur

Classificatie

Dimensies

Gegevensverzameling

Twee alfanumerieke tekens

A2

Referentiejaar

Vier alfanumerieke tekens

(bv. 1997)

Referentiekwartaal

Eén alfanumeriek teken

(1, 2, 3, 4)

Haven van aangifte

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens gekozen op de lijst van havens

Richting

Eén alfanumeriek teken

Inkomend, uitgaand (1, 2)

Laadhaven/loshaven

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens op de lijst van havens

Traject

Vier alfanumerieke tekens

Kustgebieden, bijlage IV

Vrachttype

Twee alfanumerieke tekens

Vrachttype (excl. containers en roro), bijlage II (subcategorieën 1X, 11, 12, 13, 19, 2X, 21, 22, 23, 29, 9X, 91, 92 en 99)

Gegevens: Brutogewicht van de goederen in ton.


Gegevensverzameling A3

:

Gevraagde gegevens voor gekozen havens en voor havens waarvoor geen gedetailleerde statistieken vereist zijn (zie artikel 4, lid 3)

Frequentie

:

Jaarlijks


 

Variabelen

Codestructuur

Classificatie

Dimensies

Gegevensverzameling

Twee alfanumerieke tekens

A3

Referentiejaar

Vier alfanumerieke tekens

(bv. 1997)

Referentiekwartaal

Eén alfanumeriek teken

(0)

Haven van aangifte

Vijf alfanumerieke tekens

Alle havens op de lijst van havens

Richting

Eén alfanumeriek teken

Inkomend, uitgaand (1, 2)

Gegevens:

Brutogewicht van de goederen in ton

Aantal passagiers (exclusief cruisepassagiers).

Aantal cruisepassagiers die een cruise beginnen en beëindigen.

Aantal cruisepassagiers op cruise-excursie: richting: alleen inkomend (1) — (facultatief).


Gegevensverzameling B1

:

Zeevervoer in de voornaamste Europese havens, naar haven, vrachttype, goederen en traject

Frequentie

:

Jaarlijks


 

Variabelen

Codestructuur

Classificatie

Dimensies

Gegevensverzameling

Twee alfanumerieke tekens

B1

Referentiejaar

Vier alfanumerieke tekens

(bv. 1997)

Referentiekwartaal

Eén alfanumeriek teken

(0)

Haven van aangifte

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens gekozen op de lijst van havens

Richting

Eén alfanumeriek teken

Inkomend, uitgaand (1, 2)

Laadhaven/loshaven

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens op de lijst van havens

Traject

Vier alfanumerieke tekens

Kustgebieden, bijlage IV

Vrachttype

Eén alfanumeriek teken

Vrachttype, bijlage II

Goederen

Twee alfanumerieke tekens

Goederenclassificatie, bijlage III

Gegevens: Brutogewicht van de goederen in ton.


Gegevensverzameling C1

:

Zeevervoer, in containers of roro-eenheden, in de voornaamste Europese havens, naar haven, vrachttype, traject en beladingstoestand

Frequentie

:

Per kwartaal


 

Variabelen

Codestructuur

Classificatie

Dimensies

Gegevensverzameling

Twee alfanumerieke tekens

C1

Referentiejaar

Vier alfanumerieke tekens

(bv. 1997)

Referentiekwartaal

Eén alfanumeriek teken

(1, 2, 3, 4)

Haven van aangifte

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens gekozen op de lijst van havens

Richting

Eén alfanumeriek teken

Inkomend, uitgaand (1, 2)

Laadhaven/loshaven

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens op de lijst van havens

Traject

Vier alfanumerieke tekens

Kustgebieden, bijlage IV

Vrachttype

Twee alfanumerieke tekens

Vrachttype (alleen containers en roro), bijlage II (subcategorieën 3X, 31, 32, 33, 34, 5X, 51, 52, 53, 54, 56, 59, 6X, 61, 62, 63 en 69)

Gegevens:

Brutogewicht van de goederen in ton (vrachttype: subcategorieën 3X, 31, 32, 33, 34, 5X, 51, 54, 56, 59, 6X, 61, 62, 63 en 69).

Aantal eenheden (vrachttype: subcategorieën 3X, 31, 32, 33, 34, 5X, 51, 52, 53, 54, 56, 59, 6X, 61, 62, 63 en 69).

Aantal lege eenheden (vrachttype: subcategorieën 3X, 31, 32, 33, 34, 5X, 51, 59, 6X, 61, 63 en 69).


Gegevensverzameling D1

:

Personenvervoer in de voornaamste Europese havens, naar traject en nationaliteit van de scheepsregistratie

Frequentie

:

Per kwartaal


 

Variabelen

Codestructuur

Classificatie

Dimensies

Gegevensverzameling

Twee alfanumerieke tekens

D1

Referentiejaar

Vier alfanumerieke tekens

(bv. 1997)

Referentiekwartaal

Eén alfanumeriek teken

(1, 2, 3, 4)

Haven van aangifte

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens gekozen op de lijst van havens

Richting

Eén alfanumeriek teken

Inkomend, uitgaand (1, 2)

Laadhaven/loshaven

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens op de lijst van havens

Traject

Vier alfanumerieke tekens

Kustgebieden, bijlage IV

Nationaliteit van de scheepsregistratie

Vier alfanumerieke tekens

Nationaliteit van de scheepsregistratie, bijlage V

Gegevens: Aantal passagiers, exclusief cruisepassagiers die een cruise aanvatten en beëindigen en cruisepassagiers op excursie.


Gegevensverzameling E1

:

Zeevervoer in de voornaamste Europese havens, naar haven, vrachttype, traject en nationaliteit van de scheepsregistratie

Frequentie

:

Jaarlijks


 

Variabelen

Codestructuur

Classificatie

Dimensies

Gegevensverzameling

Twee alfanumerieke tekens

E1

Referentiejaar

Vier alfanumerieke tekens

(bv. 1997)

Referentiekwartaal

Eén alfanumeriek teken

(0)

Haven van aangifte

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens gekozen op de lijst van havens

Richting

Eén alfanumeriek teken

Inkomend, uitgaand (1, 2)

Laadhaven/loshaven

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens op de lijst van havens

Traject

Vier alfanumerieke tekens

Kustgebieden, bijlage IV

Vrachttype

Eén alfanumeriek teken

Vrachttype, bijlage II

Nationaliteit van de scheepsregistratie

Vier alfanumerieke tekens

Nationaliteit van de scheepsregistratie, bijlage V

Gegevens: Brutogewicht van de goederen in ton.


Gegevensverzameling F1

:

Europees havenverkeer in de voornaamste Europese havens, naar haven, type en grootte van het schip dat de vracht laadt of lost, instappende of uitstappende passagiers (inclusief cruisepassagiers op cruise-excursie)

Frequentie

:

Per kwartaal


 

Variabelen

Codestructuur

Classificatie

Dimensies

Gegevensverzameling

Twee alfanumerieke tekens

F1

Referentiejaar

Vier alfanumerieke tekens

(bv. 1997)

Referentiekwartaal

Eén alfanumeriek teken

(1, 2, 3, 4)

Haven van aangifte

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens gekozen op de lijst van havens

Richting

Eén alfanumeriek teken

Inkomend, uitgaand (1, 2)

Scheepstype

Twee alfanumerieke tekens

Scheepstype, bijlage VI

Scheepsgrootte DWT

Twee alfanumerieke tekens

Klasse draagvermogen, bijlage VII

Gegevens:

Aantal schepen.

Ton draagvermogen van de schepen.


Gegevensverzameling F2

:

Europees havenverkeer in de voornaamste Europese havens, naar haven, type en grootte van het schip dat de vracht laadt of lost, instappende of uitstappende passagiers (inclusief cruisepassagiers op cruise-excursie)

Frequentie

:

Per kwartaal


 

Variabelen

Codestructuur

Classificatie

Dimensies

Gegevensverzameling

Twee alfanumerieke tekens

F2

Referentiejaar

Vier alfanumerieke tekens

(bv. 1997)

Referentiekwartaal

Eén alfanumeriek teken

(1, 2, 3, 4)

Haven van aangifte

Vijf alfanumerieke tekens

EER-havens gekozen op de lijst van havens

Richting

Eén alfanumeriek teken

Inkomend, uitgaand (1, 2)

Scheepstype

Twee alfanumerieke tekens

Scheepstype, bijlage VI

Scheepsgrootte brutotonnage

Twee alfanumerieke tekens

Klasse brutotonnage, bijlage VII

Gegevens:

Aantal schepen.

Brutotonnage van de schepen.


BIJLAGE IX

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 12)

Richtlijn 95/64/EG van de Raad

(PB L 320 van 30.12.1995, blz. 25)

 

Beschikking 98/385/EG van de Commissie

(PB L 174 van 18.6.1998, blz. 1)

uitsluitend artikel 3

Beschikking 2000/363/EG van de Commissie

(PB L 132 van 5.6.2000, blz. 1)

uitsluitend artikel 1

Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

uitsluitend bijlage II, punt 20

Beschikking 2005/366/EG van de Commissie

(PB L 123 van 17.5.2005, blz. 1)

uitsluitend artikel 1

Verordening (EG) nr. 1304/2007 van de Commissie

(PB L 290 van 8.11.2007, blz. 14)

uitsluitend artikel 1

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 12)

Richtlijn

Omzettingstermijn

95/64/EG

31 december 1996


BIJLAGE X

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 95/64/EG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, punt 1, eerste alinea

Artikel 2, onder a), eerste alinea

Artikel 2, punt 1, tweede alinea, onder a) en b)

Artikel 2, onder a), tweede alinea, i) en ii)

Artikel 2, punt 1, derde alinea

Artikel 2, onder a), derde alinea

Artikel 2, punten 2 tot en met 5

Artikel 2, onder b) tot en met e)

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 2, eerste alinea

Artikel 4, lid 2, eerste alinea

Artikel 4, lid 2, tweede alinea

Artikel 4, lid 2, derde alinea

Artikel 4, lid 2, tweede alinea

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 3

Artikelen 5, 6 en 7

Artikelen 5, 6 en 7

Artikel 8, lid 1

Artikel 8

Artikel 8, lid 2

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13, leden 1 en 2

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 10, lid 3

Artikel 13, lid 3

Artikel 14, lid 1

Artikel 14, lid 2

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 15

Artikel 13

Artikel 16

Artikel 14

Bijlagen I tot en met VIII

Bijlagen I tot en met VIII

Bijlage IX

Bijlage X


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/48


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 29 mei 2009

tot verlening van een door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor Engeland, Schotland en Wales gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 3853)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2009/431/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name op bijlage III, punt 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wanneer een lidstaat voornemens is per hectare jaarlijks een andere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem te brengen dan in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG is bepaald, moet deze hoeveelheid zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen, en moet deze hoeveelheid worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, zoals, in het onderhavige geval, lange groeiperiodes en gewassen met een hoge stikstofopname.

(2)

Op 14 januari 2009 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland met betrekking tot Engeland, Schotland en Wales een verzoek tot afwijking uit hoofde van bijlage III, punt 2, derde alinea, van Richtlijn 91/676/EEG bij de Commissie ingediend.

(3)

De gevraagde afwijking betreft het voornemen van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland om toestemming te geven om in Engeland, Schotland en Wales op graslandbedrijven tot 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem te brengen. Naar schatting vallen circa 1 950 bedrijven in Engeland, Schotland en Wales, d.w.z. 1,3 % van alle landbouwbedrijven, 1,5 % van de oppervlakte cultuurgrond en 21 % van de melkveestapel onder de afwijking.

(4)

De nationale wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG, met inbegrip van de aanwijzing van kwetsbare zones en de vaststelling van actieprogramma’s voor Engeland (Regulations 2008 No 2349), Schotland (Regulations 2008 No 298) en Wales (Regulations 2008 No 3143), is vastgesteld en is tezamen met deze beschikking van toepassing.

(5)

De aangewezen kwetsbare zones waarop de actieprogramma’s betrekking hebben, bestrijken 68 % van het grondgebied van Engeland, 14 % van het grondgebied van Schotland en 4 % van het grondgebied van Wales.

(6)

Uit de ingediende waterkwaliteitsgegevens voor Engeland blijkt dat, wat het grondwater betreft, de gemiddelde nitraatconcentratie in 83 % van de grondwaterlichamen lager is dan 50 mg/l en in 58 % van de grondwaterlichamen lager dan 25 mg/l. In Schotland en Wales vertoont meer dan 90 % van de grondwaterlichamen een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 50 mg/l, en meer dan 70 % een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l. Voor oppervlaktewateren in Engeland geeft meer dan 50 % van de monitoringlocaties een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l te zien, en slechts 9 % meer dan 50 mg/l. Voor Schotland en Wales vertoont meer dan 90 % van de monitoringlocaties een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l, en wordt nergens een gemiddelde nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l vastgesteld.

(7)

Melkkoeien, slachtrunderen en schapen zijn in Engeland, Schotland en Wales de belangrijkste types graasdieren; de omvang van de veestapel vertoonde over de periode 1995-2007 een dalende tendens (afname met 13 % voor runderen en met 22 % voor schapen en lammeren). Van de totale dierlijkemestproductie bestaat circa 48 % uit vaste mest afkomstig van systemen waarbij de dieren op stro worden gehouden, en 52 % uit drijfmest.

(8)

Het gebruik van kunstmest is de voorbije 20 jaar afgenomen met 42 % voor stikstof en met 49 % voor fosfor. De stikstofbemesting van weiland met behulp van kunstmest is sedert 1999 met 37 % afgenomen tot 128 kg N/ha in 2007. De door de OESO opgestelde nationale stikstof- en fosforbalansen geven voor de periode 1985-2002 een daling te zien van 46 naar 22 kg N/ha en van 15 naar 12 kg P/ha.

(9)

Grasland vertegenwoordigt 69 % van het totale landbouwareaal in Engeland, Schotland en Wales; daarvan wordt 46 % extensief en 54 % intensief geëxploiteerd. 31 % van het totale landbouwareaal bestaat uit akkerland.

(10)

Uit de samen met de kennisgeving ingediende ondersteunende documenten blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar uit mest van graasvee in graslandbedrijven gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals een hoge nettoneerslag, lange groeiperiodes en een hoge opbrengst van gras met een hoge stikstofopname.

(11)

De Commissie is na bestudering van het verzoek van mening dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg per hectare geen afbreuk doet aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, mits aan bepaalde strenge voorwaarden wordt voldaan.

(12)

Deze beschikking dient van toepassing te zijn in combinatie met de actieprogramma’s voor Engeland, Schotland en Wales voor de periode 2009-2012.

(13)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor Engeland, Schotland en Wales gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd een grotere hoeveelheid dierlijke mest toe te staan dan in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG is bepaald, wordt onder de in deze beschikking neergelegde voorwaarden toegestaan.

Artikel 2

Definities

In deze beschikking wordt verstaan onder:

a)   „graslandbedrijf”: een landbouwbedrijf waar 80 % of meer van de landbouwgrond die voor het op- of inbrengen van mest beschikbaar is, grasland is;

b)   „graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, herten, geiten en paarden;

c)   „grasland”: blijvend grasland of tijdelijk grasland (tijdelijk betekent dat de betrokken grond gedurende minder dan vier jaar grasland is).

Artikel 3

Toepassingsgebied

Deze beschikking geldt op individuele basis en met inachtneming van de in de artikelen 4, 5 en 6 vastgestelde voorwaarden voor graslandbedrijven.

Artikel 4

Jaarlijkse toestemming en verbintenis

1.   Landbouwers die van een afwijking gebruik willen maken, dienen jaarlijks een aanvraag in bij de bevoegde instanties.

2.   Tegelijk met de in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag dienen zij een schriftelijke verklaring in dat zij zich ertoe verbinden aan de in de artikelen 5 en 6 vastgestelde voorwaarden te voldoen.

3.   De bevoegde instanties zorgen ervoor dat op alle aanvragen voor afwijkingen administratieve controle wordt uitgevoerd. Wanneer uit die controle blijkt dat niet aan de in de artikelen 5 en 6 vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt de aanvraag als afgewezen beschouwd.

Artikel 5

Op- of inbrengen van dierlijke en andere meststoffen

1.   De hoeveelheid dierlijke mest van graasvee die elk jaar op graslandbedrijven, ook door de dieren zelf, op of in de bodem wordt gebracht, bevat niet meer dan 250 kg stikstof per hectare, met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden.

2.   De totale stikstofgift is niet groter dan de te voorziene nutriëntenbehoefte van het betrokken gewas, rekening houdend met de levering van nutriënten vanuit de bodem.

3.   Voor elk bedrijf wordt een bemestingsplan bijgehouden, waarin het vruchtwisselingsschema voor de landbouwgrond en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke mest en stikstof- en fosfaatkunstmest worden beschreven. Dit plan is elk kalenderjaar uiterlijk op 1 maart op het bedrijf beschikbaar.

Het bemestingsplan bevat de volgende gegevens:

a)

de omvang van de veestapel, een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van de inhoud van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest;

b)

een berekening van de op het bedrijf geproduceerde stikstof (minus de verliezen in de stallen en de mestopslagruimte) en fosfor uit dierlijke mest;

c)

de vruchtwisseling en het areaal voor elk gewas, met een schets van de ligging van de verschillende percelen;

d)

de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen;

e)

de hoeveelheid en soort dierlijke mest die door het landbouwbedrijf aan anderen of door anderen aan het landbouwbedrijf wordt geleverd;

f)

het resultaat van een bodemanalyse en met name de stikstof- en fosfortoestand van de bodem, indien beschikbaar;

g)

de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest voor elk perceel;

h)

de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit kunstmest en andere meststoffen voor elk perceel.

Het bemestingsplan wordt uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken aangepast om te waarborgen dat het plan in overeenstemming is met de feitelijke landbouwpraktijken.

4.   Elk bedrijf houdt een mestboekhouding bij, waarin informatie over het beheer van de stikstof- en fosforgiften wordt opgenomen. Die boekhouding wordt voor elk kalenderjaar ingediend bij de bevoegde instantie.

5.   Elk graslandbedrijf waaraan een afwijking is toegestaan, aanvaardt dat de in artikel 4, lid 1, bedoelde aanvraag, het bemestingsplan en de mestboekhouding aan een controle kunnen worden onderworpen.

6.   Voor elk bedrijf waaraan een afwijking is toegestaan, dienen de resultaten van een stikstof- en fosforanalyse van de bodem beschikbaar te zijn. Ten minste om de vier jaar wordt een bemonstering en analyse uitgevoerd voor elk deel van het bedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is. Er wordt minstens één analyse per 5 ha landbouwgrond vereist.

7.   Dierlijke mest mag niet in het najaar vóór een grasteelt worden op- of ingebracht.

Artikel 6

Landbeheer

80 % of meer van de voor het op- of inbrengen van dierlijke mest beschikbare oppervlakte dient met gras te worden beteeld. Landbouwers aan wie een individuele afwijking is toegestaan, voeren de volgende maatregelen uit:

a)

tijdelijk grasland op zandgrond wordt in het voorjaar geploegd;

b)

omgeploegd gras wordt op alle bodemtypes onmiddellijk gevolgd door een gewas met een hoge stikstofbehoefte;

c)

in de vruchtwisseling worden geen vlinderbloemigen of andere gewassen die stikstof uit de lucht binden, opgenomen. Dit geldt echter niet voor klaver op grasland met minder dan 50 % klaver, noch voor andere peulgewassen met gras als ondervrucht.

Artikel 7

Andere maatregelen

De toepassing van deze afwijking doet geen afbreuk aan de maatregelen die nodig zijn om aan andere communautaire wetgeving ter bescherming van de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu te voldoen.

Artikel 8

Monitoring

1.   De bevoegde instantie maakt kaarten van de percentages onder een individuele afwijking vallende graslandbedrijven, dieren en landbouwgrond in elk district en werkt deze jaarlijks bij. Deze kaarten worden jaarlijks bij de Commissie ingediend tezamen met het in artikel 10 bedoelde verslag.

2.   De monitoring van de onder het actieprogramma en de afwijking vallende landbouwbedrijven geschiedt op perceelniveau en in de landbouwmonitoringstroomgebieden. De referentie-monitoringstroomgebieden zijn representatief voor de verschillende bodemtypes, intensiteitsniveaus en bemestingspraktijken.

3.   De in artikel 5 bedoelde onderzoeken en nutriëntenanalysen leveren gegevens op over het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken op de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan. Deze gegevens kunnen worden gebruikt voor modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraatuitspoeling en de fosforverliezen op percelen waar tot 250 kg stikstof per hectare per jaar wordt op- of ingebracht via mest van graasvee.

4.   De monitoring van ondiep grondwater, bodemwater, drainagewater en waterlopen op landbouwbedrijven die behoren tot de monitoringlocaties voor landbouwstroomgebieden, levert gegevens op over de nitraat- en fosforconcentratie in water dat vanuit de wortelzone in het grondwater en oppervlaktewater terechtkomt.

5.   Er wordt een intensievere watermonitoring uitgevoerd voor landbouwstroomgebieden die in de nabijheid van de kwetsbaarste waterlichamen gelegen zijn.

6.   Er wordt een studie uitgevoerd om tegen het einde van de afwijkingsperiode gedetailleerde wetenschappelijke informatie te verzamelen over intensieve graslandsystemen met het oog op een beter nutriëntenbeheer. Deze studie wordt toegespitst op nutriëntenverliezen, met inbegrip van nitraatuitspoeling, verliezen door denitrificatie en fosfaatverliezen, in intensieve melkveeproductiesystemen in representatieve gebieden.

Artikel 9

Controles

1.   De bevoegde nationale instantie voert administratieve controles uit op alle landbouwbedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, om te bepalen of zij de maximale hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar uit mest van graasvee, de maximale mestgift voor stikstof en de voorwaarden inzake landgebruik in acht nemen.

2.   Op basis van een risicoanalyse, de resultaten van de controles in voorgaande jaren en de resultaten van de algemene aselecte controle op de wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG wordt een programma van inspecties ter plaatse opgesteld. Bij ten minste 3 % van de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, wordt een inspectie ter plaatse uitgevoerd met betrekking tot de in de artikelen 5 en 6 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 10

Rapportage

1.   De bevoegde instantie dient elk jaar de resultaten van de monitoring, samen met een beknopt verslag over de ontwikkeling van de waterkwaliteit en de evaluatiepraktijk, bij de Commissie in. Het verslag bevat informatie over de wijze waarop de evaluatie van de naleving van de aan de afwijking verbonden voorwaarden via controles op bedrijfsniveau wordt uitgevoerd, en informatie over bedrijven die zich blijkens de resultaten van administratieve controles en inspecties ter plaatse niet aan de voorschriften hebben gehouden.

De verslagen worden elk jaar in juni en voor het eerst in juni 2010 ingediend.

2.   De Commissie zal bij een eventueel nieuw verzoek om een afwijking rekening houden met de zo verkregen resultaten.

Artikel 11

Toepassing

Deze beschikking is van toepassing in combinatie met de regelgeving waarbij de actieprogramma’s voor Engeland (Regulations 2008 No 2349), Schotland (Regulations 2008 No 298) en Wales (Regulations 2008 No 3143) ten uitvoer worden gelegd. Zij verstrijkt op 31 december 2012.

Artikel 12

Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2009.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.