ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2009.138.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 138 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
52e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
|
||
|
|
|
|
III Besluiten op grond van het EU-Verdrag |
|
|
|
BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
4.6.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 138/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 456/2009 VAN DE COMMISSIE
van 3 juni 2009
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 4 juni 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 juni 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
69,6 |
MA |
125,3 |
|
TR |
57,2 |
|
ZZ |
84,0 |
|
0707 00 05 |
MK |
27,4 |
TR |
134,5 |
|
ZZ |
81,0 |
|
0709 90 70 |
TR |
117,0 |
ZZ |
117,0 |
|
0805 50 10 |
AR |
51,1 |
TR |
57,8 |
|
ZA |
57,9 |
|
ZZ |
55,6 |
|
0808 10 80 |
AR |
80,0 |
BR |
72,8 |
|
CL |
71,8 |
|
CN |
90,3 |
|
NZ |
105,8 |
|
US |
119,3 |
|
UY |
71,7 |
|
ZA |
82,2 |
|
ZZ |
86,7 |
|
0809 10 00 |
TR |
227,5 |
ZZ |
227,5 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
4.6.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 138/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 457/2009 VAN DE COMMISSIE
van 3 juni 2009
betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor de deelperiode van 1 september tot en met 30 november 2009
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie (3) is voorzien in de opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en de instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten. |
(2) |
De hoeveelheden waarvoor op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 door traditionele importeurs en door nieuwe importeurs A-certificaten zijn aangevraagd gedurende de eerste vijf werkdagen na de 15e dag van mei 2009, overtreffen de beschikbare hoeveelheden voor producten van oorsprong uit China en alle andere derde landen dan China. |
(3) |
Derhalve moet, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006, worden vastgesteld in welke mate de uiterlijk eind mei 2009 aan de Commissie toegezonden aanvragen van A-certificaten kunnen worden ingewilligd overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 341/2007, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Aanvragen voor A-invoercertificaten die op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 zijn ingediend gedurende de eerste vijf werkdagen na de 15e dag van mei 2009 en die aan de Commissie zijn toegezonden uiterlijk eind mei 2009, worden ingewilligd tot de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde percentages van de gevraagde hoeveelheden.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 juni 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.
(3) PB L 90 van 30.3.2007, blz. 12.
BIJLAGE
Oorsprong |
Volgnummer |
Toewijzingscoëfficiënt |
|||
Argentinië |
|||||
|
09.4104 |
X |
|||
|
09.4099 |
X |
|||
China |
|||||
|
09.4105 |
22,555813 % |
|||
|
09.4100 |
0,413896 % |
|||
Andere derde landen |
|||||
|
09.4106 |
100 % |
|||
|
09.4102 |
55,571395 % |
|||
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Commissie
4.6.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 138/5 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 26 mei 2009
tot wijziging van Beschikking 2008/855/EG wat betreft maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in Duitsland
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 3965)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/423/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 9, lid 4,
Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name op artikel 10, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Beschikking 2008/855/EG van de Commissie van 3 november 2008 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten (3) stelt bepaalde maatregelen vast ter bestrijding van klassieke varkenspest in de lidstaten of regio’s daarvan als vermeld in de bijlage bij die beschikking. |
(2) |
Duitsland heeft de Commissie in kennis gesteld van de recente ontwikkelingen in verband met die ziekte bij wilde varkens in bepaalde gebieden van de deelstaat Rheinland-Pfalz. |
(3) |
Er zijn nieuwe gevallen van klassieke varkenspest bij wilde varkens in het zuiden van Rheinland-Pfalz gemeld. Bijgevolg moet dat gebied worden toegevoegd aan de lijst in de bijlage bij Beschikking 2008/855/EG en moeten de in die beschikking vastgestelde maatregelen daarop worden toegepast. |
(4) |
Voor de transparantie van de communautaire wetgeving moet het gehele deel van de lijst in de bijlage bij Beschikking 2008/855/EG dat betrekking heeft op Duitsland, door de tekst in de bijlage bij deze beschikking worden vervangen. |
(5) |
Beschikking 2008/855/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
In de bijlage bij Beschikking 2008/855/EG wordt punt 1 van deel I vervangen door de tekst in de bijlage bij deze beschikking.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 mei 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.
(2) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.
(3) PB L 302 van 13.11.2008, blz. 19.
BIJLAGE
„1. Duitsland
A. In de deelstaat Rheinland-Pfalz
a) |
in de Kreis Ahrweiler: de gemeenten Adenau en Altenahr; |
b) |
in de Landkreis Vulkaneifel: in de gemeente Obere Kyll: de deelgemeenten Birgel, Esch, Feusdorf en Jünkerath, in de gemeente Hillesheim: de deelgemeenten Berndorf, Dohm-Lammersdorf, Hillesheim, Kerpen, Nohn, Oberehe-Stroheich, Üxheim, Walsdorf en Wiesbaum, in de gemeente Daun: de deelgemeente Dreis-Brück, in de gemeente Kelberg: de deelgemeenten Beinhausen, Bodenbach, Bongard, Borler, Boxberg, Brücktal, Drees, Gelenberg, Kelberg, Kirsbach, Neichen, Nitz, Reimerath en Welcherath; |
c) |
de Kreise Altenkirchen en Neuwied; |
d) |
in de Kreis Westerwald: de gemeenten Bad Marienberg, Hachenburg, Ransbach-Baumbach, Rennerod, Selters, Wallmerod en Westerburg, de gemeente Höhr-Grenzhausen ten noorden van de autosnelweg A48, de gemeente Montabaur ten noorden van de autosnelweg A3 en de gemeente Wirges ten noorden van de autosnelwegen A48 en A3; |
e) |
in de Landkreis Südwestpfalz: de gemeenten Thaleischweiler-Fröschen, Waldfischbach-Burgalben en Wallhalben; |
f) |
in de Kreis Kaiserslautern: de gemeenten Bruchmühlbach-Miesau ten zuiden van de autosnelweg A6, Kaiserslautern-Süd en Landstuhl; |
g) |
de stad Kaiserslautern ten zuiden van autosnelweg A6. |
B. In de deelstaat Nordrhein-Westfalen
a) |
in de Kreis Euskirchen: de stad Bad Münstereifel, in de stad Mechernich: de stadsdelen Antweiler, Harzheim, Holzheim, Lessenich, Rißdorf, Wachendorf en Weiler am Berge, in de stad Euskirchen: de stadsdelen Billig, Euenheim, Euskirchen, Flamersheim, Kirchheim, Kuchenheim, Kreuzweingarten, Niederkastenholz, Palmersheim, Rheder, Roitzheim, Schweinheim en Stotzheim, in de gemeente Nettersheim: de deelgemeenten Bouderath, Buir, Engelgau, Frohngau, Holzmühlheim, Pesch, Tondorf en Roderath, in de gemeente Dahlem: de deelgemeente Dahlem en de gemeente Blankenheim, met uitzondering van de plaats Blankenheimer Wald; |
b) |
in de Rhein-Sieg-Kreis: in de stad Meckenheim: de stadsdelen Ersdorf en Altendorf, in de stad Rheinbach: de stadsdelen Oberdrees, Niederdrees, Wormersdorf, Todenfeld, Hilberath, Merzbach, Irlenbusch, Queckenberg, Kleinschlehbach, Großschlehbach, Loch, Berscheidt, Eichen en Kurtenberg, in de gemeente Swisttal: de deelgemeenten Miel en Odendorf, de steden Bad Honnef, Königswinter, Hennef (Sieg), Sankt Augustin, Niederkassel, Troisdorf, Siegburg en Lohmar en de gemeenten Neunkirchen-Seelscheid, Eitorf, Ruppichteroth, Windeck en Much; |
c) |
in de Kreis Siegen-Wittgenstein: in de gemeente Kreuztal: de deelgemeenten Krombach, Eichen, Fellinghausen, Osthelden, Junkernhees en Mittelhees, in de stad Siegen: de stadsdelen Sohlbach, Dillnhütten, Geisweid, Birlenbach, Trupbach, Seelbach, Achenbach, Lindenberg, Rosterberg, Rödgen, Obersdorf, Eisern en Eiserfeld, de gemeenten Freudenberg, Neunkirchen en Burbach, in de gemeente Wilnsdorf: de deelgemeenten Rinsdorf en Wilden; |
d) |
in de Kreis Olpe: in de stad Drolshagen: de stadsdelen Drolshagen, Lüdespert, Schlade, Hützemert, Feldmannshof, Gipperich, Benolpe, Wormberg, Gelsingen, Husten, Halbhusten, Iseringhausen, Brachtpe, Berlinghausen, Eichen, Heiderhof, Forth en Buchhagen, in de stad Olpe: de stadsdelen Olpe, Rhode, Saßmicke, Dahl, Friedrichsthal, Thieringhausen, Günsen, Altenkleusheim, Rhonard, Stachelau, Lütringhausen en Rüblinghausen, de gemeente Wenden; |
e) |
in de Märkischer Kreis: de steden Halver, Kierspe en Meinerzhagen; |
f) |
in de stad Remscheid: de stadsdelen Halle, Lusebusch, Hackenberg, Dörper Höhe, Niederlangenbach, Durchsholz, Nagelsberg, Kleebach, Niederfeldbach, Endringhausen, Lennep, Westerholt, Grenzwall, Birgden, Schneppendahl, Oberfeldbach, Hasenberg, Lüdorf, Engelsburg, Forsten, Oberlangenbach, Niederlangenbach, Karlsruhe, Sonnenschein, Buchholzen, Bornefeld en Bergisch Born; |
g) |
in de steden Keulen en Bonn: de gemeenten aan de rechterkant van de Rijn; |
h) |
de stad Leverkusen; |
i) |
de Rheinisch-Bergischer Kreis; |
j) |
de Oberbergischer Kreis.” |
4.6.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 138/8 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 28 mei 2009
tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de vooruitgang van de techniek, van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van lampolie en aanmaakvloeistoffen voor barbecues
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4020)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/424/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (1), en met name op artikel 2 bis,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Sinds 1 juli 2000 beperkt Richtlijn 76/769/EEG de verkoop aan de consumenten van voor gebruik in sierlampen bestemde gekleurde en geparfumeerde oliën die bij inademing gevaarlijk zijn en met de waarschuwingszin R65 worden gekenmerkt. |
(2) |
Hoewel Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (2) en Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (3) bepalen dat recipiënten van aanmaakvloeistoffen voor barbecues en lampoliën die met R65 worden gekenmerkt, moeten voorzien zijn van een kinderveilige sluiting, doen zich nog steeds ongevallen voor, hetzij omdat recipiënten niet goed gesloten zijn, hetzij omdat de stof uit grote oorspronkelijke recipiënten is overgegoten in kleinere recipiënten zonder kinderveilige sluiting. |
(3) |
Uit door nationale autoriteiten verstrekte gegevens is gebleken dat ongeparfumeerde en ongekleurde lampoliën en aanmaakvloeistoffen voor barbecues die met R65 worden gekenmerkt, bij inname gevaar opleveren voor de menselijke gezondheid, met name voor de gezondheid van kleine kinderen, vanwege de daardoor veroorzaakte ademhalingsstoornissen en aandoeningen van de luchtwegen. |
(4) |
Daarom is het nodig de bestaande bepalingen inzake in sierlampen gebruikte lampolie te versterken en ervoor te zorgen dat stoffen en mengsels die als aanmaakvloeistoffen voor barbecues aan het grote publiek te koop worden aangeboden, op passende wijze worden geëtiketteerd. |
(5) |
Om zoveel mogelijk te voorkomen dat kleine kinderen per ongeluk lampolie en aanmaakvloeistoffen voor barbecues innemen, moeten verpakkingsvoorschriften worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat deze producten minder de aandacht of de nieuwsgierigheid van kinderen wekken, en om te vermijden dat zij met dranken worden verward. Voorts moet de grootte van de recipiënt worden beperkt om ongevallen als gevolg van het overgieten van de oorspronkelijke recipiënt in kleinere recipiënten zonder kinderveilige sluiting of passende etikettering tot een minimum te beperken. |
(6) |
In september 2002 is een Europese norm voor het ontwerp van veilige sierlampen vastgesteld om de mogelijkheid dat de in decoratieve olielampen gebruikte olie binnen het bereik van kinderen komt, tot een minimum te beperken. Deze norm geeft een vermoeden van overeenstemming met Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (4). De bescherming van de consumenten moet worden versterkt door naleving van deze norm verplicht te stellen. |
(7) |
Bij de beperkingen op het in de handel brengen en het gebruik die bij deze beschikking worden vastgesteld, is rekening gehouden met de huidige stand van de kennis inzake veiligere alternatieven. De lidstaten moeten bij de Commissie regelmatig verslag over de ontwikkeling van alternatieven uitbrengen om een evaluatie door het Europees Agentschap voor chemische stoffen te vergemakkelijken. Het agentschap moet op basis van de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen ter bescherming van de veiligheid van kinderen beoordelen of het nodig is aanvullende maatregelen te nemen en het gebruik van aanmaakvloeistoffen voor barbecues en brandstof voor sierlampen te verbieden. Daartoe zal het agentschap rekening houden met de voorschriften van bijlage XV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (5). |
(8) |
Richtlijn 2008/112/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van de Richtlijnen 76/768/EEG, 88/378/EEG en 1999/13/EG van de Raad en de Richtlijnen 2000/53/EG, 2002/96/EG en 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde ze aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (6) legt met ingang van 1 december 2010 verplichtingen op aan de fabrikanten van gevaarlijke stoffen die in de Gemeenschap in de handel worden gebracht. Om de tenuitvoerlegging van de in deze beschikking vervatte aanvullende etiketterings- en verpakkingsvoorschriften te vergemakkelijken, moet dezelfde datum gelden voor de fabrikanten die in de Gemeenschap lampolie en aanmaakvloeistoffen voor barbecues in de handel brengen. Bovendien moet de bij Richtlijn 2008/112/EG voorgeschreven nieuwe waarschuwingszin (H304) worden gebruikt. |
(9) |
Verordening (EG) nr. 1907/2006 komt met ingang van 1 juni 2009 in de plaats van Richtlijn 76/769/EEG, die op die datum wordt ingetrokken. Bijlage XVII bij die verordening komt in de plaats van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG. Elke wijziging van de krachtens Richtlijn 76/769/EEG vastgestelde beperkingen moet dan ook worden opgenomen in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006. |
(10) |
Richtlijn 76/769/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de richtlijnen met betrekking tot de opheffing van technische handelsbelemmeringen voor gevaarlijke stoffen en preparaten, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 28 mei 2009.
Voor de Commissie
Günter VERHEUGEN
Vicevoorzitter
(1) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.
(2) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.
(3) PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.
(4) PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.
(5) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.
(6) PB L 345 van 23.12.2008, blz. 68.
BIJLAGE
Punt 3 van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG komt als volgt te luiden:
|
|
(1) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.
(2) PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.
(3) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.”
4.6.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 138/11 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 28 mei 2009
tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat de beperking van het in de handel brengen en het gebruik van organische tinverbindingen betreft met het oog op de aanpassing van bijlage I aan de technische vooruitgang
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4084)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/425/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (1), en met name op artikel 2 bis,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Trigesubstitueerde organische tinverbindingen werden vroeger op grote schaal gebruikt in aangroeiwerende verf op schepen. Dergelijke verf bleek echter risico’s op te leveren voor in het water levende organismen door de endocriene verstorende effecten daarvan. Het gebruik van organische tinverbindingen, ook bekend als organotinverbindingen, in aangroeiwerende verf werd daarom beperkt bij Richtlijn 76/769/EEG en bij Verordening (EG) nr. 782/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 14 april 2003 houdende een verbod op organische tinverbindingen op schepen (2). Verder mogen trigesubstitueerde organische tinverbindingen niet langer worden gebruikt als biociden krachtens Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (3). Met dergelijke biociden behandelde artikelen mogen echter nog steeds in de Gemeenschap worden ingevoerd. |
(2) |
Digesubstitueerde organische tinverbindingen, waaronder met name dibutyltinverbindingen (DBT) en dioctyltinverbindingen (DOT), worden op grote schaal gebruikt in consumentenartikelen waar zij functioneren als stabilisator of als katalysator. |
(3) |
Het gebruik van organische tinverbindingen bleek een risico op te leveren voor de menselijke gezondheid, met name bij kinderen. De specifieke risico’s van verscheidene consumentenartikelen voor de gezondheid van kinderen en volwassenen zijn in een risicobeoordeling (4) geïdentificeerd en door het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico’s (SCHER) van de Commissie in zijn advies van 30 november 2006 (5) bevestigd. |
(4) |
Hoewel digesubstitueerde en trigesubstitueerde organische tinverbindingen hetzelfde schadelijke effect voor de gezondheid hebben, namelijk immunotoxiciteit via de thymusklier, en een cumulatieve werking hebben, is de potentie van de trigesubstitueerde verbindingen (zoals TBT en TPT) groter dan die van de digesubstitueerde verbindingen (DOT en DBT). Verder kunnen trigesubstitueerde organische tinverbindingen die worden geëmitteerd uit artikelen voor consumenten of voor professioneel gebruik schadelijke gevolgen voor het milieu hebben — met name voor in het water levende organismen. Daarom moeten strengere beperkingen worden vastgesteld voor artikelen die trigesubstitueerde organische tinverbindingen bevatten. |
(5) |
Bepaalde DBT-verbindingen (dibutyltindichloride, CAS: 683-18-1, en dibutyltinhydrogeenboraat, CAS: 75113-37-0) zullen binnenkort in het kader van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (6) worden ingedeeld als voor de voortplanting vergiftig, categorie 2, en het zal daarna worden verboden om de stoffen en mengsels daarvan die deze verbindingen bevatten aan de consumenten te verkopen (7). Er moeten daarom strengere beperkingen worden vastgesteld voor artikelen die DBT-verbindingen bevatten, waarbij het verdere gebruik gedurende een extra periode alleen mag worden toegestaan wanneer geen passende alternatieven beschikbaar zijn zoals katalysatoren in RTV-1- en RTV-2-kit, verf en coatings of pvc-stabilisatoren in bepaalde producten (bijvoorbeeld gecoate weefsels, pvc-profielen) om de ontwikkeling van passende alternatieven mogelijk te maken, of wanneer krachtens andere meer specifieke wetgeving reeds regelingen voor de betrokken artikelen bestaan. |
(6) |
De blootstelling aan DOT-verbindingen is het hoogst bij bepaalde specifieke consumentenartikelen zoals bedrukt textiel, handschoenen, schoenen, vloerbedekkingen en muurbekledingen, hygiëneproducten voor vrouwen, luiers en tweecomponenten-siliconevormen. |
(7) |
Ondanks de beschikbaarheid van alternatieven voor de meeste te beperken gebruiksdoeleinden, zullen bepaalde producenten van DOT en DBT bevattende artikelen tijd nodig hebben om zich aan te passen en daarom moet voor deze toepassingen in een passende overgangsperiode worden voorzien. |
(8) |
Richtlijn 76/769/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
Deze beschikking heeft geen gevolgen voor de communautaire wetgeving tot vaststelling van de minimumeisen voor de bescherming van werknemers, zoals Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (8) en daarop gebaseerde bijzondere richtlijnen, met name Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (gecodificeerde versie) (9) en Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (10). |
(10) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de richtlijnen met betrekking tot de opheffing van technische handelsbelemmeringen voor gevaarlijke stoffen en preparaten, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 28 mei 2009.
Voor de Commissie
Günter VERHEUGEN
Vicevoorzitter
(1) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.
(2) PB L 115 van 9.5.2003, blz. 1.
(3) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
(4) Risk assessment studies on targeted consumer applications of certain organotin compounds. RPA-studie afgerond in september 2005. http://ec.europa.eu/enterprise/chemicals/studies_en.htm
(5) http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_scher/scher_opinions_en.htm
(6) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.
(7) Overeenkomstig de punten 29, 30 en 31 van Richtlijn 76/769/EEG.
(8) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
(9) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50; gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 23.
(10) PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11.
BIJLAGE
Het volgende wordt toegevoegd in punt 21 „Organische tinverbindingen” van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG:
|
„4. Trigesubstitueerde organische tinverbindingen
5. Dibutyltin (DBT)-verbindingen
6. Dioctyltin (DOT)-verbindingen
|
III Besluiten op grond van het EU-Verdrag
BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG
4.6.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 138/14 |
BESLUIT 2009/426/JBZ VAN DE RAAD
van 16 december 2008
inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 2 en artikel 34, lid 2, onder c),
Gezien het initiatief van het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en het Koninkrijk Zweden,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Eurojust is bij Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (2) opgericht als een orgaan van de Europese Unie met rechtspersoonlijkheid, met als doel de coördinatie en de samenwerking tussen de bevoegde justitiële instanties van de lidstaten te bevorderen en te verbeteren. |
(2) |
Uit een evaluatie van de door Eurojust opgedane ervaring is gebleken dat de operationele efficiëntie van Eurojust verder moet worden verbeterd, waarbij de verworven ervaring in aanmerking moet worden genomen. |
(3) |
Eurojust moet nu operationeler worden en de status van de nationale leden moet meer worden geharmoniseerd. |
(4) |
Opdat de lidstaten er permanent en effectief toe kunnen bijdragen dat Eurojust zijn doelstellingen verwezenlijkt, is het nationale lid verplicht zijn vaste werkplek op de zetel van Eurojust te hebben. |
(5) |
Er moet een gemeenschappelijke basis worden vastgesteld voor de bevoegdheden waarover ieder nationaal lid dient te beschikken in zijn hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit overeenkomstig het nationale recht. Sommige van deze bevoegdheden moeten aan de nationale leden worden verleend voor dringende gevallen waarin hij de bevoegde nationale autoriteit niet snel genoeg kan achterhalen of contacteren. Het spreekt vanzelf dat deze bevoegdheden niet behoeven te worden uitgeoefend wanneer de bevoegde autoriteit wél kan worden achterhaald en gecontacteerd. |
(6) |
Dit besluit laat de lidstaten vrij in het bepalen van hun interne justitiële organisatie of de administratiefrechtelijke procedures voor de aanwijzing van het nationale lid en de opzet voor het interne functioneren van de nationale bureaus bij Eurojust. |
(7) |
Binnen Eurojust moet een coördinatie met oproepdienst (OCC) worden opgezet om Eurojust permanent beschikbaar te maken en dit orgaan in staat te stellen in dringende gevallen op te treden. Het moet tot de verantwoordelijkheid van elke lidstaat behoren ervoor te zorgen dat hun vertegenwoordigers in de OCC 24 uur per dag en 7 dagen per week inzetbaar zijn. |
(8) |
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten de krachtens dit besluit gedane verzoeken zonder nodeloze vertraging behandelen, zelfs indien de bevoegde nationale autoriteiten weigeren om op verzoeken van het nationale lid in te gaan. |
(9) |
Aan het college moet een zwaardere rol worden toegekend in jurisdictiegeschillen en in geval van herhaalde weigeringen of moeilijkheden in verband met de uitvoering van verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning. |
(10) |
In de lidstaten moeten nationale coördinatiesystemen voor Eurojust worden opgezet met het oog op het coördineren van de werkzaamheden van de nationale correspondenten voor Eurojust, de nationale correspondent voor Eurojust voor terrorismebestrijding, de nationale correspondent voor het Europees justitieel netwerk en ten hoogste drie andere aanspreekpunten van het Europees justitieel netwerk, en van de vertegenwoordigers in de netwerken inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams, oorlogsmisdrijven, ontneming van vermogensbestanddelen en corruptie. |
(11) |
Het nationale coördinatiesysteem voor Eurojust dient ervoor te zorgen dat het casemanagementsysteem op efficiënte en betrouwbare wijze gegevens in verband met de betrokken lidstaat ontvangt. Het nationale coördinatiesysteem voor Eurojust behoeft echter niet in te staan voor de eigenlijke overdracht van gegevens aan Eurojust. De lidstaten dienen te besluiten welk kanaal het best kan worden gebruikt voor de overdracht van gegevens aan Eurojust. |
(12) |
Het nationale coördinatiesysteem voor Eurojust dient voor de vervulling van zijn taken op het casemanagementsysteem aangesloten te zijn. De aansluiting op het casemanagementsysteem geschiedt met inachtneming van de nationale informatietechnologiesystemen. De toegang tot het casemanagementsysteem op nationaal niveau berust op de centrale rol van het nationale lid, dat verantwoordelijk is voor het openen en beheren van tijdelijke werkbestanden. |
(13) |
Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (3) is van toepassing op de verwerking door lidstaten van de persoonsgegevens die tussen de lidstaten en Eurojust worden overgedragen. Kaderbesluit 2008/977/JBZ heeft geen invloed op de bepalingen betreffende gegevensbescherming in Besluit 2002/187/JBZ, waarin, gelet op de bijzondere aard, opdracht en bevoegdheden van Eurojust, een specifieke, meer gedetailleerde regeling voor dergelijke zaken is vastgesteld. |
(14) |
Eurojust dient gemachtigd te zijn tot het verwerken van bepaalde persoonsgegevens betreffende personen die conform het nationale recht van de betrokken lidstaten verdacht worden van het plegen van of deelnemen aan een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Eurojust valt of die veroordeeld zijn voor een dergelijk strafbaar feit. De machtiging van Eurojust tot verwerking van dergelijke persoonsgegevens dient zich onder meer uit te strekken tot telefoonnummers, e-mailadressen, gegevens uit kentekenregisters, op basis van het niet-gecodeerde gedeelte van het DNA vastgestelde DNA-profielen, foto’s en vingerafdrukken. Daarnaast zou de machtiging zich kunnen uitstrekken tot verkeers- en locatiegegevens en de daarmee verband houdende gegevens die nodig zijn om de abonnee of gebruiker van een openbare elektronische communicatiedienst te identificeren, maar niet tot gegevens waaruit de inhoud van de communicatie kan worden opgemaakt. Het is niet de bedoeling dat Eurojust een geautomatiseerde vergelijking van DNA-profielen of vingerafdrukken verricht. |
(15) |
Eurojust dient over de mogelijkheid te beschikken om, met het oog op de verwezenlijking van zijn doelstellingen, de termijnen voor het bewaren van persoonsgegevens te verruimen. Beslissingen dienaangaande dienen te worden genomen na zorgvuldige afweging van de specifieke noodzaak. Tot verruiming van de termijnen voor de verwerking van persoonsgegevens na het tijdstip waarop in alle lidstaten de geldende termijn voor verjaring van het recht van strafvordering is verstreken, mag alleen worden besloten in geval van een bijzondere noodzaak tot verlening van bijstand krachtens dit besluit. |
(16) |
Het interne reglement van het gemeenschappelijk controleorgaan dient ertoe dit orgaan goed te doen functioneren. |
(17) |
Met het oog op de verhoging van de operationele efficiëntie van Eurojust moet de overdracht van gegevens aan Eurojust worden verbeterd door te voorzien in duidelijke en beperkte verplichtingen voor de nationale autoriteiten. |
(18) |
Eurojust dient de door de Raad gestelde prioriteiten, met name die op basis van de dreigingsevaluatie voor georganiseerde criminaliteit (OCTA), uit te voeren als vermeld in het Haagse programma (4). |
(19) |
Eurojust moet bevoorrechte relaties met het Europees justitieel netwerk in stand houden gebaseerd op overleg en complementariteit. Dit besluit zal de respectieve rollen van Eurojust en het Europees justitieel netwerk en hun onderlinge relatie helpen verduidelijken en tegelijkertijd het specifieke karakter van het Europees justitieel netwerk in stand houden. |
(20) |
Niets in dit besluit dient zodanig te worden uitgelegd dat het de autonomie van de secretariaten van de in dit besluit genoemde netwerken aantast wanneer zij zich van hun taak kwijten als personeel van Eurojust overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen zoals opgenomen in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (5). |
(21) |
Ook de capaciteit van Eurojust om te werken met externe partners, zoals derde landen, de Europese Politiedienst (Europol), het Europees Fraudebestrijdingsbureau (OLAF), het gemeenschappelijk situatiecentrum van de Raad en het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), moet worden uitgebreid. |
(22) |
Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid dat Eurojust verbindingsmagistraten detacheert in derde staten met het oog op het bereiken van soortgelijke doelen als die welke worden nagestreefd door de verbindingsmagistraten die door de lidstaten worden gedetacheerd uit hoofde van Gemeenschappelijk Optreden 96/277/JBZ van de Raad van 22 april 1996 inzake een kader voor de uitwisseling van verbindingsmagistraten ter verbetering van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie (6). |
(23) |
Dit besluit schept de mogelijkheid rekening te houden met het beginsel van toegang van het publiek tot officiële documenten, |
BESLUIT:
Artikel 1
Wijzigingen van Besluit 2002/187/JBZ
Besluit 2002/187/JBZ van de Raad wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 2 wordt vervangen door: „Artikel 2 Samenstelling van Eurojust 1. Eurojust bestaat uit één door elke lidstaat overeenkomstig zijn rechtsstelsel gedetacheerd nationaal lid, dat de hoedanigheid heeft van openbaar aanklager, rechter of politiefunctionaris met gelijkwaardige bevoegdheden. 2. De lidstaten dragen er permanent en effectief toe bij dat Eurojust zijn doelstellingen krachtens artikel 3 verwezenlijkt. Te dien einde
3. Het nationale lid bekleedt een positie waardoor hij beschikt over de bevoegdheden bedoeld in dit besluit om zijn opdrachten te kunnen uitvoeren. 4. Het statuut van de nationale leden, adjuncten en medewerkers wordt beheerst door het nationale recht van hun lidstaat. 5. De adjunct voldoet aan de criteria van lid 1 en is in staat namens of als vervanger van het nationale lid op te treden. Een medewerker kan eveneens namens of als vervanger van het nationale lid optreden indien hij voldoet aan de criteria van lid 1. 6. Eurojust wordt aangesloten op een nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust overeenkomstig artikel 12. 7. Eurojust kan overeenkomstig dit besluit verbindingsmagistraten detacheren in derde staten. 8. Eurojust heeft overeenkomstig dit besluit een secretariaat dat wordt geleid door een administratief directeur.”. |
2. |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
4. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 5 bis Coördinatie met oproepdienst 1. Teneinde zijn taken in dringende gevallen te vervullen, zet Eurojust een coördinatie met oproepdienst (OCC) op die te allen tijde aan Eurojust gerichte verzoeken in ontvangst kan nemen en behandelen. De OCC is 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar via één OCC-contactpunt bij Eurojust. 2. De OCC doet een beroep op één vertegenwoordiger (de OCC-vertegenwoordiger) per lidstaat, die het nationale lid zelf of zijn adjunct kan zijn, of een medewerker die bevoegd is om het nationale lid te vervangen. De OCC-vertegenwoordiger is 24 uur per dag en 7 dagen per week inzetbaar. 3. Wanneer een verzoek of besluit inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning, in een of meer lidstaten dringend ten uitvoer moet worden gelegd, kan de bevoegde verzoekende of uitvaardigende autoriteit dit aan de OCC toezenden. Het OCC-contactpunt zendt het verzoek onmiddellijk door aan de OCC-vertegenwoordiger van de lidstaat waarvan het verzoek uitgaat en, op uitdrukkelijk verzoek van de toezendende of uitvaardigende autoriteit, aan de OCC-vertegenwoordigers van de lidstaten op het grondgebied waarvan het verzoek ten uitvoer moet worden gelegd. Deze vertegenwoordigers ondernemen onverwijld actie met betrekking tot de uitvoering van het verzoek in hun lidstaat, door uitoefening van de te hunner beschikking staande taken of bevoegdheden als bedoeld in artikel 6 en in de artikelen 9 bis tot en met 9 septies.”. |
5. |
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
6. |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
7. |
De artikelen 8 en 9 worden vervangen door: „Artikel 8 Follow-up van verzoeken en adviezen van Eurojust Indien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat besluiten geen gevolg te geven aan een verzoek als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), of artikel 7, lid 1, onder a), of aan een schriftelijk advies als bedoeld in artikel 7, leden 2 en 3, stellen zij Eurojust daarvan zonder nodeloze vertraging in kennis, met opgave van redenen. Wanneer de redenen voor de weigering om aan een verzoek te voldoen niet kunnen worden opgegeven omdat zulks wezenlijke nationale veiligheidsbelangen zou schaden of de veiligheid van personen in gevaar zou brengen, mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten operationele redenen aanvoeren. Artikel 9 Nationale leden 1. De ambtstermijn van een nationaal lid bedraagt ten minste vier jaar. De lidstaat van oorsprong kan het mandaat hernieuwen. Het mandaat van een nationaal lid wordt niet vóór het einde van een ambtstermijn beëindigd zonder de Raad voorafgaand aan de beëindiging en onder opgave van redenen hiervan in kennis te stellen. Wanneer een nationaal lid voorzitter of vicevoorzitter van Eurojust is, wordt zijn ambtstermijn bepaald voor een duur die ten minste de zekerheid biedt dat hij zijn functie als voorzitter of vicevoorzitter tot het einde van de ambtstermijn kan vervullen. 2. Alle tussen Eurojust en de lidstaten uitgewisselde gegevens worden doorgezonden via het nationale lid. 3. Om bij te dragen tot de doelstellingen van Eurojust heeft elk nationaal lid ten minste gelijkwaardige toegang tot de informatie, of is hij ten minste in staat de informatie te verkrijgen uit de volgende typen registers in zijn lidstaat die te zijner beschikking zouden staan in zijn functie van openbaar aanklager, rechter of politiefunctionaris, al naargelang van het geval, op nationaal niveau:
4. Het nationale lid kan rechtstreeks contact opnemen met de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat.”. |
8. |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 9 bis Op nationaal niveau aan het nationale lid verleende bevoegdheden 1. De nationale leden oefenen de in de artikelen 9 ter, 9 quater en 9 quinquies bedoelde bevoegdheden uit in hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit overeenkomstig het nationale recht en onder de voorwaarden van dit artikel en van de artikelen 9 ter tot en met 9 sexies. Bij de uitoefening van zijn functie vermeldt het nationale lid in voorkomend geval wanneer hij of zij uit hoofde van de hem overeenkomstig dit artikel de artikelen 9 ter, 9 quater en 9 quinquies aan nationale leden verleende bevoegdheden handelt. 2. De lidstaten bepalen de aard en de omvang van de bevoegdheden die zij aan hun nationale leden verlenen met betrekking tot de justitiële samenwerking ten aanzien van de betrokken lidstaat. Iedere lidstaat verleent zijn nationale lid echter ten minste de in artikel 9 ter genoemde bevoegdheden en, onder voorbehoud van artikel 9 sexies, de in de artikelen 9 quater en 9 quinquies bedoelde bevoegdheden die te zijner beschikking zouden staan in zijn functie van rechter, openbaar aanklager of politiefunctionaris, al naargelang van het geval, op nationaal niveau. 3. Bij de benoeming van zijn nationale lid, en op ieder ander dienstig tijdstip, brengt de lidstaat zijn besluit aangaande de uitvoering van lid 2 ter kennis van Eurojust en het secretariaat-generaal van de Raad, dat de overige lidstaten daarvan in kennis kan stellen. De lidstaten verbinden zich ertoe de aldus verleende bevoegdheden te aanvaarden en te erkennen, voor zover deze in overeenstemming zijn met de internationale verbintenissen. 4. Elke lidstaat geeft voorts een nadere invulling aan het recht van een nationaal lid om ten aanzien van buitenlandse justitiële autoriteiten handelingen te stellen, in overeenstemming met de internationale verbintenissen die de betrokken lidstaat is aangegaan. Artikel 9 ter Gewone bevoegdheden 1. De nationale leden hebben, in hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit, het recht om verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning, in ontvangst te nemen, door te zenden, de tenuitvoerlegging ervan te vergemakkelijken en hierop toe te zien, alsmede om dienaangaande aanvullende informatie te verstrekken. Wanneer de in dit lid genoemde bevoegdheden worden uitgeoefend, wordt de nationale bevoegde autoriteit daarvan terstond op de hoogte gebracht. 2. In geval van gedeeltelijke of inadequate tenuitvoerlegging van een verzoek inzake justitiële samenwerking hebben de nationale leden, in hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit, het recht de bevoegde nationale autoriteit van hun lidstaat te verzoeken bijkomende maatregelen te nemen met het oog op een volledige tenuitvoerlegging van het verzoek. Artikel 9 quater Met instemming van een bevoegde nationale autoriteit uitgeoefende bevoegdheden 1. De nationale leden kunnen, in hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit en met instemming van een bevoegde nationale autoriteit of op haar verzoek en per geval, de volgende bevoegdheden uitoefenen:
2. De in dit artikel bedoelde bevoegdheden worden in beginsel uitgeoefend door een bevoegde nationale autoriteit. Artikel 9 quinquies Bevoegdheden uitgeoefend in dringende gevallen In hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit hebben de nationale leden, in dringende gevallen en voor zover zij de bevoegde nationale autoriteit niet snel genoeg kunnen achterhalen of contacteren, het recht om:
Zodra de bevoegde nationale autoriteit is achterhaald of gecontacteerd, wordt zij op de hoogte gesteld van de in dit artikel bedoelde uitoefening van bevoegdheden. Artikel 9 sexies Verzoeken van nationale leden indien geen bevoegdheid kan worden uitgeoefend 1. Het nationale lid is, in zijn hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit, ten minste bevoegd om een voorstel voor te leggen aan de voor de uitoefening van de in de artikelen 9 quater en 9 quinquies genoemde bevoegdheden bevoegde instantie, wanneer verlening van die bevoegdheden aan het nationale lid strijdig is met:
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde nationale autoriteit in de in lid 1 bedoelde gevallen het verzoek van het nationale lid zonder nodeloze vertraging behandelt. Artikel 9 septies Deelname van het nationale lid aan gemeenschappelijke onderzoeksteams De nationale leden zijn met betrekking tot hun eigen lidstaat gerechtigd deel te nemen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams, inclusief aan het instellen ervan, overeenkomstig artikel 13 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie of Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams (8). De lidstaten kunnen de deelname van het nationale lid echter afhankelijk maken van de instemming van de bevoegde nationale autoriteit. De nationale leden, of hun adjuncten of medewerkers, worden uitgenodigd om deel te nemen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams waarbij hun eigen lidstaat betrokken is en waarvoor communautaire financiering wordt verleend uit hoofde van de toepasselijke financiële instrumenten. Elke lidstaat bepaalt of het nationale lid aan het gemeenschappelijk onderzoeksteam deelneemt als bevoegde nationale autoriteit dan wel namens Eurojust. |
9. |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
10. |
Artikel 12 wordt vervangen door: „Artikel 12 Nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust 1. De lidstaten wijzen één of meer nationale correspondenten voor Eurojust aan. 2. Elke lidstaat zet uiterlijk 4 juni 2011 een nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust op om te zorgen voor de coördinatie van de werkzaamheden verricht door:
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde personen behouden de positie en de status waarover zij krachtens het nationale recht beschikken. 4. De nationale correspondenten voor Eurojust zijn verantwoordelijk voor de werking van het nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust. Indien verschillende nationale correspondenten voor Eurojust zijn aangewezen, is een van hen verantwoordelijk voor de werking van het nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust. 5. Het nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust vergemakkelijkt in de lidstaat de taakvervulling van Eurojust, met name door:
6. Voor de verwezenlijking van de in lid 5 bedoelde doelstellingen worden de in lid 1 en lid 2, onder a), b) en c), bedoelde personen op het casemanagementsysteem aangesloten en kunnen de in lid 2, onder d), bedoelde personen hierop worden aangesloten overeenkomstig dit artikel, en de artikelen 16, 16 bis, 16 ter en 18 en het reglement van orde van Eurojust. De aansluiting op het casemanagementsysteem komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie. 7. De rechtstreekse contacten tussen de bevoegde justitiële autoriteiten, als bepaald in de instrumenten inzake justitiële samenwerking, zoals artikel 6 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, worden door dit artikel onverlet gelaten. De betrekkingen tussen het nationale lid en de nationale correspondenten sluiten rechtstreekse betrekkingen tussen het nationale lid en zijn bevoegde autoriteiten niet uit. |
11. |
Artikel 13 wordt vervangen door: „Artikel 13 Uitwisseling van informatie met de lidstaten en tussen nationale leden 1. Overeenkomstig de in dit besluit vastgestelde voorschriften inzake gegevensbescherming wisselen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met Eurojust alle informatie uit die nodig is voor de uitvoering van de taken uit hoofde van de artikelen 4 en 5. Dit omvat ten minste de in de leden 5, 6 en 7 bedoelde informatie. 2. De overdracht van informatie aan Eurojust wordt alleen als een verzoek om bijstand van Eurojust opgevat indien een bevoegde autoriteit dat in het betrokken geval specifiek vermeldt. 3. De nationale leden van Eurojust zijn bevoegd om, zonder voorafgaande toestemming, onderling of met de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat alle voor de vervulling van de taken van Eurojust vereiste gegevens uit te wisselen. In het bijzonder worden de nationale leden terstond op de hoogte gebracht van een hen betreffende zaak. 4. Dit artikel laat de andere verplichtingen inzake overdracht van gegevens aan Eurojust, daaronder begrepen die welke voortvloeien uit Besluit 2005/671/JBZ van de Raad van 20 september 2005 betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard (12), onverlet. 5. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale leden op de hoogte worden gebracht van het instellen van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, ongeacht of dat team wordt ingesteld krachtens artikel 13 van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie dan wel krachtens Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad, alsmede van de resultaten van een dergelijk team. 6. De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale lid zonder nodeloze vertraging in kennis wordt gesteld van een zaak waarbij ten minste drie lidstaten rechtstreeks betrokken zijn en waarin verzoeken of besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning, aan ten minste twee lidstaten zijn toegezonden; en
7. De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale lid ook op de hoogte wordt gebracht van:
8. Nationale autoriteiten zijn in afzonderlijke gevallen niet verplicht informatie te verstrekken indien daardoor:
9. In bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen tussen lidstaten en derde landen gestelde voorwaarden, met inbegrip van door derde landen gestelde voorwaarden betreffende het gebruik van informatie nadat deze verstrekt is, worden door dit artikel onverlet gelaten. 10. Overeenkomstig de leden 5, 6 en 7 aan Eurojust overgedragen informatie omvat ten minste, indien voorhanden, de categorieën gegevens als vervat in de bijlage. 11. De in dit artikel bedoelde gegevens worden op gestructureerde wijze aan Eurojust toegezonden. 12. Uiterlijk op 4 juni 2014 (12) stelt de Commissie aan de hand van de door Eurojust verstrekte informatie een verslag over de uitvoering van dit artikel op, vergezeld van voorstellen die zij passend acht, ook met het oog op een eventuele wijziging van de leden 5, 6 en 7 en van de bijlage. |
12. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 13 bis Door Eurojust aan de bevoegde nationale autoriteiten verstrekte gegevens 1. Eurojust verstrekt de bevoegde nationale autoriteiten gegevens en feedback over de resultaten van het verwerken van gegevens, onder meer over het bestaan van verbanden met reeds in het casemanagementsysteem opgenomen zaken. 2. Voorts zendt Eurojust, wanneer de bevoegde nationale autoriteit Eurojust om gegevens verzoekt, deze gegevens binnen de door die autoriteit vastgestelde termijn toe.”. |
13. |
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
|
14. |
Artikel 15, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
15. |
Artikel 16 wordt vervangen door: „Artikel 16 Casemanagementsysteem, register en tijdelijke werkbestanden 1. Overeenkomstig dit besluit zet Eurojust een casemanagementsysteem op dat bestaat uit tijdelijke werkbestanden en een register met persoonsgegevens en andere gegevens. 2. Het casemanagementsysteem heeft tot doel:
3. Voor zover dit in overeenstemming is met de in dit besluit opgenomen voorschriften inzake gegevensbescherming, kan het casemanagementsysteem verbonden worden met de beveiligde telecommunicatieverbinding bedoeld in artikel 9 van Besluit 2008/976/JBZ van 16 december 2008 betreffende het Europees justitieel netwerk (14). 4. Het register bevat verwijzingen naar de tijdelijke werkbestanden die in het kader van Eurojust worden verwerkt en mag geen andere persoonsgegevens bevatten dan de in artikel 15, lid 1, onder a) tot en met i) en onder k) en m), en in artikel 15, lid 2, genoemde. 5. Bij het vervullen van hun taken overeenkomstig dit besluit, mogen de nationale leden van Eurojust gegevens betreffende hun specifieke dossiers in een tijdelijk werkbestand opnemen. Zij stellen de bestanden open voor de functionaris voor gegevensbescherming. De opening van elk nieuw tijdelijk werkbestand dat persoonsgegevens bevat, wordt door het nationale lid in kwestie meegedeeld aan de functionaris voor gegevensbescherming. 6. Voor de verwerking van aan een zaak gerelateerde persoonsgegevens mag Eurojust geen ander geautomatiseerd bestand opzetten dan het casemanagementsysteem. |
16. |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 16 bis Werking van de tijdelijke werkbestanden en van het register 1. Het nationale lid in kwestie opent voor iedere zaak waarover hem informatie is gestuurd een tijdelijk werkbestand voor zover deze informatie is gestuurd overeenkomstig dit besluit of de in artikel 13, lid 4, bedoelde instrumenten. Het nationale lid is verantwoordelijk voor het beheer van de tijdelijke werkbestanden die hij of zij heeft geopend. 2. Het nationale lid dat een tijdelijk werkbestand heeft geopend, besluit per geval om ofwel de toegang tot het tijdelijk werkbestand beperkt te houden, ofwel, indien dat nodig is om Eurojust in staat te stellen zijn taken te vervullen, tot dit bestand of tot delen ervan toegang te verlenen aan andere nationale leden of aan bevoegde personeelsleden van Eurojust. 3. Het nationale lid dat een tijdelijk werkbestand heeft geopend, besluit tevens welke informatie betreffende het tijdelijke werkbestand in het register zal worden opgenomen. Artikel 16 ter Toegang tot het casemanagementsysteem op nationaal niveau 1. De in artikel 12, lid 2, bedoelde personen, voor zover die overeenkomstig artikel 12, lid 6, op het casemanagementsysteem zijn aangesloten, mogen alleen toegang hebben tot:
2. Het nationale lid besluit, binnen de in lid 1 bepaalde grenzen, over de mate waarin in zijn lidstaat toegang tot de tijdelijke werkbestanden wordt verleend aan de in artikel 12, lid 2, bedoelde personen, voor zover die overeenkomstig artikel 12, lid 6, op het casemanagementsysteem zijn aangesloten. 3. Elke lidstaat besluit na overleg met het nationale lid over de mate waarin in zijn lidstaat toegang tot het register wordt verleend aan de in artikel 12, lid 2, bedoelde personen, voor zover die overeenkomstig artikel 12, lid 6, op het casemanagementsysteem zijn aangesloten. De lidstaten stellen Eurojust en het secretariaat-generaal van de Raad in kennis van hun besluit inzake de uitvoering van dit lid zodat laatstgenoemde de overige lidstaten in kennis kan stellen. De in artikel 12, lid 2, bedoelde personen, voor zover die overeenkomstig artikel 12, lid 6, op het casemanagementsysteem zijn aangesloten, hebben echter op zijn minst toegang tot het register voor zover zij die toegang nodig hebben om bij de tijdelijke werkbestanden te kunnen waartoe zij toegang hebben overeenkomstig lid 2 van dit artikel. 4. Uiterlijk op 4 juni 2013 brengt Eurojust aan de Raad en de Commissie verslag uit over de uitvoering van lid 3. Iedere lidstaat zal op basis van dat verslag bezien of de mate waarin overeenkomstig lid 3 toegang is verleend, dient te worden herzien.”. |
17. |
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
|
18. |
Artikel 18 wordt vervangen door: „Artikel 18 Geautoriseerde toegang tot persoonsgegevens Alleen de nationale leden, hun adjuncten en hun medewerkers, bedoeld in artikel 2, lid 2, de in artikel 12, lid 2, bedoelde personen voor zover die overeenkomstig artikel 12, lid 6, op het casemanagementsysteem zijn aangesloten, en het bevoegde personeel van Eurojust kunnen, ter verwezenlijking van de doelstellingen van Eurojust en binnen de in de artikelen 16, 16 bis en 16 ter opgelegde beperkingen, toegang krijgen tot door Eurojust verwerkte persoonsgegevens.”. |
19. |
In artikel 19, lid 4, onder b), wordt „waaraan Eurojust zijn medewerking verleent” geschrapt. |
20. |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
21. |
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
|
22. |
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
|
23. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 25 bis Samenwerking met het Europees justitieel netwerk en andere netwerken voor justitiële samenwerking in strafzaken van de Europese Unie 1. Eurojust en het Europees justitieel netwerk onderhouden met elkaar bevoorrechte betrekkingen, die gebaseerd zijn op overleg en complementariteit, met name tussen het nationale lid, de contactpunten van het Europees justitieel netwerk van een zelfde lidstaat en de nationale correspondenten voor Eurojust en het Europees justitieel netwerk. Ten behoeve van een efficiënte samenwerking worden de volgende maatregelen genomen:
2. Onverminderd artikel 4, lid 1, behoren de werknemers van de secretariaten van het netwerk voor gemeenschappelijke onderzoeksteams en van het bij Besluit 2002/494/JBZ opgezette netwerk tot het personeel van Eurojust. Deze secretariaten functioneren als aparte eenheden. Zij kunnen beschikken over de administratieve middelen van Eurojust die zij nodig hebben om hun opdrachten te kunnen vervullen. Eurojust zorgt voor de coördinatie tussen de secretariaten. Dit lid geldt voor het secretariaat van elk bij Raadsbesluit opgezet netwerk indien in dat besluit wordt bepaald dat Eurojust daarvan het secretariaat waarneemt. 3. Het bij Besluit 2008/852/JBZ opgezette netwerk kan Eurojust verzoeken een secretariaat voor het netwerk te leveren. Indien dat verzoek wordt gedaan, is lid 2 van toepassing.”. |
24. |
Artikel 26 wordt vervangen door: „Artikel 26 Betrekkingen met andere instellingen, organen en agentschappen van de Gemeenschap of de Unie 1. Indien dit voor de vervulling van zijn taken van belang is, kan Eurojust samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met de instellingen, organen en agentschappen die zijn opgericht bij of op grond van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en het Verdrag betreffende de Europese Unie. Eurojust moet ten minste samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met ten minste:
Eurojust zal ook samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met het Europees netwerk voor justitiële opleiding. 2. Eurojust kan overeenkomsten sluiten en werkafspraken maken met de in lid 1 bedoelde entiteiten. Deze overeenkomsten of werkafspraken kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de uitwisseling van informatie, waaronder persoonsgegevens, en de detachering van verbindingsfunctionarissen bij Eurojust. Eurojust sluit een dergelijke overeenkomst of maakt een dergelijke werkafspraak niet dan na raadpleging door Eurojust van het gemeenschappelijk controleorgaan omtrent de bepalingen inzake gegevensbescherming en na goedkeuring door de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit. Eurojust brengt de Raad op de hoogte van zijn plannen om dergelijke onderhandelingen aan te knoppen en de Raad kan daarover het standpunt innemen dat hij gepast acht. 3. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomst of afspraak als bedoeld in lid 2, kan Eurojust rechtstreeks van de in lid 1 bedoelde entiteiten informatie, onder andere persoonsgegevens, ontvangen en gebruiken voor zover zulks voor de gewettigde uitvoering van zijn taken noodzakelijk is; tevens kan Eurojust naar die entiteiten rechtstreeks informatie, onder andere persoonsgegevens, toezenden, voor zover zulks noodzakelijk is voor de gewettigde uitvoering van de taken van de ontvangende entiteit en overeenkomstig de regels in dit besluit inzake gegevensbescherming. 4. OLAF kan bijdragen aan de werkzaamheden van Eurojust met het oog op de coördinatie van onderzoeken en vervolgingen op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, hetzij op initiatief van Eurojust, hetzij op verzoek van OLAF, wanneer de bevoegde nationale autoriteiten zich daar niet tegen verzetten. 5. Ten behoeve van de ontvangst en de overdracht van gegevens tussen Eurojust en OLAF en onverminderd artikel 9, zien de lidstaten erop toe dat de nationale leden van Eurojust uitsluitend ter fine van toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 1073/1999 en (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad van 25 mei 1999 betreffende de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verrichte onderzoeken (16) door de lidstaten als bevoegde autoriteit worden aangemerkt. De gegevensuitwisseling tussen OLAF en de nationale leden laat de informatie die krachtens deze verordeningen aan andere bevoegde instanties moet worden verstrekt onverlet. |
25. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 26 bis Betrekkingen met derde staten en organisaties 1. Indien nodig voor de vervulling van zijn taken kan Eurojust ook samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met de volgende entiteiten:
2. Eurojust kan overeenkomsten sluiten met de in lid 1 bedoelde entiteiten. Deze overeenkomsten kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de uitwisseling van informatie, waaronder persoonsgegevens, en de detachering van verbindingsfunctionarissen of verbindingsmagistraten bij Eurojust. Eurojust sluit een dergelijke overeenkomst pas na raadpleging door Eurojust van het gemeenschappelijk controleorgaan omtrent de bepalingen inzake gegevensbescherming en na goedkeuring door de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit. Eurojust brengt de Raad op de hoogte van zijn plannen om dergelijke onderhandelingen aan te vatten, en de Raad kan daarover het standpunt innemen dat hij gepast acht. 3. Overeenkomsten, zoals bedoeld in lid 2, die bepalingen bevatten over de uitwisseling van persoonsgegevens, mogen alleen worden gesloten als de betrokken entiteit onder het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 valt of nadat er een evaluatie is uitgevoerd waaruit blijkt dat die entiteit een afdoende niveau van gegevensbescherming waarborgt. 4. Overeenkomsten zoals bedoeld in lid 2 bevatten bepalingen over het toezicht op de uitvoering van de overeenkomst, met inbegrip van de uitvoering van de voorschriften inzake gegevensbescherming. 5. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van overeenkomsten als bedoeld in lid 2, kan Eurojust rechtstreeks informatie, onder andere persoonsgegevens, ontvangen voor zover zulks voor de gewettigde uitvoering van zijn taken noodzakelijk is. 6. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomsten als bedoeld in lid 2, kan Eurojust, onder de in artikel 27, lid 1, aangegeven voorwaarden, naar die entiteiten rechtstreeks informatie, met uitzondering van persoonsgegevens, toezenden, voor zover zulks noodzakelijk is voor de gewettigde uitvoering van de taken van de ontvangende entiteit. 7. Eurojust kan onder de in artikel 27, lid 1, aangegeven voorwaarden persoonsgegevens aan de in lid 1 bedoelde entiteiten toezenden indien:
8. Wanneer vervolgens blijkt dat de in lid 1 bedoelde entiteiten niet, of zeer waarschijnlijk niet, aan de in lid 3 bedoelde voorwaarden voldoen, wordt dat onmiddellijk door Eurojust aan het gemeenschappelijk controleorgaan en de betrokken lidstaten gemeld. Het gemeenschappelijk controleorgaan kan ervoor zorgen dat met die entiteiten geen persoonsgegevens meer worden uitgewisseld tot het ervan overtuigd is dat passende maatregelen zijn genomen. 9. Zelfs indien niet aan de voorwaarden van lid 7 is voldaan, kan een nationaal lid, optredend in zijn hoedanigheid als een bevoegde nationale autoriteit overeenkomstig de wettelijke bepalingen van zijn land, bij uitzondering en uitsluitend met het oog op het nemen van dringende maatregelen ter voorkoming van een onmiddellijk en ernstig gevaar voor een persoon of de openbare veiligheid, overgaan tot uitwisseling van informatie die persoonsgegevens omvat. Het nationale lid is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van de toestemming tot verstrekking. Het nationale lid houdt aantekening van de verstrekking en de redenen daarvan. Verstrekking is slechts toegestaan als de ontvanger toezegt dat de gegevens alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt.”. |
26. |
Artikel 27 wordt vervangen door: „Artikel 27 Toezending van de gegevens 1. Alvorens informatie uit te wisselen met de entiteiten bedoeld in artikel 26 bis, hecht het nationale lid van de lidstaat die de informatie ter beschikking heeft gesteld, zijn goedkeuring aan de overdracht ervan. In voorkomend geval raadpleegt het nationale lid de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. 2. De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van de toezending van gegevens berust bij Eurojust. Eurojust registreert alle gevallen van toezending van gegevens op grond van de artikelen 26 en 26 bis, alsmede de redenen daarvoor. Er worden alleen gegevens toegezonden indien de ontvangende entiteit toezegt dat de gegevens alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn toegezonden.”. |
27. |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 27 bis In derde staten gedetacheerde verbindingsmagistraten 1. Ter vergemakkelijking van de justitiële samenwerking met derde staten in zaken waarin Eurojust bijstand biedt overeenkomstig dit besluit, kan het college van Eurojust verbindingsmagistraten detacheren in een derde staat, onder voorbehoud van een overeenkomst met die derde staat zoals bedoeld in artikel 26 bis. Onderhandelingen met een derde staat zijn onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring door de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit. Eurojust brengt de Raad op de hoogte van zijn plannen om dergelijke onderhandelingen aan te vatten, en de Raad kan daarover het standpunt innemen dat hij gepast acht. 2. De in lid 1 bedoelde verbindingsmagistraat moet ervaring hebben met Eurojust en een toereikende kennis hebben van justitiële samenwerking en van de werking van Eurojust. Voor detachering van een verbindingsmagistraat namens Eurojust is voorafgaande instemming van de magistraat en van diens lidstaat vereist. 3. Indien de bij Eurojust gedetacheerde verbindingsmagistraat verkozen is uit nationale leden, adjuncten of medewerkers,
4. Onverminderd artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen zoals opgenomen in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (17) stelt het college in overleg met de Commissie voorschriften op voor de detachering van verbindingsmagistraten en stelt het de daarvoor nodige uitvoeringsregeling vast. 5. Op de activiteiten van de door Eurojust gedetacheerde verbindingsmagistraten wordt toezicht uitgeoefend door het gemeenschappelijk controleorgaan. De verbindingsmagistraten brengen verslag uit aan het college van Eurojust, dat op passende wijze het Europees Parlement en de Raad in het jaarverslag informeert over hun activiteiten. De verbindingsmagistraten brengen de nationale leden en de bevoegde nationale autoriteiten op de hoogte van alle hun lidstaat betreffende zaken. 6. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de verbindingsmagistraten bedoeld in lid 1 kunnen rechtstreeks met elkaar in contact treden. In dat geval brengt de verbindingsmagistraat het betrokken nationale lid op de hoogte van een dergelijk contact. 7. De in lid 1 bedoelde verbindingsmagistraten worden aangesloten op het casemanagementsysteem. Artikel 27 ter Verzoeken om justitiële samenwerking aan en van derde landen 1. Met de instemming van de betrokken lidstaten kan Eurojust de coördinatie verzorgen van de tenuitvoerlegging van verzoeken om justitiële samenwerking van een derde staat wanneer deze verzoeken onderdeel zijn van hetzelfde onderzoek en tenuitvoerlegging in ten minste twee lidstaten vereist is. De in dit lid bedoelde verzoeken kunnen ook aan Eurojust worden toegezonden door een bevoegde nationale autoriteit. 2. In noodgevallen, en overeenkomstig artikel 5 bis, kan de OCC de in lid 1 van dit artikel bedoelde verzoeken van een derde staat die een samenwerkingsovereenkomst met Eurojust heeft gesloten, in ontvangst nemen en behandelen. 3. Onverminderd artikel 3, lid 2, kan Eurojust ook, wanneer er verzoeken moeten worden gedaan voor justitiële samenwerking, die betrekking hebben op hetzelfde onderzoek en tenuitvoerlegging in een derde staat vergen, met de instemming van de betrokken lidstaten, justitiële samenwerking met die derde staat faciliteren. 4. De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde verzoeken kunnen worden verstuurd via Eurojust indien zulks in overeenstemming is met de instrumenten die de betrekkingen tussen die derde staat en de Europese Unie of de betrokken lidstaten regelen. Artikel 27 quater Aansprakelijkheid voor andere aangelegenheden dan ongeoorloofde of onjuiste verwerking van gegevens 1. De contractuele aansprakelijkheid van Eurojust wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het betrokken contract. 2. In het kader van zijn niet-contractuele aansprakelijkheid is Eurojust, los van enige aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 24, verplicht de door het college of het personeel van Eurojust bij de uitoefening van hun functie veroorzaakte schade te vergoeden in de mate waarin bovengenoemden daarvoor verantwoordelijk zijn, ongeacht de verschillende schadevergoedingsprocedures die in de nationale wetgeving van de lidstaten bestaan. 3. Lid 2 is ook van toepassing op de door een nationaal lid, een adjunct of een medewerker in de uitoefening van diens functie veroorzaakte schade. Wanneer hij of zij echter optreedt op basis van de hem uit hoofde van de artikelen 9 bis tot en met 9 sexies verleende bevoegdheden, vergoedt zijn lidstaat van oorsprong aan Eurojust de bedragen die Eurojust heeft betaald om de schade in kwestie te vergoeden. 4. De benadeelde partij kan ten aanzien van Eurojust eisen dat van bepaalde handelingen wordt afgezien of dat deze worden stopgezet. 5. Welke nationale rechter van de lidstaten bevoegd is om kennis te nemen van geschillen omtrent de in dit artikel bedoelde aansprakelijkheid van Eurojust, wordt vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (18). |
28. |
In artikel 28, lid 2, wordt in de tweede zin na „de Raad,” toegevoegd „die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit”. |
29. |
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
|
30. |
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
|
31. |
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
|
32. |
Artikel 33 wordt vervangen door: „Artikel 33 Financiering 1. De salarissen en emolumenten van de nationale leden, hun adjuncten en medewerkers bedoeld in artikel 2, lid 2, komen ten laste van hun lidstaat van oorsprong. 2. Wanneer de nationale leden, hun adjuncten en medewerkers in het kader van de taken van Eurojust handelen, worden de desbetreffende relevante uitgaven beschouwd als beleidsuitgaven in de zin van artikel 41, lid 3, van het Verdrag.”. |
33. |
In artikel 35, lid 1:
|
34. |
In artikel 36:
|
35. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 39 bis Gerubriceerde EU-gegevens Ten aanzien van het beheer van gerubriceerde EU-gegevens past Eurojust de beveiligingsbeginselen en de minimumnormen toe die zijn vastgesteld bij Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (19). |
36. |
Artikel 41 wordt vervangen door: „Artikel 41 Verslaglegging 1. De lidstaten stellen Eurojust en het secretariaat-generaal van de Raad in kennis van de benoeming van nationale leden, adjuncten of medewerkers, alsmede van de in artikel 12, leden 1 en 2, bedoelde personen, en van elke desbetreffende wijziging. Het secretariaat-generaal van de Raad houdt een bijgewerkte lijst van deze personen bij en stelt de namen en contactgegevens ter beschikking van alle lidstaten en de Commissie. 2. De definitieve benoeming van een nationaal lid kan niet ingaan vóór de dag waarop het secretariaat-generaal van de Raad de in lid 1 en artikel 9 bis, lid 3, bedoelde officiële kennisgevingen heeft ontvangen.”. |
37. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 41 bis Evaluatie 1. Voor 4 juni 2014 en vervolgens om de vijf jaar geeft het college opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van dit besluit en van de door Eurojust uitgevoerde activiteiten. 2. Bij iedere evaluatie wordt het effect van het besluit beoordeeld, evenals de prestaties van Eurojust inzake het verwezenlijken van de in dit besluit genoemde doelstellingen, en de doeltreffendheid en efficiëntie van Eurojust. Het college stelt in overleg met de Commissie specifieke toetsingscriteria vast. 3. In het evaluatieverslag komen de bevindingen en aanbevelingen van de evaluatie te staan. Dit verslag wordt aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezonden en gepubliceerd.”. |
38. |
De bijlage die is opgenomen in bijlage bij dit besluit wordt toegevoegd. |
Artikel 2
Omzetting
1. Indien noodzakelijk brengen de lidstaten onverwijld en in ieder geval uiterlijk op 4 juni 2011, hun nationale wetgeving met dit besluit in overeenstemming.
2. De Commissie controleert op geregelde tijdstippen de uitvoering door de lidstaten van Besluit 2002/187/JBZ, zoals gewijzigd, en brengt daarover verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad, in voorkomend geval met de nodige voorstellen ter verbetering van de justitiële samenwerking en de werking van Eurojust. Dat geldt in het bijzonder voor de capaciteit van Eurojust om de lidstaten te ondersteunen in de strijd tegen het terrorisme.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 16 december 2008.
Voor de Raad
De voorzitster
R. BACHELOT-NARQUIN
(1) Advies uitgebracht op 2 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.
(3) PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.
(4) PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.
(5) PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.
(6) PB L 105 van 27.4.1996, blz. 1.
(7) Bij de vaststelling van dit besluit komt de bevoegdheid van Europol overeen met artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst van 26 juli 1995 tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst) (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2), zoals gewijzigd bij het protocol van 2003 (PB C 2 van 6.1.2004, blz. 1) en de bijlage daarbij. Zodra het besluit van de Raad betreffende de oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) in werking treedt, zal de bevoegdheid van Eurojust echter overeenkomen met artikel 4, lid 1, van dat besluit en de bijlage daarbij.
(8) PB L 162 van 20.6.2002, blz. 1.”.
(9) PB L 167 van 26.6.2002, blz. 1.
(10) PB L 332 van 18.12.2007, blz. 103.
(11) PB L 301 van 12.11.2008, blz. 38.”.
(12) PB L 253 van 29.9.2005, blz. 22.”.
(13) PB L 105 van 13.4.2006, blz. 54.”.
(14) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 130.”.
(15) Besluit 2000/641/JBZ van de Raad van 17 oktober 2000 tot oprichting van een secretariaat voor de gemeenschappelijke controleorganen voor gegevensbescherming ingesteld bij de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst), de Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied en de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Schengenovereenkomst) (PB L 271 van 24.10.2000, blz. 1).”.
(16) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 8.”.
(17) PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.
(18) PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.”.
(19) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.”.
BIJLAGE
„BIJLAGE
De in artikel 13, lid 10, bedoelde lijst met de categorieën gegevens die ten minste, indien voorhanden, aan Eurojust moeten worden overgedragen overeenkomstig artikel 13, leden 5, 6 en 7
1. |
Voor de in artikel 13, lid 5, bedoelde gevallen:
|
2. |
Voor de in artikel 13, lid 6, bedoelde gevallen:
|
3. |
Voor de in artikel 13, lid 7, onder a), bedoelde gevallen:
|
4. |
Voor de in artikel 13, lid 7, onder b), bedoelde gevallen:
|
5. |
Voor de in artikel 13, lid 7, onder c), bedoelde gevallen:
|