ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.138.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 138

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
4 juni 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 456/2009 van de Commissie van 3 juni 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 457/2009 van de Commissie van 3 juni 2009 betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor de deelperiode van 1 september tot en met 30 november 2009

3

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2009/423/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 26 mei 2009 tot wijziging van Beschikking 2008/855/EG wat betreft maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in Duitsland (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 3965)  ( 1 )

5

 

 

2009/424/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 28 mei 2009 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de vooruitgang van de techniek, van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van lampolie en aanmaakvloeistoffen voor barbecues (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4020)  ( 1 )

8

 

 

2009/425/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 28 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat de beperking van het in de handel brengen en het gebruik van organische tinverbindingen betreft met het oog op de aanpassing van bijlage I aan de technische vooruitgang (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4084)  ( 1 )

11

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Besluit 2009/426/JBZ van de Raad van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken

14

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

4.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/1


VERORDENING (EG) Nr. 456/2009 VAN DE COMMISSIE

van 3 juni 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 4 juni 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 juni 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

69,6

MA

125,3

TR

57,2

ZZ

84,0

0707 00 05

MK

27,4

TR

134,5

ZZ

81,0

0709 90 70

TR

117,0

ZZ

117,0

0805 50 10

AR

51,1

TR

57,8

ZA

57,9

ZZ

55,6

0808 10 80

AR

80,0

BR

72,8

CL

71,8

CN

90,3

NZ

105,8

US

119,3

UY

71,7

ZA

82,2

ZZ

86,7

0809 10 00

TR

227,5

ZZ

227,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


4.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/3


VERORDENING (EG) Nr. 457/2009 VAN DE COMMISSIE

van 3 juni 2009

betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor de deelperiode van 1 september tot en met 30 november 2009

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie (3) is voorzien in de opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en de instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten.

(2)

De hoeveelheden waarvoor op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 door traditionele importeurs en door nieuwe importeurs A-certificaten zijn aangevraagd gedurende de eerste vijf werkdagen na de 15e dag van mei 2009, overtreffen de beschikbare hoeveelheden voor producten van oorsprong uit China en alle andere derde landen dan China.

(3)

Derhalve moet, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006, worden vastgesteld in welke mate de uiterlijk eind mei 2009 aan de Commissie toegezonden aanvragen van A-certificaten kunnen worden ingewilligd overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 341/2007,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aanvragen voor A-invoercertificaten die op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 zijn ingediend gedurende de eerste vijf werkdagen na de 15e dag van mei 2009 en die aan de Commissie zijn toegezonden uiterlijk eind mei 2009, worden ingewilligd tot de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde percentages van de gevraagde hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 juni 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 90 van 30.3.2007, blz. 12.


BIJLAGE

Oorsprong

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt

Argentinië

Traditionele importeurs

09.4104

X

Nieuwe importeurs

09.4099

X

China

Traditionele importeurs

09.4105

22,555813 %

Nieuwe importeurs

09.4100

0,413896 %

Andere derde landen

Traditionele importeurs

09.4106

100 %

Nieuwe importeurs

09.4102

55,571395 %

„X

:

Voor deze oorsprong is voor de betrokken deelperiode geen hoeveelheid beschikbaar.”


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

4.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/5


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 26 mei 2009

tot wijziging van Beschikking 2008/855/EG wat betreft maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in Duitsland

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 3965)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/423/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 9, lid 4,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name op artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2008/855/EG van de Commissie van 3 november 2008 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten (3) stelt bepaalde maatregelen vast ter bestrijding van klassieke varkenspest in de lidstaten of regio’s daarvan als vermeld in de bijlage bij die beschikking.

(2)

Duitsland heeft de Commissie in kennis gesteld van de recente ontwikkelingen in verband met die ziekte bij wilde varkens in bepaalde gebieden van de deelstaat Rheinland-Pfalz.

(3)

Er zijn nieuwe gevallen van klassieke varkenspest bij wilde varkens in het zuiden van Rheinland-Pfalz gemeld. Bijgevolg moet dat gebied worden toegevoegd aan de lijst in de bijlage bij Beschikking 2008/855/EG en moeten de in die beschikking vastgestelde maatregelen daarop worden toegepast.

(4)

Voor de transparantie van de communautaire wetgeving moet het gehele deel van de lijst in de bijlage bij Beschikking 2008/855/EG dat betrekking heeft op Duitsland, door de tekst in de bijlage bij deze beschikking worden vervangen.

(5)

Beschikking 2008/855/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In de bijlage bij Beschikking 2008/855/EG wordt punt 1 van deel I vervangen door de tekst in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 302 van 13.11.2008, blz. 19.


BIJLAGE

„1.   Duitsland

A.   In de deelstaat Rheinland-Pfalz

a)

in de Kreis Ahrweiler: de gemeenten Adenau en Altenahr;

b)

in de Landkreis Vulkaneifel: in de gemeente Obere Kyll: de deelgemeenten Birgel, Esch, Feusdorf en Jünkerath, in de gemeente Hillesheim: de deelgemeenten Berndorf, Dohm-Lammersdorf, Hillesheim, Kerpen, Nohn, Oberehe-Stroheich, Üxheim, Walsdorf en Wiesbaum, in de gemeente Daun: de deelgemeente Dreis-Brück, in de gemeente Kelberg: de deelgemeenten Beinhausen, Bodenbach, Bongard, Borler, Boxberg, Brücktal, Drees, Gelenberg, Kelberg, Kirsbach, Neichen, Nitz, Reimerath en Welcherath;

c)

de Kreise Altenkirchen en Neuwied;

d)

in de Kreis Westerwald: de gemeenten Bad Marienberg, Hachenburg, Ransbach-Baumbach, Rennerod, Selters, Wallmerod en Westerburg, de gemeente Höhr-Grenzhausen ten noorden van de autosnelweg A48, de gemeente Montabaur ten noorden van de autosnelweg A3 en de gemeente Wirges ten noorden van de autosnelwegen A48 en A3;

e)

in de Landkreis Südwestpfalz: de gemeenten Thaleischweiler-Fröschen, Waldfischbach-Burgalben en Wallhalben;

f)

in de Kreis Kaiserslautern: de gemeenten Bruchmühlbach-Miesau ten zuiden van de autosnelweg A6, Kaiserslautern-Süd en Landstuhl;

g)

de stad Kaiserslautern ten zuiden van autosnelweg A6.

B.   In de deelstaat Nordrhein-Westfalen

a)

in de Kreis Euskirchen: de stad Bad Münstereifel, in de stad Mechernich: de stadsdelen Antweiler, Harzheim, Holzheim, Lessenich, Rißdorf, Wachendorf en Weiler am Berge, in de stad Euskirchen: de stadsdelen Billig, Euenheim, Euskirchen, Flamersheim, Kirchheim, Kuchenheim, Kreuzweingarten, Niederkastenholz, Palmersheim, Rheder, Roitzheim, Schweinheim en Stotzheim, in de gemeente Nettersheim: de deelgemeenten Bouderath, Buir, Engelgau, Frohngau, Holzmühlheim, Pesch, Tondorf en Roderath, in de gemeente Dahlem: de deelgemeente Dahlem en de gemeente Blankenheim, met uitzondering van de plaats Blankenheimer Wald;

b)

in de Rhein-Sieg-Kreis: in de stad Meckenheim: de stadsdelen Ersdorf en Altendorf, in de stad Rheinbach: de stadsdelen Oberdrees, Niederdrees, Wormersdorf, Todenfeld, Hilberath, Merzbach, Irlenbusch, Queckenberg, Kleinschlehbach, Großschlehbach, Loch, Berscheidt, Eichen en Kurtenberg, in de gemeente Swisttal: de deelgemeenten Miel en Odendorf, de steden Bad Honnef, Königswinter, Hennef (Sieg), Sankt Augustin, Niederkassel, Troisdorf, Siegburg en Lohmar en de gemeenten Neunkirchen-Seelscheid, Eitorf, Ruppichteroth, Windeck en Much;

c)

in de Kreis Siegen-Wittgenstein: in de gemeente Kreuztal: de deelgemeenten Krombach, Eichen, Fellinghausen, Osthelden, Junkernhees en Mittelhees, in de stad Siegen: de stadsdelen Sohlbach, Dillnhütten, Geisweid, Birlenbach, Trupbach, Seelbach, Achenbach, Lindenberg, Rosterberg, Rödgen, Obersdorf, Eisern en Eiserfeld, de gemeenten Freudenberg, Neunkirchen en Burbach, in de gemeente Wilnsdorf: de deelgemeenten Rinsdorf en Wilden;

d)

in de Kreis Olpe: in de stad Drolshagen: de stadsdelen Drolshagen, Lüdespert, Schlade, Hützemert, Feldmannshof, Gipperich, Benolpe, Wormberg, Gelsingen, Husten, Halbhusten, Iseringhausen, Brachtpe, Berlinghausen, Eichen, Heiderhof, Forth en Buchhagen, in de stad Olpe: de stadsdelen Olpe, Rhode, Saßmicke, Dahl, Friedrichsthal, Thieringhausen, Günsen, Altenkleusheim, Rhonard, Stachelau, Lütringhausen en Rüblinghausen, de gemeente Wenden;

e)

in de Märkischer Kreis: de steden Halver, Kierspe en Meinerzhagen;

f)

in de stad Remscheid: de stadsdelen Halle, Lusebusch, Hackenberg, Dörper Höhe, Niederlangenbach, Durchsholz, Nagelsberg, Kleebach, Niederfeldbach, Endringhausen, Lennep, Westerholt, Grenzwall, Birgden, Schneppendahl, Oberfeldbach, Hasenberg, Lüdorf, Engelsburg, Forsten, Oberlangenbach, Niederlangenbach, Karlsruhe, Sonnenschein, Buchholzen, Bornefeld en Bergisch Born;

g)

in de steden Keulen en Bonn: de gemeenten aan de rechterkant van de Rijn;

h)

de stad Leverkusen;

i)

de Rheinisch-Bergischer Kreis;

j)

de Oberbergischer Kreis.”


4.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/8


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 28 mei 2009

tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de vooruitgang van de techniek, van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van lampolie en aanmaakvloeistoffen voor barbecues

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4020)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/424/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (1), en met name op artikel 2 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds 1 juli 2000 beperkt Richtlijn 76/769/EEG de verkoop aan de consumenten van voor gebruik in sierlampen bestemde gekleurde en geparfumeerde oliën die bij inademing gevaarlijk zijn en met de waarschuwingszin R65 worden gekenmerkt.

(2)

Hoewel Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (2) en Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (3) bepalen dat recipiënten van aanmaakvloeistoffen voor barbecues en lampoliën die met R65 worden gekenmerkt, moeten voorzien zijn van een kinderveilige sluiting, doen zich nog steeds ongevallen voor, hetzij omdat recipiënten niet goed gesloten zijn, hetzij omdat de stof uit grote oorspronkelijke recipiënten is overgegoten in kleinere recipiënten zonder kinderveilige sluiting.

(3)

Uit door nationale autoriteiten verstrekte gegevens is gebleken dat ongeparfumeerde en ongekleurde lampoliën en aanmaakvloeistoffen voor barbecues die met R65 worden gekenmerkt, bij inname gevaar opleveren voor de menselijke gezondheid, met name voor de gezondheid van kleine kinderen, vanwege de daardoor veroorzaakte ademhalingsstoornissen en aandoeningen van de luchtwegen.

(4)

Daarom is het nodig de bestaande bepalingen inzake in sierlampen gebruikte lampolie te versterken en ervoor te zorgen dat stoffen en mengsels die als aanmaakvloeistoffen voor barbecues aan het grote publiek te koop worden aangeboden, op passende wijze worden geëtiketteerd.

(5)

Om zoveel mogelijk te voorkomen dat kleine kinderen per ongeluk lampolie en aanmaakvloeistoffen voor barbecues innemen, moeten verpakkingsvoorschriften worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat deze producten minder de aandacht of de nieuwsgierigheid van kinderen wekken, en om te vermijden dat zij met dranken worden verward. Voorts moet de grootte van de recipiënt worden beperkt om ongevallen als gevolg van het overgieten van de oorspronkelijke recipiënt in kleinere recipiënten zonder kinderveilige sluiting of passende etikettering tot een minimum te beperken.

(6)

In september 2002 is een Europese norm voor het ontwerp van veilige sierlampen vastgesteld om de mogelijkheid dat de in decoratieve olielampen gebruikte olie binnen het bereik van kinderen komt, tot een minimum te beperken. Deze norm geeft een vermoeden van overeenstemming met Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (4). De bescherming van de consumenten moet worden versterkt door naleving van deze norm verplicht te stellen.

(7)

Bij de beperkingen op het in de handel brengen en het gebruik die bij deze beschikking worden vastgesteld, is rekening gehouden met de huidige stand van de kennis inzake veiligere alternatieven. De lidstaten moeten bij de Commissie regelmatig verslag over de ontwikkeling van alternatieven uitbrengen om een evaluatie door het Europees Agentschap voor chemische stoffen te vergemakkelijken. Het agentschap moet op basis van de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen ter bescherming van de veiligheid van kinderen beoordelen of het nodig is aanvullende maatregelen te nemen en het gebruik van aanmaakvloeistoffen voor barbecues en brandstof voor sierlampen te verbieden. Daartoe zal het agentschap rekening houden met de voorschriften van bijlage XV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (5).

(8)

Richtlijn 2008/112/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van de Richtlijnen 76/768/EEG, 88/378/EEG en 1999/13/EG van de Raad en de Richtlijnen 2000/53/EG, 2002/96/EG en 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde ze aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (6) legt met ingang van 1 december 2010 verplichtingen op aan de fabrikanten van gevaarlijke stoffen die in de Gemeenschap in de handel worden gebracht. Om de tenuitvoerlegging van de in deze beschikking vervatte aanvullende etiketterings- en verpakkingsvoorschriften te vergemakkelijken, moet dezelfde datum gelden voor de fabrikanten die in de Gemeenschap lampolie en aanmaakvloeistoffen voor barbecues in de handel brengen. Bovendien moet de bij Richtlijn 2008/112/EG voorgeschreven nieuwe waarschuwingszin (H304) worden gebruikt.

(9)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 komt met ingang van 1 juni 2009 in de plaats van Richtlijn 76/769/EEG, die op die datum wordt ingetrokken. Bijlage XVII bij die verordening komt in de plaats van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG. Elke wijziging van de krachtens Richtlijn 76/769/EEG vastgestelde beperkingen moet dan ook worden opgenomen in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

(10)

Richtlijn 76/769/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de richtlijnen met betrekking tot de opheffing van technische handelsbelemmeringen voor gevaarlijke stoffen en preparaten,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 mei 2009.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.

(2)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

(3)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

(4)  PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.

(5)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.

(6)  PB L 345 van 23.12.2008, blz. 68.


BIJLAGE

Punt 3 van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG komt als volgt te luiden:

„3.

Vloeibare stoffen of mengsels die als gevaarlijk worden beschouwd in de zin van de definities in Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (1) en Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (2)

1.

Worden niet toegelaten:

in siervoorwerpen bestemd om licht- of kleureffecten te verkrijgen door verschillende fasen, bijvoorbeeld in sfeerlampen en asbakken,

in scherts- en fopartikelen,

in spelen voor een of meer personen of in alle voorwerpen die bestemd zijn om als zodanig te worden gebruikt, zelfs als deze fungeren als siervoorwerp.

2.

Voorwerpen die niet met punt 1 in overeenstemming zijn, mogen niet in de handel worden gebracht.

3.

Mogen niet in de handel worden gebracht als zij een kleurstof bevatten, tenzij dat om fiscale redenen vereist is, of een geurstof of beide, en als zij:

als brandstof kunnen worden gebruikt in decoratieve olielampen die bestemd zijn voor het grote publiek, en

gevaarlijk zijn bij inademing en met R65 of H304 worden gekenmerkt.

4.

Decoratieve olielampen die voor het grote publiek bestemd zijn, mogen slechts in de handel worden gebracht indien zij voldoen aan de door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) vastgestelde Europese norm inzake decoratieve olielampen (EN 14059).

5.

Onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en mengsels moeten de leveranciers ervoor zorgen dat de producten, voordat zij in de handel worden gebracht, aan de volgende voorschriften voldoen:

a)

lampoliën die met R65 of H304 worden gekenmerkt en voor het grote publiek bestemd zijn, moeten zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar de volgende vermeldingen dragen:

„Lampen die met deze vloeistof gevuld zijn buiten het bereik van kinderen houden”; en, uiterlijk op 1 december 2010, „Een klein slokje lampolie — of nog maar zuigen aan de pit van lampen — kan levensbedreigende longschade tot gevolg hebben”;

b)

aanmaakvloeistoffen voor barbecues die met R65 of H304 worden gekenmerkt en voor het grote publiek bestemd zijn, moeten uiterlijk op 1 december 2010 leesbaar en onuitwisbaar de volgende vermelding dragen: „Een klein slokje aanmaakvloeistof kan levensbedreigende longschade tot gevolg hebben”;

c)

lampoliën en aanmaakvloeistoffen voor barbecues die met R65 of H304 worden gekenmerkt en voor het grote publiek bestemd zijn, worden uiterlijk op 1 december 2010 verpakt in zwarte ondoorzichtige recipiënten van maximaal 1 l.

6.

Uiterlijk op 1 juni 2014 verzoekt de Commissie het Europees Agentschap voor chemische stoffen overeenkomstig artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (REACH) (3) een dossier samen te stellen met het doel aanmaakvloeistoffen voor barbecues en brandstof voor sierlampen die met R65 of H304 worden gekenmerkt en voor het grote publiek bestemd zijn, indien nodig te verbieden.

7.

Natuurlijke personen of rechtspersonen die lampolie en aanmaakvloeistoffen voor barbecues die met R65 of H304 worden gekenmerkt, voor het eerst in de handel brengen, verstrekken de bevoegde autoriteit in de betrokken lidstaat uiterlijk op 1 december 2011 en daarna elk jaar gegevens over alternatieven voor lampolie en aanmaakvloeistoffen voor barbecues die met R65 of H304 worden gekenmerkt. De lidstaten stellen die gegevens ter beschikking van de Commissie.


(1)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

(2)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

(3)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.”


4.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/11


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 28 mei 2009

tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat de beperking van het in de handel brengen en het gebruik van organische tinverbindingen betreft met het oog op de aanpassing van bijlage I aan de technische vooruitgang

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4084)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/425/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (1), en met name op artikel 2 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Trigesubstitueerde organische tinverbindingen werden vroeger op grote schaal gebruikt in aangroeiwerende verf op schepen. Dergelijke verf bleek echter risico’s op te leveren voor in het water levende organismen door de endocriene verstorende effecten daarvan. Het gebruik van organische tinverbindingen, ook bekend als organotinverbindingen, in aangroeiwerende verf werd daarom beperkt bij Richtlijn 76/769/EEG en bij Verordening (EG) nr. 782/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 14 april 2003 houdende een verbod op organische tinverbindingen op schepen (2). Verder mogen trigesubstitueerde organische tinverbindingen niet langer worden gebruikt als biociden krachtens Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (3). Met dergelijke biociden behandelde artikelen mogen echter nog steeds in de Gemeenschap worden ingevoerd.

(2)

Digesubstitueerde organische tinverbindingen, waaronder met name dibutyltinverbindingen (DBT) en dioctyltinverbindingen (DOT), worden op grote schaal gebruikt in consumentenartikelen waar zij functioneren als stabilisator of als katalysator.

(3)

Het gebruik van organische tinverbindingen bleek een risico op te leveren voor de menselijke gezondheid, met name bij kinderen. De specifieke risico’s van verscheidene consumentenartikelen voor de gezondheid van kinderen en volwassenen zijn in een risicobeoordeling (4) geïdentificeerd en door het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico’s (SCHER) van de Commissie in zijn advies van 30 november 2006 (5) bevestigd.

(4)

Hoewel digesubstitueerde en trigesubstitueerde organische tinverbindingen hetzelfde schadelijke effect voor de gezondheid hebben, namelijk immunotoxiciteit via de thymusklier, en een cumulatieve werking hebben, is de potentie van de trigesubstitueerde verbindingen (zoals TBT en TPT) groter dan die van de digesubstitueerde verbindingen (DOT en DBT). Verder kunnen trigesubstitueerde organische tinverbindingen die worden geëmitteerd uit artikelen voor consumenten of voor professioneel gebruik schadelijke gevolgen voor het milieu hebben — met name voor in het water levende organismen. Daarom moeten strengere beperkingen worden vastgesteld voor artikelen die trigesubstitueerde organische tinverbindingen bevatten.

(5)

Bepaalde DBT-verbindingen (dibutyltindichloride, CAS: 683-18-1, en dibutyltinhydrogeenboraat, CAS: 75113-37-0) zullen binnenkort in het kader van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (6) worden ingedeeld als voor de voortplanting vergiftig, categorie 2, en het zal daarna worden verboden om de stoffen en mengsels daarvan die deze verbindingen bevatten aan de consumenten te verkopen (7). Er moeten daarom strengere beperkingen worden vastgesteld voor artikelen die DBT-verbindingen bevatten, waarbij het verdere gebruik gedurende een extra periode alleen mag worden toegestaan wanneer geen passende alternatieven beschikbaar zijn zoals katalysatoren in RTV-1- en RTV-2-kit, verf en coatings of pvc-stabilisatoren in bepaalde producten (bijvoorbeeld gecoate weefsels, pvc-profielen) om de ontwikkeling van passende alternatieven mogelijk te maken, of wanneer krachtens andere meer specifieke wetgeving reeds regelingen voor de betrokken artikelen bestaan.

(6)

De blootstelling aan DOT-verbindingen is het hoogst bij bepaalde specifieke consumentenartikelen zoals bedrukt textiel, handschoenen, schoenen, vloerbedekkingen en muurbekledingen, hygiëneproducten voor vrouwen, luiers en tweecomponenten-siliconevormen.

(7)

Ondanks de beschikbaarheid van alternatieven voor de meeste te beperken gebruiksdoeleinden, zullen bepaalde producenten van DOT en DBT bevattende artikelen tijd nodig hebben om zich aan te passen en daarom moet voor deze toepassingen in een passende overgangsperiode worden voorzien.

(8)

Richtlijn 76/769/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Deze beschikking heeft geen gevolgen voor de communautaire wetgeving tot vaststelling van de minimumeisen voor de bescherming van werknemers, zoals Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (8) en daarop gebaseerde bijzondere richtlijnen, met name Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (gecodificeerde versie) (9) en Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (10).

(10)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de richtlijnen met betrekking tot de opheffing van technische handelsbelemmeringen voor gevaarlijke stoffen en preparaten,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 mei 2009.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.

(2)  PB L 115 van 9.5.2003, blz. 1.

(3)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(4)  Risk assessment studies on targeted consumer applications of certain organotin compounds. RPA-studie afgerond in september 2005. http://ec.europa.eu/enterprise/chemicals/studies_en.htm

(5)  http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_scher/scher_opinions_en.htm

(6)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

(7)  Overeenkomstig de punten 29, 30 en 31 van Richtlijn 76/769/EEG.

(8)  PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.

(9)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50; gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 23.

(10)  PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11.


BIJLAGE

Het volgende wordt toegevoegd in punt 21 „Organische tinverbindingen” van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG:

 

„4.   Trigesubstitueerde organische tinverbindingen

a)

Trigesubstitueerde organische tinverbindingen zoals tributyltin (TBT)-verbindingen en trifenyltin (TPT)-verbindingen mogen na 1 juli 2010 niet meer worden gebruikt in artikelen wanneer de concentratie in dit artikel of een deel daarvan groter is dan het equivalent van 0,1 gewichtsprocent tin.

b)

Artikelen die niet voldoen aan punt 4, onder a), mogen na 1 juli 2010 niet meer in de handel worden gebracht, met uitzondering van artikelen die vóór die datum reeds in de Gemeenschap in gebruik waren.

5.   Dibutyltin (DBT)-verbindingen

a)

Dibutyltin (DBT)-verbindingen mogen na 1 januari 2012 niet meer worden gebruikt in mengsels en artikelen bestemd voor levering aan het grote publiek, wanneer de concentratie in het mengsel of het artikel, of een deel daarvan, groter is dan het equivalent van 0,1 gewichtsprocent tin.

b)

Artikelen en mengsels die niet voldoen aan punt 5, onder a), mogen na 1 januari 2012 niet meer in de handel worden gebracht, met uitzondering van artikelen die vóór die datum reeds in de Gemeenschap in gebruik waren.

c)

Bij wijze van afwijking is punt 5, onder a) en b), tot 1 januari 2015 niet van toepassing op de volgende artikelen en mengsels bestemd voor levering aan het grote publiek:

ééncomponent- en tweecomponenten-kamertemperatuurvulcanisatie-kit (RTV-1- en RTV-2-kit) en kleefstoffen,

verf en coatings die DBT-verbindingen als katalysator bevatten, wanneer toegepast op artikelen,

profielen van zachte polyvinylchloride (pvc), op zich alleen of gecoëxtrudeerd met harde pvc,

weefsels gecoat met pvc bevattende DBT-verbindingen als stabilisator, wanneer bedoeld voor toepassingen buitenshuis,

regenwaterbuizen, afvoergoten en hulpstukken voor gebruik buiten, alsook dakbedekkings- en gevelbekledingsmateriaal.

d)

Bij wijze van afwijking geldt punt 5, onder a) en b), niet voor materialen en artikelen waarop Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (1) van toepassing is.

6.   Dioctyltin (DOT)-verbindingen

a)

Dioctyltin (DOT)-verbindingen mogen na 1 januari 2012 niet meer worden gebruikt in de volgende artikelen, bestemd voor levering aan of gebruik door het grote publiek, wanneer de concentratie in het artikel, of een deel daarvan, groter is dan het equivalent van 0,1 gewichtsprocent tin:

textielartikelen bestemd om in aanraking te komen met de huid,

handschoenen,

schoenen of delen van schoenen bestemd om in aanraking te komen met de huid,

muurbekledingen en vloerbedekkingen,

kinderverzorgingsartikelen,

hygiëneproducten voor vrouwen,

luiers,

tweecomponenten-kamertemperatuurvulcanisatie- afvormkits (RTV-2-afvormkits)

b)

Artikelen die niet voldoen aan punt 6, onder a), mogen na 1 januari 2012 niet meer in de handel worden gebracht, met uitzondering van artikelen die vóór die datum reeds in de Gemeenschap in gebruik waren.


(1)  PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.”


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

4.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/14


BESLUIT 2009/426/JBZ VAN DE RAAD

van 16 december 2008

inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 2 en artikel 34, lid 2, onder c),

Gezien het initiatief van het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en het Koninkrijk Zweden,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Eurojust is bij Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (2) opgericht als een orgaan van de Europese Unie met rechtspersoonlijkheid, met als doel de coördinatie en de samenwerking tussen de bevoegde justitiële instanties van de lidstaten te bevorderen en te verbeteren.

(2)

Uit een evaluatie van de door Eurojust opgedane ervaring is gebleken dat de operationele efficiëntie van Eurojust verder moet worden verbeterd, waarbij de verworven ervaring in aanmerking moet worden genomen.

(3)

Eurojust moet nu operationeler worden en de status van de nationale leden moet meer worden geharmoniseerd.

(4)

Opdat de lidstaten er permanent en effectief toe kunnen bijdragen dat Eurojust zijn doelstellingen verwezenlijkt, is het nationale lid verplicht zijn vaste werkplek op de zetel van Eurojust te hebben.

(5)

Er moet een gemeenschappelijke basis worden vastgesteld voor de bevoegdheden waarover ieder nationaal lid dient te beschikken in zijn hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit overeenkomstig het nationale recht. Sommige van deze bevoegdheden moeten aan de nationale leden worden verleend voor dringende gevallen waarin hij de bevoegde nationale autoriteit niet snel genoeg kan achterhalen of contacteren. Het spreekt vanzelf dat deze bevoegdheden niet behoeven te worden uitgeoefend wanneer de bevoegde autoriteit wél kan worden achterhaald en gecontacteerd.

(6)

Dit besluit laat de lidstaten vrij in het bepalen van hun interne justitiële organisatie of de administratiefrechtelijke procedures voor de aanwijzing van het nationale lid en de opzet voor het interne functioneren van de nationale bureaus bij Eurojust.

(7)

Binnen Eurojust moet een coördinatie met oproepdienst (OCC) worden opgezet om Eurojust permanent beschikbaar te maken en dit orgaan in staat te stellen in dringende gevallen op te treden. Het moet tot de verantwoordelijkheid van elke lidstaat behoren ervoor te zorgen dat hun vertegenwoordigers in de OCC 24 uur per dag en 7 dagen per week inzetbaar zijn.

(8)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten de krachtens dit besluit gedane verzoeken zonder nodeloze vertraging behandelen, zelfs indien de bevoegde nationale autoriteiten weigeren om op verzoeken van het nationale lid in te gaan.

(9)

Aan het college moet een zwaardere rol worden toegekend in jurisdictiegeschillen en in geval van herhaalde weigeringen of moeilijkheden in verband met de uitvoering van verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning.

(10)

In de lidstaten moeten nationale coördinatiesystemen voor Eurojust worden opgezet met het oog op het coördineren van de werkzaamheden van de nationale correspondenten voor Eurojust, de nationale correspondent voor Eurojust voor terrorismebestrijding, de nationale correspondent voor het Europees justitieel netwerk en ten hoogste drie andere aanspreekpunten van het Europees justitieel netwerk, en van de vertegenwoordigers in de netwerken inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams, oorlogsmisdrijven, ontneming van vermogensbestanddelen en corruptie.

(11)

Het nationale coördinatiesysteem voor Eurojust dient ervoor te zorgen dat het casemanagementsysteem op efficiënte en betrouwbare wijze gegevens in verband met de betrokken lidstaat ontvangt. Het nationale coördinatiesysteem voor Eurojust behoeft echter niet in te staan voor de eigenlijke overdracht van gegevens aan Eurojust. De lidstaten dienen te besluiten welk kanaal het best kan worden gebruikt voor de overdracht van gegevens aan Eurojust.

(12)

Het nationale coördinatiesysteem voor Eurojust dient voor de vervulling van zijn taken op het casemanagementsysteem aangesloten te zijn. De aansluiting op het casemanagementsysteem geschiedt met inachtneming van de nationale informatietechnologiesystemen. De toegang tot het casemanagementsysteem op nationaal niveau berust op de centrale rol van het nationale lid, dat verantwoordelijk is voor het openen en beheren van tijdelijke werkbestanden.

(13)

Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (3) is van toepassing op de verwerking door lidstaten van de persoonsgegevens die tussen de lidstaten en Eurojust worden overgedragen. Kaderbesluit 2008/977/JBZ heeft geen invloed op de bepalingen betreffende gegevensbescherming in Besluit 2002/187/JBZ, waarin, gelet op de bijzondere aard, opdracht en bevoegdheden van Eurojust, een specifieke, meer gedetailleerde regeling voor dergelijke zaken is vastgesteld.

(14)

Eurojust dient gemachtigd te zijn tot het verwerken van bepaalde persoonsgegevens betreffende personen die conform het nationale recht van de betrokken lidstaten verdacht worden van het plegen van of deelnemen aan een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Eurojust valt of die veroordeeld zijn voor een dergelijk strafbaar feit. De machtiging van Eurojust tot verwerking van dergelijke persoonsgegevens dient zich onder meer uit te strekken tot telefoonnummers, e-mailadressen, gegevens uit kentekenregisters, op basis van het niet-gecodeerde gedeelte van het DNA vastgestelde DNA-profielen, foto’s en vingerafdrukken. Daarnaast zou de machtiging zich kunnen uitstrekken tot verkeers- en locatiegegevens en de daarmee verband houdende gegevens die nodig zijn om de abonnee of gebruiker van een openbare elektronische communicatiedienst te identificeren, maar niet tot gegevens waaruit de inhoud van de communicatie kan worden opgemaakt. Het is niet de bedoeling dat Eurojust een geautomatiseerde vergelijking van DNA-profielen of vingerafdrukken verricht.

(15)

Eurojust dient over de mogelijkheid te beschikken om, met het oog op de verwezenlijking van zijn doelstellingen, de termijnen voor het bewaren van persoonsgegevens te verruimen. Beslissingen dienaangaande dienen te worden genomen na zorgvuldige afweging van de specifieke noodzaak. Tot verruiming van de termijnen voor de verwerking van persoonsgegevens na het tijdstip waarop in alle lidstaten de geldende termijn voor verjaring van het recht van strafvordering is verstreken, mag alleen worden besloten in geval van een bijzondere noodzaak tot verlening van bijstand krachtens dit besluit.

(16)

Het interne reglement van het gemeenschappelijk controleorgaan dient ertoe dit orgaan goed te doen functioneren.

(17)

Met het oog op de verhoging van de operationele efficiëntie van Eurojust moet de overdracht van gegevens aan Eurojust worden verbeterd door te voorzien in duidelijke en beperkte verplichtingen voor de nationale autoriteiten.

(18)

Eurojust dient de door de Raad gestelde prioriteiten, met name die op basis van de dreigingsevaluatie voor georganiseerde criminaliteit (OCTA), uit te voeren als vermeld in het Haagse programma (4).

(19)

Eurojust moet bevoorrechte relaties met het Europees justitieel netwerk in stand houden gebaseerd op overleg en complementariteit. Dit besluit zal de respectieve rollen van Eurojust en het Europees justitieel netwerk en hun onderlinge relatie helpen verduidelijken en tegelijkertijd het specifieke karakter van het Europees justitieel netwerk in stand houden.

(20)

Niets in dit besluit dient zodanig te worden uitgelegd dat het de autonomie van de secretariaten van de in dit besluit genoemde netwerken aantast wanneer zij zich van hun taak kwijten als personeel van Eurojust overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen zoals opgenomen in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (5).

(21)

Ook de capaciteit van Eurojust om te werken met externe partners, zoals derde landen, de Europese Politiedienst (Europol), het Europees Fraudebestrijdingsbureau (OLAF), het gemeenschappelijk situatiecentrum van de Raad en het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), moet worden uitgebreid.

(22)

Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid dat Eurojust verbindingsmagistraten detacheert in derde staten met het oog op het bereiken van soortgelijke doelen als die welke worden nagestreefd door de verbindingsmagistraten die door de lidstaten worden gedetacheerd uit hoofde van Gemeenschappelijk Optreden 96/277/JBZ van de Raad van 22 april 1996 inzake een kader voor de uitwisseling van verbindingsmagistraten ter verbetering van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie (6).

(23)

Dit besluit schept de mogelijkheid rekening te houden met het beginsel van toegang van het publiek tot officiële documenten,

BESLUIT:

Artikel 1

Wijzigingen van Besluit 2002/187/JBZ

Besluit 2002/187/JBZ van de Raad wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Samenstelling van Eurojust

1.   Eurojust bestaat uit één door elke lidstaat overeenkomstig zijn rechtsstelsel gedetacheerd nationaal lid, dat de hoedanigheid heeft van openbaar aanklager, rechter of politiefunctionaris met gelijkwaardige bevoegdheden.

2.   De lidstaten dragen er permanent en effectief toe bij dat Eurojust zijn doelstellingen krachtens artikel 3 verwezenlijkt. Te dien einde

a)

is het nationale lid verplicht zijn vaste werkplek op de zetel van Eurojust te hebben;

b)

wordt elk nationaal lid bijgestaan door een adjunct en door een andere persoon, die als medewerker fungeert. De adjunct en de medewerker kunnen hun vaste werkplek bij Eurojust hebben. Het nationale lid kan daarnaast worden bijgestaan door andere adjuncten of medewerkers, die zo nodig en met instemming van het College hun vaste werkplek bij Eurojust kunnen hebben.

3.   Het nationale lid bekleedt een positie waardoor hij beschikt over de bevoegdheden bedoeld in dit besluit om zijn opdrachten te kunnen uitvoeren.

4.   Het statuut van de nationale leden, adjuncten en medewerkers wordt beheerst door het nationale recht van hun lidstaat.

5.   De adjunct voldoet aan de criteria van lid 1 en is in staat namens of als vervanger van het nationale lid op te treden. Een medewerker kan eveneens namens of als vervanger van het nationale lid optreden indien hij voldoet aan de criteria van lid 1.

6.   Eurojust wordt aangesloten op een nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust overeenkomstig artikel 12.

7.   Eurojust kan overeenkomstig dit besluit verbindingsmagistraten detacheren in derde staten.

8.   Eurojust heeft overeenkomstig dit besluit een secretariaat dat wordt geleid door een administratief directeur.”.

2.

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, onder b), wordt „internationale rechtshulpverlening en de uitvoering van uitleveringsverzoeken” vervangen door „uitvoering van verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning”;

b)

in lid 2 wordt „artikel 27, lid 3,” vervangen door „artikel 26 bis, lid 2,”.

3.

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

criminaliteit en strafbare feiten waarvoor Europol te allen tijde bevoegd is (7);”;

b)

lid 1, onder b), wordt geschrapt;

c)

in lid 1, onder c), wordt „onder a) en b)” vervangen door „onder a)”.

4.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Coördinatie met oproepdienst

1.   Teneinde zijn taken in dringende gevallen te vervullen, zet Eurojust een coördinatie met oproepdienst (OCC) op die te allen tijde aan Eurojust gerichte verzoeken in ontvangst kan nemen en behandelen. De OCC is 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar via één OCC-contactpunt bij Eurojust.

2.   De OCC doet een beroep op één vertegenwoordiger (de OCC-vertegenwoordiger) per lidstaat, die het nationale lid zelf of zijn adjunct kan zijn, of een medewerker die bevoegd is om het nationale lid te vervangen. De OCC-vertegenwoordiger is 24 uur per dag en 7 dagen per week inzetbaar.

3.   Wanneer een verzoek of besluit inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning, in een of meer lidstaten dringend ten uitvoer moet worden gelegd, kan de bevoegde verzoekende of uitvaardigende autoriteit dit aan de OCC toezenden. Het OCC-contactpunt zendt het verzoek onmiddellijk door aan de OCC-vertegenwoordiger van de lidstaat waarvan het verzoek uitgaat en, op uitdrukkelijk verzoek van de toezendende of uitvaardigende autoriteit, aan de OCC-vertegenwoordigers van de lidstaten op het grondgebied waarvan het verzoek ten uitvoer moet worden gelegd. Deze vertegenwoordigers ondernemen onverwijld actie met betrekking tot de uitvoering van het verzoek in hun lidstaat, door uitoefening van de te hunner beschikking staande taken of bevoegdheden als bedoeld in artikel 6 en in de artikelen 9 bis tot en met 9 septies.”.

5.

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de bestaande tekst wordt lid 1;

b)

lid 1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

kan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, onder vermelding van de reden, verzoeken:

i)

ter zake van bepaalde feiten een onderzoek of vervolging in te stellen;

ii)

te aanvaarden dat een van hen beter in staat is ter zake van bepaalde feiten een onderzoek of vervolging in te stellen;

iii)

het optreden van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten te coördineren;

iv)

overeenkomstig de toepasselijke samenwerkingsregelingen een gemeenschappelijk onderzoeksteam in te stellen;

v)

alle gegevens te verstrekken die Eurojust nodig heeft om zijn taken te verrichten;

vi)

speciale onderzoeksmaatregelen te treffen;

vii)

alle andere voor de opsporing of de vervolging gerechtvaardigde maatregelen te treffen;”;

c)

lid 1, onder g), wordt geschrapt;

d)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2.   De lidstaten zorgen er ook voor dat de bevoegde nationale autoriteiten de krachtens dit artikel gedane verzoeken zonder nodeloze vertraging behandelen.”.

6.

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het bestaande lid wordt lid 1;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„2.   Wanneer twee of meer nationale leden het niet eens kunnen worden over de oplossing van een jurisdictiegeschil met betrekking tot het instellen van een onderzoek of vervolging op grond van artikel 6 en met name artikel 6, lid 1, onder c), wordt het college gevraagd ter zake een schriftelijk niet-bindend advies uit te brengen, voor zover de zaak niet in onderlinge overeenstemming door de bevoegde nationale autoriteiten kon worden opgelost. Het advies van het college wordt de betrokken lidstaten terstond toegezonden. Dit lid laat lid 1, onder a), ii), onverlet.

3.   Niettegenstaande de bepalingen in door de Europese Unie aangenomen rechtsinstrumenten betreffende justitiële samenwerking, kan een bevoegde autoriteit herhaalde weigeringen of moeilijkheden in verband met de uitvoering van verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning, aan Eurojust melden en het college verzoeken ter zake een schriftelijk, niet-bindend advies uit te brengen, voor zover de zaak niet in onderlinge overeenstemming door de bevoegde autoriteiten of met de hulp van de betrokken nationale leden kon worden opgelost. Het advies van het college wordt de betrokken lidstaten terstond toegezonden.”.

7.

De artikelen 8 en 9 worden vervangen door:

„Artikel 8

Follow-up van verzoeken en adviezen van Eurojust

Indien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat besluiten geen gevolg te geven aan een verzoek als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), of artikel 7, lid 1, onder a), of aan een schriftelijk advies als bedoeld in artikel 7, leden 2 en 3, stellen zij Eurojust daarvan zonder nodeloze vertraging in kennis, met opgave van redenen. Wanneer de redenen voor de weigering om aan een verzoek te voldoen niet kunnen worden opgegeven omdat zulks wezenlijke nationale veiligheidsbelangen zou schaden of de veiligheid van personen in gevaar zou brengen, mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten operationele redenen aanvoeren.

Artikel 9

Nationale leden

1.   De ambtstermijn van een nationaal lid bedraagt ten minste vier jaar. De lidstaat van oorsprong kan het mandaat hernieuwen. Het mandaat van een nationaal lid wordt niet vóór het einde van een ambtstermijn beëindigd zonder de Raad voorafgaand aan de beëindiging en onder opgave van redenen hiervan in kennis te stellen. Wanneer een nationaal lid voorzitter of vicevoorzitter van Eurojust is, wordt zijn ambtstermijn bepaald voor een duur die ten minste de zekerheid biedt dat hij zijn functie als voorzitter of vicevoorzitter tot het einde van de ambtstermijn kan vervullen.

2.   Alle tussen Eurojust en de lidstaten uitgewisselde gegevens worden doorgezonden via het nationale lid.

3.   Om bij te dragen tot de doelstellingen van Eurojust heeft elk nationaal lid ten minste gelijkwaardige toegang tot de informatie, of is hij ten minste in staat de informatie te verkrijgen uit de volgende typen registers in zijn lidstaat die te zijner beschikking zouden staan in zijn functie van openbaar aanklager, rechter of politiefunctionaris, al naargelang van het geval, op nationaal niveau:

a)

strafregisters,

b)

registers van aangehouden personen,

c)

opsporingsregisters,

d)

DNA-registers,

e)

andere registers van zijn lidstaat met informatie die hij nodig acht om zijn of haar taken te kunnen vervullen.

4.   Het nationale lid kan rechtstreeks contact opnemen met de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat.”.

8.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Op nationaal niveau aan het nationale lid verleende bevoegdheden

1.   De nationale leden oefenen de in de artikelen 9 ter, 9 quater en 9 quinquies bedoelde bevoegdheden uit in hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit overeenkomstig het nationale recht en onder de voorwaarden van dit artikel en van de artikelen 9 ter tot en met 9 sexies. Bij de uitoefening van zijn functie vermeldt het nationale lid in voorkomend geval wanneer hij of zij uit hoofde van de hem overeenkomstig dit artikel de artikelen 9 ter, 9 quater en 9 quinquies aan nationale leden verleende bevoegdheden handelt.

2.   De lidstaten bepalen de aard en de omvang van de bevoegdheden die zij aan hun nationale leden verlenen met betrekking tot de justitiële samenwerking ten aanzien van de betrokken lidstaat. Iedere lidstaat verleent zijn nationale lid echter ten minste de in artikel 9 ter genoemde bevoegdheden en, onder voorbehoud van artikel 9 sexies, de in de artikelen 9 quater en 9 quinquies bedoelde bevoegdheden die te zijner beschikking zouden staan in zijn functie van rechter, openbaar aanklager of politiefunctionaris, al naargelang van het geval, op nationaal niveau.

3.   Bij de benoeming van zijn nationale lid, en op ieder ander dienstig tijdstip, brengt de lidstaat zijn besluit aangaande de uitvoering van lid 2 ter kennis van Eurojust en het secretariaat-generaal van de Raad, dat de overige lidstaten daarvan in kennis kan stellen. De lidstaten verbinden zich ertoe de aldus verleende bevoegdheden te aanvaarden en te erkennen, voor zover deze in overeenstemming zijn met de internationale verbintenissen.

4.   Elke lidstaat geeft voorts een nadere invulling aan het recht van een nationaal lid om ten aanzien van buitenlandse justitiële autoriteiten handelingen te stellen, in overeenstemming met de internationale verbintenissen die de betrokken lidstaat is aangegaan.

Artikel 9 ter

Gewone bevoegdheden

1.   De nationale leden hebben, in hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit, het recht om verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning, in ontvangst te nemen, door te zenden, de tenuitvoerlegging ervan te vergemakkelijken en hierop toe te zien, alsmede om dienaangaande aanvullende informatie te verstrekken. Wanneer de in dit lid genoemde bevoegdheden worden uitgeoefend, wordt de nationale bevoegde autoriteit daarvan terstond op de hoogte gebracht.

2.   In geval van gedeeltelijke of inadequate tenuitvoerlegging van een verzoek inzake justitiële samenwerking hebben de nationale leden, in hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit, het recht de bevoegde nationale autoriteit van hun lidstaat te verzoeken bijkomende maatregelen te nemen met het oog op een volledige tenuitvoerlegging van het verzoek.

Artikel 9 quater

Met instemming van een bevoegde nationale autoriteit uitgeoefende bevoegdheden

1.   De nationale leden kunnen, in hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit en met instemming van een bevoegde nationale autoriteit of op haar verzoek en per geval, de volgende bevoegdheden uitoefenen:

a)

het verstrekken en aanvullen van verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning;

b)

het in hun lidstaat ten uitvoer leggen van verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning;

c)

het in hun lidstaat gelasten van onderzoeksmaatregelen die als nodig worden aangemerkt tijdens een coördinatievergadering die Eurojust belegt met als doel bijstand te verlenen aan bevoegde nationale autoriteiten die bij een concreet onderzoek betrokken zijn en waaraan de bij dit onderzoek betrokken bevoegde nationale autoriteiten wordt verzocht deel te nemen;

d)

het toestaan en coördineren van gecontroleerde afleveringen in de eigen lidstaat.

2.   De in dit artikel bedoelde bevoegdheden worden in beginsel uitgeoefend door een bevoegde nationale autoriteit.

Artikel 9 quinquies

Bevoegdheden uitgeoefend in dringende gevallen

In hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit hebben de nationale leden, in dringende gevallen en voor zover zij de bevoegde nationale autoriteit niet snel genoeg kunnen achterhalen of contacteren, het recht om:

a)

gecontroleerde afleveringen in de eigen lidstaat toe te staan en te coördineren;

b)

met betrekking tot de eigen lidstaat een verzoek of een besluit inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning, uit te voeren.

Zodra de bevoegde nationale autoriteit is achterhaald of gecontacteerd, wordt zij op de hoogte gesteld van de in dit artikel bedoelde uitoefening van bevoegdheden.

Artikel 9 sexies

Verzoeken van nationale leden indien geen bevoegdheid kan worden uitgeoefend

1.   Het nationale lid is, in zijn hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit, ten minste bevoegd om een voorstel voor te leggen aan de voor de uitoefening van de in de artikelen 9 quater en 9 quinquies genoemde bevoegdheden bevoegde instantie, wanneer verlening van die bevoegdheden aan het nationale lid strijdig is met:

a)

grondwettelijke voorschriften

of

b)

essentiële kenmerken van het strafrechtelijk bestel:

i)

betreffende de bevoegdheidsverdeling tussen politie, openbare aanklagers en rechters,

ii)

betreffende de functionele taakverdeling tussen vervolgingsautoriteiten,

of

iii)

betreffende de federale structuur van de betrokken lidstaat.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde nationale autoriteit in de in lid 1 bedoelde gevallen het verzoek van het nationale lid zonder nodeloze vertraging behandelt.

Artikel 9 septies

Deelname van het nationale lid aan gemeenschappelijke onderzoeksteams

De nationale leden zijn met betrekking tot hun eigen lidstaat gerechtigd deel te nemen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams, inclusief aan het instellen ervan, overeenkomstig artikel 13 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie of Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams (8). De lidstaten kunnen de deelname van het nationale lid echter afhankelijk maken van de instemming van de bevoegde nationale autoriteit. De nationale leden, of hun adjuncten of medewerkers, worden uitgenodigd om deel te nemen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams waarbij hun eigen lidstaat betrokken is en waarvoor communautaire financiering wordt verleend uit hoofde van de toepasselijke financiële instrumenten. Elke lidstaat bepaalt of het nationale lid aan het gemeenschappelijk onderzoeksteam deelneemt als bevoegde nationale autoriteit dan wel namens Eurojust.

9.

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de eerste zin vervangen door:

„2.   De Raad keurt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van het college het reglement van orde van Eurojust goed. Het college neemt het voorstel met tweederde meerderheid aan na raadpleging van het bij artikel 23 ingestelde gemeenschappelijk controleorgaan, wat de bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens betreft.”;

b)

in lid 3 wordt „overeenkomstig artikel 7, onder a)” vervangen door „overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), lid 2 en lid 3”.

10.

Artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust

1.   De lidstaten wijzen één of meer nationale correspondenten voor Eurojust aan.

2.   Elke lidstaat zet uiterlijk 4 juni 2011 een nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust op om te zorgen voor de coördinatie van de werkzaamheden verricht door:

a)

de nationale correspondenten voor Eurojust;

b)

de nationale correspondent voor Eurojust voor terrorismebestrijding;

c)

de nationale correspondent voor het Europees justitieel netwerk en ten hoogste drie andere contactpunten van het Europees justitieel netwerk;

d)

de nationale leden of contactpunten van het netwerk voor gemeenschappelijke onderzoeksteams en van de netwerken die zijn opgezet bij Besluit 2002/494/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 tot instelling van een Europees netwerk van aanspreekpunten inzake personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven (9), Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven (10) en Besluit 2008/852/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 inzake een netwerk van contactpunten ter bestrijding van corruptie (11).

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde personen behouden de positie en de status waarover zij krachtens het nationale recht beschikken.

4.   De nationale correspondenten voor Eurojust zijn verantwoordelijk voor de werking van het nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust. Indien verschillende nationale correspondenten voor Eurojust zijn aangewezen, is een van hen verantwoordelijk voor de werking van het nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust.

5.   Het nationaal coördinatiesysteem voor Eurojust vergemakkelijkt in de lidstaat de taakvervulling van Eurojust, met name door:

a)

ervoor te zorgen dat het in artikel 16 bedoelde casemanagementsysteem op efficiënte en betrouwbare wijze gegevens in verband met de betrokken lidstaat ontvangt;

b)

te helpen bepalen of een zaak met bijstand van Eurojust of van het Europees justitieel netwerk moet worden behandeld;

c)

het nationale lid te helpen bepalen welke autoriteiten bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging van verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning;

d)

nauwe betrekkingen met de nationale Europol-eenheid te onderhouden.

6.   Voor de verwezenlijking van de in lid 5 bedoelde doelstellingen worden de in lid 1 en lid 2, onder a), b) en c), bedoelde personen op het casemanagementsysteem aangesloten en kunnen de in lid 2, onder d), bedoelde personen hierop worden aangesloten overeenkomstig dit artikel, en de artikelen 16, 16 bis, 16 ter en 18 en het reglement van orde van Eurojust. De aansluiting op het casemanagementsysteem komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie.

7.   De rechtstreekse contacten tussen de bevoegde justitiële autoriteiten, als bepaald in de instrumenten inzake justitiële samenwerking, zoals artikel 6 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, worden door dit artikel onverlet gelaten. De betrekkingen tussen het nationale lid en de nationale correspondenten sluiten rechtstreekse betrekkingen tussen het nationale lid en zijn bevoegde autoriteiten niet uit.

11.

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Uitwisseling van informatie met de lidstaten en tussen nationale leden

1.   Overeenkomstig de in dit besluit vastgestelde voorschriften inzake gegevensbescherming wisselen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met Eurojust alle informatie uit die nodig is voor de uitvoering van de taken uit hoofde van de artikelen 4 en 5. Dit omvat ten minste de in de leden 5, 6 en 7 bedoelde informatie.

2.   De overdracht van informatie aan Eurojust wordt alleen als een verzoek om bijstand van Eurojust opgevat indien een bevoegde autoriteit dat in het betrokken geval specifiek vermeldt.

3.   De nationale leden van Eurojust zijn bevoegd om, zonder voorafgaande toestemming, onderling of met de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat alle voor de vervulling van de taken van Eurojust vereiste gegevens uit te wisselen. In het bijzonder worden de nationale leden terstond op de hoogte gebracht van een hen betreffende zaak.

4.   Dit artikel laat de andere verplichtingen inzake overdracht van gegevens aan Eurojust, daaronder begrepen die welke voortvloeien uit Besluit 2005/671/JBZ van de Raad van 20 september 2005 betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard (12), onverlet.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale leden op de hoogte worden gebracht van het instellen van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, ongeacht of dat team wordt ingesteld krachtens artikel 13 van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie dan wel krachtens Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad, alsmede van de resultaten van een dergelijk team.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale lid zonder nodeloze vertraging in kennis wordt gesteld van een zaak waarbij ten minste drie lidstaten rechtstreeks betrokken zijn en waarin verzoeken of besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning, aan ten minste twee lidstaten zijn toegezonden; en

a)

het betrokken feit in de uitvaardigende of de verzoekende lidstaat strafbaar wordt gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste vijf of zes jaar, naargelang van de beslissing van de betrokken lidstaat, en is opgenomen in de onderstaande lijst:

i)

mensenhandel;

ii)

seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;

iii)

drugshandel;

iv)

handel in vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie;

v)

corruptie;

vi)

fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad;

vii)

eurovalsemunterij;

viii)

witwassen van geld;

ix)

aanvallen op informatiesystemen;

of

b)

er concrete aanwijzingen zijn over de betrokkenheid van een criminele organisatie;

of

c)

er aanwijzingen zijn dat de zaak een ernstige grensoverschrijdende dimensie of ernstige gevolgen kan hebben op het niveau van de Europese Unie of andere dan de rechtstreeks betrokken lidstaten zou kunnen raken.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale lid ook op de hoogte wordt gebracht van:

a)

gevallen waarin jurisdictiegeschillen zijn ontstaan of kunnen ontstaan;

b)

gecontroleerde afleveringen waarbij ten minste drie staten betrokken zijn, waaronder ten minste twee lidstaten;

c)

herhaalde problemen met of weigeringen van het uitvoeren van verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning.

8.   Nationale autoriteiten zijn in afzonderlijke gevallen niet verplicht informatie te verstrekken indien daardoor:

a)

wezenlijke nationale veiligheidsbelangen worden geschaad; of

b)

de veiligheid van een persoon in gevaar wordt gebracht.

9.   In bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen tussen lidstaten en derde landen gestelde voorwaarden, met inbegrip van door derde landen gestelde voorwaarden betreffende het gebruik van informatie nadat deze verstrekt is, worden door dit artikel onverlet gelaten.

10.   Overeenkomstig de leden 5, 6 en 7 aan Eurojust overgedragen informatie omvat ten minste, indien voorhanden, de categorieën gegevens als vervat in de bijlage.

11.   De in dit artikel bedoelde gegevens worden op gestructureerde wijze aan Eurojust toegezonden.

12.   Uiterlijk op 4 juni 2014 (12) stelt de Commissie aan de hand van de door Eurojust verstrekte informatie een verslag over de uitvoering van dit artikel op, vergezeld van voorstellen die zij passend acht, ook met het oog op een eventuele wijziging van de leden 5, 6 en 7 en van de bijlage.

12.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 13 bis

Door Eurojust aan de bevoegde nationale autoriteiten verstrekte gegevens

1.   Eurojust verstrekt de bevoegde nationale autoriteiten gegevens en feedback over de resultaten van het verwerken van gegevens, onder meer over het bestaan van verbanden met reeds in het casemanagementsysteem opgenomen zaken.

2.   Voorts zendt Eurojust, wanneer de bevoegde nationale autoriteit Eurojust om gegevens verzoekt, deze gegevens binnen de door die autoriteit vastgestelde termijn toe.”.

13.

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 wordt „overeenkomstig de artikelen 13 en 26” vervangen door „overeenkomstig de artikelen 13, 26 en 26 bis”;

b)

lid 4 wordt geschrapt.

14.

Artikel 15, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de inleidende zin worden de woorden „tegen wie krachtens de nationale wetgeving van de betrokken lidstaten een onderzoek of een vervolging loopt ter zake van één of meer soorten criminaliteit en strafbare feiten in de zin van artikel 4” worden vervangen door „die conform het nationale recht van de betrokken lidstaten verdacht worden van het plegen van of deelnemen aan een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Eurojust valt of die veroordeeld zijn voor een dergelijk strafbaar feit”;

b)

het volgende wordt toegevoegd:

„l)

telefoonnummers, e-mailadressen en gegevens bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a), van Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken (13);

m)

gegevens uit kentekenregisters;

n)

op basis van het niet-gecodeerde gedeelte van het DNA vastgestelde DNA-profielen, foto’s en vingerafdrukken.

15.

Artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

Casemanagementsysteem, register en tijdelijke werkbestanden

1.   Overeenkomstig dit besluit zet Eurojust een casemanagementsysteem op dat bestaat uit tijdelijke werkbestanden en een register met persoonsgegevens en andere gegevens.

2.   Het casemanagementsysteem heeft tot doel:

a)

het ondersteunen van het beheer en de coördinatie van onderzoeken en vervolgingen die Eurojust helpt coördineren, met name door vergelijking van informatie;

b)

het vergemakkelijken van de toegang tot informatie over lopende onderzoeken en vervolgingen;

c)

het vergemakkelijken van de toetsing van de persoonsgegevensverwerking wat betreft haar rechtmatigheid en de aansluiting op de bepalingen van dit besluit.

3.   Voor zover dit in overeenstemming is met de in dit besluit opgenomen voorschriften inzake gegevensbescherming, kan het casemanagementsysteem verbonden worden met de beveiligde telecommunicatieverbinding bedoeld in artikel 9 van Besluit 2008/976/JBZ van 16 december 2008 betreffende het Europees justitieel netwerk (14).

4.   Het register bevat verwijzingen naar de tijdelijke werkbestanden die in het kader van Eurojust worden verwerkt en mag geen andere persoonsgegevens bevatten dan de in artikel 15, lid 1, onder a) tot en met i) en onder k) en m), en in artikel 15, lid 2, genoemde.

5.   Bij het vervullen van hun taken overeenkomstig dit besluit, mogen de nationale leden van Eurojust gegevens betreffende hun specifieke dossiers in een tijdelijk werkbestand opnemen. Zij stellen de bestanden open voor de functionaris voor gegevensbescherming. De opening van elk nieuw tijdelijk werkbestand dat persoonsgegevens bevat, wordt door het nationale lid in kwestie meegedeeld aan de functionaris voor gegevensbescherming.

6.   Voor de verwerking van aan een zaak gerelateerde persoonsgegevens mag Eurojust geen ander geautomatiseerd bestand opzetten dan het casemanagementsysteem.

16.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 16 bis

Werking van de tijdelijke werkbestanden en van het register

1.   Het nationale lid in kwestie opent voor iedere zaak waarover hem informatie is gestuurd een tijdelijk werkbestand voor zover deze informatie is gestuurd overeenkomstig dit besluit of de in artikel 13, lid 4, bedoelde instrumenten. Het nationale lid is verantwoordelijk voor het beheer van de tijdelijke werkbestanden die hij of zij heeft geopend.

2.   Het nationale lid dat een tijdelijk werkbestand heeft geopend, besluit per geval om ofwel de toegang tot het tijdelijk werkbestand beperkt te houden, ofwel, indien dat nodig is om Eurojust in staat te stellen zijn taken te vervullen, tot dit bestand of tot delen ervan toegang te verlenen aan andere nationale leden of aan bevoegde personeelsleden van Eurojust.

3.   Het nationale lid dat een tijdelijk werkbestand heeft geopend, besluit tevens welke informatie betreffende het tijdelijke werkbestand in het register zal worden opgenomen.

Artikel 16 ter

Toegang tot het casemanagementsysteem op nationaal niveau

1.   De in artikel 12, lid 2, bedoelde personen, voor zover die overeenkomstig artikel 12, lid 6, op het casemanagementsysteem zijn aangesloten, mogen alleen toegang hebben tot:

a)

het register, tenzij het nationale lid dat besloten heeft de gegevens in het register op te nemen, die toegang uitdrukkelijk heeft geweigerd;

b)

tijdelijke werkbestanden die geopend zijn of beheerd worden door het nationale lid van hun lidstaat;

c)

tijdelijke werkbestanden die geopend zijn of beheerd worden door nationale leden van andere lidstaten en waartoe het nationale lid van hun lidstaat toegang heeft gekregen, tenzij het nationale lid dat het tijdelijke werkbestand heeft geopend of het beheert, deze toegang uitdrukkelijk heeft geweigerd.

2.   Het nationale lid besluit, binnen de in lid 1 bepaalde grenzen, over de mate waarin in zijn lidstaat toegang tot de tijdelijke werkbestanden wordt verleend aan de in artikel 12, lid 2, bedoelde personen, voor zover die overeenkomstig artikel 12, lid 6, op het casemanagementsysteem zijn aangesloten.

3.   Elke lidstaat besluit na overleg met het nationale lid over de mate waarin in zijn lidstaat toegang tot het register wordt verleend aan de in artikel 12, lid 2, bedoelde personen, voor zover die overeenkomstig artikel 12, lid 6, op het casemanagementsysteem zijn aangesloten. De lidstaten stellen Eurojust en het secretariaat-generaal van de Raad in kennis van hun besluit inzake de uitvoering van dit lid zodat laatstgenoemde de overige lidstaten in kennis kan stellen.

De in artikel 12, lid 2, bedoelde personen, voor zover die overeenkomstig artikel 12, lid 6, op het casemanagementsysteem zijn aangesloten, hebben echter op zijn minst toegang tot het register voor zover zij die toegang nodig hebben om bij de tijdelijke werkbestanden te kunnen waartoe zij toegang hebben overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

4.   Uiterlijk op 4 juni 2013 brengt Eurojust aan de Raad en de Commissie verslag uit over de uitvoering van lid 3. Iedere lidstaat zal op basis van dat verslag bezien of de mate waarin overeenkomstig lid 3 toegang is verleend, dient te worden herzien.”.

17.

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt „ontvangt hij geen instructies” vervangen door „werkt hij onafhankelijk”;

b)

in de leden 3 en 4 wordt „functionaris” vervangen door „functionaris voor gegevensbescherming”.

18.

Artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

Geautoriseerde toegang tot persoonsgegevens

Alleen de nationale leden, hun adjuncten en hun medewerkers, bedoeld in artikel 2, lid 2, de in artikel 12, lid 2, bedoelde personen voor zover die overeenkomstig artikel 12, lid 6, op het casemanagementsysteem zijn aangesloten, en het bevoegde personeel van Eurojust kunnen, ter verwezenlijking van de doelstellingen van Eurojust en binnen de in de artikelen 16, 16 bis en 16 ter opgelegde beperkingen, toegang krijgen tot door Eurojust verwerkte persoonsgegevens.”.

19.

In artikel 19, lid 4, onder b), wordt „waaraan Eurojust zijn medewerking verleent” geschrapt.

20.

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2:

i)

wordt in de inleidende zin na „tot” toegevoegd „de eerste van de volgende data die van toepassing is”;

ii)

wordt het volgende ingevoegd:

„a bis)

de datum waarop de betrokkene is vrijgesproken en de uitspraak definitief is geworden;”;

iii)

wordt b) vervangen door:

„b)

drie jaar na de datum van de definitieve rechterlijke uitspraak in de laatste van de lidstaten die betrokken zijn bij het onderzoek of de vervolging;”;

iv)

wordt onder c) na „nodig is” toegevoegd „tenzij er overeenkomstig artikel 13, leden 6 en 7 of overeenkomstig in artikel 13, lid 4, bedoelde instrumenten een verplichting bestaat deze gegevens aan Eurojust te verstrekken”;

v)

wordt het volgende toegevoegd:

„d)

drie jaar na de datum waarop gegevens zijn overgedragen overeenkomstig artikel 13, leden 6 en 7, of overeenkomstig in artikel 13, lid 3, bedoelde instrumenten.”;

b)

in lid 3:

i)

wordt in de punten a) en b) „in lid 2” vervangen door „in lid 2, onder a), b), c) en d)”;

ii)

wordt in punt b) de volgende zin toegevoegd:

„Wanneer evenwel in alle lidstaten de geldende termijn voor verjaring van het recht van strafvordering is verstreken als bedoeld in lid 2, onder a), mogen de gegevens alleen worden bewaard voor zover zulks noodzakelijk is om Eurojust in staat te stellen overeenkomstig dit besluit bijstand te verlenen.”.

21.

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1:

i)

wordt in de eerste alinea „in de artikelen 14 tot en met 22” vervangen door „in de artikelen 14 tot en met 22, 26, 26 bis en 27”;

ii)

wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het gemeenschappelijk controleorgaan vergadert ten minste eenmaal per halfjaar. Bovendien vergadert het binnen drie maanden nadat een beroep is ingesteld als bedoeld in artikel 19, lid 8, of binnen drie maanden nadat een zaak overeenkomstig artikel 20, lid 2, is doorverwezen naar het gemeenschappelijk controleorgaan. Het gemeenschappelijk controleorgaan kan ook op verzoek van ten minste twee lidstaten door zijn voorzitter worden bijeengeroepen.”;

iii)

in de tweede zin van de derde alinea wordt „achttien maanden” vervangen door „drie jaar”;

b)

wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Een door een lidstaat aangestelde rechter wordt, nadat hij is verkozen door de plenaire vergadering van de door de lidstaten overeenkomstig lid 1 aangewezen personen, vast lid voor een periode van drie jaar. Jaarlijks wordt er bij geheime stemming één vast lid van het gemeenschappelijk controleorgaan verkozen. Het gemeenschappelijk controleorgaan wordt voorgezeten door het lid dat zijn na verkiezingen verkregen mandaat voor het derde jaar uitoefent. Vaste leden kunnen worden herkozen. Aangestelde personen die verkozen wensen te worden, stellen zich tien dagen voor de vergadering waarin de verkiezing wordt gehouden, schriftelijk kandidaat bij het secretariaat van het gemeenschappelijk controleorgaan.”;

c)

wordt het volgende lid ingevoegd:

„4 bis.   Het gemeenschappelijk controleorgaan neemt in zijn reglement van orde maatregelen op die nodig zijn voor de uitvoering van de leden 3 en 4.”;

d)

wordt in lid 10 de volgende zin toegevoegd:

„Het secretariaat van het gemeenschappelijk controleorgaan kan een beroep doen op de deskundigheid van het bij Besluit 2000/641/JBZ opgerichte secretariaat (15).

22.

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd artikel 2, lid 4, zijn de nationale leden, hun adjuncten en hun medewerkers bedoeld in artikel 2, lid 2, het personeel van Eurojust, de nationale correspondenten, alsmede de functionaris voor gegevensbescherming tot geheimhouding verplicht.”;

b)

in lid 4 wordt „artikel 9, lid 1,” vervangen door „artikel 2, lid 4”.

23.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 25 bis

Samenwerking met het Europees justitieel netwerk en andere netwerken voor justitiële samenwerking in strafzaken van de Europese Unie

1.   Eurojust en het Europees justitieel netwerk onderhouden met elkaar bevoorrechte betrekkingen, die gebaseerd zijn op overleg en complementariteit, met name tussen het nationale lid, de contactpunten van het Europees justitieel netwerk van een zelfde lidstaat en de nationale correspondenten voor Eurojust en het Europees justitieel netwerk. Ten behoeve van een efficiënte samenwerking worden de volgende maatregelen genomen:

a)

de nationale leden brengen de contactpunten van het Europees justitieel netwerk per geval op de hoogte van alle zaken die in hun ogen beter door het netwerk kunnen worden behandeld;

b)

het secretariaat van het Europees justitieel netwerk maakt deel uit van het personeel van Eurojust. Het vormt een aparte eenheid. Het kan beschikken over de administratieve middelen van Eurojust die het nodig heeft om de opdrachten van het Europees justitieel netwerk te kunnen vervullen, onder meer voor dekking van de kosten van de plenaire vergaderingen van het netwerk. Wanneer er plenaire vergaderingen worden gehouden ten kantore van de Raad te Brussel, mogen alleen de reiskosten en de vertolkingskosten worden gedekt. Wanneer er plenaire vergaderingen worden gehouden in de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad waarneemt, mag slechts een deel van de totale vergaderkosten worden gedekt;

c)

de contactpunten van het Europees justitieel netwerk kunnen per geval worden uitgenodigd voor de vergaderingen van Eurojust.

2.   Onverminderd artikel 4, lid 1, behoren de werknemers van de secretariaten van het netwerk voor gemeenschappelijke onderzoeksteams en van het bij Besluit 2002/494/JBZ opgezette netwerk tot het personeel van Eurojust. Deze secretariaten functioneren als aparte eenheden. Zij kunnen beschikken over de administratieve middelen van Eurojust die zij nodig hebben om hun opdrachten te kunnen vervullen. Eurojust zorgt voor de coördinatie tussen de secretariaten.

Dit lid geldt voor het secretariaat van elk bij Raadsbesluit opgezet netwerk indien in dat besluit wordt bepaald dat Eurojust daarvan het secretariaat waarneemt.

3.   Het bij Besluit 2008/852/JBZ opgezette netwerk kan Eurojust verzoeken een secretariaat voor het netwerk te leveren. Indien dat verzoek wordt gedaan, is lid 2 van toepassing.”.

24.

Artikel 26 wordt vervangen door:

„Artikel 26

Betrekkingen met andere instellingen, organen en agentschappen van de Gemeenschap of de Unie

1.   Indien dit voor de vervulling van zijn taken van belang is, kan Eurojust samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met de instellingen, organen en agentschappen die zijn opgericht bij of op grond van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en het Verdrag betreffende de Europese Unie. Eurojust moet ten minste samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met ten minste:

a)

Europol;

b)

OLAF;

c)

het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex);

d)

de Raad, in het bijzonder diens gemeenschappelijk situatiecentrum.

Eurojust zal ook samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met het Europees netwerk voor justitiële opleiding.

2.   Eurojust kan overeenkomsten sluiten en werkafspraken maken met de in lid 1 bedoelde entiteiten. Deze overeenkomsten of werkafspraken kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de uitwisseling van informatie, waaronder persoonsgegevens, en de detachering van verbindingsfunctionarissen bij Eurojust. Eurojust sluit een dergelijke overeenkomst of maakt een dergelijke werkafspraak niet dan na raadpleging door Eurojust van het gemeenschappelijk controleorgaan omtrent de bepalingen inzake gegevensbescherming en na goedkeuring door de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit. Eurojust brengt de Raad op de hoogte van zijn plannen om dergelijke onderhandelingen aan te knoppen en de Raad kan daarover het standpunt innemen dat hij gepast acht.

3.   Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomst of afspraak als bedoeld in lid 2, kan Eurojust rechtstreeks van de in lid 1 bedoelde entiteiten informatie, onder andere persoonsgegevens, ontvangen en gebruiken voor zover zulks voor de gewettigde uitvoering van zijn taken noodzakelijk is; tevens kan Eurojust naar die entiteiten rechtstreeks informatie, onder andere persoonsgegevens, toezenden, voor zover zulks noodzakelijk is voor de gewettigde uitvoering van de taken van de ontvangende entiteit en overeenkomstig de regels in dit besluit inzake gegevensbescherming.

4.   OLAF kan bijdragen aan de werkzaamheden van Eurojust met het oog op de coördinatie van onderzoeken en vervolgingen op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, hetzij op initiatief van Eurojust, hetzij op verzoek van OLAF, wanneer de bevoegde nationale autoriteiten zich daar niet tegen verzetten.

5.   Ten behoeve van de ontvangst en de overdracht van gegevens tussen Eurojust en OLAF en onverminderd artikel 9, zien de lidstaten erop toe dat de nationale leden van Eurojust uitsluitend ter fine van toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 1073/1999 en (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad van 25 mei 1999 betreffende de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verrichte onderzoeken (16) door de lidstaten als bevoegde autoriteit worden aangemerkt. De gegevensuitwisseling tussen OLAF en de nationale leden laat de informatie die krachtens deze verordeningen aan andere bevoegde instanties moet worden verstrekt onverlet.

25.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 26 bis

Betrekkingen met derde staten en organisaties

1.   Indien nodig voor de vervulling van zijn taken kan Eurojust ook samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met de volgende entiteiten:

a)

derde staten;

b)

organisaties als:

i)

internationale organisaties en de daaronder ressorterende publiekrechtelijke instanties;

ii)

andere publiekrechtelijke instellingen die zijn opgericht op grond van een overeenkomst tussen twee of meer staten, en

iii)

de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol).

2.   Eurojust kan overeenkomsten sluiten met de in lid 1 bedoelde entiteiten. Deze overeenkomsten kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de uitwisseling van informatie, waaronder persoonsgegevens, en de detachering van verbindingsfunctionarissen of verbindingsmagistraten bij Eurojust. Eurojust sluit een dergelijke overeenkomst pas na raadpleging door Eurojust van het gemeenschappelijk controleorgaan omtrent de bepalingen inzake gegevensbescherming en na goedkeuring door de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit. Eurojust brengt de Raad op de hoogte van zijn plannen om dergelijke onderhandelingen aan te vatten, en de Raad kan daarover het standpunt innemen dat hij gepast acht.

3.   Overeenkomsten, zoals bedoeld in lid 2, die bepalingen bevatten over de uitwisseling van persoonsgegevens, mogen alleen worden gesloten als de betrokken entiteit onder het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 valt of nadat er een evaluatie is uitgevoerd waaruit blijkt dat die entiteit een afdoende niveau van gegevensbescherming waarborgt.

4.   Overeenkomsten zoals bedoeld in lid 2 bevatten bepalingen over het toezicht op de uitvoering van de overeenkomst, met inbegrip van de uitvoering van de voorschriften inzake gegevensbescherming.

5.   Voorafgaand aan de inwerkingtreding van overeenkomsten als bedoeld in lid 2, kan Eurojust rechtstreeks informatie, onder andere persoonsgegevens, ontvangen voor zover zulks voor de gewettigde uitvoering van zijn taken noodzakelijk is.

6.   Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomsten als bedoeld in lid 2, kan Eurojust, onder de in artikel 27, lid 1, aangegeven voorwaarden, naar die entiteiten rechtstreeks informatie, met uitzondering van persoonsgegevens, toezenden, voor zover zulks noodzakelijk is voor de gewettigde uitvoering van de taken van de ontvangende entiteit.

7.   Eurojust kan onder de in artikel 27, lid 1, aangegeven voorwaarden persoonsgegevens aan de in lid 1 bedoelde entiteiten toezenden indien:

a)

dit in individuele gevallen nodig is voor het voorkomen of bestrijden van strafbare feiten die onder de bevoegdheid van Eurojust vallen; en

b)

Eurojust met de entiteit in kwestie een overeenkomst als bedoeld in lid 2 heeft gesloten, die in werking is getreden en volgens welke de toezending van dergelijke gegevens is toegestaan.

8.   Wanneer vervolgens blijkt dat de in lid 1 bedoelde entiteiten niet, of zeer waarschijnlijk niet, aan de in lid 3 bedoelde voorwaarden voldoen, wordt dat onmiddellijk door Eurojust aan het gemeenschappelijk controleorgaan en de betrokken lidstaten gemeld. Het gemeenschappelijk controleorgaan kan ervoor zorgen dat met die entiteiten geen persoonsgegevens meer worden uitgewisseld tot het ervan overtuigd is dat passende maatregelen zijn genomen.

9.   Zelfs indien niet aan de voorwaarden van lid 7 is voldaan, kan een nationaal lid, optredend in zijn hoedanigheid als een bevoegde nationale autoriteit overeenkomstig de wettelijke bepalingen van zijn land, bij uitzondering en uitsluitend met het oog op het nemen van dringende maatregelen ter voorkoming van een onmiddellijk en ernstig gevaar voor een persoon of de openbare veiligheid, overgaan tot uitwisseling van informatie die persoonsgegevens omvat. Het nationale lid is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van de toestemming tot verstrekking. Het nationale lid houdt aantekening van de verstrekking en de redenen daarvan. Verstrekking is slechts toegestaan als de ontvanger toezegt dat de gegevens alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt.”.

26.

Artikel 27 wordt vervangen door:

„Artikel 27

Toezending van de gegevens

1.   Alvorens informatie uit te wisselen met de entiteiten bedoeld in artikel 26 bis, hecht het nationale lid van de lidstaat die de informatie ter beschikking heeft gesteld, zijn goedkeuring aan de overdracht ervan. In voorkomend geval raadpleegt het nationale lid de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

2.   De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van de toezending van gegevens berust bij Eurojust. Eurojust registreert alle gevallen van toezending van gegevens op grond van de artikelen 26 en 26 bis, alsmede de redenen daarvoor. Er worden alleen gegevens toegezonden indien de ontvangende entiteit toezegt dat de gegevens alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn toegezonden.”.

27.

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 27 bis

In derde staten gedetacheerde verbindingsmagistraten

1.   Ter vergemakkelijking van de justitiële samenwerking met derde staten in zaken waarin Eurojust bijstand biedt overeenkomstig dit besluit, kan het college van Eurojust verbindingsmagistraten detacheren in een derde staat, onder voorbehoud van een overeenkomst met die derde staat zoals bedoeld in artikel 26 bis. Onderhandelingen met een derde staat zijn onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring door de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit. Eurojust brengt de Raad op de hoogte van zijn plannen om dergelijke onderhandelingen aan te vatten, en de Raad kan daarover het standpunt innemen dat hij gepast acht.

2.   De in lid 1 bedoelde verbindingsmagistraat moet ervaring hebben met Eurojust en een toereikende kennis hebben van justitiële samenwerking en van de werking van Eurojust. Voor detachering van een verbindingsmagistraat namens Eurojust is voorafgaande instemming van de magistraat en van diens lidstaat vereist.

3.   Indien de bij Eurojust gedetacheerde verbindingsmagistraat verkozen is uit nationale leden, adjuncten of medewerkers,

i)

wordt hij of zij door de betrokken lidstaat in zijn functie als nationaal lid, adjunct of medewerker vervangen;

ii)

mag hij niet meer de hem door de artikelen 9 bis tot en met 9 sexies toegekende bevoegdheden uitoefenen.

4.   Onverminderd artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen zoals opgenomen in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (17) stelt het college in overleg met de Commissie voorschriften op voor de detachering van verbindingsmagistraten en stelt het de daarvoor nodige uitvoeringsregeling vast.

5.   Op de activiteiten van de door Eurojust gedetacheerde verbindingsmagistraten wordt toezicht uitgeoefend door het gemeenschappelijk controleorgaan. De verbindingsmagistraten brengen verslag uit aan het college van Eurojust, dat op passende wijze het Europees Parlement en de Raad in het jaarverslag informeert over hun activiteiten. De verbindingsmagistraten brengen de nationale leden en de bevoegde nationale autoriteiten op de hoogte van alle hun lidstaat betreffende zaken.

6.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de verbindingsmagistraten bedoeld in lid 1 kunnen rechtstreeks met elkaar in contact treden. In dat geval brengt de verbindingsmagistraat het betrokken nationale lid op de hoogte van een dergelijk contact.

7.   De in lid 1 bedoelde verbindingsmagistraten worden aangesloten op het casemanagementsysteem.

Artikel 27 ter

Verzoeken om justitiële samenwerking aan en van derde landen

1.   Met de instemming van de betrokken lidstaten kan Eurojust de coördinatie verzorgen van de tenuitvoerlegging van verzoeken om justitiële samenwerking van een derde staat wanneer deze verzoeken onderdeel zijn van hetzelfde onderzoek en tenuitvoerlegging in ten minste twee lidstaten vereist is. De in dit lid bedoelde verzoeken kunnen ook aan Eurojust worden toegezonden door een bevoegde nationale autoriteit.

2.   In noodgevallen, en overeenkomstig artikel 5 bis, kan de OCC de in lid 1 van dit artikel bedoelde verzoeken van een derde staat die een samenwerkingsovereenkomst met Eurojust heeft gesloten, in ontvangst nemen en behandelen.

3.   Onverminderd artikel 3, lid 2, kan Eurojust ook, wanneer er verzoeken moeten worden gedaan voor justitiële samenwerking, die betrekking hebben op hetzelfde onderzoek en tenuitvoerlegging in een derde staat vergen, met de instemming van de betrokken lidstaten, justitiële samenwerking met die derde staat faciliteren.

4.   De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde verzoeken kunnen worden verstuurd via Eurojust indien zulks in overeenstemming is met de instrumenten die de betrekkingen tussen die derde staat en de Europese Unie of de betrokken lidstaten regelen.

Artikel 27 quater

Aansprakelijkheid voor andere aangelegenheden dan ongeoorloofde of onjuiste verwerking van gegevens

1.   De contractuele aansprakelijkheid van Eurojust wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het betrokken contract.

2.   In het kader van zijn niet-contractuele aansprakelijkheid is Eurojust, los van enige aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 24, verplicht de door het college of het personeel van Eurojust bij de uitoefening van hun functie veroorzaakte schade te vergoeden in de mate waarin bovengenoemden daarvoor verantwoordelijk zijn, ongeacht de verschillende schadevergoedingsprocedures die in de nationale wetgeving van de lidstaten bestaan.

3.   Lid 2 is ook van toepassing op de door een nationaal lid, een adjunct of een medewerker in de uitoefening van diens functie veroorzaakte schade. Wanneer hij of zij echter optreedt op basis van de hem uit hoofde van de artikelen 9 bis tot en met 9 sexies verleende bevoegdheden, vergoedt zijn lidstaat van oorsprong aan Eurojust de bedragen die Eurojust heeft betaald om de schade in kwestie te vergoeden.

4.   De benadeelde partij kan ten aanzien van Eurojust eisen dat van bepaalde handelingen wordt afgezien of dat deze worden stopgezet.

5.   Welke nationale rechter van de lidstaten bevoegd is om kennis te nemen van geschillen omtrent de in dit artikel bedoelde aansprakelijkheid van Eurojust, wordt vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (18).

28.

In artikel 28, lid 2, wordt in de tweede zin na „de Raad,” toegevoegd „die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit”.

29.

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1:

i)

komt de eerste regel als volgt te luiden:

„De administratief directeur van Eurojust wordt benoemd door het college, dat met tweederde meerderheid van stemmen besluit.”;

ii)

wordt de volgende zin na de laatste zin toegevoegd:

„De Commissie is gerechtigd deel te nemen aan de selectieprocedure en zitting te nemen in het selectiecomité”;

b)

wordt in lid 2 de zinsnede „en kan worden verlengd” vervangen door „en kan één keer worden verlengd zonder nieuwe sollicitatieprocedure, mits het College daartoe besluit met een drievierde meerderheid van stemmen en het de administratief directeur met dezelfde meerderheid herbenoemt.”;

c)

wordt in lid 5 de volgende zin toegevoegd:

„Hij is verantwoordelijk voor het opzetten en uitvoeren, in overleg met het college, van een doeltreffende toezichts- en evaluatieprocedure met betrekking tot de prestaties van het beheer van Eurojust op het vlak van het verwezenlijken van de doelstellingen. De administratief directeur brengt het college regelmatig verslag uit over de resultaten van dit toezicht.”.

30.

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2:

i)

wordt in de vierde zin toegevoegd „die mede het nationale lid kunnen bijstaan”;

ii)

wordt de laatste zin vervangen door:

„Het college neemt de nodige uitvoeringsregelingen voor gedetacheerde nationale deskundigen aan”;

b)

in lid 3 wordt toegevoegd „met inachtneming van artikel 25 bis, lid 1, onder c) en lid 2”.

31.

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   De Commissie of de Raad kan het advies van Eurojust vragen over alle uit hoofde van titel VI van het Verdrag opgestelde ontwerp-instrumenten.”.

32.

Artikel 33 wordt vervangen door:

„Artikel 33

Financiering

1.   De salarissen en emolumenten van de nationale leden, hun adjuncten en medewerkers bedoeld in artikel 2, lid 2, komen ten laste van hun lidstaat van oorsprong.

2.   Wanneer de nationale leden, hun adjuncten en medewerkers in het kader van de taken van Eurojust handelen, worden de desbetreffende relevante uitgaven beschouwd als beleidsuitgaven in de zin van artikel 41, lid 3, van het Verdrag.”.

33.

In artikel 35, lid 1:

a)

wordt „31 maart” vervangen door „10 februari”;

b)

wordt de volgende zin toegevoegd:

„Het Europees justitieel netwerk en de in artikel 25 bis, lid 2, bedoelde netwerken worden tijdig voor de toezending van de raming aan de Commissie in kennis gesteld van de delen die betrekking hebben op de activiteiten van hun secretariaten.”.

34.

In artikel 36:

a)

wordt in lid 2 de eerste zin vervangen door:

„2.   Uiterlijk 1 maart van het jaar volgend op elk begrotingsjaar doet de rekenplichtige van Eurojust de rekenplichtige van de Commissie en van de Rekenkamer de voorlopige rekeningen toekomen, samen met een verslag van het begrotings- en financieel beheer gedurende het betrokken begrotingsjaar.”;

b)

wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar wordt door Eurojust toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad, en wel uiterlijk op 31 maart van het daaropvolgende jaar.”;

c)

wordt „30 april” in lid 10 vervangen door „15 mei”.

35.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 39 bis

Gerubriceerde EU-gegevens

Ten aanzien van het beheer van gerubriceerde EU-gegevens past Eurojust de beveiligingsbeginselen en de minimumnormen toe die zijn vastgesteld bij Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (19).

36.

Artikel 41 wordt vervangen door:

„Artikel 41

Verslaglegging

1.   De lidstaten stellen Eurojust en het secretariaat-generaal van de Raad in kennis van de benoeming van nationale leden, adjuncten of medewerkers, alsmede van de in artikel 12, leden 1 en 2, bedoelde personen, en van elke desbetreffende wijziging. Het secretariaat-generaal van de Raad houdt een bijgewerkte lijst van deze personen bij en stelt de namen en contactgegevens ter beschikking van alle lidstaten en de Commissie.

2.   De definitieve benoeming van een nationaal lid kan niet ingaan vóór de dag waarop het secretariaat-generaal van de Raad de in lid 1 en artikel 9 bis, lid 3, bedoelde officiële kennisgevingen heeft ontvangen.”.

37.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 41 bis

Evaluatie

1.   Voor 4 juni 2014 en vervolgens om de vijf jaar geeft het college opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van dit besluit en van de door Eurojust uitgevoerde activiteiten.

2.   Bij iedere evaluatie wordt het effect van het besluit beoordeeld, evenals de prestaties van Eurojust inzake het verwezenlijken van de in dit besluit genoemde doelstellingen, en de doeltreffendheid en efficiëntie van Eurojust. Het college stelt in overleg met de Commissie specifieke toetsingscriteria vast.

3.   In het evaluatieverslag komen de bevindingen en aanbevelingen van de evaluatie te staan. Dit verslag wordt aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezonden en gepubliceerd.”.

38.

De bijlage die is opgenomen in bijlage bij dit besluit wordt toegevoegd.

Artikel 2

Omzetting

1.   Indien noodzakelijk brengen de lidstaten onverwijld en in ieder geval uiterlijk op 4 juni 2011, hun nationale wetgeving met dit besluit in overeenstemming.

2.   De Commissie controleert op geregelde tijdstippen de uitvoering door de lidstaten van Besluit 2002/187/JBZ, zoals gewijzigd, en brengt daarover verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad, in voorkomend geval met de nodige voorstellen ter verbetering van de justitiële samenwerking en de werking van Eurojust. Dat geldt in het bijzonder voor de capaciteit van Eurojust om de lidstaten te ondersteunen in de strijd tegen het terrorisme.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

R. BACHELOT-NARQUIN


(1)  Advies uitgebracht op 2 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(3)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.

(4)  PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

(5)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(6)  PB L 105 van 27.4.1996, blz. 1.

(7)  Bij de vaststelling van dit besluit komt de bevoegdheid van Europol overeen met artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst van 26 juli 1995 tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst) (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2), zoals gewijzigd bij het protocol van 2003 (PB C 2 van 6.1.2004, blz. 1) en de bijlage daarbij. Zodra het besluit van de Raad betreffende de oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) in werking treedt, zal de bevoegdheid van Eurojust echter overeenkomen met artikel 4, lid 1, van dat besluit en de bijlage daarbij.

(8)  PB L 162 van 20.6.2002, blz. 1.”.

(9)  PB L 167 van 26.6.2002, blz. 1.

(10)  PB L 332 van 18.12.2007, blz. 103.

(11)  PB L 301 van 12.11.2008, blz. 38.”.

(12)  PB L 253 van 29.9.2005, blz. 22.”.

(13)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 54.”.

(14)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 130.”.

(15)  Besluit 2000/641/JBZ van de Raad van 17 oktober 2000 tot oprichting van een secretariaat voor de gemeenschappelijke controleorganen voor gegevensbescherming ingesteld bij de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst), de Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied en de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Schengenovereenkomst) (PB L 271 van 24.10.2000, blz. 1).”.

(16)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 8.”.

(17)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(18)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.”.

(19)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.”.


BIJLAGE

„BIJLAGE

De in artikel 13, lid 10, bedoelde lijst met de categorieën gegevens die ten minste, indien voorhanden, aan Eurojust moeten worden overgedragen overeenkomstig artikel 13, leden 5, 6 en 7

1.

Voor de in artikel 13, lid 5, bedoelde gevallen:

a)

deelnemende lidstaten,

b)

soort strafbare feiten,

c)

datum van de overeenkomst tot instelling van het team,

d)

geplande looptijd van het team, met inbegrip van wijzigingen van deze looptijd,

e)

nadere gegevens over de teamleider voor elke deelnemende lidstaat,

f)

korte samenvatting van de resultaten van de gemeenschappelijk onderzoeksteams.

2.

Voor de in artikel 13, lid 6, bedoelde gevallen:

a)

de identificatiegegevens van de persoon, groep of entiteit die het voorwerp vormt van strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging,

b)

betrokken lidstaten,

c)

het betrokken strafbaar feit en de omstandigheden daarvan,

d)

gegevens in verband met de verzoeken (of besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning) die worden uitgevaardigd, waaronder:

i)

datum van het verzoek,

ii)

verzoekende of uitvaardigende autoriteit,

iii)

aangezochte of uitvoerende autoriteit,

iv)

soort verzoek (verlangde maatregelen),

v)

vermelding of al dan niet uitvoering is gegeven aan het verzoek, en zo niet, om welke redenen.

3.

Voor de in artikel 13, lid 7, onder a), bedoelde gevallen:

a)

betrokken lidstaten en bevoegde autoriteiten,

b)

de identificatiegegevens van de persoon, groep of entiteit die het voorwerp vormt van strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging,

c)

het betrokken strafbare feit en de omstandigheden daarvan.

4.

Voor de in artikel 13, lid 7, onder b), bedoelde gevallen:

a)

betrokken lidstaten en bevoegde autoriteiten,

b)

de identificatiegegevens van de persoon, groep of entiteit die het voorwerp vormt van strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging,

c)

soort aflevering,

d)

soort strafbaar feit in verband waarmee de gecontroleerde aflevering plaatsvindt.

5.

Voor de in artikel 13, lid 7, onder c), bedoelde gevallen:

a)

verzoekende of uitvaardigende staat,

b)

aangezochte of uitvoerende staat,

c)

beschrijving van de moeilijkheden.”