ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.121.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 121

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
15 mei 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 371/2009 van de Raad van 27 november 2008 tot wijziging van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop de bepalingen van de artikelen 12, 13, tweede alinea, en 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen van toepassing zijn

1

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2009/370/EG

 

*

Besluit van de Raad van 6 april 2009 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel en tot het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden, beide aangenomen in Kaapstad op 16 november 2001

3

Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel

8

Protocol bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden

25

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

 

 

2009/371/JBZ

 

*

Besluit van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol)

37

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

15.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/1


VERORDENING (EG) Nr. 371/2009 VAN DE RAAD

van 27 november 2008

tot wijziging van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop de bepalingen van de artikelen 12, 13, tweede alinea, en 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen van toepassing zijn

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 291,

Gelet op het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en met name op artikel 16,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Hof van Justitie (2),

Gezien het advies van de Rekenkamer (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6 van Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (4) kan Europol-personeel ter ondersteuning deelnemen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams die door en op initiatief van twee of meer lidstaten worden ingesteld, mits deze onderzoeksteams onderzoek verrichten naar strafbare feiten waarvoor Europol bevoegd is. Deze gemeenschappelijke onderzoeksteams worden geleid door een vertegenwoordiger van de aan strafrechtelijke onderzoeken deelnemende bevoegde nationale autoriteit van de lidstaat waar het team actief is. Tijdens de activiteiten van een gemeenschappelijk onderzoeksteam vallen Europol-personeelsleden ten aanzien van strafbare feiten die jegens of door hen worden gepleegd, onder de nationale wet die in de lidstaat waarin wordt opgetreden geldt voor personen met een vergelijkbare functie.

(2)

Toen met het protocol tot wijziging van de overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (5) voor Europol-personeel de mogelijkheid werd ingevoerd om deel te nemen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams, werd in overweging genomen dat gezien de specifieke kenmerken van de deelname van Europol-personeel aan gemeenschappelijke onderzoeksteams die werden opgericht door de lidstaten in de context van strafrechtelijke onderzoeken onder de bevoegdheid van Europol, het Europol-personeel geen vrijstelling van rechtsvervolging zou mogen genieten voor wat betreft handelingen die bij deelname aan deze teams ambtshalve worden verricht.

(3)

De voorrechten en immuniteiten die door het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen aan hun ambtenaren en overige personeelsleden uitsluitend in het belang van de Gemeenschappen worden verleend, hebben een louter functioneel karakter, in zoverre zij bedoeld zijn om te voorkomen dat de Gemeenschappen in hun werking en onafhankelijkheid worden belemmerd. Aangezien door Besluit 2009/371/JBZ de specifieke kenmerken van de deelname van Europol-personeel aan gemeenschappelijke onderzoeksteams niet worden gewijzigd, mag de goedkeuring van dit besluit niet leiden tot een uitbreiding van de vrijstelling van rechtsvervolging tot Europol-personeel dat deelneemt aan deze teams. Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 (6) moet bijgevolg worden gewijzigd teneinde in de context van dit besluit en uitsluitend met het oog op de toepassing ervan, de reikwijdte te verduidelijken van de immuniteit van Europol-personeel dat deelneemt aan gemeenschappelijke onderzoeksteams,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd in Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69:

„Artikel 1 bis

Artikel 12, onder a), van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is niet van toepassing op Europol-personeel dat deelneemt aan gemeenschappelijke onderzoeksteams voor wat betreft handelingen die ambtshalve worden verricht bij de uitoefening van de taken als bedoeld in artikel 6 van Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (7).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 november 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

M. ALLIOT-MARIE


(1)  Advies van 23 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 11 juni 2008.

(3)  Advies van 17 juli 2008.

(4)  Zie bladzijde 37 van dit Publicatieblad.

(5)  PB C 312 van 16.12.2002, blz. 1.

(6)  PB L 74 van 27.3.1969, blz. 1.

(7)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.”.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

15.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/3


BESLUIT VAN DE RAAD

van 6 april 2009

inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel en tot het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden, beide aangenomen in Kaapstad op 16 november 2001

(2009/370/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap werkt aan de totstandbrenging van een gemeenschappelijke justitiële ruimte die is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen.

(2)

Het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel (hierna „Verdrag van Kaapstad” genoemd) en het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden (hierna het „Protocol voor de luchtvaart” genoemd), die beide zijn aangenomen in Kaapstad op 16 november 2001, leveren een nuttige bijdrage aan de regelgeving op internationaal niveau op hun respectievelijke gebieden. Daarom is het wenselijk dat de bepalingen van de twee instrumenten die betrekking hebben op aangelegenheden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(3)

De Commissie heeft in naam van de Gemeenschap onderhandeld over de onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallende onderdelen van het Verdrag van Kaapstad en van het Protocol voor de luchtvaart.

(4)

Regionale organisaties voor economische integratie die bevoegd zijn voor bepaalde door het Verdrag van Kaapstad en het Protocol voor de luchtvaart beheerste aangelegenheden, kunnen tot het genoemde verdrag en het genoemde protocol toetreden na de inwerkingtreding van deze twee instrumenten.

(5)

Sommige aangelegenheden die worden beheerst door Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (2), door Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (3) en Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (4) worden ook geregeld in het Verdrag van Kaapstad en in het Protocol voor de luchtvaart.

(6)

De Gemeenschap heeft exclusieve bevoegdheid voor bepaalde door het Verdrag van Kaapstad en het Protocol voor de luchtvaart geregelde aangelegenheden, terwijl de lidstaten bevoegd zijn voor andere door deze twee instrumenten geregelde aangelegenheden.

(7)

Daarom moet de Gemeenschap tot het Verdrag van Kaapstad en het Protocol voor de luchtvaart toetreden.

(8)

Artikel 48 van het Verdrag van Kaapstad en artikel XXVII van het Protocol voor de luchtvaart bepalen dat een regionale organisatie voor economische integratie op het tijdstip van toetreding kennisgeving doet van de door dat verdrag beheerste aangelegenheden ten aanzien waarvan haar lidstaten hun bevoegdheid aan die organisatie hebben overgedragen. Daarom moet de Gemeenschap een dergelijke verklaring afleggen op het tijdstip van toetreding tot de twee instrumenten.

(9)

Artikel 55 van het Verdrag van Kaapstad bepaalt dat een verdragsluitende staat kan verklaren dat de artikelen 13 en 43 geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zullen zijn. De Gemeenschap moet een dergelijke verklaring afleggen op het tijdstip van de toetreding tot het genoemde verdrag.

(10)

De artikelen X, XI en XII van het Protocol voor de luchtvaart zijn enkel van toepassing indien een verdragsluitende staat in die zin een verklaring heeft afgelegd en volgens de in deze verklaring krachtens artikel XXX van het protocol vastgelegde voorwaarden. Op het tijdstip van toetreding tot het Protocol voor de luchtvaart, moet de Gemeenschap verklaren dat zij artikel XII niet zal toepassen en dat zij geen verklaring zal afleggen overeenkomstig artikel XXX, leden 2 en 3. De bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de materiële rechtsregels inzake insolventie wordt niet aangetast.

(11)

De toepassing van artikel VIII van het Protocol voor de luchtvaart betreffende de keuze van het toepasselijke recht hangt tevens af van een verklaring die door elke verdragsluitende staat krachtens artikel XXX, lid 1, kan worden afgelegd. Op het tijdstip van toetreding tot het Protocol voor de luchtvaart, moet de Gemeenschap verklaren dat zij artikel VIII niet zal toepassen.

(12)

Het Verenigd Koninkrijk blijft gebonden door het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (5) totdat het gebonden is door de regels van Verordening (EG) nr. 593/2008. Verondersteld wordt dat het Verenigd Koninkrijk, wanneer het voordien tot het Protocol voor de luchtvaart toetreedt, op het tijdstip van de toetreding een verklaring zal afleggen overeenkomstig artikel XXX, lid 1, hetgeen de toepassing van de regels van de genoemde verordening onverlet zal laten.

(13)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen deel aan de aanneming en toepassing van dit besluit.

(14)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   Het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel (hierna „Verdrag van Kaapstad” genoemd) en het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden (hierna het „Protocol voor de luchtvaart” genoemd), die beide zijn aangenomen in Kaapstad op 16 november 2001, worden namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.

De teksten van het Verdrag van Kaapstad en van het Protocol voor de luchtvaart zijn aan dit besluit gehecht.

2.   In dit besluit wordt onder „lidstaat” verstaan, alle lidstaten behalve Denemarken.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn namens de Gemeenschap de in artikel 47, lid 4, van het Verdrag van Kaapstad en artikel XXVI, lid 4, van het Protocol voor de luchtvaart bedoelde akten neer te leggen.

Artikel 3

1.   Bij de toetreding tot het Verdrag van Kaapstad legt de Gemeenschap de in punt I van bijlage I en de in punt I van bijlage II vermelde verklaringen af.

2.   Bij de toetreding tot het Protocol voor de luchtvaart legt de Gemeenschap de in punt II van bijlage I en de in punt II van bijlage II vermelde verklaringen af.

Gedaan te Luxemburg, 6 april 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

J. POSPÍŠIL


(1)  Advies uitgebracht op 18 december 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(3)  PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1.

(4)  PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.

(5)  PB L 266 van 9.10.1980, blz. 1.


BIJLAGE I

Algemene verklaringen betreffende de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap, door de Gemeenschap af te leggen bij de toetreding tot het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel (hierna „Verdrag van Kaapstad” genoemd) en het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden (hierna het „Protocol voor de luchtvaart” genoemd), die beide zijn aangenomen in Kaapstad op 16 november 2001

I.

Verklaring krachtens artikel 48, lid 2, betreffende de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap voor de aangelegenheden die worden beheerst door het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel („Verdrag van Kaapstad”), waarvoor de lidstaten hun bevoegdheid aan de Gemeenschap hebben overgedragen.

1.

Artikel 48 van het Verdrag van Kaapstad bepaalt dat door soevereine staten ingestelde regionale organisaties voor economische integratie die bevoegdheid hebben over bepaalde door dit verdrag beheerste kwesties, ertoe kunnen toetreden, behoudens aflegging van de in lid 2 van dit artikel bedoelde verklaring. De Gemeenschap heeft beslist tot het Verdrag van Kaapstad toe te treden en zal dus de voornoemde verklaring afleggen.

2.

De huidige leden van de Gemeenschap zijn het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

3.

De onderhavige verklaring is evenwel niet van toepassing op het Koninkrijk Denemarken, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

4.

De onderhavige verklaring is niet van toepassing op de gebieden van de lidstaten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap niet van toepassing is en doet geen afbreuk aan maatregelen of standpunten die de betrokken lidstaten krachtens het Verdrag van Kaapstad namens en in het belang van deze gebieden kunnen vaststellen.

5.

De lidstaten van de Europese Gemeenschap hebben hun bevoegdheden aan de Gemeenschap overgedragen voor de aangelegenheden die worden geregeld door Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), door Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (2) en door Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (3).

6.

Bij de toetreding tot het Verdrag van Kaapstad zal de Gemeenschap geen van de verklaringen afleggen die krachtens de in artikel 56 van dat verdrag vermelde artikelen zijn toegestaan, met uitzondering van een verklaring over artikel 55. De lidstaten blijven bevoegd op het gebied van de materiële rechtsregels inzake insolventie.

7.

De uitoefening van bevoegdheid die de lidstaten uit hoofde van het EG-Verdrag aan de Gemeenschap hebben overgedragen, is uit de aard der zaak voortdurend aan ontwikkeling onderhevig. In het kader van dat Verdrag kunnen de bevoegde instellingen beslissingen nemen die de omvang van de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap bepalen. De Europese Gemeenschap behoudt zich dan ook het recht voor de onderhavige verklaring dienovereenkomstig te wijzigen; dit is evenwel geen voorwaarde voor de uitoefening van haar bevoegdheden met betrekking tot de door het Verdrag van Kaapstad geregelde aangelegenheden.

II.

Verklaring krachtens artikel XXVII, lid 2, betreffende de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap voor de aangelegenheden die worden beheerst door het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden („Protocol voor de luchtvaart”), waarvoor de lidstaten hun bevoegdheid aan de Gemeenschap hebben overgedragen.

1.

Artikel XXVII van het Protocol voor de luchtvaart bepaalt dat door soevereine staten ingestelde regionale organisaties voor economische integratie die bevoegdheid hebben over bepaalde door dit protocol beheerste kwesties, ertoe kunnen toetreden, behoudens aflegging van de in lid 2 van dit artikel bedoelde verklaring. De Gemeenschap heeft beslist tot het Protocol voor de luchtvaart toe te treden en zal dus de voornoemde verklaring afleggen.

2.

De huidige leden van de Europese Gemeenschap zijn het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

3.

De onderhavige verklaring is evenwel niet van toepassing op het Koninkrijk Denemarken, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

4.

De onderhavige verklaring is niet van toepassing op de gebieden van de lidstaten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap niet van toepassing is en doet geen afbreuk aan maatregelen of standpunten die de betrokken lidstaten krachtens het Protocol voor de luchtvaart namens en in het belang van deze gebieden kunnen vaststellen.

5.

De lidstaten van de Europese Gemeenschap hebben hun bevoegdheden aan de Gemeenschap overgedragen voor de aangelegenheden die worden geregeld door Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (4), door Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (5) en door Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (6).

6.

Bij de toetreding tot het Protocol voor de luchtvaart zal de Gemeenschap geen verklaring krachtens artikel XXX, lid 1, over de toepassing van artikel VIII afleggen en zal zij evenmin een van de krachtens artikel XXX, leden 2 en 3, toegestane verklaringen afleggen. De lidstaten blijven bevoegd op het gebied van de materiële rechtsregels inzake insolventie.

7.

De uitoefening van bevoegdheid die de lidstaten uit hoofde van het EG-Verdrag aan de Gemeenschap hebben overgedragen, is uit de aard der zaak voortdurend aan ontwikkeling onderhevig. In het kader van dat Verdrag kunnen de bevoegde instellingen beslissingen nemen die de omvang van de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap bepalen. De Europese Gemeenschap behoudt zich dan ook het recht voor de onderhavige verklaring dienovereenkomstig te wijzigen; dit is evenwel geen voorwaarde voor de uitoefening van haar bevoegdheden met betrekking tot de door het Protocol voor de luchtvaart geregelde aangelegenheden.


(1)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(2)  PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1.

(3)  PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.

(4)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(5)  PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1.

(6)  PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.


BIJLAGE II

Verklaringen van de Europese Gemeenschap bij de toetreding tot het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel („Verdrag van Kaapstad”) en het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden („Protocol voor de luchtvaart”), beide aangenomen in Kaapstad op 16 november 2001 betreffende enkele bepalingen en maatregelen van het verdrag en het protocol

I.

Verklaring van de Europese Gemeenschap krachtens artikel 55 van het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel („Verdrag van Kaapstad”)

Wanneer de schuldenaar op het grondgebied van een lidstaat van de Gemeenschap gevestigd is, zullen de lidstaten die gebonden zijn door Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), krachtens artikel 55 van het Verdrag van Kaapstad de artikelen 13 en 43 van dat verdrag voor de toekenning van voorlopig redres slechts toepassen overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 44/2001, zoals uitgelegd door de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het kader van het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (2).

II.

Verklaring van de Europese Gemeenschap krachtens artikel XXX van het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden („Protocol voor de luchtvaart”)

Overeenkomstig artikel XXX, lid 5, van het Protocol voor de luchtvaart zal artikel XXI ervan in de Gemeenschap niet van toepassing zijn en wordt Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (3) in deze aangelegenheden toegepast voor de lidstaten die door deze verordening gebonden zijn of door een overeenkomst die tot doel heeft de werking ervan uit te breiden.


(1)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(2)  PB L 299 van 31.12.1972, blz. 32.

(3)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.


VERTALING

VERDRAG

inzake internationale zekerheden op mobiel materieel

DE PARTIJEN BIJ DIT VERDRAG,

ZICH BEWUST van de behoefte mobiel materieel met een hoge waarde of van bijzonder economisch belang te verwerven en te gebruiken en de financiering van de verwerving en het gebruik van dit materieel op doelmatige wijze te bevorderen,

ERKENNEND de voordelen van financiering en leasing tegen onderpand van activa voor dit doel en verlangend dit soort transacties te bevorderen door duidelijke regels vast te stellen waardoor deze transacties worden beheerst,

INDACHTIG de behoefte te waarborgen dat de zekerheden op dit materieel wereldwijd worden erkend en beschermd,

VERLANGEND brede wederzijdse economische voordelen voor alle betrokken partijen te verschaffen,

VAN MENING dat dergelijke regels een weerspiegeling moeten zijn van de grondbeginselen van financiering en leasing tegen onderpand van activa en de voor dit soort transacties benodigde autonomie van partijen moeten bevorderen,

ZICH BEWUST van de behoefte een juridisch kader te scheppen voor internationale zekerheden op dit materieel en te dien einde een internationaal inschrijvingsstelsel in het leven te roepen voor de bescherming van deze zekerheden,

IN AANMERKING NEMEND de doeleinden en beginselen vervat in bestaande verdragen met betrekking tot dit materieel,

ZIJN het volgende OVEREENGEKOMEN:

HOOFDSTUK I

REIKWIJDTE EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Begripsomschrijvingen

In dit verdrag worden, behoudens wanneer de context anders vereist, de volgende termen gebruikt met de hieronder omschreven betekenis:

a)   „overeenkomst”: een zekerheidsovereenkomst, een overeenkomst tot voorbehoud van eigendom of een leaseovereenkomst;

b)   „cessie”: een contract waarbij, al dan niet tot zekerheid, de cessionaris geassocieerde rechten verwerft met of zonder een overdracht van de daaraan gerelateerde internationale zekerheid;

c)   „geassocieerde rechten”: alle rechten op betaling of andere prestatie door een schuldenaar uit hoofde van een overeenkomst, die worden gedekt door of geassocieerd zijn met de zaak;

d)   „aanvang van de insolventieprocedure”: het tijdstip waarop de insolventieprocedure krachtens het op de insolventie toepasselijke recht wordt geacht aan te vangen;

e)   „voorwaardelijke koper”: een koper uit hoofde van een overeenkomst tot voorbehoud van eigendom;

f)   „voorwaardelijke verkoper”: een verkoper uit hoofde van een overeenkomst tot voorbehoud van eigendom;

g)   „verkoopcontract”: een contract voor de verkoop van een zaak door een verkoper aan een koper dat geen overeenkomst is als omschreven onder a) hierboven;

h)   „gerecht”: een door een verdragsluitende staat ingesteld rechtscollege, administratief rechtscollege of arbitraal scheidsgerecht;

i)   „schuldeiser”: een zekerheidnemer uit hoofde van een zekerheidsovereenkomst, een voorwaardelijke verkoper uit hoofde van een overeenkomst tot voorbehoud van eigendom of een verhuurder uit hoofde van een leaseovereenkomst;

j)   „schuldenaar”: een zekerheidgever uit hoofde van een zekerheidsovereenkomst, een voorwaardelijke koper uit hoofde van een overeenkomst tot voorbehoud van eigendom of een huurder uit hoofde van een leaseovereenkomst of een persoon wiens recht op een zaak is belast met een inschrijfbaar buitencontractueel recht of zekerheid;

k)   „curator”: een persoon die bevoegd is een sanering of liquidatie te leiden, met inbegrip van een tijdelijk bevoegde persoon; een curator omvat mede een schuldenaar die niet uit het beheer van zijn goederen is ontzet, indien het op de insolventie toepasselijke recht zulks toestaat;

l)   „insolventieprocedure”: faillissement, liquidatie of een andere collectieve gerechtelijke of administratieve procedure, met inbegrip van een voorlopige procedure, waarbij de activa en activiteiten van de schuldenaar worden onderworpen aan beheer of toezicht door een gerecht ten behoeve van sanering of liquidatie;

m)   „belanghebbende”:

i)

de schuldenaar;

ii)

iedere persoon die, tot zekerheid van de nakoming van ieder van de verbintenissen jegens de schuldeiser een borgstelling of betalingsgarantie of een „standby letter of credit” of andere vorm van kredietverzekering geeft of afgeeft;

iii)

iedere andere persoon die ten aanzien van de zaak rechten heeft;

n)   „interne transactie”: een soort transactie als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a) tot en met c), waarbij het centrum van de hoofdzekerheden van alle partijen bij een dergelijke transactie alsmede de betrokken zaak (zoals nader omschreven in het protocol) op het tijdstip van het sluiten van het contract zijn gelegen in dezelfde verdragsluitende staat en waarbij de door de transactie gevestigde zekerheid is ingeschreven in een nationaal register in die verdragsluitende staat en deze een verklaring overeenkomstig artikel 50, lid 1, heeft afgelegd;

o)   „internationale zekerheid”: een zekerheid van een schuldeiser waarop artikel 2 van toepassing is;

p)   „Internationaal Register”: de internationale inschrijvingsfaciliteiten die zijn ingesteld ten behoeve van dit verdrag of het protocol;

q)   „leaseovereenkomst”: een overeenkomst waarbij een persoon (de verhuurder) een recht van bezit van of zeggenschap over een zaak (met of zonder koopoptie) verleent aan een andere persoon (de huurder) tegen betaling van huur of een andere vergoeding;

r)   „nationale zekerheid”: een zekerheid van een schuldeiser ten aanzien van een zaak, gevestigd door middel van een interne transactie waarop een verklaring uit hoofde van artikel 50, lid 1, van toepassing is;

s)   „buitencontractueel recht of zekerheid”: een recht of zekerheid, toegekend ingevolge het recht van een verdragsluitende staat die een verklaring uit hoofde van artikel 39 heeft afgelegd, om de nakoming van een verbintenis, met inbegrip van een verbintenis tegenover een staat, een orgaan daarvan of een intergouvernementele of private organisatie, te waarborgen;

t)   „kennisgeving van een nationale zekerheid”: een in het Internationale Register ingeschreven of nog in te schrijven kennisgeving dat een nationale zekerheid is gevestigd;

u)   „zaak”: een zaak van een categorie waarop artikel 2 van toepassing is;

v)   „reeds bestaand recht of zekerheid”: elk recht of zekerheid ten aanzien van een zaak gevestigd of ontstaan voor de datum van inwerkingtreding van dit verdrag zoals omschreven in artikel 60, lid 2, onder a);

w)   „opbrengsten”: geldelijke of andere opbrengsten van een zaak voortvloeiende uit de volledige of gedeeltelijke teloorgang of fysieke vernietiging van de zaak of de volledige of gedeeltelijke inbeslagname, verbeurdverklaring of opeising ervan;

x)   „ toekomstige cessie”: een cessie die men beoogt tot stand te brengen in de toekomst, wanneer zich een bepaalde gebeurtenis voordoet, ongeacht of de gebeurtenis zich met zekerheid zal voordoen;

y)   „toekomstige internationale zekerheid”: een zekerheid die men als een internationale zekerheid op een zaak beoogt te vestigen of te voorzien in de toekomst, wanneer zich een bepaalde gebeurtenis voordoet (waaronder begrepen de verwerving van een recht op de zaak door de schuldenaar), ongeacht of de gebeurtenis zich met zekerheid zal voordoen;

z)   „toekomstige verkoop”: een verkoop die men beoogt tot stand te brengen in de toekomst, wanneer zich een bepaalde gebeurtenis voordoet, ongeacht of de gebeurtenis zich met zekerheid zal voordoen;

aa)   „protocol”: ten aanzien van alle categorieën zaken en geassocieerde rechten waarop dit verdrag van toepassing is, het protocol ten aanzien van een van die categorieën zaken en geassocieerde rechten;

bb)   „ingeschreven”: ingeschreven in het Internationale Register overeenkomstig hoofdstuk V;

cc)   „ingeschreven zekerheid”: een internationale zekerheid, een inschrijfbaar buitencontractueel recht of zekerheid of een nationale zekerheid omschreven in een kennisgeving van een nationale zekerheid die overeenkomstig hoofdstuk V is ingeschreven;

dd)   „inschrijfbaar buitencontractueel recht of zekerheid”: een buitencontractueel recht of zekerheid die inschrijfbaar is ingevolge een overeenkomstig artikel 40 neergelegde verklaring;

ee)   „bewaarder”: ten aanzien van het protocol, de persoon of instantie die door dat protocol is aangewezen of krachtens artikel 17, lid 2, onder b), is aangesteld;

ff)   „reglement”: krachtens het protocol door de Toezichthoudende Autoriteit gegeven of goedgekeurd reglement;

gg)   „verkoop”: een overdracht van de eigendom van een zaak uit hoofde van een verkoopcontract;

hh)   „zekergestelde verbintenis”: een verbintenis die is gedekt door een zekerheidsrecht;

ii)   „zekerheidsovereenkomst”: een overeenkomst waarbij een zekerheidgever een zekerheidnemer een zekerheid (met inbegrip van een eigendomsrecht) ten aanzien van een zaak verleent of overeenkomt dit te verlenen, ter verzekering van de nakoming van een bestaande of toekomstige verbintenis van de zekerheidgever of van een derde;

jj)   „zekerheidsrecht”: een zekerheid die in het leven wordt geroepen door een zekerheidsovereenkomst;

kk)   „Toezichthoudende Autoriteit”: ten aanzien van het protocol, de in artikel 17, lid 1, bedoelde Toezichthoudende Autoriteit;

ll)   „overeenkomst tot voorbehoud van eigendom”: een overeenkomst tot verkoop van een zaak op voorwaarde dat de eigendom niet overgaat voordat de in de overeenkomst vervatte vereisten zijn vervuld;

mm)   „niet ingeschreven zekerheid”: een contractuele zekerheid of buitencontractueel recht of zekerheid (anders dan een zekerheid waarop artikel 39 van toepassing is) en die niet is ingeschreven, ongeacht of het krachtens dit verdrag inschrijfbaar is, en

nn)   „schriftelijk”: een drager van informatie (met inbegrip van via telecommunicatie verstuurde informatie) in tastbare of andere vorm die bij een latere gelegenheid in tastbare vorm kan worden gereproduceerd en waarin met redelijke middelen de goedkeuring van de informatie door een persoon wordt vermeld.

Artikel 2

De internationale zekerheid

1.   Dit verdrag regelt de vestiging en rechtsgevolgen van een internationale zekerheid op bepaalde categorieën mobiel materieel en geassocieerde rechten.

2.   Voor de toepassing van dit verdrag is een internationale zekerheid ten aanzien van mobiel materieel een zekerheid, gevestigd overeenkomstig artikel 7, op een voor individualisering vatbare zaak uit een categorie van dergelijke in lid 3 vermelde en in het protocol aangewezen zaken:

a)

door de zekerheidgever krachtens een zekerheidsovereenkomst verleend;

b)

gehouden door een persoon die de voorwaardelijke verkoper is krachtens een overeenkomst tot voorbehoud van eigendom, of

c)

gehouden door een persoon die de verhuurder is krachtens een leaseovereenkomst. Een zekerheid die valt onder a), valt niet eveneens onder b) of c).

3.   De in de voorgaande leden bedoelde categorieën zijn:

a)

vliegtuigcasco's, vliegtuigmotoren en helikopters;

b)

rijdend spoorwegmaterieel, en

c)

ruimteobjecten.

4.   De toepasselijke wet bepaalt of een belang waarop lid 2 van toepassing is, valt onder a), b) of c) van dat lid.

5.   Een internationale zekerheid ten aanzien van een zaak strekt zich uit tot de opbrengsten van die zaak.

Artikel 3

Reikwijdte

1.   Dit verdrag is van toepassing wanneer, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst waarbij de internationale zekerheid wordt gevestigd of voorzien, de schuldenaar zich in een verdragsluitende staat bevindt.

2.   Het feit dat de schuldeiser zich in een niet-verdragsluitende staat bevindt, laat de toepasselijkheid van dit verdrag onverlet.

Artikel 4

Waar de schuldenaar zich bevindt

1.   Voor de toepassing van artikel 3, lid 1, bevindt de schuldenaar zich in een verdragsluitende staat:

a)

krachtens wiens recht hij is opgericht of gevormd;

b)

waar hij zijn maatschappelijke of statutaire zetel heeft;

c)

waar hij zijn bestuurlijk centrum heeft, of

d)

waar hij zijn plaats van bedrijfsuitoefening heeft.

2.   Een verwijzing in het voorgaande lid, onder d), naar de plaats van bedrijfsuitoefening van de schuldenaar betekent, indien hij meer dan een plaats van bedrijfsuitoefening heeft, zijn voornaamste plaats van bedrijfsuitoefening of, indien hij geen plaats van bedrijfsuitoefening heeft, zijn gewone verblijfplaats.

Artikel 5

Uitleg en toepasselijk recht

1.   Bij de uitleg van dit verdrag moeten de in de preambule vervatte doeleinden, de internationale aard en de noodzaak bij de toepassing ervan uniformiteit en voorspelbaarheid te bevorderen, in acht worden genomen.

2.   Vraagstukken met betrekking tot aangelegenheden die door dit verdrag worden beheerst en die daarin niet uitdrukkelijk worden geregeld, moeten worden opgelost overeenkomstig de algemene beginselen waarop het verdrag is gebaseerd of, bij gebreke van dergelijke beginselen, overeenkomstig het toepasselijke recht.

3.   Verwijzingen naar het toepasselijke recht zijn verwijzingen naar het interne recht dat toepasselijk is krachtens de regels van internationaal privaatrecht van de staat van de geadieerde rechter.

4.   Indien een staat meerdere territoriale eenheden omvat, waarvan elk zijn eigen recht heeft ten aanzien van de voorliggende kwestie, en geen relevante territoriale eenheid is aangewezen, bepaalt het recht van die staat van welke territoriale eenheid het recht toepasselijk is. Bij gebreke van een dergelijke regel is het recht van de territoriale eenheid waarmee de kwestie het nauwst verband houdt, toepasselijk.

Artikel 6

Verhouding tussen het verdrag en het protocol

1.   Dit verdrag en het protocol worden gezamenlijk als één akte gelezen en uitgelegd.

2.   Voor zover verschillen bestaan tussen dit verdrag en het protocol, is het protocol doorslaggevend.

HOOFDSTUK II

VESTIGING VAN EEN INTERNATIONALE ZEKERHEID

Artikel 7

Vormvereisten

Een zekerheid wordt gevestigd als een internationale zekerheid overeenkomstig dit verdrag indien de overeenkomst waarbij de zekerheid wordt gevestigd of in zo’n zekerheid wordt voorzien:

a)

schriftelijk is aangegaan;

b)

betrekking heeft op een zaak ten aanzien waarvan de zekerheidgever, voorwaardelijke verkoper of verhuurder beschikkingsbevoegd is;

c)

het mogelijk maakt de zaak overeenkomstig het protocol te identificeren, en

d)

in het geval van een zekerheidsovereenkomst, het mogelijk maakt de zekergestelde verbintenissen te bepalen, maar zonder de noodzaak een zekergesteld bedrag of maximumbedrag te vermelden.

HOOFDSTUK III

RECHTSMIDDELEN BIJ VERZUIM

Artikel 8

Rechtsmiddelen van de zekerheidnemer

1.   In het geval van verzuim als bedoeld in artikel 11, kan de zekerheidnemer, voor zover de zekerheidgever daar op enig tijdstip mee heeft ingestemd en onder voorbehoud van een eventuele verklaring door een verdragsluitende staat ingevolge artikel 54, een of meer van de volgende rechtsmiddelen toepassen:

a)

tot zekerheid dienende zaken in bezit nemen of zich hierover de zeggenschap toe-eigenen;

b)

zo’n zaak verkopen of in leasing geven;

c)

het innen of ontvangen van inkomsten of winst voortvloeiend uit het beheer of het gebruik van zo’n zaak.

2.   Ook kan de zekerheidnemer een rechterlijke machtiging voor of een rechterlijk bevel tot een handeling als bedoeld in het vorige lid verzoeken.

3.   De in lid 1, onder a), b) en c), en in artikel 13, omschreven rechtsmiddelen worden op een in commercieel opzicht redelijke wijze toegepast. Een rechtsmiddel wordt geacht op een in commercieel opzicht redelijke wijze te zijn toegepast indien het is toegepast in overeenstemming met een bepaling van de zekerheidsovereenkomst, behoudens indien een dergelijk beding kennelijk onredelijk is.

4.   Een zekerheidnemer die ingevolge lid 1 voorstelt een zaak te verkopen of in leasing te geven, geeft een redelijke voorafgaande schriftelijke kennisgeving van de voorgestelde verkoop of leasing aan:

a)

de in artikel 1, onder m), i) en ii), bedoelde belanghebbenden, en

b)

de in artikel 1, onder m), iii), bedoelde belanghebbenden die aan de zekerheidnemer binnen een redelijke termijn voorafgaand aan de verkoop of leasing kennisgeving van hun rechten hebben gedaan.

5.   Door de zekerheidnemer als gevolg van de toepassing van de in lid 1 of lid 2 omschreven rechtsmiddelen geïnde of ontvangen bedragen worden in mindering gebracht op het bedrag van de zekergestelde verbintenissen.

6.   Indien de door de zekerheidnemer als gevolg van de toepassing van de in lid 1 of lid 2 omschreven rechtsmiddelen geïnde of ontvangen bedragen het door het zekerheidsrecht gedekte bedrag alsmede de bij de toepassing van die rechtsmiddelen gemaakte redelijke kosten overschrijden, verdeelt de zekerheidnemer, tenzij het gerecht anders beveelt, het overschot overeenkomstig hun rang onder de houders van lager gerangschikte zekerheden die zijn ingeschreven of waarvan de zekerheidnemer kennisgeving is gedaan, en betaalt hij het eventueel resterende saldo aan de zekerheidgever.

Artikel 9

Toekenning eigendomsrechten van zaak ter nakoming; aflossing

1.   Na het in artikel 11 bedoelde verzuim kunnen de zekerheidnemer en alle belanghebbenden te allen tijde overeenkomen dat de eigendom van (of elk ander recht van de zekerheidgever op) zaken die met het zekerheidsrecht zijn bezwaard, aan de zekerheidnemer wordt toegekend ter nakoming of ten behoeve van de nakoming van de zekergestelde verbintenissen.

2.   Het gerecht kan op verzoek van de zekerheidnemer bevelen dat de eigendom van (of elk ander recht van de zekerheidgever op) zaken die met het zekerheidsrecht zijn bezwaard, aan de zekerheidnemer wordt toegekend ter nakoming of ten behoeve van de nakoming van de zekergestelde verbintenissen.

3.   Het gerecht willigt een verzoek ingevolge het voorgaande lid uitsluitend in indien het bedrag van de zekergestelde verbintenissen die via een dergelijke toekenning moeten worden nagekomen, evenredig is met de waarde van de zaak, na verrekening van de eventueel door de zekerheidnemer aan de belanghebbenden te verrichten betalingen.

4.   Na het in artikel 11 bedoelde verzuim en voor de verkoop van de tot zekerheid dienende zaak of het uitvaardigen van een bevel overeenkomstig lid 2, kunnen de zekerheidgever en belanghebbenden het zekerheidsrecht te allen tijde opheffen door het volledige zekergestelde bedrag te betalen, onder voorbehoud van een eventuele door de zekerheidnemer krachtens artikel 8, lid 1, onder b), toegekende of krachtens artikel 8, lid 2, toegestane of bevolen leasing. Indien, na een dergelijk verzuim, het zekergestelde bedrag volledig is betaald door een andere belanghebbende dan de schuldenaar, treedt die persoon in de rechten van de zekerheidnemer.

5.   De eigendom of enig ander recht van de zekerheidgever dat overgaat bij een verkoop overeenkomstig artikel 8, lid 1, onder b), of dat overgaat overeenkomstig lid 1 of lid 2 van dit artikel, is vrij van elk ander recht waarboven het zekerheidsrecht van de zekerheidnemer ingevolge artikel 29 voorrang heeft.

Artikel 10

Rechtsmiddelen van voorwaardelijke verkoper of verhuurder

In geval van verzuim bij een overeenkomst tot voorbehoud van eigendom of een leaseovereenkomst als bedoeld in artikel 11, kan de voorwaardelijke verkoper of de verhuurder, naargelang het geval is:

a)

onverminderd een verklaring die ingevolge artikel 54 door een verdragsluitende staat kan worden afgelegd, de overeenkomst beëindigen en zaken waarop de overeenkomst betrekking heeft in bezit nemen of zich het beheer hierover toe-eigenen, of

b)

een rechterlijke machtiging voor of een rechterlijk bevel tot één van deze handelingen verzoeken.

Artikel 11

Betekenis van verzuim

1.   De schuldenaar en de schuldeiser kunnen te allen tijde schriftelijk overeenkomen welke gebeurtenissen verzuim opleveren of anderszins aanleiding geven tot de in de artikelen 8 tot en met 10 en artikel 13 omschreven rechten en rechtsmiddelen.

2.   Indien de schuldenaar en de schuldeiser daaromtrent niets zijn overeengekomen, wordt voor de toepassing van de artikelen 8 tot en met 10 en artikel 13 onder „verzuim” verstaan, een verzuim dat de schuldeiser wezenlijk onthoudt hetgeen hij op grond van de overeenkomst mag verwachten.

Artikel 12

Aanvullende rechtsmiddelen

Door het toepasselijke recht toegestane aanvullende rechtsmiddelen, met inbegrip van rechtsmiddelen die door de partijen zijn overeengekomen, mogen worden toegepast voor zover deze niet onverenigbaar zijn met de in artikel 15 genoemde dwingende bepalingen van dit hoofdstuk.

Artikel 13

Redres hangende definitieve vaststelling

1.   Onverminderd verklaringen die hij kan afleggen krachtens artikel 55, draagt een verdragsluitende staat er zorg voor dat een schuldeiser die bewijs aanvoert van verzuim door de schuldenaar, in afwachting van de definitieve vaststelling van zijn vordering en voor zover de schuldenaar daar op enig tijdstip mee heeft ingestemd, van een gerecht spoedig redres kan verkrijgen in de vorm van een of meer van de volgende bevelen, naargelang de schuldeiser verzoekt:

a)

behoud van de zaak en de waarde ervan;

b)

bezit van, beheer over of bewaring van de zaak;

c)

immobilisatie van de zaak, en

d)

het in leasing geven of, behoudens wanneer de punten a) tot en met c) van toepassing zijn, het beheer van de zaak en van de inkomsten daaruit.

2.   Bij het uitvaardigen van bevelen ingevolge het voorgaande lid kan het gerecht de door hem nodig geachte voorwaarden opleggen ter bescherming van de belanghebbenden voor het geval dat de schuldeiser:

a)

bij de tenuitvoerlegging van een bevel waarbij redres wordt toegekend, verzuimt een van zijn verplichtingen jegens de schuldenaar krachtens dit verdrag of het protocol na te komen, of

b)

bij de definitieve vaststelling van die vordering er niet in slaagt zijn vordering, geheel of gedeeltelijk, te bewijzen.

3.   Voor de uitvaardiging van een bevel ingevolge lid 1 kan het gerecht verlangen dat van het verzoek kennisgeving wordt gedaan aan de belanghebbenden.

4.   Niets in dit artikel doet afbreuk aan de toepassing van artikel 8, lid 3, of beperkt de beschikbaarheid van andere dan de in lid 1 bedoelde vormen van tussentijds redres.

Artikel 14

Procedurele vereisten

Onverminderd artikel 54, lid 2, wordt een in dit hoofdstuk voorzien rechtsmiddel toegepast in overeenstemming met de procedure voorgeschreven door het recht van de plaats waar het rechtsmiddel wordt toegepast.

Artikel 15

Derogatie

In hun betrekkingen met elkaar kunnen twee of meer van de in dit hoofdstuk bedoelde partijen te allen tijde door middel van een schriftelijke overeenkomst van de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk afwijken, of de rechtsgevolgen ervan wijzigen, met uitzondering van artikel 8, leden 3 tot en met 6, artikel 9, leden 3 en 4, artikel 13, lid 2, en artikel 14.

HOOFDSTUK IV

HET INTERNATIONALE INSCHRIJVINGSSTELSEL

Artikel 16

Het Internationale Register

1.   Een Internationaal Register wordt ingesteld voor de inschrijving van:

a)

internationale zekerheden, toekomstige internationale zekerheden en inschrijfbare buitencontractuele rechten en zekerheden;

b)

cessies en toekomstige cessies van internationale zekerheden;

c)

verkrijgingen van internationale zekerheden door middel van een wettelijke of contractuele subrogatie krachtens het toepasselijke recht;

d)

kennisgevingen van nationale zekerheden, en

e)

achterstellingen van een van de in de voorgaande onderdelen bedoelde zekerheden of rechten.

2.   Voor verschillende categorieën zaken en geassocieerde rechten kunnen verschillende internationale registers worden ingesteld.

3.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk en hoofdstuk V omvat de term „inschrijving” mede een wijziging, uitbreiding of doorhaling van een inschrijving.

Artikel 17

De Toezichthoudende Autoriteit en de bewaarder

1.   Er wordt een Toezichthoudende Autoriteit aangewezen overeenkomstig het protocol.

2.   De Toezichthoudende Autoriteit:

a)

stelt het Internationale Register in of ziet toe op de instelling hiervan;

b)

stelt de bewaarder aan en ontheft deze uit zijn functie, behoudens waar in het protocol anders wordt bepaald;

c)

ziet erop toe dat de rechten vereist voor de voortgezette effectieve werking van het Internationale Register in geval van een wisseling van bewaarder bij de nieuwe bewaarder berusten of aan hem kunnen worden toegekend;

d)

draagt, na overleg met de verdragsluitende staten, zorg voor het maken of goedkeuren van en toezien op de publicatie van een reglement uit hoofde van het Protocol met betrekking tot de werking van het Internationale Register;

e)

stelt administratieve procedures in via welke klachten betreffende de werking van het Internationale Register aan de Toezichthoudende Autoriteit kunnen worden gericht;

f)

houdt toezicht op de bewaarder en op de werking van het Internationale Register;

g)

geeft de bewaarder op diens verzoek de door de Toezichthoudende Autoriteit nodig geachte aansturing;

h)

bepaalt de structuur van de tarieven die moeten worden berekend voor de diensten en faciliteiten van het Internationale Register en past deze periodiek aan;

i)

doet al het nodige om ervoor te zorgen dat er een doelmatig op kennisgevingen gebaseerd elektronisch inschrijvingsstelsel bestaat voor de verwezenlijking van de doelen van dit verdrag en het protocol; en

j)

brengt periodiek verslag uit aan de verdragsluitende staten betreffende de vervulling van haar verplichtingen krachtens dit verdrag en het protocol.

3.   De Toezichthoudende Autoriteit kan alle voor de uitoefening van haar taken benodigde overeenkomsten sluiten, met inbegrip van een overeenkomst als bedoeld in artikel 27, lid 3.

4.   Aan de Toezichthoudende Autoriteit behoren alle eigendomsrechten van de gegevensbestanden en archieven van het Internationale Register toe.

5.   De bewaarder ziet toe op de doelmatige werking van het Internationale Register en verricht de door dit verdrag, het protocol en het reglement aan hem opgedragen taken.

HOOFDSTUK V

ANDERE AANGELEGENHEDEN MET BETREKKING TOT INSCHRIJVING

Artikel 18

Inschrijvingsvereisten

1.   Het protocol en het reglement omschrijven de vereisten, met inbegrip van de criteria voor de identificatie van de zaak:

a)

voor het doen van een inschrijving (met inbegrip van een voorziening voor voorafgaande elektronische verzending van de ingevolge artikel 20 vereiste instemming);

b)

voor het uitvoeren van raadplegingen en het afgeven van de bijbehorende verklaringen, en, onverminderd het voorafgaande,

c)

voor het waarborgen van de vertrouwelijkheid van informatie en documenten van het Internationale Register, anders dan informatie en documenten met betrekking tot een inschrijving.

2.   De bewaarder is niet verplicht na te gaan of een instemming tot inschrijving krachtens artikel 20 daadwerkelijk is gegeven of geldig is.

3.   Wanneer een als toekomstige internationale zekerheid ingeschreven zekerheid een internationale zekerheid wordt, is geen verdere inschrijving vereist, mits de informatie betreffende de inschrijving voldoende is voor inschrijving van een internationale zekerheid.

4.   De bewaarder zorgt ervoor dat inschrijvingen worden ingevoerd in het gegevensbestand van het Internationale Register en dat deze in chronologische volgorde van ontvangst kunnen worden geraadpleegd; in het bestand wordt de datum en het tijdstip van ontvangst vermeld.

5.   Het protocol kan erin voorzien dat een verdragsluitende staat een of meer organen op zijn grondgebied aanwijst als punt of punten van invoer via welke de voor inschrijving vereiste informatie naar het Internationale Register kan of moet worden verzonden. Een verdragsluitende staat die een dergelijke aanwijzing doet, kan aangeven aan welke vereisten eventueel moet worden voldaan voordat deze informatie naar het Internationale Register wordt verzonden.

Artikel 19

Geldigheid en tijdstip van inschrijving

1.   Een inschrijving is slechts geldig indien deze wordt gedaan in overeenstemming met artikel 20.

2.   Een inschrijving is, indien deze geldig is, volledig wanneer de vereiste informatie in het gegevensbestand van het Internationale Register is ingevoerd zodat deze raadpleegbaar is.

3.   Een inschrijving is voor de toepassing van het vorige lid raadpleegbaar op het tijdstip dat:

a)

het Internationale Register daaraan een opeenvolgend geordend bestandsnummer heeft toegekend, en

b)

de informatie betreffende de inschrijving, met inbegrip van het bestandsnummer, bij het Internationale Register in duurzame vorm is opgeslagen en toegankelijk is.

4.   Indien een zekerheid die eerst als toekomstige internationale zekerheid is ingeschreven een internationale zekerheid wordt, wordt die internationale zekerheid behandeld als zijnde ingeschreven vanaf het tijdstip van inschrijving van de toekomstige internationale zekerheid, mits de inschrijving nog steeds bestond onmiddellijk voorafgaand aan de vestiging van de internationale zekerheid zoals bedoeld in artikel 7.

5.   Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing op de inschrijving van een toekomstige cessie van een internationale zekerheid.

6.   Een inschrijving is in het gegevensbestand van het Internationale Register raadpleegbaar overeenkomstig de in het protocol voorgeschreven criteria.

Artikel 20

Instemming met inschrijving

1.   Een internationale zekerheid, een toekomstige internationale zekerheid of een cessie of toekomstige cessie van een internationale zekerheid kan worden ingeschreven, en deze inschrijving kan voor het verval ervan worden gewijzigd of verlengd, door elke partij met de schriftelijke instemming van de andere partij.

2.   De achterstelling van een internationale zekerheid op een andere internationale zekerheid kan worden ingeschreven door of met de op enig tijdstip te geven schriftelijke instemming van de persoon wiens zekerheid is achtergesteld.

3.   Een inschrijving kan worden doorgehaald door of met de schriftelijke instemming van de partij ten gunste waarvan de inschrijving was gedaan.

4.   De verwerving van een internationale zekerheid door middel van wettelijke of contractuele subrogatie kan door de gesubrogeerde worden ingeschreven.

5.   Een inschrijfbaar buitencontractueel recht of zekerheid kan door de houder ervan worden ingeschreven.

6.   Een kennisgeving van een nationale zekerheid kan door de houder ervan worden ingeschreven.

Artikel 21

Duur van de inschrijving

De inschrijving van een internationale zekerheid behoudt haar werking totdat de inschrijving wordt doorgehaald of totdat het in de inschrijving vermelde tijdvak verstrijkt.

Artikel 22

Raadplegingen

1.   Iedereen kan, op de door het protocol en het reglement voorgeschreven wijze, met elektronische middelen het Internationale Register raadplegen of om raadpleging verzoeken met betrekking tot daarin ingeschreven zekerheden of toekomstige internationale zekerheden.

2.   Bij ontvangst van een verzoek daartoe geeft de bewaarder, op de door het protocol en het reglement voorgeschreven wijze, met elektronische middelen een verklaring omtrent raadpleging van het register af met betrekking tot elke zaak:

a)

waarin alle ingeschreven informatie daaromtrent vermeld staat, tezamen met een aanduiding van de datum en tijd van inschrijving van deze informatie, of

b)

waarin wordt vermeld dat er geen informatie daaromtrent in het Internationale Register aanwezig is.

3.   In een ingevolge het voorgaande lid afgegeven verklaring wordt vermeld dat de in de informatie betreffende de inschrijving genoemde schuldeiser een internationale zekerheid ten aanzien van de zaak heeft verworven of voornemens is te verwerven, maar wordt niet vermeld of hetgeen is ingeschreven een internationale zekerheid of een toekomstige internationale zekerheid is, zelfs al kan dit aan de hand van de relevante informatie betreffende de inschrijving worden vastgesteld.

Artikel 23

Lijst van verklaringen en van buitencontractuele rechten of zekerheden

De bewaarder houdt een lijst bij van verklaringen, intrekkingen van verklaringen en van de categorieën buitencontractuele rechten of zekerheden waarvan de depositaris aan de bewaarder heeft medegedeeld dat deze door verdragsluitende staten in overeenstemming met de artikelen 39 en 40 zijn afgelegd respectievelijk gemeld, en van de datum van elke verklaring, of intrekking van een verklaring. Deze lijst wordt vastgelegd en kan worden geraadpleegd op de naam van de staat die de verklaring heeft afgelegd en wordt, zoals in het protocol en in het reglement bepaald, beschikbaar gesteld aan elke persoon die daarom verzoekt.

Artikel 24

Bewijskracht van getuigschriften

Een document in de door het reglement voorgeschreven vorm dat het voorkomen heeft van een door het Internationaal Register afgegeven getuigschrift, vormt een prima facie bewijs:

a)

dat het aldus is afgegeven, en

b)

van de daarin vermelde feiten, met inbegrip van de datum en het tijdstip van inschrijving.

Artikel 25

Doorhaling van een inschrijving

1.   Indien de door een ingeschreven zekerheidsrecht gedekte verbintenissen of de verbintenissen waarop een ingeschreven buitencontractueel recht of zekerheid betrekking heeft, zijn nagekomen, of indien de vereisten voor de eigendomsoverdracht op grond van een ingeschreven overeenkomst tot voorbehoud van eigendom zijn vervuld, draagt de zekerheidnemer, zonder onnodige vertraging, zorg voor de doorhaling van de inschrijving na een schriftelijk verzoek daartoe door de schuldenaar dat is bezorgd of ontvangen op het in de inschrijving genoemde adres van de zekerheidnemer.

2.   Indien een toekomstige internationale zekerheid of een toekomstige cessie van een internationale zekerheid is ingeschreven, draagt de toekomstige schuldeiser of toekomstige cessionaris, zonder onnodige vertraging, zorg voor de doorhaling van de inschrijving, na een schriftelijk verzoek daartoe door de toekomstige schuldenaar of cedent dat is bezorgd of ontvangen op het in de inschrijving genoemde adres van de toekomstige schuldeiser of cessionaris, voordat de toekomstige schuldeiser of cessionaris een prestatie heeft geleverd of een verplichting is aangegaan om een prestatie te leveren.

3.   Indien de door een nationale zekerheid gedekte verbintenissen die in een ingeschreven kennisgeving van een nationale zekerheid zijn vermeld, zijn nagekomen, draagt de zekerheidnemer, zonder onnodige vertraging, zorg voor de doorhaling van de inschrijving, na een schriftelijk verzoek daartoe door de schuldenaar dat is bezorgd of ontvangen op het in de inschrijving genoemde adres van de zekerheidnemer.

4.   Indien een inschrijving niet had moeten worden gedaan of onjuist is, draagt de persoon ten gunste van wie de inschrijving werd gedaan, zonder onnodige vertraging, zorg voor de doorhaling of wijziging ervan, na een schriftelijk verzoek daartoe door de schuldenaar dat is bezorgd of ontvangen op het in de inschrijving genoemde adres van de betrokken persoon.

Artikel 26

Toegang tot de internationale inschrijvingsfaciliteiten

Niemand wordt de toegang ontzegd tot de inschrijvings- en raadplegingsfaciliteiten van het Internationale Register op andere gronden dan zijn verzuim de in dit hoofdstuk voorgeschreven procedures na te leven.

HOOFDSTUK VI

VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT EN DE BEWAARDER

Artikel 27

Rechtspersoonlijkheid; immuniteit

1.   De Toezichthoudende Autoriteit heeft internationale rechtspersoonlijkheid indien zij deze niet reeds bezit.

2.   De Toezichthoudende Autoriteit en haar leidinggevenden en medewerkers genieten de in het protocol omschreven immuniteit van gerechtelijke of administratieve vervolging.

3.

a)

De Toezichthoudende Autoriteit geniet vrijstelling van belastingen en andere voorrechten zoals geregeld in een overeenkomst met de gastheerstaat.

b)

Voor de toepassing van dit lid wordt verstaan onder „gastheerstaat”, de staat waarin de Toezichthoudende Autoriteit is gelegen.

4.   De activa, documenten, gegevensbestanden en archieven van het Internationale Register zijn onschendbaar en immuun voor beslaglegging of andere gerechtelijke of administratieve vervolging.

5.   Met het oog op vorderingen tegen de bewaarder op grond van artikel 28, lid 1, of artikel 44, is de eiser bevoegd toegang te krijgen tot de informatie en documenten die benodigd zijn om het hem mogelijk maken zijn vordering in te stellen.

6.   De Toezichthoudende Autoriteit kan afstand doen van de uit hoofde van lid 4 toegekende onschendbaarheid en immuniteit.

HOOFDSTUK VII

AANSPRAKELIJKHEID VAN DE BEWAARDER

Artikel 28

Aansprakelijkheid en financiële zekerheden

1.   De bewaarder is verplicht tot vergoeding van de door een persoon geleden schade die rechtstreeks voortvloeit uit een fout of verzuim van de bewaarder en van diens leidinggevenden en medewerkers of uit een gebrekkige werking van het internationale inschrijvingsstelsel, behoudens wanneer de gebrekkige werking is veroorzaakt door een onvermijdelijke en onbedwingbare gebeurtenis, die niet kon worden voorkomen door toepassing van de algemeen gehanteerde beste praktijken op het gebied van ontwerp en werking van elektronische registratiesystemen, met inbegrip van de praktijken met betrekking tot reservebestanden, systeembeveiliging en het werken met een netwerk.

2.   De bewaarder is ingevolge het voorgaande lid niet aansprakelijk voor feitelijke onjuistheden van informatie betreffende de inschrijving die door de bewaarder wordt ontvangen of door de bewaarder wordt verzonden in de vorm waarin hij die informatie heeft ontvangen, noch voor feiten of omstandigheden waarvoor de bewaarder en zijn leidinggevenden en medewerkers niet verantwoordelijk zijn en die zich voordoen voor de ontvangst van informatie betreffende de inschrijving bij het Internationale Register.

3.   De schadevergoeding uit hoofde van lid 1 kan worden verminderd voor zover de persoon die de schade heeft geleden deze schade heeft veroorzaakt of daartoe heeft bijgedragen.

4.   De bewaarder draagt zorg voor een verzekering of financiële waarborg ter dekking van de in dit artikel bedoelde aansprakelijkheid in de mate die door de Toezichthoudende Autoriteit in overeenstemming met het protocol wordt vastgesteld.

HOOFDSTUK VIII

RECHTSGEVOLGEN VAN EEN INTERNATIONALE ZEKERHEID TEN AANZIEN VAN DERDEN

Artikel 29

Voorrang van concurrerende zekerheden

1.   Een ingeschreven zekerheid heeft voorrang boven elke andere, later ingeschreven zekerheid en boven een niet ingeschreven zekerheid.

2.   De voorrang van de eerstgenoemde zekerheid uit hoofde van het vorige lid is van toepassing:

a)

zelfs indien de eerstgenoemde zekerheid was verworven of ingeschreven met kennis van de andere zekerheid, en

b)

zelfs ten aanzien van de door de houder van de eerstgenoemde zekerheid met die kennis geleverde prestatie.

3.   De koper van een zaak verwerft de zekerheid daarop:

a)

onder voorbehoud van een op het tijdstip dat de koper die zekerheid verwerft ingeschreven zekerheid, en

b)

vrij van een op dat tijdstip niet ingeschreven zekerheid, zelfs indien hij die zekerheid kende.

4.   De voorwaardelijke koper of huurder verwerft zijn zekerheid ten aanzien van of recht op die zaak:

a)

onder voorbehoud van een zekerheid die is ingeschreven voorafgaand aan de inschrijving van de door zijn voorwaardelijke verkoper of verhuurder gehouden internationale zekerheid, en

b)

vrij van een op dat tijdstip niet aldus ingeschreven zekerheid, zelfs indien hij die zekerheid kende.

5.   De voorrang van concurrerende zekerheden of rechten ingevolge dit artikel kan bij overeenkomst tussen de houders van die zekerheden worden gewijzigd, maar een verkrijger van een achtergestelde zekerheid is niet gebonden aan een overeenkomst tot achterstelling van die zekerheid, tenzij op het tijdstip van de cessie met betrekking tot die overeenkomst een achterstelling was ingeschreven.

6.   De in dit artikel aan een zekerheid gegeven voorrang op een zaak strekt zich uit tot opbrengsten.

7.   Dit verdrag:

a)

doet geen afbreuk aan de rechten van een persoon op een onderdeel, anders dan een zaak, gehouden voorafgaand aan de installatie daarvan op een zaak indien die rechten krachtens het toepasselijke recht na de installatie blijven bestaan, en

b)

belet niet de vestiging van rechten op een onderdeel, anders dan een zaak, dat eerder op een zaak geïnstalleerd is geweest, indien die rechten krachtens het toepasselijke recht zijn gevestigd.

Artikel 30

Rechtsgevolgen van insolventie

1.   Een internationale zekerheid kan worden ingeroepen in een insolventieprocedure tegen de schuldenaar indien die zekerheid voorafgaand aan de aanvang van de insolventieprocedure overeenkomstig dit verdrag was ingeschreven.

2.   Niets in dit artikel doet afbreuk aan de inroepbaarheid van een internationale zekerheid in de insolventieprocedure wanneer die zekerheid kan worden ingeroepen krachtens het toepasselijke recht.

3.   Niets in dit artikel doet afbreuk aan:

a)

op een insolventieprocedure toepasselijke rechtsregels met betrekking tot de vernietiging van een transactie die voorrang of een overdracht tot stand brengt met benadeling van schuldeisers, of

b)

procedureregels met betrekking tot de uitoefening van de eigendomsrechten die onder het beheer of het toezicht van de curator staan.

HOOFDSTUK IX

CESSIE VAN GEASSOCIEERDE RECHTEN EN INTERNATIONALE ZEKERHEDEN; RECHT VAN SUBROGATIE

Artikel 31

Rechtsgevolgen van cessie

1.   Behoudens wanneer anders door de partijen is overeengekomen, doet een in overeenstemming met artikel 32 verrichte cessie van geassocieerde rechten tevens aan de cessionaris overgaan:

a)

de daaraan gerelateerde internationale zekerheid, en

b)

alle zekerheden van de cedent en zijn rang ingevolge dit verdrag.

2.   Niets in dit verdrag belet een gedeeltelijke cessie van de geassocieerde rechten van de cedent. In geval van een dergelijke gedeeltelijke cessie kunnen de cedent en cessionaris afspraken maken ten aanzien van hun respectieve rechten betreffende de internationale zekerheid die ingevolge het voorgaande lid is overgegaan, maar niet zodanig dat de schuldenaar zonder zijn instemming wordt benadeeld.

3.   Onverminderd het bepaalde in lid 4, bepaalt het toepasselijke recht welke verweermiddelen en bevoegdheden tot verrekening de schuldenaar tegen de cessionaris kan inroepen.

4.   De schuldenaar kan te allen tijde door middel van een schriftelijke overeenkomst afstand doen van het geheel of een deel van de in het voorgaande lid bedoelde verweermiddelen en bevoegdheden tot verrekening, met uitzondering van verweermiddelen die betrekking hebben op frauduleuze handelingen van de cessionaris.

5.   In geval van een cessie tot zekerheid worden de gecedeerde geassocieerde rechten, voor zover deze nog bestaan, door de cedent herkregen wanneer de door de cessie zekergestelde verbintenissen zijn nagekomen.

Artikel 32

Vormvereisten voor cessie

1.   De cessie van geassocieerde rechten doet de daaraan gerelateerde internationale zekerheid uitsluitend overgaan indien de cessie:

a)

schriftelijk is tot stand gekomen;

b)

het mogelijk maakt de geassocieerde rechten volgens het contract waaruit zij voortvloeien, te identificeren; en

c)

het, in geval van cessie tot zekerheid, mogelijk maakt de door de cessie zekergestelde verbintenissen te bepalen in overeenstemming met het protocol, maar zonder de noodzaak een zekergesteld bedrag of maximumbedrag te vermelden.

2.   De cessie van een door een zekerheidsovereenkomst gevestigde of voorziene internationale zekerheid is niet geldig, tenzij sommige of alle daaraan gerelateerde geassocieerde rechten eveneens worden gecedeerd.

3.   Dit verdrag is niet van toepassing op de cessie van geassocieerde rechten die niet de overgang van de daaraan gerelateerde internationale zekerheid tot gevolg heeft.

Artikel 33

Verplichtingen van de schuldenaar ten aanzien van de cessionaris

1.   Voor zover de geassocieerde rechten en de daaraan gerelateerde internationale zekerheid zijn overgegaan in overeenstemming met de artikelen 31 en 32, is de schuldenaar van die rechten en de door die zekerheid gedekte verbintenis door de cessie verbonden en is hij verplicht de cessionaris te betalen of een andere prestatie te leveren, uitsluitend indien:

a)

aan de schuldenaar schriftelijk kennisgeving is gedaan van de cessie door of met toestemming van de cedent, en

b)

de kennisgeving de geassocieerde rechten identificeert.

2.   Betaling of prestatie door de schuldenaar in overeenstemming met het voorgaande lid bevrijdt deze ongeacht andere vormen van bevrijdende betaling of prestatie.

3.   Niets in dit artikel doet afbreuk aan de rang van concurrerende cessies.

Artikel 34

Rechtsmiddelen bij verzuim in geval van cessie tot zekerheid

Bij verzuim door de cedent in geval van cessie tot zekerheid van geassocieerde rechten en de daaraan gerelateerde internationale zekerheid, zijn de artikelen 8, 9 en 11 tot en met 14 van toepassing op de betrekkingen tussen de cedent en de cessionaris (en, met betrekking tot geassocieerde rechten, van toepassing voor zover die bepalingen op onlichamelijke goederen kunnen worden toegepast) alsof verwijzingen:

a)

naar de zekergestelde verbintenis en het zekerheidsrecht verwijzingen waren naar de verbintenis die is zekergesteld door de cessie van de geassocieerde rechten en de daaraan gerelateerde internationale zekerheid en het door die cessie gevestigde zekerheidsrecht;

b)

naar de zekerheidnemer of schuldeiser en zekerheidgever of schuldenaar verwijzingen waren naar de cessionaris en de cedent;

c)

naar de houder van de internationale zekerheid verwijzingen waren naar de cessionaris, en

d)

naar de zaak verwijzingen waren naar de gecedeerde geassocieerde rechten en de daaraan gerelateerde internationale zekerheid.

Artikel 35

Rang van concurrerende cessies

1.   Indien sprake is van concurrerende cessies van geassocieerde rechten en ten minste één van de cessies de daaraan gerelateerde internationale zekerheid omvat en ingeschreven is, zijn de bepalingen van artikel 29 van toepassing alsof de verwijzingen naar een ingeschreven zekerheid verwijzingen waren naar een cessie van de geassocieerde rechten en de daaraan gerelateerde ingeschreven zekerheid en alsof verwijzingen naar een ingeschreven of niet ingeschreven zekerheid verwijzingen waren naar een ingeschreven of niet ingeschreven cessie.

2.   Artikel 30 is van toepassing op een cessie van geassocieerde rechten alsof de verwijzingen naar een internationale zekerheid verwijzingen waren naar een cessie van de geassocieerde rechten en de daaraan gerelateerde internationale zekerheid.

Artikel 36

Rang van de cessionaris ten aanzien van geassocieerde rechten

1.   De cessionaris van geassocieerde rechten en de daaraan gerelateerde internationale zekerheid, wiens cessie is ingeschreven, heeft uitsluitend voorrang ingevolge artikel 35, lid 1, op een andere cessionaris van de geassocieerde rechten:

a)

indien het contract uit hoofde waarvan de geassocieerde rechten ontstaan, vermeldt dat deze zijn zekergesteld door of zijn geassocieerd met de zaak, en

b)

voor zover de geassocieerde rechten aan een zaak gerelateerd zijn.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder b), zijn geassocieerde rechten uitsluitend aan een zaak gerelateerd voor zover zij bestaan uit rechten op betaling of prestatie die betrekking hebben op:

a)

een som die is vooruitbetaald en gebruikt voor de koop van de zaak;

b)

een som die is vooruitbetaald en gebruikt voor de koop van een andere zaak ten aanzien waarvan de cedent een andere internationale zekerheid hield, indien de cedent die zekerheid heeft overgedragen aan de cessionaris en de cessie is ingeschreven;

c)

de voor de zaak te betalen prijs;

d)

de ten aanzien van de zaak te betalen huursom, of

e)

andere verplichtingen voortvloeiend uit een transactie als bedoeld in één van de voorgaande onderdelen.

3.   In alle andere gevallen wordt de rang van de concurrerende cessies van de geassocieerde rechten bepaald door het toepasselijke recht.

Artikel 37

Rechtsgevolgen van insolventie van de cedent

De bepalingen van artikel 30 zijn op een insolventieprocedure tegen de cedent van toepassing alsof verwijzingen naar de schuldenaar verwijzingen naar de cedent waren.

Artikel 38

Subrogatie

1.   Onverminderd lid 2, doet niets in dit verdrag afbreuk aan de verwerving van geassocieerde rechten en de daaraan gerelateerde internationale zekerheid door wettelijke of contractuele subrogatie krachtens het toepasselijke recht.

2.   De rangorde tussen een zekerheid als bedoeld in het voorgaande lid en een concurrerende zekerheid kan door een schriftelijke overeenkomst tussen de houders van de respectieve zekerheden worden gewijzigd, maar de cessionaris van een achtergestelde zekerheid is niet gebonden door een overeenkomst tot achterstelling van die zekerheid tenzij op het tijdstip van de cessie een achterstelling voortvloeiend uit die overeenkomst was ingeschreven.

HOOFDSTUK X

RECHTEN OF ZEKERHEDEN ONDERWORPEN AAN VERKLARINGEN DOOR DE VERDRAGSLUITENDE STATEN

Artikel 39

Rechten die voorrang hebben zonder inschrijving

1.   Een verdragsluitende staat kan te allen tijde in een bij de depositaris van het protocol neergelegde verklaring, in het algemeen of in het bijzonder, aangeven:

a)

welke categorieën van buitencontractuele rechten of zekerheden (anders dan de rechten of zekerheden waarop artikel 40 van toepassing is) ingevolge het recht van die staat voorrang hebben boven een zekerheid ten aanzien van een zaak die equivalent is aan die van de houder van een ingeschreven internationale zekerheid en welke categorieën voorrang hebben boven een ingeschreven internationale zekerheid, al dan niet in het kader van een insolventieprocedure, en

b)

dat niets in dit verdrag afbreuk doet aan het recht van een staat, een entiteit van een staat, intergouvernementele organisatie of andere private leverancier van openbare diensten een zaak krachtens het recht van die staat in beslag te nemen of achter te houden voor betaling van aan een dergelijke entiteit, organisatie of leverancier verschuldigde bedragen, die rechtstreeks verband houden met die diensten ten aanzien van die zaak of een andere zaak.

2.   Een krachtens het voorgaande lid afgelegde verklaring kan betrekking hebben op categorieën die worden ingesteld na de nederlegging van die verklaring.

3.   Een buitencontractueel recht of buitencontractuele zekerheid heeft uitsluitend voorrang boven een internationale zekerheid indien het buitencontractuele recht of de buitencontractuele zekerheid van een categorie is die gedekt wordt door een verklaring neergelegd voorafgaand aan de inschrijving van de internationale zekerheid.

4.   Niettegenstaande het voorgaande lid kan een verdragsluitende staat, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot het protocol verklaren dat een recht of zekerheid van een categorie gedekt door een verklaring afgelegd ingevolge lid 1, onder a), voorrang heeft boven een internationale zekerheid die is ingeschreven voorafgaand aan de datum van een dergelijke bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

Artikel 40

Inschrijfbare buitencontractuele rechten of zekerheden

Een verdragsluitende staat kan te allen tijde in een bij de depositaris van het protocol neergelegde verklaring de categorieën buitencontractuele rechten of zekerheden vermelden die krachtens dit verdrag inschrijfbaar zijn ten aanzien van alle categorieën zaken als ware het recht of de zekerheid een internationale zekerheid, en die als zodanig zullen worden behandeld. Een dergelijke verklaring kan van tijd tot tijd worden gewijzigd.

HOOFDSTUK XI

TOEPASSING VAN HET VERDRAG OP VERKOPEN

Artikel 41

Verkoop en toekomstige verkoop

Dit verdrag is van toepassing op de verkoop of toekomstige verkoop van zaken zoals geregeld in het protocol en de eventuele wijzigingen daarin.

HOOFDSTUK XII

BEVOEGDHEID

Artikel 42

Keuze van de bevoegde rechter

1.   Onverminderd de artikelen 43 en 44 zijn de gerechten van een verdragsluitende staat die door de partijen bij een transactie zijn gekozen bevoegd ten aanzien van uit hoofde van dit verdrag ingestelde vorderingen, ongeacht of er een connectie bestaat tussen de gekozen rechter en de partijen of de transactie. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.

2.   Een dergelijke overeenkomst is schriftelijk of anderszins gesloten in overeenstemming met de vormvereisten van het recht van de gekozen rechter.

Artikel 43

Jurisdictie ingevolge artikel 13

1.   De gerechten van een verdragsluitende staat die door de partijen zijn gekozen en de gerechten van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de zaak is gelegen, zijn bevoegd om ten aanzien van die zaak redres toe te kennen krachtens artikel 13, lid 1, onder a), b) en c), en artikel 13, lid 4.

2.   De bevoegdheid om redres krachtens artikel 13, lid 1, onder d), of ander voorlopig redres uit hoofde van artikel 13, lid 4, toe te kennen, kan worden uitgeoefend door:

a)

de door de partijen gekozen gerechten, of

b)

de gerechten van een verdragsluitende staat op wiens grondgebied de schuldenaar zich bevindt, indien het redres ingevolge de bewoordingen van het bevel dat het redres toekent, uitsluitend uitvoerbaar is op het grondgebied van die verdragsluitende staat.

3.   Een gerecht is zelfs bevoegd uit hoofde van de voorgaande leden indien de definitieve vaststelling van de in artikel 13, lid 1, bedoelde vordering door een gerecht van een andere verdragsluitende staat of door middel van arbitrage zal of kan plaatsvinden.

Artikel 44

Bevoegdheid om bevelen uit te vaardigen tegen de bewaarder

1.   De gerechten van de plaats waar de bewaarder zijn bestuurlijk centrum heeft, hebben exclusieve bevoegdheid om de bewaarder tot schadevergoeding te veroordelen of bevelen tegen hem uit te vaardigen.

2.   Indien een persoon verzuimt te voldoen aan een krachtens artikel 25 gedaan verzoek en die persoon niet langer bestaat of niet kan worden gevonden met het oogmerk het mogelijk te maken een bevel tegen hem uit te vaardigen waarin van hem wordt verlangd zorg te dragen voor de doorhaling van de inschrijving, hebben de in het voorgaande lid bedoelde gerechten exclusieve bevoegdheid, op verzoek van de schuldenaar of toekomstige schuldenaar, een bevel tegen de bewaarder uit te vaardigen waarin van hem wordt verlangd de inschrijving door te halen.

3.   Indien een persoon verzuimt gevolg te geven aan een bevel van een gerecht waaraan krachtens dit verdrag bevoegdheid toekomt of, in het geval van een nationale zekerheid, een bevel van een bevoegd gerecht dat verlangt dat die persoon zorg draagt voor de wijziging of doorhaling van een inschrijving, kunnen de in lid 1 bedoelde gerechten de bewaarder opdragen de nodige stappen te nemen om dat bevel ten uitvoer te brengen.

4.   Behoudens waar in de voorgaande leden anders is bepaald, kan geen enkel gerecht bevelen uitvaardigen of veroordelingen of uitspraken doen die tegen de bewaarder gericht zijn of die tot strekking hebben hem een verplichting op te leggen.

Artikel 45

Bevoegdheid met betrekking tot insolventieprocedures

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op insolventieprocedures.

HOOFDSTUK XIII

VERHOUDING TOT ANDERE VERDRAGEN

Artikel 45 bis

Verhouding tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de cessie van vorderingenin de internationale handel

Dit verdrag heeft voorrang boven het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de cessie van vorderingen in de internationale handel, opengesteld voor ondertekening te New York op 12 december 2001, voor zover dit betrekking heeft op de cessie van vorderingen die aan internationale zekerheden op luchtvaartuigen, rijdend spoorwegmaterieel en ruimteobjecten gerelateerde geassocieerde rechten zijn.

Artikel 46

Verhouding tot het Unidroit-verdrag inzake internationale financiële leasing

In het protocol kan de verhouding worden bepaald tussen dit verdrag en het Unidroit-verdrag inzake internationale financiële leasing, ondertekend te Ottawa op 28 mei 1988.

HOOFDSTUK XIV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 47

Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding

1.   Dit verdrag staat open voor ondertekening te Kaapstad op 16 november 2001 door staten die deelnemen aan de Diplomatieke Conferentie voor de aanneming van een Verdrag inzake mobiel materieel en een luchtvaartuigprotocol, gehouden te Kaapstad van 29 oktober tot en met 16 november 2001. Na 16 november 2001 staat het verdrag voor alle staten open voor ondertekening op de Zetel van het Internationale Instituut voor de Eenmaking van het Privaatrecht (Unidroit) te Rome, totdat het in werking treedt in overeenstemming met artikel 49.

2.   Dit verdrag is onderworpen aan bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door staten voor welke het verdrag is ondertekend.

3.   Staten die dit verdrag niet ondertekenen kunnen er te allen tijde toe toetreden.

4.   Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geschiedt door de nederlegging van een formele akte daartoe bij de depositaris.

Artikel 48

Regionale organisaties voor economische integratie

1.   Een regionale organisatie voor economische integratie die door soevereine staten is ingesteld en bevoegdheid heeft over bepaalde door dit verdrag beheerste kwesties, kan dit verdrag eveneens ondertekenen, aanvaarden, goedkeuren of ertoe toetreden. De regionale organisatie voor economische integratie heeft in dat geval de rechten en verplichtingen van een verdragsluitende staat, voor zover die organisatie bevoegdheid heeft over zaken die door dit verdrag worden beheerst. Indien het aantal verdragsluitende staten in dit verdrag van belang is, telt de regionale organisatie voor economische integratie niet als een extra verdragsluitende staat naast haar lidstaten die verdragsluitende staat zijn.

2.   De regionale organisatie voor economische integratie doet, op het tijdstip van ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, de depositaris kennisgeving van de door dit verdrag beheerste zaken ten aanzien waarvan haar lidstaten hun bevoegdheid aan die organisatie hebben overgedragen. De regionale organisatie voor economische integratie geeft de depositaris onverwijld kennis van alle wijzigingen van de in overeenstemming met dit lid in de kennisgeving vermelde verdeling van bevoegdheden, met inbegrip van nieuwe overdrachten van bevoegdheden.

3.   Elke verwijzing in dit verdrag naar „verdragsluitende staat” of „verdragsluitende staten” of „staat die partij is” of „staten die partij zijn” is, indien de context zulks vereist, eveneens van toepassing op een regionale organisatie voor economische integratie.

Artikel 49

Inwerkingtreding

1.   Dit verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van drie maanden na de datum van nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, maar uitsluitend met betrekking tot een categorie zaken waarop het protocol van toepassing is:

a)

vanaf de datum van inwerkingtreding van dat protocol;

b)

onder voorbehoud van de in dat protocol genoemde voorwaarden, en

c)

tussen staten die partij zijn bij dit verdrag en dat protocol.

2.   Ten aanzien van andere staten treedt dit verdrag in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van drie maanden na de datum van nederlegging van hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, maar uitsluitend met betrekking tot een categorie zaken waarop het protocol van toepassing is en onder voorbehoud, met betrekking tot dat protocol, van de vereisten van lid 1, onder a), b) en c).

Artikel 50

Interne transacties

1.   Een verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot het protocol, verklaren dat dit verdrag niet van toepassing is op een interne transactie ten opzichte van die staat ten aanzien van alle of sommige soorten zaken.

2.   Niettegenstaande het voorgaande lid zijn de bepalingen van artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 1, artikel 16, hoofdstuk V, artikel 29, en alle bepalingen van dit verdrag met betrekking tot ingeschreven zekerheden van toepassing op een interne transactie.

3.   Indien een kennisgeving van een nationale zekerheid in het Internationale Register is ingeschreven, wordt de voorrang die de houder van die zekerheid krachtens artikel 29 heeft niet aangetast door het feit dat een andere persoon een dergelijke zekerheid is gaan houden ingevolge cessie of subrogatie krachtens het toepasselijke recht.

Artikel 51

Toekomstige protocollen

1.   De depositaris kan, in samenwerking met door hem daartoe geschikt geachte niet-gouvernementele organisaties, werkgroepen instellen om de haalbaarheid te beoordelen van uitbreiding van de toepassing van dit verdrag door middel van een of meer protocollen tot zaken van ongeacht welke categorie mobiel materieel met een hoge waarde, anders dan een categorie als bedoeld in artikel 2, lid 3, waarvan elk exemplaar voor individualisering vatbaar is, en tot de aan deze zaken gerelateerde geassocieerde rechten.

2.   De depositaris deelt de tekst van het voorontwerp van een protocol met betrekking tot een categorie zaken dat door een dergelijke werkgroep is voorbereid mede aan alle staten die partij zijn bij dit verdrag, aan alle lidstaten van de depositaris, aan de lidstaten van de Verenigde Naties die geen lid zijn van de depositaris en aan de betrokken intergouvernementele organisaties, en nodigt deze staten en organisaties uit deel te nemen aan intergouvernementele onderhandelingen voor de voltooiing van een ontwerp-protocol op basis van dat voorontwerp van een protocol.

3.   De depositaris deelt de tekst van het voorontwerp van een protocol dat door een dergelijke werkgroep is voorbereid ook mede aan de door hem daartoe geschikt geachte niet-gouvernementele organisaties. Deze niet-gouvernementele organisaties worden onverwijld uitgenodigd commentaar op de tekst van het voorontwerp van een protocol bij de depositaris in te dienen en als waarnemers aan de voorbereiding van een ontwerp-protocol deel te nemen.

4.   Indien de bevoegde organen van de depositaris van oordeel zijn dat het ontwerp-protocol gereed is voor aanneming, roept de depositaris een diplomatieke conferentie bijeen voor de aanneming ervan.

5.   Zodra een protocol is aangenomen, is dit verdrag, onder voorbehoud van lid 6, van toepassing op de categorie zaken die door het protocol wordt bestreken.

6.   Artikel 45 bis van dit verdrag is uitsluitend op een dergelijk protocol van toepassing indien zulks in het protocol uitdrukkelijk wordt bepaald.

Artikel 52

Territoriale eenheden

1.   Indien een verdragsluitende staat territoriale eenheden heeft waarin verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn op de in dit verdrag geregelde aangelegenheden kan deze staat, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat dit verdrag zich uitstrekt tot al zijn territoriale eenheden of slechts een of meer daarvan en kan hij zijn verklaring te allen tijde wijzigen door indiening van een andere verklaring.

2.   In een dergelijke verklaring worden de territoriale eenheden waarop dit verdrag van toepassing is, uitdrukkelijk genoemd.

3.   Indien een verdragsluitende staat geen verklaring ingevolge lid 1 heeft afgelegd, is dit verdrag van toepassing op alle territoriale eenheden van die staat.

4.   Indien een verdragsluitende staat de toepasselijkheid van dit verdrag uitbreidt tot een of meer van zijn territoriale eenheden, kunnen de ingevolge dit verdrag toegestane verklaringen worden afgelegd ten aanzien van elke afzonderlijke territoriale eenheid, en kunnen de verklaringen die ten aanzien van de ene territoriale eenheid worden afgelegd, verschillen van die welke ten aanzien van een andere territoriale eenheid worden afgelegd.

5.   Indien de toepasselijkheid van dit verdrag zich krachtens een verklaring ingevolge lid 1 uitstrekt tot een of meer territoriale eenheden van een verdragsluitende staat:

a)

wordt de schuldenaar uitsluitend geacht zich in een verdragsluitende staat te bevinden indien hij is opgericht of tot stand gekomen krachtens een wet die van kracht is in een territoriale eenheid waarop dit verdrag van toepassing is of indien hij zijn maatschappelijke of statutaire zetel, bestuurlijk centrum, plaats van bedrijfsuitoefening of gewone verblijfplaats heeft in een territoriale eenheid waarop dit verdrag van toepassing is;

b)

verwijst elke verwijzing naar de plaats van de zaak in een verdragsluitende staat naar de plaats van de zaak in een territoriale eenheid waarop dit verdrag van toepassing is, en

c)

wordt elke verwijzing naar de administratieve autoriteiten in die verdragsluitende staat uitgelegd als een verwijzing naar de administratieve autoriteiten die bevoegd zijn in een territoriale eenheid waarop dit verdrag van toepassing is.

Artikel 53

Keuze van gerechten

Een verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot het protocol, verklaren welk „gerecht” of welke „gerechten” aangewezen zijn voor de toepassing van artikel 1 en hoofdstuk XII van dit verdrag.

Artikel 54

Verklaringen met betrekking tot rechtsmiddelen

1.   Een verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot het protocol verklaren dat, zolang de bezwaarde zaak is gelegen binnen of wordt beheerd vanuit zijn grondgebied, de zekerheidnemer de zaak in dat grondgebied niet in leasing geeft.

2.   Een verdragsluitende staat verklaart, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot het protocol, of een rechtsmiddel dat de schuldeiser ter beschikking staat ingevolge de bepalingen van dit verdrag en waarvan de toepassing ingevolge deze bepalingen niet is onderworpen aan een verzoek bij het gerecht, al dan niet uitsluitend met toestemming van het gerecht mag worden toegepast.

Artikel 55

Verklaringen met betrekking tot redres hangende definitieve vaststelling

Een verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot het protocol verklaren dat hij de bepalingen van artikel 13 of artikel 43, of beide, geheel of gedeeltelijk niet zal toepassen. In de verklaring moet worden vermeld onder welke voorwaarden het desbetreffende artikel zal worden toegepast, indien het gedeeltelijk zal worden toegepast, of anders welke andere vormen van voorlopig redres zullen worden toegepast.

Artikel 56

Voorbehouden en verklaringen

1.   Ten aanzien van dit verdrag kunnen geen voorbehouden worden gemaakt, maar uit hoofde van de artikelen 39, 40, 50, 52, 53, 54, 55, 57, 58 en 60 toegestane verklaringen kunnen in overeenstemming met deze artikelen worden afgelegd.

2.   Van elke verklaring of latere verklaring of elke intrekking van een verklaring ingevolge dit verdrag wordt schriftelijke kennisgeving aan de depositaris gedaan.

Artikel 57

Latere verklaringen

1.   Een staat die partij is kan te allen tijde na de datum waarop dit verdrag voor hem in werking is getreden door middel van een daartoe aan de depositaris gerichte kennisgeving een latere verklaring afleggen, anders dan een uit hoofde van artikel 60 toegestane verklaring.

2.   Later afgelegde verklaringen worden van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris. Indien in de kennisgeving een langer tijdvak voor het van kracht worden van die verklaring is vermeld, wordt de verklaring van kracht na het verstrijken van dit langere tijdvak na de ontvangst van de kennisgeving door de depositaris.

3.   Niettegenstaande de voorgaande leden blijft dit verdrag ten aanzien van alle rechten en zekerheden die voor de datum van het van kracht worden van die latere verklaring zijn ontstaan, van toepassing alsof geen latere verklaring was afgelegd.

Artikel 58

Intrekking van verklaringen

1.   Elke staat die partij is en die een verklaring uit hoofde van dit verdrag heeft afgelegd, anders dan een uit hoofde van artikel 60 toegestane verklaring, kan deze verklaring te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de depositaris. Deze intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris.

2.   Niettegenstaande het voorgaande lid blijft dit verdrag ten aanzien van alle rechten en zekerheden die voor de datum van het van kracht worden van die intrekking zijn ontstaan, van toepassing alsof de verklaring niet was ingetrokken.

Artikel 59

Opzeggingen

1.   Elke staat die partij is kan dit verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.

2.   De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van twaalf maanden na de datum waarop de kennisgeving door de depositaris is ontvangen.

3.   Niettegenstaande de voorgaande leden blijft dit verdrag ten aanzien van alle rechten en zekerheden die zijn ontstaan voor de datum van het van kracht worden van een opzegging, van toepassing alsof geen opzegging had plaatsgevonden.

Artikel 60

Overgangsbepalingen

1.   Tenzij op enig tijdstip door een verdragsluitende staat anders wordt verklaard, is dit verdrag niet van toepassing op reeds bestaande rechten of zekerheden, die de voorrang behouden die zij krachtens het toepasselijke recht genoten voor de datum van inwerkingtreding van dit verdrag.

2.   Voor de toepassing van artikel 1, onder v), en voor de vaststelling van voorrang ingevolge dit verdrag:

a)

wordt verstaan onder „datum van inwerkingtreding van dit verdrag”, in relatie tot een schuldenaar, het tijdstip waarop dit verdrag in werking treedt of het tijdstip wanneer de staat waarin de schuldenaar zich bevindt een verdragsluitende staat wordt, naargelang welke datum later valt,

en

b)

bevindt de schuldenaar zich in een staat waar hij zijn bestuurlijk centrum heeft of, indien hij geen bestuurlijk centrum heeft, zijn plaats van bedrijfsuitoefening of, indien hij meer dan een plaats van bedrijfsuitoefening heeft, zijn voornaamste plaats van bedrijfsuitoefening of, indien hij geen plaats van bedrijfsuitoefening heeft, zijn gewone verblijfplaats.

3.   Een verdragsluitende staat kan in zijn verklaring ingevolge lid 1 een datum vermelden, niet vroeger dan drie jaar na de datum waarop de verklaring van kracht wordt, wanneer dit verdrag en het protocol van toepassing zullen worden, ten behoeve van de vaststelling van voorrang, met inbegrip van de bescherming van bestaande voorrang, op reeds bestaande rechten of zekerheden ontstaan uit een overeenkomst gesloten op een tijdstip dat de schuldenaar zich in een in het voorgaande lid onder b), bedoelde staat bevond, doch uitsluitend in de mate en op de wijze genoemd in zijn verklaring.

Artikel 61

Herzieningsconferenties, wijzigingen en daaraan gerelateerde aangelegenheden

1.   De depositaris stelt jaarlijks, of op een zodanig ander tijdstip als de omstandigheden vereisen, verslagen op voor de staten die partij zijn met betrekking tot de wijze waarop het bij dit verdrag ingestelde internationale stelsel in de praktijk heeft gefunctioneerd. Bij de opstelling van deze verslagen neemt de depositaris de verslagen van de Toezichthoudende Autoriteit betreffende de werking van het internationale inschrijvingssysteem in aanmerking.

2.   Op verzoek van ten minste vijfentwintig procent van de staten die partij zijn, wordt door de depositaris, in overleg met de Toezichthoudende Autoriteit, van tijd tot tijd een herzieningsconferentie van de staten die partij zijn bijeengeroepen, ter bestudering van:

a)

de praktische werking van dit verdrag en de doeltreffendheid ervan bij de bevordering van de op onderpand van activa gebaseerde financiering en leasing van de zaken waarop de bepalingen van dit verdrag van toepassing zijn;

b)

de juridische interpretatie en de toepassing van de bepalingen van dit verdrag en het reglement;

c)

de werking van het internationale inschrijvingsstelsel, de prestaties van de bewaarder en het toezicht op hem door de Toezichthoudende Autoriteit, met inachtneming van de verslagen van de Toezichthoudende Autoriteit, en

d)

de vraag of het wenselijk is wijzigingen aan te brengen in dit verdrag of in de regelingen inzake het Internationale Register.

3.   Onverminderd lid 4 wordt een wijziging van dit verdrag goedgekeurd met een meerderheid van ten minste tweederde van de staten die partij zijn en die aan de in het voorgaande lid bedoelde conferentie deelnemen, en treedt deze vervolgens in werking ten aanzien van de staten die de wijziging hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd indien deze, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 49 inzake zijn inwerkingtreding, door drie staten is bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd.

4.   Indien de voorgestelde wijziging van dit verdrag is bedoeld om toe te passen op meer dan een categorie materieel, dient de wijziging eveneens te worden goedgekeurd door een meerderheid van ten minste tweederde van de staten die partij zijn bij elk protocol en die aan de in lid 2 bedoelde conferentie deelnemen.

Artikel 62

Depositaris en taken van de depositaris

1.   De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden nedergelegd bij het Internationale Instituut voor de Eenmaking van het Privaatrecht (Unidroit), dat hierbij tot depositaris wordt benoemd.

2.   De depositaris:

a)

stelt alle verdragsluitende staten op de hoogte van:

i)

elke nieuwe ondertekening of nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, tezamen met de datum daarvan;

ii)

de datum van inwerkingtreding van dit verdrag;

iii)

elke verklaring afgelegd in overeenstemming met dit verdrag, tezamen met de datum daarvan;

iv)

de intrekking of wijziging van verklaringen, tezamen met de datum daarvan; en

v)

kennisgevingen van opzegging van dit verdrag, tezamen met de datum daarvan en de datum waarop de opzegging van kracht wordt;

b)

zendt gewaarmerkte afschriften van dit verdrag aan alle verdragsluitende staten;

c)

doet de Toezichthoudende Autoriteit en de bewaarder een afschrift toekomen van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, tezamen met de datum van nederlegging daarvan, van elke verklaring of intrekking of wijziging van een verklaring en van elke kennisgeving van opzegging, tezamen met de datum van kennisgeving daarvan, zodat de daarin vervatte informatie eenvoudig en volledig beschikbaar is, en

d)

verricht de overige voor een depositaris gebruikelijke taken.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Kaapstad, de zestiende november tweeduizend een, in een enkel oorspronkelijk exemplaar in de Engelse, de Franse, de Spaanse, de Arabische, de Chinese en de Russische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek; deze authenticiteit is geldig na verificatie, binnen negentig dagen na heden, van de onderlinge overeenstemming van de teksten door het Gemeenschappelijk secretariaat van de Conferentie onder het gezag van de voorzitter van de Conferentie.


PROTOCOL

bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden

DE PARTIJEN BIJ DIT PROTOCOL,

OVERWEGENDE dat het nodig is het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel (hierna te noemen „het verdrag”) voor zover het betrekking heeft op luchtvaartuigmaterieel, in het licht van de in de preambule tot het verdrag vervatte doeleinden te implementeren,

INDACHTIG de behoefte het verdrag aan te passen om tegemoet te komen aan de specifieke vereisten van de financiering van luchtvaartuigen en de reikwijdte van het verdrag uit te breiden tot verkoopcontracten van luchtvaartuigmaterieel,

INDACHTIG de beginselen en doeleinden van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, ondertekend te Chicago op 7 december 1944,

ZIJN de volgende bepalingen met betrekking tot luchtvaartuigmaterieel OVEREENGEKOMEN:

HOOFDSTUK I

REIKWIJDTE EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel I

Begripsomschrijvingen

1.   De in dit protocol gebruikte termen hebben, behoudens indien de context anders vereist, de betekenis die daaraan in het verdrag wordt gegeven.

2.   In dit protocol worden de volgende termen gebruikt met de hieronder omschreven betekenis:

a)   „luchtvaartuig”: een luchtvaartuig zoals omschreven voor de toepassing van het Verdrag van Chicago dat hetzij een luchtvaartuigcasco is met daarop geïnstalleerde luchtvaartuigmotoren, hetzij een helikopter;

b)   „luchtvaartuigmotoren”: luchtvaartuigmotoren (anders dan die welke worden gebruikt door de krijgsmacht, douane of politie) die worden aangedreven door straalaandrijving of turbine- of zuigertechnologie en die:

c)   „luchtvaartuigzaken”: luchtvaartuigcasco's, luchtvaartuigmotoren en helikopters;

d)   „luchtvaartuigregister”: een door een staat of een gemeenschappelijke registratieautoriteit gehouden register voor de toepassing van het Verdrag van Chicago;

e)   „luchtvaartuigcasco's”: luchtvaartuigcasco's (anders dan die welke worden gebruikt door de krijgsmacht, douane of politie) die, indien daarop geschikte luchtvaartuigmotoren zijn geïnstalleerd, van de bevoegde luchtvaartautoriteiten een typegoedkeuring hebben voor het vervoer van:

f)   „gemachtigde partij”: de in artikel XIII, lid 3, bedoelde partij;

g)   „Verdrag van Chicago”: het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, ondertekend te Chicago op 7 december 1944, zoals gewijzigd, en de bijlagen daarbij;

h)   „gemeenschappelijke registratieautoriteit”: de autoriteit die een register houdt in overeenstemming met artikel 77 van het Verdrag van Chicago zoals geïmplementeerd door de op 14 december 1967 door de Raad van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie aangenomen resolutie inzake de nationaliteit en inschrijving van luchtvaartuigen geëxploiteerd door internationale exploitatie-instellingen;

i)   „doorhaling van de inschrijving van het luchtvaartuig”: doorhaling van de inschrijving van het luchtvaartuig uit het luchtvaartuigregister in overeenstemming met het Verdrag van Chicago;

j)   „garantieovereenkomst”: een overeenkomst die door een persoon in de hoedanigheid van garant wordt gesloten;

k)   „garant”: een persoon die, tot zekerheid van de nakoming van verbintenissen jegens een schuldeiser die door een zekerheidsovereenkomst of andere overeenkomst zijn zekergesteld, een borgstelling of een betalingsgarantie of een „standby letter of credit” of andere vorm van kredietverzekering geeft of afgeeft;

l)   „helikopters”: luchtvaartuigen die zwaarder dan de lucht zijn (anders dan die welke worden gebruikt door de krijgsmacht, douane of politie) en die in de lucht hoofdzakelijk worden gedragen door de werking van de lucht op een of meer door een krachtbron aangedreven rotors op hoofdzakelijk verticale assen en die van de bevoegde luchtvaartautoriteiten een typegoedkeuring hebben gekregen voor het vervoer van:

m)   „insolventiegerelateerde gebeurtenis”:

i)

de aanvang van de insolventieprocedure, of

ii)

de verklaarde intentie tot het opschorten of het feitelijk opschorten van betalingen door de schuldenaar indien het recht van de schuldeiser om een insolventieprocedure tegen de schuldenaar aanhangig te maken of rechtsmiddelen toe te passen ingevolge het verdrag, door de wet of door staatsoptreden wordt belemmerd of geschorst;

n)   „primaire bevoegdheid bij insolventie”: de verdragsluitende staat waar het centrum van de hoofdbelangen van de schuldenaar is gelegen, dat ter zake wordt geacht de plaats van de statutaire zetel van de schuldenaar te zijn of, indien er geen statutaire zetel is, de plaats waar de schuldenaar is opgericht of tot stand gekomen, tenzij anders wordt bewezen;

o)   „registratieautoriteit”: de nationale autoriteit of de gemeenschappelijke registratieautoriteit die in een verdragsluitende staat een luchtvaartuigregister houdt en verantwoordelijk is voor de inschrijving en doorhaling van de inschrijving van een luchtvaartuig in overeenstemming met het Verdrag van Chicago, en

p)   „staat van inschrijving”: ten aanzien van een luchtvaartuig, de staat in wiens nationale register een luchtvaartuig is ingeschreven of de staat waar de gemeenschappelijke registratieautoriteit die het luchtvaartuigregister houdt, is gelegen.

Artikel II

Toepassing van het verdrag ten aanzien van luchtvaartuigzaken

1.   Het verdrag is van toepassing op luchtvaartuigzaken zoals voorzien door de bepalingen van dit protocol.

2.   Het verdrag en dit protocol zijn bekend als het inzake internationale zekerheden op mobiel materieel zoals toegepast op luchtvaartuigzaken.

Artikel III

Toepassing van het verdrag op verkopen

De volgende bepalingen van het verdrag zijn van toepassing alsof verwijzingen naar een overeenkomst waarbij een internationale zekerheid wordt gevestigd of in zo’n zekerheid wordt voorzien verwijzingen waren naar een verkoopcontract en alsof verwijzingen naar een internationale zekerheid, een toekomstige internationale zekerheid, de schuldenaar en de schuldeiser verwijzingen waren naar respectievelijk een verkoop, een toekomstige verkoop, de verkoper en de koper:

de artikelen 3 en 4;

artikel 16, lid 1, onder a);

artikel 19, lid 4;

artikel 20, lid 1 (ten aanzien van de inschrijving van een verkoopcontract of een toekomstige verkoop);

artikel 25, lid 2 (ten aanzien van een toekomstige verkoop); en

artikel 30.

Bovendien zijn de algemene bepalingen van artikel 1, artikel 5, de hoofdstukken IV tot en met VII, artikel 29 (anders dan artikel 29, lid 3, dat is vervangen door artikel XIV, leden 1 en 2), hoofdstuk X, hoofdstuk XII (anders dan artikel 43), hoofdstuk XIII en hoofdstuk XIV (anders dan artikel 60) van toepassing op verkoopcontracten en toekomstige verkopen.

Artikel IV

Reikwijdte

1.   Zonder afbreuk te doen aan artikel 3, lid 1, van het verdrag, is het verdrag eveneens van toepassing met betrekking tot een helikopter, of tot een bij een luchtvaartuig behorend luchtvaartuigcasco, die zijn ingeschreven in een luchtvaartuigregister van een verdragsluitende staat die de staat van inschrijving is, en wordt deze inschrijving, indien deze is gedaan uit hoofde van een overeenkomst tot inschrijving van het luchtvaartuig, geacht te zijn gedaan op het tijdstip van de overeenkomst.

2.   Voor de toepassing van de omschrijving van „interne transactie” in artikel 1 van het verdrag:

a)

bevindt een luchtvaartuigcasco zich in de staat van inschrijving van het luchtvaartuig waarvan het een onderdeel vormt;

b)

bevindt een luchtvaartuigmotor zich in de staat van inschrijving van het luchtvaartuig waarop hij is geïnstalleerd of, indien de motor niet op een luchtvaartuig is geïnstalleerd, waar hij zich fysiek bevindt, en

c)

bevindt een helikopter zich in zijn staat van inschrijving, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst waarbij de zekerheid wordt gevestigd of in de zekerheid wordt voorzien.

3.   De partijen kunnen, door middel van een schriftelijke overeenkomst, de toepassing van artikel XI uitsluiten en, in hun onderlinge betrekkingen, van de bepalingen van dit protocol afwijken of de rechtsgevolgen ervan wijzigen, met uitzondering van artikel IX, leden 2, 3 en 4.

Artikel V

Formaliteiten, rechtsgevolgen en inschrijving van verkoopcontracten

1.   Voor de toepassing van dit protocol is een verkoopcontract een contract dat:

a)

schriftelijk is;

b)

betrekking heeft op een luchtvaartuigzaak ten aanzien waarvan de verkoper beschikkingsbevoegd is, en

c)

het mogelijk maakt de luchtvaartuigzaak te identificeren in overeenstemming met dit protocol.

2.   Een verkoopcontract draagt de rechten van de verkoper op de luchtvaartuigzaak in overeenstemming met de bedingen van de overeenkomst over op de koper.

3.   De inschrijving van een verkoopcontract blijft voor onbepaalde duur van kracht. De inschrijving van een toekomstige verkoop blijft van kracht totdat deze wordt doorgehaald of totdat het eventueel in de inschrijving vermelde tijdvak is verstreken.

Artikel VI

Vertegenwoordigingsbevoegdheid

Een persoon kan in het kader van een agentschap, trust of in een andere vertegenwoordigende hoedanigheid een overeenkomst of verkoop sluiten en een internationale zekerheid op of verkoop van een luchtvaartuigzaak inschrijven. In een dergelijk geval is die persoon bevoegd rechten en zekerheden ingevolge het verdrag te doen gelden.

Artikel VII

Beschrijving van luchtvaartuigzaken

Een beschrijving van een luchtvaartuigzaak die het serienummer van de fabrikant, de naam van de fabrikant en de aanduiding van het model bevat is noodzakelijk en voldoende om het voorwerp te identificeren voor de toepassing van artikel 7, onder c), van het verdrag en artikel V, lid 1, onder c), van dit protocol.

Artikel VIII

Rechtskeuze

1.   Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien een verdragsluitende staat een verklaring ingevolge artikel XXX, lid 1, heeft afgelegd.

2.   De partijen bij een overeenkomst, of een verkoopcontract, of een daaraan gerelateerde garantieovereenkomst of achterstellingsovereenkomst kunnen overeenkomen door welk recht hun contractuele rechten en verplichtingen, geheel of ten dele, worden beheerst.

3.   Tenzij anders is overeengekomen, is de verwijzing in het voorgaande lid naar het door de partijen gekozen recht een verwijzing naar de regels van het nationale recht van de aangewezen staat of, indien die staat uit meerdere territoriale eenheden bestaat, het nationale recht van de aangewezen territoriale eenheid.

HOOFDSTUK II

RECHTSMIDDELEN BIJ VERZUIM, RANGORDE EN CESSIE

Artikel IX

Wijziging van de bepalingen inzake rechtsmiddelen bij verzuim

1.   Naast de in hoofdstuk III van het verdrag bedoelde rechtsmiddelen kan de schuldeiser, voor zover de schuldenaar daar op enig tijdstip mee heeft ingestemd en onder de in dat hoofdstuk genoemde omstandigheden:

a)

de doorhaling van de inschrijving van het luchtvaartuig bewerkstelligen; en

b)

de uitvoer en de fysieke overbrenging bewerkstelligen van de luchtvaartuigzaak uit het grondgebied waar dit zich bevindt.

2.   De schuldeiser past de in het voorgaande lid genoemde rechtsmiddelen niet toe zonder de voorafgaande schriftelijke instemming van de houder van een ingeschreven zekerheid die in rang gaat boven die van de schuldeiser.

3.   Artikel 8, lid 3, van het verdrag is niet van toepassing op luchtvaartuigzaken. De door het verdrag met betrekking tot een luchtvaartuigzaak toegekende rechtsmiddelen moeten op een in commercieel opzicht redelijke wijze worden toegepast. Een rechtsmiddel wordt geacht op een in commercieel opzicht redelijke wijze te zijn toegepast indien het is toegepast in overeenstemming met een beding van de overeenkomst, behoudens indien een dergelijk beding kennelijk onredelijk is.

4.   Een zekerheidnemer die ten minste tien werkdagen van tevoren een schriftelijke kennisgeving van een voorgenomen verkoop of leasing aan belanghebbenden heeft gegeven, wordt geacht te voldoen aan het vereiste van het verschaffen van een „redelijke voorafgaande kennisgeving”, bedoeld in artikel 8, lid 4, van het verdrag. Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat een zekerheidnemer en een zekerheidgever of een garant overeenkomen dat de voorafgaande kennisgeving eerder moet geschieden.

5.   De registratieautoriteit in een verdragsluitende staat willigt, onverminderd eventuele toepasselijke veiligheidswetten en -voorschriften, een verzoek om doorhaling van de inschrijving en uitvoer in, indien:

a)

het verzoek naar behoren is ingediend door de gemachtigde partij krachtens een vastgelegde onherroepelijke machtiging voor doorhaling van de inschrijving en voor een uitvoerverzoek, en

b)

de gemachtigde partij aan de registratieautoriteit, indien zij zulks verlangt, verklaart dat alle ingeschreven zekerheden die een hogere rang hebben dan die van de schuldeiser ten gunste van wie de machtiging is afgegeven, zijn opgeheven of dat de houders van dergelijke zekerheden met doorhaling van de inschrijving en uitvoer hebben ingestemd.

6.   Een zekerheidnemer die voornemens is over te gaan tot het bewerkstelligen van doorhaling van de inschrijving en uitvoer van een luchtvaartuig ingevolge lid 1, anders dan krachtens een bevel van het gerecht, geeft een redelijke voorafgaande schriftelijke kennisgeving van de voorgenomen doorhaling van de inschrijving en uitvoer aan:

a)

de in artikel 1, onder m), i) en ii), van het verdrag bedoelde belanghebbenden, en

b)

de in artikel 1, onder m), iii), van het verdrag bedoelde belanghebbenden die binnen een redelijke tijd voorafgaand aan de doorhaling van de inschrijving en uitvoer aan de zekerheidnemer kennisgeving van hun rechten hebben gedaan.

Artikel X

Wijziging van bepalingen met betrekking tot redres hangende definitieve vaststelling

1.   Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien een verdragsluitende staat een verklaring ingevolge artikel XXX, lid 2, heeft afgelegd en in de in die verklaring aangegeven mate.

2.   Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van het verdrag wordt in verband met het verkrijgen van redres onder „spoedig” verstaan, binnen het aantal werkdagen, vanaf de dag van indiening van het verzoek om redres, dat wordt vermeld in een door de verdragsluitende staat waarin het verzoek wordt gedaan afgelegde verklaring.

3.   Artikel 13, lid 1, van het verdrag is van toepassing, met toevoeging, onmiddellijk na punt d), van het volgende:

„e)

indien de schuldenaar en de schuldeiser zulks op enig tijdstip in het bijzonder overeenkomen, de verkoop en aanwending van de opbrengsten daarvan”, en artikel 43, lid 2, is van toepassing met invoeging van de woorden „en e)”, na de woorden „artikel 13, lid 1, onder d)”.

4.   De eigendom of elk ander recht van de schuldenaar dat overgaat bij een verkoop ingevolge het voorgaande lid is vrij van elk ander recht waarboven de internationale zekerheid van de schuldeiser krachtens de bepalingen van artikel 29 van het verdrag voorrang heeft.

5.   De schuldeiser en schuldenaar of andere belanghebbenden kunnen schriftelijk overeenkomen de toepassing van artikel 13, lid 2, van het verdrag uit te sluiten.

6.   Ten aanzien van de in artikel IX, lid 1, genoemde rechtsmiddelen geldt dat:

a)

deze beschikbaar worden gesteld door de registratieautoriteit en andere administratieve autoriteiten in een verdragsluitende staat, naargelang hetgeen van toepassing is, uiterlijk vijf werkdagen nadat de schuldeiser die autoriteiten ervan kennis heeft gegeven dat het in artikel IX, lid 1, bedoelde redres is toegekend of, ingeval het redres is toegekend door een buitenlands gerecht, is erkend door een gerecht van die verdragsluitende staat, en dat de schuldeiser gerechtigd is die rechtsmiddelen in overeenstemming met het verdrag te bewerkstelligen, en

b)

de desbetreffende autoriteiten met spoed met de schuldeiser samenwerken en deze bijstaan bij de toepassing van deze rechtsmiddelen in overeenstemming met de toepasselijke wetten en voorschriften inzake de veiligheid van de luchtvaart.

7.   De leden 2 en 6 doen geen afbreuk aan de toepasselijke wetten en voorschriften inzake de veiligheid van de luchtvaart.

Artikel XI

Rechtsmiddelen bij insolventie

1.   Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien een verdragsluitende staat die de primaire rechtsmacht bij insolventie heeft, een verklaring ingevolge artikel XXX, lid 3, heeft afgelegd.

2.   Indien zich een insolventiegerelateerde gebeurtenis voordoet, stelt de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, onder voorbehoud van lid 7, de luchtvaartuigzaak in het bezit van de schuldeiser, uiterlijk op het vroegste van de volgende twee tijdstippen:

a)

aan het einde van de wachttermijn, en

b)

op de datum waarop de schuldeiser gerechtigd zou zijn tot bezit van de luchtvaartuigzaak indien dit artikel niet van toepassing zou zijn.

3.   Voor de toepassing van dit artikel is de „wachttermijn” het tijdvak dat wordt vermeld in een verklaring van de verdragsluitende staat die de primaire rechtsmacht bij insolventie heeft.

4.   Verwijzingen in dit artikel naar de „curator” zijn verwijzingen naar die persoon in zijn officiële en niet in zijn persoonlijke hoedanigheid.

5.   Tenzij en totdat de schuldeiser de gelegenheid is gegeven tot inbezitneming ingevolge lid 2:

a)

bewaart de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, de luchtvaartuigzaak en zorgt hij voor de instandhouding van de zaak en van de waarde ervan in overeenstemming met de overeenkomst, en

b)

is de schuldeiser gerechtigd andere vormen van tussentijds redres te verzoeken die ingevolge het toepasselijke recht beschikbaar zijn.

6.   Punt a) van het voorgaande lid vormt geen beletsel voor het gebruik van de luchtvaartuigzaak krachtens afspraken voor de bewaring van de luchtvaartuigzaak en voor de instandhouding van de zaak en van de waarde ervan.

7.   De curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, mag de luchtvaartuigzaak in bezit houden indien hij, op het in lid 2 bedoelde tijdstip, alle gevallen van verzuim, anders dan een verzuim ontstaan door de opening van een insolventieprocedure, heeft gezuiverd en ermee heeft ingestemd alle toekomstige verbintenissen uit hoofde van de overeenkomst na te komen. Ten aanzien van een verzuim bij de nakoming van die toekomstige verbintenissen is geen tweede wachttermijn van toepassing.

8.   Ten aanzien van de in artikel IX, lid 1, genoemde rechtsmiddelen geldt dat:

a)

deze beschikbaar worden gesteld door de registratieautoriteit en andere administratieve autoriteiten in een verdragsluitende staat, naargelang hetgeen van toepassing is, uiterlijk vijf werkdagen na de datum waarop de schuldeiser die autoriteiten ervan kennis heeft gegeven dat hij gerechtigd is die rechtsmiddelen in overeenstemming met het verdrag te bewerkstelligen, en

b)

de desbetreffende autoriteiten met spoed met de schuldeiser samenwerken en deze bijstaan bij de toepassing van deze rechtsmiddelen in overeenstemming met de toepasselijke wetten en voorschriften inzake de veiligheid van de luchtvaart.

9.   De toepassing van de door het verdrag of dit protocol toegestane rechtsmiddelen mag na de in lid 2 bedoelde datum niet worden belemmerd of vertraagd.

10.   De verbintenissen van de schuldenaar ingevolge de overeenkomst mogen zonder de instemming van de schuldeiser niet worden gewijzigd.

11.   Niets in het voorgaande lid mag zodanig worden uitgelegd dat de eventuele bevoegdheid van de curator ingevolge het toepasselijke recht om de overeenkomst te beëindigen, wordt aangetast.

12.   Geen enkel recht of zekerheid, behoudens buitencontractuele rechten of zekerheden van een categorie waarop een verklaring ingevolge artikel 39, lid 1, van toepassing is, heeft bij een insolventieprocedure voorrang boven ingeschreven zekerheden.

13.   Het verdrag zoals gewijzigd door artikel IX van dit protocol is van toepassing op de aanwending van rechtsmiddelen ingevolge dit artikel.

2.   Indien zich een insolventiegerelateerde gebeurtenis voordoet, stelt de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, op verzoek van de schuldeiser, de schuldeiser binnen de in een verklaring van een verdragsluitende staat ingevolge artikel XXX, lid 3, genoemde termijn, ervan in kennis of hij:

a)

alle gevallen van verzuim, anders dan een verzuim ontstaan door de opening van een insolventieprocedure, zal zuiveren en ermee instemt alle toekomstige verbintenissen uit hoofde van de overeenkomst en de daaraan gerelateerde transactiedocumenten na te komen, of

b)

de schuldeiser in de gelegenheid zal stellen de luchtvaartuigzaak, in overeenstemming met het toepasselijke recht, in bezit te nemen.

3.   Het in lid 2, onder b), bedoelde toepasselijke recht kan het gerecht toestaan te verlangen dat een aanvullende maatregel wordt genomen of een aanvullende garantie wordt gesteld.

4.   De schuldeiser levert bewijs van zijn vorderingen en bewijst dat zijn internationale zekerheid is ingeschreven.

5.   Indien de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, geen kennisgeving doet in overeenstemming met lid 2, of indien de curator of de schuldenaar heeft verklaard dat hij de schuldeiser in de gelegenheid stelt de luchtvaartuigzaak in bezit te nemen, maar verzuimt zulks te doen, kan het gerecht de schuldeiser toestaan de luchtvaartuigzaak in bezit te nemen op de door het gerecht bevolen voorwaarden en kan het gerecht verlangen dat een aanvullende maatregel wordt genomen of een aanvullende garantie wordt gesteld.

6.   Hangende een beslissing door een gerecht ter zake van de vordering en de internationale zekerheid, wordt de luchtvaartuigzaak niet verkocht.

Artikel XII

Bijstand bij insolventie

1.   Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien een verdragsluitende staat een verklaring ingevolge artikel XXX, lid 1, heeft afgelegd.

2.   De gerechten van een verdragsluitende staat waarin zich een luchtvaartuigzaak bevindt, werken bij de uitvoering van de bepalingen van artikel XI, in overeenstemming met het recht van de verdragsluitende staat, in de ruimst mogelijke mate samen met buitenlandse gerechten en buitenlandse curatoren.

Artikel XIII

Machtiging voor een doorhaling van de inschrijving en een uitvoerverzoek

1.   Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien een verdragsluitende staat een verklaring ingevolge artikel XXX, lid 1, heeft afgelegd.

2.   Indien de schuldenaar een onherroepelijke machtiging voor doorhaling van een inschrijving en een uitvoerverzoek heeft afgegeven die in hoofdzaak overeenstemt met het bij dit protocol gevoegde formulier, en deze machtiging ter inschrijving bij de registratieautoriteit heeft ingediend, wordt die machtiging aldus ingeschreven.

3.   De persoon ten gunste van wie de machtiging is afgegeven (de „gemachtigde partij”) of de officieel door hem aangewezen persoon is de enige persoon die gerechtigd is de in artikel IX, lid 1, bedoelde rechtsmiddelen toe te passen en kan dit uitsluitend doen in overeenstemming met de machtiging en de toepasselijke wetten en voorschriften inzake de veiligheid van de luchtvaart. Deze machtiging kan niet door de schuldenaar worden ingetrokken zonder de schriftelijke instemming van de gemachtigde partij. Op verzoek van de gemachtigde partij verwijdert de registratieautoriteit een machtiging uit het register.

4.   De registratieautoriteit en andere administratieve autoriteiten in verdragsluitende staten werken met spoed samen met de gemachtigde partij en verlenen haar bijstand bij de toepassing van de in artikel IX bedoelde rechtsmiddelen.

Artikel XIV

Wijziging van bepalingen inzake voorrang

1.   Een koper van een luchtvaartuigzaak krachtens een ingeschreven verkoop verwerft zijn recht op die zaak vrij van een later ingeschreven recht en vrij van een niet ingeschreven recht, zelfs wanneer de koper feitelijk op de hoogte is van het niet ingeschreven recht.

2.   Een koper van een luchtvaartuigzaak verwerft zijn recht op die zaak onder voorbehoud van een recht dat ten tijde van diens verwerving was ingeschreven.

3.   De installatie van een luchtvaartuigmotor op een luchtvaartuig of de verwijdering daarvan doet geen afbreuk aan de eigendom van die motor of andere rechten of zekerheden daarop.

4.   Artikel 29, lid 7, van het verdrag is van toepassing op een onderdeel, anders dan een zaak, die op een luchtvaartuigcasco, luchtvaartuigmotor of helikopter zijn geïnstalleerd.

Artikel XV

Wijziging van bepalingen inzake cessie

Artikel 33, lid 1, van het verdrag is van toepassing alsof het volgende onmiddellijk na punt b) was toegevoegd:

„en c) de schuldenaar schriftelijk heeft ingestemd, ongeacht het feit of de instemming al dan niet voorafgaand aan de cessie is gegeven of daarin de cessionaris wordt genoemd.”

Artikel XVI

Bepalingen inzake schuldenaars

1.   Bij afwezigheid van een verzuim in de zin van artikel 11 van het verdrag, heeft de schuldenaar recht op het rustige bezit en gebruik van de zaak in overeenstemming met de overeenkomst tegenover:

a)

zijn schuldeiser en de houder van een zekerheid waarvan het door de schuldenaar verworven recht vrij is gebleven ingevolge artikel 29, lid 4, van het verdrag of, in de hoedanigheid van koper, artikel XIV, lid 1, van dit protocol, tenzij en voor zover de schuldenaar anders is overeengekomen, en

b)

de houder van een zekerheid waaraan het recht van de schuldenaar onderworpen is ingevolge artikel 29, lid 4, van het verdrag of, in de hoedanigheid van koper, artikel XIV, lid 2, van dit protocol, doch uitsluitend in de mate waarin die houder daarmee eventueel heeft ingestemd.

2.   Niets in het verdrag of dit protocol doet afbreuk aan de aansprakelijkheid van een schuldeiser wegens niet-nakoming van de overeenkomst ingevolge het toepasselijke recht voor zover die overeenkomst betrekking heeft op een luchtvaartuigzaak.

HOOFDSTUK III

BEPALINGEN INZAKE DE INSCHRIJVING VAN INTERNATIONALE ZEKERHEDEN OP LUCHTVAARTUIGZAKEN

Artikel XVII

De Toezichthoudende Autoriteit en de bewaarder

1.   De Toezichthoudende Autoriteit is de internationale entiteit die wordt aangewezen door een resolutie aangenomen door de Diplomatieke Conferentie voor de aanneming van een Verdrag inzake mobiel materieel en een luchtvaartuigprotocol.

2.   Indien de in het vorige lid bedoelde internationale entiteit niet in staat en bereid is als Toezichthoudende Autoriteit op te treden, wordt een conferentie van de ondertekenende en verdragsluitende staten bijeengeroepen teneinde een andere Toezichthoudende Autoriteit aan te wijzen.

3.   De Toezichthoudende Autoriteit en haar leidinggevenden en medewerkers genieten de immuniteit van gerechtelijke en administratieve zoals toegekend krachtens de op hen als internationale entiteit of anderszins van toepassing zijnde regels.

4.   De Toezichthoudende Autoriteit kan een commissie van deskundigen instellen, samengesteld uit door de ondertekenende en verdragsluitende staten voorgedragen personen met de nodige kwalificaties en ervaring, en deze commissie opdragen de Toezichthoudende Autoriteit bij de vervulling van haar taken bij te staan.

5.   De eerste bewaarder beheert het Internationale Register voor een tijdvak van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit protocol. Daarna wordt de bewaarder met regelmatige tussenpozen van vijf jaren door de Toezichthoudende Autoriteit benoemd of herbenoemd.

Artikel XVIII

Eerste reglement

Het eerste reglement wordt door de Toezichthoudende Autoriteit opgesteld opdat dit van kracht wordt bij de inwerkingtreding van dit protocol.

Artikel XIX

Aangewezen punten van invoer

1.   Onverminderd lid 2 kan een verdragsluitende staat te allen tijde een of meer organen op zijn grondgebied aanwijzen als punt of punten van invoer via welke informatie aan het Internationale Register moet of kan worden verzonden die vereist is voor de inschrijving, anders dan de inschrijving van een kennisgeving van een nationale zekerheid of een recht of zekerheid ingevolge artikel 40 die in beide gevallen ontstaan ingevolge het recht van een andere staat.

2.   Een aanwijzing ingevolge het voorgaande lid kan het gebruik van een aangewezen punt of punten van invoer toestaan, doch niet opleggen, voor informatie vereist voor inschrijvingen ten aanzien van luchtvaartuigmotoren.

Artikel XX

Aanvullende wijzigingen van bepalingen inzake inschrijving

1.   Voor de toepassing van artikel 19, lid 6, van het verdrag zijn de raadpleegcriteria voor een luchtvaartuigzaak de naam van de fabrikant, het serienummer van de fabrikant en de naam van het model, met de aanvullingen die vereist zijn voor haar individualisering. Deze aanvullende informatie wordt in het reglement nader omschreven.

2.   Voor de toepassing van artikel 25, lid 2, van het verdrag en onder de daar beschreven omstandigheden, neemt de houder van een ingeschreven toekomstige internationale zekerheid of een ingeschreven toekomstige cessie van een internationale zekerheid of de persoon ten gunste van wie een toekomstige verkoop is ingeschreven, zodanige maatregelen als binnen zijn macht liggen om doorhaling van de inschrijving te bewerkstelligen, uiterlijk vijf werkdagen na de ontvangst van een in dat lid genoemd verzoek.

3.   De in artikel 17, lid 2, onder h), van het verdrag bedoelde tarieven worden zodanig vastgesteld dat deze dekkend zijn voor de redelijke kosten van de instelling, exploitatie en reglementering van het Internationale Register en de redelijke kosten van de Toezichthoudende Autoriteit samenhangend met de vervulling van de taken, uitoefening van de bevoegdheden, en nakoming van de verplichtingen vervat in artikel 17, lid 2, van het verdrag.

4.   De gecentraliseerde taken van het Internationale Register worden door de bewaarder 24 uur per dag uitgeoefend en beheerd. De diverse punten van invoer functioneren ten minste gedurende de werktijden in hun respectieve grondgebieden.

5.   De in artikel 28, lid 4, van het verdrag bedoelde hoogte van de verzekering of financiële garantie bedraagt, per gebeurtenis, ten minste de maximumwaarde van een luchtvaartuigzaak zoals vastgesteld door de Toezichthoudende Autoriteit.

6.   Niets in dit verdrag belet de bewaarder voor een verzekering of financiële garantie te zorgen die gebeurtenissen dekt waarvoor de bewaarder ingevolge artikel 28 van het verdrag niet aansprakelijk is.

HOOFDSTUK IV

RECHTSMACHT

Artikel XXI

Wijziging van bepalingen inzake rechtsmacht

Voor de toepassing van artikel 43 van het verdrag en onder voorbehoud van artikel 42 van het verdrag, is een gerecht van een verdragsluitende staat eveneens bevoegd indien de zaak een helikopter, of een bij een luchtvaartuig behorend luchtvaartuigcasco is, ten aanzien waarvan die staat de staat van inschrijving is.

Artikel XXII

Afstand van soevereine immuniteit

1.   Onverminderd lid 2 is een afstand van soevereine immuniteit van rechtsmacht van de in artikel 42 of artikel 43 van het verdrag bedoelde gerechten of met betrekking tot de handhaving van rechten en zekerheden die ingevolge het verdrag betrekking hebben op een luchtvaartuigzaak, bindend, en, indien aan de andere voorwaarden voor deze rechtsmacht of handhaving is voldaan, ontstaat hierdoor, naargelang van het geval, bevoegdheid en wordt hierdoor handhaving mogelijk.

2.   Afstand zoals bedoeld in het voorgaande lid dient schriftelijk te geschieden en dient een beschrijving van de luchtvaartuigzaak te bevatten.

HOOFDSTUK V

VERHOUDING TOT ANDERE VERDRAGEN

Artikel XXIII

Verhouding tot het Verdrag betreffende de internationale erkenningvan rechten op luchtvaartuigen

Ten aanzien van een verdragsluitende staat die partij is bij het Verdrag betreffende de internationale erkenning van rechten op luchtvaartuigen, ondertekend te Genève op 19 juni 1948, heeft het verdrag voorrang boven dat verdrag voor zover het betrekking heeft op luchtvaartuigen, zoals nader aangeduid in dit protocol, en op luchtvaartuigzaken. Ten aanzien van door dit verdrag niet bestreken of geraakte rechten of zekerheden heeft dit verdrag geen voorrang boven het Verdrag van Genève.

Artikel XXIV

Verhouding tot het Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige bepalingeninzake conservatoir beslag op luchtvaartuigen

1.   Ten aanzien van een verdragsluitende staat die partij is bij het Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige bepalingen inzake conservatoir beslag op luchtvaartuigen, ondertekend te Rome op 29 mei 1933, heeft het verdrag voorrang boven dat verdrag voor zover het betrekking heeft op luchtvaartuigen, zoals nader aangeduid in dit protocol.

2.   Een verdragsluitende staat die partij is bij het bovengenoemde verdrag kan, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot dit protocol, verklaren dat hij dit artikel niet toepast.

Artikel XXV

Verhouding tot het Unidroit-verdraginzake internationale financiële leasing

Het verdrag heeft voorrang boven het Unidroit-verdrag inzake internationale financiële leasing, ondertekend te Ottawa op 28 mei 1988, voor zover dit betrekking heeft op luchtvaartuigzaken.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel XXVI

Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding

1.   Dit protocol staat open voor ondertekening te Kaapstad op 16 november 2001 door staten die deelnemen aan de Diplomatieke Conferentie voor de aanneming van een Verdrag inzake mobiel materieel en een luchtvaartuigprotocol, gehouden te Kaapstad van 29 oktober tot en met 16 november 2001. Na 16 november 2001 staat dit protocol voor alle staten open voor ondertekening op de Zetel van het Internationale Instituut voor de Eenmaking van het Privaatrecht (Unidroit) te Rome, totdat het in werking treedt in overeenstemming met artikel XXVIII.

2.   Dit protocol is onderworpen aan bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door staten voor welke het is ondertekend.

3.   Staten die dit protocol niet ondertekenen kunnen er te allen tijde toe toetreden.

4.   Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geschiedt door de nederlegging van een formele akte daartoe bij de depositaris.

5.   Een staat kan uitsluitend partij bij dit protocol worden indien hij tevens partij bij het verdrag is of wordt.

Artikel XXVII

Regionale organisaties voor economische integratie

1.   Een regionale organisatie voor economische integratie die door soevereine staten is ingesteld en bevoegdheid heeft over bepaalde door dit protocol beheerste kwesties, kan dit protocol eveneens ondertekenen, aanvaarden, goedkeuren of ertoe toetreden. De regionale organisatie voor economische integratie heeft in dat geval de rechten en verplichtingen van een verdragsluitende staat, voor zover die organisatie bevoegdheid heeft over zaken die door dit protocol worden beheerst. Indien het aantal verdragsluitende staten in dit protocol van belang is, telt de regionale organisatie voor economische integratie niet als een extra verdragsluitende staat naast haar lidstaten die verdragsluitende staat zijn.

2.   De regionale organisatie voor economische integratie legt, op het tijdstip van ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, aan de depositaris een verklaring af die de door dit protocol beheerste zaken vermeldt ten aanzien waarvan haar lidstaten hun bevoegdheid aan die organisatie hebben overgedragen. De regionale organisatie voor economische integratie geeft de depositaris onverwijld kennis van alle wijzigingen van de in overeenstemming met dit lid in de verklaring vermelde verdeling van bevoegdheden, met inbegrip van nieuwe overdrachten van bevoegdheden.

3.   Elke verwijzing in dit protocol naar „verdragsluitende staat” of „verdragsluitende staten” of „staat die partij is” of „staten die partij zijn” is, indien de context zulks vereist, eveneens van toepassing op een regionale organisatie voor economische integratie.

Artikel XXVIII

Inwerkingtreding

1.   Dit protocol treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van drie maanden na de datum van nederlegging van de achtste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, tussen de staten die dergelijke akten hebben nedergelegd.

2.   Ten aanzien van andere staten treedt dit protocol in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van drie maanden na de datum van nederlegging van hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

Artikel XXIX

Territoriale eenheden

1.   Indien een verdragsluitende staat territoriale eenheden heeft waarin verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn op de in dit protocol geregelde aangelegenheden kan deze staat, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat dit protocol zich uitstrekt tot al zijn territoriale eenheden of slechts een of meer daarvan en kan hij zijn verklaring te allen tijde wijzigen door indiening van een andere verklaring.

2.   In een dergelijke verklaring worden de territoriale eenheden waarop dit protocol van toepassing is, uitdrukkelijk genoemd.

3.   Indien een verdragsluitende staat geen verklaring ingevolge lid 1 heeft afgelegd, is dit protocol van toepassing op alle territoriale eenheden van die staat.

4.   Indien een verdragsluitende staat de toepasselijkheid van dit protocol uitbreidt tot een of meer van zijn territoriale eenheden, kunnen de ingevolge dit protocol toegestane verklaringen worden afgelegd ten aanzien van elke afzonderlijke territoriale eenheid, en kunnen de verklaringen die ten aanzien van de ene territoriale eenheid worden afgelegd, verschillen van die welke ten aanzien van een andere territoriale eenheid worden afgelegd.

5.   Indien de toepasselijkheid van dit protocol zich krachtens een verklaring ingevolge lid 1 uitstrekt tot een of meer territoriale eenheden van een verdragsluitende staat:

a)

wordt de schuldenaar uitsluitend geacht zich in een verdragsluitende staat te bevinden indien hij is opgericht of tot stand gekomen krachtens een wet die van kracht is in een territoriale eenheid waarop het verdrag en dit protocol van toepassing zijn of indien hij zijn maatschappelijke of statutaire zetel, bestuurlijk centrum, plaats van bedrijfsuitoefening of gewone verblijfplaats heeft in een territoriale eenheid waarop het verdrag en dit protocol van toepassing zijn;

b)

verwijst elke verwijzing naar de plaats van de zaak in een verdragsluitende staat naar de plaats van de zaak in een territoriale eenheid waarop het verdrag en dit protocol van toepassing zijn, en

c)

wordt elke verwijzing naar de administratieve autoriteiten in die verdragsluitende staat uitgelegd als een verwijzing naar de administratieve autoriteiten die bevoegd zijn in een territoriale eenheid waarop het verdrag en dit protocol van toepassing zijn en wordt elke verwijzing naar het nationale register of naar de registratieautoriteit in die verdragsluitende staat uitgelegd als een verwijzing naar het luchtvaartuigregister dat van kracht is of naar de registratieautoriteit die bevoegd is in de territoriale eenheid of eenheden waarop het verdrag en dit protocol van toepassing zijn.

Artikel XXX

Verklaringen met betrekking tot sommige bepalingen

1.   Een verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot dit protocol, verklaren dat hij een of meer van de artikelen VIII, XII en XIII van dit protocol zal toepassen.

2.   Een verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot dit protocol, verklaren dat hij artikel X van dit protocol, geheel of ten dele, zal toepassen. Indien hij een dergelijke verklaring aflegt ten aanzien van artikel X, lid 2, vermeldt hij het daarin vereiste tijdvak.

3.   Een verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot dit protocol, verklaren dat hij het volledige alternatief A, of het volledige alternatief B, van artikel XI zal toepassen en, in dat geval, eventueel de soorten insolventieprocedures aanduiden waarop hij alternatief A zal toepassen, en eventueel de soorten insolventieprocedures aanduiden waarop hij alternatief B zal toepassen. Een verdragsluitende staat die een verklaring ingevolge dit lid aflegt, vermeldt het door artikel XI vereiste tijdvak.

4.   De gerechten van verdragsluitende staten passen artikel XI toe in overeenstemming met de door de verdragsluitende staat die de primaire rechtsmacht bij insolventie heeft, afgelegde verklaring.

5.   Een verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot dit protocol, verklaren dat hij de bepalingen van artikel XXI, geheel of gedeeltelijk, niet zal toepassen. In de verklaring moet worden vermeld onder welke voorwaarden het desbetreffende artikel zal worden toegepast, indien het gedeeltelijk zal worden toegepast, of anders welke andere vormen van voorlopig redres zullen worden toegepast.

Artikel XXXI

Verklaringen ingevolge het verdrag

Verklaringen afgelegd ingevolge het verdrag, met inbegrip van verklaringen krachtens de artikelen 39, 40, 50, 53, 54, 55, 57, 58 en 60 van het verdrag, worden geacht eveneens te zijn afgelegd ingevolge dit protocol, behoudens andersluidende verklaring.

Artikel XXXII

Voorbehouden en verklaringen

1.   Ten aanzien van dit protocol kunnen geen voorbehouden worden gemaakt, maar uit hoofde van de artikelen XXIV, XXIX, XXX, XXXI, XXXIII en XXXIV toegestane verklaringen kunnen in overeenstemming met deze artikelen worden afgelegd.

2.   Van elke verklaring of latere verklaring of elke intrekking van een verklaring ingevolge dit protocol wordt schriftelijke kennisgeving aan de depositaris gedaan.

Artikel XXXIII

Latere verklaringen

1.   Een staat die partij is kan te allen tijde na de datum waarop dit protocol voor hem in werking is getreden door middel van een daartoe aan de depositaris gerichte kennisgeving een latere verklaring afleggen, anders dan een in overeenstemming met artikel XXXI uit hoofde van artikel 60 van het verdrag afgelegde verklaring.

2.   Later afgelegde verklaringen worden van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris.

Indien in de kennisgeving een langer tijdvak voor het van kracht worden van die verklaring is vermeld, wordt de verklaring van kracht na het verstrijken van dit langere tijdvak na de ontvangst van de kennisgeving door de depositaris.

3.   Niettegenstaande de voorgaande leden blijft dit protocol ten aanzien van alle rechten en zekerheden die voor de datum van het van kracht worden van die latere verklaring zijn ontstaan, van toepassing alsof geen latere verklaring was afgelegd.

Artikel XXXIV

Intrekking van verklaringen

1.   Elke staat die partij is en die een verklaring uit hoofde van dit protocol heeft afgelegd, anders dan een in overeenstemming met artikel XXXI uit hoofde van artikel 60 van het verdrag afgelegde verklaring, kan deze verklaring te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de depositaris. Deze intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris.

2.   Niettegenstaande het voorgaande lid blijft dit protocol ten aanzien van alle rechten en zekerheden die voor de datum van het van kracht worden van die intrekking zijn ontstaan, van toepassing alsof de verklaring niet was ingetrokken.

Artikel XXXV

Opzeggingen

1.   Elke staat die partij is kan dit protocol opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.

2.   De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van twaalf maanden na de datum waarop de kennisgeving door de depositaris is ontvangen.

3.   Niettegenstaande de voorgaande leden blijft dit protocol ten aanzien van alle rechten en zekerheden die voor de datum van het van kracht worden van een opzegging zijn ontstaan, van toepassing alsof geen opzegging had plaatsgevonden.

Artikel XXXVI

Herzieningsconferenties, wijzigingen en daaraan gerelateerde aangelegenheden

1.   De depositaris stelt jaarlijks, of op een zodanig ander tijdstip als de omstandigheden vereisen, in overleg met de Toezichthoudende Autoriteit, verslagen op voor de staten die partij zijn met betrekking tot de wijze waarop het bij het verdrag, zoals gewijzigd door dit protocol, ingestelde internationale stelsel in de praktijk heeft gefunctioneerd. Bij de opstelling van deze verslagen neemt de depositaris de verslagen van de Toezichthoudende Autoriteit betreffende de werking van het internationale registratiesysteem in aanmerking.

2.   Op verzoek van ten minste vijfentwintig procent van de staten die partij zijn wordt door de depositaris, in overleg met de Toezichthoudende Autoriteit, van tijd tot tijd een herzieningsconferentie van de staten die partij zijn bijeengeroepen, ter bestudering van:

a)

de praktische werking van het verdrag, zoals gewijzigd door dit protocol, en de doeltreffendheid ervan bij de bevordering van de op onderpand van activa gebaseerde financiering en leasing van de zaken waarop de bepalingen van dit verdrag van toepassing zijn;

b)

de juridische interpretatie en de toepassing van de bepalingen van dit protocol en het reglement;

c)

de werking van het internationale registratiesysteem, de prestaties van de bewaarder en het toezicht op hem door de Toezichthoudende Autoriteit, met inachtneming van de verslagen van de Toezichthoudende Autoriteit, en

d)

de vraag of het wenselijk is wijzigingen aan te brengen in dit protocol of in de regelingen inzake het Internationale Register.

3.   Een wijziging van dit protocol wordt goedgekeurd met een meerderheid van ten minste tweederde van de staten die partij zijn en die aan de in het voorgaande lid bedoelde conferentie deelnemen, en treedt vervolgens in werking ten aanzien van de staten die de wijziging hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd indien deze, in overeenstemming met de bepalingen van artikel XXVIII inzake zijn inwerkingtreding, door acht staten is bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd.

Artikel XXXVII

Depositaris en taken van de depositaris

1.   De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden nedergelegd bij het Internationale Instituut voor de Eenmaking van het Privaatrecht (Unidroit), dat hierbij tot depositaris wordt benoemd.

2.   De depositaris:

a)

stelt alle verdragsluitende staten op de hoogte van:

i)

elke nieuwe ondertekening of nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, tezamen met de datum daarvan;

ii)

de datum van inwerkingtreding van dit protocol;

iii)

elke verklaring afgelegd in overeenstemming met dit protocol, tezamen met de datum daarvan;

iv)

de intrekking of wijziging van verklaringen, tezamen met de datum daarvan, en

v)

kennisgevingen van opzegging van dit protocol, tezamen met de datum daarvan en de datum waarop de opzegging van kracht wordt;

b)

zendt gewaarmerkte afschriften van dit protocol aan alle verdragsluitende staten;

c)

doet de Toezichthoudende Autoriteit en de bewaarder een afschrift toekomen van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, tezamen met de datum van nederlegging daarvan, van elke verklaring of intrekking of wijziging van een verklaring en van elke kennisgeving van opzegging, tezamen met de datum van kennisgeving daarvan, zodat de daarin vervatte informatie eenvoudig en volledig beschikbaar is, en

d)

verricht de overige voor een depositaris gebruikelijke taken.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gevolmachtigd, dit protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Kaapstad, de zestiende november tweeduizend een, in een enkel oorspronkelijk exemplaar in de Engelse, de Franse, de Spaanse, de Arabische, de Chinese en de Russische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek; deze authenticiteit is geldig na verificatie, binnen negentig dagen na heden, van de onderlinge overeenstemming van de teksten door het Gemeenschappelijk secretariaat van de Conferentie onder het gezag van de voorzitter van de Conferentie.

BIJLAGE

FORMULIER VOOR ONHERROEPELIJKE MACHTIGING VOOR DOORHALING VAN DE INSCHRIJVING EN VOOR EEN UITVOERVERZOEK

Image


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

15.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/37


BESLUIT VAN DE RAAD

van 6 april 2009

tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol)

(2009/371/JBZ)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 30, lid 1, onder b), artikel 30, lid 2, en artikel 34, lid 2, onder c),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het Verdrag betreffende de Europese Unie van 7 februari 1992 werd bepaald dat er een Europese politiedienst (Europol) zou worden opgericht, wat vervolgens gebeurde bij de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst („Europol-overeenkomst”) (2).

(2)

De tot dusver in de Europol-overeenkomst aangebrachte wijzigingen zijn ingevoegd door middel van drie protocollen, die na een langdurig ratificatieproces in werking zijn getreden. Vervanging van de overeenkomst door een besluit zal het aanbrengen van eventuele wijzigingen vergemakkelijken.

(3)

Het rechtskader van Europol kan voor een deel worden vereenvoudigd en verbeterd door Europol op te richten als een orgaan van de Unie, dat wordt gefinancierd uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, omdat dan de algemene regels en procedures van toepassing zijn.

(4)

Voor recente rechtsinstrumenten tot oprichting van vergelijkbare organen van de Unie op gebieden die onder titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie vallen (zoals Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (3) en Besluit 2005/681/JBZ van de Raad van 20 september 2005 tot oprichting van de Europese Politieacademie (EPA) (4), is gekozen voor een besluit van de Raad, omdat dergelijke besluiten gemakkelijker kunnen worden aangepast aan veranderende omstandigheden en nieuwe politieke prioriteiten.

(5)

De oprichting van Europol als een orgaan van de Unie dat wordt gefinancierd uit de algemene begroting van de Europese Unie geeft het Europees Parlement meer zeggenschap over Europol, omdat het betrokken is bij de vaststelling van de begroting, met inbegrip van de personeelsformatie en de kwijtingsprocedure.

(6)

De toepassing op Europol van de algemene regels en procedures die ook voor vergelijkbare organen van de Unie gelden, betekent een administratieve vereenvoudiging waardoor Europol meer middelen kan inzetten voor zijn kerntaken.

(7)

Het functioneren van Europol kan verder worden vereenvoudigd en verbeterd door middel van maatregelen ter uitbreiding van de mogelijkheden van Europol om de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten bij te staan, zonder de personeelsleden van Europol uitvoerende bevoegdheden te geven.

(8)

Een van deze verbeteringen houdt in dat Europol de bevoegde autoriteiten van de lidstaten kan bijstaan bij de bestrijding van bepaalde vormen van ernstige criminaliteit zonder de huidige beperking dat er concrete aanwijzingen moeten zijn voor de betrokkenheid van een criminele structuur of organisatie.

(9)

Het oprichten van gemeenschappelijke onderzoeksteams moet worden aangemoedigd, en het is van belang dat personeelsleden van Europol aan deze teams kunnen deelnemen. Teneinde deelname in alle lidstaten mogelijk te maken, moet gegarandeerd worden dat personeelsleden van Europol geen immuniteit genieten gedurende de periode waarin zij in een ondersteunende hoedanigheid aan gemeenschappelijke onderzoeksteams deelnemen. Dit wordt mogelijk na de aanneming van een verordening hiertoe op grond van artikel 16 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschap.

(10)

Om onnodige procedures te vermijden dienen de nationale Europol-eenheden rechtstreeks toegang te hebben tot alle gegevens in het Europol-informatiesysteem.

(11)

Om zijn doelen te verwezenlijken, verwerkt Europol persoonsgegevens langs geautomatiseerde weg of via gestructureerde manuele bestanden. De nodige maatregelen moeten dus worden genomen om een beschermingsniveau van persoonsgegevens te garanderen dat ten minste gelijk is aan het niveau dat resulteert uit de toepassing van de beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, ondertekend te Straatsburg op 28 januari 1981, en de latere wijzigingen daarvan, zodra die wijzigingen van kracht zijn tussen de lidstaten.

(12)

Een kaderbesluit over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken is van toepassing op de overdracht van persoonsgegevens door de lidstaten aan Europol. Dat kaderbesluit heeft geen invloed op de bepalingen betreffende gegevensbescherming in dit besluit waarin, gelet op de bijzondere aard, opdracht en bevoegdheden van Europol een specifieke, meer gedetailleerde regeling voor dergelijke zaken is vastgesteld.

(13)

Er moet een gegevensbeschermingsfunctionaris worden aangesteld die op onafhankelijke wijze toeziet op de wettigheid van de gegevensverwerking en op de naleving van de bepalingen van dit besluit inzake de verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van de verwerking van persoonsgegevens over het Europol-personeel, dat wordt beschermd door artikel 24 van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5).

(14)

Europol dient ruimere mogelijkheden te krijgen om ter ondersteuning van zijn taken gegevensverwerkingssystemen te ontwikkelen en te beheren; dergelijke aanvullende gegevensverwerkingssystemen moeten, in overeenstemming met algemene gegevensbeschermingsbeginselen als vastgesteld in het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en Aanbeveling R(87)15 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 17 september 1987, bij een door de Raad goedgekeurd besluit van de raad van bestuur worden ingevoerd en onderhouden.

(15)

Dit besluit schept de mogelijkheid rekening te houden met het beginsel van toegang van het publiek tot officiële documenten.

(16)

Om zijn opdracht uit te voeren dient Europol samen te werken met Europese organen en agentschappen, met inbegrip van Eurojust, en daarbij te zorgen voor een passend niveau van gegevensbescherming.

(17)

Europol moet overeenkomsten kunnen sluiten en werkafspraken kunnen maken met instellingen, organen, agentschappen en bureaus van de Unie of de Gemeenschap om de doeltreffendheid van beide kanten bij de bestrijding van ernstige vormen van criminaliteit die onder de bevoegdheid van beide partijen vallen, op te voeren en om dubbel werk te voorkomen.

(18)

De mogelijkheden van Europol om samen te werken met derde staten en derde organisaties moeten worden gerationaliseerd om voor consistentie met het algemene beleid van de Unie op dit punt te zorgen, en wel door middel van nieuwe bepalingen over de manier waarop deze samenwerking in de toekomst moet worden vastgelegd.

(19)

Het bestuur van Europol moet worden verbeterd door middel van een vereenvoudiging van de procedures, een meer algemene beschrijving van de taken van de raad van bestuur en de vaststelling van een algemene regel dat alle beslissingen moeten worden genomen met een tweederdemeerderheid.

(20)

Het is tevens wenselijk bepalingen op te nemen om de zeggenschap van het Europees Parlement over Europol te vergroten, zodat Europol een goed controleerbare en transparante organisatie blijft, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat de operationele gegevens vertrouwelijk moeten blijven.

(21)

De rechterlijke controle op Europol wordt uitgeoefend overeenkomstig artikel 35 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(22)

Om Europol in staat te stellen zijn taken zo goed mogelijk te blijven vervullen, moeten zorgvuldig geformuleerde overgangsmaatregelen worden vastgesteld.

(23)

Aangezien het doel van dit besluit, namelijk de oprichting van een orgaan dat belast is met de samenwerking bij de rechtshandhaving op het niveau van de Europese Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Europese Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en waarnaar in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt verwezen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dat is opgenomen in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om dit doel te verwezenlijken.

(24)

Dit besluit eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend,

BESLUIT:

HOOFDSTUK I

OPRICHTING EN TAKEN

Artikel 1

Oprichting

1.   Dit besluit vervangt de bepalingen van de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst („Europol-overeenkomst”).

Europol is gevestigd in Den Haag, Nederland.

2.   Europol, in de zin van dit besluit, is de rechtsopvolger van Europol, als opgericht bij de Europol-overeenkomst.

3.   Europol is in elke lidstaat verbonden met één overeenkomstig artikel 8 op te richten of aan te wijzen nationale eenheid.

Artikel 2

Handelingsbevoegdheid

1.   Europol bezit rechtspersoonlijkheid.

2.   In elk der lidstaten heeft Europol de ruimste handelingsbevoegdheid die naar het nationale recht van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt toegekend. Europol kan met name roerende en onroerende zaken verkrijgen en vervreemden en in rechte optreden.

3.   Europol is bevoegd een zetelovereenkomst te sluiten met het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 3

Doel

Europol heeft ten doel het optreden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en hun onderlinge samenwerking bij de voorkoming en bestrijding van georganiseerde criminaliteit, terrorisme en andere vormen van ernstige criminaliteit waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn, te ondersteunen en te versterken.

Bevoegde autoriteiten in de zin van dit besluit zijn alle in de lidstaten bestaande overheidsorganisaties die krachtens het nationale recht bevoegd zijn op het gebied van het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten.

Artikel 4

Bevoegdheid

1.   Europol is bevoegd voor georganiseerde criminaliteit, terrorisme en andere in de bijlage genoemde vormen van ernstige criminaliteit waardoor twee of meer lidstaten getroffen worden op een wijze die, gezien de omvang, de ernst en de gevolgen van de strafbare feiten, een gemeenschappelijke aanpak van de lidstaten noodzakelijk maakt.

2.   Op aanbeveling van de raad van bestuur stelt de Raad prioriteiten voor Europol vast, waarbij hij in het bijzonder rekening houdt met de door Europol opgestelde strategische analyses en dreigingsevaluaties.

3.   De bevoegdheid van Europol strekt zich ook uit tot de daarmee samenhangende strafbare feiten. De volgende feiten worden als zodanig beschouwd:

a)

strafbare feiten die zijn gepleegd om zich de middelen te verschaffen om daden te plegen die onder de bevoegdheid van Europol vallen;

b)

strafbare feiten die zijn gepleegd om daden die onder de bevoegdheid van Europol vallen, te vergemakkelijken of uit te voeren;

c)

strafbare feiten die zijn gepleegd om daden die onder de bevoegdheid van Europol vallen, ongestraft te doen blijven.

Artikel 5

Taken

1.   Europol heeft de volgende hoofdtaken:

a)

het verzamelen, opslaan, verwerken, analyseren en uitwisselen van informatie en inlichtingen;

b)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, via de nationale eenheden als omschreven in artikel 8, onverwijld voorzien van informatie die voor hen van belang is, en hun onmiddellijk informatie te geven over de verbanden tussen strafbare feiten die aan het licht zijn gekomen;

c)

onderzoeken in de lidstaten ondersteunen, met name door de nationale eenheden alle relevante informatie te verstrekken;

d)

de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten verzoeken onderzoek in te stellen, te verrichten of te coördineren, en, in specifieke gevallen, voorstellen een gemeenschappelijk onderzoeksteam op te richten;

e)

de lidstaten inlichtingen verstrekken en analytische ondersteuning bieden bij grote internationale evenementen;

f)

dreigingsbeelden, strategische analyses en situatierapporten met betrekking tot zijn doel opstellen, met inbegrip van dreigingsbeelden met betrekking tot georganiseerde criminaliteit.

2.   De in lid 1 vermelde taken omvatten ook het ondersteunen van de lidstaten bij het verzamelen en analyseren van informatie op internet om te helpen bij de opsporing van strafbare feiten die door internet zijn mogelijk gemaakt of met behulp van internet zijn gepleegd.

3.   Europol heeft de volgende bijkomende taken:

a)

deskundigheid ontwikkelen over de opsporingsmethoden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van advies dienen bij onderzoeken;

b)

strategische inlichtingen verstrekken die een efficiënt en effectief gebruik van de middelen die op nationaal niveau en op het niveau van de Unie beschikbaar zijn voor operationele activiteiten en de ondersteuning daarvan, ondersteunen en bevorderen.

4.   Europol kan voorts in het kader van zijn in artikel 3 omschreven doel, afhankelijk van de personele en budgettaire mogelijkheden en binnen de door de raad van bestuur bepaalde grenzen, de lidstaten bijstaan met ondersteuning, advies en onderzoek op de volgende gebieden:

a)

opleiding van de leden van hun bevoegde autoriteiten, waar nodig in samenwerking met de Europese Politieacademie;

b)

organisatie en uitrusting van deze autoriteiten, door de verlening van technische ondersteuning tussen de lidstaten onderling te vergemakkelijken;

c)

methoden van criminaliteitspreventie;

d)

technische en forensische methoden en analyse, alsmede opsporingsmethoden.

5.   Europol treedt ook op als het centrale bureau voor de bestrijding van eurovalsmunterij overeenkomstig Besluit 2005/511/JBZ van de Raad van 12 juli 2005 over de bescherming van de euro tegen valsemunterij middels de aanwijzing van Europol als het centraal orgaan voor de bestrijding van eurovalsemunterij (6). Europol kan ook de coördinatie stimuleren van de maatregelen ter bestrijding van eurovalsmunterij die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of in het kader van gemeenschappelijke onderzoeksteams, waar aangewezen in samenwerking met organen van de Unie of organen van derde staten, worden uitgevoerd. Op verzoek kan Europol onderzoeken naar eurovalsmunterij financieel ondersteunen.

Artikel 6

Deelname aan gemeenschappelijke onderzoeksteams

1.   Personeelsleden van Europol kunnen ter ondersteuning deel uitmaken van gemeenschappelijke onderzoeksteams, zoals onderzoeksteams die zijn ingesteld overeenkomstig artikel 1 van Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams (7), overeenkomstig artikel 13 van de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (8), of overeenkomstig artikel 24 van de Overeenkomst van 18 december 1997 inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties (9), mits die teams strafbare feiten onderzoeken waarvoor Europol krachtens artikel 4 van dit besluit bevoegd is.

Personeelsleden van Europol kunnen, binnen de grenzen van het nationale recht van de lidstaat waar het gemeenschappelijk onderzoeksteam optreedt en overeenkomstig het in lid 2 bedoelde akkoord, bijstand verlenen voor alle activiteiten en informatie uitwisselen met alle leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, overeenkomstig lid 4. Zij nemen evenwel geen deel aan de toepassing van eventuele dwangmaatregelen.

2.   De administratieve uitvoering van de deelname van personeelsleden van Europol aan een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt vastgelegd in een akkoord tussen de directeur en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die aan het gemeenschappelijk onderzoeksteam deelnemen, in overleg met de nationale eenheden. De regels voor dergelijke akkoorden worden vastgesteld door de raad van bestuur.

3.   In de regels genoemd in lid 2 worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de personeelsleden van Europol ter beschikking van het gemeenschappelijke onderzoeksteam worden gesteld.

4.   Overeenkomstig de in lid 2 genoemde regeling kunnen personeelsleden van Europol rechtstreeks contact met leden van een gemeenschappelijk onderzoeksteam onderhouden, en de leden en gedetacheerde leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam overeenkomstig dit besluit informatie verstrekken uit alle bestanddelen van de in artikel 10 genoemde informatieverwerkingssystemen. In geval van een dergelijke rechtstreekse verbinding worden de nationale eenheden van de lidstaten die aan het team deelnemen alsook de lidstaten die de informatie verstrekt hebben, hiervan terzelfder tijd door Europol in kennis gesteld.

5.   Informatie die door een personeelslid van Europol als deelnemer aan een gemeenschappelijk onderzoeksteam is verkregen, kan met instemming en onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat die de informatie heeft verstrekt onder de in dit besluit vastgestelde voorwaarden in ieder bestanddeel van de in artikel 10 genoemde informatieverwerkingssystemen worden opgenomen.

6.   Tijdens het optreden van een gemeenschappelijk onderzoeksteam vallen de personeelsleden van Europol ten aanzien van strafbare feiten die jegens of door hen worden gepleegd, onder het nationale recht die in de lidstaat waarin wordt opgetreden geldt voor personen met een vergelijkbare functie.

Artikel 7

Verzoeken van Europol om eenstrafrechtelijk onderzoek in te stellen

1.   De lidstaten nemen elk verzoek van Europol om in specifieke gevallen een onderzoek in te stellen, te verrichten of te coördineren, zorgvuldig in overweging. Zij delen Europol mee of het gevraagde onderzoek zal worden ingesteld.

2.   Voordat Europol een lidstaat verzoekt een strafrechtelijk onderzoek in te stellen, stelt hij Eurojust daarvan op de hoogte.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat besluiten geen gevolg aan een verzoek van Europol te geven, stellen zij Europol in kennis van dat besluit en van de redenen daarvoor, tenzij zij deze redenen niet kunnen vermelden, omdat dit:

a)

wezenlijke nationale veiligheidsbelangen zou schaden, of

b)

het welslagen van lopende onderzoeken of de veiligheid van personen in gevaar zou brengen.

4.   Antwoorden op verzoeken van Europol om een onderzoek in te stellen, uit te voeren of te coördineren alsmede informatie voor Europol over onderzoeksresultaten, worden via de bevoegde autoriteiten in de lidstaten toegezonden overeenkomstig de voorschriften van dit besluit en het toepasselijke nationale recht.

Artikel 8

Nationale eenheden

1.   Door elke lidstaat wordt een nationale eenheid opgericht of aangewezen, die verantwoordelijk is voor de in dit artikel beschreven taken. In elke lidstaat wordt een functionaris benoemd tot hoofd van de nationale eenheid.

2.   De nationale eenheid vormt het enige contact tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De lidstaten kunnen echter rechtstreekse contacten tussen bepaalde bevoegde autoriteiten en Europol toestaan, onder door de betrokken lidstaat vastgestelde voorwaarden, daaronder begrepen voorafgaande betrokkenheid van de nationale eenheid.

Tegelijkertijd ontvangt de nationale eenheid van Europol alle informatie die tijdens het rechtstreeks contact tussen Europol en de aangewezen bevoegde autoriteiten wordt uitgewisseld. De betrekkingen tussen de nationale eenheid en de bevoegde autoriteiten worden beheerst door het nationale recht, en met name de grondwettelijke bepalingen ervan.

3.   De lidstaten treffen alle nodige maatregelen opdat hun nationale eenheid haar taken kan uitvoeren en in het bijzonder om de toegang van deze eenheid tot de betrokken nationale gegevens te verzekeren.

4.   De nationale eenheden:

a)

voorzien Europol uit eigen beweging van de informatie en inlichtingen die Europol nodig heeft om zijn taken te vervullen;

b)

gaan in op verzoeken van Europol om informatie, inlichtingen en advies;

c)

zorgen ervoor dat informatie en inlichtingen geactualiseerd blijven;

d)

evalueren informatie en inlichtingen overeenkomstig het nationale recht ten behoeve van de bevoegde autoriteiten en geven deze aan hen door;

e)

leggen verzoeken om advies, informatie, inlichtingen en analyses aan Europol voor;

f)

verstrekken Europol informatie die bedoeld is om in de databanken van Europol te worden opgeslagen;

g)

zorgen ervoor dat elke uitwisseling van informatie tussen henzelf en Europol rechtmatig is.

5.   Onverminderd de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten op het gebied van de rechts- en ordehandhaving en de bescherming van de interne veiligheid, is een nationale eenheid in een bepaalde zaak niet verplicht informatie en inlichtingen te verstrekken indien daardoor:

a)

wezenlijke nationale veiligheidsbelangen worden geschaad, of

b)

het welslagen van lopende onderzoeken of de veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht, of

c)

informatie wordt bekendgemaakt die betrekking heeft op specifieke inlichtingendiensten of -activiteiten op het gebied van de staatsveiligheid.

6.   De kosten die de nationale eenheid maakt voor de communicatie met Europol komen ten laste van de lidstaten en worden, met uitzondering van de verbindingskosten, niet aan Europol doorberekend.

7.   De hoofden van de nationale eenheden komen, op eigen initiatief of op verzoek van de raad van bestuur of van de directeur, regelmatig bijeen om Europol bij te staan inzake operationele aangelegenheden, in het bijzonder:

a)

om voorstellen te bespreken en te ontwikkelen om de operationele doeltreffendheid van Europol te verbeteren en de betrokkenheid van de lidstaten te bevorderen;

b)

de verslagen en analyses die Europol overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder f), heeft opgesteld, te beoordelen en maatregelen te ontwikkelen om de bevindingen daarvan te helpen implementeren;

c)

overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder d), en artikel 6 steun te verlenen bij de oprichting van gemeenschappelijke onderzoeksteams waarbij Europol betrokken is.

Artikel 9

Verbindingsofficieren

1.   Elke nationale eenheid vaardigt ten minste één verbindingsofficier naar Europol af. Tenzij in dit besluit anders is bepaald, zijn de verbindingsofficieren onderworpen aan het nationale recht van de lidstaat die hen heeft afgevaardigd.

2.   De verbindingsofficieren vormen de nationale verbindingsbureaus bij Europol en worden door hun nationale eenheid gemachtigd om, overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat die hen heeft afgevaardigd en met inachtneming van de op het beheer van Europol van toepassing zijnde voorschriften, binnen Europol de belangen van de nationale eenheid te vertegenwoordigen.

3.   Onverminderd artikel 8, leden 4 en 5, hebben de verbindingsofficieren tot taak:

a)

informatie van hun nationale eenheid aan Europol door te geven;

b)

informatie van Europol aan hun nationale eenheid door te geven;

c)

met de personeelsleden van Europol samen te werken door informatie te verstrekken en advies te geven, en

d)

onder hun verantwoordelijkheid en overeenkomstig hun nationaale recht bijstand te verlenen bij het uitwisselen van informatie tussen hun nationale eenheid en de verbindingsofficieren van andere lidstaten. Dergelijke bilaterale uitwisselingen kunnen, voor zover dit volgens het nationale recht is toegestaan, ook betrekking hebben op strafbare feiten die buiten de bevoegdheid van Europol vallen.

4.   Artikel 35 is mutatis mutandis van toepassing op de werkzaamheden van de verbindingsofficieren.

5.   De rechten en verplichtingen van de verbindingsofficieren jegens Europol worden vastgesteld door de raad van bestuur.

6.   De verbindingsofficieren genieten overeenkomstig artikel 51, lid 2, de voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de vervulling van hun taak.

7.   Europol ziet erop toe dat de verbindingsofficieren, voor zover dat verenigbaar is met hun positie, ten volle worden ingelicht over en betrokken bij al zijn activiteiten.

8.   Europol stelt de lidstaten voor de vervulling van de taken van hun verbindingsofficieren de nodige werkruimten in het Europol-gebouw en de passende ondersteuning kosteloos ter beschikking. Alle overige kosten die verband houden met het afvaardigen van de verbindingsofficieren, daaronder mede begrepen de kosten voor de uitrusting van de verbindingsofficieren, komen ten laste van de afvaardigende lidstaat, tenzij de raad van bestuur in bijzondere gevallen bij de opstelling van de Europol-begroting een andersluidende aanbeveling doet.

HOOFDSTUK II

INFORMATIESYSTEMEN

Artikel 10

Informatieverwerking

1.   Voor zover dat nodig is om zijn doelen te verwezenlijken, verwerkt Europol informatie en inlichtingen, met inbegrip van persoonsgegevens, in overeenstemming met dit besluit. Europol legt aan en onderhoudt het in artikel 11 genoemde Europol-informatiesysteem en de in artikel 14 genoemde analysebestanden. Europol kan ook andere, overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel opgezette systemen aanleggen en onderhouden, waarin persoonsgegevens worden verwerkt.

2.   De raad van bestuur besluit, op voorstel van de directeur en in aanmerking genomen de door de bestaande informatiesystemen van Europol geboden mogelijkheden en na raadpleging van het gemeenschappelijk controleorgaan, over het aanleggen van een nieuw systeem waarin persoonsgegevens worden verwerkt. Het besluit van de raad van bestuur wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad.

3.   Het besluit van de raad van bestuur als genoemd in lid 2 bepaalt onder welke voorwaarden en beperkingen Europol het nieuwe systeem waarin persoonsgegevens worden verwerkt, mag aanleggen. Het besluit van de raad van bestuur mag toestaan persoonsgegevens te verwerken die verband houden met de in artikel 14, lid 1, bedoelde categorieën personen, maar mag niet machtigen tot het verwerken van persoonsgegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, noch van gegevens die de gezondheid of het seksueel gedrag betreffen. Het besluit van de raad van bestuur waarborgt dat de in de artikelen 18, 19, 20, 27, 29 en 35 vervatte voorschriften en beginselen goed worden toegepast. Het besluit van de raad van bestuur bepaalt met name het doel van het nieuwe systeem, de toegang tot en het gebruik van de gegevens, en de termijnen voor het bewaren en verwijderen van de gegevens.

4.   Europol mag gegevens verwerken om na te gaan of die gegevens van belang zijn voor zijn taken en kunnen worden opgenomen in het in artikel 11 genoemde Europol-informatiesysteem en de in artikel 14 genoemde analysebestanden of andere overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel aangelegde systemen waarin persoonsgegevens worden verwerkt. De raad van bestuur bepaalt op voorstel van de directeur en na raadpleging van het gemeenschappelijk controleorgaan de voorwaarden voor de verwerking van die gegevens, met name met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van de gegevens, alsmede tot de termijnen voor het bewaren en verwijderen van de gegevens, die niet langer mogen zijn dan zes maanden, waarbij de in artikel 27 bedoelde beginselen naar behoren in acht worden genomen. Dat besluit van de raad van bestuur wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad.

Artikel 11

Europol-informatiesysteem

1.   Europol onderhoudt een Europol-informatiesysteem.

2.   Europol zal ervoor zorg dragen dat de bepalingen van dit besluit inzake het functioneren van het Europol-informatiesysteem worden nageleefd. Europol is verantwoordelijk voor het goede functioneren van het Europol-informatiesysteem in technisch en operationeel opzicht en neemt alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 20, 29, 31 en 35 vervatte voorschriften betreffende het Europol-informatiesysteem goed worden nagekomen.

3.   De nationale eenheid in iedere lidstaat is verantwoordelijk voor de communicatie met het Europol-informatiesysteem. De eenheid is met name verantwoordelijk voor de in artikel 35 genoemde veiligheidsmaatregelen ten aanzien van de op het grondgebied van de betrokken lidstaat gebruikte gegevensverwerkingsapparatuur, voor de controle uit hoofde van artikel 20 en — voor zover dit op grond van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en procedures van die lidstaat vereist is — voor de goede uitvoering van dit besluit in andere opzichten.

Artikel 12

Inhoud van het Europol-informatiesysteem

1.   Het Europol-informatiesysteem mag uitsluitend worden gebruikt voor de verwerking van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vervullen van de taken van Europol. De ingevoerde gegevens zullen betrekking hebben op:

a)

personen die, in overeenstemming met het nationale recht van de betrokken lidstaat, verdacht worden van het plegen van of deelnemen aan een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Europol valt, of die veroordeeld zijn voor een dergelijk strafbaar feit;

b)

personen ten aanzien van wie er in de zin van het nationale recht van de betrokken lidstaat feitelijke aanwijzingen zijn of een redelijk vermoeden bestaat dat zij strafbare feiten zullen plegen die onder de bevoegdheid van Europol vallen.

2.   De gegevens over de in lid 1 bedoelde personen mogen slechts betrekking hebben op:

a)

achternaam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnamen of valse namen;

b)

geboortedatum en -plaats;

c)

nationaliteit;

d)

geslacht;

e)

woonplaats, beroep en verblijfplaats van de betrokkene;

f)

sociale zekerheidsnummers, rijbewijzen, identificatiedocumenten en paspoortgegevens, en

g)

voor zover nodig, andere voor identificatie geschikte kenmerken, met inbegrip van niet aan verandering onderhevige, specifieke objectieve lichamelijke kenmerken, zoals dactyloscopische gegevens en DNA-profielen (vastgesteld op basis van het niet-gecodeerde gedeelte van het DNA).

3.   Behalve de in lid 2 genoemde gegevens mogen ook de volgende gegevens over de in lid 1 bedoelde personen in het Europol-informatiesysteem worden verwerkt:

a)

strafbare feiten, vermeende strafbare feiten en tijd, plaats en uitvoeringswijze van de (vermeende) strafbare feiten;

b)

middelen waarmee de strafbare feiten zijn of kunnen zijn begaan, met inbegrip van informatie over rechtspersonen;

c)

de diensten die de zaak behandelen en de dossiernummers;

d)

de verdenking deel uit te maken van een criminele organisatie;

e)

veroordelingen, voor zover die betrekking hebben op strafbare feiten die onder de bevoegdheid van Europol vallen;

f)

de partij die de gegevens invoert.

Deze gegevens mogen ook worden ingevoerd wanneer er nog geen verband met een bepaalde persoon wordt gelegd. Indien Europol de gegevens zelf invoert, vermeldt hij behalve het dossiernummer ook de bron van de gegevens.

4.   De door Europol en door de nationale eenheden verkregen aanvullende informatie over de in lid 1 bedoelde personen kan desgevraagd aan elke nationale eenheid en aan Europol worden verstrekt. De nationale eenheden handelen hierbij in overeenstemming met het nationale recht.

Indien deze aanvullende informatie betrekking heeft op een of meer samenhangende strafbare feiten in de zin van artikel 4, lid 3, worden de in het Europol-informatiesysteem opgeslagen gegevens voorzien van een aantekening om het bestaan van samenhangende strafbare feiten te signaleren, opdat de nationale eenheden en Europol de informatie over de daarmee samenhangende strafbare feiten kunnen uitwisselen.

5.   Wanneer een procedure tegen de betrokkene definitief wordt beëindigd of wanneer de betrokkene definitief wordt vrijgesproken, worden alle gegevens die betrekking hebben op de zaak waarin deze beslissing is gevallen, verwijderd.

Artikel 13

Gebruik van het Europol- informatiesysteem

1.   De nationale eenheden, de verbindingsofficieren, de directeur, de adjunct-directeuren en de daartoe gemachtigde personeelsleden van Europol hebben het recht om rechtstreeks gegevens in het Europol-informatiesysteem in te voeren en daaruit op te vragen. Europol mag gegevens opvragen voor zover dit in een specifiek geval noodzakelijk is voor de vervulling van zijn taken. Het opvragen door de nationale eenheden en de verbindingsofficieren verloopt overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en procedures van de partij die het systeem raadpleegt, onverminderd aanvullende bepalingen van dit besluit.

2.   Alleen de partij die de gegevens heeft ingevoerd, mag deze wijzigen, verbeteren of verwijderen. Indien een andere partij aanwijzingen heeft dat de in artikel 12, lid 2, bedoelde gegevens onjuist zijn of indien zij deze gegevens wil aanvullen, deelt zij dit onverwijld mee aan de partij die de gegevens heeft ingevoerd. De partij die de gegevens heeft ingevoerd, controleert deze informatie onmiddellijk en gaat zo nodig onverwijld over tot wijziging, aanvulling, verbetering of verwijdering van de betrokken gegevens.

3.   Indien in artikel 12, lid 3, bedoelde gegevens over personen in het systeem zijn opgeslagen, kan elke partij nadere gegevens als bedoeld in die bepaling invoeren. Indien de gegevens elkaar duidelijk tegenspreken, plegen de betrokken partijen overleg en zorgen zij ervoor dat zij tot overeenstemming komen.

4.   Indien een partij voornemens is de door haar ingevoerde persoonsgegevens als bedoeld in artikel 12, lid 2, volledig te verwijderen en indien er door andere partijen met betrekking tot deze persoon gegevens als bedoeld in artikel 12, lid 3, zijn ingevoerd, gaan de verantwoordelijkheid voor de gegevensbescherming overeenkomstig artikel 29, lid 1, en het recht om gegevens te wijzigen, aan te vullen, te verbeteren en te verwijderen overeenkomstig artikel 12, lid 2, over op de partij die als eerstvolgende gegevens over deze persoon als bedoeld in artikel 12, lid 3, heeft ingevoerd. De partij die gegevens wil verwijderen, stelt de partij die de verantwoordelijkheid voor de gegevensbescherming overneemt, daarvan in kennis.

5.   De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van het opvragen uit en het invoeren en wijzigen van gegevens in het Europol-informatiesysteem ligt bij de partij die de gegevens opvraagt, invoert of wijzigt. Er moet kunnen worden vastgesteld welke partij dat is. De uitwisseling van informatie tussen de nationale eenheden en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vindt plaats overeenkomstig het nationale recht.

6.   Naast de nationale eenheden en de in lid 1 genoemde personen kunnen ook daartoe door de lidstaten aangewezen bevoegde autoriteiten het Europol-informatiesysteem raadplegen. Deze raadpleging geeft echter alleen antwoord op de vraag of de gevraagde gegevens beschikbaar zijn in het Europol-informatiesysteem. Vervolgens kan nadere informatie worden verkregen via de nationale eenheid.

7.   De gegevens betreffende de overeenkomstig lid 6 aangewezen bevoegde autoriteiten worden, evenals eventuele wijzigingen, doorgegeven aan het secretariaat-generaal van de Raad, die de gegevens bekend zal maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Analysebestanden

1.   Voor zover dat noodzakelijk is voor de vervulling van zijn taken kan Europol gegevens over strafbare feiten die onder zijn bevoegdheid vallen, met inbegrip van gegevens betreffende de in artikel 4, lid 3, bedoelde samenhangende strafbare feiten, in analysebestanden opslaan, wijzigen en gebruiken. De analysebestanden kunnen gegevens over de volgende categorieën personen bevatten:

a)

personen als bedoeld in artikel 12, lid 1;

b)

personen die wellicht als getuige moeten optreden bij onderzoeken naar de betrokken strafbare feiten of bij daaropvolgende strafvervolgingen;

c)

personen die het slachtoffer zijn geworden van een van de betrokken strafbare feiten of ten aanzien van wie bepaalde omstandigheden doen vermoeden dat zij het slachtoffer van een dergelijk strafbaar feit zouden kunnen zijn;

d)

contact- en begeleidende personen, en

e)

personen die informatie kunnen verschaffen over de betrokken strafbare feiten.

De verwerking van persoonsgegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, alsook de verwerking van gegevens die de gezondheid of het seksuele gedrag betreffen, is niet toegestaan tenzij dit absoluut noodzakelijk is voor het met het betrokken bestand beoogde doel en tenzij deze gegevens een aanvulling vormen op andere in hetzelfde bestand opgeslagen persoonsgegevens. Het is verboden om, in strijd met bovengenoemde voorwaarden, uitsluitend aan de hand van deze gevoelige gegevens een specifieke groep personen te selecteren.

De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen na raadpleging van het Europees Parlement de regels vast voor het gebruik van de analysebestanden, welke regels na advies van het gemeenschappelijk controleorgaan door de raad van bestuur zijn voorbereid, en waarin met name de aanwijzingen met betrekking tot de in dit artikel bedoelde categorieën persoonsgegevens, alsmede de voorschriften inzake de beveiliging van deze gegevens en de interne controle op het gebruik ervan, nader worden omschreven.

2.   Analysebestanden worden aangelegd voor analysedoeleinden, waaronder het compileren, verwerken of gebruiken van gegevens ter ondersteuning van strafrechtelijke onderzoeken wordt verstaan. Voor elk analyseproject wordt een analysegroep ingesteld waarin de volgende deelnemers nauw met elkaar samenwerken:

a)

de door de directeur van Europol aangewezen analisten en andere personeelsleden van Europol;

b)

de verbindingsofficieren en/of de deskundigen van de lidstaten die de informatie hebben verstrekt of die als partij bij de analyse betrokken zijn in de zin van lid 4.

Alleen analisten zijn bevoegd gegevens in het betrokken bestand in te voeren en te wijzigen. Alle deelnemers aan de analysegroep kunnen gegevens uit het bestand opvragen.

3.   Op verzoek van Europol of uit eigen beweging verstrekken de nationale eenheden, onverminderd artikel 8, lid 5, Europol alle informatie die het nodig heeft voor het betrokken analysebestand. De lidstaten verstrekken deze gegevens slechts wanneer zij ook volgens het desbetreffende nationale recht verwerkt mogen worden met het oog op het voorkomen, bestrijden of analyseren van strafbare feiten. Afhankelijk van de mate van urgentie kunnen de van aangewezen bevoegde autoriteiten afkomstige gegevens rechtstreeks naar de analysebestanden worden geleid, overeenkomstig artikel 8, lid 2.

4.   Indien het om een algemene strategische analyse gaat, delen alle lidstaten via verbindingsofficieren of deskundigen volledig in het resultaat van de werkzaamheden, in het bijzonder door toezending van de door Europol opgestelde verslagen.

Indien de analyse betrekking heeft op bijzondere gevallen die niet alle lidstaten aangaan en een rechtstreeks operationeel doel heeft, nemen de vertegenwoordigers van de volgende lidstaten daaraan deel:

a)

de lidstaten die de informatie naar aanleiding waarvan het analysebestand is aangelegd, hebben verstrekt of waarop die informatie rechtstreeks betrekking heeft, alsmede de lidstaten die in een later stadium door de analysegroep worden uitgenodigd mee te werken omdat de informatie ook op hen betrekking blijkt te hebben;

b)

de lidstaten die aan de hand van de in artikel 15 genoemde indexfunctie constateren dat zij geïnformeerd moeten worden en die dit overeenkomstig de voorwaarden van lid 5 van dit artikel meedelen.

5.   Daartoe gemachtigde verbindingsofficieren kunnen meedelen dat zij van mening zijn dat zij geïnformeerd moeten worden. Elke lidstaat benoemt en machtigt daartoe een beperkt aantal verbindingsofficieren.

De verbindingsofficier motiveert de mening dat hij geïnformeerd dient te worden in de zin van lid 4, tweede alinea, onder b), in een schriftelijke verklaring die is goedgekeurd door het bevoegde gezag waaronder hij in zijn lidstaat ressorteert, en die aan alle bij de analyse betrokken partijen is gezonden. Vervolgens wordt hij automatisch bij de desbetreffende analyse betrokken.

Indien de analysegroep daartegen bezwaar maakt, wordt deze automatische betrokkenheid uitgesteld voor de duur van een bemiddelingsprocedure die uit drie fasen bestaat:

a)

de deelnemers aan de analyse trachten tot overeenstemming te komen met de verbindingsofficier die heeft meegedeeld dat hij van mening is dat hij moet worden geïnformeerd; daarvoor beschikken zij over een termijn van ten hoogste acht dagen;

b)

indien geen overeenstemming wordt bereikt, komen de hoofden van de betrokken nationale eenheden en de directeur bijeen om te proberen tot overeenstemming te komen;

c)

indien nog steeds geen overeenstemming is bereikt, beleggen de vertegenwoordigers van de betrokken partijen in de raad van bestuur binnen acht dagen een vergadering. Indien de betrokken lidstaat bij zijn standpunt blijft dat hij moet worden geïnformeerd, wordt bij consensus besloten of hij bij de analyse wordt betrokken.

6.   De lidstaat die gegevens aan Europol verstrekt, kan als enige oordelen over de mate van en de verandering in de gevoeligheid daarvan en bepaalt de voorwaarden voor het omgaan met die gegevens. De lidstaat die gegevens aan Europol heeft verstrekt, beslist over de verspreiding en het operationele gebruik daarvan. Indien niet kan worden vastgesteld welke lidstaat de gegevens aan Europol heeft verstrekt, beslissen de deelnemers aan de analyse over de verspreiding of het operationele gebruik van de gegevens. Lidstaten of deskundigen die worden betrokken bij een analyse die al gaande is, mogen de gegevens niet verspreiden of gebruiken zonder voorafgaande toestemming van de lidstaten die vanaf het begin bij de analyse waren betrokken.

7.   Indien Europol na het opnemen van gegevens in een analysebestand constateert dat deze gegevens betrekking hebben op een persoon of voorwerp waarover al door een andere lidstaat of derde partij verstrekte gegevens in het bestand waren opgenomen, wordt in afwijking van lid 6 de betrokken lidstaat of de betrokken derde partij overeenkomstig artikel 17 onmiddellijk over dit verband geïnformeerd.

8.   Europol kan deskundigen van de in artikel 22, lid 1, en artikel 23, lid 1, genoemde entiteiten verzoeken deel te nemen aan de activiteiten van de analysegroep indien:

a)

er tussen Europol en de entiteit een overeenkomst of werkafspraken als bedoeld in artikel 22, lid 2, en artikel 23, lid 2, van kracht zijn waarin passende bepalingen zijn opgenomen over de uitwisseling van informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, en over de geheimhouding van de uitgewisselde informatie;

b)

de deelname van de deskundigen van de entiteit in het belang van de lidstaten is;

c)

de analysewerkzaamheden rechtstreeks betrekking hebben op de entiteit, en

d)

alle deelnemers instemmen met de deelname van de deskundigen van de entiteit aan de activiteiten van de analysegroep.

Onder de onder b), c) en d) van de eerste alinea bepaalde voorwaarden nodigt Europol deskundigen van het Europees Bureau voor fraudebestrijding uit om deel te nemen aan de analysegroep indien het analyseproject betrekking heeft op fraude of andere onwettige activiteiten die schadelijk zijn voor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.

Over de deelname van deskundigen van een entiteit aan de activiteiten van een analysegroep treft Europol een akkoord met de betrokken entiteit. De regels voor dergelijke akkoorden worden vastgesteld door de raad van bestuur.

De details van de akkoorden tussen Europol en de entiteit worden voorgelegd aan het gemeenschappelijk controleorgaan, dat eventuele opmerkingen kan richten tot de raad van bestuur.

Artikel 15

Indexfunctie

1.   Europol creëert een indexfunctie voor gegevens die zijn opgeslagen in de analysebestanden.

2.   De directeur, de adjunct-directeuren, de daartoe gemachtigde personeelsleden van Europol, de verbindingsofficieren en de daartoe gemachtigde leden van de nationale eenheden hebben toegang tot de indexfunctie. Uit de indexfunctie moet degene die er gebruik van maakt, aan de hand van de geraadpleegde gegevens duidelijk kunnen opmaken of een analysebestand gegevens bevat die van belang zijn voor de vervulling van zijn taken.

3.   De toegang tot de indexfunctie is zodanig geregeld dat kan worden vastgesteld of bepaalde gegevens al dan niet opgeslagen zijn in een analysebestand, zonder dat verbanden kunnen worden gelegd of conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de inhoud van het bestand.

4.   De regels betreffende de inrichting van de indexfunctie, met inbegrip van de voorwaarden voor de toegang tot de indexfunctie, worden door de raad van bestuur vastgesteld na advies van het gemeenschappelijk controleorgaan.

Artikel 16

Bestandsreglement

1.   Elk analysebestand wordt door de directeur geopend door middel van een bestandsreglement waarin het volgende wordt vermeld:

a)

de naam van het bestand;

b)

het doel van het bestand;

c)

de categorieën personen over wie gegevens worden opgeslagen;

d)

de aard van de gegevens die worden opgeslagen en van de absoluut noodzakelijke persoonsgegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, alsook gegevens die de gezondheid of het seksuele gedrag betreffen;

e)

de algemene context die tot de opening van het bestand heeft geleid;

f)

de deelnemers aan de analysegroep op het moment dat het bestand wordt geopend;

g)

de voorwaarden waaronder de in het bestand opgeslagen persoonsgegevens mogen worden verstrekt, aan welke ontvangers en volgens welke procedure;

h)

de termijnen voor de bestudering van de gegevens en de duur van de opslag;

i)

de manier waarop de verstrekkingen worden vastgelegd.

2.   De raad van bestuur en het gemeenschappelijk controleorgaan worden onmiddellijk door de directeur op de hoogte gesteld van het bestandsreglement, alsmede van alle nadien in de in lid 1 bedoelde gegevens aangebrachte wijzigingen, en zij ontvangen het dossier. Het gemeenschappelijk controleorgaan kan zijn eventuele opmerkingen richten aan de raad van bestuur. De directeur kan het gemeenschappelijk controleorgaan verzoeken dit binnen een bepaalde termijn te doen.

3.   Analysebestanden worden maximaal drie jaar bewaard. Voordat deze termijn van drie jaar verstrijkt, gaat Europol na of het bestand moet worden aangehouden of niet. Indien dat absoluut noodzakelijk is voor het doel van het bestand, kan de directeur opdracht geven het bestand nog drie jaar aan te houden. De raad van bestuur en het gemeenschappelijk controleorgaan worden onmiddellijk door de directeur op de hoogte gesteld van de redenen om het bestand aan te houden. Het gemeenschappelijk controleorgaan richt zijn eventuele opmerkingen aan de raad van bestuur. De directeur kan het gemeenschappelijk controleorgaan verzoeken dit binnen een bepaalde termijn te doen.

4.   De raad van bestuur kan de directeur te allen tijde opdracht geven een bestandsreglement te wijzigen of een analysebestand te sluiten. De raad van bestuur beslist wanneer een dergelijke verandering of sluiting ingaat.

HOOFDSTUK III

ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE INFORMATIEVERWERKING

Artikel 17

Mededelingsplicht

Onverminderd artikel 14, leden 6 en 7, stelt Europol de nationale eenheden, en, indien deze eenheden daarom verzoeken, hun verbindingsofficieren, onverwijld op de hoogte van informatie die betrekking heeft op hun lidstaat en van de verbanden die worden vastgesteld tussen strafbare feiten die uit hoofde van artikel 4 onder de bevoegdheid van Europol vallen. Informatie en inlichtingen over andere vormen van ernstige criminaliteit waarvan Europol bij het uitoefenen van zijn taken kennis neemt, mogen eveneens worden verstrekt.

Artikel 18

Bepalingen inzake de controle op opvragingen

Europol stelt, in samenwerking met de lidstaten, passende controlemechanismen in waarmee de rechtmatigheid van opvragingen uit geautomatiseerde gegevensbestanden waarin persoonsgegevens worden verwerkt, kan worden gecontroleerd, en geeft de lidstaten op hun verzoek toegang tot de bestanden waarin de verstrekkingen zijn vastgelegd. De aldus verzamelde gegevens worden alleen voor deze controle door Europol en de in de artikelen 33 en 34 vermelde controleorganen gebruikt en worden na achttien maanden verwijderd, tenzij zij nodig blijven voor een lopende controle. Nadere regels betreffende dergelijke controlemechanismen worden door de raad van bestuur vastgesteld, na raadpleging van het gemeenschappelijk controleorgaan.

Artikel 19

Regels voor het gebruik van de gegevens

1.   Persoonsgegevens die worden opgevraagd uit een van de gegevensverwerkingssystemen van Europol of op enige andere passende wijze worden meegedeeld, worden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten uitsluitend verstrekt en gebruikt ter voorkoming en bestrijding van de criminaliteit die onder de bevoegdheid van Europol valt en ter voorkoming en bestrijding van andere ernstige vormen van criminaliteit. Europol gebruikt de gegevens uitsluitend voor het vervullen van zijn taken.

2.   Indien de verstrekkende lidstaat of de verstrekkende derde staat of derde organisatie voor afzonderlijke gegevens gebruiksbeperkingen meedeelt die daarvoor in de betrokken lidstaat of derde staat of derde organisatie gelden, worden deze beperkingen ook door de gebruiker nageleefd, behalve in het specifieke geval dat het nationale recht voorschrijft dat deze gebruiksbeperkingen niet gelden voor de gerechtelijke autoriteiten, de wetgevende instanties of andere onafhankelijke bij de wet opgerichte instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de bevoegde nationale autoriteiten. In dat geval worden de gegevens alleen na overleg met de verstrekkende lidstaat gebruikt, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de belangen en standpunten van die staat.

3.   De gegevens kunnen alleen voor andere doeleinden of door andere dan de bevoegde nationale autoriteiten worden gebruikt na overleg met de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt en voor zover het nationale recht van die lidstaat dat toelaat.

Artikel 20

Termijnen voor het opslaan en verwijderen van gegevensbestanden

1.   Gegevens worden niet langer bij Europol in bestanden opgeslagen dan voor de taakvervulling van Europol noodzakelijk is. Uiterlijk drie jaar na invoering van de gegevens wordt getoetst of zij nog langer moeten worden bewaard. De toetsing en verwijdering van gegevens die in het Europol-informatiesysteem zijn opgeslagen, wordt uitgevoerd door de partij die de gegevens heeft ingevoerd. De toetsing en verwijdering van gegevens die zijn opgeslagen in andere gegevensbestanden van Europol wordt uitgevoerd door Europol. Europol stelt de lidstaten drie maanden van tevoren automatisch in kennis van het aflopen van de termijn waarbinnen moet worden nagegaan of de gegevens nog langer moeten worden bewaard.

2.   Bij de toetsing kunnen de in de derde en vierde zin van lid 1 bedoelde partijen besluiten de gegevens te bewaren tot de volgende, na een termijn van nogmaals drie jaar te verrichten toetsing, indien dat nodig is voor het vervullen van de taken van Europol. Blijft een besluit over verdere opslag uit, dan worden de gegevens automatisch verwijderd.

3.   Wanneer een lidstaat uit zijn nationale bestanden gegevens verwijdert die aan Europol zijn verstrekt en die in andere bestanden van Europol opgeslagen zijn, deelt hij dit aan Europol mee. In dat geval verwijdert Europol de gegevens, tenzij Europol verder belang hecht aan deze gegevens op grond van inlichtingen die uitvoeriger zijn dan die waarover de verstrekkende lidstaat beschikt. Europol stelt de betrokken lidstaat in kennis van het feit dat de gegevens opgeslagen blijven.

4.   Er worden geen gegevens verwijderd indien dit schade zou berokkenen aan de belangen van de betrokkene die moeten worden beschermd. In dat geval worden de gegevens alleen nog gebruikt met toestemming van de betrokkene.

Artikel 21

Toegang tot gegevens van andere informatiesystemen

Indien Europol op grond van rechtsinstrumenten van de Unie of van internationale of nationale rechtsinstrumenten via geautomatiseerde weg toegang heeft tot gegevens van andere nationale of internationale informatiesystemen, kan Europol op die rechtsgrondslag persoonsgegevens opvragen indien dat noodzakelijk is voor de vervulling van zijn taken. De relevante bepalingen van dergelijke rechtsinstrumenten van de Europese Unie of van internationale of nationale rechtsinstrumenten zijn van toepassing op de toegang tot en het gebruik van dergelijke gegevens door Europol, voor zover die bepalingen strengere toegangs- en gebruiksregels inhouden dan de bepalingen van dit besluit.

HOOFDSTUK IV

BETREKKINGEN MET PARTNERS

Artikel 22

Betrekkingen met andere instellingen, organen,bureaus en agentschappen van de Unie of de Gemeenschap

1.   Indien dit voor de vervulling van zijn taken van belang is, kan Europol samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met de instellingen, organen, bureaus en agentschappen die zijn opgericht bij of op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, in het bijzonder met:

a)

Eurojust;

b)

het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (10);

c)

het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex) (11);

d)

de Europese Politieacademie (EPA);

e)

de Europese Centrale Bank;

f)

het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) (12).

2.   Europol sluit overeenkomsten of maakt werkafspraken met de in lid 1 bedoelde entiteiten. Deze overeenkomsten of werkafspraken kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van operationele, strategische of technische informatie, waaronder persoonsgegevens en gerubriceerde informatie. Europol sluit een dergelijke overeenkomst pas of maakt dergelijke werkafspraken pas na goedkeuring door de raad van bestuur, die daartoe, voor zover het de uitwisseling van persoonsgegevens betreft, eerst het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan heeft ingewonnen.

3.   Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomst of werkafspraken als bedoeld in lid 2, kan Europol rechtstreeks van de in lid 1 bedoelde entiteiten informatie, waaronder persoonsgegevens, ontvangen en gebruiken voor zover zulks voor de wettige uitvoering van zijn taken noodzakelijk is; tevens kan Europol, onder de in artikel 24, lid 1, vastgestelde voorwaarden, naar die entiteiten rechtstreeks informatie, waaronder persoonsgegevens, toezenden, voor zover zulks noodzakelijk is voor de wettige uitvoering van de taken van de ontvangende entiteit.

4.   Europol zendt gerubriceerde informatie alleen toe aan de in lid 1 bedoelde entiteiten, indien er tussen Europol en de ontvangende partij overeenstemming bestaat over de geheimhouding.

Artikel 23

Betrekkingen met derde staten en organisaties

1.   Indien nodig voor de vervulling van zijn taken kan Europol ook samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met:

a)

derde staten;

b)

organisaties als:

i)

internationale organisaties en de daaronder ressorterende publiekrechtelijke organen,

ii)

andere publiekrechtelijke organisaties die zijn opgericht bij of op grond van een overeenkomst tussen twee of meer staten, en

iii)

de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol).

2.   Europol sluit overeenkomsten met de in lid 1 bedoelde entiteiten die zijn opgenomen in de lijst als genoemd in artikel 26, lid 1, onder a). Deze overeenkomsten kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van operationele, strategische of technische informatie, waaronder persoonsgegevens en gerubriceerde informatie, op voorwaarde dat de informatie wordt verzonden via een in de overeenkomst als bedoeld in lid 6, onder b), van dit artikel aangewezen contactpunt. Europol sluit dergelijke overeenkomsten pas na goedkeuring door de Raad, die daartoe eerst de raad van bestuur geraadpleegd zal hebben en, voor zover het de uitwisseling van persoonsgegevens betreft, via de raad van bestuur het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan zal hebben ingewonnen.

3.   Voorafgaand aan de inwerkingtreding van overeenkomsten als bedoeld in lid 2, kan Europol rechtstreeks informatie, waaronder persoonsgegevens en gerubriceerde informatie, ontvangen en gebruiken voor zover zulks voor de wettige uitvoering van zijn taken noodzakelijk is.

4.   Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomsten als bedoeld in lid 2, kan Europol, onder de in artikel 24, lid 1, vastgestelde voorwaarden, naar de entiteiten bedoeld in lid 1 van dit artikel rechtstreeks informatie, met uitzondering van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie, toezenden, voor zover zulks noodzakelijk is voor de wettige uitvoering van de taken van de ontvangende entiteit.

5.   Europol kan, onder de in artikel 24, lid 1, vastgestelde voorwaarden, aan de in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten die niet in de in artikel 26, lid 1, onder a), bedoelde lijst zijn opgenomen, rechtstreeks informatie, met uitzondering van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie, toezenden voor zover zulks in individuele gevallen absoluut noodzakelijk is voor het voorkomen of bestrijden van strafbare feiten die onder de bevoegdheid van Europol vallen.

6.   Europol kan onder de in artikel 24, lid 1, vastgestelde voorwaarden de volgende gegevens aan de in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten toezenden:

a)   persoonsgegevens en gerubriceerde informatie: indien dit in individuele gevallen nodig is voor het voorkomen of bestrijden van strafbare feiten die onder de bevoegdheid van Europol vallen, en

b)   persoonsgegevens: indien Europol met de betrokken entiteit een overeenkomst als bedoeld in lid 2 van dit artikel heeft gesloten volgens welke de verzending van dergelijke gegevens is toegestaan op grond van een beoordeling of de betrokken entiteit een passend niveau van gegevensbescherming waarborgt.

7.   Europol zendt gerubriceerde informatie alleen toe aan de in lid 1 bedoelde entiteiten, indien er tussen Europol en de ontvangende partij overeenstemming bestaat over de geheimhouding.

8.   In afwijking van de leden 6 en 7 en onverminderd artikel 24, lid 1, kan Europol persoonsgegevens en gerubriceerde informatie in zijn bezit toezenden aan de in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten, indien de directeur van oordeel is dat zulks absoluut noodzakelijk is om de wezenlijke belangen van de betrokken lidstaten te beschermen, voor zover dit binnen de doelen van Europol valt of gebeurt om onmiddellijk gevaar in verband met criminaliteit of terrorisme af te wenden. De directeur weegt in alle gevallen het gegevensbeschermingsniveau van de betrokken entiteit af tegen deze belangen. De directeur brengt de raad van bestuur en het gemeenschappelijk controleorgaan zo spoedig mogelijk op de hoogte van zijn besluit en van de gronden voor zijn oordeel dat het door de betrokken entiteiten geboden niveau van de gegevensbescherming voldoende is.

9.   Voordat op grond van lid 8 persoonsgegevens worden toegezonden, gaat de directeur van Europol na of het gegevensbeschermingsniveau bij de betrokken entiteiten voldoende is, waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden die een rol spelen bij de verzending van persoonsgegevens, in het bijzonder:

a)

de aard van de gegevens;

b)

het doel waarvoor de gegevens worden verstrekt;

c)

de duur van de beoogde verwerking;

d)

de algemene of specifieke gegevensbeschermingsvoorschriften die van toepassing zijn op de betrokken entiteit;

e)

de vraag of de betrokken entiteit heeft ingestemd met specifieke door Europol gestelde voorwaarden voor de gegevens.

Artikel 24

Toezending van gegevens

1.   Indien de betrokken gegevens door een lidstaat aan Europol zijn toegezonden, kan Europol deze uitsluitend met toestemming van die lidstaat aan de in artikel 22, lid 1, en de in artikel 23, lid 1, bedoelde entiteiten toezenden. De betrokken lidstaat kan daartoe voorafgaande — algemene of aan specifieke voorwaarden gebonden — toestemming geven. Deze toestemming kan te allen tijde worden ingetrokken.

Indien de gegevens niet door een lidstaat zijn toegezonden, vergewist Europol zich ervan dat door de toezending:

a)

de behoorlijke vervulling van de onder de bevoegdheid van een lidstaat vallende taken niet in gevaar komt;

b)

de openbare orde of veiligheid van een lidstaat niet in gevaar komen of het algemeen welzijn niet anderszins wordt geschaad.

2.   De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van de toezending van gegevens berust bij Europol. Europol registreert alle gevallen van toezending van gegevens op grond van dit artikel, alsmede de redenen daarvoor. Er worden alleen gegevens toegezonden indien de ontvangende entiteit toezegt dat de gegevens alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn toegezonden.

Artikel 25

Gegevens afkomstig van private partijen en privépersonen

1.   Voor de toepassing van dit besluit

a)   wordt onder „private partijen” verstaan: entiteiten en organen die zijn opgericht volgens het recht van een lidstaat of een derde staat, in het bijzonder ondernemingen en firma’s, bedrijfsorganisaties, non-profitorganisaties en andere privaatrechtelijke rechtspersonen die niet onder artikel 23, lid 1, vallen;

b)   wordt onder „privépersonen” verstaan: alle natuurlijke personen.

2.   Voor zover zulks voor de wettige uitvoering van zijn taken noodzakelijk is, kan Europol gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, afkomstig van private partijen onder de in lid 3 vastgestelde voorwaarden verwerken.

3.   Persoonsgegevens afkomstig van private partijen worden door Europol onder de volgende voorwaarden verwerkt:

a)

persoonsgegevens afkomstig van private partijen die zijn opgericht volgens het recht van een lidstaat, worden door Europol uitsluitend verwerkt indien die gegevens via de nationale eenheid van die lidstaat in overeenstemming met het nationale recht worden toegezonden. Europol neemt geen rechtstreeks contact op met private partijen in de lidstaten om gegevens te verkrijgen;

b)

persoonsgegevens afkomstig van private partijen die zijn opgericht volgens het recht van een derde staat waarmee Europol overeenkomstig artikel 23 een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten die de uitwisseling van persoonsgegevens mogelijk maakt, worden slechts aan Europol toegezonden via het contactpunt van die staat zoals vastgesteld in en in overeenstemming met de geldende samenwerkingsovereenkomst;

c)

persoonsgegevens afkomstig van private partijen die zijn opgericht volgens het recht van een derde staat waarmee Europol geen samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten die de uitwisseling van persoonsgegevens mogelijk maakt, worden door Europol uitsluitend verwerkt indien:

i)

de betrokken private partij is opgenomen in de lijst als genoemd in artikel 26, lid 2, en

ii)

Europol en de betrokken private partij een memorandum van overeenstemming over de toezending van gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, hebben gesloten waarin de rechtmatigheid van het verzamelen en toezenden van persoonsgegevens door de private partij wordt bevestigd en waarin wordt bepaald dat de toegezonden persoonsgegevens uitsluitend worden gebruikt voor de wettige uitvoering van de taken van Europol. Europol kan een dergelijk memorandum van overeenstemming pas sluiten na goedkeuring door de raad van bestuur, die daartoe eerst het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan heeft ingewonnen.

Indien de toegezonden gegevens raken aan de belangen van een lidstaat, stelt Europol de nationale eenheid van de betrokken lidstaat onverwijld daarvan in kennis.

4.   Naast de verwerking van gegevens afkomstig van private partijen overeenkomstig lid 3, kan Europol met inachtneming van de bepalingen inzake gegevensbescherming van dit besluit rechtstreeks gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, uit voor het publiek beschikbare bronnen zoals media en openbare gegevens en commerciële aanbieders van inlichtingen halen en verwerken. Overeenkomstig artikel 17 zendt Europol alle relevante informatie toe aan de nationale eenheden.

5.   Informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, die afkomstig is van privépersonen, kunnen door Europol worden verwerkt indien ze zijn ontvangen via een nationale eenheid overeenkomstig het nationale recht of via het contactpunt van een derde staat waarmee Europol overeenkomstig artikel 23 een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. Indien Europol informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, ontvangt van een privépersoon die in een derde staat verblijft waarmee Europol geen samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, mag Europol deze informatie alleen doorzenden naar de betrokken lidstaat of derde staat waarmee Europol overeenkomstig artikel 23 een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. Europol benadert privépersonen niet rechtstreeks om informatie te verkrijgen.

6.   Persoonsgegevens die uit hoofde van lid 3, onder c), van dit artikel, aan Europol zijn toegezonden of door Europol zijn verkregen, worden uitsluitend verwerkt met het oog op opneming in het in artikel 11 genoemde Europol-informatiesysteem en in de in artikel 14 genoemde analysebestanden, of in andere systemen voor de verwerking van persoonsgegevens die zijn aangelegd overeenkomstig artikel 10, leden 2 en 3, indien dergelijke gegevens verband houden met andere gegevens die al in een van de bovengenoemde systemen zijn opgenomen, of verband houden met een eerdere raadpleging door een nationale eenheid van bovengenoemde systemen.

Overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder b), is Europol verantwoordelijk voor door Europol verwerkte gegevens die overeenkomstig de voorwaarden van lid 3, onder b) en c), en lid 4 van dit artikel zijn toegezonden, alsmede voor de gegevens die zijn toegezonden via het contactpunt van een derde staat waarmee Europol overeenkomstig artikel 23 een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten.

7.   De directeur legt de raad van bestuur twee jaar na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, een uitgebreid rapport over de toepassing van dit artikel voor. Overeenkomstig artikel 37, lid 9, onder b), kan de raad van bestuur op advies van het gemeenschappelijk controleorgaan of op eigen initiatief alle maatregelen treffen die hij passend acht.

Artikel 26

Uitvoeringsregels voor de betrekkingen van Europol

1.   De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement, het volgende vast:

a)

een lijst van de in artikel 23, lid 1, bedoelde derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten. De lijst wordt voorbereid door de raad van bestuur en herzien voor zover nodig, en

b)

de uitvoeringsregels voor de betrekkingen van Europol met de in artikel 22, lid 1, en artikel 23, lid 1, bedoelde entiteiten, inclusief de uitwisseling van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie. De uitvoeringsregels worden voorbereid door de raad van bestuur, die daartoe eerst het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan heeft ingewonnen.

2.   De raad van bestuur stelt een lijst van private partijen vast waarmee Europol overeenkomstig artikel 25, lid 3, onder c), onder ii), memoranda van overeenstemming kan sluiten, en herziet deze lijst voor zover nodig, en neemt voorts regels voor de inhoud en de procedure voor het afsluiten van dergelijke memoranda van overeenstemming aan, na daartoe eerst het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan te hebben ingewonnen.

HOOFDSTUK V

GEGEVENSBESCHERMING EN - BEVEILIGING

Artikel 27

Niveau van gegevensbescherming

Onverminderd de specifieke bepalingen van dit besluit houdt Europol rekening met de beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en van Aanbeveling R(87) 15 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 17 september 1987. Europol neemt deze beginselen in acht bij de verwerking van persoonsgegevens, ook als het gaat om geautomatiseerde en niet-geautomatiseerde gegevens die het bijhoudt in de vorm van gegevensbestanden, in het bijzonder gestructureerde verzamelingen van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria kunnen worden geraadpleegd.

Artikel 28

Gegevensbeschermingsfunctionaris

1.   De raad van bestuur benoemt een gegevensbeschermingsfunctionaris op voorstel van de directeur; de gegevensbeschermingsfunctionaris maakt deel uit van het personeel. Bij het vervullen van zijn taken treedt hij onafhankelijk op.

2.   De gegevensbeschermingsfunctionaris heeft met name de volgende taken:

a)

op onafhankelijke wijze toezien op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking en op de naleving van de bepalingen van dit besluit inzake de verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van de verwerking van persoonsgegevens over personeelsleden van Europol;

b)

erop toezien dat de verstrekking en ontvangst van persoonsgegevens schriftelijk worden vastgelegd overeenkomstig dit besluit;

c)

erop toezien dat de betrokkenen op hun verzoek in kennis worden gesteld van hun rechten op grond van dit besluit;

d)

samenwerken met de personeelsleden van Europol die verantwoordelijk zijn voor procedures, opleiding en advies op het gebied van gegevensverwerking;

e)

samenwerken met het gemeenschappelijk controleorgaan;

f)

een jaarverslag opstellen, en dit verslag voorleggen aan de raad van bestuur en het gemeenschappelijk controleorgaan.

3.   Bij het vervullen van zijn taken heeft de gegevensbeschermingsfunctionaris toegang tot alle door Europol verwerkte gegevens en tot alle dienstruimten van Europol.

4.   Indien de gegevensbeschermingsfunctionaris van mening is dat de bepalingen van dit besluit inzake de verwerking van persoonsgegevens niet zijn nageleefd, stelt hij de directeur hiervan in kennis, waarbij hij hem verzoekt om deze situatie van niet-naleving binnen een bepaalde termijn op te lossen.

Indien de directeur deze situatie van niet-naleving niet binnen de gestelde termijn oplost, legt de gegevensbeschermingsfunctionaris de zaak voor aan de raad van bestuur, en komt hij met de raad een bepaalde antwoordtermijn overeen.

Indien de raad van bestuur deze situatie van niet-naleving niet binnen de gestelde termijn oplost, legt de gegevensbeschermingsfunctionaris de zaak voor aan het gemeenschappelijk controleorgaan.

5.   Nadere uitvoeringsregels met betrekking tot de gegevensbeschermingsfunctionaris worden vastgesteld door de raad van bestuur. De uitvoeringsregels hebben met name betrekking op de selectie, het ontslag, de taken, de verplichtingen en bevoegdheden, en de waarborgen voor de onafhankelijkheid van de gegevensbeschermingsfunctionaris.

Artikel 29

Verantwoordelijkheid voor de gegevensbescherming

1.   De verantwoordelijkheid voor de gegevens die bij Europol worden verwerkt, met name voor de rechtmatigheid van het verzamelen, de verstrekking aan Europol en het invoeren van de gegevens, alsmede voor de juistheid en de actualiteit van de gegevens en voor het toezicht op de bewaartermijnen, berust bij:

a)

de lidstaat die de gegevens heeft ingevoerd of anderszins heeft verstrekt;

b)

Europol wat betreft de gegevens die door derden aan Europol zijn verstrekt, met inbegrip van de gegevens die overeenkomstig artikel 25, lid 3, onder b) en c), en artikel 25, lid 4, door private partijen zijn verstrekt, en de gegevens die zijn verstrekt via het contactpunt van een derde staat waarmee Europol overeenkomstig artikel 23 van dit besluit een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten of die het resultaat zijn van de analysewerkzaamheden van Europol.

2.   Gegevens die aan Europol zijn verstrekt, maar die nog niet in een van de gegevensbestanden van Europol zijn opgenomen, vallen uit het oogpunt van gegevensbescherming onder de verantwoordelijkheid van de partij die de gegevens heeft verstrekt. Europol ziet overeenkomstig artikel 35, lid 2, evenwel toe op de beveiliging van de gegevens, in die zin dat dergelijke gegevens, zolang ze niet in een gegevensbestand zijn opgenomen, uitsluitend toegankelijk zijn voor gemachtigde personeelsleden van Europol die moeten vaststellen of de gegevens bij Europol kunnen worden verwerkt, of voor gemachtigde functionarissen van de partij die de gegevens heeft verstrekt. Indien Europol na onderzoek redenen heeft om aan te nemen dat de verstrekte gegevens onjuist of niet langer actueel zijn, stelt hij de partij die de gegevens heeft verstrekt, daarvan in kennis.

3.   Daarnaast is Europol, tenzij anders bepaald in dit besluit, verantwoordelijk voor alle door hem verwerkte gegevens.

4.   Indien Europol over bewijzen beschikt dat gegevens die zijn ingevoerd in een van zijn systemen als bedoeld in hoofdstuk II, feitelijk onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgeslagen, stelt hij de betrokken lidstaat of een andere betrokken partij daarvan in kennis.

5.   Europol slaat de gegevens zodanig op dat kan worden vastgesteld welke lidstaat of welke derde staat of organisatie de gegevens heeft verstrekt, dan wel of zij het resultaat zijn van de analysewerkzaamheden van Europol.

Artikel 30

Recht van de betrokkene op kennisneming

1.   Eenieder heeft het recht om, onder de voorwaarden van dit artikel, met redelijke tussenpozen te vernemen of hem betreffende persoonsgegevens door Europol worden verwerkt en deze gegevens in begrijpelijke vorm te ontvangen, dan wel om hem betreffende persoonsgegevens te laten controleren.

2.   Eenieder die zijn rechten uit hoofde van dit artikel wil uitoefenen, kan daartoe in de lidstaat van zijn keuze zonder buitensporige kosten een verzoek indienen bij de daartoe aangewezen autoriteit van die lidstaat. Die autoriteit geeft het verzoek onmiddellijk, en in ieder geval binnen een maand na ontvangst, door aan Europol.

3.   Het verzoek wordt zonder onnodige vertraging, en in ieder geval binnen drie maanden na de datum van ontvangst, door Europol afgehandeld overeenkomstig dit artikel.

4.   Europol raadpleegt de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten alvorens een beslissing te nemen over zijn antwoord op een verzoek als bedoeld in lid 1. Een besluit betreffende de kennisneming van gegevens veronderstelt nauwe samenwerking tussen Europol en de lidstaten waarvoor de verstrekking van die gegevens van rechtstreeks belang is. Indien een lidstaat bezwaar maakt tegen het door Europol voorgestelde antwoord, stelt hij Europol in kennis van de redenen voor dit bezwaar.

5.   Het verstrekken van informatie in antwoord op een verzoek als bedoeld in lid 1 wordt geweigerd voor zover zulks nodig is om:

a)

Europol in staat te stellen zijn taken naar behoren te vervullen;

b)

de veiligheid en de openbare orde van de lidstaten te beschermen of strafbare feiten te voorkomen;

c)

te waarborgen dat een nationaal onderzoek niet in gevaar wordt gebracht;

d)

de rechten en vrijheden van derden te beschermen.

Wanneer wordt onderzocht of een weigeringsgrond toepassing moet vinden, moet rekening worden gehouden met de belangen van de betrokkene.

6.   Indien het verstrekken van informatie in antwoord op een verzoek als bedoeld in lid 1 wordt geweigerd, stelt Europol de betrokkene ervan in kennis dat hij controles heeft verricht, zonder hem aanwijzingen te geven over de vraag of Europol al dan niet hem betreffende persoonsgegevens heeft verwerkt.

7.   Eenieder heeft het recht het gemeenschappelijk controleorgaan met redelijke tussenpozen te verzoeken om te toetsen of de wijze waarop zijn persoonsgegevens door Europol zijn verzameld, opgeslagen, verwerkt en gebruikt, in overeenstemming is met de bepalingen van dit besluit inzake de verwerking van persoonsgegevens. Het gemeenschappelijk controleorgaan stelt de betrokkene ervan in kennis dat het controles heeft verricht, zonder hem aanwijzingen te geven over de vraag of Europol al dan niet hem betreffende persoonsgegevens heeft verwerkt.

Artikel 31

Recht van de betrokkene op verbetering en verwijdering van gegevens

1.   Eenieder kan Europol verzoeken onjuiste hem betreffende gegevens te verbeteren of te verwijderen. Indien bij de uitoefening van dit recht of anderszins blijkt dat bij Europol opgeslagen gegevens die door derden zijn verstrekt of die het resultaat zijn van de analysewerkzaamheden van Europol, onjuistheden bevatten of dat de invoer of opslag van deze gegevens strijdig is met dit besluit, corrigeert of verwijdert Europol deze gegevens.

2.   Indien onjuiste gegevens of gegevens die in strijd met dit besluit zijn verwerkt, rechtstreeks door de lidstaten aan Europol zijn verstrekt, verbeteren of verwijderen de lidstaten deze gegevens in samenwerking met Europol.

3.   Indien onjuiste gegevens via een andere passende weg zijn verstrekt of indien de onjuistheden in de door de lidstaten verstrekte gegevens te wijten zijn aan foutieve doorgifte of met dit besluit strijdige verstrekking, of indien de onjuistheden het gevolg zijn van foutieve of met dit besluit strijdige invoer, verwerking of opslag door Europol, is Europol verplicht deze gegevens in samenwerking met de betrokken lidstaten te verbeteren of te verwijderen.

4.   In de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen worden de lidstaten of derden die de gegevens hebben ontvangen, onverwijld ingelicht. De ontvangende lidstaten en derden verbeteren of verwijderen deze gegevens ook. Indien verwijdering niet mogelijk is, worden de gegevens afgeschermd om verdere verwerking te voorkomen.

5.   Europol laat de verzoeker zonder onnodige vertraging en in ieder geval binnen drie maanden schriftelijk weten dat de hem betreffende gegevens zijn verbeterd of verwijderd.

Artikel 32

Beroep

1.   In zijn antwoord op een verzoek om controle of een verzoek om kennisneming, verbetering of verwijdering van gegevens, laat Europol de betrokkene weten dat hij, indien hij niet tevreden is met de beslissing, beroep kan instellen bij het gemeenschappelijk controleorgaan. De betrokkene kan zich ook tot het gemeenschappelijk controleorgaan wenden indien binnen de in artikel 30 of artikel 31 gestelde termijn geen antwoord is gegeven op zijn verzoek.

2.   Indien de betrokkene beroep instelt bij het gemeenschappelijk controleorgaan, wordt dit beroep door dat orgaan behandeld.

3.   Indien het beroep verband houdt met een beslissing als bedoeld in artikel 30 of artikel 31, raadpleegt het gemeenschappelijk controleorgaan de nationale controleorganen of de bevoegde rechterlijke instantie van de lidstaat van wie de gegevens afkomstig zijn, dan wel van de rechtstreeks betrokken lidstaat. Het gemeenschappelijk controleorgaan neemt zijn beslissing, die een weigering kan inhouden om gegevens te verstrekken, in nauw overleg met het nationale controleorgaan of de bevoegde rechterlijke instantie.

4.   Indien het beroep betrekking heeft op kennisneming van gegevens die door Europol in het Europol-informatiesysteem zijn opgeslagen, of op gegevens die in de analysebestanden of in een ander door Europol overeenkomstig artikel 10 aangelegd systeem voor de verwerking van persoonsgegevens zijn opgeslagen, en indien Europol bezwaar blijft maken, kan het gemeenschappelijk controleorgaan alleen na Europol en de in artikel 30, lid 4, bedoelde lidstaat of lidstaten te hebben gehoord, met een tweederde meerderheid van zijn leden aan deze bezwaren voorbijgaan. Bij ontstentenis van deze meerderheid stelt het gemeenschappelijk controleorgaan de betrokkene in kennis van de weigering, zonder aanwijzingen te geven over het al dan niet bestaan van persoonsgegevens over de betrokkene.

5.   Indien het beroep betrekking heeft op controle van door een lidstaat in het Europol-informatiesysteem ingevoerde gegevens, dan wel van gegevens die in de analysebestanden of in een ander door Europol overeenkomstig artikel 10 aangelegd systeem voor de verwerking van persoonsgegevens zijn opgeslagen, vergewist het gemeenschappelijk controleorgaan zich ervan dat de nodige controles correct zijn uitgevoerd, een en ander in nauw overleg met het nationale controleorgaan van de lidstaat die de gegevens heeft ingevoerd. Het gemeenschappelijk controleorgaan stelt de betrokkene ervan in kennis dat de controles zijn verricht, zonder aanwijzingen te geven over het al dan niet bestaan van persoonsgegevens over de betrokkene.

6.   Indien het beroep betrekking heeft op controle van door Europol in het Europol-informatiesysteem ingevoerde gegevens, dan wel van gegevens die in de analysebestanden of in een ander door Europol overeenkomstig artikel 10 aangelegd systeem voor de verwerking van persoonsgegevens zijn opgeslagen, vergewist het gemeenschappelijk controleorgaan zich ervan dat de nodige controles correct door Europol zijn uitgevoerd. Het gemeenschappelijk controleorgaan stelt de betrokkene ervan in kennis dat de controles zijn verricht, zonder aanwijzingen te geven over het al dan niet bestaan van persoonsgegevens over de betrokkene.

Artikel 33

Nationaal controleorgaan

1.   Elke lidstaat wijst een nationaal controleorgaan aan, dat volgens het nationale recht onafhankelijk toeziet op de rechtmatigheid van de invoer, de opvraging en de verstrekking aan Europol van persoonsgegevens door de betrokken lidstaat, en dat toetst of de rechten van de betrokkene door deze invoer, opvraging of verstrekking niet worden geschaad. Het controleorgaan heeft daartoe bij de nationale eenheden of de verbindingsofficieren toegang tot de gegevens die door de lidstaat zijn ingevoerd in het Europol-informatiesysteem of in een ander door Europol overeenkomstig artikel 10 aangelegd systeem voor de verwerking van persoonsgegevens, overeenkomstig de geldende nationale procedures.

Om hun toezichtfunctie te kunnen uitoefenen hebben de nationale controleorganen toegang tot de kantoren en documenten van hun respectieve verbindingsofficieren bij Europol.

Voorts zien de nationale controleorganen, overeenkomstig de geldende nationale procedures, toe op de werkzaamheden van de nationale eenheden en die van de verbindingsofficieren, voor zover deze werkzaamheden de bescherming van persoonsgegevens betreffen. Zij houden het gemeenschappelijk controleorgaan op de hoogte van al hun activiteiten die verband houden met Europol.

2.   Eenieder heeft het recht, het nationale controleorgaan te verzoeken om te toetsen of het invoeren, het verstrekken op welke wijze ook van zijn persoonsgegevens aan Europol alsmede het opvragen van gegevens door de betrokken lidstaat, rechtmatig zijn.

Dit recht wordt uitgeoefend overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat waar het verzoek is ingediend.

Artikel 34

Gemeenschappelijk controleorgaan

1.   Er wordt een onafhankelijk gemeenschappelijk controleorgaan opgericht, dat in overeenstemming met dit besluit toeziet op de werkzaamheden van Europol, teneinde te waarborgen dat de rechten van personen niet worden geschaad door de opslag, de verwerking en het gebruik van de gegevens waarover Europol beschikt. Tevens ziet het gemeenschappelijk controleorgaan toe op de rechtmatigheid van de verstrekking van de van Europol afkomstige gegevens. Het gemeenschappelijk controleorgaan bestaat uit ten hoogste twee leden of vertegenwoordigers van elk onafhankelijk nationaal controleorgaan, eventueel bijgestaan door plaatsvervangers, die de vereiste kwalificaties bezitten en die door elke lidstaat voor een periode van vijf jaar worden benoemd. Bij stemming heeft elke delegatie één stem.

Het gemeenschappelijk controleorgaan kiest uit zijn midden een voorzitter.

Bij de uitvoering van hun taken ontvangen de leden van het gemeenschappelijk controleorgaan geen instructies van andere organen.

2.   Europol staat het gemeenschappelijk controleorgaan bij in de uitvoering van zijn taken. Europol heeft daarbij in het bijzonder tot taak:

a)

de informatie waar het gemeenschappelijk controleorgaan om vraagt, te verstrekken en het toegang te geven tot alle documenten, papieren dossiers en gegevens in de gegevensbestanden;

b)

het gemeenschappelijk controleorgaan te allen tijde vrije toegang te verlenen tot al zijn lokalen;

c)

uitvoering te geven aan de beslissingen in beroep van het gemeenschappelijk controleorgaan.

3.   Het gemeenschappelijk controleorgaan is bevoegd een onderzoek in te stellen naar toepassings- of interpretatiekwesties in verband met de werkzaamheden van Europol op het gebied van het verwerken en gebruiken van persoonsgegevens, naar kwesties in verband met de door de nationale controleorganen van de lidstaten onafhankelijk uitgevoerde controles of in verband met de uitoefening van het recht op kennisneming, alsook om geharmoniseerde voorstellen uit te werken voor gemeenschappelijke oplossingen voor bestaande problemen.

4.   Indien het gemeenschappelijk controleorgaan vaststelt dat bij het opslaan, verwerken of gebruiken van persoonsgegevens de bepalingen van dit besluit zijn geschonden, richt het de opmerkingen die het nodig acht aan de directeur, en verzoekt het de directeur om binnen een bepaalde termijn op deze opmerkingen te antwoorden. De directeur houdt de raad van bestuur op de hoogte van de procedure. Indien het gemeenschappelijk controleorgaan niet tevreden is met het antwoord van de directeur, legt het de zaak voor aan de raad van bestuur.

5.   Bij de uitvoering van zijn taken werkt het gemeenschappelijk controleorgaan waar nodig samen met andere toezichthoudende organen, ter verbetering van de samenhang bij de toepassing van de gegevensbeschermingsregels en -procedures.

6.   Het gemeenschappelijk controleorgaan stelt regelmatig een activiteitenverslag op. Dit verslag wordt toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. De raad van bestuur krijgt de gelegenheid opmerkingen te maken, die aan het verslag worden toegevoegd.

Het gemeenschappelijk controleorgaan beslist of en, zo ja, hoe het activiteitenverslag openbaar wordt gemaakt.

7.   Het gemeenschappelijk controleorgaan stelt met een tweederde meerderheid van zijn leden zijn reglement van orde vast, en legt dit ter goedkeuring voor aan de Raad. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

8.   Het gemeenschappelijk controleorgaan stelt een intern comité in dat bestaat uit één stemgerechtigde vertegenwoordiger per lidstaat. Dit comité heeft tot taak met alle passende middelen de in artikel 32 bedoelde beroepen te behandelen. Indien zij daarom verzoeken, worden de partijen, desgewenst bijgestaan door hun raadsman, gehoord door dit comité. De in dit kader genomen beslissingen zijn voor alle betrokken partijen definitief.

9.   Het gemeenschappelijk controleorgaan kan naast het in lid 8 genoemde comité een of meer andere comités oprichten.

10.   Het gemeenschappelijk controleorgaan wordt geraadpleegd over het op het orgaan betrekking hebbende gedeelte van de Europol-begroting. Het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan wordt bij de betrokken ontwerp-begroting gevoegd.

11.   Het gemeenschappelijk controleorgaan wordt bijgestaan door een secretariaat, waarvan de taken in het reglement van orde worden omschreven.

Artikel 35

Gegevensbeveiliging

1.   Europol treft de technische en organisatorische maatregelen die nodig zijn om de uitvoering van dit besluit te waarborgen. Maatregelen zijn slechts dan nodig als de kosten ervan in verhouding staan tot het beoogde beschermingsdoel.

2.   Elke lidstaat en Europol treffen met het oog op de geautomatiseerde verwerking van gegevens door Europol passende maatregelen om:

a)

te verhinderen dat onbevoegden toegang krijgen tot apparatuur voor de verwerking van persoonsgegevens (controle op de toegang tot de apparatuur);

b)

te verhinderen dat onbevoegden de gegevensdragers lezen, kopiëren, wijzigen of meenemen (controle op de gegevensdragers);

c)

te verhinderen dat onbevoegden gegevens invoeren of opgeslagen persoonsgegevens lezen, wijzigen of verwijderen (opslagcontrole);

d)

te verhinderen dat onbevoegden de systemen voor geautomatiseerde gegevensverwerking gebruiken met behulp van datatransmissieapparatuur (gebruikerscontrole);

e)

te waarborgen dat degenen die bevoegd zijn om een systeem voor geautomatiseerde gegevensverwerking te gebruiken, uitsluitend toegang hebben tot de gegevens waarvoor hun recht van toegang geldt (controle op de toegang tot de gegevens);

f)

te waarborgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld aan welke organen persoonsgegevens kunnen worden verstrekt of zijn verstrekt met behulp van datacommunicatieapparatuur (controle op de communicatie);

g)

te waarborgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld welke persoonsgegevens in de systemen voor geautomatiseerde gegevensverwerking zijn ingevoerd, alsook wanneer en door wie de gegevens zijn ingevoerd (invoercontrole);

h)

te verhinderen dat bij de overdracht van persoonsgegevens of bij het vervoer van gegevensdragers onbevoegden gegevens lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen (transportcontrole);

i)

ervoor te zorgen dat de gebruikte systemen in geval van storing onmiddellijk opnieuw ingezet kunnen worden (herstel);

j)

ervoor te zorgen dat de functies van het systeem foutloos verlopen, dat eventuele functionele storingen onmiddellijk gesignaleerd worden (betrouwbaarheid) en dat opgeslagen gegevens niet door verkeerd functioneren van het systeem beschadigd kunnen worden (integriteit).

HOOFDSTUK VI

ORGANISATIE

Artikel 36

Organen van Europol

De organen van Europol zijn:

a)

de raad van bestuur;

b)

de directeur.

Artikel 37

Raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en één vertegenwoordiger van de Commissie. Elk lid van de raad van bestuur heeft één stem. Elk lid van de raad van bestuur kan zich laten vertegenwoordigen door een plaatsvervanger; wanneer een gewoon lid verhinderd is, kan de plaatsvervanger diens stemrecht uitoefenen.

2.   De voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur worden gekozen door en uit de groep van drie lidstaten die samen het programma van de Raad voor achttien maanden hebben opgesteld. Zij blijven in functie gedurende de achttien maanden dat het Raadsprogramma loopt. Tijdens die periode treedt de voorzitter niet langer op als vertegenwoordiger van zijn lidstaat in de raad van bestuur. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten.

3.   De voorzitter is verantwoordelijk voor het doeltreffend functioneren van de raad van bestuur bij de uitoefening van de taken als bepaald in lid 9, waarbij hij toeziet op bijzondere aandacht voor strategische vraagstukken en de hoofdtaken van Europol, als bepaald in artikel 5, lid 1.

4.   De voorzitter wordt bijgestaan door het secretariaat van de raad van bestuur. Het secretariaat heeft onder meer de volgende taken:

a)

het wordt voortdurend nauw betrokken bij de organisatie, de coördinatie en het zorgen voor samenhang van de werkzaamheden van de raad van bestuur. Onder verantwoordelijkheid en leiding van de voorzitter verleent het secretariaat hem assistentie bij het zoeken naar oplossingen;

b)

het verstrekt de raad van bestuur de benodigde administratieve ondersteuning voor de uitoefening van zijn taken.

5.   De directeur neemt deel aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, maar heeft geen stemrecht.

6.   De leden van de raad van bestuur, of hun plaatsvervangers, en de directeur kunnen zich laten bijstaan door deskundigen.

7.   De raad van bestuur komt ten minste tweemaal per jaar bijeen.

8.   De raad van bestuur beslist met een tweederdemeerderheid van zijn leden tenzij in dit besluit anders is bepaald.

9.   De raad van bestuur:

a)

neemt een strategie voor Europol aan, die benchmarks omvat om na te gaan of de doelstellingen zijn gehaald;

b)

houdt toezicht op de ambtsuitoefening van de directeur, met inbegrip van de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;

c)

stelt elk besluit en elke uitvoeringsregeling vast overeenkomstig dit besluit;

d)

stelt de op de personeelsleden van Europol toepasselijke uitvoeringsregels vast, op voorstel van de directeur en na instemming van de Commissie;

e)

stelt de financiële regeling vast en benoemt de rekenplichtige overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (13), na raadpleging van de Commissie;

f)

stelt de interne controlefunctie in en benoemt de voor controle bevoegde personeelsleden, die deel uitmaken van het personeel van Europol. Nadere uitvoeringsregels met betrekking tot de interne controlefunctie worden vastgesteld door de raad van bestuur. De uitvoeringsregels hebben met name betrekking op de selectie, het ontslag, de taken, de verplichtingen, de bevoegdheden, en de waarborgen voor de onafhankelijkheid van de functie. De interne controlefunctie legt uitsluitend verantwoording af aan de raad van bestuur, en heeft toegang tot alle documenten die nodig zijn om haar taken te verrichten;

g)

stelt een lijst op van ten minste drie kandidaten voor de functie van directeur en de adjunct-directeuren, en dient deze lijst in bij de Raad;

h)

is verantwoordelijk voor de uitvoering van andere taken die de Raad hem opdraagt, met name in het kader van de bepalingen ter uitvoering van dit besluit;

i)

stelt zijn reglement van orde vast, waarin bepalingen worden opgenomen om de onafhankelijkheid van het secretariaat te garanderen.

10.   De raad van bestuur dient elk jaar:

a)

de ontwerp-raming van de ontvangsten en uitgaven aan te nemen, met inbegrip van de personeelsformatie die bij de Commissie moet worden ingediend en de definitieve begroting;

b)

een werkprogramma aan te nemen voor de toekomstige activiteiten van Europol, waarin rekening wordt gehouden met de operationele behoeften van de lidstaten en de gevolgen voor de begroting en de personeelsformatie van Europol, na advies van de Commissie;

c)

een algemeen verslag op te stellen over de activiteiten van Europol in het voorgaande jaar, met vermelding van de resultaten die ten aanzien van de door de Raad vastgestelde prioriteiten zijn geboekt.

Deze documenten worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad. Zij worden door de Raad tevens ter informatie aan het Europees Parlement gezonden.

11.   Binnen vier jaar na de datum van toepassing van dit besluit, en vervolgens elke vier jaar, geeft de raad van bestuur opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van dit besluit en van de door Europol uitgevoerde activiteiten.

De raad van bestuur stelt daartoe de precieze onderzoeksopdracht vast.

Het evaluatierapport wordt toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

12.   De raad van bestuur kan werkgroepen instellen. De regels voor de instelling en het functioneren van de werkgroepen worden in het reglement van orde vastgesteld.

13.   De raad van bestuur oefent de in artikel 39, lid 3, beschreven bevoegdheden uit met betrekking tot de directeur, onverminderd artikel 38, leden 1 en 7.

Artikel 38

De directeur

1.   Europol wordt geleid door een directeur die door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor vier jaar wordt benoemd uit een door de raad van bestuur opgestelde lijst van ten minste drie kandidaten. Op voorstel van de raad van bestuur, die de prestaties van de directeur heeft geëvalueerd, kan de Raad de ambtstermijn van de directeur eenmaal met maximaal vier jaar verlengen.

2.   De directeur wordt bijgestaan door drie adjunct-directeuren die overeenkomstig de procedure van lid 1 voor vier jaar worden benoemd; zij kunnen eenmaal voor een nieuwe periode van vier jaar worden benoemd. Hun taak wordt nader vastgesteld door de directeur.

3.   De raad van bestuur stelt regels op voor de selectie van kandidaten voor de functie van directeur of adjunct-directeur, met inbegrip van de verlenging van hun ambtstermijn. Deze regels worden pas van kracht nadat zij door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zijn goedgekeurd.

4.   De directeur is verantwoordelijk voor:

a)

de uitvoering van de aan Europol opgedragen taken;

b)

het dagelijks bestuur;

c)

de uitoefening, onverminderd de leden 2 en 7 van dit artikel, van de in artikel 39, lid 3, genoemde bevoegdheden met betrekking tot het personeel en de adjunct-directeuren;

d)

de voorbereiding en uitvoering van besluiten van de raad van bestuur, en het beantwoorden van verzoeken van de raad van bestuur;

e)

de ondersteuning van de voorzitter van de raad van bestuur bij de voorbereiding van de vergaderingen van de raad van bestuur;

f)

het opstellen van de ontwerp-raming van de ontvangsten en uitgaven, met inbegrip van de personeelsformatie, en het concept werkprogramma;

g)

het opstellen van het in artikel 37, lid 10, onder c), genoemde rapport;

h)

de uitvoering van de Europol-begroting;

i)

het regelmatig informeren van de raad van bestuur over de uitvoering van de door de Raad gestelde prioriteiten en over de externe betrekkingen van Europol;

j)

de vaststelling en uitvoering, in samenwerking met de raad van bestuur, van een effectieve en doeltreffende procedure voor toezicht op en evaluatie van de prestaties van Europol in termen van het bereiken van zijn doelstellingen. De directeur brengt regelmatig aan de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van dit toezicht;

k)

verrichting van alle andere taken die bij dit besluit aan de directeur worden opgedragen;

5.   De directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af over zijn taakuitoefening.

6.   De directeur vertegenwoordigt Europol in en buiten rechte.

7.   De directeur en de adjunct-directeuren kunnen van hun functie worden ontheven bij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld besluit van de Raad, die daartoe eerst het advies van de raad van bestuur inwint. De raad van bestuur stelt de regels vast die in dergelijke gevallen worden toegepast. Deze regels worden pas van kracht nadat zij door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zijn goedgekeurd.

Artikel 39

Personeel

1.   Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (hierna te noemen: „het Statuut” en „de Regeling”) zoals opgenomen in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (14) en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Gemeenschappen zijn vastgesteld ter uitvoering van dat Statuut en die Regeling, zijn van toepassing op de directeur, de adjunct-directeuren en de personeelsleden van Europol die na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, in dienst worden genomen.

2.   Voor de toepassing van het Statuut en de Regeling, is Europol een agentschap in de zin van artikel 1 bis, lid 2, van het Statuut.

3.   Europol oefent overeenkomstig artikel 37, lid 13, en artikel 38, lid 4, onder c), van dit besluit ten aanzien van zijn personeelsleden en zijn directeur de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag.

4.   Het personeel van Europol bestaat uit tijdelijke functionarissen en/of arbeidscontractanten. De raad van bestuur verleent jaarlijks toestemming, voor zover de directeur het voornemen heeft arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd te sluiten. De raad van bestuur beslist welke in de personeelsformatie opgenomen tijdelijke ambten alleen kunnen worden vervuld door personeelsleden die zijn geworven bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Personeelsleden die voor die functies worden geworven, zijn tijdelijke functionarissen op grond van artikel 2, onder a), van de Regeling, en kunnen alleen een overeenkomst voor bepaalde tijd krijgen, die één keer voor een bepaalde periode kan worden verlengd.

5.   De lidstaten kunnen nationale deskundigen bij Europol detacheren. Voor dat doel stelt de raad van bestuur de nodige uitvoeringsregels vast.

6.   Bij het verwerken van persoonsgegevens over zijn personeelsleden past Europol de beginselen van Verordening (EG) nr. 45/2001 toe.

HOOFDSTUK VII

VERTROUWELIJKHEID

Artikel 40

Geheimhouding

1.   Europol en de lidstaten nemen passende maatregelen om vertrouwelijke informatie die op grond van dit besluit wordt ingewonnen of met Europol wordt uitgewisseld, te beschermen. Hiertoe stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement, passende, door de raad van bestuur voorbereide geheimhoudingsregels vast. Deze regels dienen bepalingen te bevatten die van toepassing zijn op de gevallen waarin Europol vertrouwelijke informatie mag uitwisselen met derden.

2.   Wanneer Europol voornemens is personen te belasten met activiteiten die een veiligheidsrisico inhouden, verplichten de lidstaten zich ertoe op verzoek van de directeur hun eigen onderdanen in overeenstemming met hun nationale regelgeving aan een veiligheidsonderzoek te onderwerpen en elkaar daarbij te ondersteunen. De overeenkomstig de nationale bepalingen bevoegde autoriteit stelt Europol slechts op de hoogte van het resultaat van het veiligheidsonderzoek. Dit resultaat is bindend voor Europol.

3.   De lidstaten en Europol mogen de gegevensverwerking bij Europol uitsluitend toevertrouwen aan personen die daarvoor een speciale opleiding hebben genoten en die een veiligheidsonderzoek hebben ondergaan. De raad van bestuur stelt regels vast voor de veiligheidsmachtiging van personeelsleden van Europol. De raad van bestuur wordt regelmatig door de directeur op de hoogte gehouden van de stand van zaken met betrekking tot veiligheidsonderzoeken van personeelsleden van Europol.

Artikel 41

Zwijg- en geheimhoudingsplicht

1.   De leden van de raad van bestuur, de directeur, de adjunct-directeuren, de personeelsleden van Europol en de verbindingsofficieren onthouden zich van iedere handeling en iedere meningsuiting die afbreuk zou kunnen doen aan het aanzien van Europol of zijn activiteiten zou kunnen schaden.

2.   De leden van de raad van bestuur, de directeur, de adjunct-directeuren, de personeelsleden van Europol en de verbindingsofficieren, alsmede alle overige personen aan wie uitdrukkelijk een zwijg- of geheimhoudingsplicht is opgelegd, zijn verplicht tegenover onbevoegde personen en tegenover het publiek geheimhouding te bewaren met betrekking tot alle feitelijke gegevens en inlichtingen waarvan zij in de uitoefening van hun functie of in het kader van hun activiteit kennis nemen. Deze plicht geldt niet voor feitelijke gegevens en inlichtingen waarvan het belang geen geheimhouding vereist. De zwijg- en geheimhoudingsplicht geldt ook na beëindiging van hun ambt, dienstverband of activiteit. Van de in de eerste zin bedoelde plicht wordt kennis gegeven door Europol, waarbij wordt gewezen op de juridische gevolgen van mogelijke inbreuken. Van deze kennisgeving wordt schriftelijk akte genomen.

3.   De leden van de raad van bestuur, de directeur, de adjunct-directeuren, de personeelsleden van Europol en de verbindingsofficieren, alsmede alle overige personen op wie de in lid 2 bedoelde verplichting rust, mogen in een gerechtelijke of buitengerechtelijke procedure geen gewag maken van of verklaringen afleggen over feitelijke gegevens en inlichtingen waarvan zij in de uitoefening van hun functie of activiteit kennis hebben genomen, zonder zich eerst tot de directeur te wenden, of als het de directeur betreft, tot de raad van bestuur.

De raad van bestuur of, naargelang het geval, de directeur wendt zich tot de rechter of tot een andere bevoegde instantie om ervoor te zorgen dat de nodige maatregelen worden getroffen volgens het nationale recht dat op de aangezochte instantie van toepassing is.

Dit kan inhouden dat de procedures voor het optreden als getuige worden aangepast om de geheimhouding van de gegevens te waarborgen, of dat, voor zover het nationale recht zulks toelaat, wordt geweigerd enige mededeling betreffende de gegevens te doen indien dit voor de bescherming van fundamentele belangen van Europol of van een lidstaat absoluut noodzakelijk is.

Indien het recht van een lidstaat voorziet in het recht om te weigeren te getuigen, moeten personen die opgeroepen worden om te getuigen, daartoe worden gemachtigd. De machtiging wordt gegeven door de directeur en ingeval de directeur zelf moet getuigen, door de raad van bestuur. Wanneer een verbindingsofficier wordt opgeroepen om te getuigen betreffende gegevens die hij van Europol heeft ontvangen, wordt deze machtiging verleend na instemming van de lidstaat waaronder de betrokken verbindingsofficier ressorteert. Ook na beëindiging van ambt, dienstverband of activiteit is een machtiging vereist om te mogen getuigen.

Indien daarenboven blijkt dat de getuigenis informatie en inlichtingen kan omvatten die door een lidstaat aan Europol zijn verstrekt of die duidelijk betrekking hebben op een lidstaat, wordt het advies van deze lidstaat ingewonnen voordat de machtiging wordt verleend.

De machtiging om te getuigen kan alleen maar worden geweigerd indien dat noodzakelijk is voor het vrijwaren van hogere belangen die door Europol of door de betrokken lidstaat of lidstaten dienen te worden beschermd.

4.   Elke lidstaat beschouwt iedere schending van de in de leden 2 en 3 bedoelde zwijg- en geheimhoudingsplicht als een inbreuk op zijn wettelijke voorschriften betreffende dienst- of beroepsgeheimen of van zijn regelingen ter bescherming van gerubriceerde informatie.

De lidstaat draagt ervoor zorg dat deze regels en bepalingen ook van toepassing zijn op de eigen ambtenaren die in het kader van hun werkzaamheden contacten hebben met Europol.

HOOFDSTUK VIII

BEGROTINGSBEPALINGEN

Artikel 42

Begroting

1.   De ontvangsten van Europol bestaan, onverminderd andere inkomsten, uit een subsidie van de Gemeenschap die wordt opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie) vanaf de datum waarop dit besluit van toepassing wordt. De financiering van Europol moet worden goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit” genoemd), zoals bepaald in het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (15).

2.   De uitgaven van Europol bestaan uit personeelsuitgaven, administratieve uitgaven, uitgaven voor infrastructuur en operationele uitgaven.

3.   De directeur stelt een ontwerp-raming van de ontvangsten en uitgaven van Europol voor het volgende begrotingsjaar op, en stuurt deze samen met een ontwerp-personeelsformatie naar de raad van bestuur. De ontwerp-personeelsformatie omvat vaste en tijdelijke ambten en een verwijzing naar gedetacheerde nationale deskundigen, en vermeldt het aantal, de rang en de categorie van de personeelsleden die in het begrotingsjaar in kwestie bij Europol in dienst zijn.

4.   Ontvangsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

5.   De raad van bestuur neemt de ontwerp-raming van de ontvangsten en uitgaven, met inbegrip van de ontwerpen voor de personeelsformatie en het werkprogramma, aan, en stuurt deze uiterlijk op 31 maart van ieder jaar naar de Commissie. Indien de Commissie bezwaar maakt tegen de ontwerp-raming, stelt zij de raad van bestuur binnen 30 dagen na ontvangst van de raming daarvan in kennis.

6.   De Commissie zendt de raming samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie naar de begrotingsautoriteit.

7.   Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

8.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan Europol en de personeelsformatie goed bij de vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie.

9.   De raad van bestuur stelt de Europol-begroting en de personeelsformatie vast. Beide worden definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Indien nodig worden zij bijgesteld door middel van een gewijzigde begroting.

10.   Alle wijzigingen van de begroting, inclusief de personeelsformatie, vinden plaats volgens de in de leden 5 tot 9 vastgestelde procedure.

11.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van zijn begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij licht de Commissie hierover in. Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit heeft aangegeven voornemens te zijn om een advies uit te brengen, zendt hij dit advies binnen zes weken na de kennisgeving van het project aan de begrotingsautoriteit naar de raad van bestuur.

Artikel 43

Begrotingsuitvoering en -controle

1.   De directeur voert de begroting van Europol uit.

2.   Uiterlijk op 28 februari van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van Europol de voorlopige rekeningen met het verslag over het begrotingsbeheer en het financiële beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (16) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd).

3.   Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van Europol met het verslag over het begrotingsbeheer en het financiële beheer van het begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het begrotingsbeheer en het financiële beheer van dat begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van Europol overeenkomstig artikel 129 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, maakt de directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van Europol op en legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van Europol.

6.   Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar stuurt de directeur de definitieve rekeningen samen met het advies van de raad van bestuur naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

8.   Uiterlijk op 30 september zendt de directeur de Rekenkamer een antwoord op haar opmerkingen. Hij zendt een kopie van dat antwoord naar de raad van bestuur.

9.   De directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig artikel 146, lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar in kwestie.

10.   Met inachtneming van een met gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Raad vastgestelde aanbeveling verleent het Europees Parlement de directeur vóór 30 april van het jaar n + 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n.

Artikel 44

Financiële regeling

De financiële regeling die op Europol van toepassing is, wordt door de raad van bestuur vastgesteld na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling mag slechts afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002, indien de specifieke vereisten voor het functioneren van Europol dit noodzakelijk maken. Voor regels die afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 is vooraf toestemming van de Commissie vereist. Deze afwijkingen worden medegedeeld aan de begrotingsautoriteit.

HOOFDSTUK IX

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 45

Regels voor de toegang tot Europol-documenten

Op basis van een voorstel van de directeur en uiterlijk zes maanden na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, stelt de raad van bestuur regels vast betreffende de toegang tot documenten van Europol, met inachtneming van de beginselen en de beperkingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (17).

Artikel 46

Gerubriceerde EU-gegevens

Ten aanzien van gerubriceerde EU-gegevens, past Europol de beveiligingsbeginselen en de minimumnormen toe die zijn vastgesteld bij Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (18).

Artikel 47

Talen

1.   Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (19) is van toepassing op Europol.

2.   De raad van bestuur besluit met eenparigheid van stemmen over de interne talenregeling van Europol.

3.   De vertalingen die nodig zijn voor de werkzaamheden van Europol worden verzorgd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (20).

Artikel 48

Informatie aan het Europees Parlement

Op verzoek van het Europees Parlement verschijnen het voorzitterschap van de Raad, de voorzitter van de raad van bestuur en de directeur voor het Europees Parlement om, met inachtneming van de zwijg- en geheimhoudingsplicht, aangelegenheden in verband met Europol te bespreken.

Artikel 49

Fraudebestrijding

De regeling van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (21) is van toepassing op Europol. De raad van bestuur stelt, op basis van een voorstel van de directeur en uiterlijk zes maanden na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, de nodige uitvoeringsregels vast waardoor operationele gegevens van de onderzoeksactiviteiten van OLAF kunnen worden uitgesloten.

Artikel 50

Zetelovereenkomst

De regelingen betreffende de huisvesting van Europol in het land van de zetel en betreffende de voorzieningen die het land van de zetel moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in het land van de zetel van Europol van toepassing zijn op de directeur, de leden van de raad van bestuur, de adjunct-directeuren en de personeelsleden van Europol en hun familieleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen Europol en het Koninkrijk der Nederlanden, die gesloten wordt nadat de raad van bestuur deze heeft goedgekeurd.

Artikel 51

Voorrechten en immuniteiten

1.   Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen en een bijzondere Verordening (aan te nemen op basis van artikel 16 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen) is van toepassing op de directeur, de adjunct-directeuren en de personeelsleden van Europol.

2.   Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op Europol.

3.   Het Koninkrijk der Nederlanden en de andere lidstaten komen overeen dat gedetacheerde verbindingsofficieren van de andere lidstaten en hun familieleden de voorrechten en immuniteiten genieten die nodig zijn voor een goede vervulling van de taken van de verbindingsofficieren bij Europol.

Artikel 52

Aansprakelijkheid voor onrechtmatige of onjuiste verwerking van gegevens

1.   Iedere lidstaat is naar nationaal recht aansprakelijk voor de schade die een persoon lijdt ten gevolge van bij Europol onrechtmatig of feitelijk onjuist opgeslagen of verwerkte gegevens of onrechtmatig opgenomen gegevens. De benadeelde partij kan alleen tegen de lidstaat waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, een vordering tot schadevergoeding instellen bij de rechter die volgens het nationale recht van de betrokken lidstaat bevoegd is. Een lidstaat kan zich niet aan zijn aansprakelijkheid krachtens het nationale recht onttrekken met een beroep op de omstandigheid dat een andere lidstaat of Europol onjuiste gegevens heeft verstrekt.

2.   Indien de onrechtmatig of feitelijk onjuist opgeslagen of verwerkte gegevens als bedoeld in lid 1 het gevolg zijn van foutieve gegevensverstrekking of het niet nakomen van de uit dit besluit voortvloeiende verplichtingen door een of meer lidstaten of van onrechtmatige of onjuiste opslag of verwerking door Europol, dienen Europol of deze lidstaten de benadeelde partij desgevraagd de overeenkomstig lid 1 toegekende schadevergoeding te betalen, tenzij de gegevens door de lidstaat op het grondgebied waarvan het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, in strijd met dit besluit werden gebruikt.

3.   Ieder meningsverschil tussen de lidstaat die de schadevergoeding van lid 1 heeft betaald en Europol of een andere lidstaat betreffende het beginsel of bedrag van de terugbetaling moet aan de raad van bestuur worden voorgelegd, die met een tweederdemeerderheid van zijn leden besluit.

Artikel 53

Overige aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van Europol wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het betrokken contract.

2.   In het kader van zijn niet-contractuele aansprakelijkheid is Europol, los van enige aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 52, verplicht de door zijn organen of zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun functie veroorzaakte schade te vergoeden in de mate waarin voornoemden daarvoor verantwoordelijk zijn. Deze bepaling sluit het op de nationale wetgeving van de lidstaten gebaseerde recht op andere schadeloosstelling niet uit.

3.   De benadeelde partij kan ten aanzien van Europol eisen dat bepaalde handelingen worden nagelaten of stopgezet.

4.   Op basis van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (22) wordt vastgesteld welke nationale rechter van de lidstaten bevoegd is om kennis te nemen van geschillen omtrent de in dit artikel bedoelde aansprakelijkheid van Europol.

Artikel 54

Aansprakelijkheid in verband met de deelname van Europolaan gemeenschappelijke onderzoeksteams

1.   De lidstaat op het grondgebied waarvan overeenkomstig artikel 6 optredende personeelsleden van Europol schade veroorzaken tijdens hun deelname aan operationele handelingen vergoedt die schade onder de voorwaarden die van toepassing zijn op schade die zou zijn veroorzaakt door zijn eigen personeelsleden.

2.   Tenzij de betrokken lidstaat instemt met een andere regeling, betaalt Europol het volledige bedrag terug dat die lidstaat op grond van de in lid 1 bedoelde schade aan de slachtoffers of hun rechthebbenden heeft uitgekeerd. Ieder meningsverschil tussen deze lidstaat en Europol over het principe of het bedrag van de terugbetaling, wordt voorgelegd aan de raad van bestuur, die het geschil oplost.

HOOFDSTUK X

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 55

Rechtsopvolging onder algemene titel

1.   Dit besluit doet geen afbreuk aan de rechtsgeldigheid van overeenkomsten die zijn gesloten door Europol zoals opgericht bij de Europol-overeenkomst voordat dit besluit van toepassing was.

2.   Lid 1 is met name van toepassing op de zetelovereenkomst die op basis van artikel 37 van de Europol-overeenkomst is gesloten, op de overeenkomsten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de overige lidstaten op grond van artikel 41, lid 2, van de Europol-overeenkomst, op alle internationale overeenkomsten, met inbegrip van de daarin vervatte bepalingen betreffende gegevensuitwisseling, en op de contracten die zijn aangegaan door, de aansprakelijkheden die berusten bij en de eigendommen die zijn verworven door Europol in de zin van de Europol-overeenkomst.

Artikel 56

Directeur en adjunct-directeuren

1.   De directeur en de adjunct-directeuren die op basis van artikel 29 van de Europol-overeenkomst zijn benoemd, zijn gedurende de rest van hun ambtstermijn de directeur en de adjunct-directeuren in de zin van artikel 38 van dit besluit. Indien hun ambtstermijn verstrijkt binnen een jaar nadat dit besluit van toepassing is geworden, wordt deze ambtstermijn automatisch verlengd tot een jaar na de datum waarop dit besluit van toepassing is geworden.

2.   Indien de directeur of een of meer adjunct-directeuren niet bereid of in staat zijn te handelen overeenkomstig lid 1, benoemt de raad van bestuur, in afwachting van de in artikel 38, leden 1 en 2, bedoelde benoemingen, voor ten hoogste 18 maanden een interim-directeur of interim-adjunct-directeur(s).

Artikel 57

Personeel

1.   In afwijking van artikel 39 worden alle arbeidsovereenkomsten die door Europol, als opgericht bij de Europol-overeenkomst, zijn gesloten en die van kracht zijn op de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, nageleefd totdat zij verstrijken; nadat dit besluit van toepassing is geworden, kunnen deze overeenkomsten niet op basis van het statuut van de personeelsleden van Europol (23) worden verlengd.

2.   Alle personeelsleden die in dienst zijn genomen op basis van een in lid 1 bedoelde arbeidsovereenkomst, krijgen de mogelijkheid een overeenkomst te sluiten als tijdelijk functionaris overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling, in de rangen die worden vermeld in de personeelsformatie of als arbeidscontractant overeenkomstig artikel 3 bis van de Regeling.

Daartoe wordt, na de inwerkingtreding van dit besluit en binnen twee jaar na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, uitsluitend voor de personeelsleden die al een arbeidsovereenkomst met Europol hebben op de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, door het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag een intern selectieproces georganiseerd om de bekwaamheid, de efficiëntie en de integriteit van de aan te werven personeelsleden te toetsen.

Naargelang de aard en het niveau van de functies wordt geslaagde kandidaten een overeenkomst als tijdelijk functionaris of een overeenkomst als arbeidscontractant aangeboden voor een periode die ten minste overeenstemt met de resterende duur van de overeenkomst die was afgesloten vóór de datum waarop dit besluit van toepassing wordt.

3.   Indien Europol vóór de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, een tweede overeenkomst voor bepaalde tijd had gesloten, en het personeelslid overeenkomstig het bepaalde in lid 2, derde alinea, een overeenkomst als tijdelijk functionaris of als arbeidscontractant had aanvaard, kan de overeenkomst alleen voor onbepaalde tijd worden verlengd, conform het bepaalde in artikel 39, lid 4.

4.   Indien Europol vóór de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, een overeenkomst voor onbepaalde tijd had gesloten, en het personeelslid overeenkomstig het bepaalde in lid 2, derde alinea, een overeenkomst als tijdelijk functionaris of als arbeidscontractant had aanvaard, wordt deze overeenkomst gesloten voor onbepaalde tijd, conform artikel 8, eerste alinea, en artikel 85, lid 1, van de Regeling.

5.   Het statuut van de personeelsleden van Europol en andere desbetreffende instrumenten blijven van toepassing op de personeelsleden die niet overeenkomstig lid 2 in dienst zijn getreden. In afwijking van hoofdstuk 5 van het statuut van de personeelsleden van Europol is het percentage van de jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen dat door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 65 van het Statuut van toepassing op de personeelsleden van Europol.

Artikel 58

Begroting

1.   De kwijtingsprocedure voor de begroting die is goedgekeurd op basis van artikel 35, lid 5, van de Europol-overeenkomst, wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 36, lid 5, van de Europol-overeenkomst en het financieel reglement dat is vastgesteld op grond van artikel 35, lid 9, van de Europol-overeenkomst.

2.   Bij het uitvoeren van de in lid 1 bedoelde kwijtingsprocedure zijn onderstaande bepalingen van toepassing:

a)

de op grond van artikel 36, lid 3, van de Europol-overeenkomst uitgevoerde taak van het gemeenschappelijke controlecomité wordt verricht door de Europese Rekenkamer, en

b)

de in artikel 36 van dit besluit genoemde raad van bestuur heeft het recht een besluit te nemen over een eventuele wijziging van de taken die eerder op grond van de Europol-overeenkomst door de financieel controleur en het financieel comité werden uitgevoerd.

3.   Alle uitgaven die voortvloeien uit de verplichtingen die Europol overeenkomstig het op basis van artikel 35, lid 9, van de Europol-overeenkomst vastgestelde financieel reglement is aangegaan voordat dit besluit van toepassing werd, en die nog niet zijn betaald op het moment dat dit besluit van toepassing wordt, worden betaald volgens de in lid 4 van dit artikel omschreven procedure.

4.   Binnen twaalf maanden na de datum waarop dit besluit van toepassing is geworden, stelt de raad van bestuur vast welk bedrag met de in lid 3 bedoelde uitgaven is gemoeid. Een daarmee overeenkomend bedrag, gefinancierd uit de gecumuleerde overschotten van de op basis van artikel 35, lid 5, van de Europol-overeenkomst opgestelde begrotingen wordt naar de eerste op grond van dit besluit vastgestelde begroting overgedragen in de vorm van bestemmingsontvangsten die deze uitgaven moeten dekken.

Indien de overschotten niet voldoende zijn om de in lid 3 bedoelde uitgaven te dekken, verstrekken de lidstaten de benodigde middelen op basis van de procedures vastgesteld bij de Europol-overeenkomst.

5.   Het restant van de overschotten van de op basis van artikel 35, lid 5, van de Europol-overeenkomst opgestelde begrotingen wordt terugbetaald aan de lidstaten. Het bedrag dat aan elk van de lidstaten wordt betaald, wordt berekend op basis van de jaarlijkse bijdrage van de lidstaten aan de Europol-begroting op basis van artikel 35, lid 2, van de Europol-overeenkomst.

De bedragen worden betaald binnen drie maanden nadat het bedrag van de in lid 3 bedoelde uitgaven is vastgesteld en de kwijtingsprocedures voor de op basis van artikel 35, lid 5, van de Europol-overeenkomst vastgestelde begrotingen zijn afgerond.

Artikel 59

Maatregelen die moeten worden voorbereid en aangenomenvoor de datum waarop dit besluit van toepassing wordt

1.   De raad van bestuur die is ingesteld op basis van de Europol-overeenkomst, de directeur die op basis van die overeenkomst is benoemd en het gemeenschappelijk controleorgaan dat op grond van de Europol-overeenkomst is opgericht, bereiden de goedkeuring voor van de hieronder genoemde instrumenten:

a)

de in artikel 9, lid 5, bedoelde regels betreffende de rechten en verplichtingen van de verbindingsofficieren;

b)

de in artikel 14, lid 1, derde alinea, genoemde regels betreffende de analysebestanden;

c)

de in artikel 26, lid 1, onder b), genoemde regels betreffende de betrekkingen van Europol;

d)

de in artikel 37, lid 9, onder d), genoemde uitvoeringsregels voor het statuut;

e)

de in artikel 38, leden 3 en 7, genoemde regels voor de selectie en het ontslag van de directeur en de adjunct-directeuren;

f)

de in artikel 40, lid 1, genoemde geheimhoudingsregels;

g)

de in artikel 44 genoemde financiële regeling;

h)

andere instrumenten die nodig zijn om de toepassing van dit besluit voor te bereiden.

2.   Voor de vaststelling van de in lid 1, onder a), d), e), g) en h), genoemde maatregelen is de raad van bestuur samengesteld overeenkomstig artikel 37, lid 1. De raad van bestuur stelt deze maatregelen vast overeenkomstig de procedure die is vastgelegd in de bepalingen waarnaar wordt verwezen in lid 1, onder a), d), e) en g).

De Raad stelt de in lid 1, onder b), c), en f) genoemde maatregelen vast overeenkomstig de procedure die is vastgelegd in de bepalingen waarnaar wordt verwezen in lid 1, onder b), c) en f).

Artikel 60

Financiële maatregelen en besluiten die moeten worden genomenvoor de datum waarop dit besluit van toepassing wordt

1.   De raad van bestuur, in de in artikel 37, lid 1, bedoelde samenstelling, treft alle financiële maatregelen en neemt alle financiële besluiten aan die nodig zijn voor de toepassing van het nieuwe financiële kader.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen en besluiten worden genomen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 en betreffen onder meer, maar niet uitsluitend:

a)

het voorbereiden en nemen of aannemen van alle in artikel 42 genoemde maatregelen en besluiten betreffende het eerste begrotingsjaar na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt;

b)

het benoemen, uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het eerste begrotingsjaar na de datum waarop het besluit van toepassing wordt, van de in artikel 37, lid 9, onder e), genoemde rekenplichtige;

c)

het instellen van de in artikel 37, lid 9, onder f), genoemde interne controlefunctie.

3.   Vanaf 15 november van het jaar dat aan het eerste begrotingsjaar na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, voorafgaat, wordt de opdracht tot betaling voor verrichtingen die aangerekend worden aan het eerste begrotingsjaar na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, gegeven door de directeur die benoemd is op grond van artikel 29 van de Europol-overeenkomst. Vanaf die datum heeft de directeur ook het recht de functie van ordonnateur zo nodig te delegeren. Bij het uitvoeren van de taak van ordonnateur worden de bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 in acht genomen.

4.   Van 15 november tot 31 december van het jaar dat aan het eerste begrotingsjaar na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, voorafgaat, wordt de verificatie vooraf van verrichtingen die aangerekend worden aan het eerste begrotingsjaar na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, uitgevoerd door de financieel controleur die is aangesteld uit hoofde van artikel 27, lid 3, van de Europol-overeenkomst. De financieel controleur voert deze opdracht uit in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002.

5.   De overgangskosten die Europol maakt bij het voorbereiden van het nieuwe financiële kader voor het jaar dat aan het eerste begrotingsjaar na de datum waarop dit besluit van toepassing wordt, voorafgaat, komen deels ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie. De financiering van deze kosten kunnen de vorm van een communautaire subsidie aannemen.

HOOFDSTUK XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 61

Omzetting

De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale recht met dit besluit in overeenstemming is op de datum waarop dit besluit van toepassing wordt.

Artikel 62

Vervanging

Dit besluit vervangt de Europol-overeenkomst en het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van Europol, de leden van zijn organen, zijn adjunct-directeuren en zijn personeelsleden met ingang van de datum waarop dit besluit van toepassing wordt.

Artikel 63

Intrekking

Tenzij in dit besluit anders is bepaald, worden alle maatregelen ter uitvoering van de Europol-overeenkomst ingetrokken met ingang van de datum waarop dit besluit van toepassing wordt.

Artikel 64

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Dit besluit is van toepassing vanaf 1 januari 2010 of de datum waarop de Verordening bedoeld in artikel 51, lid 1, van toepassing wordt, afhankelijk van welke van die data het laatst valt.

De artikelen 57, lid 2, tweede alinea, 59, 60 en 61 zijn van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Gedaan te Luxemburg, 6 april 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

J. POSPÍŠIL


(1)  Advies van 17 januari 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 1.

(3)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(4)  PB L 256 van 1.10.2005, blz. 63.

(5)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(6)  PB L 185 van 16.7.2005, blz. 35.

(7)  PB L 162 van 20.6.2002, blz. 1.

(8)  PB C 197 van 12.7.2000, blz. 3.

(9)  PB C 24 van 23.1.1998, blz. 2.

(10)  Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 20).

(11)  Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1).

(13)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(14)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(15)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(16)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(17)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(18)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.

(19)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58.

(20)  Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1).

(21)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(22)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(23)  Besluit van de Raad van 3 december 1998 houdende vaststelling van het statuut voor de personeelsleden van Europol (PB C 26 van 30.1.1999, blz. 23).


BIJLAGE

Lijst van andere vormen van ernstige criminaliteit waarvoor Europol overeenkomstig artikel 4, lid 1, bevoegd is:

illegale handel in verdovende middelen,

illegale witwasgedragingen,

criminaliteit in verband met nucleaire en radioactieve stoffen,

illegale immigratie,

mensenhandel,

criminaliteit in verband met gestolen motorvoertuigen,

moord en doodslag, zware mishandeling,

illegale handel in menselijke organen en weefsels,

ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

racisme en vreemdelingenhaat,

georganiseerde diefstal,

illegale handel in cultuurgoederen, met inbegrip van antiquiteiten en kunstvoorwerpen,

oplichting en fraude,

racketeering en afpersing,

namaak van producten en productpiraterij,

vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,

valsemunterij en vervalsing van betaalmiddelen,

computercriminaliteit,

omkoping,

illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

illegale handel in bedreigde diersoorten,

illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten,

milieucriminaliteit,

illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars.

Wat de in artikel 4, lid 1, genoemde vormen van criminaliteit betreft, wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder:

a)   „criminaliteit in verband met nucleaire en radioactieve stoffen”: de strafbare feiten als genoemd in artikel 7, lid 1, van het op 3 maart 1980 te Wenen en New York ondertekende Verdrag inzake fysieke beveiliging van kernmateriaal en met betrekking tot nucleaire en radioactieve stoffen als omschreven in respectievelijk artikel 197 van het Euratom-Verdrag en Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (1);

b)   „illegale immigratie”: de handelingen die erop gericht zijn om, in strijd met de in de lidstaten geldende voorschriften en voorwaarden inzake de toelating van vreemdelingen, uit winstbejag opzettelijk de binnenkomst, het verblijf op de tewerkstelling op het grondgebied van de lidstaten te vergemakkelijken;

c)   „mensenhandel”: werving, vervoer, overbrenging, huisvesting en daaropvolgende opneming van personen met gebruikmaking van bedreiging, geweld of andere vormen van dwang, ontvoering, fraude, misleiding, misbruik van machtspositie of van een situatie van kwetsbaarheid, het geven of ontvangen van geld of voordelen om de instemming te verkrijgen van een persoon die controle heeft over een ander persoon, teneinde deze persoon uit te buiten. Uitbuiting omvat ten minste de exploitatie van de prostitutie van anderen of andere vormen van seksuele uitbuiting, de productie van, de handel in en de verspreiding van pornografisch materiaal dat afbeeldingen van kinderen bevat, gedwongen arbeid of diensten, slavernij of met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid of de verwijdering van organen;

d)   „criminaliteit in verband met gestolen motorvoertuigen”: diefstal of verduistering van personenauto’s, vrachtwagens, opleggers, de lading van vrachtwagens of opleggers, autobussen, motorfietsen, caravans en landbouwvoertuigen, bouwplaatsvoertuigen en onderdelen van voertuigen alsmede de heling daarvan;

e)   „illegale witwasgedragingen”: de strafbare feiten als opgesomd in artikel 6, leden 1 tot en met 3, van het op 8 november 1990 te Straatsburg ondertekende Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven;

f)   „illegale handel in verdovende middelen”: de strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van het Verdrag van de Verenigde Naties van 20 december 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en de bepalingen tot wijziging of aanvulling van dit Verdrag.

De in artikel 4 en in deze bijlage vermelde vormen van criminaliteit worden beoordeeld door de bevoegde diensten van de lidstaten volgens de wetgeving van hun respectieve lidstaten.


(1)  PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.