ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.109.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 109

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
30 april 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 354/2009 van de Commissie van 29 april 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 355/2009 van de Commissie van 31 maart 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2869/95 inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen en Verordening (EG) nr. 2868/95 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk

3

 

*

Verordening (EG) nr. 356/2009 van de Commissie van 29 april 2009 tot opening van een nieuw onderzoek ten behoeve van een nieuwe exporteur betreffende Verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit onder andere de Volksrepubliek China, tot intrekking van het recht ten aanzien van een Chinese exporteur en tot registratie van de invoer

6

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende stoffen die kunnen worden toegevoegd aan geneesmiddelen om deze te kleuren (Herschikking) ( 1 )

10

 

*

Richtlijn 2009/46/EG van de Commissie van 24 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen ( 1 )

14

 

 

DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

 

*

Beschikking nr. 357/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 april 2009 betreffende een procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen (Gecodificeerde versie)

37

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2009/352/EG

 

*

Besluit van de Raad van 23 april 2009 houdende benoeming van een Duits lid van het Comité van de Regio's

40

 

 

2009/353/EG

 

*

Besluit van de Raad van 27 april 2009 tot vaststelling van het in het Voedselhulpcomité namens de Gemeenschap in te nemen standpunt met betrekking tot de verlenging van het Voedselhulpverdrag 1999

41

 

 

Commissie

 

 

2009/354/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 30 maart 2009 tot verlenging van de beperkte erkenning door de Gemeenschap van het Hellenic Register of Shipping (HRS) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2130)

42

 

 

2009/355/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 28 april 2009 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van lycopeenoleohars uit tomaten als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 3036)

47

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

 

2009/356/GBVB

 

*

Besluit Atalanta/2/2009 van het Politiek en Veiligheidscomité van 21 april 2009 inzake de aanvaarding van bijdragen van derde staten aan de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en het bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta)

52

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/1


VERORDENING (EG) Nr. 354/2009 VAN DE COMMISSIE

van 29 april 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 april 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 april 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

88,9

MA

78,2

TN

139,0

TR

114,1

ZZ

105,1

0707 00 05

JO

155,5

MA

37,3

TR

141,5

ZZ

111,4

0709 90 70

JO

216,7

TR

92,4

ZZ

154,6

0805 10 20

EG

44,5

IL

58,0

MA

46,7

TN

64,9

TR

69,2

US

51,9

ZZ

55,9

0805 50 10

TR

49,3

ZA

56,7

ZZ

53,0

0808 10 80

AR

83,6

BR

70,7

CA

113,8

CL

84,8

CN

112,7

MK

33,9

NZ

114,7

US

128,2

UY

63,7

ZA

78,3

ZZ

88,4

0808 20 50

AR

76,9

CL

81,4

CN

36,6

NZ

141,0

ZA

84,4

ZZ

84,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/3


VERORDENING (EG) Nr. 355/2009 VAN DE COMMISSIE

van 31 maart 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2869/95 inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen en Verordening (EG) nr. 2868/95 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (1), en met name op de artikelen 139 en 157,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 139, lid 2, van Verordening (EG) nr. 40/94 is bepaald dat het bedrag van de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), hierna „het Bureau” genoemd, te betalen taksen zodanig moet worden vastgesteld dat met de daaruit voortvloeiende ontvangsten het evenwicht in de begroting van het Bureau kan worden gehandhaafd.

(2)

Het Bureau genereert omvangrijke kasreserves. Er wordt een verdere toename van de ontvangsten, en dus van het begrotingsoverschot, van het Bureau verwacht. Dit is met name het gevolg van de betaling van taksen voor aanvragen en inschrijvingen van Gemeenschapsmerken.

(3)

Een verlaging van de taksen zou bijgevolg één van de maatregelen zijn om het begrotingsevenwicht te handhaven en tegelijkertijd de toegang van gebruikers tot het stelsel van het Gemeenschapsmerk te vergemakkelijken.

(4)

Om de administratieve lasten voor zowel gebruikers als het Bureau te verminderen, dient de taksstructuur te worden vereenvoudigd door het bedrag van de taks voor de inschrijving van een Gemeenschapsmerk vast te stellen op nul. Dit zou inhouden dat alleen de taks voor de aanvrage moet worden betaald en dat de tijd die de verwerking van de inschrijving in beslag neemt, aanzienlijk kan worden gereduceerd indien vóór de inschrijving van een Gemeenschapsmerk geen taks behoeft te worden betaald.

(5)

Bij internationale inschrijvingen waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, houdt de vaststelling van het bedrag van de taks voor de inschrijving van een Gemeenschapsmerk op nul in dat het bedrag van de overeenkomstig artikel 149, lid 4, of artikel 151, lid 4, van Verordening (EG) nr. 40/94 terug te betalen taks eveneens op nul moet worden vastgesteld.

(6)

De verlaging van de taksen dient voor een passend evenwicht tussen het stelsel van het Gemeenschapsmerk en de nationale merkenregelingen te zorgen, waarbij rekening wordt gehouden met de toekomstige ontwikkeling van de betrekkingen tussen het Bureau en de nationale diensten voor industriële eigendom, zoals onder meer de vergoeding van de door deze laatste verleende diensten.

(7)

Verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie van 13 december 1995 inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (2) en Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk (3) dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(8)

Teneinde de rechtszekerheid te waarborgen en tegelijkertijd zowel de gebruikers als het Bureau maximaal voordeel te bieden, is een overgangsbepaling vereist.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor vraagstukken inzake de taksen, de uitvoeringsverordening en de procesvoering voor de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2869/95 wordt als volgt gewijzigd:

1.

De tabel van artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 komt als volgt te luiden:

„1.

Basistaks voor de indiening van een aanvraag om een individueel merk [artikel 26, lid 2, regel 4, onder a)]

1 050”

b)

punt 1 ter komt als volgt te luiden:

„1b.

Basistaks voor de indiening van een aanvraag om een individueel merk langs elektronische weg [artikel 26, lid 2, regel 4, onder a)]

900”

c)

punt 3 komt als volgt te luiden:

„3.

Basistaks voor de indiening van een aanvraag om een collectief merk [artikel 26, lid 2, en artikel 64, lid 3, regel 4, onder a), en regel 42]

1 800”

d)

de punten 7 tot en met 11 komen als volgt te luiden:

„7.

Basistaks voor de inschrijving van een individueel merk [Artikel 45]

0

8.

Taks voor elke de derde klasse te boven gaande klasse van waren of diensten voor een individueel merk [artikel 45]

0

9.

Basistaks voor de inschrijving van een collectief merk [artikel 45 en artikel 64, lid 3]

0

10.

Taks voor elke de derde klasse te boven gaande klasse van waren of diensten voor een collectief merk [artikel 45 en artikel 64, lid 3]

0

11.

Toeslag wegens laattijdige betaling van de inschrijvingstaks [artikel 157, lid 2, punt 2]

0”.

2.

In artikel 11, lid 3, komen de punten a) en b) als volgt te luiden:

„a)

voor een individueel merk: 870 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met 150 EUR voor elke de derde klasse te boven gaande klasse van waren en diensten;

b)

voor een collectief merk zoals bedoeld in regel 121, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2868/95: 1 620 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met 300 EUR voor elke de derde klasse te boven gaande klasse van waren en diensten.”.

3.

Artikel 13 komt als volgt te luiden:

„Artikel 13

Terugbetaling van taksen na weigering van bescherming

1.   Indien de weigering alle of slechts een deel van de waren en diensten in de aanwijzing van de Europese Gemeenschap betreft, bedraagt het overeenkomstig artikel 149, lid 4, of artikel 151, lid 4, van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad terug te betalen bedrag:

a)

voor een individueel merk: een bedrag dat overeenstemt met de in punt 7 van de tabel van artikel 2 vermelde taks, vermeerderd met een bedrag dat overeenstemt met de in punt 8 van die tabel vermelde taks voor elke de derde klasse te boven gaande klasse van waren en diensten in de internationale inschrijving;

b)

voor een collectief merk: een bedrag dat overeenstemt met de in punt 9 van de tabel van artikel 2 vermelde taks, vermeerderd met een bedrag dat overeenstemt met de in punt 10 van die tabel vermelde taks voor elke de derde klasse te boven gaande klasse van waren en diensten in de internationale inschrijving.

2.   De terugbetaling geschiedt zodra de mededeling aan het Internationale Bureau krachtens regel 113, lid 2, onder b) en c), of regel 115, lid 5, onder b) en c), en lid 6, van Verordening (EG) nr. 2868/95 heeft plaatsgevonden.

3.   De terugbetaling geschiedt aan de houder van de internationale registratie of zijn vertegenwoordiger.”.

Artikel 2

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2868/95 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In regel 13 bis, lid 3, wordt punt c) geschrapt.

2.

Regel 23 komt als volgt te luiden:

Regel 23

Inschrijving van het merk

1.

Indien geen oppositie is ingesteld of indien de oppositie door intrekking, afwijzing of enige andere maatregel definitief is beëindigd, wordt het aangevraagde merk met de in regel 84, lid 2, genoemde gegevens in het register van Gemeenschapsmerken ingeschreven.

2.

De inschrijving wordt in het Blad van Gemeenschapsmerken bekendgemaakt.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Indien met betrekking tot een aanvrage om een Gemeenschapsmerk vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening een kennisgeving als omschreven in regel 23, lid 2, van de vóór genoemde datum van kracht zijnde versie van Verordening (EG) nr. 2868/95 is verzonden, blijft de aanvrage in kwestie onderworpen aan de versie van Verordening (EG) nr. 2868/95 en Verordening (EG) nr. 2869/95 die vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening van kracht was.

Indien een internationale aanvrage of een verzoek om territoriale uitstrekking waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, is ingediend vóór de datum waarop de bedragen vermeld in artikel 11, lid 3, onder a) en b), van de bij deze verordening gewijzigde versie van Verordening (EG) nr. 2869/95 overeenkomstig artikel 8, lid 7, onder b), van het Protocol van Madrid in werking treden, blijft de aanvrage of het verzoek in kwestie onderworpen aan artikel 13 van de versie van Verordening (EG) nr. 2869/95 die vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening van kracht was.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 maart 2009.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1.

(2)  PB L 303 van 15.12.1995, blz. 33.

(3)  PB L 303 van 15.12.1995, blz. 1.


30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/6


VERORDENING (EG) Nr. 356/2009 VAN DE COMMISSIE

van 29 april 2009

tot opening van een nieuw onderzoek ten behoeve van een nieuwe exporteur betreffende Verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit onder andere de Volksrepubliek China, tot intrekking van het recht ten aanzien van een Chinese exporteur en tot registratie van de invoer

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VERZOEK OM EEN NIEUW ONDERZOEK

(1)

De Commissie heeft een verzoek ontvangen om op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening een nieuw onderzoek te openen ten behoeve van een nieuwe exporteur. Het verzoek werd ingediend door Greenwood Houseware (Zuhai) Ltd („de indiener van het verzoek”), een producent-exporteur in de Volksrepubliek China („het betrokken land”).

B.   PRODUCT

(2)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op strijkplanken, al dan niet op poten, al dan niet met een stoomafzuigend, verwarmd en/of blazend werkblad, met inbegrip van mouwplanken, en belangrijke onderdelen daarvan, zoals de poten, het werkblad en de strijkijzersteun (het treeftje), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 3924 90 90, ex 4421 90 98, ex 7323 93 90, ex 7323 99 91, ex 7323 99 99, ex 8516 79 70 en ex 8516 90 00 („het betrokken product”), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

C.   BESTAANDE MAATREGELEN

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad (2) werd een definitief antidumpingrecht van 38,1 % ingesteld op het betrokken product van oorsprong uit de Volksrepubliek China, dat ook van toepassing is op de indiener van het verzoek. Voor enkele in die verordening met name genoemde ondernemingen geldt een individueel antidumpingrecht.

D.   MOTIVERING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(4)

De indiener van het verzoek beweert dat hij op marktvoorwaarden werkt in de zin van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening en dus als marktgerichte onderneming wenst te worden beschouwd of dat hij anders in aanmerking wenst te komen voor een individuele behandeling overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening. Verder beweert hij dat hij het betrokken product niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd gedurende het onderzoektijdvak waarop de thans geldende antidumpingmaatregelen zijn gebaseerd, dat wil zeggen de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 („het oorspronkelijke onderzoektijdvak”), en dat hij niet verbonden is met een producent-exporteur van het betrokken product die aan bovengenoemde antidumpingmaatregelen is onderworpen.

(5)

De indiener van het verzoek beweert voorts dat hij pas na het oorspronkelijke onderzoektijdvak begonnen is met de uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap.

E.   PROCEDURE

(6)

De bekende betrokken communautaire producenten zijn van het bovenstaande verzoek in kennis gesteld en hebben daarop kunnen reageren. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

(7)

Na onderzoek van het bewijsmateriaal is de Commissie tot de conclusie gekomen dat dit toereikend is om een onderzoek te openen ten behoeve van een nieuwe exporteur overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de basisverordening. Na ontvangst van de in overweging 8, onder c), hieronder genoemde aanvraag zal worden vastgesteld of de indiener van het verzoek op marktvoorwaarden werkt in de zin van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening of dat hij, indien dit niet het geval is, aan de voorwaarden voor een individuele behandeling voldoet overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening, in welk geval voor hem een individuele dumpingmarge zal worden vastgesteld. Indien blijkt dat het door hem vervaardigde product met dumping in de Gemeenschap wordt ingevoerd, zal voor hem een antidumpingrecht worden vastgesteld.

(8)

Indien blijkt dat de indiener van het verzoek aan de voorwaarden voor de vaststelling van een individueel recht voldoet, kan het noodzakelijk zijn het recht te wijzigen dat momenteel van toepassing is op het betrokken product afkomstig van ondernemingen die niet met naam zijn vermeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 452/2007.

a)

Vragenlijsten

Om de inlichtingen te verkrijgen die zij voor het onderzoek nodig acht, zal de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toezenden.

b)

Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie

Belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken.

Bovendien kan de Commissie belanghebbenden horen die hierom schriftelijk verzoeken en die kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

Er wordt op gewezen dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de bij onderhavige verordening vastgestelde termijn kenbaar maakt.

c)

Behandeling als marktgerichte onderneming/individuele behandeling

De normale waarde wordt overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening vastgesteld indien de indiener van het verzoek kan aantonen dat hij op marktvoorwaarden opereert, dat wil zeggen indien hij voldoet aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Hiertoe moet hij een met bewijsmateriaal ondersteunde aanvraag indienen binnen de in artikel 4, lid 3, van deze verordening vermelde termijn. De Commissie zal aanvraagformulieren toezenden aan de indiener van het verzoek en aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China. Dit aanvraagformulier kan door de aanvrager ook worden gebruikt om te verzoeken om individuele behandeling, in welk geval moet worden voldaan aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening.

Selectie van het land met een markteconomie

Indien de indiener van het verzoek geen behandeling als marktgerichte onderneming wordt toegekend, maar hij wel voor een individuele behandeling in aanmerking komt overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening, zal, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, een geschikt derde land met een markteconomie worden gekozen om de normale waarde voor de Volksrepubliek China vast te stellen. De Commissie is voornemens hiervoor weer Turkije te gebruiken, zoals bij het onderzoek dat heeft geleid tot de instelling van het antidumpingrecht op het betrokken product uit de Volksrepubliek China. Opmerkingen over deze keuze moeten binnen de in artikel 4, lid 2, van deze verordening vermelde bijzondere termijn worden toegezonden.

Indien de indiener van het verzoek een behandeling als marktgerichte onderneming wordt toegekend, kan de Commissie de bevindingen over de normale waarde in het geschikte land met een markteconomie zo nodig ook voor hem gebruiken, bijvoorbeeld indien in de Volksrepubliek China geen betrouwbare gegevens beschikbaar zijn over kosten of prijzen voor de vaststelling van de normale waarde. De Commissie is voornemens ook hiervoor Turkije als referentieland te gebruiken.

F.   INTREKKING VAN HET RECHT EN REGISTRATIE VAN DE INVOER

(9)

Op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening moet het antidumpingrecht worden ingetrokken ten aanzien van het betrokken product dat door de indiener van het verzoek wordt vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd. Tevens moet de invoer van dit product, overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening, worden geregistreerd zodat eventueel met terugwerkende kracht antidumpingrechten kunnen worden geheven vanaf de datum van opening van dit nieuwe onderzoek, indien bij het onderzoek blijkt dat de indiener van het verzoek het betrokken product met dumping naar de Gemeenschap uitvoert. In dit stadium kan geen raming worden gemaakt van het bedrag dat de indiener van het verzoek in de toekomst eventueel verschuldigd zal zijn.

G.   TERMIJNEN

(10)

In het belang van een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:

a)

belanghebbenden zich bij de Commissie kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en hun antwoorden op de in overweging 8, onder a), van deze verordening genoemde vragenlijst en alle andere gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten, kunnen inzenden;

b)

belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken door de Commissie te worden gehoord.

H.   NIET-MEDEWERKING

(11)

Indien een belanghebbende binnen de vastgestelde termijnen toegang tot de nodige gegevens weigert, deze niet verstrekt of het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies worden getrokken, zowel in positieve als in negatieve zin.

(12)

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, worden deze buiten beschouwing gelaten en kan overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik worden gemaakt van de beschikbare gegevens. Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

I.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(13)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3).

J.   HEARING

(14)

Indien belanghebbenden van mening zijn dat zij bij de uitoefening van hun recht van verweer moeilijkheden ondervinden, kunnen zij vragen dat de bevoegde ambtenaar van DG Handel wordt ingeschakeld. Hij fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de diensten van de Commissie en kan zo nodig aanbieden te bemiddelen in procedurele kwesties aangaande de bescherming van de belangen van de belanghebbenden tijdens dit onderzoek, met name voor kwesties inzake toegang tot het dossier, vertrouwelijkheid, verlenging van termijnen en behandeling van schriftelijke en/of mondelinge opmerkingen. Belanghebbenden vinden nadere informatie en contactgegevens op de webpagina's van de voor de hearing bevoegde ambtenaar op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op grond van artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 wordt een nieuw onderzoek ten aanzien van Verordening (EG) nr. 452/2007 geopend teneinde vast te stellen of en in welke mate de invoer van strijkplanken, al dan niet op poten, al dan niet met een stoomafzuigend, verwarmd en/of blazend werkblad, met inbegrip van mouwplanken, en belangrijke onderdelen daarvan, zoals de poten, het werkblad en de strijkijzersteun (het treeftje), die vallen onder de GN-codes ex 3924 90 90, ex 4421 90 98, ex 7323 93 90, ex 7323 99 91, ex 7323 99 99, ex 8516 79 70 en ex 8516 90 00 (TARIC-codes 3924909010, 4421909810, 7323939010, 7323999110, 7323999910, 8516797010 en 8516900051), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, vervaardigd en verkocht voor uitvoer naar de Gemeenschap door Greenwood Houseware (Zuhai) Ltd (aanvullende TARIC-code A953), moet worden onderworpen aan het antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 452/2007 is ingesteld.

Artikel 2

Het bij Verordening (EG) nr. 452/2007 ingestelde antidumpingrecht wordt ingetrokken ten aanzien van het in artikel 1 omschreven product.

Artikel 3

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 384/96 wordt de douaneautoriteiten opgedragen de nodige maatregelen te nemen om de invoer van het in artikel 1 omschreven product te registreren. De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.

Artikel 4

1.   Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders vermeld, binnen 40 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening contact met de Commissie opnemen, hun standpunt uiteenzetten en de antwoorden op de in overweging 8, onder a), genoemde vragenlijst en eventuele andere gegevens verstrekken. Verzoeken om te worden gehoord dienen schriftelijk binnen dezelfde termijn van 40 dagen te worden ingediend.

2.   Opmerkingen over de keuze van Turkije als derde land met een markteconomie voor het vaststellen van de normale waarde voor de Volksrepubliek China, dienen binnen tien dagen na inwerkingtreding van deze verordening te worden toegezonden.

3.   Aanvragen voor een behandeling als marktgerichte onderneming en/of individuele behandeling moeten, vergezeld van bewijsmateriaal, binnen 21 dagen na inwerkingtreding van deze verordening in het bezit van de Commissie zijn.

4.   Alle opmerkingen en verzoeken moeten schriftelijk (niet elektronisch, tenzij anders vermeld) worden toegezonden onder opgave van naam, adres, e-mailadres en telefoon- en faxnummer van de belanghebbende. Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in deze verordening gevraagde informatie, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die op vertrouwelijke basis worden verstrekt, moeten van het opschrift „Limited (4) zijn voorzien en moeten overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie met de vermelding „For inspection by interested parties”.

Alle informatie over deze kwestie en verzoeken om een mondeling onderhoud moeten aan het volgende adres worden gericht:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer: N105 4/92

1049 Brussel

BELGIË

Fax +32 22956505

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 april 2009.

Voor de Commissie

Catherine ASHTON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 109 van 26.4.2007, blz. 12.

(3)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(4)  Dit betekent dat het document uitsluitend voor intern gebruik bestemd is. Het document is beschermd krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Het document is vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad (PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1) en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst).


RICHTLIJNEN

30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/10


RICHTLIJN 2009/35/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 april 2009

betreffende stoffen die kunnen worden toegevoegd aan geneesmiddelen om deze te kleuren

(Herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 78/25/EEG van de Raad van 12 december 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake stoffen die kunnen worden toegevoegd aan geneesmiddelen om deze te kleuren (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Elk wettelijk voorschrift betreffende geneesmiddelen dient in de eerste plaats te zijn gericht op de bescherming van de volksgezondheid. Dit doel dient evenwel te worden bereikt door middelen die de ontwikkeling van de farmaceutische industrie en de handel in geneesmiddelen in de Gemeenschap niet kunnen belemmeren.

(3)

Hoewel in Richtlijn 94/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1994 inzake kleurstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (5) de lijst is vastgesteld van stoffen waarvan het gebruik voor het kleuren van levensmiddelen is toegestaan, zijn de verschillen tussen de wettelijke voorschriften van de lidstaten inzake het kleuren van geneesmiddelen blijven bestaan.

(4)

Deze verschillen dragen bij tot de belemmering van de handel in geneesmiddelen in de Gemeenschap en de handel in stoffen die kunnen worden toegevoegd aan geneesmiddelen om deze te kleuren en hebben uit dien hoofde rechtstreeks invloed op de werking van de interne markt.

(5)

De ervaring heeft aangetoond dat gezondheidsredenen geen rechtvaardiging zijn om het gebruik van kleurstoffen waarvan het gebruik is toegestaan voor de kleuring van levensmiddelen, bij de bereiding van geneesmiddelen te verbieden. Voor geneesmiddelen dient dan ook te worden verwezen naar bijlage I bij Richtlijn 94/36/EG alsook naar de bijlage bij Richtlijn 95/45/EG van de Commissie van 26 juli 1995 houdende vaststelling van bijzondere zuiverheidseisen voor kleurstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (6).

(6)

Verstoringen van technologische en economische aard dienen echter zoveel mogelijk te worden vermeden, wanneer het gebruik van een kleurstof in levensmiddelen en geneesmiddelen met het oog op de bescherming van de volksgezondheid verboden is. Daartoe moet een procedure worden ingesteld voor nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie in het comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijnen die ten doel hebben technische belemmeringen weg te nemen voor de handel in stoffen die kunnen worden toegevoegd aan geneesmiddelen om deze te kleuren.

(7)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(8)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven, de beperkte gebruiksperiode voor geneesmiddelen te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

(9)

Daar de in deze richtlijn opgenomen nieuwe onderdelen alleen de comitéprocedure betreffen, is omzetting ervan door de lidstaten niet nodig.

(10)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten laten voor het kleuren van geneesmiddelen voor menselijk en veterinair gebruik, zoals omschreven in artikel 1 van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (8) en in artikel 1 van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (9) slechts de stoffen toe die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 94/36/EG.

Artikel 2

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in bijlage I bij Richtlijn 94/36/EG opgenomen stoffen voldoen aan de in de bijlage bij Richtlijn 95/45/EG vastgestelde algemene specificaties voor aluminiumlakken van kleurstoffen.

Artikel 3

De voor de controle van de algemene en bijzondere zuiverheidseisen noodzakelijke analysemethoden die op grond van de Eerste Richtlijn 81/712/EEG van de Commissie van 28 juli 1981 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de controle van zuiverheidseisen voor bepaalde levensmiddelenadditieven (10) zijn vastgesteld, zijn eveneens van toepassing in het kader van deze richtlijn.

Artikel 4

Wanneer een kleurstof uit bijlage I bij Richtlijn 94/36/EG wordt geschrapt, maar levensmiddelen die een dergelijke stof bevatten nog voor een beperkte periode in de handel mogen worden gebracht, geldt dit eveneens voor geneesmiddelen.

Deze beperkte gebruiksperiode kan echter door de Commissie voor geneesmiddelen worden gewijzigd.

Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigingen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 5, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 5

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 6

De lidstaten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 7

Richtlijn 78/25/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage I, deel A, genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 8

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 9

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 23 april 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

P. NEČAS


(1)  PB C 162 van 25.6.2008, blz. 41.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 23 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 maart 2009.

(3)  PB L 11 van 14.1.1978, blz. 18.

(4)  Zie bijlage I, deel A.

(5)  PB L 237 van 10.9.1994, blz. 13. Richtlijn met toekomstige werking ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).

(6)  PB L 226 van 22.9.1995, blz. 1. Richtlijn met toekomstige werking ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1333/2008.

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.

(9)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

(10)  PB L 257 van 10.9.1981, blz. 1. Richtlijn met toekomstige werking ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1333/2008.


BIJLAGE I

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 7)

Richtlijn 78/25/EEG van de Raad

(PB L 11 van 14.1.1978, blz. 18)

 

Toetredingsakte van 1979, bijlage I, deel X., punt D

(PB L 291 van 19.11.1979, blz. 108)

 

Richtlijn 81/464/EEG van de Raad

(PB L 183 van 4.7.1981, blz. 33)

 

Toetredingsakte van 1985, bijlage I, deel IX, punt C

(PB L 302 van 15.11.1985, blz. 217)

 

Verordening (EG) nr. 807/2003 van de Raad

(PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36)

Uitsluitend bijlage III, punt 25

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 7)

Richtlijn

Omzettingstermijn

78/25/EEG

15 juni 1979 (1)

81/464/EEG

30 september 1981


(1)  Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Richtlijn 78/25/EEG: „2. Tot aan het einde van een periode van vier jaar, te rekenen vanaf de kennisgeving van deze richtlijn kan een lidstaat echter op zijn grondgebied het in de handel brengen van geneesmiddelen die kleurstoffen bevatten die niet voldoen aan de voorschriften van de richtlijn toelaten, voor zover die stoffen voor de aanneming van deze richtlijn waren toegestaan.”.


BIJLAGE II

Concordantietabel

Richtlijn 78/25/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, eerste alinea

Artikel 1

Artikel 1, tweede alinea

Artikelen 2 en 3

Artikelen 2 en 3

Artikel 4, eerste volzin

Artikel 4, eerste alinea

Artikel 4, tweede volzin, eerste zinsdeel

Artikel 4, tweede alinea

Artikel 4, tweede volzin, tweede zinsdeel

Artikel 4, derde alinea

Artikel 5, lid 1, en artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 5

Artikel 6, lid 3

Artikel 7, leden 1, 2 en 3

Artikel 7, lid 4

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Bijlage I

Bijlage II


30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/14


RICHTLIJN 2009/46/EG VAN DE COMMISSIE

van 24 april 2009

tot wijziging van Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 20, lid 1, eerste zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sedert de goedkeuring van Richtlijn 2006/87/EG in december 2006 werden wijzigingen aangebracht in het Reglement onderzoek schepen op de Rijn overeenkomstig artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte. Richtlijn 2006/87/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(2)

Het communautaire vaarcertificaat en het overeenkomstig het Reglement onderzoek schepen op de Rijn afgeleverde vaarcertificaat moeten worden verstrekt op basis van technische vereisten die een gelijkwaardig veiligheidsniveau garanderen.

(3)

Soortgelijke voorzieningen als die van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn voor de installatie en de controle tijdens het gebruik van motoren die onder het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (2) moeten worden toegevoegd.

(4)

Om de mededinging niet te verstoren en om te voorkomen dat er verschillende veiligheidsniveaus bestaan, moeten de wijzigingen van Richtlijn 2006/87/EG zo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd.

(5)

De maatregelen van deze richtlijn stroken met het advies van het comité als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen- en personenvervoer over de binnenwateren (3),

HEEFT DE VOLGENDE RICHLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage I bij Richtlijn 2006/87/EG wordt het item betreffende de Italiaanse Republiek in hoofdstuk 3 als volgt vervangen:

Italiaanse Republiek

Alle bevaarbare nationale waterwegen.”.

Artikel 2

Bijlage II bij Richtlijn 2006/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.

Artikel 3

Bijlage V bij Richtlijn 2006/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 4

De lidstaten die beschikken over binnenwateren als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2006/87/EG doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om ten laatste op 30 juni 2009 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten die beschikken over binnenwateren als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2006/87/EG.

Gedaan te Brussel, 24 april 2009.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 389 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1.

(3)  PB L 373 van 31.12.1991, blz. 29.


BIJLAGE I

1.

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel van HOOFDSTUK 8a wordt als volgt gelezen:

b)

de volgende artikelen met betrekking tot hoofdstuk 8a worden ingevoegd na de titel van HOOFDSTUK 8a:

„Artikel 8a.01 —

Definities

Artikel 8a.02 —

Algemene bepalingen

Artikel 8a.03 —

Erkende typegoedkeuringen

Artikel 8a.04 —

Inbouwkeuring en tussentijdse en speciale test

Artikel 8a.05 —

Technische diensten”,

c)

De titel van artikel 10.03a wordt vervangen door:

 

Vast ingebouwde brandblusinstallaties ter bescherming van verblijven, stuurhuizen en passagiersruimten”,

d)

De titel van artikel 10.03b wordt vervangen door:

 

Vast ingebouwde brandblusinstallaties ter bescherming van machinekamers, ketelruimen en pompkamers”,

e)

Na artikel 24.07 wordt de volgende titel ingevoegd:

Artikel 24.08

Overgangsbepaling voor artikel 2.18

f)

Na artikel 24a.04 wordt de volgende titel ingevoegd:

Artikel 24a.05

Overgangsbepaling voor artikel 2.18”,

g)

Na AANHANGSEL II worden de volgende aanhangsels toegevoegd:

AANHANGSEL III

MODEL VAN HET UNIEK EUROPEES SCHEEPSIDENTIFICATIENUMMER

AANHANGSEL IV

GEGEVENS VOOR SCHEEPSIDENTIFICATIE

AANHANGSEL V

MOTORPARAMETERPROTOCOL”.

2.

Artikel 1.01 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt 52 komt als volgt te luiden:

„52.   „verzamelruimten”: ruimten op het schip die speciaal beschermd zijn en waar personen zich in geval van gevaar moeten ophouden;”

b)

Punt 76 komt als volgt te luiden:

„76.   „diepgang (T)”: de verticale afstand van het laagste punt van de scheepsromp aan de onderkant van de bodembeplating zonder rekening te houden met de kiel of andere vaste onderdelen en het vlak van de grootste inzinking van de scheepsromp;”,

c)

Punt 76a wordt ingevoegd na punt 76:

„76a.   „grootste diepgang (TT)”: de verticale afstand van het laagste punt van de scheepsromp aan de onderkant van de bodembeplating met inbegrip van de kiel of andere vaste onderdelen en het vlak van de grootste inzinking van de scheepsromp;”,

d)

De punten 97a en 97b worden ingevoegd na punt 97:

„97a.   „navigatielichten”: navigatieverlichting voor de identificatie van schepen;”,

„97b.   „lichtsignalen”: verlichting om visuele of geluidssignalen te begeleiden;”.

3.

Artikel 2.07, lid 1, wordt vervangen door:

„1.

Elke verandering van naam, overdracht van eigendom, hermeting van een vaartuig, elke wijziging in de teboekstelling of thuishaven moet door de eigenaar of zijn vertegenwoordiger ter kennis worden gebracht van de bevoegde instantie. Hij moet daarbij tevens het communautaire binnenvaartcertificaat aan deze instantie ter wijziging voorleggen.”

4.

Artikel 7.04 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 3 wordt vervangen door:

„3.

De richting van de door de aandrijving op het schip werkende voortstuwingskracht alsmede het toerental van de schroeven of voortstuwingsmotoren moeten worden aangegeven.”.

b)

Lid 9, tweede zin, komt als volgt te luiden:

„Voor deze installaties zijn het eerste tot en met achtste lid met inachtneming van de bijzondere kenmerken en de gekozen opstelling van de genoemde actieve stuurinrichtingen en de voortstuwingsinrichtingen van overeenkomstige toepassing. Naar analogie van lid 2 moet elke inrichting worden bediend door één enkele hefboom die beweegt volgens een cirkelboog in een verticaal vlak dat nagenoeg evenwijdig is aan de lengteas van de inrichting. Uit de positie van de hefboom moet duidelijk de richting van de aandrijving van het schip blijken.

Als de roerpropeller- of cycloïdaalschroefsystemen niet door middel van hefbomen worden bediend, kan de controle-instantie afwijkingen van lid 2 toestaan. Deze afwijkingen worden vermeld in het communautaire certificaat in vak 52.”.

5.

Na hoofdstuk 8 wordt het volgende hoofdstuk 8a ingevoegd:

„HOOFDSTUK 8a

EMISSIES VAN VERONTREINIGENDE GASSEN EN DEELTJES DOOR DIESELMOTOREN

Artikel 8a.01

Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1.

„motor”: een motor die werkt volgens het principe van compressieontsteking (dieselmotor);

1a.

„voortstuwingsmotor”: een motor voor de aandrijving van een binnenschip, als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 97/68/EG (1);

1b.

„hulpmotor”: een motor die wordt gebruikt voor andere toepassingen dan de aandrijving van een schip;

1c.

„vervangingsmotor”: een gebruikte, gecontroleerde motor die bedoeld is om een operationele motor te vervangen en die hetzelfde ontwerp (motor in lijn, V-motor) en hetzelfde aantal cilinders heeft als de te vervangen motor, en waarvan het vermogen en het toerental niet meer dan 10 % verschillen van die van de te vervangen motor;

2.

„typegoedkeuring”: de procedure als bedoeld in artikel 2, tweede streepje, van Richtlijn 97/68/EG, als gewijzigd, waarbij een lidstaat verklaart dat een motortype of een motorfamilie wat de verontreinigende gassen en deeltjes door de motor(en) betreft aan de desbetreffende technische vereisten voldoet;

3.

„inbouwkeuring”: de procedure waarbij de bevoegde instantie ervoor zorgt dat, wanneer een scheepsmotor sedert de afgifte van de typegoedkeuring wijzigingen of aanpassingen met betrekking tot het emissieniveau van verontreinigende gassen en deeltjes heeft ondergaan, die motor nog steeds aan de technische vereisten van dit hoofdstuk voldoet;

4.

„tussentijdse test”: de procedure waarbij de bevoegde instantie ervoor zorgt dat, wanneer een scheepsmotor sedert de inbouwkeuring wijzigingen of aanpassingen met betrekking tot het emissieniveau van verontreinigende gassen en deeltjes heeft ondergaan, die motor nog steeds aan de technische vereisten van dit hoofdstuk voldoet;

5.

„speciale test”: de procedure waarbij de bevoegde instantie ervoor zorgt dat, na iedere ingrijpende wijziging van een scheepsmotor met betrekking tot het emissieniveau van verontreinigende gassen en deeltjes, die motor nog steeds aan de technische vereisten van dit hoofdstuk voldoet;

6.

(Zonder inhoud);

7.

„motorfamilie”: de door een fabrikant gemaakte indeling in groepen van motoren die door hun ontwerp geacht worden soortgelijke kenmerken te vertonen wat de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes betreft, als bedoeld in artikel 2, vierde streepje, van Richtlijn 97/68/EG, als gewijzigd, en die voldoen aan de vereisten van artikel 8a.03;

8.

(Zonder inhoud);

9.

(Zonder inhoud);

10.

(Zonder inhoud);

11.

„fabrikant” als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 97/68/EG, zoals gewijzigd: de persoon of instantie die tegenover de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van het typegoedkeuringsproces en voor het verzekeren van de conformiteit van de productie. Het is niet noodzakelijk dat deze persoon of organisatie rechtstreeks betrokken is bij alle fasen van de bouw van de motor;

12.

(Zonder inhoud);

13.

(Zonder inhoud);

14.

(Zonder inhoud);

15.

(Zonder inhoud);

16.

„motorparameterprotocol”: het document overeenkomstig bijlage V, waarin alle parameters, samen met de wijzigingen, en met inbegrip van onderdelen en motorinstellingen die een invloed hebben op het emissieniveau van verontreinigende gassen en deeltjes door de motor, naar behoren worden geregistreerd;

17.

„de instructies van de motorfabrikant betreffende de controle van onderdelen en motorparameters die van belang zijn voor de uitlaatgassen”: het document dat voor het uitvoeren van de inbouwkeuring en de tussentijdse of speciale tests wordt afgegeven.

Artikel 8a.02

Algemene bepalingen

1.

Onverminderd de vereisten van Richtlijn 97/68/EG zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op alle motoren met een nominaal vermogen van gelijk aan of groter dan 19 kW die in binnenschepen of in machines aan boord van die schepen zijn geïnstalleerd.

2.

De motoren moeten voldoen aan de vereisten van Richtlijn 97/68/EG.

3.

De naleving van de maximale uitlaatgasemissiewaarden van de desbetreffende fase wordt bepaald op basis van een typegoedkeuring overeenkomstig artikel 8a.03.

4.

Inbouwkeuringen

a)

Na de installatie van de motor aan boord, maar vóór de indienstneming, wordt een inbouwkeuring uitgevoerd. Deze test, die deel uitmaakt van de initiële inspectie van het schip of van een speciale inspectie omdat een bepaalde motor is geïnstalleerd, leidt ofwel tot de registratie van de motor in het communautaire certificaat dat voor het eerst wordt afgegeven, ofwel tot een wijziging van het bestaande communautaire certificaat.

b)

De controle-instantie kan afzien van de onder a) bedoelde inbouwkeuring indien een motor met een nominaal vermogen PN van minder dan 130 kW vervangen wordt door een motor waarvoor dezelfde typegoedkeuring geldt. Absolute voorwaarde is wel dat de eigenaar van het schip of zijn gemachtigde de controle-instantie op de hoogte brengt van de vervanging van de motor en een exemplaar van het typegoedkeuringsdocument met vermelding van het identificatienummer van de geïnstalleerde motor voorlegt. De controle-instantie brengt de nodige wijzigingen aan in het communautaire certificaat (vak 52).

5.

De tussentijdse tests van de motor worden uitgevoerd in het kader van de periodieke controle overeenkomstig artikel 2.09.

6.

Na elke ingrijpende wijziging van een motor moet een speciale test worden uitgevoerd indien de wijzigingen een invloed kunnen hebben op de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door de motor.

6a.

De resultaten van de tests overeenkomstig artikel 8a.02, leden 4 tot 6, worden geregistreerd in het motorparameterprotocol.

7.

De controle-instantie geeft in vak 52 van het communautaire certificaat de typegoedkeuringsnummers en de identificatienummers aan van alle motoren die aan boord van het schip geïnstalleerd zijn en die onderworpen zijn aan de vereisten van dit hoofdstuk. Voor motoren die onderworpen zijn aan artikel 9, lid 4, onder a), van Richtlijn 97/68/EG volstaat het identificatienummer.

8.

In het kader van de delegatie van taken overeenkomstig dit hoofdstuk mag de bevoegde instantie een technische dienst inschakelen.

Artikel 8a.03

Erkende typegoedkeuringen

1.

De volgende typegoedkeuringen worden erkend op voorwaarde dat de motortoepassing onder de gepaste typegoedkeuring valt:

a)

typegoedkeuringen overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG;

b)

typegoedkeuringen die overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG (2) als gelijkwaardig worden beschouwd.

2.

Voor elke goedgekeurde motor dienen de volgende documenten of kopieën ervan aan boord beschikbaar te zijn:

a)

het typegoedkeuringsdocument;

b)

de instructies van de motorfabrikant inzake de controle van de onderdelen en de motorparameters betreffende de uitlaatgassen;

c)

het motorparameterprotocol.

Artikel 8a.04

De installatie-, de tussentijdse en de speciale test

1.

Op het tijdstip van de inbouwkeuring overeenkomstig artikel 8a.02, lid 4, en bij tussentijdse tests overeenkomstig artikel 8a.02, lid 5, en speciale tests overeenkomstig artikel 8a.02, lid 6, inspecteert de bevoegde instantie de huidige staat van de motor met betrekking tot de onderdelen, aanpassingen en parameters als gespecificeerd in de instructies overeenkomstig artikel 8a.01, lid 17.

Als de instantie vindt dat de motor niet in overeenstemming is met het erkende motortype of de goedgekeurde motorfamilie, kan zij:

a)

eisen dat

aa)

maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de motor opnieuw conform wordt,

bb)

de nodige aanpassingen worden aangebracht aan het typegoedkeuringsdocument, of

b)

eisen dat de daadwerkelijke emissies worden gemeten.

Wanneer de motor niet opnieuw conform kan worden gemaakt of bij gebrek aan de nodige aanpassingen van het typegoedkeuringsdocument of indien de metingen wijzen op een gebrek aan overeenstemming met de maximale emissiewaarden, weigert de bevoegde instantie een communautair certificaat af te geven of trekt zij reeds afgegeven communautaire certificaten in.

2.

Bij motoren met uitlaatgasnabehandeling worden in het kader van de inbouwkeuring en de tussentijdse of speciale tests controles uitgevoerd om na te gaan of deze systemen behoorlijk functioneren.

3.

De tests overeenkomstig lid 1 worden uitgevoerd op basis van de instructies van de motorfabrikant inzake de controle van de onderdelen en de motorparameters betreffende de uitlaatgassen. In de instructies, die worden opgesteld door de fabrikant en moeten worden goedgekeurd door een bevoegde instantie, worden de relevante onderdelen, aanpassingen en parameters gespecificeerd, op grond waarvan kan worden aangenomen dat de maximale uitlaatgasemissiewaarden worden nageleefd. De instructies bevatten minstens de volgende bijzonderheden:

a)

motortype en, waar aangewezen, motorfamilie met een indicatie van het nominaal vermogen en het nominale toerental;

b)

lijst met onderdelen en motorparameters die van belang zijn voor de uitlaatgasemissie;

c)

ondubbelzinnige kenmerken ter identificatie van de toegestane onderdelen die van belang zijn voor de uitlaatgasemissie (bv. nummering van de onderdelen);

d)

motorparameters die van belang zijn voor de uitlaatgasemissie, zoals het instellen van het bereik voor de injectie, toegestane koelwatertemperatuur, maximale uitlaatgastegendruk, enz.

Bij motoren met uitlaatgasnabehandeling bevatten de instructies ook procedures om te controleren of de nabehandelinginstallatie efficiënt werkt.

4.

De installatie van motoren in schepen dient in overeenstemming te zijn met de beperkingen die in de typegoedkeuring zijn uiteengezet. Bovendien mogen de inlaat onder druk en de uitlaatgastegendruk de waarden die voor de goedgekeurde motor worden aangegeven, niet overschrijden.

5.

Als de aan boord geïnstalleerde motoren tot een motorfamilie behoren, mogen geen aanpassingen of wijzigingen worden aangebracht die een negatieve invloed kunnen hebben op de emissie van uitlaatgassen en deeltjes of die de voorgestelde aanpassing overschrijden.

6.

Als na de typegoedkeuring aanpassingen of wijzigingen aan de motor dienen te worden aangebracht, moeten deze nauwkeurig in het motorparameterprotocol worden vermeld.

7.

Als de installatie- en tussentijdse tests aantonen dat de aan boord geïnstalleerde motoren wat de parameters, onderdelen en aanpasbare kenmerken betreft, voldoen aan de specificaties die overeenkomstig artikel 8a.01, lid 17, in de instructies worden bepaald, dan mag men ervan uit gaan dat de emissies van uitlaatgassen en deeltjes van de motoren eveneens aan de maximale waarden voldoen.

8.

Wanneer voor een motor een typegoedkeuring is afgegeven, kan de bevoegde instantie naar eigen goeddunken de inbouwkeuring of de tussentijdse test beperken overeenkomstig deze bepalingen. Niettemin moet de volledige test worden uitgevoerd met betrekking tot minstens één cilinder of één motor van een motorfamilie en kan de test alleen worden beperkt als mag worden aangenomen dat alle andere cilinders of motoren zich op dezelfde manier gedragen als de geteste cilinder of motor.

Artikel 8a.05

Technische diensten

1.

De gemachtigde testinstelling moet voldoen aan de Europese normen inzake de algemene eisen betreffende de bekwaamheid van test- en kalibreerlaboratoria (EN ISO/IEC 17025:2000), en is onderworpen aan de volgende voorwaarden:

a)

Motorfabrikanten kunnen niet erkend worden als technische diensten.

b)

In het kader van dit hoofdstuk mag de technische dienst, met toestemming van de bevoegde instantie, faciliteiten gebruiken die zich buiten het eigen testlaboratorium bevinden.

c)

Indien de bevoegde instantie dat vraagt, dienen de technische diensten aan te tonen dat zij erkend zijn om binnen de Europese Unie het in dit lid beschreven soort activiteiten uit te voeren.

d)

Diensten in derde landen kunnen alleen als erkende technische dienst worden aangemeld in het kader van een bilaterale of multilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en het derde land in kwestie.

2.

De lidstaten delen de Commissie naam en adres mee van de technische diensten die samen met hun nationale bevoegde instantie verantwoordelijk zijn voor de toepassing van dit hoofdstuk. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar aan de lidstaten.

6.

De titel van artikel 10.03a komt als volgt te luiden:

 

„Vast ingebouwde brandblusinstallaties ter bescherming van verblijven, stuurhuizen en passagiersruimten”.

7.

De titel van artikel 10.03b komt als volgt te luiden:

 

„Vast ingebouwde brandblusinstallaties ter bescherming van machinekamers, ketelruimen en pompkamers”.

8.

Artikel 15.06, lid 5, onder a), wordt vervangen door:

„a)

zij moeten een vrije breedte hebben van ten minste 0,80 m. Wanneer zij naar ruimten leiden die door meer dan 80 passagiers worden gebruikt, dienen zij te voldoen aan de bepalingen van lid 3, onder d) en e), betreffende de breedte van de uitgangen die naar verbindingsgangen leiden.”.

9.

Artikel 15.06, lid 8, wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt e) wordt vervangen door:

„e)

Indien zich in een ruimte waarin een verzamelruimte aangewezen is, vast ingebouwde zitplaatsen bevinden, behoeft het aantal personen waarvoor de ruimte geschikt is bij de berekening van het totaal van de oppervlakken van de in onderdeel a) bedoelde verzamelruimten niet in acht te worden genomen. Het aantal personen waarvoor in een ruimte vast ingebouwde zitplaatsen aanwezig zijn, mag echter niet groter zijn dan het aantal personen waarvoor in dezelfde ruimte verzamelruimten beschikbaar zijn.”,

b)

Punt f) wordt vervangen door:

„f)

Vanuit de evacuatieruimten moeten de reddingsmiddelen eenvoudig toegankelijk zijn.”,

c)

Punt g) wordt vervangen door:

„g)

Een veilige evacuatie van personen uit deze evacuatieruimten moet aan beide zijden van het schip mogelijk zijn.”,

d)

Punt h) wordt vervangen door:

„h)

De verzamelruimten moeten boven de indompelingsgrenslijn liggen.”,

e)

Punt i) wordt vervangen door:

„i)

De verzamel- en evacuatieruimten moeten in het veiligheidsplan als zodanig worden aangegeven en aan boord worden gemarkeerd.”,

f)

Punt j) wordt vervangen door:

„j)

De voorschriften onder d) en e) gelden eveneens voor open dekken waarop verzamelruimten zijn aangewezen.”,

g)

Punt l) wordt vervangen door:

„l)

Het totaaloppervlak bedoeld onder a) moet echter voor alle gevallen, waarbij een reductie overeenkomstig de onderdelen e), j) en k) wordt toegepast, voor ten minste 50 % van het ten hoogste toegelaten aantal passagiers aan boord toereikend zijn.”,

10.

Artikel 15.08, lid 6 wordt vervangen door:

„6.

Een lenspompsysteem met permanent geïnstalleerde pijpleidingen moet beschikbaar zijn.”.

11.

De tabel bij artikel 24.02, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

De rubriek met betrekking tot artikel 7.02, lid 5 wordt de rubriek met betrekking tot artikel 7.02, lid 6.

b)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 7.04, lid 2:

„lid 3

Display

Als er geen stuurhuis is dat geschikt is voor radarnavigatie door één persoon: nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010

lid 9 derde zin

Controle via een hefboom

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010

vierde zin

Stuwrichting duidelijk aangeven

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010”

c)

De rubriek betreffende artikel 8.02, lid 4, wordt vervangen door:

„lid 4

Afscherming van verbindingen van leidingen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2025”

d)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 8.02, lid 4:

„lid 5

Dubbelwandig leidingsysteem

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2025

lid 6

Isolatie van motoronderdelen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat”

e)

De rubriek met betrekking tot artikel 8.05, lid 9, eerste zin wordt de rubriek bij artikel 8.05, lid 9, tweede zin.

f)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 8.05, lid 13:

„8.06

Tanks voor smeerolie, pijpleidingen en toebehoren

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2045

8.07

Tanks voor oliën in systemen voor het overbrengen van vermogen, bedienings-, bekrachtigings- en verwarmingssystemen, pijpleidingen en toebehoren

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2045”

g)

De rubriek betreffende hoofdstuk 8a wordt vervangen door:

 

„HOOFDSTUK 8a

 

8a.02, leden 2 en 3

Naleving van de vereisten/maximale uitlaatgasemissiewaarden

De voorschriften zijn niet van toepassing

a)

voor motoren die vóór 1.1.2003 zijn geïnstalleerd en

b)

voor vervangingsmotoren die tot 31.12.2011 worden geïnstalleerd aan boord van schepen die op 1.1.2002 operationeel waren

Voor motoren die geïnstalleerd zijn

a)

in schepen tussen 1.1.2003 en 1.7.2007, zijn de maximale uitlaatgaswaarden als bepaald in bijlage XIV bij Richtlijn 97/68/EG van toepassing;

b)

in schepen of in machines aan boord na 30.6.2007, zijn de maximale uitlaatgaswaarden als bepaald in bijlage XV bij Richtlijn 97/68/EG van toepassing.

De eisen betreffende de categorieën:

aa)

V voor aandrijvingsmotoren en voor hulpmotoren boven 560 kW en

bb)

D, E, F, G, H, I, J, K voor hulpmotoren, als bedoeld in Richtlijn 97/68/EG, zijn gelijkwaardig van toepassing.”

h)

De rubriek met betrekking tot artikel 9.15, lid 9 wordt de rubriek bij artikel 9.15, lid 10.

i)

De volgende rubriek wordt ingevoegd na de titel „HOOFDSTUK 15”:

„15.01, lid 1, onder c)

Niet van toepassing zijn van artikel 8.08, lid 2, tweede zin

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2007”

j)

De rubriek betreffende artikel 15.01, lid 1, onder d) wordt vervangen door:

„d)

Niet van toepassing zijn van artikel 9.14, lid 3, tweede zin, bij nominale spanning van meer dan 50 V

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010”

12.

De tabel bij artikel 24.06, lid 5, wordt als volgt gewijzigd:

a)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 7.02, lid 2:

„7.04, lid 3

Display

Als er geen stuurhuis is dat geschikt is voor radarnavigatie door één persoon: nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010

1.4.2007

lid 9, derde zin

Controle via een hefboom

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010

1.4.2007

vierde zin

Verbod om de richting van de straal aan te geven

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010

1.4.2007”

b)

De tabel betreffende artikel 8.02, lid 4, wordt vervangen door:

„8.02, lid 4

Afscherming van verbindingen van leidingen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 2025

1.4.2007”

c)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 8.02, lid 4:

„lid 5

Dubbelwandig leidingsysteem

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2025

1.4.2007

lid 6

Isolatie van motoronderdelen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2025

1.4.2003”

d)

De rubriek met betrekking tot artikel 8.05, lid 9, eerste zin wordt de rubriek bij artikel 8.05, lid 9, tweede zin.

e)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 8.05, lid 13:

„8.06

Tanks voor smeerolie, pijpleidingen en toebehoren

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2045

1.4.2007

8.07

Tanks voor oliën in systemen voor het overbrengen van vermogen, bedienings-, bekrachtigings- en verwarmingssystemen, pijpleidingen en toebehoren

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2045

1.4.2007”

f)

De rubriek betreffende hoofdstuk 8a wordt vervangen door:

 

„HOOFDSTUK 8a

 

 

 

 

De voorschriften zijn niet van toepassing

a)

voor motoren die vóór 1.1.2003 zijn geïnstalleerd, en

b)

voor vervangingsmotoren die tot 31.12.2011 worden geïnstalleerd aan boord van schepen die op 1.1.2002 operationeel waren

1.1.2002

8a.02, leden 2 en 3

Naleving van de vereisten/maximale uitlaatgasemissiewaarden

Voor motoren die geïnstalleerd zijn

a)

in schepen tussen 1.1.2003 en 1.7.2007, zijn de maximale uitlaatgaswaarden als bepaald in bijlage XIV bij Richtlijn 97/68/EG van toepassing;

b)

in schepen of in machines aan boord na 30.6.2007, zijn de maximale uitlaatgaswaarden als bepaald in bijlage XV bij Richtlijn 97/68/EG van toepassing.

De eisen betreffende de categorieën:

aa)

V voor aandrijvingsmotoren en voor hulpmotoren boven 560 kW, en

bb)

D, E, F, G, H, I, J, K voor hulpmotoren, als bedoeld in Richtlijn 97/68/EG, zijn gelijkwaardig van toepassing.”

1.7.2007

g)

De tabel betreffende artikel 15.01, lid 1, onder c), wordt vervangen door:

„15.01, lid 1, onder c)

Niet van toepassing zijn van artikel 8.08, lid 2, tweede zin

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat

1.1.2006”

13.

Na artikel 24.07 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 24.08

Overgangsbepaling voor artikel 2.18

Wanneer een communautair certificaat wordt afgegeven voor een schip dat na 31 maart 2007 over een geldig scheepscertificaat beschikt overeenkomstig het Reglement onderzoek schepen op de Rijn, wordt het reeds toegewezen uniek Europees scheepsidentificatienummer gebruikt, waar nodig voorafgegaan door het cijfer „0”.”

14.

De tabel van artikel 24a.02, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

De rubriek met betrekking tot artikel 7.02, lid 5 wordt de rubriek bij artikel 7.02, lid 6.

b)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 7.04, lid 2:

„lid 3

Display

Als er geen stuurhuis is dat geschikt is voor radarnavigatie door één persoon: nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 30.12.2024

lid 9, derde zin

Controle via een hefboom

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 30.12.2024

vierde zin

Verbod om de richting van de straal aan te geven

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 30.12.2024”

c)

Na de rubriek met betrekking tot artikel 8.02, lid 1 wordt de rubriek

„lid 4

Isolatie van machineonderdelen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat”

vervangen door de volgende rubrieken:

„lid 4

Afscherming van verbindingen van leidingen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 30.12.2024

lid 5

Dubbelwandig leidingsysteem

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 30.12.2024

lid 6

Isolatie van motoronderdelen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat”

d)

De tabel betreffende artikel 8.05, lid 7, wordt vervangen door:

„lid 7, eerste alinea

Snelsluitende afsluiter die van het dek af kan worden bediend, zelfs indien de desbetreffende kamers gesloten zijn

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2029”

e)

De rubriek met betrekking tot artikel 8.05, lid 9, eerste zin wordt de rubriek bij artikel 8.05, lid 9, tweede zin.

f)

De volgende rubriek met betrekking tot hoofdstuk 8a wordt ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 8.10, lid 3:

 

„HOOFDSTUK 8a

 

 

 

De voorschriften zijn niet van toepassing op

a)

aandrijvingsmotoren en hulpmotoren met een nominaal vermogen meer dan 560 kW van volgende categorieën volgens aanhangsel I, afdeling 4.1.2.4 van Richtlijn 97/68/EG:

aa)

V1:1 tot V1:3, die tot 31 december 2006

bb)

V1:4 en V2:1 tot V2:5, die tot 31 december 2008

in een schip of in machines aan boord zijn geïnstalleerd.

b)

hulpmotoren met een nominaal vermogen tot 560 kW en veranderlijk toerental, van de volgende categorieën volgens artikel 9.4a van Richtlijn 97/68/EG:

aa)

H die tot 31 december 2005

bb)

I en K die tot 31 december 2006

cc)

J die tot 31 december 2007;

in een schip of in machines aan boord zijn geïnstalleerd.

c)

hulpmotoren met een nominaal vermogen tot 560 kW en constant toerental, van de volgende categorieën volgens artikel 9.4a van Richtlijn 97/68/EG:

aa)

D, E, F en G die tot 31 december 2006 (3);

bb)

H, I en K die tot 31 december 2010

cc)

J die tot 31 december 2011;

in een schip of in machines aan boord zijn geïnstalleerd.

d)

motoren die voldoen aan de waarden als bedoeld in bijlage XIV bij Richtlijn 97/68/EG en die tot 30 juni 2007 in een schip of in machines aan boord zijn geïnstalleerd.

e)

vervangingsmotoren die tot 31 december 2011 in een schip of in machines aan boord zijn geïnstalleerd ter vervanging van een motor waar de voorschriften, overeenkomstig de bovenstaande punten a) tot en met d), niet van toepassing zijn.

De in de punten a), b), c) en d) genoemde data zullen met twee jaar worden verlengd voor motoren die vóór de vermelde data zijn vervaardigd.

15.

Na artikel 24a.04 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 24a.05

Overgangsbepaling voor artikel 2.18

Artikel 24.08 is van overeenkomstige toepassing.”.

16.

In bijlage II wordt administratieaanwijzing nr. 23 vervangen door:

Administratieaanwijzing nr. 23

Motortoepassing die onder de passende typegoedkeuring valt

(artikel 8a.03, lid 1, van bijlage II)

1.   Inleiding

Volgens artikel 8a.03, lid 1, worden typegoedkeuringen overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG en typegoedkeuringen die overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG als gelijkwaardig worden erkend, erkend op voorwaarde dat de motortoepassing onder de passende typegoedkeuring valt.

Bovendien is het mogelijk dat de motoren aan boord van binnenschepen voor meer dan één toepassing worden gebruikt.

In afdeling 2 van deze administratieaanwijzing wordt aangegeven wanneer motortoepassingen beschouwd kunnen worden als vallend onder de passende typegoedkeuring. In afdeling 3 wordt verduidelijking gegeven met betrekking tot de vraag hoe men dient om te gaan met motoren die in de loop van de activiteiten aan boord voor meer dan één motortoepassing worden gebruikt.

2.   Passende typegoedkeuring

Motortoepassingen worden geacht onder de passende typegoedkeuring te vallen als de motor aan de typegoedkeuring is toegewezen op basis van de onderstaande tabel. De motortypes, de fasen van de grenswaarden en de testcycli worden vermeld overeenkomstig de toewijzing van het typegoedkeuringsnummer.

Motortoepassing

Rechtsgrondslag

Type motor

Fase grenswaarde

Test

vereiste

cyclus ISO 8178

Voortstuwingsmotoren met propellerkenmerken

I

Richtlijn 97/68/EG

V

IIIA

C (4)

E3

ROSR

I, II (5)

E3

Hoofdvoortstuwingsmotoren met constant toerental (met inbegrip van installaties met dieselelektrische aandrijving en variabele schuine propeller)

II

Richtlijn 97/68/EG

V

IIIA

C (4)

E2

ROSR

I, II (5)

E2

Hulpmotoren met

constant toerental

III

Richtlijn 97/68/EG

D, E, F,G

II

B

D2

H, I, J, K

IIIA

V (6)

ROSR

I, II (5)

D2

variabel toerental en variabele belasting

IV

Richtlijn 97/68/EG

D,E,F,G

II

A

C 1

H, I, J, K

IIIA

V (6)

L, M, N, P

IIIB

Q, R

IV

ROSR

I, II (5)

C1

3.   Speciale motortoepassingen

3.1.

Motoren die tijdens de activiteiten aan boord voor meer dan één motortoepassing moeten worden gebruikt, zijn als volgt geregeld:

a)

hulpmotoren die eenheden of machines aandrijven die overeenkomstig de tabel in afdeling 2 moeten worden ondergebracht bij de toepassingen III of IV, moeten over een typegoedkeuring beschikken voor elk van de respectieve toepassingen die in deze lijst worden bedoeld.

b)

hoofdvoortstuwingsmotoren die extra eenheden of machines aandrijven moeten enkel over de typegoedkeuring beschikken die vereist is voor het desbetreffende type van hoofdvoortstuwing overeenkomstig de tabel in afdeling 2, voor zover de belangrijkste toepassing van de motor de voortstuwing van het schip is. Als de tijd die de enige hulptoepassing in beslag neemt, meer dan 30 % bedraagt, dient de motor, naast de typegoedkeuring voor de hoofdvoortstuwingstoepassing, over een extra typegoedkeuring voor de hulptoepassing te beschikken.

3.2.

Motoren die boegschroeven aandrijven, rechtstreeks of met behulp van een generator met:

a)

variabel toerental en belasting, kunnen worden ondergebracht bij de toepassingen I of IV overeenkomstig de lijst in afdeling 2;

b)

constant toerental, kunnen worden ondergebracht bij de toepassingen II of III overeenkomstig de lijst in afdeling 2.

3.3.

De motoren worden geïnstalleerd met het vermogen als toegestaan in de typegoedkeuring en als vermeld op de motor door middel van type-identificatie. Als dergelijke motoren eenheden of machines met een lager energieverbruik moeten aandrijven, mag het vermogen slechts worden verminderd door ingrepen die losstaan van de motor, om het vermogensniveau te bereiken dat nodig is voor de toepassing.”.

17.

Het volgende aanhangsel V wordt toegevoegd:

„Aanhangsel V

Motorparameterprotocol

Image

Image

Image

Image


(1)  PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1.

(2)  De overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG erkende alternatieve typegoedkeuringen worden opgesomd in bijlage XII, punt 2, van Richtlijn 97/68/EG.”

(3)  Overeenkomstig bijlage I, onder 1A, punt ii), van Richtlijn 2004/26/EG, tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG, zijn de waarden voor deze hulpmotoren met constant toerental slechts vanaf deze datum van toepassing.”

(4)  De toepassing „aandrijving met propellerkenmerken” of „aandrijving tegen constant toerental” moet in het typegoedkeuringsdocument worden gespecificeerd.

(5)  De in het ROSR (Reglement onderzoek schepen op de Rijn) bepaalde fase II-grenswaarden zijn van toepassing vanaf 1 juli 2007.

(6)  Alleen van toepassing voor motoren met nominaal vermogen van meer dan 560 kW.


BIJLAGE II

Bijlage V, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het derde lid van de opmerking op bladzijde 1 wordt vervangen door:

„De eigenaar van het schip of zijn gemachtigde moet de bevoegde instantie op de hoogte stellen van een eventuele verandering van de naam of het eigendom van het schip, van een eventuele hermeting en van eventuele wijzigingen in de teboekstelling of de thuishaven, en haar het communautaire certificaat ter wijziging toezenden.”.

2)

De eerste zin van vak 12 van het model komt als volgt te luiden:

„Het nummer van het certificaat (1), het uniek Europees scheepsidentificatienummer (2), het registratienummer (3) en het nummer van de meting (4) zijn met de bijbehorende tekens op de volgende plaatsen op het schip aangebracht.”.

3)

In vak 15 van het model komt item 2 als volgt te luiden:

„2.   Koppelingen:

Soort koppelingen: …

Aantal koppelingsdraden: …

Breeksterkte per langsverbinding: … kN

Aantal koppelingen per zijde: …

Lengte per koppelingsdraad: … m

Breeksterkte per draad: … kN

Aantal windingen van de draden:”

4)

Vak 19 van het model wordt vervangen door:

(..) (..)

(..) (..)

(..)

(..)

„19.

Grootste diepgang

m

19b

Diepgang T

m”

(..)

5)

Vak 35 van het model wordt vervangen door:

„35.   Lensinrichtingen

Aantal lenspompen …,

waarvan gemotoriseerd …

Minimale pompcapaciteit

eerste lenspomp … l/min

tweede lenspomp … l/min”

6)

Vak 42 van het model wordt vervangen door:

„42.   Overige uitrusting

werplijn

loopplank

overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder d) (*)

overeenkomstig artikel 15.06, lid 12 (*)

Lengte … m

spreekverbinding

tweezijdig afwisselend (*)

tweezijdig tegelijkertijd/telefoon (*)

interne radiotelefoonverbinding (*)

bootshaak

verbandtrommel

verrekijker

bord met aanwijzingen betreffende het redden van drenkelingen

radiotelefonie-installatie

schip-schipverkeer

nautische informatie

schip-havendienst

brandbestendige verzamelreservoirs

kranen

overeenkomstig artikel 11.12, lid 9 (*)

andere kranen met bedrijfslast tot 2 000 kg (*)”

buitenboordtrap/ladder (*)

 

 

7)

Vak 43 van het model wordt vervangen door:

„43.   Inrichtingen voor brandbestrijding

Aantal draagbare blustoestellen …, brandbluspompen …, brandkranen …

Vast ingebouwde brandblusinstallaties in verblijven enz.

Neen/Aantal … (*)

Vast ingebouwde brandblusinstallaties in motorruimten enz.

Neen/Aantal … (*)

De motorlenspomp vervangt een brandbluspomp … Ja/Neen (*)”

8)

Vak 44 van het model wordt vervangen door:

„44.   Reddingsmiddelen

Aantal reddingsboeien …, waarvan … met licht …, met lijn … (*)

Een reddingsvest voor ieder zich regelmatig aan boord bevindend persoon/overeenkomstig EN 395:1998, EN 396:1998, EN ISO 12402-3:2006 or EN ISO 12402-4:2006 (*)

Een bijboot met een stel roeiriemen, een meertouw en een hoosvat/overeenkomstig EN 1914:1997 (*)

Platform of installatie overeenkomstig artikel 15.15, lid 5 of 6 (*)

Aantal, type en plaats(en) van installatie van het materiaal om personen veilig naar ondiep water, naar de oever of naar een ander schip te brengen overeenkomstig artikel 15.09, lid 3 …

Aantal individuele reddingsmiddelen voor boordpersoneel …,

waarvan… overeenkomstig artikel 10.05, lid 2 (*)

Aantal individuele reddingsmiddelen voor passagiers … (*)

Gemeenschappelijke reddingsmiddelen, wat betreft hun aantal overeenstemmend met individuele reddingsmiddelen (*)

Twee sets ademhalingsapparatuur, twee sets overeenkomstig artikel 15.12, lid 10, onder b), aantal vluchtmaskers (*)

Veiligheidsrol en veiligheidsplan geafficheerd op: …

…”

9)

In vak 52 van het model wordt de laatste rij vervangen door:

„Vervolg op pagina (*)

Einde communautair certificaat (*)”


DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/37


BESCHIKKING Nr. 357/2009/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 april 2009

betreffende een procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen

(Gecodificeerde versie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De beschikking van de Raad van 21 maart 1962 houdende vaststelling van een procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze beschikking te worden overgegaan.

(2)

Het is ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in het kader van een gemeenschappelijk vervoerbeleid van belang een procedure te handhaven voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent zekere bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen.

(3)

Een dergelijke procedure kan op doelmatige wijze een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie vergemakkelijken ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag en kan in de toekomst een uiteenlopende ontwikkeling van het vervoerbeleid der afzonderlijke lidstaten voorkomen.

(4)

Een dergelijke procedure vergemakkelijkt bovendien de geleidelijke invoering van het gemeenschappelijk vervoerbeleid,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wanneer een lidstaat het voornemen heeft, ter zake van het vervoer per spoor, over de weg of over de binnenwateren, wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen, die voor de verwezenlijking van het gemeenschappelijk vervoerbeleid van essentieel belang kunnen zijn, geeft hij hiervan de Commissie tijdig en schriftelijk kennis en doet hij hiervan tegelijkertijd mededeling aan de overige lidstaten.

Artikel 2

1.   Binnen twee maanden na de dag van ontvangst van de in artikel 1 bedoelde kennisgeving richt de Commissie een advies of een aanbeveling tot de lidstaat; tegelijkertijd doet zij hiervan mededeling aan de overige lidstaten.

2.   Iedere lidstaat kan zijn opmerkingen over de desbetreffende bepalingen ter kennis van de Commissie brengen; hij deelt ze tegelijkertijd mede aan de overige lidstaten.

3.   Indien een lidstaat erom verzoekt of indien de Commissie het wenselijk acht, pleegt de Commissie overleg met alle lidstaten omtrent de desbetreffende bepalingen. In het in lid 4 bedoelde geval kan dit overleg achteraf plaatsvinden binnen twee maanden.

4.   De Commissie kan de in lid 1 vastgestelde termijn op verzoek van de lidstaat verkorten of met diens instemming verlengen. De termijn moet tot vijftien dagen worden beperkt, indien de lidstaat verklaart dat de door hem overwogen bepalingen een dringend karakter dragen. Indien de termijn wordt verkort of verlengd, doet de Commissie hiervan mededeling aan de lidstaten.

5.   De lidstaat stelt de desbetreffende bepalingen eerst in werking na het verstrijken van de in lid 1 of lid 4 bedoelde termijn of nadat de Commissie haar advies of aanbeveling heeft opgesteld, behalve in uiterst dringende gevallen welke een onmiddellijk ingrijpen van de lidstaat vereisen. In dit geval stelt de lidstaat de Commissie onmiddellijk hiervan in kennis en wordt de in dit artikel vastgestelde procedure achteraf uitgevoerd binnen een termijn van twee maanden na de dag van ontvangst van deze mededeling.

Artikel 3

De beschikking van de Raad van 21 maart 1962 houdende vaststelling van een procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen, zoals gewijzigd door het besluit in bijlage I, wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar de onderhavige beschikking en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 22 april 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

P. NEČAS


(1)  PB C 324 van 30.12.2006, blz. 36.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 14 december 2006 (PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 598) en besluit van de Raad van 23 maart 2009.

(3)  PB 23 van 3.4.1962, blz. 720/62.

(4)  Zie bijlage I.


BIJLAGE I

Ingetrokken beschikking met de wijziging ervan

(bedoeld in artikel 3)

Beschikking van de Raad van 21 maart 1962 houdende vaststelling van een procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen

(PB 23 van 3.4.1962, blz. 720/62)

Beschikking 73/402/EEG

(PB L 347 van 17.12.1973, blz. 48)


BIJLAGE II

Concordantietabel

Beschikking van de Raad van 21 maart 1962 houdende vaststelling van een procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen

De onderhavige beschikking

Artikelen 1 en 2

Artikelen 1 en 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Bijlage I

Bijlage II


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/40


BESLUIT VAN DE RAAD

van 23 april 2009

houdende benoeming van een Duits lid van het Comité van de Regio's

(2009/352/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Duitse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 24 januari 2006 heeft de Raad Besluit 2006/116/EG aangenomen houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 januari 2010 (1).

(2)

Een zetel van lid van het Comité van de Regio's is vrijgekomen door het verstrijken van het mandaat van de heer Volker HOFF,

BESLUIT:

Artikel 1

Wordt benoemd tot lid van het Comité van de Regio's voor de resterende duur van het mandaat, te weten tot en met 25 januari 2010:

mevrouw Nicola BEER, Staatssekretärin für Europa, Hessisches Ministerium der Justiz, für Integration und Europa.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Luxemburg, 23 april 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

P. GANDALOVIČ


(1)  PB L 56 van 25.2.2006, blz. 75.


30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/41


BESLUIT VAN DE RAAD

van 27 april 2009

tot vaststelling van het in het Voedselhulpcomité namens de Gemeenschap in te nemen standpunt met betrekking tot de verlenging van het Voedselhulpverdrag 1999

(2009/353/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 181, juncto artikel 300, lid 2, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Voedselhulpverdrag 1999 (hierna „het verdrag” genoemd) is bij Besluit 2000/421/EG van de Raad (1) namens de Europese Gemeenschap gesloten en de geldigheidsduur ervan is in juni 2003, juni 2005, juni 2007 en juni 2008 bij een besluit van het Comité voor voedselhulp verlengd, zodat het verdrag van kracht blijft tot en met 30 juni 2009.

(2)

Een verdere verlenging van het verdrag met één jaar is in het belang van de Gemeenschap en de EU-lidstaten. Krachtens artikel XXV, onder b), van het verdrag is deze verlenging slechts van toepassing op voorwaarde dat ook het Graanhandelsverdrag 1995 (2) in diezelfde periode van kracht blijft. Het Graanhandelsverdrag 1995 blijft van kracht tot en met 30 juni 2009 en tot een verdere verlenging van de geldigheidsduur zal worden besloten tijdens de vergadering van de Internationale Graanraad van juni 2009. Daarom moet de Commissie, die de Gemeenschap in het Voedselhulpcomité vertegenwoordigt, ertoe worden gemachtigd voor die verlenging te stemmen,

BESLUIT:

Enig artikel

In het Voedselhulpcomité zal de Gemeenschap stemmen voor een verdere verlenging van het Voedselhulpverdrag 1999 met één jaar, mits het Graanhandelsverdrag 1995 van kracht blijft in diezelfde periode, namelijk tot en met 30 juni 2010.

De Commissie wordt hierbij gemachtigd dit standpunt in het Voedselhulpcomité naar voren te brengen.

Gedaan te Luxemburg, 27 april 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

A. VONDRA


(1)  PB L 163 van 4.7.2000, blz. 37.

(2)  PB L 21 van 27.1.1996, blz. 49.


Commissie

30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/42


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 30 maart 2009

tot verlenging van de beperkte erkenning door de Gemeenschap van het „Hellenic Register of Shipping” (HRS)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2130)

(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

(2009/354/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (1), en met name op artikel 4, lid 3,

Gelet op de brief van de Griekse autoriteiten van 6 juni 2008, waarin zij verzoeken om de verlenging van de beperkte erkenning van het „Hellenic Register of Shipping” (HRS) overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn 94/57/EG,

Gelet op de brieven van de Griekse autoriteiten van 28 januari en 12 februari 2009, waarin zij bovengenoemd verzoek bevestigen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De beperkte erkenning overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn 94/57/EG is een erkenning die wordt verleend aan organisaties die bekend staan als zogenaamde classificatiebureaus, die voldoen aan alle criteria, behalve de criteria van de leden 2 en 3 van het „algemene” deel A van de bijlage bij die richtlijn, maar die beperkt zijn in tijd en toepassingsgebied zodat de betrokken organisatie verder ervaring kan opdoen.

(2)

Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn 94/57/EG wordt bij een besluit betreffende de verlenging van een dergelijke erkenning geen rekening gehouden met de criteria van de punten 2 en 3 van deel A van de bijlage, maar wel met de veiligheids- en verontreinigingspreventieprestaties van de organisatie als bedoeld in artikel 9, lid 2, van de richtlijn. In ieder besluit wordt in voorkomend geval vermeld onder welke voorwaarden de verlenging wordt toegekend.

(3)

Op verzoek van de Griekse overheid heeft de Commissie bij Besluit 98/295/EG (2) van 22 april 1998 het „Hellenic Register of Shipping” een beperkte erkenning verleend voor een periode van drie jaar ; de rechtsgeldigheid van deze erkenning was beperkt tot Griekenland. Na het verstrijken van de periode van erkenning werd op verzoek van de Griekse overheid een nieuwe beperkte erkenning verleend bij Beschikking 2001/890/EG van de Commissie (3), voor een tweede periode van drie jaar en opnieuw met rechtsgeldigheid die beperkt was tot Griekenland. De erkenning van de organisatie werd op verzoek van de Griekse en Cypriotische overheid bij Beschikking 2005/623/EG van de Commissie (4) van 3 augustus 2005 verlengd voor een derde periode van drie jaar met rechtsgeldigheid die beperkt is tot Griekenland en Cyprus. Op verzoek van de Maltese overheid werd de erkenning in 2006 bij Beschikking 2006/382/EG van de Commissie (5) van 22 mei 2006 uitgebreid tot Malta, met dezelfde geldigheidsduur.

(4)

De beperkte erkenning van het „Hellenic Register of Shipping” is verstreken op 3 augustus 2008.

(5)

De Commissie heeft het „Hellenic Register of Shipping” beoordeeld overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Richtlijn 94/57/EG. De beoordeling is gebaseerd op de resultaten van vier verkennende onderzoeken door deskundigen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (hierna „EMSA” genoemd) in 2006 en 2007 overeenkomstig artikel 2, onder b), punt iii), van Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (6). De Cypriotische, Griekse en Maltese overheden werden verzocht aan de beoordeling mee te werken; derhalve namen deze overheidsdiensten deel aan de inspectie van het hoofdkantoor van de organisatie in september 2006.

(6)

Na rekening te hebben gehouden met de opmerkingen van de organisatie, is uit de beoordeling gebleken dat een belangrijk aantal punten niet in overeenstemming was met de criteria van Richtlijn 94/57/EG, wat ernstige gevolgen heeft gehad voor de belangrijkste systemen en de controlemechanismen van de organisatie. Deze conclusies werden meegedeeld aan de drie betrokken overheidsdiensten, die geen opmerkingen hebben gemaakt, en aan de betrokken organisatie.

(7)

Na mededeling van deze conclusies heeft het „Hellenic Register of Shipping” een actieplan voor corrigerende maatregelen opgesteld.

(8)

Op verzoek van de Griekse autoriteiten werd de organisatie opnieuw beoordeeld op grond van twee inspecties die door het EMSA werden uitgevoerd tussen 12 en 20 november 2008.

(9)

Uit deze herbeoordeling van de organisatie bleek slechts een beperkte verbetering, en de Commissie kon slechts één punt van non-conformiteit schrappen. Er blijven dus ernstige tekortkomingen bestaan, onder meer betreffende de kwaliteit en de instandhouding van de regels van de organisatie, de systemen voor opleiding van en toezicht op deskundigen, de naleving van zowel statutaire vereisten als vereisten betreffende de eigen regels en procedures van de organisatie, de goedkeuring van nieuwe schepen in het register van de organisatie en het gebruik van niet-exclusieve inspecteurs; en de maatregelen die zijn genomen na de detentie van schepen door de autoriteiten van de havenstaatcontrole om redenen die verband houden met de certificaten die door de organisatie aan die schepen waren verleend. Op grond van de herbeoordeling van het „Hellenic Register of Shipping” heeft de Commissie niet kunnen vaststellen dat de organisatie tot nu toe de in de vorige beoordeling aan het licht gebrachte fundamentele oorzaken van de tekortkomingen heeft geïdentificeerd en aangepakt, en dat herhaling ervan niet kon worden voorkomen; en dat zij het veiligheidsrisico voor haar geregistreerde vloot als gevolg van deze tekortkomingen heeft beoordeeld en aangepakt.

(10)

Zonder communautaire erkenning mogen de lidstaten geen scheepsinspectie- en certificeringstaken in het kader van de internationale overeenkomsten delegeren aan het „Hellenic Register of Shipping” overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 94/57/EG, zolang de classificatie van een schip door het „Hellenic Register of Shipping” niet voldoet aan de vereisten van artikel 14, lid 1, van die richtlijn. De lidstaten mogen het „Hellenic Register of Shipping” ook niet toestaan inspecties uit te voeren overeenkomstig artikel 10, lid 5, van Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (7), zolang de classificatie van een schip door het HRS niet voldoet aan de vereisten van artikel 6, lid 1, onder a), van die richtlijn.

(11)

De Griekse autoriteiten hebben aangetoond dat het openbare binnenlandse personenvervoer over zee in Griekenland grotendeels afhankelijk is van schepen die beschikken over door het HRS verleende classificatiecertificaten en dat deze organisatie tot nu toe deze schepen heeft geïnspecteerd namens de Griekse overheid. Door het intrekken van de erkenning door het HRS zou de betrokken vloot, aangezien de eerder door het HRS verleende certificaten het einde van hun geldigheidsduur naderen, zich voor classificatie tot andere erkende organisaties moeten wenden, terwijl de inspectie overeenkomstig Richtlijn 98/18/EG moet worden overgedragen aan deze organisaties of de Griekse overheid zelf. De Griekse autoriteiten hebben aangetoond dat dit proces, gezien de grote complexiteit en het grote aantal potentieel betrokken schepen, aanzienlijk wat tijd in beslag zou nemen, verschillende maanden zelfs, en dat de betrokken schepen intussen niet worden geïnspecteerd en uiteindelijk worden gedwongen om hun activiteiten op te schorten. Deze situatie brengt het risico met zich mee dat een essentiële openbare dienst instort en vormt een directe en ernstige bedreiging voor zowel de veiligheid als de economische levensvatbaarheid van de betrokken vloot.

(12)

Om een dergelijke situatie te voorkomen moet het „Hellenic Register of Shipping” opnieuw worden erkend onder zorgvuldige structurele en operationele voorwaarden, om ervoor te zorgen dat de organisatie veilig en overeenkomstig de vereisten van Richtlijn 94/57/EG classificatie- en inspectiediensten kan blijven verlenen aan de vloot van binnenlandse personenvervoersdiensten in Griekenland. De erkenning moet beperkt zijn in de tijd, zodat de betrokken vloot en de Griekse overheid de noodzakelijke voorbereidingen kunnen treffen voor het geval dat de erkenning van de organisatie aan het eind van deze periode niet meer wordt verlengd.

(13)

Er moet voor worden gezorgd dat de risico’s ten gevolge van de tekortkomingen worden geïdentificeerd en aangepakt, eventueel met behulp van een nieuwe inspectie van de betrokken schepen. Er moet aandacht worden geschonken aan schepen die onder Griekse vlag varen en internationale handelsactiviteiten uitvoeren die, overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 94/57/EG, voordeel kunnen halen uit de verlenging van de erkenning van de organisatie.

(14)

De Griekse autoriteiten hebben er zich toe verbonden de onaangekondigde inspecties en controles op te voeren voor schepen die onder Griekse vlag varen en binnenlandse reizen uitvoeren in Griekenland, die geclassificeerd en gecertificeerd zijn door het „Hellenic Register of Shipping”, en om deze inspecties uiterst nauwkeurig uit te voeren. De inspecties dienen minstens eenmaal om de drie maanden te worden uitgevoerd op alle betrokken schepen, behalve in periodes van inactiviteit.

(15)

Op grond van de onlangs gepubliceerde gegevens van het Memorandum van overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole betreffende de door de ondertekenende partijen in 2007 uitgevoerde inspecties, bedroeg het aantal aangehouden schepen in verhouding tot de door het „Hellenic Register of Shipping” verleende certificaten 1,88 % van het totale aantal inspecties, terwijl dat voor erkende organisaties gemiddeld 0,35 % was.

(16)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 7 van Richtlijn 94/57/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De communautaire erkenning van het „Hellenic Register of Shipping” wordt verlengd voor een periode van zeventien maanden vanaf de datum van vaststelling van deze beschikking, onder de in de bijlage vermelde voorwaarden.

Artikel 2

De gevolgen van deze erkenning blijven beperkt tot Griekenland.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 30 maart 2009.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20.

(2)  PB L 131 van 5.5.1998, blz. 34.

(3)  PB L 329 van 14.12.2001, blz. 72.

(4)  PB L 219 van 24.8.2005, blz. 43.

(5)  PB L 151 van 6.6.2006, blz. 31.

(6)  PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1.

(7)  PB L 144 van 15.5.1998, blz. 1.


BIJLAGE

De beperkte erkenning van het „Hellenic Register of Shipping” is onderworpen aan de volgende voorwaarden:

(1)

De organisatie neemt de nodige correctieve en preventieve maatregelen om alle in de beoordelingen van de Commissie aangegeven tekortkomingen aan te pakken.

(2)

De organisatie voert met behulp van ter zake gekwalificeerde externe deskundigen een onderzoek uit dat betrekking heeft op de vijf jaar die voorafgaan aan de inwerkingtreding van deze beschikking en de volledige organisatie omvat, om:

a)

de fundamentele oorzaken en de omvang van de in de beoordelingen van de Commissie aangegeven tekortkomingen te bepalen;

b)

de risico’s te beoordelen die ontstaan zijn als gevolg van de bovengenoemde tekortkomingen en in het bijzonder de mate waarin de veiligheid van de betrokken schepen in het gedrang had kunnen komen;

c)

tegen 1 oktober 2009, naast de correctieve maatregelen als bedoeld in punt 1, een specifiek actieplan op te stellen om de in punt 2, onder b), bedoelde risico’s aan te pakken, eventueel met behulp van een nieuwe inspectie van de schepen.

(3)

De organisatie wordt bijgestaan door ter zake gekwalificeerde externe deskundigen om ervoor te zorgen dat de regels en procedures van de organisatie volledig in overeenstemming zijn met de vereisten van artikel 15, leden 2 en 5, van Richtlijn 94/57/EG en met de criteria van de punten A.4, B.6, onder a), en B.7, onder a), van de bijlage bij die richtlijn.

(4)

De organisatie wordt bijgestaan door ter zake gekwalificeerde externe deskundigen bij de opleiding van inspecteurs. Tegen 1 juli 2009 worden de kwalificaties aan inspecteurs alleen toegekend op basis van certificaten die door deze externe deskundigen worden afgegeven aan de betrokken inspecteurs die met succes de noodzakelijke opleiding hebben voltooid.

(5)

Het leidende personeel van de organisatie volgt tegen 1 augustus 2009 een specifiek door ter zake gekwalificeerde externe deskundigen opgesteld opleidingsprogramma inzake kwaliteitsbeheer.

(6)

De in de punten 2 tot en met 5 bedoelde deskundigen dienen vooraf uitdrukkelijk door de Griekse overheid als geschikt te worden erkend, na overleg met de Commissie, bijgestaan door het EMSA.

(7)

Alle inspecteurs van bureaus buiten Griekenland worden omgeschoold en hun kwalificaties worden opnieuw gecertificeerd overeenkomstig punt 4 van deze bijlage. Zolang de inspecteurs nog niet opnieuw zijn gecertificeerd overeenkomstig dit punt, voeren zij buiten Griekenland geen classificatie- of wettelijk geregelde inspecties uit, tenzij de inspecties samen met een inspecteur van een bureau in Griekenland of met een exclusieve inspecteur van een andere erkende organisatie worden uitgevoerd.

(8)

Onverminderd punt 9 van deze bijlage aanvaardt de organisatie geen nieuwe schepen voor classificatie tijdens de in artikel 1 van deze beschikking bedoelde periode.

(9)

Tegen 1 oktober 2009 wordt de maximale periode dat schepen met voorlopige certificaten handelsactiviteiten mogen verrichten, tot drie maanden beperkt.

(10)

De controlelijsten van de organisatie voor statutaire taken worden goedgekeurd door de Griekse overheid of door een andere erkende organisatie.

(11)

Tegen 1 juli 2009 worden de classificatiecontrolelijsten van de organisatie vervangen door nieuwe controlelijsten, die worden opgesteld en geactualiseerd met de hulp van de in punt 3 bedoelde deskundigen.

(12)

Tegen 1 mei 2009 wordt het nieuw ontwikkelde managementinformatiesysteem van de organisatie operationeel en dient het de volgende mogelijkheden te bieden:

a)

het verstrekken van nauwkeurige en volledig up-to-date informatie betreffende de opleiding en kwalificatie van inspecteurs vóór hun aanstelling;

b)

het verstrekken van nauwkeurige en volledig up-to-date statusinformatie betreffende scheepsonderzoek;

c)

controle van alle inspectieverslagen alvorens de relevante gegevens in het systeem worden ingegeven, en

d)

de leiding van de organisatie waarschuwen bij buitensporige vertragingen bij het opstellen van de inspectieverslagen.

(13)

Na de inwerkingtreding van deze beschikking bezorgt de organisatie de Griekse autoriteiten en de Commissie tweemaandelijks een voortgangsverslag betreffende de naleving van de in de punten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 12 bepaalde voorwaarden.

(14)

De organisatie neemt de noodzakelijke maatregelen om haar prestaties beduidend te verbeteren.

(15)

De Commissie, bijgestaan door het EMSA, beoordeelt permanent de naleving van de in de punten 1 tot en met 14 van deze bijlage bepaalde voorwaarden, en in het bijzonder van de daarin opgelegde tijdslimieten. Niet-nakoming van deze voorwaarden of van de relevante tijdslimieten kan op elk ogenblik tijdens de in artikel 1 van deze beschikking bedoelde periode door de Commissie worden beschouwd als grond voor de intrekking van de erkenning overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 94/57/EG.


30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/47


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 28 april 2009

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van lycopeenoleohars uit tomaten als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 3036)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2009/355/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (1), en met name op artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 7 september 2004 heeft de onderneming Ottaway & Associates Ltd namens de onderneming LycoRed bij de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een verzoek ingediend om lycopeenoleohars uit tomaten als nieuw voedselingrediënt in de handel te brengen; op 30 juni 2005 heeft de bevoegde Britse instantie voor de beoordeling van voedingsmiddelen haar verslag van de eerste beoordeling uitgebracht, waarin zij tot de conclusie kwam dat lycopeenoleohars uit tomaten aanvaardbaar is voor gebruik in de voorgestelde reeks levensmiddelen.

(2)

De Commissie heeft het verslag van de eerste beoordeling op 9 augustus 2005 aan alle lidstaten toegezonden.

(3)

Binnen de in artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde termijn van 60 dagen zijn overeenkomstig die bepaling met redenen omklede bezwaren tegen het in de handel brengen van dit product ingediend; de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is daarom op 13 september 2006 geraadpleegd en heeft haar advies op 24 april 2008 uitgebracht.

(4)

In dat advies kwam de EFSA tot de conclusie dat lycopeen veilig als voedselingrediënt voor de voorgestelde toepassing mag worden gebruikt; de EFSA concludeerde echter dat de consumptie van lycopeen door de gemiddelde gebruiker onder de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) zal blijven, maar dat bij sommige gebruikers van lycopeen de ADI kan worden overschreden.

(5)

Intussen is de EFSA naar aanleiding van andere verzoeken voor andere toepassingen van lycopeen als nieuw voedselingrediënt tot dezelfde conclusie gekomen; daarom lijkt het dienstig dat een lijst wordt opgesteld van levensmiddelen waaraan lycopeen mag worden toegevoegd.

(6)

Daarom lijkt het dienstig dat na de verlening van de vergunning gedurende een aantal jaren innamegegevens worden verzameld om deze vergunning opnieuw te bekijken in het licht van nadere informatie over de veiligheid van lycopeen en de consumptie daarvan. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de verzameling van gegevens over de lycopeengehalten in ontbijtgranen. Dit voorschrift uit hoofde van deze beschikking is echter alleen van toepassing op het gebruik van lycopeen als nieuw voedselingrediënt en niet op het gebruik van lycopeen als levensmiddelenkleurstof, dat valt onder de werkingssfeer van Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt (2).

(7)

Op basis van de wetenschappelijke beoordeling is vastgesteld dat lycopeenoleohars uit tomaten voldoet aan de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde criteria.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Lycopeenoleohars uit tomaten, hierna „het product” genoemd, zoals gespecificeerd in bijlage I, mag in de Gemeenschap in de handel worden gebracht als nieuw voedselingrediënt voor gebruik in de in bijlage II vermelde levensmiddelen.

Artikel 2

Het nieuwe voedselingrediënt waarvoor bij deze beschikking een vergunning wordt verleend, wordt op de etikettering van het levensmiddel dat het ingrediënt bevat, aangeduid met „lycopeenoleohars uit tomaten”.

Artikel 3

De onderneming LycoRed stelt een monitoringprogramma op dat bij het in de handel brengen wordt uitgevoerd. Dit programma omvat de verstrekking van informatie over de gebruiksniveaus van lycopeen in levensmiddelen, als nader gespecificeerd in bijlage III.

De verzamelde gegevens worden volgens het in bijlage III vastgestelde tijdschema ter beschikking gesteld van de Commissie en de lidstaten.

In het licht van nieuwe informatie en een verslag van de EFSA wordt het gebruik van lycopeenoleohars uit tomaten als voedselingrediënt uiterlijk in 2014 opnieuw bekeken.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot LycoRed Ltd, Hebron Rd., Industrial Zone, Beer Sheva 84102, Israël.

Gedaan te Brussel, 28 april 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(2)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 27.


BIJLAGE I

Specificaties van lycopeenoleohars uit tomaten

BESCHRIJVING

Lycopeenoleohars uit tomaten wordt verkregen door oplosmiddelextractie van rijpe tomaten (Lycopersicon esculentum), gevolgd door verwijdering van het oplosmiddel. Het is een rode tot donkerbruine viskeuze, heldere vloeistof.

SAMENSTELLING

Totaal lycopeen

5 tot 15 %

Waarvan all-trans-lycopeen

90-95 %

Totaal carotenoïden (berekend als lycopeen)

6,5-16,5 %

Andere carotenoïden

1,75 %

(fytoeen/fytoflueen/β-caroteen)

(0,5 tot 0,75/0,4 tot 0,65/0,2 tot 0,35 %)

Totaal tocoferolen

1,5 tot 3,0 %

Onverzeepbare bestanddelen

13 tot 20 %

Totaal vetzuren

60 tot 75 %

Water (Karl Fischer)

Niet meer dan 0,5 %


BIJLAGE II

Lijst van levensmiddelen waaraan lycopeenoleohars uit tomaten mag worden toegevoegd

Levensmiddelencategorie

Maximaal lycopeengehalte

Op vruchten-/groentesap gebaseerde dranken (inclusief concentraten)

2,5 mg/100 g

Dranken die zijn afgestemd op grote spierinspanning, vooral voor sportbeoefenaars

2,5 mg/100 g

Voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering

8 mg/maaltijdvervanger

Ontbijtgranen

5 mg/100 g

Vetten en dressings

10 mg/100 g

Soepen met uitzondering van tomatensoepen

1 mg/100 g

Brood (inclusief bros gebakken brood)

3 mg/100 g

Dieetvoeding voor medisch gebruik

Overeenkomstig de specifieke voedingsbehoeften


BIJLAGE III

Monitoring van lycopeenoleohars uit tomaten na productlancering

TE VERZAMELEN INFORMATIE

Hoeveelheden lycopeenoleohars uit tomaten die door LycoRed aan haar klanten zijn geleverd voor de productie van in de Europese Unie in de handel te brengen eindproducten (levensmiddelen).

Resultaten van opzoekingen in gegevensbanken over productlanceringen van levensmiddelen met toegevoegd lycopeen, inclusief verrijkingsniveaus en portiegrootten per gelanceerd levensmiddel in de verschillende lidstaten.

RAPPORTAGE VAN DE INFORMATIE

Bovenvermelde informatie moet voor de jaren 2009 tot en met 2012 jaarlijks aan de Commissie worden gerapporteerd. Voor de eerste keer op 31 oktober 2010 voor de rapportageperiode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010; en daarna met dezelfde jaarlijkse rapportageperiode voor de volgende twee jaren.

AANVULLENDE INFORMATIE

Indien van toepassing en als LycoRed daarover beschikt, moet dezelfde informatie ook over de inname van als levensmiddelenkleurstof of ingrediënt van voedingssupplementen gebruikt lycopeen worden gerapporteerd.

Indien beschikbaar moet LycoRed nieuwe wetenschappelijke informatie verstrekken om de maximale veilige innameniveaus van lycopeen opnieuw te bekijken.

BEOORDELING VAN DE INNAMENIVEAUS VAN LYCOPEEN

Op grond van de verzamelde en gerapporteerde informatie, als hierboven aangegeven, moet LycoRed een geactualiseerde innamebeoordeling uitvoeren.

TOETSING

De Commissie moet de EFSA in 2013 raadplegen om de door het bedrijfsleven verstrekte informatie te toetsen.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/52


BESLUIT ATALANTA/2/2009 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 21 april 2009

inzake de aanvaarding van bijdragen van derde staten aan de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en het bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta)

(2009/356/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 25, derde alinea,

Gelet op Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB van de Raad van 10 november 2008 inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (1) (Atalanta), en met name op artikel 10, lid 2, betreffende de deelname van derde staten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De operationeel commandant van de EU heeft op 17 november 2008, 16 december 2008 en 19 maart 2009 conferenties over de opbouw van de troepenmacht en de troepensterkte gehouden.

(2)

Naar aanleiding van de aanbevelingen van de operationeel commandant van de EU en het Militair Comité van de EU (EUMC) inzake een bijdrage van Noorwegen, dient de bijdrage van Noorwegen te worden aanvaard.

(3)

Overeenkomstig artikel 6 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijdragen van derde staten

In aansluiting op de conferenties over de opbouw van de troepenmacht en de troepensterkte wordt voor de militaire operatie van de Europese Unie die moet bijdragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en het bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta), de bijdrage van Noorwegen aanvaard.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 21 april 2009.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

I. ŠRÁMEK


(1)  PB L 301 van 12.11.2008, blz. 33.