ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.094.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 94

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
8 april 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 282/2009 van de Raad van 6 april 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1212/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde gietstukken uit de Volksrepubliek China

1

 

*

Verordening (EG) nr. 283/2009 van de Raad van 6 april 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1858/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer India

5

 

*

Verordening (EG) nr. 284/2009 van de Raad van 7 april 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, wat een aantal bepalingen met betrekking tot het financiële beheer betreft

10

 

 

Verordening (EG) nr. 285/2009 van de Commissie van 7 april 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

13

 

*

Verordening (EG) nr. 286/2009 van de Commissie van 7 april 2009 houdende inschrijving van een aantal benamingen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Melva de Andalucía (BGA), Caballa de Andalucía (BGA), Ovos Moles de Aveiro (BGA), Castagna di Vallerano (BOB))

15

 

*

Verordening (EG) nr. 287/2009 van de Commissie van 7 april 2009 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China

17

 

*

Verordening (EG) nr. 288/2009 van de Commissie van 7 april 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de toekenning, in het kader van een schoolfruitregeling, van communautaire steun voor de verstrekking van groente- en fruitproducten, verwerkte groente- en fruitproducten en banaanproducten aan kinderen in onderwijsinstellingen

38

 

*

Verordening (EG) nr. 289/2009 van de Commissie van 7 april 2009 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

48

 

*

Verordening (EG) nr. 290/2009 van de Europese Centrale Bank van 31 maart 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 63/2002 (ECB/2001/18) met betrekking tot statistieken van door monetaire financiële instellingen ten aanzien van huishoudens en niet-financiële vennootschappen gehanteerde rentetarieven op deposito's en leningen (ECB/2009/7)

75

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/27/EG van de Commissie van 7 april 2009 tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft ( 1 )

97

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2009/317/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 6 april 2009 tot wijziging van Beschikking 79/542/EEG van de Raad wat betreft het vervoer van dieren door de lucht, de doorvoer van dieren door bepaalde derde landen en de veterinaire certificaten voor bepaald vlees van eenhoevigen en voor de doorvoer en opslag van bepaald vers vlees (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2273)  ( 1 )

100

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 271/2009 van de Commissie van 2 april 2009 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase en endo-1,4-bèta-glucanase als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen, mestkippen, legkippen, mestkalkoenen en mesteenden (vergunninghouder BASF SE) (PB L 91 van 3.4.2009)

112

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/1


VERORDENING (EG) Nr. 282/2009 VAN DE RAAD

van 6 april 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1212/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde gietstukken uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de „basisverordening”),

Gelet op artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1212/2005 van de Raad van 25 juli 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde gietstukken uit de Volksrepubliek China (2),

Gezien het voorstel dat de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1212/2005 van de Raad is een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde artikelen van niet-smeedbaar gietijzer van het type dat wordt gebruikt voor het afdekken en/of toegankelijk maken van installaties op of onder de grond en onderdelen daarvan, al dan niet bewerkt, gecoat, geverfd of voorzien van andere materialen, met uitsluiting van brandkranen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (het „betrokken product”), gewoonlijk ingedeeld onder de GN-codes 7325 10 50, 7325 10 92 en ex 7325 10 99 (Taric-code 7325109910). Gezien het grote aantal medewerkende partijen werd een steekproef van Chinese producenten/exporteurs geselecteerd tijdens het onderzoek dat tot instelling van de maatregelen leidde.

(2)

Aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen is een individueel antidumpingrecht toegekend dat tijdens het onderzoek werd vastgesteld. Voor niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen die overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening als marktgericht bedrijf werden beschouwd, werd een antidumpingrecht van 0 % vastgesteld (dit was het antidumpingrecht dat was vastgesteld voor de enige in de steekproef opgenomen onderneming die als marktgericht bedrijf werd beschouwd). Voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen die overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening een individuele behandeling hadden verkregen, werd een antidumpingrecht van 28,6 % vastgesteld (dit was het gewogen gemiddelde van de antidumpingrechten voor in de steekproef opgenomen ondernemingen die een individuele behandeling hadden verkregen). Voor alle andere ondernemingen werd een antidumpingrecht van 47,8 % vastgesteld.

(3)

Op grond van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1212/2005 kunnen Chinese producenten/exporteurs die voldoen aan de vier in dat artikel genoemde criteria, dezelfde behandelding krijgen als die vermeld in overweging 2 hierboven voor niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen („behandeling als nieuwe producent/exporteur” of „BNPE”).

B.   VERZOEKEN VAN NIEUWE PRODUCENTEN/EXPORTEURS

(4)

Zes ondernemingen hebben om BNPE verzocht. Eén onderneming heeft later tijdens het onderzoek haar verzoek ingetrokken.

(5)

Om te bepalen of elke indiener van een verzoek voldoet aan de in artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1212/2005 genoemde criteria om BNPE te verkrijgen, werd een onderzoek uitgevoerd en werd nagegaan of hij:

1.

het betrokken product in het onderzoektijdvak waarop de maatregelen gebaseerd zijn (1 april 2003 tot en met 31 maart 2004), niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd (eerste criterium);

2.

geen banden heeft met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China waarop de bij die verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn (tweede criterium);

3.

het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen gebaseerd zijn, daadwerkelijk naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een significante hoeveelheid van het product naar de Gemeenschap uit te voeren (derde criterium);

4.

op marktvoorwaarden werkt zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening dan wel aan de voorwaarden voldoet om voor een individueel recht in aanmerking te komen overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening (vierde criterium).

(6)

Aangezien het vierde criterium inhoudt dat de indieners een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) of om individuele behandeling (IB) moeten indienen, heeft de Commissie alle Chinese indieners van een verzoek de desbetreffende formulieren toegezonden. Vijf Chinese ondernemingen die een verzoek hadden ingediend, hebben op grond van artikel 2, lid 7, van de basisverordening om BMO verzocht. Eén onderneming heeft overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening alleen om IB verzocht.

(7)

Er werden vragenlijsten gestuurd naar alle indieners van een verzoek, aan wie ook werd gevraagd om bewijsmateriaal te verstrekken waaruit bleek dat zij aan de bovengenoemde criteria voldeden.

(8)

Aan producenten/exporteurs die aan deze criteria voldoen, kan op grond van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1212/2005 ofwel het recht van 0 % worden toegekend dat geldt voor ondernemingen die overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening BMO verkregen, ofwel het gewogen gemiddelde recht van 28,6 % dat geldt voor ondernemingen die overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening IB verkregen.

(9)

De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij noodzakelijk achtte om vast te stellen of de ondernemingen voldeden aan de vier criteria van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1212/2005.

C.   BEVINDINGEN

(10)

Uit het onderzoek van de verzoeken is gebleken dat twee ondernemingen het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen gebaseerd zijn, niet naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd, en evenmin een onherroepelijke contractuele verplichting zijn aangegaan om het betrokken product naar de Gemeenschap uit te voeren. Deze ondernemingen voldeden niet aan het derde criterium in overweging 5 en konden bijgevolg geen BNPE verkrijgen.

(11)

Twee Chinese producenten/exporteurs konden niet aantonen dat zij geen banden hadden met exporteurs of producenten in de Volksrepubliek China waarop de bij Verordening (EG) nr. 1212/2005 ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn; zij konden immers bewijsmateriaal dat op een dergelijke band wees, niet afdoende weerleggen. Deze ondernemingen voldeden niet aan het tweede criterium in overweging 5 en konden bijgevolg geen BNPE verkrijgen.

(12)

Eén Chinese producent/exporteur, Weifang Stable Casting, die alleen om IB verzocht, verstrekte voldoende bewijsmateriaal waaruit bleek dat hij voldeed aan alle vier de criteria van overweging 5. Deze onderneming kon in feite aantonen dat zij i) het betrokken product niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd in de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004, ii) geen banden heeft met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China waarop de bij Verordening (EG) nr. 1212/2005 ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, iii) vanaf 2008 daadwerkelijk een significante hoeveelheid van het betrokken product naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd, en iv) voldoet aan alle vereisten voor IB, zodat haar overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening een individueel recht kan worden toegekend. Bijgevolg kon aan deze producent overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1212/2005 het gewogen gemiddelde recht voor ondernemingen met IB worden toegekend dat van toepassing is op de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen (m.a.w. 28,6 %). Deze onderneming kan worden toegevoegd aan de lijst van producenten/exporteurs van artikel 1, lid 2, van die verordening.

D.   WIJZIGING VAN DE LIJST VAN ONDERNEMINGEN WAARVOOR EEN INDIVIDUEEL RECHT GELDT

(13)

Gelet op de bevindingen van het onderzoek zoals vermeld in overweging 12 is geconcludeerd dat de onderneming Weifang Stable Casting moet worden toegevoegd aan de lijst van individueel vermelde ondernemingen in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1212/2005, met een recht van 28,6 %.

(14)

Alle indieners van een verzoek en de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek en zijn in de gelegenheid gesteld hun opmerkingen in te dienen. Hun opmerkingen werden in aanmerking genomen indien zij gegrond werden geacht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1212/2005 wordt vervangen door:

„2.   Het definitieve antidumpingrecht, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor de producten omschreven in lid 1 en vervaardigd in de Volksrepubliek China door onderstaande ondernemingen, is als volgt:

Onderneming

Antidumpingrecht (%)

nvullende Taric-code

Shijiazhuang Transun Metal Products Co. Ltd, Xinongcheng

Liulintun, Luancheng County, Shijiazhuang City,

Hebei Province, 051430, PRC

0

A675

Shaoshan Huanqiu Castings Foundry, Fengjia Village,

Yingtian Township, Shaoshan, Hunan, PRC

0

A676

Fengtai Handan Alloy Casting Co. Ltd,

Beizhangzhuang Town, Handan County, Hebei, PRC

0

A677

Shanxi Jiaocheng Xinglong Casting Co. Ltd,

Jiaocheng County, Shanxi Province, PRC

0

A678

Tianjin Jinghai Chaoyue Industrial and Commercial Co. Ltd,

Guan Pu Tou Village, Yang Cheng Zhuang Town,

Jinghai District, 301617 Tianjin, PRC

0

A679

Baoding City Maikesaier Casting Ltd,

Xin'anli Town, Tang County,

Hebei, Baoding 072350, PRC

0

A867

Baoding Yuehai Machine Manufacturing Co., Ltd,

No 333 Building A Tian E West Road,

Baoding, Hebei, PRC

0

A868

Shanxi Yuansheng Casting and Forging Industrial Co. Ltd,

No. 8 DiZangAn, Taiyuan, Shanxi, 030002, PRC

18,6

A680

Botou City Simencum Town Bai fo Tang Casting Factory,

Bai Fo Tang Village, Si Men Cum Town, Bo Tou City,

062159, Hebei Province, PRC

28,6

A681

Hebei Shunda Foundry Co. Ltd., Qufu Road, Quyang,

073100, PRC

28,6

A682

Xianxian Guozhuang Precision Casting Co., Ltd,

Guli Village, Xian County,

Hebei, Gouzhuang, PRC

28,6

A869

Wuxi Norlong Foundry Co., Ltd,

Wuxi New District,

Jiangsu, PRC

28,6

A870

HanDan County Yan Yuan Smelting and Casting Co., Ltd,

South of Hu Cun Village, Hu Cun Town,

Han Dan County, Hebei, PRC

28,6

A871

Tianjin Loiselet Art Casting Co., Ltd,

Dongzhuangke, Yangchenzhuang,

Jinghai, Tianjin, PRC

28,6

A872

Weifang Stable Casting Co., Ltd,

Fangzi District, Weifang City, Shandong Province, PRC

28,6

A931

Changan Cast Limited Company of Yixian Hebei,

Taiyuan main street, Yi County, Hebei Province,

074200, PRC

31,8

A683

Shandong Huijin Stock Co. Ltd, North of Kouzhen Town,

Laiwu City, Shandong Province, 271114, PRC

37,9

A684

Alle andere ondernemingen

47,8

A999”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 6 april 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

J. POSPÍŠIL


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 199 van 29.7.2005, blz. 1.


8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/5


VERORDENING (EG) Nr. 283/2009 VAN DE RAAD

van 6 april 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1858/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Op 12 augustus 1999 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1796/1999 (2) („het oorspronkelijke onderzoek”) een definitief antidumpingrecht ingesteld op stalen kabels („het betrokken product”) van oorsprong uit onder meer India („het betrokken land”). Het definitieve antidumpingrecht op de producten die werden vervaardigd door Usha Martin Limited („UML”) werd op 23,8 % vastgesteld.

(2)

Bij Besluit 1999/572/EG (3) heeft de Commissie een prijsverbintenis van UML aanvaard, waardoor de invoer van het onder de verbintenis vallende betrokken product van oorsprong uit India en vervaardigd door UML is vrijgesteld van het bovengenoemde definitieve antidumpingrecht.

(3)

Na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen uit hoofde van artikel 11, lid 2, van de basisverordening, besloot de Raad op 8 november 2005 bij Verordening (EG) nr. 1858/2005 (4) dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing waren op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer India, moesten worden gehandhaafd („onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen”).

(4)

Op 23 januari 2006 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 1858/2005 bij Verordening (EG) nr. 121/2006 (5) gewijzigd ingevolge een schending van de bovengenoemde prijsverbintenis en werd de aanvaarding van de verbintenis op 22 december 2005 ingetrokken bij Besluit 2006/38/EG van de Commissie (6).

2.   Verzoek om een tussentijds nieuw onderzoek

(5)

In 2007 ontving de Commissie een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening („tussentijds nieuw onderzoek”). Het verzoek, dat alleen een onderzoek naar dumping betrof, werd ingediend door UML. UML beweerde dat zijn uitvoerprijzen naar de Gemeenschap sneller waren gestegen dan de binnenlandse prijzen in India, zoals door de lagere dumpingmarge werd bevestigd. Volgens UML waren de omstandigheden op basis waarvan de maatregelen waren vastgesteld, gewijzigd en waren deze wijzigingen van blijvende aard.

(6)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure voor een tussentijds nieuw onderzoek in te leiden, besloot zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen dat uitsluitend dumping door UML betrof. De Commissie heeft op 9 januari 2008 een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie  (7) gepubliceerd en heeft een onderzoek aangevat.

3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(7)

De Commissie heeft UML, de autoriteiten van het land van uitvoer en het Liaison Committee of Europese Unie Wire Ropes Industries („EWRIS”), dat de communautaire producenten vertegenwoordigt, officieel van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van opening vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

4.   Vragenlijsten en controles ter plaatse

(8)

Aan UML en de verbonden ondernemingen werden vragenlijsten toegezonden, die allemaal binnen de termijn ingevuld werden teruggestuurd. De Commissie heeft alle gegevens die zij voor haar onderzoek nodig achtte, verzameld en gecontroleerd en heeft een controlebezoek gebracht aan de volgende ondernemingen:

a)

India

Usha Martin Limited („UML”), Ranchi;

b)

Verenigde Arabische Emiraten (VAE)

Brunton Wolf Wire Ropes FZCo, Dubai;

c)

Verenigd Koninkrijk

Usha Martin UK Ltd („UMUK”), Worksop.

5.   Nieuw onderzoektijdvak

(9)

Het nieuwe onderzoektijdvak naar dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007 („NOT”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(10)

Dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreft stalen kabels, hetzelfde betrokken product als in het oorspronkelijke onderzoek en het onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, die tot de instelling van de momenteel geldende maatregelen hebben geleid. Het betreft stalen kabels, gesloten kabels daaronder begrepen, met uitzondering van roestvrijstalen kabels, met een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 3 mm, van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7312 10 81, ex 7312 10 83, ex 7312 10 85, ex 7312 10 89 en ex 7312 10 98.

2.   Soortgelijk product

(11)

Vastgesteld werd dat door UML geproduceerde stalen kabels die op de Indische binnenlandse markt worden verkocht enerzijds en die door UML naar de Gemeenschap worden uitgevoerd anderzijds, dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Deze producten worden beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

(12)

Voor een goed begrip van het betrokken en het soortgelijke product: de productie van stalen kabels bestaat in het sluiten van een aantal stalen strengen, die op hun beurt bestaan uit een bundel stalen draden van stalen walsdraad. Tijdens onderzoeken is het gebruikelijk productcontrolenummers („PCN’s”) te definiëren, waarbij gedetailleerde producteigenschappen in aanmerking worden genomen, zodat een onderscheid kan worden gemaakt tussen de diverse productsoorten die door de producent/exporteur op de binnenlandse markt van het betrokken land worden geproduceerd en verkocht, en die welke naar de Gemeenschap worden uitgevoerd.

(13)

De bedrijfstak van de Gemeenschap beweerde dat in de definitie van de voorgestelde PCN’s voor de berekening van de dumping geen rekening werd gehouden met twee essentiële elementen, namelijk het soort hart en de trekspanning van de draadcomponent.

(14)

Voor de vaststelling van de dumpingmarge voor UML werden de PCN’s evenwel vastgesteld overeenkomstig het productcoderingssysteem van de onderneming zelf, om ervoor te zorgen dat de fysieke kenmerken van de producten die op de binnenlandse markt worden verkocht, vergelijkbaar zijn met die van de producten die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd.

(15)

In het licht van het bovenstaande werd het niet nodig geacht de PCN’s te wijzigen en moest het argument worden afgewezen.

(16)

UML beweerde dat zeer gelijkaardige productsoorten moeten worden opgenomen in de vergelijking van uitgevoerde soorten met soorten die op de binnenlandse markt worden verkocht, rekening houdend met beweerde minimale verschillen in de kabeldiameter, zoals de bundeling van de draden in de strengen, het aantal strengen in combinaties van streng/draad, of kenmerken van de draden, zoals gegalvaniseerde in tegenstelling tot niet-gegalvaniseerde draden.

(17)

Er werd evenwel geoordeeld dat dit nieuwe onderzoek naar beweerde veranderde omstandigheden zoveel mogelijk volgens dezelfde parameters moest worden uitgevoerd als die welke in de vorige onderzoeken werden gebruikt. Uit het onderzoek van het argument is bovendien gebleken dat de eventuele gevolgen voor de bevindingen van het onderzoek onbeduidend zouden zijn. Dit argument werd dan ook afgewezen.

C.   DUMPING

1.   Normale waarde

(18)

Voor het vaststellen van de normale waarde werd eerst bepaald of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product door UML representatief was in vergelijking met de totale hoeveelheid die UML naar de Gemeenschap uitvoerde. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening wordt de binnenlandse verkoop representatief geacht wanneer de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedraagt van de overeenkomstige totale naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid. Er werd vastgesteld dat UML representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt verkocht.

(19)

Vervolgens werd onderzocht welke soorten van het betrokken product die door UML op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek of direct vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten.

(20)

Voor elke door UML op de binnenlandse markt verkochte soort die rechtstreeks vergelijkbaar was met de soorten die naar de Gemeenschap waren uitgevoerd, werd nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

(21)

Ook werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde soort van het betrokken product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het NOT vastgesteld.

(22)

Voor productsoorten waarvan meer dan 80 % op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs, d.w.z. waarvoor de gemiddelde verkoopprijs van de productsoort gelijk was aan of hoger was dan de gemiddelde productiekosten voor de productsoort, werd de normale waarde berekend als de gemiddelde prijs van de hele binnenlandse verkoop van de productsoort, ongeacht of die winstgevend was of niet.

(23)

Voor productsoorten waarvan niet meer dan 80 % van de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs, werd de normale waarde berekend door het gewogen gemiddelde te nemen van de verkoopprijzen van de transacties die hadden plaatsgevonden tegen prijzen die gelijk waren aan of hoger waren dan de kostprijs van die productsoort.

(24)

Wanneer de hele op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid van een bepaalde productsoort met verlies was verkocht, werd ervan uitgegaan dat deze productsoort niet in het kader van normale handelstransacties was verkocht en moest de normale waarde worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de productiekosten van de productsoort, vermeerderd met een bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) en een redelijke winstmarge. Overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening werden de bedragen van de VAA-kosten en de winst gebaseerd op de gemiddelde VAA-kosten en winst van UML bij de verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties.

2.   Uitvoerprijs

(25)

In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(26)

Waar de verkoop via een verbonden importeur of handelaar had plaatsgevonden, werd als uitvoerprijs de wederverkoopprijs van die verbonden importeur of handelaar aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap in aanmerking genomen. Overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening werden correcties toegepast voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten en de winst die de verbonden importeur tijdens het NOT in de Gemeenschap heeft geboekt. Er werden derhalve correcties toegepast voor kosten van vervoer over land en over zee, verzekeringskosten, kosten van verlading en verpakking, kredietkosten en invoerrechten, die alle van de wederverkoopprijs werden afgetrokken om tot een prijs af fabriek te komen.

3.   Vergelijking

(27)

De gemiddelde normale waarde werd vergeleken met de gemiddelde uitvoerprijs per soort van het betrokken product, af fabriek en in hetzelfde handelsstadium. Overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, en met het oog op een billijke vergelijking, werden correcties toegepast voor kortingen, kosten van vervoer over land en over zee, verzekeringskosten, kosten van verlading en verpakking en kredietkosten, die alle van de uitvoerprijs werden afgetrokken om tot een prijs af fabriek te komen.

(28)

Wat de uitvoerprijs naar verbonden ondernemingen betreft, pleitte UML voor een correctie van het handelsstadium tussen de binnenlandse verkoop aan handelaars en de uitvoer naar verbonden ondernemingen van UML, met als argument dat met beide een langdurige werkverhouding bestond.

(29)

Tijdens het onderzoek werd evenwel vastgesteld dat de verbonden importeurs in het geval van wederverkoop slechts bemiddelaars zijn tussen UML en niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap. Het handelsstadium van de bemiddelaars heeft dan ook geen invloed op de vergelijking tussen de binnenlandse verkoop aan handelaars en eindgebruikers enerzijds en de wederverkoop voor de uitvoer aan dezelfde categorie van afnemers in de Gemeenschap anderzijds. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(30)

UML verzocht ook om een correctie voor de nadelige ontwikkeling van de wisselkoersen van de euro, de Amerikaanse dollar en het Britse pond ten aanzien van de Indiase roepie tijdens het NOT. Dit verzoek werd afgewezen omdat de ontwikkeling niet van blijvende aard werd geacht en eveneens omdat de gevraagde correctie niet alleen de directe verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap in euro, maar eveneens verrekenprijzen aan verbonden ondernemingen betrof.

4.   Dumpingmarge

(31)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd een dumpingmarge berekend door de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs te vergelijken.

(32)

De gewogen gemiddelde normale waarde per soort werd onder de hierboven beschreven voorwaarden vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product in hetzelfde handelsstadium.

(33)

Uitgedrukt als een percentage van de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedroeg de vastgestelde dumpingmarge voor de directe verkoop aan niet-verbonden ondernemingen in de Gemeenschap tijdens het NOT 2,6 %, terwijl de dumpingmarge voor de verkoop via verbonden ondernemingen – 3,9 % bedroeg, wat tot een algemene negatieve dumpingmarge van – 2,8 % leidde.

D.   BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

(34)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd ook onderzocht of de vastgestelde gewijzigde omstandigheden redelijkerwijs als van blijvende aard konden worden aangemerkt.

(35)

Uit het onderzoek is gebleken dat UML sinds het onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen aanzienlijke herstructureringen heeft doorgevoerd en met name haar productie heeft gediversifieerd en haar wereldwijde verkoopnetwerk heeft uitgebreid. Dat had evenwel geen specifieke negatieve gevolgen voor het onderzoek, aangezien dankzij het registratiesysteem van de groep volledige traceerbaarheid van productie tot verkoop mogelijk is.

(36)

De bedrijfstak van de Gemeenschap beweerde dat UML stalen kabels en strengen van oorsprong uit India via haar verbonden producenten in het Verenigd Koninkrijk en de VAE naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd, waardoor de oorsprong van de stalen kabels die op de communautaire markt werden verkocht, werd gewijzigd.

(37)

Gezien bovenstaande bewering en met het oog op de volledigheid werden ook de diverse transacties van de groep en de verwerking van strengen tot stalen kabels door de verbonden producenten in het Verenigd Koninkrijk en de VAE onderzocht. Vastgesteld werd dat deze transacties geen invloed hadden op de bevindingen van dit nieuwe onderzoek.

(38)

Vastgesteld werd dat de verbonden producent in de VAE tijdens het NOT geen van UML in India gekochte stalen kabels aan de Gemeenschap heeft verkocht. Alle verkooptransacties van deze producent werden gecontroleerd en bleken de rest van de wereld als bestemming te hebben.

(39)

Er werd eveneens vastgesteld dat de verwerking van strengen tot stalen kabels bij beide verbonden producenten belangrijk was.

(40)

Zoals vermeld in overweging 35, heeft de groep Usha Martin zijn productie geherstructureerd en gediversifieerd. De groep produceert stalen kabels niet alleen in India, maar ook in zijn andere productiefaciliteiten wereldwijd. De groep investeert verder in productiviteit en uitbreiding in India, maar wordt tegelijkertijd steeds meer een wereldspeler die in alle delen van de wereld en ook in de Gemeenschap investeert.

(41)

Er zij ook opgemerkt dat de gemiddelde invoerprijzen van stalen kabels uit India in de Gemeenschap volgens Eurostat sinds 2004 een stijgende trend vertonen. De stijging van de gemiddelde prijzen van de invoer uit India was inderdaad veel uitgesprokener dan de stijging van de gemiddelde invoerprijzen wereldwijd.

(42)

In het licht van het bovenstaande wordt niet verwacht dat de intrekking van het voor UML geldende antidumpingrecht de invoer van stalen kabels zal doen stijgen of opnieuw invoer met dumping van stalen kabels van oorsprong uit India in de Gemeenschap tot gevolg zal hebben.

(43)

Daarom wordt het niet waarschijnlijk geacht dat de omstandigheden die tot de opening van dit nieuwe onderzoek hebben geleid in de nabije toekomst op zodanige wijze zullen veranderen dat dit gevolgen zou hebben voor de bevindingen van dit nieuwe onderzoek. Daarom worden de wijzigingen geacht van blijvende aard te zijn.

E.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(44)

Zoals bepaald in artikel 11, lid 3, van de basisverordening en in het licht van de bevindingen van het onderzoek, namelijk dat zich tijdens het NOT geen dumping heeft voorgedaan en dat er ook geen aanwijzingen zijn voor een herhaling van dumping in de toekomst, volgt uit het bovenstaande dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit India voor UML moeten worden ingetrokken.

(45)

Belanghebbenden zijn geïnformeerd over de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de intrekking aan te bevelen van het geldende antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit India ten aanzien van UML, en zij zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.

(46)

De belanghebbenden hebben opmerkingen gemaakt. Deze opmerkingen gaven evenwel geen aanleiding tot een wijziging van de hierboven vermelde conclusies,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De tabel in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1858/2005 wordt als volgt gewijzigd wat Usha Martin Limited betreft:

Land

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

India

Usha Martin Limited

2A, Shakespeare Sarani Kolkata

700 071, West Bengal, India

0

8613

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 6 april 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

J. POSPÍŠIL


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 217 van 17.8.1999, blz. 1.

(3)  PB L 217 van 17.8.1999, blz. 63.

(4)  PB L 299 van 16.11.2005, blz. 1.

(5)  PB L 22 van 26.1.2006, blz. 1.

(6)  PB L 22 van 26.1.2006, blz. 54.

(7)  PB C 4 van 9.1.2008, blz. 22.


8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/10


VERORDENING (EG) Nr. 284/2009 VAN DE RAAD

van 7 april 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, wat een aantal bepalingen met betrekking tot het financiële beheer betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 161, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio′s,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ongeëvenaarde crisis die de internationale financiële markten getroffen heeft, confronteert ook de Europese Unie met grote uitdagingen, die een snelle reactie vereisen om de effecten van de crisis op de economie als geheel tegen te gaan, en met name om investeringen te stimuleren om zodoende de groei en de werkgelegenheid weer op gang te brengen.

(2)

Het regelgevende kader voor de programmeringsperiode 2007-2013, dat gericht is op vereenvoudiging van de programmering en het beheer van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en op versterking van de doeltreffendheid van de bijstandsverlening en van de subsidiariteit bij de uitvoering, is goedgekeurd.

(3)

Aanpassing van bepaalde bepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 (1) is noodzakelijk teneinde de mobilisatie van communautaire kredieten voor het opstarten van de operationele programma's en van de in het kader van die programma's gesubsidieerde projecten te vergemakkelijken, zodat die sneller uitgevoerd kunnen worden en het effect van de investeringen op de economie ook sneller intreedt.

(4)

De Europese Investeringsbank (EIB) en het Europese Investeringsfonds (EIF) dienen meer mogelijkheden te krijgen om de lidstaten te helpen bij de voorbereiding en uitvoering van de operationele programma′s.

(5)

Gezien de rol, uit hoofde van het Verdrag, van de EIB en het EIF als financiële instellingen van de Gemeenschap, zou het mogelijk moeten zijn dat, wanneer operaties inzake financiële instrumentering via deze instellingen worden georganiseerd, opdrachten rechtstreeks aan deze instellingen worden toegekend.

(6)

Teneinde gebruikmaking van financiële instrumenten te vergemakkelijken, met name in de sector duurzame stadsontwikkeling, dient voorzien te worden in de mogelijkheid dat bijdragen in natura behandeld worden als subsidiabele uitgaven voor de oprichting van en het bijdragen aan fondsen.

(7)

In het kader van overheidssteun in de zin van artikel 87 van het Verdrag dienen, om de ondernemingen en met name het mkb te ondersteunen, de voorwaarden met betrekking tot het deel van de aan de begunstigden uitbetaalde voorschotten dat in de uitgavenstaat mag worden opgenomen, versoepeld te worden.

(8)

Teneinde de uitvoering van grote projecten te versnellen, dient te worden toegestaan dat de uitgaven met betrekking tot grote projecten die nog niet door de Commissie zijn goedgekeurd in de uitgavenstaten worden opgenomen.

(9)

Teneinde de financiële mogelijkheden van de lidstaten te verruimen, zodat operationele programma's sneller van start kunnen gaan in een crisissituatie, dienen de bepalingen met betrekking tot de voorfinanciering gewijzigd te worden.

(10)

Een aanbetaling bij het begin van de operationele programma's zou een geregelde kasstroom mogelijk maken en de betalingen aan de begunstigden bij de uitvoering van het operationele programma vergemakkelijken. Daartoe dienen bepalingen te worden vast-gesteld betreffende betaling van de voorschotten voor de structuurfondsen: 7,5 % (voor de lidstaten die voor 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden) en 9 % (voor de lidstaten die op 1 mei 2004 of later tot de Europese Unie zijn toegetreden) om bij te dragen tot snellere uitvoering van de operationele programma′s.

(11)

Gelet op de beginselen van gelijke behandeling en rechtszekerheid dienen de wijzigingen van artikel 56, lid 2, en artikel 78, lid 1, tijdens de gehele programmeringsperiode 2007-2013 van toepassing te zijn. Vanaf 1 augustus 2006, toen Verordening (EG) nr. 1083/2006 van kracht werd, is derhalve toepassing met terugwerkende kracht nood-zakelijk. Aangezien de crisis zonder precedent die de internationale financiële markten getroffen heeft, een snelle reactie vereist om effecten op de gehele economie tegen te gaan, moeten er andere wijzingen van kracht worden op de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(12)

Verordening (EG) nr. 1083/2006 dient daarom dienovereenkomstig gewijzigd te worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 44, tweede alinea, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

indien het voorwerp van de overeenkomst niet een overheidsopdracht in de zin van het recht inzake overheidsopdrachten is, de toekenning van een subsidie, die voor de toepassing van deze verordening gedefinieerd wordt als een rechtstreekse financiële bijdrage bij wijze van schenking aan een financiële instelling zonder een oproep tot het indienen van voorstellen, indien zulks in overeenstemming met een nationale wet geschiedt, verenigbaar met het Verdrag.”;

b)

het volgende punt c) wordt toegevoegd:

„c)

de rechtstreekse toekenning van een opdracht aan de EIB of het EIF.”.

2.

Aan artikel 46, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De EIB of het EIF kunnen, op verzoek van de lidstaten, deelnemen aan de in de eerste alinea genoemde acties inzake technische bijstand.”.

3.

Artikel 56, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   In afwijking van lid 1 kunnen bijdragen in natura, afschrijvingskosten en overheadkosten onder de in de derde alinea van dit lid aangegeven voorwaarden worden beschouwd als uitgaven die de begunstigden voor de uitvoering van concrete acties hebben gedaan.

In afwijking van lid 1 kunnen bijdragen in natura, in het geval van financiële instrumentering en voor de in artikel 78, lid 6, eerste alinea, bedoelde doeleinden, worden beschouwd als uitgaven voor de oprichting van of het bijdragen aan fondsen of holdingfondsen, onder de in de derde alinea van dit lid aangegeven voorwaarden.

De in de eerste en tweede alinea genoemde uitgaven dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen:

a)

de in lid 4 opgenomen subsidiabiliteitsregels bepalen of deze uitgaven subsidiabel zijn;

b)

het bedrag van de uitgaven wordt verantwoord door boekhoudkundige stukken met dezelfde bewijskracht als facturen, onverminderd de bepalingen van specifieke verordeningen;

c)

voor bijdragen in natura bedraagt de cofinanciering uit de fondsen niet meer dan het totaal van de subsidiabele uitgaven met uitsluiting van de waarde van deze bijdragen.”.

4.

Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 78, lid 1, eerste alinea, wordt de laatste zin vervangen door:

„De door de begunstigden betaalde uitgaven moeten worden gestaafd met geaccordeerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht, tenzij de specifieke verordeningen voor elk fonds anders bepalen.”;

b)

artikel 78, lid 2, punt b), wordt geschrapt;

c)

artikel 78, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 41, lid 3, weigert een financiële bijdrage aan een groot project te verlenen, dient de uitgavenstaat na dit besluit van de Commissie de betreffende voorafgaande uitgavenstaten dienovereenkomstig te corrigeren.”.

5)

In artikel 82, lid 1, tweede alinea, worden de punten a), b), en c), vervangen door:

„a)

voor de lidstaten die voor 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden: in 2007 2 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma, in 2008 3 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma en in 2009 2,5 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma;

b)

voor de lidstaten die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden: in 2007 2 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma, in 2008 3 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma en in 2009 4 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma;

c)

als het operationele programma past in het kader van de doelstelling van Europese territoriale samenwerking en ten minste een van de deelnemers een lidstaat is die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie is toegetreden: in 2007 2 % van de bijdrage van het EFRO aan het operationele programma, in 2008 3 % van de bijdrage van het EFRO aan het operationele programma, en in 2009 4 % van de bijdrage van het EFRO aan het operationele programma.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, lid 3, en artikel 1, lid 4, punt a), zijn evenwel van toepassing vanaf 1 augustus 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 7 april 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

K. SCHWARZENBERG


(1)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.


8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/13


VERORDENING (EG) Nr. 285/2009 VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 april 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 april 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

88,9

MA

50,7

SN

208,5

TN

129,8

TR

105,8

ZZ

116,7

0707 00 05

JO

155,5

MA

51,1

TR

136,5

ZZ

114,4

0709 90 70

MA

64,2

TR

88,8

ZZ

76,5

0709 90 80

EG

60,4

ZZ

60,4

0805 10 20

CN

39,7

EG

43,8

IL

63,4

MA

46,5

TN

48,1

TR

76,6

ZZ

53,0

0805 50 10

TR

55,9

ZZ

55,9

0808 10 80

AR

82,2

BR

80,0

CA

110,7

CL

89,3

CN

75,2

MK

24,7

NZ

113,4

US

122,1

UY

71,7

ZA

78,7

ZZ

84,8

0808 20 50

AR

78,9

CL

102,0

CN

59,2

UY

52,8

ZA

95,9

ZZ

77,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/15


VERORDENING (EG) Nr. 286/2009 VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2009

houdende inschrijving van een aantal benamingen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Melva de Andalucía (BGA), Caballa de Andalucía (BGA), Ovos Moles de Aveiro (BGA), Castagna di Vallerano (BOB))

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 zijn de door Spanje ingediende registratieaanvragen voor de benamingen „Melva de Andalucía” en „Caballa de Andalucía”, de door Portugal ingediende registratieaanvraag voor de benaming „Ovos Moles de Aveiro” en de door Italië ingediende registratieaanvraag voor de benaming „Castagna di Vallerano” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moeten deze benamingen worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde benamingen worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 april 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB C 177 van 12.7.2008, blz. 18 (Melva de Andalucía), PB C 177 van 12.7.2008, blz. 21 (Caballa de Andalucía), PB C 184 van 22.7.2008, blz. 42 (Ovos Moles de Aveiro), PB C 190 van 29.7.2008, blz. 7 (Castagna di Vallerano).


BIJLAGE

1.

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.   Groenten en fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerk

ITALIË

Castagna di Vallerano (BOB)

Categorie 1.7.   Verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren en producten op basis van verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren

SPANJE

Melva de Andalucía (BGA)

Caballa de Andalucía (BGA)

2.

In bijlage I bij de verordening genoemde levensmiddelen:

Categorie 2.4.   Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren

PORTUGAL

Ovos Moles de Aveiro (BGA)


8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/17


VERORDENING (EG) Nr. 287/2009 VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2009

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de „basisverordening”), en met name op artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 28 mei 2008 heeft de Commissie een klacht ontvangen over bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China („China”), die uit hoofde van artikel 5 van de basisverordening was ingediend door Eurométaux (de „klager”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, namelijk meer dan 25 %, van de totale communautaire productie van bladaluminium.

(2)

Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om tot inleiding van een procedure over te gaan.

(3)

Op 12 juli 2008 werd de procedure ingeleid met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

2.   Partijen bij de procedure

(4)

De Commissie heeft de klagende communautaire producenten, de haar bekende betrokken producenten-exporteurs in Armenië, Brazilië en China, importeurs, handelaren, gebruikers, leveranciers en verenigingen, alsmede de vertegenwoordigers van Armenië, Brazilië en China officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(5)

Om de producenten-exporteurs in Armenië en China in staat te stellen desgewenst om een behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) of een individuele behandeling (IB) te verzoeken, heeft de Commissie de haar bekende betrokken Armeense producent-exporteur en Chinese producenten-exporteurs, de Armeense en Chinese autoriteiten en alle andere Chinese producenten-exporteurs die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijnen hadden gemeld, de desbetreffende formulieren toegezonden. De Armeense producent-exporteur, zes Chinese producenten-exporteurs en, in voorkomend geval, de met hen verbonden verkoopmaatschappijen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een BMO of, indien zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldeden, om een IB.

(6)

Gezien het schijnbaar grote aantal producenten-exporteurs in China en importeurs in de Gemeenschap heeft de Commissie in het bericht van inleiding aangegeven dat bij dit onderzoek naar eventuele dumping en schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik kan worden gemaakt van een steekproef.

(7)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen — werd aan alle producenten-exporteurs in China en importeurs in de Gemeenschap gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008.

(8)

Zes producenten-exporteurs in China hebben bij de steekproefprocedure gereageerd. Eén onderneming zette haar medewerking aan het onderzoek evenwel in een vroeg stadium stop, zodat er nog maar vijf producenten-exporteurs overbleven. Een steekproef was bijgevolg niet meer nodig, en alle partijen werden ervan op de hoogte gebracht dat er geen steekproef zou worden samengesteld.

(9)

Acht importeurs/gebruikers hebben bij de steekproefprocedure gereageerd. Een steekproef was bijgevolg niet meer nodig, en alle partijen werden ervan op de hoogte gebracht dat er geen steekproef zou worden samengesteld.

(10)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en aan alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hadden gemeld. Antwoorden werden ontvangen van één producent-exporteur in Armenië, vijf in China en één in Brazilië, alsmede van één producent in het referentieland, Turkije. Verder werden volledig ingevulde vragenlijsten ontvangen van zes communautaire producenten, terwijl ook acht importeurs/gebruikers meewerkten door een vragenlijst te beantwoorden. Geen van de eindgebruikers heeft de Commissie informatie verstrekt en er hebben zich in de loop van het onderzoek ook geen eindgebruikers gemeld.

(11)

De Commissie heeft alle gegevens die voor een voorlopige vaststelling van dumping, schade als gevolg hiervan en het belang van de Gemeenschap nodig werden geacht, ingewonnen en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

communautaire producenten

Alcomet PLC, Shumen, Bulgarije

Symetal Aluminium Foil Industry S.A./Elval Hellenic Aluminium Industry S.A. Mandra Attikis, Griekenland

b)

producenten-exporteurs in China

Alcoa (Shanghai) Aluminium Products Co., Ltd, Shanghai en Alcoa (Bohai) Aluminium Industries Co., Ltd, Hebei

North China Aluminium Co., Ltd, Hebei („Noord-China”)

Shandong Loften Aluminium Foil Co., Ltd, Shandong („Shandong”)

Zhenjiang Dinsheng Aluminium Industries Joint-Stock Limited Company, Jiangsu

c)

producent-exporteur in Armenië

Closed Joint Stock Company „Rusal-Armenal”, Yerevan („Armenal”) en de verbonden importeurs in Zwitserland en Rusland Rual Foil Limited, Rual Trade Limited, RTI Limited, Rusal Europe Limited end Rusal Marketing Limited.

d)

producent-exporteur in Brazilië

Companhia Brasileira de Aluminio, São Paulo

e)

niet-verbonden importeurs/gebruikers in de Gemeenschap

Coutinho Caro + Co International Trading GmbH, Hamburg, Duitsland

Fora Folienfabrik GmbH, Radolfzell, Duitsland

ITS Foil, Film and Paper Products bv, Apeldoorn, Nederland

Groupe Sphere, Parijs, Frankrijk

(12)

Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, gebruik moest worden gemaakt van de gegevens in een referentieland, Turkije, vond een controlebezoek plaats bij onderstaande onderneming:

f)

producent in Turkije

Assan Demir ve Sac Sanayi A.Ș, Tuzla (tegenwoordig Assan Alüminyum Sanayi ve Ticaret A.Ș.)

3.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(13)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2005 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(14)

In het bericht van inleiding werd het betrokken product gedefinieerd als bladaluminium met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm, van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China, dat bij de inleiding van het onderzoek doorgaans werd aangegeven onder GN-code ex 7607 11 10.

(15)

Uit het onderzoek is gebleken dat bovenstaande productbeschrijving verschillende producten omvat, en met name zogenoemde „jumborollen” en „consumentenrollen”. Het grootste verschil is het gewicht: jumborollen wegen over het algemeen minstens 150 kg, zodat het bladaluminium op andere rollen moet worden herwikkeld om er een consumentenproduct van te maken dat voor het verpakken of voor andere huishoudtoepassingen kan worden gebruikt.

(16)

De in het bericht van inleiding vermelde GN-code ex 7607 11 10 werd in januari 2009 in twee codes opgesplitst: ex 7607 11 11 bladaluminium met een dikte van minder dan 0,021 mm op rollen met een gewicht van niet meer dan 10 kg (consumentenrollen) en ex 7607 11 19 idem maar met een gewicht van meer dan 10 kg (jumborollen). De GN-code verwijst naar het gewicht van de rol bladaluminium, net als in de oorspronkelijke productbeschrijving. Beide verwijzen naar het eigenlijke bladaluminium dat op een cilinder tot een rol is gewikkeld.

(17)

De verwerkende industrie in de Gemeenschap, namelijk de ondernemingen die het bladaluminium van jumborollen op consumentenrollen wikkelen („de herwikkelaars”), argumenteerde dat het betrokken product ook consumentenrollen moet omvatten: indien alleen maatregelen worden ingesteld op de invoer van rollen bladaluminium met een gewicht van meer dan 10 kg, kan dat namelijk tot gevolg hebben dat de landen in kwestie het verwerkte product, namelijk rollen bladaluminium met een gewicht van niet meer dan 10 kg, gaan uitvoeren. Het herwikkelen zou in dat geval in de landen van uitvoer plaatsvinden, en niet meer in de landen van de Gemeenschap, wat zeer nadelig zou zijn voor de „herwikkelaars” in de Gemeenschap. Op dit aspect wordt nader ingegaan in de overwegingen 150 tot en met 162.

(18)

Bladaluminium wordt vervaardigd door ingots aluminium of halffabrikaten tot de gewenste dikte te walsen. Na het walsen wordt het bladaluminium tijdens een thermisch procedé uitgegloeid om het plooibaar te maken. Nadat het bladaluminium is gewalst en uitgegloeid, wordt het op rollen met een breedte van maximaal 650 mm gewikkeld. De breedte van de rol is bepalend voor het gebruik, aangezien de verwerkers (de „herwikkelaars”) het bladaluminium op kleine rollen wikkelen die voor de detailhandel bestemd zijn.

(19)

In het licht van bovenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat het bij het betrokken product gaat om bladaluminium met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg, van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China, ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 („het betrokken product”).

2.   Soortgelijk product

(20)

Uit het onderzoek is gebleken dat bladaluminium dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap wordt geproduceerd en verkocht, bladaluminium dat op de binnenlandse markten van Armenië, Brazilië en China wordt geproduceerd en verkocht en bladaluminium dat uit die landen in de Gemeenschap wordt ingevoerd, alsook het bladaluminium dat in Turkije wordt geproduceerd en verkocht, dezelfde fysieke en technische basiskenmerken heeft en voor dezelfde doeleinden wordt gebruik.

(21)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat al deze producten soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening zijn.

C.   BEHANDELING ALS MARKTGERICHTE ONDERNEMING (BMO) EN REFERENTIELAND

(22)

Krachtens artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening moet bij antidumpingonderzoeken naar producten van oorsprong uit Armenië en China de normale waarde voor producenten die aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel worden vastgesteld. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

besluiten van ondernemingen zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten weerspiegelen de marktprijzen;

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen en die alle terreinen bestrijkt;

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid verschaffen, en

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(23)

De medewerkende producent-exporteur uit Armenië en de vijf medewerkende producenten-exporteurs uit China hebben om BMO verzocht en het desbetreffende aanvraagformulier binnen de vastgestelde termijn ingevuld.

(24)

Armenal, de enige medewerkende producent-exporteur uit Armenië voerde aan dat de toepassing van artikel 2, lid 7, op Armenië illegaal was omdat Armenië overeenkomstig de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) als een land met de status van markteconomie moet worden beschouwd.

(25)

De behandeling van Armenië als een land met een overgangseconomie is evenwel in overeenstemming met de basisverordening, waarin Armenië expliciet wordt vermeld in de voetnoot bij artikel 2, lid 7, onder a). Dit argument wordt derhalve afgewezen.

(26)

Voor alle medewerkende producenten-exporteurs in Armenië en China heeft de Commissie alle gegevens verzameld die zij nodig achtte, en heeft zij de in het aanvraagformulier voor een BMO verstrekte gegevens ter plaatse gecontroleerd.

1.   Armenië

(27)

Aan Armenal werd geen BMO toegekend omdat niet aan criteria en 3 was voldaan. Wat criterium 2 betreft, bevatten de rekeningen van de onderneming voor 2006 een negatief advies van de accountants, en voor 2007 heeft de onderneming geen gecontroleerde rekeningen verstrekt.

(28)

De onderneming voerde aan dat de naleving van de auditprocedure (die in 2006 was uitgevoerd) en de toezegging dat voor 2007 gecontroleerde rekeningen in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS) zouden worden ingediend, volstond om aan de vereisten van criterium 2 te voldoen. Deze onderneming voerde bovendien aan dat het feit dat de rekeningen overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS) zijn gecontroleerd, volstaat om aan de vereisten van criterium 2 te voldoen, ook al geeft de accountant een negatief advies over de overeenstemming van de rekeningen met de internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS).

(29)

Dit argument kan niet worden aanvaard. In de eerste plaats werden de gecontroleerde rekeningen van de onderneming voor 2007 niet ingediend, ook al had de Commissie daarom verzocht, en in de tweede plaats moet voor de gecontroleerde rekeningen voor 2006 in gedachten worden gehouden dat artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening een uitzondering vormt en zodoende strikt moet worden geïnterpreteerd. Het is duidelijk dat rekeningen niet uitsluitend overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen moeten worden gecontroleerd, maar ook overeenkomstig de IAS moeten worden opgesteld. Het argument wordt derhalve afgewezen.

(30)

Wat criterium 3 betreft, heeft het onderzoek uitgewezen dat de prijs die voor een aanzienlijk percentage van de aandelen aan de staat is betaald, ongeveer een derde van de normale waarde bedroeg, en dat de onderneming de grond gratis van de staat heeft gekregen. Er werd geargumenteerd dat voor de aandelen de marktwaarde werd betaald, en dat de daarmee verbonden verstoringen bovendien verwaarloosbaar waren. Er werd evenwel onvoldoende bewijsmateriaal verstrekt om dit argument te staven. De onderneming voerde bovendien aan dat zij de desbetreffende grond niet kan verkopen zonder de kadastrale waarde aan de staat te betalen, en ook dat het feit dat de onderneming eigenaar is van de grond geen belangrijke gevolgen heeft. Dat argument kan niet worden aanvaard omdat grond, zoals hierboven aangegeven, een belangrijke troef is en een direct en groot effect heeft op de mogelijkheid voor de onderneming om te functioneren, en bijgevolg op haar financiële situatie.

(31)

Op basis van wat voorafgaat werd geoordeeld dat aan Rusal Armenal een BMO moest worden ontzegd. Het Raadgevend Comité werd geconsulteerd en had geen bezwaren tegen deze conclusie.

2.   China: behandeling als marktgerichte onderneming

(32)

Alle vijf medewerkende producenten-exporteurs in China werd een BMO ontzegd omdat de kosten van de belangrijkste grondstof, primair aluminium, niet hoofdzakelijk marktvoorwaarden bleken weer te geven, zoals voorgeschreven bij artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Het BMO-onderzoek heeft uitgewezen dat dit te wijten was aan staatsinmenging in de aluminiummarkt in China. De prijzen voor primair aluminium zijn gebaseerd op de notering van aluminium op de door de staat gecontroleerde Shanghai Non-ferrous Metal Exchange market (SHFE), waartoe alleen Chinese handelaren toegang hebben, terwijl de wereldwijde referentie de notering op de London Metal Exchange (LME) is. Tijdens het OT lag het maandelijkse gemiddelde van de notering op de LME meer dan 21 % hoger dan op de SHFE. Bovendien geldt voor primair aluminium geen btw-terugbetalingsregeling, en wordt er een uitvoerrecht van 15 % op geheven. Het grootste deel van de productie van primair aluminium wordt dan ook op de Chinese markt verkocht, wat een daling van de binnenlandse prijs van primair aluminium en een belangrijk kostenvoordeel voor in China gevestigde producenten van bladaluminium tot gevolg heeft. Aangezien primair aluminium goed is voor ongeveer 70 % van de productiekosten van bladaluminium, betekent dat verschil een kostenvoordeel van ongeveer 14 % voor Chinese producenten, wat aanzienlijk is voor de markt van een product als bladaluminium.

(33)

Bij de hierboven beschreven algemene situatie komt nog dat drie andere ondernemingen niet aan de vereisten van criterium 1 voldeden. Eén van die ondernemingen was voor belangrijke besluiten aan aanzienlijke staatsinmenging blootgesteld; één onderneming ontving een belangrijke subsidie voor de aankoop van haar belangrijkste apparatuur; en de vaste activa van een derde onderneming gaven niet hoofdzakelijk marktvoorwaarden weer.

(34)

Eén onderneming voldeed niet aan criterium 2, aangezien duidelijke fouten in de boekhouding werden vastgesteld waarover de accountants geen opmerkingen hadden gemaakt.

(35)

Twee ondernemingen voldeden niet aan de vereisten van criterium 3. Bij één onderneming waren de landgebruiksrechten verstoord: toen de onderneming in 1993 van rechtsvorm veranderde, droeg het de landgebruiksrechten niet onmiddellijk over naar de nieuwe juridische entiteit, zoals gebruikelijk is. De landgebruiksrechten werden namelijk pas tien jaar later overgedragen. In de overeenkomst was een boetebeding opgenomen voor het geval de akte niet werd overgedragen. In 2004 deed de onderneming geen voorafbetalingen van de inkomstenbelastingen, noch in het desbetreffende kwartaal, noch aan het eind van het jaar. De onderneming voert aan dat de onregelmatigheden die bij de overdracht van de landgebruiksrechten zijn vastgesteld, geen relevant effect hebben op de rekeningen, en dat er de jure maar niet de facto vertraging was bij de overdracht. Wanneer een onderneming over een belangrijke troef als grond kan beschikken, heeft dat evenwel per se een direct en significant effect op haar mogelijkheden om te functioneren, en bijgevolg op haar financiële situatie.

(36)

De tweede onderneming ontving een certificaat van haar landgebruiksrechten voordat die volledig waren betaald, en gebruikte dat certificaat om van een staatsbank een hypotheek te krijgen.

(37)

De Commissie heeft de bevindingen van het BMO-onderzoek officieel bekendgemaakt aan de betrokken producenten-exporteurs in China, de Chinese autoriteiten en de klager. Zij kregen ook de gelegenheid om hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord indien daar bijzondere redenen voor waren.

(38)

Eén producent-exporteur argumenteerde dat de LME-aluminiumprijs exclusief btw moest worden vergeleken met de SHFE-aluminiumprijs inclusief btw. Het prijsverschil tijdens het OT zou daardoor natuurlijk kleiner zijn, maar dit argument werd verworpen omdat beide beurzen niet goed vergelijkbaar zijn.

(39)

Diverse partijen voerden ook aan dat de bevinding met betrekking tot de aluminiumprijzen in strijd is met de praktijk van de Commissie omdat zij in vorige fusiezaken (die in het licht van de concurrentieregels werden onderzocht) heeft geoordeeld dat de markt voor primair aluminium een wereldmarkt is. In de formulering van het besluit van de Commissie van 2007 met betrekking tot de concentratie Rio Tinto/Alcan  (3) blijkt dat het argument met betrekking tot de SHFE door geen van de betrokken partijen werd aangevoerd, en bijgevolg ook niet door de Commissie kon worden onderzocht. Ook al zou dat argument zijn geopperd, dan nog trekt de Commissie haar conclusies met betrekking tot relevante geografische markten in mededingingszaken in het licht van een bekendmaking die uitsluitend wordt toegepast voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht (4); de bepalingen van die bekendmaking zijn niet noodzakelijk van toepassing op of relevant voor het recht inzake handelsbeschermende instrumenten. Het argument wordt derhalve afgewezen.

(40)

Gelet op het voorafgaande kon geen van de Chinese ondernemingen die om een BMO hadden verzocht aantonen dat zij voldeden aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Daarom werd geoordeeld dat een BMO aan al deze ondernemingen moest worden geweigerd. Het Raadgevend Comité werd geconsulteerd en had geen bezwaren tegen deze conclusies.

3.   China en Armenië: individuele behandeling

(41)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt, in voorkomend geval, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld voor landen waarop artikel 2, lid 7, van de basisverordening van toepassing is, behalve wanneer ondernemingen overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening kunnen aantonen dat zij vrij zijn de exportprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden vast te stellen, dat zij bij de omrekening van valuta's marktkoersen gebruiken, en dat de staatsinmenging niet dusdanig is dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

(42)

Alle producenten-exporteurs die om een BMO hebben verzocht, verzochten eveneens om een IB voor het geval hen geen BMO zou worden toegekend. Op basis van de beschikbare informatie werd voorlopig vastgesteld dat de onderneming in Armenië en vier van de vijf ondernemingen in China aan alle voorwaarden voor een IB voldeden. Aan één onderneming in China werd een IB geweigerd wegens aanzienlijke staatsinmenging in de ondernemingsbesluiten.

4.   Referentieland

(43)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, worden vastgesteld op grond van de binnenlandse prijzen of een berekende normale waarde in een referentieland.

(44)

In het bericht van inleiding meldde de Commissie voornemens te zijn om Turkije als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde te gebruiken, en belanghebbenden werd verzocht hun reacties mee te delen.

(45)

Armenal stelde Rusland voor als een geschikter referentieland voor Armenië omdat Rusland en Armenië een vergelijkbare toegang hebben tot grondstoffen voor het betrokken product en dezelfde technologie en knowhow gebruiken aangezien Armenal een dochteronderneming is van de Rusal-groep, de grootste Russische producent van bladaluminium. Armenal voerde aan dat de leidende marktpositie van Rusal in Rusland vergelijkbaar is met de leidende marktpositie van Armenal in Armenië en dat zowel de Russische als de Armeense markt en verkoop worden getroffen door de zeer sterk stijgende Chinese uitvoer tegen lage prijzen. Geen van deze argumenten werd evenwel naar behoren met bewijsmateriaal gestaafd. Uit het onderzoek bleek eveneens dat de Russische binnenlandse markt voor het betrokken product klein is, kleiner zelfs dan de Turkse.

(46)

Als alternatief voor Rusland als referentieland vermeldde Armenal Turkije als op één na beste keuze.

(47)

De ondernemingen die tot de Alcoa-groep behoren stelden India voor als een geschikter referentieland voor China. Er kon worden bevestigd dat de Indische markt niet aanzienlijk groter is dan de Turkse en vooral concurrentie van invoer uit China ondervindt. Andere leveranciers op de Indische markt zijn kleine en middelgrote ondernemingen, die meestal niet over walsen beschikken en ingevoerd Chinees materiaal op jumbo- of consumentenrollen gebruiken. Daarom werd Rusland noch India als een geschikt referentieland beschouwd.

(48)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht of Turkije als referentieland een redelijke keuze was. Er werd geconcludeerd dat Turkije, hoewel het slechts één producent van het betrokken product telt, een open markt is met lage invoerrechten en een aanzienlijke invoer uit derde landen. Er bleken ook geen redenen te zijn — zoals uitzonderlijk hoge grondstoffen- of energiekosten — waarom Turkije niet geschikt zou zijn om de normale waarde vast te stellen.

(49)

Gezien het bovenstaande werd geoordeeld dat Turkije voor dit onderzoek een geschikter referentieland was. Geen andere belanghebbende argumenteerde dat India voor dit onderzoek als referentieland moest worden gebruikt, en Armenal vond dat Turkije ook een passende keuze was.

(50)

Eén producent in Turkije heeft de vragenlijst beantwoord die aan alle producenten van bladaluminium in Turkije werd toegestuurd.

(51)

De gegevens die in het antwoord van de medewerkende Turkse producent werden geleverd, werden in situ gecontroleerd en betrouwbaar bevonden om er een normale waarde op te baseren.

(52)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat Turkije een geschikt en redelijk referentieland is overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

D.   DUMPING

1.   Brazilië

(53)

Voor de enige medewerkende producent-exporteur in Brazilië werd de dumping berekend met gebruikmaking van onderstaande methode.

1.1.   Normale waarde

(54)

Ingevolge artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst voor de enige producent-exporteur onderzocht of de binnenlandse verkoop van het betrokken product aan onafhankelijke afnemers representatief was, d.w.z. of de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid. De binnenlandse verkoop van de enige producent-exporteur in Brazilië was representatief tijdens het OT.

(55)

Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke productsoorten die door die onderneming op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten.

(56)

De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer in het OT van die soort aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt een hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de Gemeenschap was uitgevoerd.

(57)

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort bladaluminium die in representatieve hoeveelheden werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening kon worden beschouwd als verkoop in het kader van normale handelstransacties. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het OT vastgesteld.

(58)

Meer dan 80 % van de binnenlandse verkoop van elke soort bladaluminium die in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werd verkocht, was winstgevend; de normale waarde werd dan ook gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs van alle transacties tijdens het OT.

(59)

Wanneer voor een bepaalde productsoort geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijs om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden toegepast. Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekende de Commissie dan een normale waarde.

(60)

De normale waarde werd berekend door bij de — zo nodig gecorrigeerde — productiekosten van de uitgevoerde soorten van de exporteur een redelijk bedrag voor VAA-kosten (verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten) en een redelijke winstmarge op te tellen.

(61)

In alle gevallen werden de VAA-kosten en de winst vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. Daartoe heeft de Commissie onderzocht of de VAA-kosten en de winst van de producent-exporteur op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens vormden; in dit geval heeft zij geconstateerd dat deze gegevens geschikt waren om de normale waarde vast te stellen.

1.2.   Uitvoerprijs

(62)

In alle gevallen was het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap uitgevoerd, en werd de uitvoerprijs dus vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

1.3.   Vergelijking

(63)

De normale waarde werd met de uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek.

(64)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen, zoals de kosten van vervoer in het land van uitvoer, zeevracht, verlading en verpakking, en krediet- en bankkosten. De onderneming verzocht overeenkomstig artikel 2, lid 10, letter d), punt i), van de basisverordening eveneens om een correctie voor een verschil in handelsstadium, die voorlopig werd toegekend.

1.4.   Dumpingmarges

(65)

Ingevolge artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de medewerkende producent-exporteur vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort, zoals hierboven vastgesteld.

(66)

Om de dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten-exporteurs vast te stellen, werd eerst nagegaan in welke mate zij niet hadden meegewerkt. Hiertoe werd de door de medewerkende producent-exporteur gemelde omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap vergeleken met de invoerstatistieken van Eurostat.

(67)

Aangezien de mate van medewerking in Brazilië hoog was (in feite 100 %) en er geen reden was om aan te nemen dat er een producent-exporteur was die zich met opzet van medewerking onthield, werd het passend geacht de residuele dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten-exporteurs in Brazilië vast te stellen op het niveau van de hoogste voor een medewerkende exporteur vastgestelde marge.

(68)

De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen voorlopig:

Companhia Brasileira de Aluminio

27,6 %

Alle andere ondernemingen

27,6 %

2.   Armenië

2.1.   Normale waarde

a)   Vaststelling van de normale waarde voor de producent-exporteur aan wie geen BMO werd toegekend

i)   Referentieland

(69)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, worden vastgesteld op grond van de binnenlandse prijzen of een berekende normale waarde in een referentieland.

(70)

Zoals hierboven toegelicht, heeft de Commissie besloten Turkije als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde te gebruiken.

ii)   Normale waarde

(71)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor de producent-exporteur aan wie geen BMO werd toegekend, vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens die de producent in het referentieland heeft verstrekt, d.w.z. aan de hand van de betaalde of te betalen prijs van de soortgelijke productsoorten op de Turkse markt, volgens de in overwegingen 43 tot en met 52 uiteengezette methode.

2.2.   Uitvoerprijzen

(72)

Een deel van de uitvoer naar de Gemeenschap van de medewerkende producent-exporteur vond rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap plaats. De exportprijzen voor die verkoop werden derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening gebaseerd op de werkelijk voor het betrokken product betaalde of te betalen prijs. Het overgrote deel van de verkoop vond evenwel plaats via verbonden handelsondernemingen en invoerders in Rusland, Zwitserland en Duitsland. In die gevallen werden de uitvoerprijzen samengesteld overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, en werden voorlopige correcties toegepast voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop, met inbegrip van een redelijke marge voor VAA-kosten en winst op grond van de winst van een niet-verbonden importeur van of handelaar in het betrokken product.

2.3.   Vergelijking

(73)

Zo nodig werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies in alle gevallen waarin verzoeken daartoe redelijk en accuraat werden bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werden gestaafd.

2.4.   Dumpingmarges

a)   Voor de medewerkende producent-exporteur aan wie een IB werd toegekend

(74)

Voor de enige medewerkende producent-exporteur aan wie een IB werd toegekend, werd een dumpingmarge vastgesteld door een vergelijking te maken tussen zijn uitvoerprijs en een normale waarde van het referentieland, zoals hierboven beschreven.

b)   Voor alle andere producenten-exporteurs

(75)

Aangezien de mate van medewerking in Armenië hoog was (in feite 100 %) en er geen reden was om aan te nemen dat er een producent-exporteur in dat land was die zich met opzet van medewerking onthield, werd het passend geacht de residuele dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten-exporteurs in Armenië vast te stellen op het niveau van de hoogste voor de medewerkende exporteur vastgestelde marge.

(76)

Zo werd de dumpingmarge voor het gehele land voorlopig vastgesteld op 37,0 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

(77)

De dumpingmarge, uitgedrukt in procent van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt voorlopig:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Closed Joint Stock Company „Rusal-Armenal”

37,0 %

Alle andere ondernemingen

37,0 %

3.   China

3.1.   Normale waarde

a)   Vaststelling van de normale waarde voor de producenten-exporteurs aan wie geen BMO, maar een IB werd toegekend

(78)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor de producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens die de producent in het referentieland heeft verstrekt, d.w.z. aan de hand van de betaalde of te betalen prijs van de soortgelijke productsoorten op de Turkse markt, volgens de hierboven uiteengezette methode.

(79)

Wanneer de binnenlandse verkoop aan niet-verbonden afnemers representatief en winstgevend was, werd de normale waarde vastgesteld op basis van alle op de Turkse markt in het kader van normale handelstransacties, zoals beschreven in de overwegingen 43 tot en met 52, voor soortgelijke productsoorten betaalde of te betalen prijzen. Wanneer die verkoop evenwel niet representatief of winstgevend was, werd de normale waarde vastgesteld op grond van de fabricagekosten van de Turkse producent, vermeerderd met VAA-kosten en een redelijke winstmarge op de binnenlandse markt.

3.2.   Uitvoerprijzen voor de producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend

(80)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend en die rechtstreeks uitvoerden naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op grond van de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor het betrokken product. Voor de enige medewerkende groep van producenten-exporteurs die via een verbonden importeur in de Gemeenschap verkocht, werd de uitvoerprijs samengesteld overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, en werden voorlopige correcties toegepast voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop, met inbegrip van een redelijke marge voor VAA-kosten en winst op grond van de winst van een niet-verbonden importeur van of handelaar in het betrokken product.

3.3.   Vergelijking

(81)

Zo nodig werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies in alle gevallen waarin verzoeken daartoe redelijk en accuraat werden bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werden gestaafd.

3.4.   Dumpingmarges

a)   Voor de medewerkende producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend

(82)

Ingevolge artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges voor de medewerkende producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort, zoals hierboven vastgesteld. Voor de twee verbonden ondernemingen in China aan wie een IB werd toegekend, Alcoa Shanghai en Alcoa Bohai, werd het gemiddelde genomen van de gegevens van beide ondernemingen om de ene dumpingmarge voor de betrokken groep te berekenen.

b)   Voor alle andere producenten-exporteurs

(83)

Aangezien de medewerking in China zeer gering was, werd de voor het hele land en voor alle andere exporteurs in China geldende dumpingmarge berekend op basis van de transacties met de grootste dumpingmarge van een medewerkende producent-exporteur die zowel een BMO als een IB werd geweigerd.

(84)

Zo werd de dumpingmarge voor het gehele land voorlopig vastgesteld op 42,9 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

(85)

De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen derhalve voorlopig:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Alcoa Bohai en Alcoa Shanghai

23,9 %

Shandong Loften

31,6 %

Zhenjiang Dingsheng

31,9 %

Alle andere ondernemingen

42,9 %

E.   SCHADE

1.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(86)

Gezien de definitie van „bedrijfstak van de Gemeenschap” in artikel 4, lid 1, van de basisverordening werd de productie van alle in de Gemeenschap gevestigde en niet met een betrokken producent-exporteur verbonden communautaire producenten in aanmerking genomen bij het vaststellen van de totale omvang van de communautaire productie.

(87)

De klacht werd ingediend door Eurométaux, namens de vier communautaire producenten die aan het onderzoek meewerkten. Eén andere producent steunde de klacht en één producent maakte bezwaar. Tijdens het OT vertegenwoordigde de productie van de vijf medewerkende producenten meer dan 60 % van de totale communautaire productie zoals vastgesteld in overweging 86. De vijf medewerkende producenten worden bijgevolg geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening te vormen.

2.   Verbruik in de Gemeenschap

(88)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op grond van de omvang van de verkoop op de communautaire markt door de bedrijfstak van de Gemeenschap, de geschatte verkoop in de Gemeenschap door andere producenten, en de invoer uit de betrokken landen en andere derde landen op basis van Eurostat-gegevens en de door de betrokken producenten-exporteurs verstrekte informatie.

(89)

GN-code ex 7607 11 10, waarop de ingevoerde hoeveelheden in dit onderzoek waren gebaseerd, omvat naast het betrokken product ook andere soorten bladaluminium, zoals aluminium converter foil („ACF”) (dat vooral voor langdurige bewaring van vloeistoffen en voedingsmiddelen wordt gebruikt) of andere bladproducten, waaronder consumentenrollen (zie overweging 15), die niet onder het betrokken product vallen. Het was dan ook niet mogelijk om uit deze bredere productcategorie de gegevens voor bladaluminium te isoleren; de totale ingevoerde hoeveelheid van het betrokken product moest bijgevolg worden geschat. In dat verband voerde de klager aan dat bepaalde invoer die onder deze code wordt aangegeven, moet worden uitgesloten wegens zijn specifieke oorspong (bijvoorbeeld uit landen zonder bekende productie van bladaluminium) of prijsniveau, die erop wijzen dat deze invoer niet het betrokken product betreft. Zo ook moet volgens de klager de invoer voor actieve veredeling worden uitgesloten, omdat actieve veredeling door de technische complexiteit en de hoge kosten voor bladaluminium economisch niet haalbaar is. Er werd geoordeeld dat deze methode een betrouwbaar beeld van de totale ingevoerde hoeveelheden bladaluminium zou geven.

(90)

De daling van het verbruik in de Gemeenschap met 8 procentpunten in 2006 kan worden verklaard door de sterke stijging van de aluminiumprijzen op de internationale markt (een stijging met 33 % in 2006), die de vraag naar bladaluminium direct heeft beïnvloed.

Tabel 1

Verbruik in de EU (volume)

 

2005

2006

2007

OT

Verbruik (ton)

95 296

87 630

115 364

98 689

Verbruik (index)

100

92

121

104

3.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(91)

De Commissie heeft onderzocht of de invoer van bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en China cumulatief moesten worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(92)

De Braziliaanse exporteur argumenteerde dat zowel de ingevoerde hoeveelheden als het marktaandeel van Brazilië tijdens de beoordelingsperiode waren afgenomen, terwijl de invoer uit de andere twee landen toenam. Hij voerde voorts aan dat het uit Brazilië ingevoerde product van een betere kwaliteit zou zijn dan het uit China en Armenië ingevoerde product, en dat de verkoopkanalen en distributiemethoden zouden verschillen. Dat zou erop wijzen dat de concurrentievoorwaarden voor de invoer uit Brazilië verschillen van die voor de invoer uit de andere betrokken landen. In dat geval zou aan minstens één van de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening niet zijn voldaan.

(93)

Om onderstaande redenen moest het argument van de hand worden gewezen:

zoals beschreven in de overwegingen 53 tot en met 85 overschreed de voor de invoer uit elk van de betrokken landen vastgestelde dumpingmarge de de minimis-drempel van artikel 9, lid 3, van de basisverordening;

de uit Armenië, Brazilië en China ingevoerde hoeveelheden waren niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening, aangezien hun marktaandeel tijdens het OT respectievelijk 5,2 %, 12,8 % en 30,7 % bedroeg (zie tabel 4 hieronder). De invoer uit Brazilië bleek ondanks de hernieuwde invoer uit China en de nieuwe invoer uit Armenië stabiel te zijn van 2006 tot het eind van het OT (zie tabel 3 hieronder);

wat de concurrentievoorwaarden van de ingevoerde producten uit de betrokken landen en van het soortgelijke product uit de Gemeenschap betreft, is uit het onderzoek gebleken dat de ingevoerde producten (uit alle betrokken landen) en de in de Gemeenschap geproduceerde producten ondanks mogelijke kwaliteitsverschillen dezelfde fysieke basiskenmerken hebben en voor dezelfde toepassingen worden gebruikt. De verkoopkanalen bleken ondanks de argumenten van de Braziliaanse exporteur in alle gevallen vergelijkbaar te zijn (de producten worden vooral via herwikkelaars aan kleinhandelaren en eindconsumenten verkocht). De verschillen in distributiemethoden betroffen vooral de wijze waarop contact werd opgenomen met de verschillende afnemers en werden niet beschouwd als een factor waaruit verschillende concurrentievoorwaarden bleken;

wat de concurrentievoorwaarden van de invoer uit de verschillende betrokken landen betreft, is uit het onderzoek gebleken dat de verschillende trends die de ingevoerde hoeveelheden uit de betrokken landen in 2005 en 2006 vertoonden nadat het voor China geldende antidumpingrecht was ingetrokken (zie overweging 114), eraan toe te schrijven waren dat China en Armenië pas in 2006 (opnieuw) zijn begonnen in te voeren, terwijl het Braziliaanse product reeds ingang had gevonden op de communautaire markt. Dat is niet voldoende om te concluderen dat de concurrentievoorwaarden voor de drie betrokken landen verschillen. Tussen 2007 en het eind van het OT hebben de ingevoerde hoeveelheden uit China en Armenië zich evenals de invoer uit Brazilië gestabiliseerd;

tot slot werd vastgesteld dat de gemiddelde verkoopprijzen van de invoer uit Brazilië, zoals uit tabel 2 hieronder blijkt, gelijke trend houden met de verkoopprijzen van de andere betrokken landen, en tijdens de beoordelingsperiode dezelfde ontwikkeling vertoonden.

Tabel 2

Gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen

Eenheidsprijs

(EUR/t)

2005

2006

2007

OT

China

2 170

2 666

2 722

2 602

Index

0

100

102

98

Armenië

2 316

2 724

2 614

Index

100

118

113

Brazilië

2 252

2 609

2 712

2 440

Index

100

116

120

108

(94)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan en dat de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen cumulatief moeten worden beoordeeld.

4.   Invoer uit de betrokken landen

4.1.   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

(95)

De invoer uit de betrokken landen steeg van 13 499 ton in 2005 tot 48 141 ton in het OT, wat neerkomt op een stijging met 257 %. De stijging was met 276 % bijzonder uitgesproken tussen 2006 en 2007.

Tabel 3

Invoer uit de betrokken landen

Invoer (ton)

2005

2006

2007

OT

Armenië

0

65

5 477

5 195

Index

100

8 374

7 943

Brazilië

13 452

12 672

12 556

12 628

Index

100

94

93

94

China

47

3 416

35 358

30 318

Index

100

1 035

888

Totaal betrokken landen

13 499

16 153

53 391

48 141

Index

100

120

396

357

(96)

Het marktaandeel van de betrokken landen nam tussen 2005 en het einde van het OT met 35 procentpunten toe, van 14 tot 49 %. De stijging was bijzonder uitgesproken tussen 2006 en 2007, toen het marktaandeel met 28 procentpunten toenam.

Tabel 4

Marktaandeel van de betrokken landen

Marktaandeel

2005

2006

2007

OT

Armenië

0,07 %

4,75 %

5,26 %

Brazilië

14,12 %

14,46 %

10,88 %

12,80 %

China

0,05 %

3,90 %

30,65 %

30,72 %

Totaal betrokken landen

14 %

18 %

46 %

49 %

4.2.   Prijzen

(97)

Van 2005 tot het eind van het OT stegen de prijzen van de invoer uit de betrokken landen met 15 % van 2 211 EUR per ton tot 2 552 EUR per ton; deze prijsstijging weerspiegelde de stijging van de grondstoffenprijzen, maar was kleiner dan de stijging van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie tabel 7 hieronder).

Tabel 5

Prijzen van de betrokken invoer

Eenheidsprijs (EUR/t)

2005

2006

2007

OT

Totaal betrokken landen

2 211

2 530

2 719

2 552

Index

100

114

123

115

4.3.   Prijsonderbieding

(98)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor niet-verbonden afnemers op de communautaire markt, af fabriek, per productsoort, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen aan de eerste onafhankelijke afnemer, op cif-niveau, gecorrigeerd voor de kosten na invoer.

(99)

De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de invoerprijzen van de producten uit de betrokken landen werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, namelijk de verkoop aan onafhankelijke afnemers op de communautaire markt.

(100)

Gedurende het OT bedroeg de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, 8,0 % voor Armenië, 12,6 % voor Brazilië en 20 % voor China. De totale gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge voor alle betrokken landen bedroeg gedurende het OT 10,0 %.

5.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(101)

Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een evaluatie van alle economische factoren die van invloed zijn op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode.

5.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 6

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2005

2006

2007

OT

Productie (ton)

56 662

50 184

41 482

33 645

Productie (index)

100

95

79

64

Productiecapaciteit (ton)

61 144

60 142

56 873

55 852

Productiecapaciteit (index)

100

98

93

91

Bezettingsgraad

86 %

83 %

73 %

60 %

Bezettingsgraad (Index)

100

97

85

70

(102)

Tussen 2005 en het eind van het OT vertoonde de omvang van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap een duidelijke negatieve trend: de omvang van de productie daalde met 36 % en de totale productiecapaciteit met 9 %. Dat verklaart waarom de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode slechts met 30 % daalde; anders was die nog sterker gedaald.

5.2.   Verkoopvolume, marktaandeel, groei en gemiddelde eenheidsprijzen in de EG

(103)

Onderstaande cijfers geven de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap weer.

Tabel 7

Verkoopvolume, marktaandeel, prijzen en gemiddelde eenheidsprijzen in de Gemeenschap

 

2005

2006

2007

OT

Verkoopvolume (ton)

43 972

45 540

37 531

30 589

Verkoopvolume (index)

100

104

85

70

Marktaandeel

47 %

52 %

33 %

31 %

Eenheidsprijs (EUR/t)

2 574

3 052

3 229

3 081

Eenheidsprijs (index)

100

119

125

120

(104)

Hoewel het verbruik in de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode varieerde en op het eind van het OT uiteindelijk met 4 % steeg in vergelijking met het begin van de beoordelingsperiode, daalden de hoeveelheden van het betrokken product die de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt aan onafhankelijke afnemers verkocht met 30 %. Dat betekent dat de bedrijfstak van de Gemeenschap ingevolge de invoer met dumping geen voordeel kon trekken van het gestegen verbruik, in het bijzonder tijdens 2007 en aan het eind van het OT, noch van het over het algemeen stabiele verbruik tijdens de beoordelingsperiode. Als gevolg daarvan is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2005 en het eind van het OT met 16 procentpunten gedaald

(105)

Tijdens dezelfde periode zijn de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, af fabriek, aan niet-verbonden afnemers op de communautaire markt met 20 % gestegen als gevolg van de aanzienlijke stijging van de prijs van de belangrijkste grondstof, namelijk aluminium. De prijs van aluminium steeg met 27 %, maar de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg slechts met 20 %. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon de kostenstijgingen dus niet volledig aan zijn afnemers doorberekenen.

5.3.   Voorraden

(106)

Onderstaande cijfers geven de omvang van de voorraden aan het einde van elke periode weer.

Tabel 8

Voorraden

 

2005

2006

2007

OT

Voorraden (ton)

3 300

2 936

3 260

3 068

Voorraden (index)

100

89

99

93

(107)

Uit het onderzoek bleek dat de voorraden niet als bruikbare schadefactor kunnen worden beschouwd omdat de productie grotendeels naar aanleiding van orders tot stand komt. Daarom wordt de voorraadtrend alleen ter informatie gegeven. De voorraden slonken tussen 2005 en het eind van het OT in ieder geval met 7 %.

5.4.   Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 9

Investeringen

 

2005

2006

2007

OT

Investeringen (EUR)

6 900 065

671 268

1 329 302

3 993 640

Investeringen (index)

100

10

19

58

(108)

De investeringen voor de productie van het soortgelijk product daalden tussen 2005 en het eind van het OT met 42 %. Na een scherpe daling met 90 % tussen 2005 en 2006 bleven ze in 2007 op een laag niveau. Tijdens het OT nam de waarde van de investeringen met 39 % toe, maar in vergelijking met 2005 bleef deze op een laag niveau. Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de investeringen in gebouwen, fabrieksuitrustingen en machines vooral werden gedaan om de productiecapaciteit op peil te houden. Deze investeringen kunnen evenwel ook voor de productie van andere soorten bladaluminium dan het betrokken product worden gebruikt. Hoewel ingevolge de hierboven vermelde lage bezettingsgraad geen exacte bedragen voor het betrokken product konden worden bepaald, is gebleken dat de investeringen in geen geval werden gedaan om de totale productiecapaciteit te verhogen, maar om het productieproces te verbeteren en verder te stroomlijnen teneinde kosten te besparen.

5.5.   Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

Tabel 10

Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

 

2005

2006

2007

OT

Winstgevendheid van verkoop in de Gemeenschap

–4,8 %

–3,0 %

–0,1 %

–3,7 %

Rendement van totale investeringen

–90,3 %

– 718,8 %

–9,7 %

–85,7 %

Kasstroom

3 %

–2 %

–1 %

1 %

(109)

Tijdens de beoordelingsperiode bleef de winstgevendheid, uitgedrukt in procenten van de nettoverkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap, negatief en volgde zij dezelfde trend als het verbruik van de Gemeenschap: uit het onderzoek bleek een lichte verbetering in samenhang met een stijging van het verbruik in de Gemeenschap in 2007; tijdens het OT daalde de winstgevendheid evenwel opnieuw.

(110)

Het rendement van de totale investeringen werd berekend door de nettowinst vóór belastingen op het soortgelijke product uit te drukken als een percentage van de nettoboekwaarde van de vaste activa die werden toegerekend aan het soortgelijke product. Deze indicator was negatief tijdens de beoordelingsperiode, en tussen 2005 en 2006 bijzonder negatief met een daling van het rendement van investeringen van – 90 % tot – 719 %.

(111)

Ook bij de door de bedrijfstak van de Gemeenschap gegenereerde kasstroom werd een negatieve trend vastgesteld, wat leidde tot een spectaculaire algemene verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT.

5.6.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

Tabel 11

Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

 

2005

2006

2007

OT

Aantal werknemers

528

492

412

370

Aantal werknemers (index)

100

93

78

70

Arbeidskosten

12 868 631

12 653 345

10 281 921

9 116 970

Arbeidskosten (index)

100

98

80

71

Gemiddelde loonkosten

24 379

25 710

24 967

24 655

Gemiddelde loonkosten (index)

100

105

102

101

Productiviteit (ton/werknemer)

100

102

101

91

Productiviteit (Index)

100

102

101

91

(112)

Het aantal personeelsleden van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in totaal met 30 %, wat deels terug te voeren is op het herstructureringsproces aan het eind van de beoordelingsperiode. De totale arbeidskosten daalden aanzienlijk, hoewel de gemiddelde lonen stabiel bleven. De werkgelegenheid daalde niet zo snel als de productie. Bijgevolg was de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat de productiviteit op hetzelfde peil te houden als in 2005.

5.7.   Hoogte van de dumpingmarge

(113)

Gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen waartegen het betrokken product werd verkocht, kunnen de gevolgen van de feitelijke dumpingmarge niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.8.   Herstel van de gevolgen van eerdere dumping

(114)

In december 2001 stelde de Raad een definitief antidumpingrecht in op bladaluminium van oorsprong uit China en Rusland (5). Die maatregelen vervielen in mei 2006 (6). De tijdens het huidige onderzoek verzamelde gegevens wijzen erop dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich niet van vroegere dumpingpraktijken had hersteld, en dat zijn situatie na 2006 zelfs nog aanzienlijk verslechterde, toen de antidumpingrechten vervielen en er weer invoer met dumping op de communautaire markt plaatsvond.

5.9.   Groei

(115)

Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, ondanks een relatief stabiel verbruik, weliswaar met schommelingen tijdens de beoordelingsperiode, tijdens die periode aan verkoopvolume (– 31,4 %) en marktaandeel (– 35 %) verloor.

6.   Conclusie inzake schade

(116)

Uit de analyse van de schade-indicatoren bleek dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de loop van de beoordelingsperiode aanzienlijk verslechterd is. Alle schade-indicatoren vertonen tijdens de beoordelingsperiode een negatieve trend, behalve de verkoopprijs per eenheid ingevolge de stijging van de grondstoffenprijzen, en hadden dan ook geen positieve uitwerking op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die tijdens de hele beoordelingsperiode negatief bleef. Met name had de bedrijfstak van de Gemeenschap, om niet nog meer marktaandeel te verliezen en de productie op een redelijk peil te houden, geen andere optie dan de door de invoer met dumping gestelde prijzen te volgen; hij kon de sterke stijging van de grondstoffenprijs dan ook niet volledig aan de afnemers doorberekenen. De bedrijfstak van de Gemeenschap leed daardoor verliezen, en zijn financiële situatie verslechterde tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk.

(117)

De daling van het verkoopvolume had ook tot gevolg dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen voordeel kon trekken van de relatief stabiele vraag op de bladaluminiummarkt tijdens de beoordelingsperiode.

(118)

Voorlopig luidt de conclusie dan ook dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

F.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(119)

Ingevolge artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit Armenië, Brazilië en China dusdanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden ook onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(120)

De invoer uit de betrokken landen nam aanzienlijk toe: de ingevoerde hoeveelheden stegen met 257 %, en het marktaandeel steeg met 35 procentpunten tot 49 % van de communautaire markt tijdens het OT. Terzelfder tijd daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met ongeveer 17 procentpunten.

(121)

De gemiddelde verkoopprijs per ton van de invoer uit de betrokken landen steeg met slechts 15 %, terwijl de grondstoffenprijzen op de internationale markt met 27 % stegen, zodat de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT met gemiddeld 10 % werden onderboden. De aanzienlijke toename van de invoer uit de betrokken landen en hun grotere marktaandeel in de beoordelingsperiode, tegen prijzen die veel lager waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, vielen samen met een duidelijke verslechtering van de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in dezelfde periode. Deze verslechtering is vooral te merken in de geproduceerde en verkochte hoeveelheden, die aanzienlijk zijn gedaald. De verkoopprijzen stegen ook minder sterk dan de grondstoffenkosten. Hoewel de winstmarges tussen 2005 en het eind van het OT licht verbeterden, bleven zij gedurende de hele beoordelingsperiode negatief.

(122)

Bij de analyse van de gevolgen van de invoer met dumping werd vastgesteld dat de prijs een belangrijk concurrentie-element is omdat kwaliteitsaspecten geen belangrijke rol spelen. Overigens lagen de prijzen van de met dumping ingevoerde producten ver onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap of van exporteurs uit andere derde landen.

(123)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat de druk van de betrokken invoer, waarvan volume en marktaandeel vanaf 2005 toenamen en die plaatshad tegen zeer lage dumpingprijzen, in belangrijke mate tot de aanmerkelijke schade bijdroeg.

3.   Gevolgen van andere factoren

a)    Invoer uit andere derde landen dan China, Armenië en Brazilië

Tabel 12

Invoer van oorsprong uit andere derde landen (hoeveelheid)

Invoer (ton)

2005

2006

2007

OT

Rusland

10 661

11 393

9 835

7 139

Index

100

107

92

67

Turkije

3 525

2 278

1 968

2 075

Index

100

65

56

59

Venezuela

3 446

1 346

1 814

1 039

Index

100

39

53

30

Andere derde landen

1 982

1 489

2 124

2 617

Index

100

75

107

132

Totaal

19 614

16 506

15 741

12 870

Index

100

84

80

66


Tabel 13

Invoer van oorsprong uit andere derde landen (gemiddelde prijs per ton)

Gemiddelde prijzen (EUR)

2005

2006

2007

OT

Rusland

2 366

2 718

2 905

2 743

Index

100

115

123

116

Turkije

3 124

2 977

3 027

2 948

Index

100

95

97

94

Venezuela

2 351

2 885

2 982

2 698

Index

100

123

127

115

Andere derde landen

2 325

2 728

3 123

3 307

Index

100

117

134

142

Totaal

2 541

2 827

3 009

2 924

Index

100

111

118

115


Tabel 14

Marktaandeel

Marktaandeel (%)

2005

2006

2007

OT

Rusland

11,19 %

13,00 %

8,52 %

7,23 %

Turkije

3,70 %

2,60 %

1,71 %

2,10 %

Venezuela

3,62 %

1,54 %

1,57 %

1,05 %

Andere derde landen

2,08 %

1,70 %

1,84 %

2,65 %

Totaal

20,6 %

18,8 %

13,6 %

13,0 %

(124)

De andere belangrijke landen van uitvoer zijn Rusland, Turkije en Venezuela, met een marktaandeel tussen 1,0 en 7,3 % tijdens het OT. De invoer van de resterende derde landen vertegenwoordigde voor die landen afzonderlijk slechts een verwaarloosbaar marktaandeel. Zoals uit tabel 11 hierboven blijkt, zijn de uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheden tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk afgenomen, namelijk met 34 procentpunten van 19 614 ton in 2005 tot 12 870 ton tijdens het OT. Ook hun marktaandeel nam af van 20,6 % in 2005 tot 13 % tijdens het OT.

(125)

De prijzen van de invoer uit de drie andere belangrijke landen van uitvoer, namelijk Rusland, Turkije en Venezuela, lagen iets lager dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Hun beperkte en zelfs geleidelijk krimpende marktaandeel werd evenwel niet geacht de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap negatief te beïnvloeden. De prijzen van andere derde landen, d.w.z. met uitzondering van Rusland, Turkije, Venezuela en de drie betrokken landen, lagen gemiddeld zelfs hoger dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (+ 7,8 %).

(126)

Er wordt dan ook geconcludeerd dat de invoer uit andere derde landen geen aanzienlijke gevolgen had voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

b)    Uitvoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap

(127)

Eén producent-exporteur voerde aan dat de ongunstige ontwikkeling van de wisselkoers EUR/Amerikaanse dollar de oorzaak was van de aanzienlijke verslechtering van de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die de bedrijfstak van de Gemeenschap de aanmerkelijke schade toebracht.

(128)

De uitvoer van bladaluminium door de bedrijfstak van de Gemeenschap naar landen buiten de Gemeenschap nam gedurende de beoordelingsperiode met 63 % af. Ook daalden de uitvoerprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 26 %. Deze uitvoer maakte in het OT evenwel slechts 6,6 % van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden partijen uit, zodat deze uitvoer niet significant aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade kan hebben bijgedragen.

c)    Invoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(129)

Een communautaire producent voerde het betrokken product van zijn verbonden onderneming in China in en verkocht dit door op de communautaire markt. Hoewel de wederverkoopprijzen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden, maakte de omvang van deze invoer uit China slechts een zeer klein gedeelte van de totale invoer uit China uit (tussen 1 en 5 %). Verder vond deze invoer alleen plaats ten behoeve van mondiale afnemers die het betrokken product anders tegen dumpingprijzen van de Chinese leveranciers zouden hebben gekocht. Daarom luidt de conclusie dat de lage invoer van de betrokken communautaire producent van het betrokken product uit China het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet heeft verbroken.

d)    Aan zichzelf te wijten schade

(130)

Eén producent-exporteur argumenteerde dat de daling van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet te wijten was aan de betrokken invoer, maar aan het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap had besloten de productie en de verkoop op het winstgevender ACF om te schakelen.

(131)

Herwikkelaars voerden aan dat het betrokken product voor de bedrijfstak van de Gemeenschap eigenlijk een bijproduct was, waarvoor de machines bij een lage vraag naar ACF konden worden ingezet.

(132)

Er werd evenwel voorlopig geconcludeerd dat deze argumenten niet gefundeerd waren. Het productievolume van ACF van een van de grootste communautaire producenten bleef stabiel tijdens de beoordelingsperiode, terwijl zijn verkoopvolume van het betrokken product aanzienlijk was gedaald. Daarom kan voorlopig worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap over een aanzienlijke reservecapaciteit beschikt. De reservecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap is inderdaad toegenomen, aangezien de bezettingsgraad aanzienlijk is gedaald (van 86 naar 60 %).

e)    Ontwikkeling van het verbruik op de communautaire markt

(133)

Er werd nagegaan of de ontwikkeling van het verbruik een factor kan zijn geweest die de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft veroorzaakt.

(134)

Zoals vermeld in overweging 88 vertoont het verbruik in de Gemeenschap geen homogene trend. Hoewel het totale verbruik in de Gemeenschap tussen 2005 en 2006 afnam, nam het in 2007 weer toe. Tijdens het OT nam het met 17 procentpunten af. Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap volgde die trend evenwel niet, aangezien de verkoop sterk daalde, in het bijzonder tussen 2006 en 2007 (– 19 %), terwijl het verbruik in de Gemeenschap met 29 % steeg. Beschouwt men de beoordelingsperiode, dan blijkt voorts dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT in vergelijking met het begin van de beoordelingsperiode niet hetzelfde verkoopvolume haalde (– 30 %), hoewel het verbruik in de Gemeenschap op het eind van het OT tot bijna hetzelfde niveau daalde, met een totale stijging van 4 %.

f)    Ontwikkeling van de kosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(135)

Aangezien de grondstoffenkosten 60 tot 65 % van de totale productiekosten uitmaken, veroorzaakte de sterke stijging van de aluminiumprijzen op de internationale markt (een stijging met 27 % tijdens de beoordelingsperiode) een aanzienlijke stijging van de kosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(136)

Hoewel de grondstoffenkosten met 27 % stegen, steeg de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap maar met 19 %, wat betekent dat de kostenstijging niet volledig aan de afnemers kon worden doorberekend.

4.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(137)

Op grond hiervan wordt voorlopig geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade niet kan worden toegeschreven aan de invoer uit andere derde landen, noch aan een inkrimping van de vraag op de communautaire markt, maar wel aan de sterk toegenomen invoer met dumping uit de betrokken landen tijdens de beoordelingsperiode. Het samenvallen in de tijd van de toename van de invoer met dumping uit Armenië, Brazilië en China, de toename van het marktaandeel van deze invoer en de vastgestelde prijsonderbieding enerzijds, en de duidelijke verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap anderzijds, voert tot de conclusie dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening veroorzaakt is door de invoer met dumping. Met name kon de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen door de prijsdruk van de invoer met dumping niet verhogen. De totale kostenstijging kon bijgevolg niet volledig aan de afnemers worden doorberekend, waardoor de winstmarges ondanks de sterke stijging van de consumptie in de Gemeenschap tussen 2006 en 2007 zeer laag bleven, met drastische gevolgen voor de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het mogelijke effect van andere factoren, hoofdzakelijk de invoer uit andere derde landen, de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de ontwikkeling van de kosten, werden geanalyseerd, maar bleken geen doorslaggevende oorzaak te zijn van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

(138)

Uitgaande van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer van bladaluminium uit Armenië, Brazilië en China aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

G.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(139)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de conclusie inzake schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap was in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. In dit verband moet rekening worden gehouden met de waarschijnlijke gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen voor alle bij de procedure betrokken partijen.

(140)

Om de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen, of van het achterwege laten daarvan, te beoordelen, heeft de Commissie alle haar bekende belanghebbenden en degenen die zichzelf hadden aangemeld om informatie verzocht. Op grond hiervan heeft de Commissie vragenlijsten gezonden naar de bedrijfstak van de Gemeenschap, naar twee niet-verbonden importeurs en naar 24 gebruikers.

(141)

Zoals vermeld in overweging 10 hebben zes communautaire producenten en acht niet-verbonden importeurs/gebruikers de vragenlijst beantwoord.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(142)

De schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, vloeide voort uit het feit dat hij moeilijk kon concurreren met de laaggeprijsde producten die met dumping waren ingevoerd.

(143)

Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen een verdere ontwrichting van de markt en de druk op de prijzen zal verhinderen en billijke concurrentie zal herstellen. De bedrijfstak van de Gemeenschap moet dan in staat zijn om zijn verkoopvolume te vergroten en marktaandeel terug te winnen, en zodoende schaalvoordeel te creëren, waardoor de nodige winstgevendheid kan worden bereikt om de financiële situatie van de bedrijfstak te verbeteren. Zo kan de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn productiefaciliteiten blijven investeren en overleven.

(144)

Indien geen antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zal de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder verslechteren. De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft vooral te lijden gehad onder een daling van de inkomsten ondanks de stijgende verkoopprijzen per eenheid. Dat komt door het dalende verkoopvolume en het krimpende marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap ingevolge de invoer met dumping. Door de prijsdruk die door de invoer met dumping werd uitgeoefend, kon de bedrijfstak van de Gemeenschap de stijging van de grondstoffenkosten evenmin volledig aan zijn afnemers doorberekenen. Gelet op de lage inkomsten en de duidelijk verslechterende trend in het OT zal de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap hoogstwaarschijnlijk verder verslechteren indien geen maatregelen worden genomen. Dit zal uiteindelijk leiden tot verdere productiedalingen, wat nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid en investeringen in de Gemeenschap zal hebben. Na de stopzetting van de productie in de Gemeenschap zouden de gebruikers van bladaluminium sterker afhankelijk worden van leveranciers buiten de Gemeenschap.

(145)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door antidumpingmaatregelen kan herstellen van de als gevolg van de dumping geleden schade en dat deze maatregelen dus in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn.

2.   Belang van niet-verbonden importeurs

(146)

De Commissie zond alle haar bekende importeurs/handelaren een vragenlijst. Twee van de importeurs beantwoordden de vragenlijst. De door deze twee importeurs ingevoerde hoeveelheid maakte 17,0 % van de totale invoer van het betrokken product uit de betrokken landen in de Gemeenschap en 8,0 % van het verbruik in de Gemeenschap uit.

(147)

Op grond van de door de betrokken importeurs verstrekte informatie blijkt dat de winstmarges voor het betrokken product inderdaad relatief laag zijn. Daarom werd geargumenteerd dat eventuele antidumpingrechten niet zouden kunnen worden doorgerekend aan de eindafnemers, die meestal herwikkelaars zijn.

(148)

Tot slot bleek uit het onderzoek dat de prijsstijgingen ten minste gedeeltelijk aan de afnemers kunnen worden doorberekend omdat de prijzen van bladaluminium, zoals hierboven vermeld, aanzienlijk schommelen en sterke prijsstijgingen in het verleden reeds aan de afnemers werden doorberekend.

(149)

In de tweede plaats kan het product zonder antidumpingrecht worden ingevoerd uit andere landen zoals Rusland, Venezuela of Turkije. Weliswaar wordt niet ontkend dat de instelling van een antidumpingrecht bepaalde gevolgen voor deze ondernemingen kan hebben, maar deze worden afgezwakt doordat het product uit andere landen kan worden ingevoerd.

3.   Belang van de gebruikers

(150)

De Commissie heeft aan alle haar bekende gebruikers in de Gemeenschap een vragenlijst toegestuurd en ontving zes antwoorden. De belangrijkste gebruikers in de Gemeenschap zijn herwikkelaars: zij verhandelen verpakkingsmateriaal (bladaluminium, maar ook papier en plastic) na het betrokken ingevoerde product op kleine rollen te hebben herwikkeld en deze voor de industrie en de kleinhandel opnieuw te hebben verpakt. Herwikkelaars zijn geen afnemers van ACF. Herwikkelaars zijn goed voor 80 % van het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap.

(151)

De herwikkelaars maken zich grote zorgen over de volgende punten, mochten antidumpingmaatregelen worden ingesteld: i) het risico van concurrentieverstoring met andere herwikkelaars in andere derde landen, ii) een voldoende aanbod aan bladaluminium in de Gemeenschap en iii) de gevolgen van eventuele maatregelen voor hun bedrijfstak.

3.1.   Aanzienlijk nadeel ten aanzien van herwikkelaars uit andere derde landen

(152)

Er werd geargumenteerd dat indien maatregelen worden ingesteld, de producenten van bladaluminium in de betrokken landen, en met name in China, zich zouden toeleggen op de productie van downstreamproducten (en bladaluminium op consumentenrollen zouden herwikkelen) voor de uitvoer naar de Gemeenschap om geen antidumpingrechten te moeten betalen. In dat geval zou de dumping op het niveau van het downstreamproduct plaatsvinden, waardoor herwikkelaars in de Gemeenschap dus van de markt kunnen worden verdrongen.

(153)

De vervoerskosten van consumentenrollen is proportioneel zeer hoog, en het vervoer van dit product naar de Gemeenschap is economisch misschien niet haalbaar. De herwikkelaars in de Gemeenschap zouden bijgevolg nog steeds natuurlijke voordelen blijven genieten, zoals lagere vervoerkosten en een breder productaanbod voor de kleinhandelaren.

3.2.   Onvoldoende aanbod

(154)

De herwikkelaars voerden aan dat de communautaire producenten van jumborollen meer geïnteresseerd zijn in de fabricage van ACF, waarvan de verkoopprijs hoger is dan die van bladaluminium, en hun alleen bladaluminium leveren wanneer de vraag naar ACF laag is. Aangezien ACF en bladaluminium op dezelfde productielijn worden geproduceerd, kan gemakkelijk en zonder veel kosten van het ene op het andere product worden overgeschakeld.

(155)

Dezelfde belanghebbenden argumenteerden dat er om die reden onvoldoende (of ten minste geen stabiel) aanbod van bladaluminium is in de Gemeenschap, met een grotere afhankelijkheid van de invoer, in het bijzonder van de betrokken landen, tot gevolg. In dit stadium en op grond van de gecontroleerde beschikbare informatie is uit het onderzoek gebleken dat deze argumenten niet gegrond waren. Het productievolume van ACF van een van de grootste communautaire producenten bleef stabiel tijdens de beoordelingsperiode, terwijl zijn verkoopvolume van bladaluminium aanzienlijk was gedaald. Dat wijst erop dat de productie van bladaluminium niet zoals beweerd door de productie van ACF werd vervangen.

(156)

De reservecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap is over het algemeen toegenomen, aangezien de bezettingsgraad aanzienlijk is gedaald (van 88 naar 62 %). De conclusie luidt dan ook dat de bedrijfstak van de Gemeenschap over een aanzienlijke reservecapaciteit beschikt wat de productie van bladaluminium betreft, waarmee aan een stijging van de vraag naar het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou kunnen worden voldaan. Er kon dan ook niet worden geconcludeerd dat de afnemers in de Gemeenschap afhankelijk zijn van de invoer van bladaluminium.

(157)

Het is niet waarschijnlijk dat de rechten een onvoldoende aanbod tot gevolg hebben. Het product kan zonder invoerrechten door andere derde landen worden geleverd. Bovendien kromp ook de markt van andere derde landen; dat wijst erop dat er in die landen reservecapaciteit is om het product aan de Gemeenschapsmarkt te leveren nadat de eerlijke concurrentie is hersteld.

3.3.   Gevolgen van eventuele maatregelen voor herwikkelaars

(158)

Het eindproduct, de kleine „consumentenrol”, weegt minder dan 10 kilogram en wordt voor tal van kortetermijnverpakkingstoepassingen (hoofdzakelijk door gezinnen, catering en de levensmiddelen- en bloemenkleinhandel).

(159)

De herwikkelaars argumenteerden dat zij zich tussen de producenten van bladaluminium en de grote supermarktketens, die hen tot zeer kleine winstmarges dwingen, in een kwetsbare positie bevinden. De totale winstgevendheid van de herwikkelaars bedroeg tussen – 2 en + 2 %.

(160)

Hoewel herwikkelaars gewoonlijk over een breed aanbod aan verpakkingsmateriaal beschikken, vertegenwoordigt bladaluminium een belangrijk deel (tot 70 %) van hun omzet; door de lage winstgevendheid zouden eventuele maatregelen aanzienlijke gevolgen hebben omdat de herwikkelaars vrezen die niet aan hun afnemers te kunnen doorberekenen.

(161)

Herwikkelaars kunnen het antidumpingrecht misschien toch aan hun afnemers doorberekenen, vooral wanneer de prijzen van de belangrijkste grondstof relatief laag blijven in vergelijking met de zeer hoge prijzen in 2006 en 2007. Zoals vermeld in overweging 149 kunnen trouwens ook andere landen het product leveren.

(162)

De voorlopige conclusie luidt bijgevolg dat de gevolgen voor de gebruikers niet van die aard zouden zijn dat maatregelen moeten worden geacht tegen het algemene belang van de Gemeenschap in te druisen.

4.   Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(163)

Wanneer al deze factoren in aanmerking worden genomen, luidt de conclusie dat de instelling van maatregelen geen belangrijke negatieve gevolgen voor de situatie van de gebruikers en de importeurs van het betrokken product heeft. Op basis van het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat er geen dwingende redenen zijn om geen voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen.

H.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(164)

Gezien de conclusies inzake dumping, door de dumping veroorzaakte schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

(165)

Bij de vaststelling van de hoogte van het recht werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en met het bedrag van het recht dat nodig is om de door de Gemeenschap geleden schade op te heffen. Bij de berekening van de hoogte van het recht dat nodig is om de schade ten gevolge van de dumping te neutraliseren, werd in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die een bedrijfstak van dit type onder normale concurrentieomstandigheden, namelijk wanneer er geen sprake is van invoer met dumping, in de betrokken sector op de verkoop van het soortgelijke product in de Gemeenschap redelijkerwijs kan behalen. Voor producenten werd een winstmarge vóór belasting van 5 % gebruikt, zoals voorgesteld in de klacht en gebruikt in het oorspronkelijke onderzoek. Die winstmarge werd tijdens dit onderzoek bevestigd.

(166)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding (zie de overwegingen 98 tot en met 100), per productsoort te vergelijken met de niet-schadelijke prijs van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte producten. De niet-schadeveroorzakende prijs werd berekend door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap te verhogen met het werkelijke verlies in het OT en daaraan bovengenoemde winstmarge toe te voegen. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de totale cif-waarde bij invoer. Voor Armenië en Brazilië werd de residuele schademarge gezien de hoge mate van medewerking vastgesteld op het niveau van de voor de betrokken medewerkende exporteurs vastgestelde marge. Voor China werd de residuele schademarge gezien de geringe mate van medewerking berekend op basis van de meest schadelijke uitvoer door een medewerkende producent-exporteur aan wie een IB werd toegekend.

2.   Voorlopige maatregelen

(167)

Gelet op het voorgaande wordt dan ook geoordeeld dat, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, een voorlopige antidumpingrecht moet worden ingesteld dat gelijk is aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is.

(168)

De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij zijn dan ook in overeenstemming met de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot de residuele rechten die voor „alle andere ondernemingen” in Armenië, Brazilië en China gelden) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. Geïmporteerde producten die zijn geproduceerd door andere ondernemingen, die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking; op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(169)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na een naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (7) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(170)

Op basis van het bovenstaande zijn de voorlopige antidumpingrechten:

Land

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

Voorlopig recht

Brazilië

Companhia Brasileira de Aluminio

27,6 %

25,9 %

25,9 %

Alle andere ondernemingen

27,6 %

25,9 %

25,9 %

China

Alcoa Bohai en Alcoa Shanghai

23,9 %

10,7 %

10,7 %

Shandong Loften

31,6 %

28,3 %

28,3 %

Zhenjiang Dingsheng

31,9 %

33,3 %

31,9 %

Alle andere ondernemingen

42,9 %

52 %

42,9 %

Armenië

RUSAL Armenal

37,0 %

20,0 %

20,0 %

Alle andere ondernemingen

37,0 %

20,0 %

20,0 %

I.   SLOTBEPALING

(171)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van antidumpingrechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van een definitief recht kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bladaluminium met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg, ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric-code 7607111910), van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de producten die door onderstaande ondernemingen worden vervaardigd, bedraagt:

Land

Onderneming

Antidumping-recht

Aanvullende Taric-code

Armenië

Closed Joint Stock Company Rusal-Armenal

20,0 %

A943

Alle andere ondernemingen

20,0 %

A999

Volksrepubliek China

Alcoa (Shanghai) Aluminium Products Co., Ltd en Alcoa (Bohai) Aluminium Industries Co., Ltd

10,7 %

A944

Shandong Loften Aluminium Foil Co., Ltd

28,3 %

A945

Zhenjiang Dingsheng Aluminium Co., Ltd

31,9 %

A946

Alle andere ondernemingen

42,9 %

A999

Brazilië

Companhia Brasileira de Aluminio

25,9 %

A947

Alle andere ondernemingen

25,9 %

A999

3.   De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen uit de Volksrepubliek China zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlage, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het antidumpingrecht dat voor alle andere ondernemingen geldt, toegepast.

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product wordt een zekerheid gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 april 2009.

Voor de Commissie

Catherine ASHTON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB C 177 van 12.7.2008, blz. 13.

(3)  PB C 59 van 4.3.2008, blz. 1.

(4)  Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht (PB C 372 van 9.12.1997, blz. 5).

(5)  Verordening (EG) nr. 950/2001 van de Raad (PB L 134 van 17.5.2001, blz. 1).

(6)  (PB C 112 van 12.5.2006, blz. 2).

(7)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, 1049 Brussel, België.


BIJLAGE

De in artikel 1, lid 3, van deze verordening bedoelde geldige handelsfactuur moet een door een werknemer van de onderneming ondertekende en van het officiële stempel van de onderneming voorziene verklaring bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en functie van de werknemer van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld;

2.

de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat [de hoeveelheid] bladaluminium die naar de Europese Gemeenschap is uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door [naam en adres van de onderneming] [aanvullende Taric-code] in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”


8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/38


VERORDENING (EG) Nr. 288/2009 VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2009

houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de toekenning, in het kader van een schoolfruitregeling, van communautaire steun voor de verstrekking van groente- en fruitproducten, verwerkte groente- en fruitproducten en banaanproducten aan kinderen in onderwijsinstellingen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 103 nonies, onder f), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 13/2009 van de Raad (2) is Verordening (EG) nr. 1234/2007 gewijzigd met het oog op de toekenning, in het kader van een schoolfruitregeling, van communautaire steun voor de verstrekking van groente- en fruitproducten, verwerkte groente- en fruitproducten en banaanproducten aan kinderen die regelmatig aanwezig zijn in door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat beheerde of erkende onderwijsinstellingen.

(2)

Met het oog op een degelijke uitvoering van de schoolfruitregeling moeten lidstaten die op nationaal of regionaal niveau van de regeling gebruik wensen te maken, vooraf een strategie hiertoe opstellen. Om te garanderen dat de op grond van deze verordening opgezette schoolfruitregelingen een meerwaarde opleveren, moeten de lidstaten in hun strategie toelichten hoe zij die meerwaarde zullen verwezenlijken, met name wanneer de gewone schoolmaaltijden samen met de in het kader van de schoolfruitregeling gefinancierde producten worden gebruikt. Lidstaten die meer dan één regeling ten uitvoer willen leggen, moeten voor elke regeling een strategie opstellen.

(3)

De strategieën van de lidstaten moeten de in artikel 103 octies bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde sleutelelementen van de regeling bevatten, met name de begroting, inclusief de communautaire en de nationale bijdrage, de looptijd, de doelgroep, de subsidiabele producten en de betrokkenheid van de belanghebbende partijen, zoals onderwijs- en gezondheidsautoriteiten, de particuliere sector en de ouders van de leerlingen. In de strategieën van de lidstaten dient tevens een beschrijving te worden gegeven van de begeleidende maatregelen die met het oog op de doeltreffendheid van de regeling moeten worden vastgesteld.

(4)

Krachtens artikel 152, lid 1, van het Verdrag moet bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de gezondheid worden verzekerd. Om te garanderen dat de subsidiabele producten een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de kinderen bieden en gezonde eetgewoonten bevorderen, moeten de lidstaten producten waaraan suiker, vet, zout of zoetstoffen zijn toegevoegd, uitsluiten van hun strategie, tenzij zij in degelijk gemotiveerde gevallen in hun strategie bepalen dat dergelijk producten toch voor steun in het kader van hun regeling in aanmerking komen. De lijst van subsidiabele producten van een lidstaat dient in elk geval door de bevoegde nationale gezondheidsautoriteit te worden goedgekeurd.

(5)

Met het oog op de doeltreffendheid van schoolfruitregelingen dienen begeleidende maatregelen te worden vastgesteld. Deze begeleidende maatregelen mogen noch beperkt worden tot bepaalde geografische gebieden of onderwijsinstellingen, noch bepaalde kinderen van de werkingssfeer ervan uitsluiten. Daarom moeten de lidstaten ernaar streven zoveel mogelijk kinderen uit de doelgroep bij de regeling te betrekken aan de hand van de begeleidende maatregelen.

(6)

In het belang van een goed bestuur en begrotingsbeheer moeten de lidstaten die een schoolfruitregeling ten uitvoer leggen, elk jaar een aanvraag voor communautaire steun indienen.

(7)

Omwille van de transparantie moet een indicatieve toewijzing van communautaire steun per lidstaat worden vastgesteld die is berekend aan de hand van de in artikel 103 octies bis, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde toewijzingssleutel. Om rekening te houden met demografische ontwikkelingen dient de Commissie ten minste om de drie jaar na te gaan of de toewijzing nog met de werkelijkheid overeenstemt.

(8)

Met het oog op een optimaal gebruik van de beschikbare middelen moet communautaire steun die op indicatieve basis is toegewezen aan een lidstaat die zijn strategie niet tijdig bij de Commissie heeft aangemeld, worden herverdeeld over de deelnemende lidstaten die aan de Commissie hebben meegedeeld meer dan de initieel aan hen toegewezen communautaire steun te willen gebruiken.

(9)

Niet alleen kosten voor het aankopen van groente- en fruitproducten, verwerkte groente- en fruitproducten en banaanproducten, maar ook bepaalde aanverwante kosten die rechtstreekse verbonden zijn met de uitvoering van een schoolfruitregeling, dienen in aanmerking te komen voor communautaire steun indien dat in de strategie van de betrokken lidstaat is bepaald. Ter vrijwaring van de doeltreffendheid van de regeling mag echter slechts een beperkt percentage van de steun worden toegewezen voor de dekking van dergelijke aanverwante kosten. Met het oog op het financiële beheer en de controle moeten deze kosten worden weergegeven als vaste, op pro-ratabasis berekende bedragen.

(10)

In het belang van een degelijke controle en een degelijk beheer van de administratie en de begroting moet worden gespecificeerd welke voorwaarden gelden voor de verlening van de steun, de erkenning van de aanvragers van de steun en de geldigheid van de steunaanvragen. Wat de betaling van de steun betreft, moet worden vastgesteld aan welke voorwaarden de aanvragers moeten voldoen, welke formaliteiten moeten worden vervuld voor de indiening van de aanvragen, welke controles en sancties de bevoegde autoriteiten moeten toepassen en welke voorschriften voor de betaling gelden.

(11)

Om de financiële belangen van de Gemeenschap te beschermen, moeten passende controlemaatregelen ter bestrijding van onregelmatigheden en fraude worden genomen. Deze controlemaatregelen dienen exhaustieve administratieve controles te omvatten, aangevuld met controles ter plaatse. Met het oog op een billijke en gelijke aanpak in de lidstaten moeten de omvang, de inhoud, het tijdschema en de rapportagevoorschriften betreffende deze controlemaatregelen worden vastgesteld, rekening houdend met de verschillen in de tenuitvoerlegging van de regeling door de lidstaten.

(12)

Ten onrechte betaalde bedragen moeten worden teruggevorderd en sancties moeten worden vastgesteld om fraude en ernstige nalatigheid van de zijde van de aanvragers te ontraden.

(13)

Om een beoordeling van de doeltreffendheid van de regeling, een collegiale evaluatie en de uitwisseling van beste praktijken mogelijk te maken, moeten de lidstaten de uitvoering van hun schoolfruitregeling geregeld controleren en evalueren en moeten zij de betrokken resultaten en bevindingen aan de Commissie toezenden. Indien de groente- en fruitproducten, verwerkte groente- en fruitproducten en banaanproducten niet gratis aan de doelgroep van de regeling worden verstrekt, dienen de lidstaten het effect van door de ouders te leveren bijdragen op de doeltreffendheid van hun regeling te beoordelen.

(14)

De begunstigden van door de Gemeenschap medegefinancierde projecten blijken zich niet altijd voldoende bewust te zijn van de inbreng van de Gemeenschap in het betrokken project. Elke onderwijsstelling die aan de schoolfruitregeling deelneemt, dient daarom de inbreng van de Gemeenschap in de regeling duidelijk te vermelden.

(15)

Om de lidstaten voldoende tijd te geven om hun schoolfruitregeling op te zetten of hun bestaande regeling aan de nieuwe bepalingen aan te passen, kunnen de lidstaten een strategie opstellen waarin de sleutelelementen slechts voor de eerste periode (1 augustus 2009-31 juli 2010) zijn opgenomen. Zij moeten eveneens in de gelegenheid worden gesteld de vaststelling van begeleidende maatregelen tijdens die overgangsperiode uit te stellen.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer en gebruik van begrippen

1.   Deze verordening bevat bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 ten aanzien van de toekenning, in het kader van een schoolfruitregeling, van communautaire steun voor de verstrekking van groente- en fruitproducten, verwerkte groente- en fruitproducten en banaanproducten aan kinderen in onderwijsinstellingen.

2.   De in de onderhavige verordening gebruikte begrippen hebben, tenzij in deze verordening anders is bepaald, dezelfde betekenis als in Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Artikel 2

Doelgroep

De in artikel 103 octies bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde steun is bestemd voor kinderen die regelmatig aanwezig zijn in door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat beheerde of erkende onderwijsinstellingen.

Artikel 3

Strategie

1.   Lidstaten die een schoolfruitregeling willen opzetten, stellen de in artikel 103 octies bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde strategie op.

2.   De strategie van de lidstaten mag geen betrekking hebben op in bijlage I bij de onderhavige verordening genoemde producten. Lidstaten die een breed assortiment producten onder hun regeling willen laten vallen of de regeling aantrekkelijker willen maken, mogen dergelijke producten echter, in degelijk gemotiveerde gevallen, toch voor steun in aanmerking laten komen, op voorwaarde dat slechts beperkte hoeveelheden van de in de bijlage genoemde stoffen aan de producten zijn toegevoegd.

De lidstaten dienen erop toe te zien dat de lijst van producten die in het kader van de schoolfruitregeling voor steun in aanmerking komen, door hun bevoegde gezondheidsautoriteiten wordt goedgekeurd.

3.   De lidstaten moeten in hun strategie toelichten hoe zij de meerwaarde van hun schoolfruitregeling zullen verwezenlijken, met name wanneer op grond van hun strategie de gewone schoolmaaltijden samen met de in het kader van de schoolfruitregeling gefinancierde producten mogen worden gebruikt. De lidstaten dienen in hun strategie een beschrijving te geven van de door hen vastgestelde controlemaatregelen.

4.   De lidstaten moeten in hun strategie beschrijven welke begeleidende maatregelen zij zullen vaststellen om de geslaagde uitvoering van hun regeling te garanderen. Deze maatregelen kunnen tot doel hebben de kennis over de groente- en fruitsector of gezonde eetgewoonten bij de doelgroep te verbeteren, onder meer aan de hand van websites, bezoeken aan landbouwbedrijven of tuiniersessies.

5.   De lidstaten kunnen bepalen op welk geografisch en administratief niveau een schoolfruitregeling wordt ingevoerd. Lidstaten die meer dan één regeling ten uitvoer willen leggen, moeten voor elke regeling een strategie opstellen. Lidstaten die meerdere regelingen willen uitvoeren, mogen een coördinatiekader vaststellen.

Artikel 4

Steun voor de verstrekking van groente- en fruitproducten, verwerkte groente- en fruitproducten en banaanproducten aan kinderen

1.   Lidstaten die een schoolfruitregeling opzetten, mogen de in artikel 103 octies bis, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde steun aanvragen voor een één- of meerjarige periode die loopt van 1 augustus tot en met 31 juli, door hun strategie uiterlijk op 31 januari van het jaar waarin de betrokken periode van start gaat, bij de Commissie aan te melden.

2.   Lidstaten die vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening reeds beschikken over een schoolfruitregeling of een andere regeling op grond waarvan onder meer fruit aan scholen wordt verstrekt, moeten in aanmerking komen voor communautaire steun overeenkomstig de voorwaarden van artikel 103 octies bis, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1234/2007. Zij dienen hun strategie uiterlijk op de in lid 1 bedoelde datum bij de Commissie aan te melden.

3.   In bijlage II bij de onderhavige verordening is een indicatieve toewijzing van de communautaire steun per lidstaat vastgesteld die is berekend aan de hand van de in artikel 103 octies bis, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde toewijzingssleutel. De Commissie beoordeelt ten minste om de drie jaar of bijlage II nog in overeenstemming is met die toewijzingssleutel.

4.   De communautaire steun die is toegewezen aan lidstaten die de Commissie uiterlijk op 31 januari van het jaar waarin de in lid 1 bedoelde periode van start gaat, nog niet in kennis hebben gesteld van hun strategie of die slechts een deel van de initieel aan hen toegewezen steun hebben aangevraagd, wordt verdeeld over de lidstaten die uiterlijk op de in lid 1 bedoelde datum aan de Commissie hebben gemeld meer dan de initieel aan hen toegewezen communautaire steun te willen gebruiken.

De in de eerste alinea bedoelde verdeling van communautaire steun vindt plaats in evenredigheid met de initieel aan de lidstaat toegewezen steun die is berekend aan de hand van de in artikel 103 octies bis, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde toewijzingssleutel.

De Commissie neemt uiterlijk op 31 maart van het jaar waarin de in lid 1 bedoelde periode van start gaat, een besluit over de definitieve toewijzing van de communautaire steun aan de lidstaten.

Artikel 5

Subsidiabele kosten

1.   De volgende kosten komen in aanmerking voor de in artikel 103 octies bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde communautaire steun:

a)

kosten van onder de in artikel 3, lid 1, bedoelde schoolfruitregeling vallende groente-, fruit- en banaanproducten die aan de onderwijsinstellingen worden geleverd;

b)

aanverwante kosten die rechtstreeks verbonden zijn met de uitvoering van een schoolfruitregeling en uitsluitend worden gemaakt voor:

i)

het aankopen, huren en huurkopen van apparatuur, indien de strategie daarin voorziet;

ii)

de in artikel 12 bedoelde controles en evaluaties die rechtstreeks verbonden moeten zijn met de schoolfruitregeling;

iii)

communicatie, met inbegrip van kosten voor de in artikel 14, lid 1, bedoelde poster.

Kosten voor het vervoer en de distributie van onder een schoolfruitregeling vallende producten die apart worden gefactureerd, mogen maximaal 3 % van de kosten van die producten uitmaken.

Facturen voor het vervoer en de distributie van producten die gratis aan onderwijsinstellingen worden geleverd, mogen door de lidstaten worden aanvaard binnen de grenzen van een door de lidstaten in de strategie vastgesteld maximum.

De kosten van de in de eerste alinea, onder b) iii), bedoelde communicatie mogen niet worden gefinancierd in het kader van andere communautaire steunregelingen.

2.   Het totaal van de in lid 1, eerste alinea, onder b) i) en iii), bedoelde kosten vormt een vast bedrag dat maximaal 5 % uitmaakt van de enveloppe die de lidstaten van de Gemeenschap ontvangen na de in artikel 4, lid 4, bedoelde definitieve toewijzing van de communautaire steun.

Met betrekking tot het jaar waarin de evaluatie overeenkomstig artikel 12 plaatsvindt, mag het totaal van de in lid 1, eerste alinea, onder b) i) en ii), bedoelde kosten maximaal 10 % uitmaken van de enveloppe die de lidstaten van de Gemeenschap ontvangen na de in artikel 4, lid 4, bedoelde definitieve toewijzing van de communautaire steun.

Artikel 6

Algemene voorwaarden voor de verlening van de steun

1.   De lidstaten zien erop toe dat de in het kader van hun strategie verleende steun slechts wordt verdeeld over steunaanvragers die een geldige steunaanvraag bij de bevoegde autoriteiten hebben ingediend. Steunaanvragen zijn slechts geldig indien zij worden ingediend door aanvragers die tot het aanvragen van deze steun zijn erkend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de onderwijsinstelling die de levering ontvangt, zich bevindt.

2.   De lidstaten de steunaanvragers selecteren uit de volgende instanties:

a)

onderwijsinstellingen;

b)

regelende gezagorganen, met betrekking tot de producten die worden verstrekt aan de tot hun ressort behorende kinderen;

c)

leveranciers en/of distributeurs van de betrokken producten;

d)

organisaties die namens één of meer onderwijsinstellingen of regelende gezagsorganen optreden en specifiek voor dit doel zijn opgericht;

e)

openbare of particuliere beheersinstanties die belast zijn met:

i)

de distributie, in het kader van een op grond van deze verordening opgezette of aangepaste schoolfruitregeling, van groente- en fruitproducten, verwerkte groente- en fruitproducten en banaanproducten aan onderwijsinstellingen;

ii)

evaluatie en/of communicatie.

Artikel 7

Algemene voorwaarden voor de erkenning van steunaanvragers

De erkenning wordt uitsluitend verleend als de aanvrager zich er tegenover de bevoegde autoriteit schriftelijk toe verbindt:

a)

de producten die in het kader van een op grond van deze verordening opgezette of aangepaste schoolfruitregeling worden gefinancierd, te gebruiken voor consumptie door kinderen die behoren tot de onderwijsinstelling of tot de instellingen waarvoor steun zal worden aangevraagd;

b)

ten onrechte betaalde steun voor de betrokken hoeveelheden terug te betalen wanneer is geconstateerd dat de producten niet aan de in artikel 2 bedoelde kinderen zijn verstrekt of dat de steun is betaald voor producten die niet in aanmerking komen voor steun op grond van deze verordening;

c)

bij fraude of ernstige nalatigheid een bedrag te betalen dat overeenstemt met het verschil tussen het initieel betaalde bedrag en het bedrag waarop de aanvrager recht heeft;

d)

bewijsstukken ter beschikking van de bevoegde autoriteiten te stellen wanneer deze daarom verzoeken;

e)

zich te onderwerpen aan alle door de bevoegde autoriteit van de lidstaat vastgestelde controles, met name wat de verificatie van de boekhouding en de fysieke controles betreft.

De lidstaten mogen de erkenning koppelen aan aanvullende schriftelijke verbintenissen van zijde van de aanvrager tegenover de bevoegde autoriteit.

Artikel 8

Specifieke voorwaarden voor de erkenning van bepaalde aanvragers

In artikel 6, lid 2, onder c), d) en e), bedoelde aanvragers moeten naast de in artikel 7 vastgestelde schriftelijke verbintenissen, tevens een schriftelijke verbintenis aangaan om een boekhouding te voeren met daarin de naam en het adres van de onderwijsinstellingen of, in voorkomend geval, van de regelende gezagsorganen, alsmede de aan deze instellingen of organen verkochte of geleverde producten en hoeveelheden.

Artikel 9

Schorsing en intrekking van de erkenning

Indien wordt geconstateerd dat een aanvrager niet langer aan de in de artikelen 6, 7 en 8 vastgestelde voorwaarden voldoet of een andere uit deze verordening voortvloeiende verplichting niet nakomt, wordt de erkenning geschorst voor een periode van één tot twaalf maanden of wordt deze ingetrokken, afhankelijk van de ernst van de onregelmatigheid. Deze maatregelen worden niet genomen als het gaat om overmacht of als de lidstaat constateert dat de onregelmatigheid onopzettelijk of door nalatigheid is begaan, of als de onregelmatigheid van geringe betekenis is. In geval van intrekking kan de erkenning op verzoek van de aanvrager opnieuw worden verleend na een periode van ten minste twaalf maanden.

Artikel 10

Steunaanvragen

1.   De steunaanvragen worden op de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat voorgeschreven wijze gedaan en moeten ten minste de volgende gegevens bevatten:

a)

de gedistribueerde hoeveelheden;

b)

de naam en het adres of het identificatienummer van de onderwijsinstelling of het regelende gezagsorgaan waarop de onder a) bedoelde informatie betrekking heeft; en

c)

het aantal tot de doelgroep behorende kinderen van de betrokken onderwijsinstelling, zoals omschreven in de strategie van de lidstaat.

2.   De lidstaten specificeren de frequentie van de aanvragen overeenkomstig hun strategie, met dien verstande dat de perioden waarop de steunaanvragen betrekking hebben, niet meer dan vijf maanden bestrijken. Indien de regeling meer dan zes maanden van de in artikel 4, lid 1, bedoelde periode bestrijkt, dienen per periode ten minste drie steunaanvragen te worden ingediend.

3.   Behalve in gevallen van overmacht zijn de steunaanvragen slechts geldig als zij correct zijn ingevuld en zijn ingediend uiterlijk op de laatste dag van de derde maand na de periode waarop zij betrekking hebben.

4.   De in de aanvragen vermelde bedragen moeten worden gestaafd met bewijsstukken die ter beschikking van de bevoegde autoriteiten worden gehouden. Deze bewijsstukken moeten de prijs van de geleverde producten vermelden en moeten zijn gekwiteerd of moeten vergezeld gaan van het bewijs van betaling.

Artikel 11

Betaling van de steun

1.   Met betrekking tot in artikel 6, lid 2, onder c), d) en e), bedoelde leveranciers, organisaties of organen, wordt de steun slechts betaald:

a)

tegen overlegging van een ontvangstbewijs voor de werkelijk geleverde hoeveelheden; of

b)

op basis van een verslag over een door de bevoegde autoriteit vóór de definitieve betaling van de steun verrichte controle, waaruit blijkt dat aan de betalingsvoorwaarden is voldaan; of

c)

na toestemming van de lidstaat, tegen overlegging van een alternatief bewijsstuk waaruit blijkt dat de voor de toepassing van deze verordening geleverde hoeveelheden zijn betaald.

2.   De steun wordt door de bevoegde autoriteit betaald binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag waarop de correct ingevulde en geldige steunaanvraag is ingediend. De lidstaten bepalen de vorm en inhoud van een geldige steunaanvraag.

3.   Als de in artikel 10, lid 3, bedoelde termijn met minder dan twee maanden wordt overschreden, wordt de steun wel betaald, maar verminderd:

a)

met 5 % bij een overschrijding met maximaal één maand;

b)

met 10 % bij een overschrijding met meer dan één maand maar minder dan twee maanden.

Als de in artikel 10, lid 3, bedoelde termijn met twee maanden wordt overschreden, wordt de steun met 1 % per extra dag verminderd.

Artikel 12

Controle en evaluatie

1.   De lidstaten verrichten jaarlijkse controles van de uitvoering van hun schoolfruitregeling. De controles worden gebaseerd op de gegevens die voortvloeien uit de toepassing van de beheers- en controleverplichtingen, zoals onder meer vastgesteld in de artikelen 10 en 11. De lidstaten zorgen voor adequate structuren en formulieren voor een geregelde controle van de uitvoering van de regeling.

2.   De lidstaten evalueren de uitvoering van hun schoolfruitregeling en beoordelen de doeltreffendheid ervan. Voor de periode 1 augustus 2010-31 juli 2011 stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 29 februari 2012 in kennis van de resultaten van hun evaluatie. Voor daaropvolgende perioden stellen de lidstaten ten minste elke vijf jaar een evaluatie van de uitvoering van hun regeling op en vindt de kennisgeving van de resultaten ervan aan de Commissie om de vijf jaar plaats.

3.   Wanneer een lidstaat de Commissie niet uiterlijk op de in lid 2 bedoelde datum of, voor de volgende perioden, om de vijf jaar in kennis stelt van de resultaten van zijn evaluatie, wordt het bedrag van de eerstvolgende toewijzing als volgt verminderd:

a)

met 5 % bij een overschrijding met maximaal één maand;

b)

met 10 % bij een overschrijding met meer dan één maand maar minder dan twee maanden.

Als de in de eerste alinea bedoelde termijn met twee maanden wordt overschreden, wordt de steun met 1 % per extra dag verminderd.

Artikel 13

Controles en sancties

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de naleving van deze verordening te garanderen. De maatregelen omvatten een exhaustieve administratieve controle van de steunaanvragen, aangevuld met controles ter plaatse overeenkomstig de leden 2 tot en met 8.

2.   De administratieve controles worden verricht op alle steunaanvragen en omvatten een door de lidstaat bepaalde controle van de bewijsstukken met betrekking tot de levering van de producten. De administratieve controles worden aangevuld met controles ter plaatse van met name:

a)

de in artikel 8 bedoelde boekhouding, met inbegrip van de financiële boekhouding, met name aankoop- en verkoopfacturen en bankafschriften;

b)

het gebruik van de gesubsidieerde producten overeenkomstig deze verordening, met name wanneer er redenen zijn voor een vermoeden van onregelmatigheid.

3.   Voor elke periode van 1 augustus tot en met 31 juli moet ten minste 5 % van de op nationaal niveau verdeelde steun en ten minste 5 % van alle in artikel 6 bedoelde aanvragers ter plaatse worden gecontroleerd.

In lidstaten met minder dan honderd aanvragers worden vijf aanvragers ter plaatse gecontroleerd.

In lidstaten met minder dan vijf aanvragers, wordt 100 % van de aanvragers gecontroleerd.

4.   De controles ter plaatse worden gedurende de hele periode van 1 augustus tot en met 31 juli verricht en betreffen een periode van ten minste de vorige twaalf maanden.

5.   De selectie van de ter plaatse te controleren aanvragers door de bevoegde controleautoriteit vindt plaats aan de hand van een gemotiveerde spreiding over de geografische gebieden en op basis van een risicoanalyse waarin met name rekening wordt gehouden met herhaalde fouten en met de bevindingen van in de vorige jaren verrichte controles. In de risicoanalyse wordt tevens rekening gehouden met de verschillende steunbedragen en de aard van de in artikel 6, lid 2, bedoelde aanvragers.

6.   Indien de steun wordt aangevraagd door een in artikel 6, lid 2, onder b) tot en met e), bedoelde aanvrager, wordt de controle in de lokalen van de aanvrager aangevuld met controles in de lokalen van ten minste twee onderwijsinstellingen of ten minste 1 % van de onderwijsinstellingen waarvoor de aanvrager steun heeft aangevraagd, afhankelijk van welk aantal het grootste is.

7.   Een aankondiging vooraf waarbij de aankondigingstermijn strikt beperkt blijft tot de noodzakelijke minimumduur, mag worden gedaan mits dit het doel van de controle niet schaadt.

8.   De bevoegde controleautoriteit stelt over elke controle ter plaatse een controleverslag op. In het verslag worden de verschillende gecontroleerde aspecten nauwkeurig beschreven.

Het controleverslag bestaat uit de volgende gedeelten:

a)

een algemeen gedeelte dat met name de volgende gegevens bevat:

i)

de regeling, de betrokken periode, de gecontroleerde steunaanvragen, de hoeveelheden onder de schoolfruitregeling vallende producten, de deelnemende onderwijsinstellingen en een op de beschikbare gegevens gebaseerde raming van het aantal kinderen waarvoor steun is betaald, alsmede het betrokken bedrag;

ii)

de aanwezige verantwoordelijke personen;

b)

een gedeelte met een afzonderlijke beschrijving van de verrichte controles dat met name de volgende gegevens bevat:

i)

de gecontroleerde documenten;

ii)

de aard en omvang van de verrichte controles;

iii)

opmerkingen en bevindingen.

9.   Voor de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen is artikel 73, leden 1, 3, 4 en 8, van Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie (3) van overeenkomstige toepassing.

10.   Onverminderd artikel 9 betaalt de aanvrager bij fraude of ernstige nalatigheid waarvoor hij verantwoordelijk is, bovenop de overeenkomstig lid 9 van dit artikel teruggevorderde, ten onrechte betaalde bedragen een bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen het initieel betaalde bedrag en het bedrag waarop de aanvrager recht heeft.

Artikel 14

Poster voor de Europese schoolfruitregeling

1.   De lidstaten die deelnemen aan de Europese schoolfruitregeling, delen aan het publiek mee dat de Europese Gemeenschap financiële steun voor de regeling heeft verleend. De lidstaten kunnen hiervoor gebruik maken van een poster die is gemaakt overeenkomstig de in bijlage III vastgestelde minimumvoorschriften, en moeten deze permanent duidelijk zichtbaar en duidelijk leesbaar aan de hoofdingang van de deelnemende onderwijsinstelling aanbrengen.

2.   Lidstaten die besluiten geen gebruik te maken van de in lid 1 bedoelde poster, lichten in hun strategie duidelijk toe hoe zij het publiek over de financiële bijdrage van de Europese Gemeenschap aan hun regeling zullen informeren. Op posters, websites of andere voorlichtings- of reclame-instrumenten met betrekking tot de schoolfruitregeling van een lidstaat moeten in elk geval de Europese vlag en de volgende zin voorkomen: „Ons/Onze (soort onderwijsinstelling) doet met financiële steun van de Europese Gemeenschap mee aan de Europese schoolfruitregeling.”.

3.   Verwijzingen naar de financiële bijdrage van de Europese Gemeenschap moeten ten minste even zichtbaar zijn als verwijzingen naar bijdragen van andere openbare of particuliere organen die de regeling van een lidstaat steunen.

Artikel 15

Kennisgevingen

1.   De lidstaten doen uiterlijk op 31 januari van het jaar waarin de in artikel 4, lid 1, bedoelde periode van start gaat, de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde kennisgevingen aan de Commissie. Deze kennisgevingen worden in een door de Commissie te bepalen vorm per e-mail verstuurd naar AGRI-HORT-SCHOOLFRUIT@ec.europa.eu

Met ingang van 2010 stellen de lidstaten de Commissie jaarlijks uiterlijk op 30 november na de in artikel 4, lid 1, bedoelde periode, in kennis van:

a)

de resultaten van de op grond van artikel 12 verrichte controles;

b)

de op grond van de artikelen 13 en 16 verrichte controles ter plaatse, alsmede van de bevindingen daarvan.

2.   De vorm en de inhoud van de in lid 1 bedoelde kennisgevingen worden vastgesteld op basis van de richtsnoeren die de Commissie ter beschikking van de lidstaten stelt. Deze modellen worden pas van toepassing nadat het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten ervan in kennis is gesteld.

3.   De Commissie maakt de strategieën van de lidstaten en de resultaten van de door de lidstaten verrichte controles en evaluaties geregeld bekend.

4.   Lidstaten die de in artikel 3 bedoelde strategie wijzigen, stellen de Commissie via e-mail onverwijld in kennis van de nieuwe strategie op het in lid 1, eerste alinea, vermelde adres.

Artikel 16

Overgangsbepalingen

1.   Voor de periode 1 augustus 2009-31 juli 2010 kunnen de lidstaten een strategie opstellen met daarin als sleutelelementen de begroting, de doelgroep en de subsidiabele producten, en hoeven zij de lijst van de subsidiabele producten niet door hun bevoegde gezondheidsautoriteiten te laten goedkeuren. Zij mogen tevens de uitvoering van de begeleidende maatregelen uitstellen tot het einde van die periode.

2.   Met betrekking tot de in lid 1 vermelde periode en in afwijking van artikel 4, leden 1 en 2, mogen de lidstaten hun strategie uiterlijk op 31 mei 2009 aanmelden, terwijl de Commissie pas uiterlijk op 31 juli 2009 over de definitieve toewijzing van de communautaire steun beslist.

3.   Met betrekking tot de in lid 1 vermelde periode en in afwijking van artikel 11, lid 2, betaalt de bevoegde autoriteit de steun binnen vier maanden vanaf de dag waarop de in artikel 6, lid 1, bedoelde correct ingevulde en geldige aanvraag is ingediend en dienen de in artikel 13, lid 3, bedoelde controles ter plaatse betrekking te hebben op ten minste 10 % van de steun en 10 % van de steunaanvragers.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 15 april 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 april 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 5 van 9.1.2009, blz. 1.

(3)  PB L 141 van 30.4.2004, blz. 18.


BIJLAGE I

Lijst van producten die zijn uitgesloten van een met communautaire steun medegefinancierde schoolfruitregeling

Producten met:

Toegevoegde suiker

Toegevoegd vet

Toegevoegd zout

Toegevoegde zoetstoffen


BIJLAGE II

Indicatieve toewijzing van de communautaire steun per lidstaat

Lidstaat

Medefinanciering

in %

Kinderen (6-10)

absolute cijfers

EUR

Oostenrijk

50

439 035

1 320 400

België

50

592 936

1 782 500

Bulgarije

75

320 634

1 446 100

Cyprus

50

49 723

175 000

Tsjechië

73

454 532

1 988 100

Denemarken

50

343 807

1 034 000

Estland

75

62 570

282 400

Finland

50

299 866

901 200

Frankrijk

51

3 838 940

11 778 700

Duitsland

52

3 972 476

12 488 300

Griekenland

59

521 233

1 861 300

Hongarije

69

503 542

2 077 900

Ierland

50

282 388

849 300

Italië

58

2 710 492

9 521 200

Letland

75

99 689

450 100

Litouwen

75

191 033

861 300

Luxemburg

50

29 277

175 000

Malta

75

24 355

175 000

Nederland

50

985 163

2 962 100

Polen

75

2 044 899

9 222 800

Portugal

68

539 685

2 199 600

Roemenië

75

1 107 350

4 994 100

Slowakije

73

290 990

1 276 500

Slovenië

75

93 042

419 200

Spanje

59

2 006 143

7 161 900

Zweden

50

481 389

1 447 100

VK

51

3 635 300

11 148 900

EU-27

58

25 920 489

90 000 000


BIJLAGE III

Minimumvoorschriften voor de poster van de Europese schoolfruitregeling

Grootte

:

A3 of groter.

Letters

:

1 cm of groter.

Titel

:

Europese schoolfruitregeling.

Inhoud

:

Ten minste de volgende vermelding, naargelang het type onderwijsinstelling:

„Ons/Onze [soort onderwijsinstelling (bijv. kleuterschool/voorschoolse opvang/school)] doet met financiële steun van de Europese Gemeenschap mee aan de Europese schoolfruitregeling.” De poster moet zijn voorzien van het embleem van de Europese Gemeenschap.


8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/48


VERORDENING (EG) Nr. 289/2009 VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2009

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de basisverordening), en met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 9 juli 2008 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van bepaalde naadloze buizen en pijpen (NBP), van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken land” of „de VRC”) aangekondigd.

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 28 mei 2008 door het Defence Committee of the Seamless Steel Tubes Industry of the European Union (de klager) werd ingediend namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale communautaire productie van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, vertegenwoordigen. Het bij die klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping van dat product en over de aanmerkelijke schade die daardoor op korte termijn dreigt, werd voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

2.   Partijen bij de procedure

(3)

De Commissie heeft de klager, andere bekende producenten in de Gemeenschap, de haar bekende betrokken producenten-exporteurs, importeurs, leveranciers en gebruikers, alsmede hun verenigingen, en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(4)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(5)

Om de producenten-exporteurs in de VRC in staat te stellen desgewenst een verzoek om een behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) of een individuele behandeling (IB) in te dienen, heeft de Commissie de haar bekende betrokken producenten-exporteurs en alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijnen hadden gemeld, de desbetreffende formulieren toegezonden. Tien (groepen van) ondernemingen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een BMO of, indien uit het onderzoek zou blijken dat zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen, om een IB.

(6)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs, importeurs en communautaire producenten werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor de vaststelling van dumping en schade gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze samen te stellen —, werd aan alle producenten-exporteurs, importeurs en communautaire producenten gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak (1 juli 2007-30 juni 2008).

(7)

Na beoordeling van de verstrekte informatie werd, gezien het grote aantal producenten-exporteurs en communautaire producenten dat zich bereid verklaarde mee te werken, besloten voor deze beide groepen producenten een steekproef samen te stellen. Omdat slechts een beperkt aantal importeurs bereid was medewerking te verlenen, werd besloten dat voor de niet-verbonden importeurs niet te doen.

(8)

De Commissie heeft vragenlijsten gezonden naar de in de steekproeven opgenomen producenten-exporteurs en communautaire producenten, naar de importeurs en naar alle haar bekende gebruikers en verenigingen van gebruikers. Er werden volledig ingevulde vragenlijsten ontvangen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC, van alle in de steekproef opgenomen communautaire producenten, behalve van één onderneming die slechts gedeeltelijke informatie verstrekte, van zes importeurs en van vijf gebruikers.

(9)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de (dreigende) schade als gevolg hiervan en het belang van de Gemeenschap nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

 

producenten-exporteurs in de VRC

Yan Link Steel Group (Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd en Daye Special Steel Co. Ltd),

Hengyang Valin Group (Hengyang Valin Steel Tube Co. Ltd en Hengyang Valin MPM Co. Ltd),

Shandong Luxing Steel Pipe Co. Ltd;

 

communautaire producenten

Vallourec & Mannesmann France, Boulogne-Billancourt, Frankrijk,

Vallourec & Mannesmann Germany GmbH, Düsseldorf, Duitsland,

Tenaris-Dalmine SpA, Dalmine, Italië,

ArcelorMittal Tubular Products Ostrava, Ostrava, Tsjechië,

ArcelorMittal Tubular Products Roman SA, Roman, Roemenië,

Tubos Reunidos SA, Amurrio, Spanje,

Productos Tubulares SA, Valle de Trapaga, Spanje;

 

verbonden handelaar

Almacenes Metalurgicos SA, Barcelona, Spanje;

 

niet-verbonden handelaren

Jan van Meever bv, Meerkerk, Nederland,

Comercial de Tubos SA, Alcalá de Henares, Spanje;

 

communautaire gebruiker

Erne Fittings GmbH, Schlins, Oostenrijk.

(10)

Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor producenten-exporteurs in de VRC waaraan geen BMO kon worden verleend, gebruik moest worden gemaakt van gegevens over een referentieland, vond een controlebezoek plaats bij onderstaande onderneming:

Vallourec & Mannesmann Tubes, Houston, Texas, Verenigde Staten.

3.   Steekproeven

(11)

De Commissie stelde overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een steekproef van de producenten-exporteurs samen op basis van de grootste representatieve exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. Deze steekproef bestaat uit vier (groepen van) ondernemingen, die samen 70 % van de door de medewerkende partijen uit de VRC naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid vertegenwoordigen. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de betrokken partijen, die geen bezwaar maakten.

(12)

De Commissie stelde overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een steekproef van de communautaire producenten samen op basis van de grootste representatieve productiehoeveelheid van het soortgelijke product in de Gemeenschap die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. De steekproef bestond uit 5 groepen (in totaal 9 ondernemingen), die samen 62 % van de totale productie in de Gemeenschap vertegenwoordigen. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de medewerkende producenten, die geen bezwaar tegen de steekproef maakten. Omdat het aantal medewerkende communautaire importeurs beperkt was, werd besloten dat in hun geval geen steekproeftechnieken nodig waren.

4.   Onderzoektijdvak

(13)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 („het OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 2005 tot het eind van het onderzoektijdvak (de beoordelingsperiode).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(14)

Bij het betrokken product gaat het om bepaalde buizen en pijpen, van ijzer of van staal, met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een koolstofequivalent (carbon equivalent value, CEV) van niet meer dan 0,86 volgens de formule en chemische analyse van het Internationaal Instituut voor Lastechniek (3), van oorsprong uit de Volksrepubliek China (het betrokken product). In het bericht van inleiding (zie overweging 1) werd aangegeven dat het betrokken product gewoonlijk wordt aangegeven onder de GN-codes ex 7304 11 00, ex 7304 19 10, ex 7304 19 30, ex 7304 22 00, ex 7304 23 00, ex 7304 24 00, ex 7304 29 10, ex 7304 29 30, ex 7304 31 80, ex 7304 39 58, ex 7304 39 92, ex 7304 39 93, ex 7304 51 89, ex 7304 59 92 en ex 7304 59 93, en dat deze codes slechts ter informatie werden vermeld. Bij het onderzoek werd evenwel vastgesteld dat drie van deze GN-codes, ex 7304 11 00, ex 7304 22 00 en ex 7304 24 00, geen betrekking hadden op het betrokken product, en dat vijf andere GN-codes ontbreken: ex 7304 31 20, ex 7304 39 10, ex 7304 39 52, ex 7304 51 81 en ex 7304 59 10.

(15)

Het betrokken product wordt voor allerlei toepassingen gebruikt: voor de machinebouw, waaronder de automobielbouw, als stutten in de bouwnijverheid, voor de stroomopwekking als ketelbuizen, voor de oliewinning als boorpijpen, exploitatiebuizen en bekledingsbuizen (oil country tubular goods, OCTG), en verder als line pipes voor het transport van vloeistoffen of gassen.

(16)

NBP worden in zeer uiteenlopende vormen aan de gebruikers geleverd. Ze kunnen bijvoorbeeld zijn gegalvaniseerd, voorzien zijn van schroefdraad, geen warmtebehandeling hebben ondergaan, speciale uiteinden hebben of op maat zijn gezaagd. Er zijn tal van parameters die de eigenschappen van een buis bepalen, zodat de meeste NBP op bestelling van de afnemer worden vervaardigd. Gewoonlijk worden NBP aan elkaar gelast. In speciale gevallen kunnen zij door schroefdraad met elkaar zijn verbonden of als losse buis worden gebruikt, maar zij zijn altijd lasbaar.

(17)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product weliswaar voor verschillende toepassingen worden gebruikt, maar dat zij desondanks dezelfde fysische, chemische en technische basiskenmerken hebben. Daarom worden zij als één enkel product beschouwd.

(18)

Een Chinese producentenvereniging voerde aan dat OCTG-buizen en -pijpen niet onder de definitie van het betrokken product mogen worden opgenomen omdat zij een afwijkend gebruik en afwijkende specificaties en kenmerken hebben en niet kunnen worden verwisseld met andere buizen en pijpen, terwijl de uitvoer ervan uit de VRC naar de Europese Unie beperkt is. Uit het onderzoek bleek evenwel onder meer dat de chemische eigenschappen van OCTG-buizen en -pijpen vergelijkbaar zijn met die van andere NBP-soorten, omdat zij onder de CEV-drempel van 0,86 vallen. Zij hebben bovendien andere basiskenmerken gemeen met de overige NBP-soorten, zoals de uitwendige diameter en de wanddikte. Ten aanzien van het eindgebruik van OCTG-buizen en -pijpen werd vastgesteld dat sommige van deze buizen en pijpen uitwisselbaar zijn met andere niet-gelegeerde stalen buizen. Omdat OCTG-buizen en -pijpen dezelfde wezenlijke kenmerken hebben als andere NBP en zij tot op zekere hoogte uitwisselbaar zijn, werd voorlopig geconcludeerd dat er geen redenen waren deze soort buizen en pijpen van de definitie van het product uit te sluiten.

2.   Soortgelijk product

(19)

Vastgesteld werd dat het betrokken product, de naadloze buizen en pijpen die in de VRC werden geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt werden verkocht, en de naadloze buizen en pijpen die in het voorlopige referentieland, de Verenigde Staten, werden geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt werden verkocht dezelfde fysische, chemische en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt als die welke door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap werden geproduceerd en daar ook werden verkocht. Deze producten worden daarom voorlopig beschouwd als soortgelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(20)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit de VRC de normale waarde voor producenten die aan de criteria van lid 7, onder c), van dat artikel voldoen, overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel vastgesteld.

(21)

Gemakshalve worden deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

1.

besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis;

2.

de boekhouding wordt door een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende standaarden gecontroleerd en bestrijkt alle terreinen;

3.

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4.

faillissements- en eigendomswetten verschaffen juridische zekerheid en stabiliteit;

5.

munteenheden worden tegen de marktkoers omgerekend.

(22)

Drie Chinese producenten-exporteurs hebben in het kader van dit onderzoek om een BMO overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening verzocht en binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier ingevuld:

Yan Link Steel Group (Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd en Daye Special Steel Co. Ltd),

Hengyang Valin Group (Hengyang Valin Steel Tube Co. Ltd en Hengyang Valin MPM Co. Ltd),

Shandong Luxing Steel Pipe Co. Ltd

(23)

Voor deze medewerkende producenten-exporteurs heeft de Commissie alle gegevens verzameld die zij nodig achtte, en heeft zij de in het aanvraagformulier voor een BMO verstrekte gegevens, voor zover dat noodzakelijk werd geacht, ter plaatse gecontroleerd.

(24)

Uit het onderzoek bleek dat geen van de drie Chinese ondernemingsgroepen in aanmerking kwam voor een BMO, omdat zij geen van allen aan alle in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening genoemde criteria voldeden, en wel om de volgende redenen.

(25)

Geen van de drie (groepen van) ondernemingen kon aantonen dat zij voldeed aan criterium 3, want er werden verstoringen van betekenis vastgesteld die nog voortvloeiden uit het vroegere systeem zonder markteconomie; zo genoten alle drie (groepen van) ondernemingen een preferentiële fiscale behandeling en verwierven twee (groepen van) ondernemingen activa onder de marktwaarde. Na de mededeling van de bevindingen ten aanzien van de BMO voerden twee (groepen van) ondernemingen aan dat het feit dat zij speciale belastingvoordelen genoten niet in strijd kon zijn met criterium 3, omdat ook in markteconomieën belastingverminderingen zouden worden toegepast. De ondernemingen ontvingen op verschillende manieren een preferentiële fiscale behandeling: zij hadden vrijstelling van de plaatselijke inkomstenbelasting en genoten ook een tijdelijke belastingvrijstelling via het zgn. „2 jaar vrij, 3 jaar half”-systeem, waarop ondernemingen met buitenlandse investeringen en joint ventures van Chinese en buitenlandse ondernemingen aanspraak kunnen maken. Alles bij elkaar gaven deze preferentiële fiscale regelingen de ondernemingen een aanzienlijk voordeel, dat waarschijnlijk een belangrijk effect had op de kosten en de prijzen in het OT. De derde onderneming (groep van ondernemingen) voerde aan dat haar (zijn) belastingvoordeel sinds 1 januari 2008 niet meer van kracht is en dat het daarbij ging om een eenmalige belastingverlagingsregeling die geen gevolgen kon hebben voor de kosten van de onderneming in de volgende jaren, en dat de belastingvrijstelling bovendien zeer gering was. Deze groep van ondernemingen ontving namelijk in 2006 en 2007 (dus in het OT) belastingvrijstelling voor in de VRC gekochte machines. Dit voordeel kan niet als onbeduidend worden aangemerkt, zodat de conclusie luidt dat dit duidelijk een belangrijk effect had op de kosten en de prijzen in het OT.

(26)

Voorts voldeden twee (groepen van) ondernemingen niet aan criterium 2 inzake de boekhouding, aangezien een van hen te ontvangen en te betalen rekeningen tegen elkaar bleek weg te strepen, terwijl de andere geen volledige jaarrekening had en het beginsel van boeking op transactiebasis niet consequent toepaste. Na de mededeling van de bevindingen ten aanzien van de BMO voerde één onderneming aan dat zij de internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS) niet hoefde toe te passen omdat de onderneming maar klein is, niet aan de beurs genoteerd staat en in een plattelandsgebied gelegen is. Dit argument moet evenwel van de hand worden gewezen omdat de vastgestelde inbreuken zeer ernstig waren: de gecontroleerde rekeningen waren op belangrijke punten niet volledig en het beginsel van boeking op transactiebasis werd niet toegepast. Deze vrij fundamentele boekhoudbeginselen moeten in acht worden genomen ongeacht de rechtsvorm van de onderneming, haar omvang en haar plaats van vestiging. De andere groep van ondernemingen voerde aan dat de accountant ervoor had gezorgd dat de balans in de gecontroleerde jaarrekening in overeenstemming met de IAS was en de al tegen elkaar weggestreepte rekeningen weer als te ontvangen en te betalen posten had geherclassificeerd. Dit argument werd pas na de mededeling van feiten en overwegingen aangevoerd en met name na het controlebezoek, zodat het niet kan worden gecontroleerd. Bovendien ontkent de groep van ondernemingen de wegstreeppraktijken niet, terwijl die op zich al in strijd met de IAS zijn. Het argument wordt bijgevolg verworpen.

(27)

Bovendien hebben twee groepen van ondernemingen niet aangetoond dat besluiten over hun kosten en inputs in reactie op marktsignalen en zonder staatsinmenging van betekenis worden genomen, zodat ook niet is aangetoond dat aan criterium 1 is voldaan. Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde één onderneming dat de redenen om te stellen dat niet aan dit criterium is voldaan, niet zouden zijn gebaseerd op objectief bewijsmateriaal omdat de onderneming vrij is in haar verkoop- en prijsbesluiten, ook al werd in de gecontroleerde jaarrekening een bepaling gevonden over een prijsbeleid tussen verbonden partijen. De onderneming voerde aan dat het hierbij niet om een beperking ging, maar veeleer om een publicatievereiste voor de accountant wanneer hij transacties tussen „verbonden partijen” controleert. Deze verklaring is evenwel geen toereikende uitleg voor een uitdrukkelijke bepaling in de gecontroleerde jaarrekening dat „wanneer de prijs door de staatswarendienst wordt bepaald, de door deze dienst vastgestelde prijs prevaleert”. Het argument wordt derhalve afgewezen. De andere onderneming voerde aan dat de staat weliswaar meerderheidsaandeelhouder is, maar dat zij hoofdzakelijk gecontroleerd wordt door een particuliere onderneming en dat er geen sprake is van inmenging door de staat. De onderneming verschafte evenwel geen nieuwe argumenten om verandering te brengen in de conclusie dat gezien de feitelijke samenstelling van de directie, waarbij de meeste directeuren staatsondernemingen vertegenwoordigden, inmenging van de staat niet kan worden uitgesloten en dat de onderneming niet heeft aangetoond dat besluiten zonder staatsinmenging van betekenis worden genomen, zodat niet aan dit criterium wordt voldaan. Verder wordt erop gewezen dat de onderneming niet was ingegaan op een in de mededeling van de bevindingen ten aanzien van de BMO voor deze groep van ondernemingen genoemd voorbeeld van een besluit dat niet als reactie op marktsignalen was genomen, maar waarbij mogelijk wel sprake was van een overmatige staatsinmenging (gratis huur van landgebruiksrecht).

2.   Individuele behandeling (IB)

(28)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet voor landen waarop die bepaling van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht worden vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

(29)

Alle drie Chinese (groepen van) ondernemingen die een BMO vroegen, verzochten ook om een IB voor het geval hen geen BMO zou worden toegekend.

(30)

Aan de hand van de beschikbare gegevens werd vastgesteld dat twee van de drie (groepen van) ondernemingen hadden aangetoond dat zij voldeden aan alle in artikel 9, lid 5, van de basisverordening genoemde eisen voor een IB.

(31)

Het merendeel van de aandelen van de derde (groep van) ondernemingen is eigendom van de staat. Omdat de staat meerderheidsaandeelhouder is en een aanmerkelijke invloed op de Chinese staalindustrie heeft, valt een eventuele ontwijking van maatregelen bovendien niet uit te sluiten.

(32)

Daarom luidde de conclusie dat alleen aan de volgende twee exporteurs een IB kon worden toegekend:

Hubei Xinyegang Steel Co.,

Shandong Luxing Steel Pipe Co. Ltd

3.   Normale waarde

3.1.   Referentieland

(33)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening werd de normale waarde voor ondernemingen waaraan geen BMO kon worden toegekend, vastgesteld op grond van de prijzen of berekende waarde in een referentieland.

(34)

In het bericht van inleiding meldde de Commissie voornemens te zijn om de Verenigde Staten als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC te gebruiken en werd belanghebbenden verzocht hun reacties mede te delen.

(35)

Eén belanghebbende reageerde op de keuze van het referentieland en stelde dat Oekraïne of India beter geschikt zouden zijn om een normale waarde vast te stellen.

(36)

Oekraïne zou geschikter zijn omdat er in dat land niet alleen sprake is van een vrije marktwerking, maar ook omdat het productieproces en de toegang tot de grondstoffen er vergelijkbaar zouden zijn met de situatie in de VRC. Opgemerkt zij dat sinds 30 juni 2006 antidumpingrechten van 12,3 tot 25,7 % zijn ingesteld op NBP van oorsprong uit Oekraïne. Hoewel er verscheidene producenten op de Oekraïense markt zijn, wijst het feit dat er in 2006 dumping werd vastgesteld op mogelijk verstoorde marktomstandigheden, zodat de binnenlandse prijzen en kosten in Oekraïne een bedenkelijke basis lijken. In ieder geval was er geen Oekraïense producent die aan het onderzoek wilde meewerken.

(37)

Dezelfde belanghebbende noemde ook India als alternatief voor de Verenigde Staten en gaf de naam van een Indiase producent van het soortgelijke product. Deze producent wilde evenwel geen medewerking verlenen. Omdat Indiase producenten geen medewerking aanboden, kan India niet als referentieland worden gekozen.

(38)

Bovendien duiden de omvang van de Amerikaanse markt, het aantal producenten in dat land en de omvangrijke invoer erop dat de Amerikaanse markt concurrerend is; daarom zijn de Verenigde Staten voorlopig als geschiktste referentieland geselecteerd. Zoals in overweging 10 al is aangegeven, heeft één Amerikaanse producent zijn medewerking aan het onderzoek verleend en alle noodzakelijke gegevens verschaft. Een andere producent in de Verenigde Staten verstrekte onvolledige informatie, die in het algemeen een bevestiging inhield van de door de medewerkende Amerikaanse producent gegeven inlichtingen.

3.2.   Vaststelling van de normale waarde

(39)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor de producenten-exporteurs waaraan geen BMO was toegekend, volgens onderstaande methoden vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens van de producent in het referentieland.

(40)

In overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de basisverordening stelde de Commissie eerst voor de producent in het referentieland vast of zijn totale binnenlandse verkoop van het product in kwestie gedurende het OT representatief was, d.w.z. of de totale omvang van die verkopen ten minste 5 % bedroeg van de Chinese uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap.

(41)

Voor elke door de Amerikaanse producent op de binnenlandse markt verkochte soort van het product in kwestie waarvan werd vastgesteld dat het rechtstreeks vergelijkbaar was met de soort van het betrokken product die naar de Gemeenschap werd uitgevoerd, werd vervolgens vastgesteld of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer in het OT van die soort aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt een hoeveelheid was verkocht die 5 % of meer bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die door Chinese producenten naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

(42)

Daarna heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke in representatieve hoeveelheden verkochte soort van het betrokken product overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening kon worden beschouwd als verkoop in het kader van een normale handelstransactie. Hiertoe werd voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het OT vastgesteld.

(43)

Wanneer meer dan 80 % van de totale verkoop van een productsoort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Deze prijs werd berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die soort in het OT, ongeacht of die verkopen winstgevend waren.

(44)

Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van alleen de winstgevende verkopen van die soort.

4.   Uitvoerprijs

(45)

In alle gevallen werd het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap uitgevoerd, en daarom werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

5.   Vergelijking

(46)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken op basis van de prijs af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en nauwkeurig bleken te zijn en met bewijsmateriaal waren gestaafd. Er werd een correctie toegestaan voor vervoer over zee en verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, inspectiekosten, commissies en bankkosten.

(47)

Wanneer er fysieke verschillen waren tussen het door de ondernemingen in het referentieland in het binnenland verkochte product in kwestie en het naar de Gemeenschap uitgevoerde betrokken product, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a), van de basisverordening een correctie toegepast. Deze komt overeen met een redelijke schatting van de marktwaarde van het verschil.

6.   Dumpingmarges

(48)

De voorlopige dumpingmarges werden uitgedrukt in een percentage van de cif-prijs grens Gemeenschap, vóór inklaring.

(49)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs waaraan een IB kon worden toegekend, werden overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening individuele dumpingmarges vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(50)

De dumpingmarge voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen waaraan geen BMO of IB werd toegekend en voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen werd berekend als het gemiddelde van de vier in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(51)

Omdat de mate van medewerking aan het onderzoek laag werd geacht — de medewerkende ondernemingen namen ongeveer 40 % van alle invoer uit de VRC tijdens het OT voor hun rekening —, werd voor de niet-medewerkende ondernemingen de dumpingmarge voor het gehele land berekend aan de hand van de hoogste dumpingmarge die werd vastgesteld voor representatieve soorten van één medewerkende producent waaraan geen BMO of IB was toegekend.

(52)

Op basis hiervan zijn de voorlopige dumpingmarges als volgt:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd

38 %

Shandong Luxing Steel Pipe Co. Ltd

47 %

Andere medewerkende ondernemingen

35 %

Overige

51 %

D.   SCHADE

1.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(53)

In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door 23 ondernemingen. Hun productie wordt daarom geacht de communautaire productie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening te vormen.

(54)

Van deze 23 producenten verklaarden er 15, waarvan het merendeel lid is van de klagende vereniging (ESTA), binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn belangstelling te hebben voor medewerking aan de procedure, en zij werkten inderdaad mee aan het onderzoek. Vastgesteld werd dat deze 15 producenten een groot deel, in dit geval meer dan 90 %, van de totale communautaire productie van het soortgelijke product voor hun rekening namen. Zij vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en zullen hierna als „de bedrijfstak van de Gemeenschap” worden aangeduid. De overige communautaire producenten worden hierna als „overige communautaire producenten” aangeduid. Zij hebben de klacht niet actief gesteund, maar verzetten zich er ook niet tegen.

(55)

Zoals in overweging 12 is vermeld, werd een steekproef van vijf producenten geselecteerd, die 62 % van de totale communautaire productie vertegenwoordigen. Omdat het bij deze producenten om groepen van ondernemingen ging, bestond de steekproef in totaal uit 9 afzonderlijke ondernemingen.

2.   Verbruik in de Gemeenschap

(56)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Europese Unie, van gegevens van Eurostat over de omvang van de invoer op de communautaire markt en, wat de overige communautaire producenten betreft, van door de klager gemaakte schattingen.

(57)

De communautaire markt voor het betrokken product en het soortgelijke product nam tussen 2005 en het eind van het OT met ongeveer 24 % toe. De stijging was het grootst tussen 2006 en 2007, toen het verbruik met 17 procentpunten toenam.

 

2005

2006

2007

OT

Totaal verbruik in de Europese Gemeenschap (t)

2 565 285

2 706 560

3 150 729

3 172 866

Index (2005 = 100)

100

106

123

124

(58)

In dit verband moet worden opgemerkt dat de communautaire markt voor het betrokken product uit de volgende hoofdmarktsegmenten bestaat: machinebouw en bouwnijverheid (ongeveer 60 %), stroomopwekking (ongeveer 10 %), OCTG (ongeveer 8 %) en line pipes (ongeveer 8 %). Het betrokken product wordt derhalve vooral in de machinebouw en de bouwnijverheid gebruikt en deze sectoren zijn in 2007 sterk gegroeid.

3.   Invoer uit het betrokken land

a)   Volume van de betrokken invoer

(59)

In de beoordelingsperiode steeg het volume van de invoer van het betrokken product uit de VRC in de Gemeenschap spectaculair. De invoer in de Europese Unie is sedert 2005 meer dan vertwintigvoudigd.

Invoer

2005

2006

2007

OT

VRC (t)

26 396

136 850

470 413

542 840

Index (2005 = 100)

100

518

1 782

2 057

(60)

Een uitsplitsing van de invoer uit de VRC naar marktsegment laat zien dat die invoer vooral de segmenten machinebouw en bouwnijverheid (ongeveer 65 %) en line pipes (ongeveer 15 %) betreft, terwijl de segmenten OCTG en stroomopwekking minder dan 5 % uitmaken.

b)   Marktaandeel van de betrokken invoer

(61)

Het marktaandeel van de VRC, dat in 2005 1 % bedroeg, nam in de beoordelingsperiode toe met bijna 16 procentpunten. Het steeg tussen 2005 en 2006 met 4 procentpunten, tussen 2006 en 2007 met 10 procentpunten en tijdens het OT met nog eens 2 procentpunten.

Marktaandeel

2005

2006

2007

OT

VRC

1,0 %

5,1 %

14,9 %

17,1 %

(62)

Het marktaandeel van de invoer uit de VRC is evenwel niet gelijkelijk over de verschillende segmenten van de communautaire markt verdeeld. In het OT was het marktaandeel van deze invoer bij line pipes ongeveer 38 %, bij de machinebouw en de bouwnijverheid 19 %, bij de OCTG 9 % en bij de stroomopwekking ongeveer 7 %.

c)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(63)

De gemiddelde invoerprijs van het betrokken product van oorsprong uit de VRC daalde tussen 2005 en 2007 sterk, met 9 %, en steeg vervolgens van 2007 tot het eind van het OT met 2 procentpunten. Over de gehele periode, van 2005 tot het eind van het OT, daalde de gemiddelde invoerprijs van het betrokken product van oorsprong uit de VRC 7 %.

Prijzen per eenheid

2005

2006

2007

OT

VRC (EUR/t)

766,48

699,90

699,10

715,09

Index (2005 = 100)

100

91

91

93

ii)   Prijsonderbieding

(64)

Voor elke productsoort werd een prijsvergelijking gemaakt tussen de verkoopprijzen van de Chinese producenten-exporteurs en de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap. Daartoe werden de prijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap niet-verbonden afnemers in rekening bracht, vergeleken met de prijzen van de medewerkende producenten-exporteurs in het betrokken land. Waar nodig werden correcties gemaakt voor verschillen in handelsstadium en kosten na de invoer.

(65)

Voor de berekening van de prijsonderbieding werd gebruikgemaakt van volledige en controleerbare informatie voor het OT, die afkomstig was van alle in de steekproef opgenomen medewerkende communautaire producenten. De vergelijking toonde aan dat de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, tijdens het OT 24 % bedroeg.

4.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(66)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren. Onderstaande gegevens hebben betrekking op de gehele bedrijfstak van de Gemeenschap voor zover het de verkoop en het marktaandeel betreft, en op de in de steekproef opgenomen ondernemingen voor alle andere indicatoren. De gegevens voor drie in de steekproef opgenomen ondernemingen werden buiten beschouwing gelaten omdat: i) één onderneming maakte tot mei 2007 deel uit van een groot staalconcern en ging toen verder als spin-offbedrijf, wat betekent dat de informatie van voor en die van na die tijd niet vergelijkbaar zijn, ii) de door een andere onderneming verstrekte gegevens niet voldoende gedetailleerd waren, en iii) één onderneming geen reële cijfers voor 2008 kon verschaffen en evenmin een prognose voor 2009. Om samenhangende informatie voor de analyse van de schade-indicatoren en van de dreigende schade te verkrijgen, moest de derde onderneming ook bij de analyse van de schade-indicatoren buiten beschouwing worden gelaten. Gezien het vrij geringe gewicht van deze drie ondernemingen in de steekproef heeft deze uitsluiting geen enkel gevolg voor het algemene beeld dat uit de indicatoren naar voren komt.

a)   Productie

(67)

De productie van de in de steekproef opgenomen producenten lag in 2005 op 2 000 000 t en bereikte in 2007 dankzij een grotere vraag (zie overweging 57) een piek van meer dan 2 200 000 t, waarna zij in het OT weer daalde.

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Productie (t)

2 022 596

2 197 964

2 213 956

2 158 096

Index (2005 = 100)

100

109

109

107

b)   Capaciteit en bezettingsgraad

(68)

De productiecapaciteit werd vastgesteld op basis van de theoretische capaciteit van de productie-eenheden van de in de steekproef opgenomen producenten, waarbij rekening werd gehouden met productieonderbrekingen en met het feit dat in bepaalde gevallen een deel van de capaciteit voor andere op dezelfde productielijnen vervaardigde producten was gebruikt.

(69)

De productiecapaciteit van de in de steekproef opgenomen producenten bleef gedurende de gehele beoordelingsperiode stabiel, ongeveer 2 400 000 t.

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Productiecapaciteit (t)

2 451 187

2 469 365

2 446 462

2 398 283

Index (2005 = 100)

100

101

100

98

Bezettingsgraad

83 %

89 %

90 %

90 %

Index (2005 = 100)

100

108

110

109

(70)

De bezettingsgraad was in 2005 83 %, en steeg in de rest van de beoordelingsperiode tot ongeveer 90 %. Dit komt overeen met de in overweging 67 beschreven ontwikkeling van het productievolume. Over de gehele periode steeg de bezettingsgraad met slechts 7 procentpunten, een kleine stijging wanneer men die vergelijkt met de aanzienlijke toename van het verbruik (zie overweging 57).

(71)

Het is evenwel belangrijk erop te wijzen dat de productiecapaciteit van de in de steekproef opgenomen producenten hoog was dankzij het grote verbruik. De mogelijkheid een hoge bezettingsgraad te bereiken, wordt gezien als een belangrijke factor voor een bevredigende winstgevendheid voor het soortgelijke product. De situatie tijdens de beoordelingsperiode verschilt bijvoorbeeld duidelijk van de situatie tussen 2002 en 2004, toen de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap door de druk als gevolg van de invoer met dumping van oorsprong uit onder meer Kroatië, Rusland en Oekraïne slechts 66 tot 75 % bedroeg, en de bedrijfstak van de Gemeenschap verliezen in de orde van 5 tot 10 % leed.

c)   Voorraad

(72)

De eindvoorraad bij de in de steekproef opgenomen producenten nam in 2006 met 16 % toe, maar daalde vervolgens in 2007 met 3 procentpunten en in het OT met nog eens 1 procentpunt. Hierbij zij opgemerkt dat in verreweg de meeste gevallen op bestelling wordt geproduceerd. Daarom wordt het belang van deze indicator voor de analyse van de schade beperkt geacht.

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Eindvoorraad (t)

142 303

165 070

160 668

159 924

Index (2005 = 100)

100

116

113

112

d)   Verkoopvolume

(73)

Het volume van de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap van zijn eigen productie aan niet-verbonden afnemers op de communautaire markt bedroeg tijdens het OT ongeveer 2 000 000 t, 14 % meer dan in 2005. Deze stijging is te danken aan de grote toename van het verbruik, beschreven in overweging 56; overigens kwam slechts een deel van het positieve effect van die toename ten goede aan de bedrijfstak van de Gemeenschap.

Bedrijfstak van de Gemeenschap

2005

2006

2007

OT

Verkoop in Europese Gemeenschap (t)

1 766 197

1 907 126

2 061 033

2 017 525

Index (2005 = 100)

100

108

117

114

(74)

De invoer uit de VRC en de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap concurreren vooral in de volgende marktsegmenten met elkaar: machinebouw, bouwnijverheid en line pipes: 65 % van de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap en ongeveer 80 % van de invoer uit China is voor deze marktsegmenten bestemd.

e)   Marktaandeel

(75)

Gedurende de beoordelingsperiode verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap 5 procentpunten van zijn marktaandeel; dit liep terug van 69 % in 2005 tot 64 % in het OT. Dit verlies van marktaandeel geeft aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de zeer sterk toegenomen invoer uit de VRC slechts gedeeltelijk van de aanzienlijke toename van het verbruik kon profiteren. Het marktaandeel van de invoer uit de VRC steeg in die periode immers van 1 % tot 17,1 % (zie overweging 61).

 

2005

2006

2007

OT

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

68,8 %

70,5 %

65,4 %

63,6 %

Index (2005 = 100)

100

102

95

92

f)   Groei

(76)

Terwijl het verbruik in de Gemeenschap tussen 2005 en het eind van het OT met 24 % steeg, nam het volume van de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt met slechts 14 % toe en nam het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 5 procentpunten af. Daarentegen vertwintigvoudigde het volume van de invoer uit China in die periode, terwijl het marktaandeel van deze invoer met 16 procentpunten toenam. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon dus weliswaar enige groei optekenen, maar kon zeker niet ten volle profiteren van de aanzienlijk grotere vraag op de markt, terwijl de invoer uit China daar meer dan evenredig van profiteerde.

g)   Werkgelegenheid

(77)

De werkgelegenheid bij de in de steekproef opgenomen producenten nam tussen 2005 en 2007 geleidelijk toe met 6 %. Tussen 2007 en het eind van het OT nam de werkgelegenheid met 6 procentpunten af. Over de gehele beoordelingsperiode bleef de werkgelegenheid bij de in de steekproef opgenomen producenten stabiel op ongeveer 9 100 werknemers. Dit wijst erop dat de in de steekproef opgenomen producenten efficiënter zijn gaan werken, aangezien het productievolume in dezelfde periode met 7 % toenam (zie overweging 67).

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Aantal werknemers

9 119

9 444

9 644

9 151

Index (2005 = 100)

100

104

106

100

h)   Productiviteit

(78)

De productiviteit, gemeten als de output (ton) per werknemer per jaar, bij de in de steekproef opgenomen producenten is in de beoordelingsperiode voortdurend gestegen en was aan het eind van het OT 7 % hoger dan in 2005. Dit is in overeenstemming met het feit dat de werkgelegenheid in de beoordelingsperiode stabiel bleef, terwijl de productie met 7 % toenam.

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Productiviteit (t per werknemer)

369

387

386

395

Index (2005 = 100)

100

105

105

107

i)   Lonen

(79)

Het gemiddelde loon per werknemer steeg tussen 2005 en 2006 met 7 % en tussen 2006 en 2007 met nog eens 8 %, waarna het tussen 2007 en het eind van het OT vrijwel gelijk bleef. Over de gehele beoordelingsperiode stegen de gemiddelde loonkosten per werknemer met 16 %. De stijging van de gemiddelde loonkosten is deels te wijten aan het feit dat tegenover een personeelsvermindering bij communautaire producenten met relatief lage gemiddelde lonen een personeelsstijging bij communautaire producenten met relatief hoge gemiddelde lonen stond. Omdat de gemiddelde loonstijging deels werd gecompenseerd door een aanzienlijke productiviteitsstijging, was het totale effect op de arbeidskosten niet zeer significant.

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (EUR)

46 527

49 968

53 704

54 030

Index (2005 = 100)

100

107

115

116

j)   Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen

(80)

De verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten stegen tussen 2005 en 2007 met 21 %, waarna ze in het OT stabiel bleven. Dat zij tegelijk met de toename van het verkoopvolume stegen, komt omdat de kosten in die periode ook stegen. Het lukte de communautaire producenten deze kostenstijging door te berekenen in hun verkoopprijzen. Daarom begon de toenemende druk van de Chinese producten pas tijdens het OT eerste duidelijke effecten op de verkoopprijzen te hebben: de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleven toen gelijk ondanks een toename van de kosten met 4 procentpunten.

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Eenheidsprijs EG-markt (EUR/t)

983

1 047

1 188

1 192

Index (2005 = 100)

100

106

121

121

(81)

Zoals onderstaande tabel laat zien, was de kostenstijging vooral te wijten aan een stijging van de grondstofprijzen. De bedrijfstak van de Gemeenschap bleek de stijging van de arbeidskosten en de andere algemene kosten namelijk zeer goed binnen de perken te kunnen houden. De stijging van de grondstofprijzen kon daarentegen alleen worden gecompenseerd door een overeenkomstige stijging van de verkoopprijzen en dit werd steeds moeilijker naarmate de beoordelingsperiode voortschreed.

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Totale kosten per ton

863

863

974

1 007

Index (2005 = 100)

100

100

113

117

Grondstofkosten

498

532

603

622

Index (2005 = 100)

100

107

121

125

k)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(82)

De winstgevendheid van de verkoop van het soortgelijke product door de in de steekproef opgenomen producenten, uitgedrukt in procenten van de nettoverkopen, steeg van 12,1 % in 2005 tot 17,9 % in 2007. Vervolgens daalde de winstgevendheid in het OT tot 15,4 %. De winstgevendheid is derhalve tussen 2005 en het einde van het OT met 3 procentpunten toegenomen.

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Winstgevendheid van de verkoop in de Europese Gemeenschap aan niet-verbonden ondernemingen (% van nettoverkoop)

12,1 %

17,3 %

17,9 %

15,4 %

Index (2005 = 100)

100

143

147

127

Rendement van investeringen (winst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

47,1 %

85,1 %

79,2 %

51,7 %

Index (2005 = 100)

100

181

168

110

(83)

Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep grotendeels gelijk met de ontwikkeling van de winstgevendheid. Het steeg van 47 % in 2005 tot 85 % in 2006. In 2007 daalde het tot 79 % en in het OT daalde het verder tot 52 %. Over de gehele beoordelingsperiode nam het rendement van investeringen met 4,6 procentpunten toe.

l)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(84)

De nettokasstroom uit ondernemingsactiviteiten bedroeg in 2005 bijna 367 miljoen EUR. Deze steeg tot ongeveer 684 miljoen EUR in 2006 en tot 1 miljard EUR in 2007, waarna hij in het OT daalde tot ongeveer 630 miljoen EUR. Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap moeilijkheden ondervond bij het aantrekken van kapitaal.

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Kasstroom (EUR)

367 215 052

684 541 347

1 034 223 612

634 658 147

Index (2005 = 100)

100

186

282

173

m)   Investeringen

(85)

De jaarlijkse investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de productie van het soortgelijke product stegen tussen 2005 en 2006 met 83 % en tussen 2006 en 2007 met nog eens 94 procentpunten, waarna in het OT de toename nog maar gering was. De investeringen zijn over de gehele periode van 2005 tot het einde van het OT met circa 185 % toegenomen. De investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap hadden vooral ten doel de productkwaliteit te verbeteren, de bedrijfsefficiëntie te verhogen, nieuwe producten en productieprocessen te ontwikkelen en de arbeidsveiligheid en de milieubescherming te verbeteren. Zij leidden niet tot een uitbreiding van de productiecapaciteit.

Steekproef

2005

2006

2007

OT

Netto-investeringen (EUR)

99 895 036

182 508 624

276 813 902

284 860 412

Index (2005 = 100)

100

183

277

285

(86)

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft in de beoordelingsperiode zeer grote investeringen gedaan. De reden hiervoor was dat er in voorgaande jaren, toen de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap uiterst laag of zelfs negatief was, nauwelijks kon worden geïnvesteerd. Doordat de bedrijfstak van de Gemeenschap lange tijd te lijden had van onder meer invoer met dumping van oorsprong uit Kroatië, Rusland en Oekraïne en het investeringsniveau toen flink moest worden teruggeschroefd (4), was het noodzakelijke investeringspeil onhaalbaar. Het verbeterde winstpeil in de beoordelingsperiode was daarom van wezenlijk belang om de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat te stellen de investeringen te doen die zo lang waren uitgesteld. Er werden geen investeringen gedaan om de productiecapaciteit te verhogen, want men maakte zich in toenemende mate zorgen over de vraag of het nog mogelijk was van de aantrekkende vraag te profiteren terwijl de invoer uit de VRC zeer sterk toenam.

n)   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(87)

Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping uit het betrokken land, is het effect van de werkelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk. In 2006 werden antidumpingmaatregelen ingesteld om de schade veroorzakende dumping die door de invoer uit een aantal andere landen werd veroorzaakt, te neutraliseren. Omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode goede financiële resultaten behaalde, kon hij zeker enigszins herstellen van de vroegere dumping. Aangetoond is evenwel ook dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet ten volle kon profiteren van de buitengewone marktexpansie in de beoordelingsperiode (zie overweging 75), omdat het marktaandeel van de invoer waarop thans maatregelen van toepassing zijn, is overgenomen door laaggeprijsde invoer uit de VRC, die bovendien het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap aantast. Dit had zeker tot gevolg dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich niet volledig kon herstellen en weinig geneigd was te investeren en zijn productiecapaciteit uit te breiden in verband met de groei van de markt. De bedrijfstak van de Gemeenschap is dus niet volledig hersteld van de vroegere dumping en blijft derhalve kwetsbaar voor de schade die kan worden veroorzaakt door de aanwezigheid van grote hoeveelheden met dumping ingevoerde goederen op de communautaire markt.

5.   Conclusie inzake schade

(88)

De gecontroleerde gegevens laten zien dat er sprake is van enige schade. In een sterk groeiende communautaire markt (+ 24 %) zag de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkopen niet in dezelfde mate (+ 14 %) toenemen, zodat zijn marktaandeel daalde van 69 % naar 64 %. Desondanks slaagde hij erin de bezettingsgraad en zijn prijzen op een voldoende hoog peil te houden, zodat zijn winstgevendheid goed bleef (ongeveer 15 % in het OT). De door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade was dus beperkt en leidde niet tot grote economische problemen.

(89)

Er wordt dan ook geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT geen aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden. Men mag evenwel niet uit het oog verliezen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap voordien te kampen had gehad met schade veroorzakende dumping, die in 2006 tot de vaststelling van antidumpingmaatregelen had geleid. Weliswaar slaagde de bedrijfstak van de Gemeenschap erin zich tot op zekere hoogte te herstellen van de geleden schade, maar dit was vooral te danken aan de zeer sterke groei van de markt tussen 2005 en het eind van het OT. Hoewel de schade als gevolg van de dumping vanuit een aantal landen door de vaststelling van antidumpingmaatregelen in 2006 was opgeheven, was tijdens het OT het aandeel van laaggeprijsde producten die op de communautaire markt met dumping werden verkocht toch nog groot; het ging hierbij om invoer uit de VRC. Mochten de marktomstandigheden veranderen, de tijdens de beoordelingsperiode waargenomen groei van de markt ten einde lopen en de groei in zijn tegendeel verkeren, dan wordt de bedrijfstak van de Gemeenschap volledig blootgesteld aan de schadelijke effecten die door deze invoer met dumping kunnen worden veroorzaakt. De conclusie luidt derhalve dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT weliswaar geen aanmerkelijke schade had geleden, maar aan het eind ervan wel kwetsbaar was.

E.   DREIGENDE SCHADE

1.   Waarschijnlijke ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap, van de invoer uit het betrokken land en van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap na het onderzoektijdvak

(90)

Om te kunnen beoordelen of er mogelijk schade dreigt voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, moesten enkele voor de beoordelingsperiode en het OT vastgestelde elementen nader worden geanalyseerd. Deze analyse werd uitgevoerd op basis van de informatie die voor de belangrijke schade-indicatoren voor 2008 en 2009 werden verzameld. Met het oog hierop was in de vragenlijsten informatie gevraagd aan de in de steekproef opgenomen producenten, werd statistische informatie geactualiseerd en werden andere door de partijen aangedragen elementen geanalyseerd. Op grond daarvan werd het volgende vastgesteld.

1.1.   Verbruik in de Gemeenschap

(91)

Het verbruik in de Gemeenschap is tot het eind van het OT toegenomen, maar verwacht wordt dat het tussen het eind van het OT en 2009 aanzienlijk zal afnemen, met ten minste 30 %. Deze schatting is gebaseerd op algemeen beschikbare informatie en wordt ondersteund door gegevens die de klager heeft verstrekt en door prognoses van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(92)

Bovendien heeft de klager informatie per marktsegment verstrekt, waarin voor alle marktsegmenten een omvangrijke daling wordt voorspeld; uitzondering hierop is het OCTG-segment, dat minder sterk wordt beïnvloed door de verder algemene sterke vraaguitval.

1.2.   Invoer uit en marktaandeel van de VRC

(93)

De invoer met dumping uit de VRC is tot het eind van het OT sterk blijven toenemen. De jaarlijkse stijging wordt in ieder geval bevestigd tot eind 2008. Door het afnemend verbruik sinds de laatste maanden van 2008 zal het marktaandeel van de invoer uit de VRC naar verwachting ook in 2009 toenemen.

(94)

Verwacht wordt dat de invoer uit de VRC voornamelijk geconcentreerd blijft op de segmenten machinebouw en bouwnijverheid en line pipes (zie overweging 60).

(95)

Ook al zal het totale volume van de invoer als gevolg van de inzakkende vraag teruglopen — maar deze daling zal waarschijnlijk niet groot zijn —, toch zal het marktaandeel van de invoer uit de VRC toenemen in deze segmenten, waarin zij ook nu al sterk zijn. Vermoedelijk zal de laaggeprijsde invoer zelfs nog aantrekkelijker worden in een markt waar in toenemende mate naar besparingen wordt gezocht.

(96)

Volgens de vooruitzichten zal het marktaandeel van de invoer uit de VRC dan ook toenemen. Afhankelijk van de ontwikkeling van het verbruik zou het marktaandeel van die invoer gezien de agressieve marktstrategie van de laatste jaren (zie de overwegingen 61, 114 en 115) tussen 2008 en 2009 zelfs met enkele procentpunten kunnen toenemen

(97)

Volgens de vereniging van Chinese exporteurs (CISA) is de invoerprijs van het betrokken product na het OT aanzienlijk gestegen.

(98)

De Eurostat-gegevens geven inderdaad een stijging na het OT te zien. In bepaalde gevallen is de stijging zelfs aanzienlijk (33-43 %). Uit het onderzoek is evenwel gebleken dat deze stijging het gevolg is van een algemene, wereldwijde prijsstijging voor bepaalde grondstoffen (staal, ijzerschroot en gietijzer) en voor energie tussen april en oktober 2008 en dat deze prijsstijging geen eind heeft gemaakt aan de prijsonderbieding, die kennelijk aanzienlijk is gebleven.

1.3.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(99)

Volgens de prognoses zal de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen het eind van het OT en 2009 met 20 tot 35 procentpunten afnemen. Deze trend wordt bevestigd door de prognoses die de in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben verstrekt. Uit de analyse van deze prognoses kan overigens worden opgemaakt dat het verbruik weliswaar in het algemeen afneemt, maar dat de vraag naar bepaalde productsoorten minder sterk is gedaald dan die naar andere soorten, zodat zich naar het zich laat aanzien een wijziging in de productmix zal voordoen.

(100)

Volgens de prognoses van door in de steekproef opgenomen ondernemingen zal de productiecapaciteit in 2009 gelijk blijven, terwijl de bezettingsgraad dan sterk daalt tot ongeveer 70 %. Dit is in overeenstemming met de sterke daling van het verbruik, waarvan in overweging 91 sprake was. Bij de controlebezoeken is trouwens vastgesteld dat: i) het aantal ploegen al is verminderd (meestal van 18 naar 15 per week), ii) het gebruik van afvloeiingsregelingen en van werktijdverkorting al is toegenomen, en iii) er tijdens de vakantieperiode al sprake is van langdurige sluitingen. Overigens is tijdens eerdere onderzoeken vastgesteld dat het bij een bezettingsgraad van minder dan 75 % niet waarschijnlijk is dat de bedrijfstak van de Gemeenschap op termijn kan overleven (zie overweging 71).

1.4.   Verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Europese Gemeenschap (volume en prijzen)

(101)

De verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt zal volgens de prognoses van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten om de in overweging 99 uiteengezette redenen sterk teruglopen, in ieder geval in dezelfde mate als die waarin het verbruik afneemt, maar waarschijnlijk in nog sterkere mate

(102)

Omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap volgens de prognoses op de communautaire markt meer marktaandeel zal verliezen aan de invoer met dumping uit de VRC, zal hij in sterkere mate moeten rekenen op de exportmarkten. De in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben inderdaad gemeld dat de verkopen in de Gemeenschap sterker teruglopen dan de totale productie omdat de productie voor de uitvoer vrij stabiel was in vergelijking met de voor de communautaire markt bestemde productie. De reden hiervoor is dat de exportactiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap geconcentreerd is op OCTG (35 %), line pipes (25 %) en stroomopwekking (13 %), terwijl buizen en pijpen voor de machinebouw en de bouwnijverheid maar 16 % van de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap uitmaken (tegen 60 % van hun verkoop in de Europese Gemeenschap; zie overweging 73).

(103)

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft informatie verstrekt waaruit blijkt dat het verkoopvolume al is verminderd, dan wel aanzienlijk dreigt te verminderen, vooral voor bepaalde marktsegmenten waar de aanwezigheid van Chinese producten sterker gevoeld wordt (d.w.z. machinebouw, bouwnijverheid en line pipes).

(104)

Volgens de prognoses van de in de steekproef opgenomen producenten zullen de verkoopprijzen gemiddeld op hetzelfde peil blijven als in het OT.

(105)

De ontwikkeling van de verkoopprijzen is niet volledig representatief voor de werkelijke prijsdaling, die naar verwachting per product zal verschillen. Wegens de door de invoer uit de VRC veroorzaakte prijsdruk probeert de bedrijfstak van de Gemeenschap namelijk om te schakelen op hoogwaardigere producten. Daardoor zal het aandeel van de producten van mindere kwaliteit in de totale verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap ver boven gemiddeld afnemen, zodat het gewicht van de producten met een hogere verkoopprijs proportioneel toeneemt. Daarom zal volgens de prognose de gemiddelde prijsdaling beperkter zijn dan de prijsdaling voor de producten die meer rechtstreeks met de invoer met dumping uit de VRC concurreren.

(106)

Daarom werd bij de bedrijfstak van de Gemeenschap informatie verzameld over de prijsontwikkeling van een aantal representatieve productsoorten, waarvan werd vastgesteld dat zij tijdens het OT rechtstreeks moesten concurreren met de invoer met dumping uit de VRC. Op grond van deze analyse werd vastgesteld dat de prijzen van belangrijke productsoorten die in het OT in grote hoeveelheden uit de VRC werden ingevoerd, in de tweede helft van 2008 zijn gestegen, deels om de in overweging 98 genoemde kostenstijging te verdisconteren.

1.5.   Prijzen en kosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(107)

De in de steekproef opgenomen ondernemingen werd ook verzocht een prognose te geven van hun kosten voor het betrokken product en gegevens te verstrekken over hun belangrijkste kostenposten.

(108)

Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de kosten waarschijnlijk zullen stijgen. Dit is te wijten aan twee factoren. Ten eerste wordt verwacht dat het kleinere personeelsbestand als gevolg van de geringere productie en de lagere bezettingsgraad er niet toe zal leiden dat de arbeidskosten in dezelfde mate dalen omdat gebruik wordt gemaakt van arbeidstijd- en arbeidsduurverkorting, waardoor de arbeidskosten gemiddeld kunnen toenemen. Ten tweede betekent de verschuiving in de productmix naar hoogwaardige (maar niet altijd winstgevendere) producten dat gemiddeld gezien ook de kosten (zoals die van de grondstoffen) zullen stijgen. Bovendien zal de onmiskenbaar geringere efficiëntie als gevolg van het afgenomen volume en de niet meer optimale bezettingsgraad leiden tot een evenredige toename van de vaste kosten.

1.6.   Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(109)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in een sterk krimpende Europese markt zal volgens de prognoses tussen het OT en 2009 als gevolg van de grotere druk van de invoer met dumping uit de VRC (zie de overwegingen 93 en 101) met enkele procentpunten teruglopen.

1.7.   Winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(110)

Volgens de door de communautaire producenten verstrekte gegevens is de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen het OT en 2008 met 0,5 procentpunt licht teruggelopen. Eind 2008 zou deze winstgevendheid echter sterk zijn teruggelopen en voor 2009 wordt een ernstige teruggang tot ongeveer 2 % voorspeld.

(111)

Er wordt aan herinnerd dat in het verleden al is aangetoond dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap bijzonder laag was wanneer de bezettingsgraad onder 75 % zakte. Dit was zeker het geval tijdens de periode die door het met Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad (5) afgesloten onderzoek werd bestreken, toen de bezettingsgraad aanzienlijk was gedaald als gevolg van de door de invoer met dumping uit onder meer Kroatië, Rusland en Oekraïne veroorzaakte druk.

1.8.   Conclusie over de waarschijnlijke ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap, van de invoer uit het betrokken land en van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap na het onderzoektijdvak

(112)

Bovenstaande analyse van de waarschijnlijke ontwikkeling van het verbruik, de invoer met dumping uit de VRC en de belangrijkste schadefactoren tussen het OT en 2009 (overwegingen 90 tot en met 111) laat zien dat er nu al sprake is van een ernstige verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die naar verwachting in de nabije toekomst zal voortduren of zelfs nog ernstiger zal worden. Dit is goed te zien aan een duidelijke achteruitgang bij de productie, het verkoopvolume in de Europese Gemeenschap, het marktaandeel en de winstgevendheid (– 13 procentpunten). Dit oordeel werd gebaseerd op prognoses die ondersteund worden door voldoende gedetailleerd bewijsmateriaal. Vooral de ontwikkeling voor de periode tussen het OT en eind 2008 kon grotendeels al tijdens de controlebezoeken worden nagetrokken. In de loop van het onderzoek werd nog meer bewijsmateriaal aangedragen (met name over lagere verkoopprijzen en teruglopende verkopen, alsmede voor 2009). Ook al kan er, wat voor prognoses altijd geldt, geen zekerheid worden gegeven dat de aangegeven ontwikkeling zich in werkelijkheid ook precies zo zal voordoen, wordt het zeer waarschijnlijk geacht dat het wel zo zal gaan. De conclusie luidt derhalve dat de bedrijfstak van de Gemeenschap al in de eerste maanden van 2009 te kampen heeft met een situatie van aanmerkelijke schade.

2.   Dreigende schade

(113)

In overeenstemming met artikel 3, lid 9, van de basisverordening werd onderzocht welke feiten zouden kunnen leiden tot een situatie waarin invoer met dumping aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap met zich meebrengt. In dit verband werd speciale aandacht besteed aan: i) de ontwikkeling van de invoer met dumping, ii) de beschikbaarheid van vrije capaciteit bij de exporteurs, iii) het prijspeil van de invoer uit de VRC, en iv) de omvang van de voorraden.

2.1.   Ontwikkeling van het volume van de invoer met dumping

(114)

De invoer uit de VRC is tussen 2005 en het eind van het OT spectaculair toegenomen, van 26 000 t tot 543 000 t (zie overweging 59). Deze invoer was steeds zeer laag geprijsd, met een aanzienlijke prijsonderbieding van alle andere op de communautaire markt door andere leveranciers aangeboden prijzen. De sterke stijging van het marktaandeel van deze invoer met dumping (zie overweging 61) bevestigt dat aan de ontwikkeling ervan geen toegenomen vraag ten grondslag ligt. Het lijkt er daarentegen op dat de ontwikkeling voor een groot deel voortvloeit uit een strategie om het marktaandeel van eerdere invoer met dumping uit andere bron over te nemen (zie overweging 141), teneinde een nieuwe markt te veroveren. De in de tweede helft van 2008 waargenomen stijging van de invoerprijzen was geheel en al het gevolg van een aanzienlijke stijging van de grondstofprijzen, die wereldwijd tot een stijging van de kosten van naadloze buizen en pijpen leidde; het was niet de bedoeling het verschil met de prijzen van andere leveranciers op de EG-markt te verkleinen.

(115)

Op grond hiervan lijkt er geen directe correlatie tussen de ontwikkeling van het verbruik en de omvang van de invoer met dumping te kunnen worden vastgesteld. Daarentegen wordt ervan uitgegaan dat de invoer met dumping tussen 2005 en het eind van het OT in ieder geval zou zijn gestegen, ook bij een gelijk blijvend verbruik, met als enige verschil dat deze invoerstijging het marktaandeel van de andere leveranciers dan sterker zou hebben beïnvloed. Het valt niet uit te sluiten dat dit al in de beoordelingsperiode tot aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zou hebben geleid, ware het niet dat het verbruik toen zo sterk toenam. Daarom wordt geoordeeld dat ook een verslechtering van de algemene situatie van de communautaire markt geen grote invloed zal hebben op de ontwikkeling van het volume van de invoer met dumping. Hoogstwaarschijnlijk zal de agressieve strategie die in de beoordelingsperiode werd toegepast om de communautaire markt binnen te dringen, worden voortgezet, met de algemene doelstelling om met laaggeprijsde invoer met dumping marktaandeel te veroveren ten koste van de andere marktdeelnemers.

(116)

Volgens de meest recente cijfers die beschikbaar zijn, en die betrekking hebben op het gehele jaar 2008, bedroeg de invoer toen 507 589 t, wat meer is dan in 2007, maar iets minder dan in het OT. Bovendien laten de cijfers voor de laatste twee maanden van 2008 zien dat de invoer in vergelijking met dezelfde periode in 2007 gestegen is (van 79 000 tot 84 000 t), ook al bleek uit het onderzoek dat er in november 2008 op de communautaire markt al duidelijke tekenen waren van een teruglopende vraag. Derhalve kan worden geconcludeerd dat volgens de meest recente beschikbare informatie het volume van de invoer uit de VRC ten minste als stabiel kan worden aangemerkt. In dit verband zij opgemerkt dat zelfs in het geval dat de ontwikkeling van de invoer met dumping op korte termijn een andere richting zou inslaan, dus wanneer hij stabiel zou zijn of zou dalen, deze informatie toch moet worden gezien en geanalyseerd in de context van de ontwikkeling van het verbruik. De bevindingen met betrekking tot deze factor mogen dus niet worden gebaseerd op een eenvoudige waarneming van de ontwikkeling van het volume van de invoer met dumping in absolute cijfers, maar er moet rekening worden gehouden met de marktcontext waarin deze ontwikkeling geschiedt en met de vraag of die invoer kan hebben geresulteerd in een toe- of afname van het marktaandeel van de invoer met dumping. Uit de beschikbare informatie komt niet alleen duidelijk naar voren dat het marktaandeel van de invoer met dumping in de beoordelingsperiode veel groter is geworden, maar ook dat er geen tekenen zijn dat deze ontwikkeling is gestopt of in haar tegendeel is verkeerd toen de vraag al begon terug te lopen. Bijgevolg is vastgesteld dat het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VRC vrijwel zeker zal toenemen (zie overweging 96). De conclusie luidt dan ook dat gezien de verwachte aanzienlijke daling van het verbruik de druk van deze invoer met dumping op de communautaire markt waarschijnlijk aanzienlijk zal toenemen.

2.2.   Vrije capaciteit bij de exporteurs

(117)

Uit de analyse van de door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs verstrekte prognoses is gebleken dat de capaciteit alleen al bij deze ondernemingen in 2008 met ten minste 740 000 t zal toenemen. Bovendien zouden volgens de bedrijfstak van de Gemeenschap twee in de steekproef opgenomen ondernemingen de bouw van installaties voor de productie van naadloze buizen en pijpen plannen, die medio 2009 een capaciteit van 500 000 t zullen hebben. Prognoses van een capaciteitstoename kunnen uiteraard pas worden gecontroleerd wanneer die capaciteit in gebruik is; daarom is het moeilijk de toekomstige beschikbaarheid van vrije capaciteit in de VRC te beoordelen. Maar alleen al uit de antwoorden van de in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs kan worden opgemaakt dat er nog veel productiecapaciteit in de VRC beschikbaar is, aangezien het totale verbruik in de Gemeenschap tijdens het OT berekend werd als 3 300 000 t. Daarnaast verstrekte de klager betrouwbare informatie over de ingebruikname van twee nieuwe installaties voor de productie van naadloze pijpen in de VRC in januari 2009. Deze twee installaties, elk met een capaciteit van ongeveer 400 000 t, kunnen samen al een kwart van de EG-markt beleveren.

(118)

Bovendien bedraagt de totale Chinese productie volgens de Chinese producentenvereniging CISA ongeveer 20 miljoen t. De in de steekproef opgenomen Chinese producenten hebben laten weten dat hun uitvoer tijdens het OT gemiddeld 27 % van hun totale verkopen uitmaakte, tegen nog 17 % in 2005. Hieruit kan worden afgeleid dat de Chinese exporteurs in de beoordelingsperiode de neiging hadden hun uitvoer flink op te voeren, wat tot uiting kwam in een zeer grote uitvoerstijging in absolute cijfers, want de totale verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten nam in die periode met meer dan 56 % toe. Er zijn geen aanwijzingen dat deze trend, een productietoename in combinatie met een groter aandeel van de uitvoer, in de nabije toekomst in zijn tegendeel zal verkeren.

(119)

Het aandeel van de uitvoer naar de Gemeenschap in de totale Chinese uitvoer is in de beoordelingsperiode aanzienlijk gegroeid, van 1 % in 2005 tot 9 % aan het eind van het OT. Dit bevestigt dat er in de beoordelingsperiode een flinke verschuiving in de uitvoeractiviteiten heeft plaatsgevonden en dat de Gemeenschap aan belang gewonnen heeft in de algemene marktstrategie van de Chinese exporteurs. De andere belangrijke markten zijn de Verenigde Staten (36 %, in 2007 nog 31 %), Algerije (6 %, in 2006 nog 2 %) en Zuid-Korea (6 %, in 2005 nog 3 %). Op grond hiervan kan worden verwacht dat een groot deel van de onlangs gecreëerde extra capaciteit voor de EG-markt bestemd is. Bovendien ziet het ernaar uit dat enkele van deze markten, en vooral die van de Verenigde Staten, binnenkort sterk zullen krimpen, zodat de hoeveelheden die tot nu toe naar die markten gingen, gemakkelijk kunnen worden verlegd naar de Europese Gemeenschap. Tot nu toe is dat nog niet in grotere mate gebeurd omdat volgens de Chinese statistiek en de bij de in de steekproef opgenomen Chinese producenten verzamelde informatie de prijzen op de EG-markt iets lager waren dan op andere markten. Maar wanneer aanzienlijk minder op de andere markten kan worden verkocht, zullen prijsoverwegingen gemakkelijk overboord worden gezet wanneer het noodzakelijk is de productie en de bezettingsgraad op peil te houden. Bovendien valt te verwachten dat markten als die van de Gemeenschap, waar de penetratie vrij gemakkelijk en uiterst succesvol bleek te zijn, het favoriete doel van een dergelijke verlegging worden.

2.3.   Prijzen van de invoer uit de VRC

(120)

De prijzen van de invoer uit de VRC lagen in de beoordelingsperiode aanzienlijk onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap en die van de invoer uit andere landen. Dit wordt bevestigd door de in de overwegingen 65 en 142 genoemde prijsonderbiedingsanalyse. De zeer forse, systematische (d.w.z. vrij homogeen ongeacht de soort) prijsonderbieding die werd vastgesteld, heeft tot een voortdurende uitbreiding van het marktaandeel van de invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode geleid. Er was dus een duidelijke link tussen de toename van het marktaandeel van de invoer met dumping en de afname van het marktaandeel van de verkopen uit andere bronnen, met inbegrip van de bedrijfstak van de Gemeenschap, wat mogelijk was door het voordeel dat werd verkregen door het opvallende verschil in verkoopprijzen. Dat dit tijdens de beoordelingsperiode nog niet leidde tot aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, was alleen te danken aan het feit dat de groei van de communautaire markt de bedrijfstak van de Gemeenschap voldoende mogelijkheden bood zijn productie, productiecapaciteit, verkoop en winstgevendheid op peil te houden.

(121)

Er is geen reden om aan te nemen dat er in een economisch klimaat dat wordt gekenmerkt door een ernstige inkrimping van de vraag een tendens zou zijn om lage prijzen te verhogen. Een leverancier zal bij een afnemende vraag zijn prijzen juist laag houden, om zo een groter marktaandeel te krijgen of zijn marktaandeel ten minste te behouden en te consolideren. Tegelijkertijd zullen producenten van goederen waarin het betrokken product verwerkt is, die de laaggeprijsde producten al kochten, druk op hun leveranciers uitoefenen om de prijzen laag te houden of zelfs nog te verlagen, teneinde binnen hun kostenramingen te blijven. Producenten die in het verleden de voorkeur gaven aan duurdere producten, zullen hun productiekosten waar mogelijk willen verminderen en zullen daarom worden aangesproken door goedkope inputs, zelfs wanneer dit enigermate ten koste zou gaan van factoren als bijvoorbeeld de kwaliteit van het product of de betrouwbaarheid van de aanvoer.

(122)

In overweging 98 is al gezegd dat de prijzen van de invoer uit de VRC na het OT enigszins zijn gestegen. Omdat deze stijging in de eerste plaats het gevolg was van een wereldwijde stijging van de prijs van enkele belangrijke grondstoffen, kan niet worden uitgesloten dat het enkel om een tijdelijke prijsstijging ging en dat de prijzen weer zullen dalen zodra de grondstofprijzen dalen. Bovendien hebben alle producenten deze stijging van de grondstofprijs waar mogelijk in de eindprijzen van naadloze buizen en pijpen doorberekend. Ook de bedrijfstak van de Gemeenschap was hiertoe verplicht, zodat ook zijn prijzen omhooggingen. Omdat alle marktprijzen een stijging te zien gaven, lagen de prijzen van de met dumping ingevoerde producten ook in de periode na het OT aanzienlijk onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(123)

De conclusie luidt dat de zeer lage prijzen van de met dumping ingevoerde producten in twee opzichten een negatief effect hebben: i) enerzijds veroorzaakt het significante prijsverschil waarschijnlijk een verschuiving naar de invoer met dumping omdat er een grotere kans bestaat dat de gebruikers in toenemende mate laaggeprijsde goederen kopen; ii) anderzijds zullen de lage prijzen de kopers de kans geven te onderhandelen over een verlaging van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van andere leveranciers, wat tot gevolg heeft dat niet alleen de afzet terugloopt, maar dat bovendien de prijzen dalen. Hoewel deze effecten twijfelachtig zijn wanneer de prijsverschillen niet erg groot zijn, zouden ze in het onderhavige geval, mede gezien de vastgestelde zeer belangrijke prijsonderbieding, ernstige schade kunnen veroorzaken.

2.4.   Omvang van de voorraden

(124)

Voor de analyse is deze factor nauwelijks van belang omdat de voorraden zich normaliter bij de handelaren en niet bij de producenten bevinden. Hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap erop heeft gezinspeeld, is er geen bewijs gevonden dat er sprake is geweest van een zodanige voorraadvorming dat deze de markt in de nabije toekomst ernstig kan beïnvloeden.

2.5.   Andere elementen

(125)

Ook moet erop worden gewezen dat geen van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten aan de BMO-criteria voldeed, onder meer omdat er bij al deze ondernemingen nog sprake bleek te zijn van staatsinmenging (geen van hen voldoet aan criterium 1 en/of 3). Nu er sprake is van een wereldwijde economische crisis, is de verleiding voor de Chinese regering waarschijnlijk groot om nog meer steun aan deze ondernemingen (of hun leveranciers) te geven en hen zo te helpen hun kosten laag te houden en hun prijsvoordeel op de EG-markt te handhaven (of nog te vergroten). Concluderend kan worden gesteld dat de Chinese exporteurs werkzaam zijn in een ondernemingsklimaat waar zij gemakkelijk de kans krijgen om hun prijsvoordeel te handhaven, zelfs wanneer andere leveranciers van de communautaire markt hun prijzen zouden verlagen om de tijdens de beoordelingsperiode ontstane kloof met de prijzen van de met dumping ingevoerde producten te dichten. Zelfs wanneer de druk die tijdens het OT als gevolg van de omvangrijke prijsonderbieding door de invoer met dumping is uitgeoefend tot een verlaging van het prijspeil van de bedrijfstak van de Gemeenschap leidt, kan een verdere prijsverlaging door de Chinese exporteurs met het doel het tijdens het OT waargenomen prijsverschil te handhaven, niet worden uitgesloten.

3.   Conclusie betreffende dreigende schade

(126)

De in de overwegingen 113 tot en met 125 geanalyseerde factoren voor dreigende schade moeten worden gezien in de context van de specifieke marktsituatie in de Europese Gemeenschap die na het OT veranderde en in de nabije toekomst waarschijnlijk blijft bestaan. In de context van een sterk inzakkende vraag, waarop is ingegaan in overweging 91, dreigt de invoer uit de VRC ernstige schade te veroorzaken omdat:

i)

het volume van deze invoer op de communautaire markt de laatste tijd zowel absoluut als relatief toeneemt, wat duidt op een strategie van marktpenetratie, in combinatie met een stabiele ontwikkeling na het OT, hoewel de vraag toen inzakte;

ii)

deze invoer, in absolute en/of relatieve cijfers, in de toekomst kan toenemen als gevolg van de omvangrijke nog ongebruikte productiecapaciteit in de VRC en de waarschijnlijke inkrimping van andere markten, waardoor nog grotere hoeveelheden voor verlegging naar Europa kunnen vrijkomen;

iii)

er een aanzienlijk prijsverschil met het soortgelijke product in de Gemeenschap of uit andere landen bestaat, waardoor het waarschijnlijk is dat op met dumping uit de VRC ingevoerde producten wordt overgeschakeld en de prijzen op de communautaire markt inzakken.

De voorlopige conclusie luidt dat wanneer er geen maatregelen worden genomen, de invoer met dumping uit de VRC aanmerkelijke schade dreigt te veroorzaken voor de kwetsbare bedrijfstak van de Gemeenschap, met name door geringere verkopen, een kleiner marktaandeel, een lagere productie en een geringere winstgevendheid.

F.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(127)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of door de invoer met dumping schade is ontstaan of dreigt te ontstaan voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en of deze schade als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping die terzelfder tijd schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap konden toebrengen of voor deze tot dreigende schade konden leiden, werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(128)

Tussen 2005 en het eind van het OT is de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC van 26 273 t tot 542 840 t gestegen en daarmee meer dan vertwintigvoudigd, en liep het aandeel ervan in de communautaire markt met meer dan 16 procentpunten op (van 1 % tot 17,1 %). De gemiddelde prijs van deze invoer liep in dezelfde periode terug en lag steeds aanzienlijk onder de gemiddelde prijs van alle andere leveranciers.

(129)

Zoals al in overweging 65 werd gezegd, lag de gewogen gemiddelde prijsonderbieding voor de invoer uit de VRC op 24 %. Voorts moet worden opgemerkt dat de betrokken invoer met dumping gedurende dezelfde periode tegen aanzienlijk lagere prijzen werd verkocht dan de invoer uit andere bronnen (zie overweging 143).

(130)

De invoer uit de VRC heeft in de periode van 2005 tot het eind van het OT geen schade veroorzaakt die als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Niettemin valt de sterke toename van de invoer uit de VRC duidelijk samen met de verslechtering van sommige schade-indicatoren, zoals de afname van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dat bij toenemend verbruik met 5 procentpunten slonk. Derhalve was de toename van de invoer met dumping uit de VRC de reden waarom de bedrijfstak van de Gemeenschap niet ten volle heeft kunnen profiteren van de stijging van de vraag op de communautaire markt. In dit verband moet er tevens op worden gewezen dat de snelle stijging van het marktaandeel van de Chinese producten duidelijk samenviel met de sterke afbrokkeling van het marktaandeel van de invoer uit Rusland en Oekraïne, die concurreerden tegen prijzen die het dichtst bij de Chinese prijzen lagen.

(131)

Gezien de aanzienlijke onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer uit de VRC moet er bovendien van worden uitgegaan dat deze invoer met dumping de prijzen op de communautaire markt vanaf het OT algemeen onder druk zette, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen niet kon verhogen in een mate die nodig was om de door hem bereikte winstgevendheid te behouden.

(132)

Zoals al in overweging 89 is gezegd, werd niettegenstaande de verslechtering van bepaalde schade-indicatoren door de invoer uit de VRC geconcludeerd dat de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap over het geheel genomen niet aanmerkelijk was. Deze conclusies moeten evenwel worden gezien in het licht van de analyse van de verwachte ontwikkeling van het verbruik, de invoer en bepaalde schade-indicatoren in de periode na het OT, die in de overwegingen 91 tot en met 112 nader wordt beschreven.

(133)

Zoals al in overweging 93 is uiteengezet, blijkt uit de meest recente gegevens, die de periode tussen het OT en december 2008 betreffen, dat de omvang van de invoer met dumping tijdens de laatste twee maanden van 2008 niet is gedaald ten opzichte van 2007, hoewel er toen al duidelijke tekenen van een daling van het verbruik in de Gemeenschap waren. Daaruit blijkt dat de beginnende afname van het verbruik geen effect had op de omvang van de invoer, waarvan het marktaandeel juist toenam. Er is geen reden om aan te nemen dat deze trend in zijn tegendeel zal verkeren bij een voortzetting of verslechtering van deze ontwikkeling op korte termijn.

(134)

Zelfs indien de invoer met dumping in absolute cijfers enigermate afneemt, is het vrijwel zeker dat het marktaandeel van die invoer stabiel blijft of zelfs groter wordt wanneer de markt naar verwachting vrij snel zal krimpen. Tot slot wordt ervan uitgegaan dat, zelfs al zou de omvang van de invoer uit de VRC naar verhouding sneller gaan afnemen dan het verbruik, de aanwezigheid van aanzienlijke hoeveelheden laaggeprijsde Chinese goederen bij een dalend verbruik als een oorzaak van schade moet worden beschouwd omdat hierdoor de marktprijzen algemeen sterk onder druk komen te staan. Wanneer het aanbod groter is dan de vraag en afnemers proberen hun productiekosten te verminderen om concurrerend te blijven, is het waarschijnlijker dat alle inputprijzen convergeren naar het laagste niveau (dat wil zeggen de Chinese prijs). Overwegingen betreffende kwaliteit en aanbodzekerheid, die momenteel in het voordeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap werken, zullen vermoedelijk van minder belang worden, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap door de druk die de laaggeprijsde Chinese producten op de markt uitoefenen, gedwongen zal worden zijn prijzen te verlagen.

(135)

Overwegende dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode weliswaar geen aanmerkelijke schade heeft geleden maar zich wel aan het eind van het OT in een kwetsbare toestand bevond (zie overweging 89), dat alles erop wijst dat de schade zich na het OT ten volle zal doen gevoelen (zie overweging 112) en dat, zoals in overweging 126 wordt uiteengezet, ook wordt voldaan aan de voorwaarde betreffende dreigende schade, wordt geconcludeerd dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de dreiging die op korte termijn van de invoer met dumping uit de VRC uitgaat en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap naar verwachting zal lijden.

3.   Gevolgen van andere factoren

3.1.   Import- en exportactiviteiten van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(136)

Vastgesteld werd dat sommige tot de bedrijfstak van de Gemeenschap behorende ondernemingen geringe hoeveelheden van het betrokken product uit de VRC en uit andere landen invoerden. Deze invoer, die wordt geschat op minder dan 2 % van de totale invoer uit de VRC, was bestemd om te voorzien in de vraag naar specifieke producten, namelijk producten met specificaties die niet door de communautaire producenten werden geproduceerd, of zeer goedkope producten. Omdat de ingevoerde hoeveelheden zeer gering waren, kan niet worden aangenomen dat zij het hierboven genoemde oorzakelijke verband verbreken.

(137)

Voorts is één groep communautaire producenten door een minderheidsbelang met een Chinese producent-exporteur verbonden. Vastgesteld werd echter dat deze Chinese producent-exporteur niet uitvoerde naar ondernemingen in de Gemeenschap die met de betrokken communautaire producent verbonden waren. Derhalve werd geconcludeerd dat het minderheidsbelang geen gevolgen heeft voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en dat waarschijnlijk ook in de toekomst niet zal hebben.

(138)

Een andere groep communautaire producenten heeft aanzienlijke hoeveelheden stalen buizen en pijpen van verbonden ondernemingen in Argentinië en Mexico ingevoerd. Het ging hierbij doorgaans om hoogwaardige producten zoals line pipes en OCTG, die minder dan 10 % van de communautaire productie van die groep uitmaakten. Bovendien bleek uit een vergelijking per soort dat bij deze invoer geen sprake was van onderbieding van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Derhalve is geconcludeerd dat deze invoer geen schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft toegebracht of zal toebrengen.

(139)

Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is de omvang van de uitvoer in de beoordelingsperiode stabiel gebleven. De uitvoeractiviteiten van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn eveneens onderzocht en het kan worden uitgesloten dat deze tot de schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap bijdragen. Ten eerste zijn de mogelijke gevolgen van deze activiteiten bij het onderzoek naar behoren apart onderzocht. Ten tweede wordt, zoals al in overweging 102 is gezegd, verwacht dat de uitvoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap stabiel zal blijven, ook al zullen de productie en verkoop op de communautaire markt dalen, aangezien de uitvoer, zoals in overweging 102 wordt uitgelegd, op verschillende marktsegmenten gericht is.

Bedrijfstak van de Gemeenschap

2005

2006

2007

OT

Uitvoer (t)

1 651 514

1 825 543

1 711 165

1 646 927

Index (2005 = 100)

100

111

104

100

3.2.   Invoer uit derde landen (Rusland en Oekraïne)

(140)

Het volume van de invoer uit Rusland en Oekraïne is gedurende de beoordelingsperiode aanzienlijk afgenomen, zoals uit onderstaande tabel blijkt. Hun gecombineerde marktaandeel is gestaag gedaald van 15,4 % in 2005 tot 4,4 % in het OT. Terzelfder tijd steeg de gemiddelde prijs van deze invoer met 33 %. Belangrijk is dat sinds 2006 voor het betrokken product voor beide landen antidumpingmaatregelen gelden (zie ook overweging 86). De in onderstaande tabel genoemde prijzen zijn dus niet de werkelijke prijzen waartegen de goederen in de Gemeenschap werden ingevoerd. Als het toepasselijke antidumpingrecht bij de prijs wordt opgeteld, bedraagt de gemiddelde prijs van de invoer uit Rusland en Oekraïne in het OT 860 EUR per ton.

(141)

Gezien het aanhoudende verschil tussen de gemiddelde prijzen waartegen de invoer uit de VRC en die uit Rusland en Oekraïne op de communautaire markt kwamen, en het feit dat de invoer uit Rusland en Oekraïne, waarvan de marktprijzen het dichtst bij die van de invoer uit de VRC lagen, een duidelijke concurrent van de invoer uit de VRC was, wordt geconcludeerd dat de spectaculaire daling van het marktaandeel van de invoer uit Rusland en Oekraïne het gevolg is van de instelling van antidumpingrechten tegen die landen, waardoor hun invoer minder goed kon concurreren met de invoer met dumping uit de VRC en hun eerdere marktaandeel is afgebrokkeld. Bovendien is die afbrokkeling al zo ver voortgeschreden dat een verdere uitbreiding van het marktaandeel van de invoer uit de VRC ten koste zal gaan van degenen die nu qua marktprijzen het duidelijkst met de VRC concurreren, dat wil zeggen de bedrijfstak van de Gemeenschap.

Rusland en Oekraïne

2005

2006

2007

OT

Omvang van de invoer (t)

395 926

255 394

172 155

140 910

Index (2005 = 100)

100

65

43

36

Marktaandeel van de invoer

15,4 %

9,4 %

5,5 %

4,4 %

Prijs van de invoer (EUR/t)

613

672

777

814

Index (2005 = 100)

100

110

127

133

Bron: Eurostat.

3.3.   Invoer uit andere derde landen

(142)

De invoer uit andere landen is tussen 2005 en het eind van het OT zowel qua omvang als qua marktprijzen aanzienlijk gestegen. Het marktaandeel van deze invoer is in deze periode echter in wezen onveranderd gebleven. Uit een analyse van de marktprijzen blijkt dat de uit deze landen van oorsprong zijnde producten zeer duur zijn in vergelijking met de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerde en verkochte producten en de invoer met dumping uit de VRC.

Andere derde landen

2005

2006

2007

OT

Argentinië

Omvang van de invoer (t)

54 082

53 423

60 556

70 804

Index (2005 = 100)

100

99

112

131

Marktaandeel van de invoer

2,1 %

2,0 %

1,9 %

2,2 %

Japan

Omvang van de invoer (t)

40 686

61 807

45 719

41 028

Index (2005 = 100)

100

152

112

101

Marktaandeel van de invoer

1,6 %

2,3 %

1,5 %

1,3 %

Verenigde Staten van Amerika

Omvang van de invoer (t)

25 866

18 006

26 875

41 226

Index (2005 = 100)

100

70

104

159

Marktaandeel van de invoer

1,0 %

0,7 %

0,9 %

1,3 %

Mexico

Omvang van de invoer (t)

16 211

18 412

30 001

25 771

Index (2005 = 100)

100

114

185

159

Marktaandeel van de invoer

0,6 %

0,7 %

1,0 %

0,8 %

Alle andere landen

Omvang van de invoer (t)

63 107

64 620

77 647

90 788

Index (2005 = 100)

100

102

123

144

Marktaandeel van de invoer

2,5 %

2,4 %

2,5 %

2,9 %

Totaal andere derde landen

Omvang van de invoer (t)

199 952

216 268

240 798

269 617

Index (2005 = 100)

100

108

120

135

Marktaandeel van de invoer

7,8 %

8,0 %

7,6 %

8,5 %

Prijs van de invoer (EUR/t)

1 332

1 911

1 875

1 709

Index (2005 = 100)

100

143

141

128

Bron: Eurostat.

(143)

De prijzen van de invoer uit Argentinië en Mexico lagen gemiddeld een stuk boven de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Zoals al in overweging 138 is uiteengezet, werden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet door die van Argentinië en Mexico onderboden.

(144)

Ook de prijzen van de invoer uit Japan en de Verenigde Staten van Amerika lagen gemiddeld een stuk boven de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien is het marktaandeel van deze invoer in het geheel niet toegenomen. Ook deze invoer wordt derhalve niet geacht een mogelijke oorzaak van schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap te zijn.

(145)

Alle andere landen voerden zulke kleine hoeveelheden naar de Gemeenschap uit dat ervan moet worden uitgegaan dat deze geen schade veroorzaken. Daarom luidt de conclusie dat de invoer uit andere bronnen dan de VRC geen schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft toegebracht en dat niets erop wijst dat ook deze invoer in de nabije toekomst schade zou kunnen veroorzaken.

3.4.   Concurrentie van de andere communautaire producenten

(146)

Er is geen reden om aan te nemen dat de andere communautaire producenten die de klacht niet actief steunen, tijdens het OT in een situatie verkeerden die wezenlijk verschilde van die van de bedrijfstak van de Gemeenschap of dat zij in de nabije toekomst wel in een andere situatie zullen verkeren. Er zijn geen aanwijzingen dat het gedrag van deze producenten in de nabije toekomst schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zou kunnen veroorzaken.

3.5.   Productiekosten (grondstoffen)

(147)

Zoals al in overweging 80 werd vermeld, is de bedrijfstak van de Gemeenschap erin geslaagd de kostenverhoging in de beoordelingsperiode voldoende door te berekenen in de verkoopprijzen. Derhalve kan met betrekking tot de periode tussen 2005 en het eind van het OT worden gesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap erin is geslaagd onder normale omstandigheden efficiënt te functioneren en goed in te spelen op de veranderingen in zijn aankoopprijzen.

(148)

Zoals al in overweging 107 is gezegd, zijn de kosten in de periode na het OT aanzienlijk gestegen en wordt verwacht dat zij nog verder omhoog zullen gaan. Dat komt voornamelijk door de verwachte relatieve stijging van de vaste kosten die het gevolg is van de lagere bezettingsgraad. In ieder geval moet in overweging worden genomen dat de stijging van de gemiddelde totale kosten voor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook kan zijn veroorzaakt doordat deze zijn productmix moest wijzigen ten gevolge van de sterke neerwaartse druk die uitging van bepaalde, uit de VRC ingevoerde productsoorten.

(149)

Zoals al in overweging 105 is aangegeven, is het mogelijk dat de markt voor bepaalde productsoorten door de grote prijsonderbieding aanzienlijk beperkt of zelfs volledig onbereikbaar wordt voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, waardoor deze gedwongen wordt om te schakelen op de productie van soorten die weliswaar een hogere prijs halen maar waarvan ook de productiekosten evenredig hoger zijn. Anders dan in de beoordelingsperiode lijkt de bedrijfstak van de Gemeenschap — door de druk van de invoer uit de VRC op het marktaandeel en de verkoopprijzen — niet meer over voldoende middelen te beschikken om de kostenverhoging in de verkoopprijzen door te berekenen.

3.6.   Het inzakken van de communautaire markt voor naadloze buizen en pijpen ten gevolge van de economische teruggang

(150)

Een daling van het verbruik en een teruglopende vraag zullen beslist hun weerslag hebben op de algemene prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De mate waarin dit gebeurt, hangt echter af van de ontwikkeling van het marktaandeel van de invoer uit de VRC. Dus zelfs al kan de economische teruggang voor de periode vanaf november 2008 als mogelijke oorzaak van schade worden beschouwd, doet dat niets af aan de schade veroorzakende gevolgen van de aanwezigheid van aanzienlijke hoeveelheden zeer laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC op de communautaire markt. Zo zou de bedrijfstak van de Gemeenschap zelfs bij een teruglopend volume wellicht een aanvaardbaar prijsniveau kunnen handhaven en daardoor de nadelige gevolgen van het dalende verbruik kunnen beperken, als hij niet moest opboksen tegen de oneerlijke concurrentie van zeer laaggeprijsde, met dumping ingevoerde Chinese producten die het algemene prijsniveau op de markt drukken. De economische teruggang kan derhalve niet worden beschouwd als mogelijke oorzaak die het oorzakelijke verband tussen de dreigende schade en de invoer met dumping uit de VRC verbreekt.

4.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(151)

Het samenvallen van de toename van de invoer met dumping uit de VRC en de vastgestelde groei van het marktaandeel van en de prijsonderbieding door deze invoer enerzijds en alle factoren die op een duidelijk en onmiddellijk dreigend gevaar van schade, met als gevolg een aanzienlijke verslechtering van de economische situatie voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, wijzen anderzijds, leidt tot de conclusie dat de invoer met dumping aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zal veroorzaken in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening tenzij beschermende maatregelen tegen deze invoer worden genomen.

(152)

Er zijn nog andere factoren onderzocht maar die bleken niet doorslaggevend te zijn voor de waarschijnlijke schade. Met name de invoer uit andere landen, de kosten en het algemeen teruglopen van de vraag naar het betrokken product ten gevolge van de economische teruggang doen niets af aan het potentieel verstorende effect van de dreiging die voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van de invoer uit de VRC uitgaat.

(153)

Op grond van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de gevolgen die andere bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap hadden of kunnen hebben en de waarschijnlijke schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, wordt geconcludeerd dat de invoer uit de VRC op korte termijn een dreiging voor de bedrijfstak van de Gemeenschap vormt in de zin van artikel 3, leden 6 en 9, van de basisverordening.

G.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(154)

De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade, dreigende schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat de instelling van maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Gemeenschap is. Hiertoe heeft de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor alle betrokken partijen en naar de waarschijnlijke gevolgen wanneer geen maatregelen worden genomen.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(155)

Gezien het bovenstaande zouden maatregelen tegen de invoer uit de VRC moeten worden ingesteld. Dit zou tot een prijsverhoging voor de producten uit dat land leiden en de bedrijfstak van de Gemeenschap in de gelegenheid stellen zijn situatie te verbeteren doordat hij zijn productievolume, verkoop en derhalve marktaandeel op een toereikend niveau kan handhaven. Als geen maatregelen worden ingesteld, zal de invoer uit de VRC tegen zeer lage prijzen doorgaan en omdat het verbruik tegelijkertijd afneemt, zal het marktaandeel van die invoer toenemen en druk worden uitgeoefend op het algemene prijsniveau op de markt. Dat zou betekenen dat voor de bedrijfstak van de Gemeenschap op korte termijn schade dreigt doordat de aanwezigheid van uit de VRC ingevoerde producten op de markt tot een volumedaling bij de bedrijfstak van de Gemeenschap zou leiden en druk zou uitoefenen op de marktprijzen, met als gevolg een eventuele prijsverlaging.

2.   Belang van de andere communautaire producenten

(156)

Er zijn geen aanwijzingen dat de belangen van de andere communautaire producenten die de klacht niet actief steunen, verschillen van die welke voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn genoemd. Volgens de beschikbare informatie is er in feite geen reden waarom de analyse voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet ook van toepassing zou zijn op deze andere ondernemingen.

3.   Belang van niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap

(157)

Er hebben slechts zes importeurs aan het onderzoek meegewerkt. Slechts één van hen, die ongeveer 1,5 % van de totale invoer uit de VRC in de Gemeenschap vertegenwoordigt, koopt uitsluitend in de VRC in; deze importeur heeft een winstgevendheid van minder dan 5 % en heeft als enige duidelijk bezwaar gemaakt tegen de instelling van maatregelen. Hierbij zij echter opgemerkt dat het betrokken product in het OT minder dan 10 % van de omzet van de onderneming uitmaakte. Omdat de antidumpingrechten voor alle producenten in de VRC zullen gelden, is het bovendien waarschijnlijk dat deze importeur zijn hogere kosten kan doorberekenen aan zijn afnemers, aangezien zijn directe concurrenten ook de gevolgen van deze rechten zullen ondervinden. Alle andere medewerkende importeurs kopen ook bij andere leveranciers, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap (deze levert tussen 25 en 95 % van hun behoeften), en hun winstgevendheid is veel groter.

4.   Belang van de gebruikers

(158)

Er waren slechts vijf medewerkende gebruikers en maar één van hen koopt in de VRC (rond 20 % van zijn aankopen; de rest betrekt hij voornamelijk bij de bedrijfstak van de Gemeenschap); deze gebruiker beweert dat de instelling van maatregelen grote gevolgen zou hebben voor zijn bedrijf. De winstgevendheid van deze onderneming voor producten waarin het betrokken product is verwerkt, is echter zeer groot, meer dan 10 %. Zelfs in het ongunstigste geval, d.w.z. als alle Chinese producten tegen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden gekocht en niets van de prijsverhoging aan de afnemers kan worden doorberekend, zijn de gevolgen voor de winstgevendheid van deze gebruiker volgens de berekening heel beperkt (ongeveer 1 % van de omzet). Derhalve wordt ervan uitgegaan dat de instelling van maatregelen geen ernstig nadeel zal toebrengen aan de belangen van deze gebruiker.

5.   Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(159)

De conclusie luidt dat, gelet op het afnemende verbruik, de instelling van maatregelen tegen de invoer uit de VRC naar verwachting geen gevolgen zal hebben voor de op de communautaire markt aangeboden hoeveelheden, waarvoor binnen de bedrijfstak van de Gemeenschap voldoende productiecapaciteit bestaat. Er worden dan ook geen negatieve gevolgen verwacht voor de aanbodzekerheid (de ingevoerde productsoorten worden immers ook door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerd). Verder komt uit de analyse naar voren dat de instelling van maatregelen geen grote belangen van importeurs of gebruikers in gevaar brengt, een conclusie die door de relatief geringe mate van medewerking van importeurs en gebruikers wordt gestaafd.

H.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(160)

Gezien de conclusies betreffende dumping, schade, dreigende schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC, om te voorkomen dat de invoer met dumping op korte termijn aanmerkelijke schade gaat toebrengen aan de bedrijfstak van de Gemeenschap, wat zonder maatregelen het geval zou zijn.

1.   Schademarge

(161)

De voorlopige rechten op het betrokken product van oorsprong uit de VRC moeten hoog genoeg zijn om de dreiging van schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping weg te nemen, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping worden geneutraliseerd, wordt er gewoonlijk van uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen zijn kosten te dekken en een winst voor belasting te maken die bij normale concurrentieverhoudingen, d.w.z. zonder invoer met dumping, redelijkerwijze kan worden behaald.

(162)

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft aangevoerd dat een winstmarge van 12 % nodig is om een normale concurrentiesituatie op de communautaire markt, d.w.z. zonder schade veroorzakende dumping, te garanderen. De vereniging van Chinese exporteurs heeft toegegeven dat een winstmarge van 8 % in sommige gevallen als passend kan worden beschouwd.

(163)

Een onderzoek bij dreigende schade omvat uiteraard meer beoordelingen en veronderstellingen dan een onderzoek bij aanmerkelijke schade gedurende het OT. Dat komt omdat bij dreigende schade per definitie voorspellingen moeten worden gemaakt over het toekomstige optreden van schade die in het OT nog niet bestond. Bij deze onzekerheid wordt het raadzaam geacht voorlopig gebruik te maken van de winstmarge die bij de laatste procedure betreffende hetzelfde product werd vastgesteld, d.w.z. 3 % (6). Dit punt moet in de definitieve fase echter verder worden onderzocht, wanneer meer bewijsmateriaal met betrekking tot de voorspelde schade kan worden verzameld.

(164)

Gezien het bovenstaande werd de vereiste prijsverhoging vervolgens berekend door voor hetzelfde handelsstadium de gewogen gemiddelde invoerprijs, die bij de berekening van de prijsonderbieding was vastgesteld, te vergelijken met de geen schade veroorzakende prijs van producten die door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt werden verkocht, die was vastgesteld op de in overweging 162 beschreven wijze.

(165)

Het verschil dat de in overweging 163 bedoelde vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-waarde bij invoer die voor het OT was vastgesteld. Aangezien aan twee van de medewerkende Chinese producenten een IB was toegekend en gezien de geringe mate van medewerking, werd voor de berekening van de voorlopige schademarge voor het gehele land uitgegaan van de hoogste schademarge voor representatieve productsoorten verkocht door een niet als marktgerichte onderneming beschouwde producent-exporteur.

(166)

De aldus voor de VRC vastgestelde schademarge was aanzienlijk lager dan de vastgestelde dumpingmarge.

Naam van de onderneming

Schademarge

Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd

15,6 %

Shandong Luxing Steel Pipe Co. Ltd

15,1 %

Andere medewerkende ondernemingen

22,3 %

Alle andere ondernemingen

24,2 %

2.   Voorlopige maatregelen

(167)

Gelet op het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat op het betrokken product van oorsprong uit de VRC een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld, dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is; in het onderhavige geval was de schademarge steeds lager.

(168)

Op basis van het bovenstaande worden de volgende antidumpingrechten voorgesteld:

Onderneming

Antidumpingrecht (%)

Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd

15,6 %

Shandong Luxing Steel Pipe Co. Ltd

15,1 %

Andere medewerkende ondernemingen

22,3 %

Alle andere ondernemingen

24,2 %

(169)

De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die daarbij voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de specifiek genoemde ondernemingen. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(170)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen (bv. na de naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) moeten onverwijld aan de Commissie (7) worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of deze oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(171)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd.

I.   SLOTBEPALING

(172)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Bovendien wordt erop gewezen dat de bevindingen inzake het instellen van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van eventuele definitieve maatregelen herzien kunnen worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde buizen en pijpen, van ijzer of van staal, met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een koolstofequivalent (carbon equivalent value, CEV) van niet meer dan 0,86 volgens de formule en chemische analyse van het Internationaal Instituut voor Lastechniek (8), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7304 19 10, ex 7304 19 30, ex 7304 23 00, ex 7304 29 10, ex 7304 29 30, ex 7304 31 20, ex 7304 31 80, ex 7304 39 10, ex 7304 39 52, ex 7304 39 58, ex 7304 39 92, ex 7304 39 93, ex 7304 51 81, ex 7304 51 89, ex 7304 59 10, ex 7304 59 92 en ex 7304 59 93 (9) (Taric-codes 7304191020, 7304193020, 7304230020, 7304291020, 7304293020, 7304312020, 7304318030, 7304391010, 7304395220, 7304395830, 7304399230, 7304399320, 7304518120, 7304518930, 7304591010, 7304599230 en 7304599320), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd, Huangshi City

15,6

A948

Shandong Luxing Steel Pipe Co. Ltd, Qingzhou City

15,1

A949

In de bijlage opgenomen ondernemingen

22,3

A950

Alle andere ondernemingen

24,2

A999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient een zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de bijzonderheden die ten grondslag liggen aan de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden, binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening, opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 april 2009.

Voor de Commissie

Catherine ASHTON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB C 174 van 9.7.2008, blz. 7.

(3)  De CEV wordt vastgesteld volgens het Technisch Verslag van 1967, IIW doc. IX-535-67, gepubliceerd door het Internationaal Instituut voor Lastechniek (International Institute of Welding - IIW).

(4)  Zie Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad van 27 juni 2006, PB L 175 van 29.6.2006, blz. 4, overwegingen 160 en 168. In 2001, het enige winstgevende jaar in de beoordelingsperiode voor het vorige onderzoek, bedroegen de investeringen 65 miljoen EUR. In 2004 (toen de bedrijfstak van de Gemeenschap zware verliezen leed) was dit bedrag verminderd tot 26 miljoen EUR.

(5)  PB L 175 van 29.6.2006, blz. 4.

(6)  Zie Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad van 27 juni 2006 (PB L 175 van 29.6.2006, blz. 4), overweging 233.

(7)  

Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer Nerv-105

B-1049 Brussel.

(8)  De CEV wordt vastgesteld volgens het Technisch Verslag van 1967, IIW doc. IX-535-67, gepubliceerd door het Internationaal Instituut voor Lastechniek (International Institute of Welding — IIW).

(9)  Zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 291 van 31.10.2008, blz. 1). De productomschrijving wordt bepaald door een combinatie van de beschrijving van het product in artikel 1, lid 1, en die in de desbetreffende GN-code.


BIJLAGE

Lijst van de in artikel 1, lid 2, bedoelde medewerkende producenten die onder de aanvullende Taric-code A950 vallen:

Naam van de onderneming

Stad

Hengyang Valin MPM Co. Ltd

Hengyang

Hengyang Valin Steel Tube Co. Ltd

Hengyang

Handan Precise Seamless Steel Pipes Co. Ltd

Handan

Jiangsu Huacheng Industry Group Co. Ltd

Zhangjiagang

Jiangyin Metal Tube Making Factory

Jiangyin

Jiangyin City Seamless Steel Tube Factory

Jiangyin

Pangang Group Chengdu Iron & Steel Co. Ltd

Chengdu

Shenyang Xinda Co. Ltd

Shenyang

Suzhou Seamless Steel Tube Works

Suzhou

Tianjin Pipe (Group) Corporation (TPCO)

Tianjin

Wuxi Dexin Steel Tube Co. Ltd

Wuxi

Wuxi Dongwu Pipe Industry Co. Ltd

Wuxi

Wuxi Seamless Oil Pipe Co. Ltd

Wuxi

Zhangjiagang City Yiyang Pipe Producing Co. Ltd

Zhangjiagang

Zhangjiagang Yichen Steel Tube Co. Ltd

Zhangjiagang


8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/75


VERORDENING (EG) Nr. 290/2009 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 31 maart 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 63/2002 (ECB/2001/18) met betrekking tot statistieken van door monetaire financiële instellingen ten aanzien van huishoudens en niet-financiële vennootschappen gehanteerde rentetarieven op deposito's en leningen

(ECB/2009/7)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (1), inzonderheid op artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 63/2002 (ECB/2001/18) van de Europese Centrale bank van 20 december 2001 met betrekking tot statistieken van door monetaire financiële instellingen ten aanzien van huishoudens en niet-financiële vennootschappen gehanteerde rentetarieven op deposito’s en leningen (2), werd een aantal verbeteringen geïdentificeerd aangaande het rapportagekader voor nieuwe leningen aan huishoudens en aan niet-financiële vennootschappen. De bestaande rapportageverplichtingen dienen daarom te worden gewijzigd.

(2)

De opname van een algemene uitsplitsing van nieuwe leningen, met een aparte identificatie van toegepaste rentevoeten en de volumen van de leningen met onderpand en/of garanties, dient bij te dragen tot de meer geharmoniseerde gegevens op het niveau van het eurogebied en dient vergelijkingen tussen landen te vereenvoudigen.

(3)

De opname van een uitsplitsing naar omvang van de nieuwe leningen aan niet-financiële vennootschappen zou meer inzicht dienen te verlenen in de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen.

(4)

De opname van een uitsplitsing naar initiële periode met vaste rente voor nieuwe leningen zou homogenere informatie aangaande rentevoeten dienen te verschaffen door de toename van het aantal categorieën van perioden met vaste rente, waardoor de homogeniteit van elke categorie toeneemt.

(5)

De separate rapportage van op schulden op kredietkaart (ook „kredietkaartschulden” genoemd) aangerekende rentevoeten zal het mogelijk maken deze rentevoeten te bewaken en de gelijke behandeling van dit instrument in alle landen van het eurogebied te garanderen.

(6)

De aanvullende categorie van nieuwe leningen aan eenmanszaken binnen „leningen voor andere doeleinden aan huishoudens” zal verdere informatie verstrekken aangaande de financiering van ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid en zal de interpretatie van de algemene ontwikkelingen van leningen aan huishoudens vereenvoudigen.

(7)

Door de aanvullende rapportage van nieuwe leningen aan niet-financiële vennootschappen naar looptijd zou het makkelijker worden te onderscheiden tussen toegepaste tarieven op korte- en langetermijnfinanciering.

(8)

Aangaande doorlopende leningen en rekening-courantkredieten is een verduidelijking, een herdefiniëring en een meer directe link met Verordening (EG) nr. 25/2009 van de Europese Centrale Bank (ECB/2008/32) van 19 december 2008 met betrekking tot de geconsolideerde balans van de sector monetaire financiële instellingen (herschikking) (3) vereist.

(9)

Eveneens dienen duidelijkere regels aangenomen te worden betreffende de stratificatie en selectie van informatieplichtigen door de nationale centrale banken (NCB’s) en met het oog op de verduidelijking van het recht van de Raad van bestuur dergelijke procedures te verifiëren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 63/2002 (ECB/2001/18) wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 2, lid 3, wordt als volgt vervangen:

„3.   De Raad van bestuur heeft het recht de naleving van bijlage I te controleren.”.

2.

Bijlage I wordt overeenkomstig bijlage I bij deze verordening gewijzigd.

3.

Bijlage II wordt vervangen door bijlage II bij deze verordening.

4.

Bijlage IV wordt vervangen door bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, lid 3, is met ingang van 1 juni 2010 van toepassing.

Gedaan te Frankfurt am Main, 31 maart 2009.

Voor de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(2)  PB L 10 van 12.1.2002, blz. 24.

(3)  PB L 15 van 20.1.2009, blz. 14.


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 63/2002 (ECB/2001/18) wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel 1, onderafdeling III, paragraaf 7, wordt als volgt vervangen:

„7.

De NCB's stellen stratificatiecriteria op waarmee de potentiële populatie van informatieplichtigen in homogene strata kan worden onderverdeeld. Strata worden geacht homogeen te zijn indien de som van de variantie binnen het stratum van de steekproefvariabelen aanzienlijk lager is dan de totale variantie in de volledige werkelijke populatie van informatieplichtigen (1). De stratificatiecriteria zijn gekoppeld aan MFI-rentestatistieken, d.w.z. er bestaat een relatie tussen de stratificatiecriteria en de rentetarieven en rentebedragen die vanuit de steekproef dienen te worden geschat.”.

2)

Deel 1, onderafdeling V, paragraaf 16, wordt als volgt vervangen:

„16.

Iedere NCB kiest de meest geschikte verdeling van de nationale steekproefgrootte n over de strata. Hiertoe bepaalt iedere NCB hoeveel informatieplichtigen nh genomen worden van het totale aantal kredietinstellingen en andere instellingen Nh in ieder stratum. De steekproeffractie nh/Nh voor elk stratum maakt de raming van de variantie van elk stratum mogelijk. Dit houdt in dat minstens twee informatieplichtigen uit elk stratum geselecteerd worden.”.

3)

Deel 1, onderafdeling V, paragraaf 20, wordt als volgt vervangen:

„20.

Indien een NCB opteert voor een volledige telling van alle kredietinstellingen en andere instellingen in één stratum, dan kan de NCB in dat stratum op het niveau van bijkantoren steekproeven nemen. De voorwaarde is dat de NCB over een complete lijst van bijkantoren beschikt die alle contracten van de krediet- en andere instellingen in het stratum omvat, en over relevante gegevens voor de vaststellingen van de variantie van de rentetarieven voor nieuwe contracten ten opzichte van huishoudens en niet-financiële vennootschappen binnen alle bijkantoren. Op de selectie en het onderhoud van de bijkantoren zijn alle in deze bijlage vastgelegde vereisten van toepassing. De geselecteerde bijkantoren worden fictieve aan alle in bijlage II vastgelegde rapportageverplichtingen onderworpen informatieplichtigen. Deze procedure laat de verplichting van kredietinstellingen of andere instellingen, waartoe de bijkantoren behoren, als informatieplichtige onverlet.”.


(1)  Dat wil zeggen de som van de variantie binnen het stratum gedefinieerd als Formuladient aanzienlijk lager te zijn dan de totale variantie van de populatie van rapportageplichtigen gedefinieerd als Formula, waarbij h elke stratum aanduidt, xi de rente voor instelling i,Formulade enkelvoudige gemiddelde rente van stratum h, n het totaal aantal instellingen in de steekproef en Formulahet enkelvoudige gemiddelde van de rente van alle instellingen in de steekproef.


BIJLAGE II

BIJLAGE II

RAPPORTAGEKADER VAN RENTESTATISTIEKEN VOOR MONETAIRE FINANCIËLE INSTELLINGEN

AFDELING 1

SOORT TARIEF

I.   Overeengekomen rente uitgedrukt in procenten per jaar

Algemeen principe

1.

Het rentetype waarover informatieplichtigen voor alle categorieën deposito's en leningen die betrekking hebben op nieuwe contracten en op uitstaande bedragen, informatie dienen te verschaffen is de overeengekomen rente uitgedrukt in procenten per jaar (AAR, annualised agreed rate). Het is gedefinieerd als het rentetarief dat afzonderlijk tussen de informatieplichtige en het huishouden of de niet-financiële vennootschap is overeengekomen voor een deposito of lening, omgerekend op jaarbasis en uitgedrukt in procenten per jaar. De AAR omvat alle rentebetalingen op deposito's en leningen, maar geen andere mogelijk van toepassing zijnde kosten. Disagio, gedefinieerd als het verschil tussen het nominale bedrag van de lening en het door de klant ontvangen bedrag, wordt beschouwd als een rentebetaling bij aanvang van het contract (tijd t0) en wordt daarom meegenomen in de AAR.

2.

Indien tussen de informatieplichtige en het huishouden of de niet-financiële vennootschap overeengekomen rentebetalingen op gezette tijden in een jaar worden gekapitaliseerd, bijvoorbeeld per maand of per kwartaal in de plaats van per jaar, wordt het overeengekomen tarief met behulp van de volgende formule omgerekend om de AAR af te leiden:

Formula

met:

x

als de AAR,

rag

als het rentetarief op jaarbasis dat is overeengekomen tussen de informatieplichtigen en het huishouden of de niet-financiële vennootschap voor een deposito of lening waarbij de rente op het deposito en alle betalingen en aflossingen van de lening op gezette tijden binnen een jaar worden gekapitaliseerd, en

n

het aantal kapitalisatieperioden voor de depositorente en betalings-/aflossingsperioden van de lening per jaar, d.w.z. 1 bij jaarlijkse betalingen, 2 bij halfjaarlijkse betalingen, 4 bij betalingen per kwartaal, en 12 bij maandelijkse betalingen.

3.

Nationale Centrale Banken (NCB’s) kunnen ook verlangen dat hun informatieplichtigen voor alle of voor sommige deposito- en leninginstrumenten die betrekking hebben op nieuwe contracten en uitstaande bedragen, het eng gedefinieerde rentetarief (NDER) rapporteren, in plaats van de AAR. Het eng gedefinieerde rentetarief is gedefinieerd als het door de informatieplichtigen en het huishouden of de niet-financiële vennootschap overeengekomen rentetarief op jaarbasis dat gelijk is aan de contante waarde van alle actuele of toekomstige verplichtingen, met uitzondering van kosten (deposito's of leningen, betalingen of aflossingen of rentebetalingen). Het NDER is gelijk aan de rentecomponent van het jaarlijkse kostenpercentage (APRC) zoals gedefinieerd in artikel 3, onder i) van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (1). Het enige verschil tussen het eng gedefinieerde rentetarief en de AAR is de onderliggende methode voor het op jaarbasis berekenen van rentebetalingen. Het NDER gebruikt een iteratieve benadering van het rentetarief op jaarbasis en kan daarom op elk type deposito of lening worden toegepast, terwijl de AAR de in paragraaf 2 gedefinieerde algebraïsche formule gebruikt en daarom alleen toegepast kan worden op deposito's en leningen met regelmatige kapitalisatie van rentebetalingen. Alle andere vereisten zijn hetzelfde, hetgeen inhoudt dat overal waar in het navolgende van deze bijlage sprake is van de AAR, dit ook van toepassing is op het NDER.

Behandeling van belastingen, subsidies en regulerende maatregelen

4.

De rentebetalingen die worden bestreken door de AAR, reflecteren wat de informatieplichtige betaalt op deposito's en ontvangt op leningen. Indien het door de ene partij betaalde bedrag verschilt van het door de andere partij ontvangen bedrag, is de opvatting van de informatieplichtige inzake het tarief bepalend voor de rentebetaling die gerapporteerd wordt voor doeleinden van rentestatistieken van monetaire financiële instellingen (MFI’s).

5.

Op grond van dit principe dienen rentetarieven op een brutobasis vóór belastingen te worden geregistreerd, aangezien de rentetarieven vóór belastingen weergeven wat informatieplichtigen op deposito's betalen en op leningen ontvangen.

6.

Voorts worden door derden aan huishoudens of niet-financiële vennootschappen toegekende subsidies niet meegenomen bij het bepalen van de rentebetaling, aangezien de subsidies niet betaald of ontvangen worden door de informatieplichtige.

7.

Gunstige tarieven die informatieplichtigen berekenen voor hun werknemers, worden meegenomen in MFI-rentestatistieken.

8.

Indien regulerende maatregelen rentebetalingen beïnvloeden, bijvoorbeeld renteplafonds of het verbod op vergoeding voor girale deposito's, wordt dit in MFI-rentestatistieken tot uitdrukking gebracht. Een wijziging in de regulerende maatregelen, bijvoorbeeld het niveau van toegepaste rentetarieven of renteplafonds, wordt in MFI-rentestatistieken weergegeven als een wijziging in het rentetarief.

II.   Jaarlijks kostenpercentage

9.

Naast AAR verstrekken de informatieplichtigen met betrekking tot nieuwe contracten voor consumptief krediet en leningen aan huishoudens voor de aankoop van een huis het jaarlijkse kostenpercentage, d.w.z.:

één jaarlijks kostenpercentage voor nieuw consumptief krediet (zie indicator 30 in appendix 2, en

één jaarlijks kostenpercentage voor nieuwe leningen aan huishoudens voor de aankoop van een huis (zie indicator 31 in appendix 2) (2).

10.

In het jaarlijkse kostenpercentage zijn de „totale kosten van het aan de consument verleende krediet” opgenomen, zoals gedefinieerd in artikel 3, onder g), van Richtlijn 2008/48/EG. Deze totale kosten omvatten een rentecomponent en een component overige (ermee samenhangende) kosten, zoals de onderzoeks- en administratiekosten, kosten voor het opstellen van de documenten, garanties, kredietverzekering, enz.

11.

De samenstelling van de component overige kosten kan van land tot land verschillen, aangezien de definities in Richtlijn 2008/48/EG op verschillende manieren worden toegepast en omdat de nationale financiële systemen en de procedures voor het verstrekken van onderpand voor krediet verschillen.

III.   Conventies

12.

Informatieplichtigen gaan bij het samenstellen van het AAR uit van een standaardjaar van 365 dagen, d.w.z. het effect van een bijkomende dag in schrikkeljaren wordt genegeerd.

AFDELING 2

TE RAPPORTEREN ACTIVITEITEN

13.

Informatieplichtigen verstrekken MFI-rentestatistieken met betrekking tot uitstaande bedragen en nieuwe contracten.

IV.   Rentetarieven op uitstaande bedragen

14.

Uitstaande bedragen worden gedefinieerd als de stand van alle deposito's die door huishoudens en niet-financiële vennootschappen bij de informatieplichtige worden geplaatst en de stand van alle leningen die door de informatieplichtige aan huishoudens en niet-financiële vennootschappen worden verstrekt.

15.

Een rentetarief op uitstaande bedragen weerspiegelt het gewogen gemiddelde renteniveau dat van toepassing is op de stand van deposito's of leningen in de betreffende categorie instrumenten op het referentietijdstip zoals gedefinieerd in paragraaf 26. De gewogen gemiddelde rentetarieven is de som van de AAR vermenigvuldigd met de corresponderende uitstaande bedragen en gedeeld door de totale uitstaande bedragen. Het omvat alle uitstaande contracten die werden toegestaan gedurende alle perioden vóór de referentiedatum.

16.

Dubieuze leningen maken geen deel uit van de gewogen gemiddelde rentetarieven. Dubieuze leningen worden gedefinieerd overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 van de Europese Centrale Bank (ECB/2008/32) van 19 december 2008 met betrekking tot de balans van de sector monetaire financiële instellingen (herschikking) (3). Het totale bedrag van een volledig of gedeeltelijk als een dubieuze lening ingedeelde lening maakt geen deel uit van de rentestatistieken. Leningen voor schuldherstructurering tegen onder de op de markt gangbare tarieven, d.w.z. schuldherstructurering aangaande debiteurs met financiële problemen, zijn eveneens uitgesloten uit de rentestatistieken.

V.   Nieuwe contracten met betrekking tot girale deposito's, deposito’s met opzegtermijn, schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten

17.

In het geval van girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, schulden op kredietkaart (verruimd krediet en faciliteitskrediet) (ook „kredietkaartschulden” genoemd), alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten zoals gedefinieerd in de paragrafen 42 tot en met 45 en 51, wordt het begrip nieuwe contracten uitgebreid tot het gehele uitstaande bedrag. Het debet- of creditsaldo, d.w.z. het uitstaande bedrag, op het referentietijdstip zoals gedefinieerd in paragraaf 29, wordt daarom gebruikt als een indicator voor de nieuwe contracten in girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten.

18.

Het rentetarief voor girale deposito’s, deposito’s met een opzegtermijn, schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten reflecteert het gewogen gemiddelde renteniveau dat van toepassing is op het uitstaande bedrag op deze rekeningen op het referentietijdstip zoals gedefinieerd in paragraaf 29. Het omvat de actuele balanspositie van alle gedurende alle perioden vóór de referentiedatum overeengekomen uitstaande contracten.

19.

Om de MFI-rentetarieven te berekenen op rekeningen die afhankelijk van het saldo deposito's of leningen kunnen zijn, maken informatieplichtigen een onderscheid tussen de perioden met een creditsaldo en de perioden met een debetsaldo. De informatieplichtigen rapporteren gewogen gemiddelde rentetarieven waarbij de creditsaldi als girale deposito's worden aangeduid, en gewogen gemiddelde rentetarieven waarbij de debetsaldi als rekening-courantkredieten worden aangeduid. Ze rapporteren geen gewogen gemiddelde rentetarieven waarin (lage) tarieven voor girale deposito's en (hoge) tarieven voor rekening-courantkredieten worden gecombineerd.

VI.   Nieuwe contracten in instrumentcategorieën met uitzondering van girale deposito's, deposito’s met opzegtermijn, schulden op kredietkaart en doorlopende leningen en rekening-courantkredieten

20.

De volgende paragrafen 21 tot en met 25 hebben betrekking op termijndeposito’s, repo's, en alle leningen met uitzondering van doorlopende leningen en rekening-courantkredieten en kredietkaartschulden zoals gedefinieerd in de paragrafen 42 tot 45 en 51.

21.

Nieuwe contracten worden gedefinieerd als elke nieuwe overeenkomst tussen het huishouden of de niet-financiële vennootschap en de informatieplichtige. Nieuwe contracten omvatten:

alle financiële contracten die voor de eerste keer het rentetarief van het deposito of de lening vermelden, en

alle nieuwe onderhandelingen inzake bestaande deposito's en leningen.

Bestaande deposito- en leencontracten die automatisch worden verlengd, d.w.z. zonder enigerlei actieve betrokkenheid van het huishouden of de niet-financiële vennootschap, en waarbij geen nieuwe onderhandelingen worden gevoerd over de voorwaarden van het contract, met inbegrip van het rentetarief, worden niet als nieuwe contracten beschouwd.

22.

Het rentetarief voor nieuwe contracten weerspiegelt het toepasselijke gewogen gemiddelde renteniveau op de deposito's en leningen in de betreffende categorie instrumenten met betrekking tot nieuwe afgesloten overeenkomsten tussen huishoudens en niet-financiële vennootschappen en de informatieplichtige in de referentieperiode zoals gedefinieerd in paragraaf 32

23.

Wijzigingen in variabele rentetarieven in de zin van automatische aanpassingen van het rentetarief door de informatieplichtige zijn geen nieuwe overeenkomsten en worden daarom niet beschouwd als nieuwe contracten. Voor bestaande contracten worden deze wijzigingen in variabele tarieven derhalve niet meegenomen in tarieven voor nieuwe contracten, maar alleen in de gemiddelde tarieven op uitstaande bedragen.

24.

Een wijziging van een vast in een variabel rentetarief of omgekeerd (op tijdstip t1) in de loop van het contract op een bij aanvang van het contract (tijdstip t0) afgesproken tijdstip, is geen nieuwe overeenkomst, maar onderdeel van de voorwaarden van de lening zoals vastgelegd op tijdstip t0. Dergelijke wijzigingen worden derhalve niet beschouwd als nieuwe contracten.

25.

Een huishouden of niet-financiële vennootschap neemt bij het afsluiten van een lening, buiten een doorlopende lening of een rekening-courantkrediet normaliter het volledige bedrag bij aanvang van het contract op. Het kan een lening echter in tranches opnemen op de tijdstippen t1, t2, t3, enz. in plaats van het volledige bedrag bij aanvang van het contract (tijdstip t0). Het feit dat de lening in tranches wordt opgenomen is irrelevant voor MFI-rentestatistieken. De overeenkomst tussen het huishouden of de niet-financiële vennootschap en de informatieplichtige op tijdstip t0, met het rentetarief en het totale bedrag van de lening, wordt opgenomen in MFI-rentestatistieken met betrekking tot nieuw afgesloten contracten.

AFDELING 3

REFERENTIETIJDSTIP

VII.   Referentietijdstip voor MFI-rentetarieven op uitstaande bedragen

26.

NCB's bepalen of de MFI-rentetarieven op uitstaande bedragen, d.w.z. de in appendix 1 beschreven indicatoren 1 tot en met 14, op nationaal niveau worden samengesteld als een momentopname op de laatste dag van de periode of als impliciete rentetarieven die betrekking hebben op periodegemiddelden. De bestreken periode is één maand.

27.

Rentetarieven op uitstaande bedragen die samengesteld worden als een momentopname op het einde van de maand, worden berekend als gewogen gemiddelden van de rentetarieven die van toepassing zijn op de deposito- en leningenstanden op een bepaald tijdstip op de laatste dag van de maand. Op dat tijdstip verzamelt de informatieplichtige de toepasselijke rentetarieven en de betreffende bedragen voor alle uitstaande deposito's en leningen ten opzichte van huishoudens en niet-financiële vennootschappen, en stelt voor iedere categorie instrumenten een gewogen gemiddeld rentetarief samen. In tegenstelling tot maandgemiddelden, bestrijken MFI-rentetarieven op uitstaande bedragen die samengesteld zijn als momentopnamen aan het einde van de maand, alleen die contracten die nog uitstaan op het tijdstip waarop de gegevens worden verzameld.

28.

Rentetarieven op uitstaande bedragen die samengesteld worden als impliciete op maandgemiddelden betrekking hebbende rentetarieven, worden berekend als quotiënten, met als teller de gecumuleerde rentestroom in de referentiemaand, d.w.z. het gecumuleerde bedrag aan rente dat op deposito's is verschuldigd en op leningen te ontvangen, en als noemer de gemiddelde maandstand. Aan het einde van de referentiemaand rapporteert de informatieplichtige voor iedere categorie instrumenten het gecumuleerde bedrag aan verschuldigde of te ontvangen rente in de loop van de maand en de gemiddelde deposito- en leningenstand in dezelfde maand. In tegenstelling tot waarnemingen op het einde van de maand omvatten de als maandgemiddelden samengestelde MFI-rentetarieven op uitstaande bedragen ook contracten die op enigerlei moment gedurende de maand uitstonden, maar niet meer uitstaan op het einde van de maand. De gemiddelde deposito- en leningenstanden in de referentiemaand worden idealiter samengesteld als het gemiddelde van de dagstanden in de maand. Als een minimumnorm wordt de gemiddelde maandstand afgeleid uit de dagsaldi voor categorieën volatiele instrumenten, d.w.z. ten minste girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten. Voor alle andere categorieën instrumenten wordt de gemiddelde maandstand afgeleid uit weeksaldi of frequenter vastgestelde saldi. Gedurende een overgangsperiode van niet meer dan twee jaar worden voor leningen met een vaste looptijd van meer dan vijf jaar de waarnemingen aan het einde van de maand geaccepteerd.

VIII.   Referentietijdstip voor nieuw afgesloten contracten inzake girale deposito's, deposito’s met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten

29.

NCB's bepalen of de MFI-rentetarieven op girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, d.w.z. de in appendix 2 beschreven indicatoren 5, 6, 7, 12, 23, 32 en 36, op nationaal niveau worden samengesteld als een momentopname op het einde van de periode of als impliciete op periodegemiddelden betrekking hebbende rentetarieven. De bestreken periode is één maand.

30.

Analoog aan de samenstelling van rente op uitstaande bedragen in appendix 1 worden de rentetarieven op girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten samengesteld op een van de volgende manieren:

a)

een momentopname op het einde van de maand wordt berekend, d.w.z. gewogen gemiddelden van de rentetarieven die van toepassing zijn op deze deposito- en leningenstanden op een bepaald tijdstip op de laatste dag van de maand. Op dat tijdstip verzamelt de informatieplichtige de rentetarieven en de betreffende bedragen voor alle girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten ten opzichte van huishoudens en niet-financiële vennootschappen en stelt voor iedere categorie instrumenten een gewogen gemiddeld rentetarief vast. In tegenstelling tot maandgemiddelden, bestrijken MFI-rentetarieven op uitstaande bedragen die samengesteld zijn als momentopnamen aan het einde van de maand, alleen die contracten die nog uitstaan op het tijdstip waarop de gegevens worden verzameld;

b)

impliciete rentetarieven die betrekking hebben op het maandgemiddelde, worden berekend, d.w.z. quotiënten met als teller het gecumuleerd bedrag aan verschuldigde rente op deposito's en te ontvangen op leningen, en als noemer het daggemiddelde van de standen. Aan het einde van de maand rapporteert de informatieplichtige voor girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten het gedurende de maand gecumuleerde bedrag aan verschuldigde of te ontvangen rente en de gemiddelde deposito- en leningenstand gedurende dezelfde maand. Voor girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten wordt de gemiddelde maandstand afgeleid uit de dagsaldi. In tegenstelling tot waarnemingen op het einde van de maand omvatten de als maandgemiddelden samengestelde MFI-rentetarieven op uitstaande bedragen ook contracten die op enigerlei moment gedurende de maand uitstonden, maar niet meer uitstaan op het einde van de maand.

31.

Betreffende bankrekeningen die een deposito of een lening kunnen zijn, afhankelijk van het saldo, indien MFI-rentetarieven worden samengesteld als een momentopname op het einde van de maand, bepaalt alleen het saldo op een bepaald tijdstip op de laatste dag van de maand of de rekening in deze maand als een giraal deposito of als een rekening-courantkrediet wordt beschouwd. Indien MFI-rentetarieven worden berekend als impliciete rentetarieven die betrekking hebben op het gemiddelde van de maand, wordt iedere dag vastgesteld of de rekening een deposito of een lening is. Vervolgens wordt het gemiddelde berekend van de dagelijkse creditsaldi en de dagelijkse debetsaldi om de gemiddelde maandstanden te berekenen voor de noemer van het impliciete rentetarief. Verder maken de stromen in de teller onderscheid tussen gecumuleerde verschuldigde rente op deposito's en te ontvangen rente op leningen. Informatieplichtigen rapporteren geen gewogen gemiddelde rentetarieven waarin (lage) tarieven voor girale deposito's en (hoge) tarieven voor rekening-courantkredieten worden gecombineerd.

IX.   Referentietijdstip voor nieuwe contracten (met uitzondering van girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten)

32.

MFI-rentetarieven voor nieuwe contracten met uitzondering van girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, d.w.z. alle in appendix 2 beschreven indicatoren met uitzondering van de indicatoren 1, 5, 6, 7, 12, 23, 32 en 36, worden berekend als periodegemiddelden. De bestreken periode is één (hele) maand.

33.

Voor iedere categorie instrumenten berekenen de informatieplichtigen het tarief voor nieuwe contracten als een gewogen gemiddelde van alle rentetarieven voor nieuwe transacties in de categorie instrumenten in de referentiemaand. Deze rentetarieven met betrekking tot het maandgemiddelde worden doorgegeven aan de NCB van de deelnemende lidstaat waarvan de informatieplichtige ingezetene is, samen met de gewichten van het bedrag van de nieuwe contracten die in de rapportagemaand voor iedere categorie instrumenten zijn afgesloten. Informatieplichtigen nemen de in de hele maand afgesloten nieuwe transacties in aanmerking.

AFDELING 4

CATEGORIEËN INSTRUMENTEN

X.   Algemene bepalingen

34.

Informatieplichtigen verschaffen MFI-rentestatistieken met betrekking tot uitstaande bedragen voor de in appendix 1 aangegeven categorieën instrumenten en met betrekking tot nieuwe contracten voor de categorieën instrumenten in appendix 2. Zoals vastgelegd in paragraaf 17 zijn rentetarieven op girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten rentetarieven op nieuwe contracten en worden derhalve opgenomen in appendix 2 met betrekking tot nieuwe contracten. Omdat de methode van samenstelling en het referentietijdstip voor de tarieven op girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten echter dezelfde zijn als voor de andere indicatoren voor uitstaande bedragen, worden de indicatoren 1, 5, 6, 7, 12, 23, 32 en 36 van appendix 2 in appendix 1 herhaald.

35.

Een categorie instrumenten zoals omschreven in de appendices 1 en 2 is op nationaal niveau niet van toepassing in bepaalde deelnemende lidstaten en worden daarom buiten beschouwing gelaten indien ingezeten kredietinstellingen en andere instellingen producten die tot deze categorie behoren, helemaal niet aanbieden aan in de deelnemende lidstaat ingezeten huishoudens en niet-financiële instellingen. Gegevens dienen te worden verschaft indien enige zakelijke activiteit bestaat, hoe gering die activiteit ook moge zijn.

36.

Voor iedere in appendix 1 en appendix 2 gedefinieerde categorie instrumenten, en toegepast op de bankzaken die door ingezeten kredietinstellingen en andere instellingen worden gedaan met in de deelnemende lidstaten ingezeten huishoudens en niet-financiële vennootschappen, worden de MFI-rentestatistieken samengesteld op basis van alle rentetarieven die van toepassing zijn op alle producten die binnen deze categorie instrumenten vallen. Dit houdt in dat NCB's niet binnen elke categorie instrumenten een pakket binnenlandse producten mogen vaststellen waarvoor MFI-rentestatistieken worden verzameld; integendeel, de tarieven op alle door elk van de informatieplichtigen aangeboden producten moeten worden meegenomen. Zoals aangegeven in bijlage I, paragraaf 28, hoeven NCB's niet ieder product dat op nationaal niveau bestaat, in de steekproef mee te nemen. Ze mogen echter geen hele categorie instrumenten uitsluiten op de grond dat de betrokken bedragen erg klein zijn. Dus indien een categorie instrumenten slechts door één instelling wordt aangeboden, wordt deze instelling opgenomen in de steekproef. Indien een categorie instrumenten ten tijde van de eerste steekproeftrekking niet bestaat in een deelnemende lidstaat, maar een nieuw product dat tot deze categorie behoort daarna door een instelling wordt geïntroduceerd, wordt deze instelling bij de eerstvolgende controle van de representativiteit opgenomen in de steekproef. Indien binnen een bestaande instrumentcategorie een nieuw product wordt gecreëerd, rapporteren de instellingen in de steekproef hierover in hun eerstvolgende verslag, zoals van alle informatieplichtigen wordt vereist dat ze over al hun producten rapporteren.

37.

Uitzonderingen op het beginsel dat alle rentetarieven moeten worden meegenomen die op alle producten van toepassing zijn, zijn rentetarieven op dubieuze leningen en leningen voor schuldherstructurering. Zoals aangegeven in paragraaf 16, worden dubieuze leningen en leningen voor schuldherstructurering tegen tarieven die lager liggen dan de in de markt gangbare tarieven, d.w.z. toegepast op debiteurs met financiële problemen, niet meegenomen in MFI-rentestatistieken.

XI.   Uitsplitsing naar munteenheid

38.

MFI-rentestatistieken bestrijken de rentetarieven die worden toegepast door de populatie van informatieplichtigen. Gegevens over deposito's en leningen in andere valuta's dan de euro zijn niet vereist voor alle deelnemende lidstaten. Dit wordt weerspiegeld in de appendices 1 en 2 waar alle indicatoren betrekking hebben op in euro luidende deposito's en leningen.

XII.   Uitsplitsing naar sector

39.

Met uitzondering van repo's, worden alle deposito's en leningen die vereist zijn voor MFI-rentestatistieken uitgesplitst naar sector. Appendices 1 en 2 maken daarom onderscheid tussen indicatoren ten opzichte van huishoudens (waaronder instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens) (4) en ten opzichte van niet-financiële vennootschappen (5). Bovendien worden aparte gegevens gerapporteerd voor eenmanszaken/personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid als een deel van huishoudens, maar uitsluitend aangaande nieuw afgesloten contracten voor „andere doeleinden”. NCB's kunnen afzien van het vereiste van afzonderlijke identificatie van leningen aan eenmanszaken indien dergelijke leningen minder dan 5 % uitmaken van de totale kredietverlening aan huishoudens in de deelnemende lidstaat in termen van uitstaande bedragen zoals berekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32).

40.

Indicator 5 in appendix 1 en indicator 11 in appendix 2 hebben betrekking op repo's. Ofschoon de vergoeding voor repo's niet in alle deelnemende lidstaten onafhankelijk is van de sector van de houder, is voor repo's geen uitsplitsing vereist naar de sectoren huishoudens en niet-financiële vennootschappen op het niveau van alle deelnemende lidstaten. Voorts is geen uitsplitsing naar looptijd vereist op het niveau van alle deelnemende lidstaten, omdat wordt aangenomen dat repo's hoofdzakelijk van zeer korte termijn zijn. Het MFI-rentetarief op repo's heeft zonder differentiatie betrekking op beide sectoren.

41.

De indicatoren 5 en 6 in appendix 2 hebben betrekking op door huishoudens aangehouden deposito's met opzegtermijn. Het rentetarief en het gewicht voor deposito's met opzegtermijn hebben op het niveau van alle deelnemende lidstaten echter betrekking op zowel door huishoudens als door niet-financiële vennootschappen aangehouden deposito's met opzegtermijn, d.w.z. beide sectoren worden samengenomen, maar ze worden toegerekend aan huishoudens. Op het niveau van alle deelnemende lidstaten is geen uitsplitsing naar sector vereist.

XIII.   Uitsplitsing naar type instrument

42.

Tenzij in de hiernavolgende paragrafen 43 tot 52 anders wordt vermeld, zijn de uitsplitsing naar instrument voor MFI-rentetarieven en de definities van de verschillende soorten instrumenten overeenkomstig de categorieën activa en passiva zoals uiteengezet in deel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32).

43.

MFI-rentetarieven op girale deposito's, d.w.z. de indicatoren 1 en 7 in appendix 2, bestrijken alle girale deposito's, ongeacht of zij rentedragend zijn of niet. Renteloze girale deposito's worden dus meegenomen in MFI-rentestatistieken.

44.

In het kader van MFI-rentestatistieken hebben doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, d.w.z. de indicatoren 12 en 23 in appendix 2, dezelfde betekenis als in deel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32), ongeacht de initiële periode met vaste rente. Boetes op rekening-courantkredieten die worden opgelegd als een component van andere kosten, bijvoorbeeld in de vorm van speciale vergoedingen, worden niet verdisconteerd in het AAR zoals gedefinieerd in paragraaf 1, omdat dit tarief alleen de rentecomponent van leningen omvat. Onder deze categorie gerapporteerde leningen worden niet gerapporteerd onder een categorie nieuw afgesloten contracten.

45.

In het kader van MFI-rentestatistieken hebben schulden op kredietkaart dezelfde betekenis als gedefinieerd in deel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32). Gegevens betreffende rente worden uitsluitend gerapporteerd aangaande verruimde schulden op kredietkaart, in de indicatoren 32 en 36. De rente op faciliteitskrediet wordt niet apart gerapporteerd, aangezien de rente per definitie 0 % bedraagt. De uitstaande faciliteitsschulden op kredietkaart zijn echter opgenomen als een deel van MFI-rentestatistieken op uitstaande bedragen, samen met de uitstaande verruimde schulden op kredietkaart. Noch de faciliteitsschulden op kredietkaart, noch de verruimde schulden op kredietkaart worden onder enige andere indicator voor nieuw afgesloten contracten gerapporteerd.

46.

In het kader van MFI-rentestatistieken omvatten nieuwe leningen aan niet-financiële vennootschappen (behoudens doorlopende leningen en rekening-courantkredieten en schulden op kredietkaart), d.w.z. de indicatoren 37 tot 54 in appendix 2, alle leningen, behoudens (verruimd krediet en faciliteitskrediet) schulden op kredietkaart en doorlopende leningen en rekening-courantkredieten aan vennootschappen ongeacht de hoogte ervan, terwijl de indicatoren 62 tot 85 gedekte leningen betreffen zoals omschreven in paragraaf 60. Leningen aan niet-financiële vennootschappen in appendix 1 inzake uitstaande bedragen, hebben dezelfde betekenis als omschreven in deel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) en omvatten doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, alsook schulden op kredietkaart (verruimd krediet en faciliteitskrediet).

47.

In het kader van MFI-rentestatistieken worden nieuwe leningen aan huishoudens voor consumptie, d.w.z. de indicatoren 13 tot 15, 30 en 55 tot 57 in appendix 2 omschreven als leningen, m.u.v. schulden op kredietkaart (verruimd krediet en faciliteitskrediet), alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten die worden verstrekt voor de aanschaf van goederen en diensten voor persoonlijk gebruik, terwijl de indicatoren 55 tot 57 gedekte leningen betreffen zoals omschreven in paragraaf 60. Leningen voor consumptie in appendix 1 die betrekking hebben op uitstaande bedragen, hebben dezelfde betekenis als omschreven in deel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) en omvatten doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, alsook verruimde schulden op kredietkaart.

48.

Leningen aan huishoudens voor de aankoop van een huis, d.w.z. de indicatoren 6 tot en met 8 in appendix 1 en de indicatoren 16 tot en met 19 en 31 in appendix 2, kunnen gedekt of ongedekt zijn, terwijl de indicatoren 58 tot 61 gedekte leningen betreft zoals omschreven in paragraaf 60. MFI-rentestatistieken bestrijken zonder differentiatie in de indicatoren 16 tot 19 en 31 gedekte en ongedekte leningen aan huishoudens voor de aankoop van een huis. Voor MFI-rentestatistieken worden nieuwe leningen aan huishoudens voor de aankoop van een huis, d.w.z. de indicatoren 16 tot en met 19, 31 en 58 tot 61 in appendix 2, gedefinieerd als een krediet, met uitzondering van doorlopende leningen en rekening-courantkredieten of schulden op kredietkaart, dat wordt verlengd voor investering in huisvesting, met inbegrip van bouwen en het aanbrengen van verbeteringen aan het huis (herinrichting). Leningen aan huishoudens voor de aankoop van een huis in appendix 1 die betrekking hebben op uitstaande bedragen, hebben dezelfde betekenis als omschreven in deel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) en omvatten doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, alsook schulden op kredietkaart.

49.

In het kader van MFI-rentestatistieken worden nieuwe leningen aan huishoudens voor andere doeleinden, d.w.z. de indicatoren 20 tot 22 en 33 tot 35 in appendix 2, gedefinieerd als leningen met uitzondering van doorlopende leningen, rekening-courantkredieten of schulden op kredietkaart, die worden verstrekt voor bijvoorbeeld zakelijke doeleinden, schuldconsolidatie, opleiding, enz. De definitie van overige leningen aan huishoudens in appendix 1 die betrekking hebben op uitstaande bedragen, heeft dezelfde betekenis als de definitie in deel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) en omvat doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, alsook schulden op kredietkaart.

50.

Ten behoeve van MFI-rentetarieven op uitstaande bedragen omvatten leningen voor consumptie, leningen aan huishoudens voor de aankoop van een huis en overige leningen aan huishoudens voor andere doeleinden tezamen alle leningen die aan huishoudens worden verstrekt door ingezeten kredietinstellingen en andere instellingen, met inbegrip van doorlopende leningen en rekening-courantkrediet, alsook schulden op kredietkaart (verruimd krediet en faciliteitskrediet).

51.

Ten behoeve van MFI-rentetarieven op nieuw afgesloten contracten omvatten verruimde schulden op kredietkaart, doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, leningen aan huishoudens voor consumptie, voor de aankoop van een huis en voor andere doeleinden alle leningen die aan huishoudens worden verstrekt door ingezeten kredietinstellingen en andere instellingen. Faciliteitsschulden op kredietkaart worden niet apart gerapporteerd in MFI-rentestatistieken inzake nieuw afgesloten contracten, maar worden opgenomen als een deel van de respectieve posten uitstaande bedragen.

XIV.   Uitsplitsing naar bedragcategorie

52.

Voor overige leningen aan niet-financiële vennootschappen, d.w.z. de indicatoren 37 tot 54 en 62 tot 85 in appendix 2, worden drie categorieën bedragen onderscheiden, d.w.z. a) „tot en met 0,25 miljoen EUR”, b) „meer dan 0,25 miljoen tot en met 1 miljoen EUR” en c) „meer dan 1 miljoen EUR”. Het bedrag heeft enkel betrekking op de als een nieuw contract beschouwde enkele krediettransactie, en niet op alle contracten tussen de niet-financiële vennootschap en de informatieplichtige.

XV.   Uitsplitsing naar oorspronkelijke looptijd, opzegtermijn of initiële rentebepaling

53.

Afhankelijk van het soort instrument en of het MFI-rentetarief betrekking heeft op uitstaande bedragen of op nieuwe contracten, geven de statistieken een uitsplitsing naar oorspronkelijke looptijd, opzegtermijn, of initiële periode met vaste rente. Deze uitsplitsingen verwijzen naar tijdsperioden of termijnen, bijvoorbeeld een rentetarief op deposito's met een vaste looptijd tot twee jaar heeft betrekking op een gemiddeld tarief voor alle deposito's met een vaste oorspronkelijke looptijd die ligt tussen twee dagen en twee jaar, gewogen op basis van de omvang van het deposito.

54.

De definities van de uitsplitsing naar oorspronkelijke looptijd en opzegtermijn zijn overeenkomstig de definities in deel 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32). Zoals uiteengezet in appendix 1, worden alle depositocategorieën op uitstaande bedragen met uitzondering van repo's en alle kredietcategorieën op uitstaande bedragen uitgesplitst naar oorspronkelijke looptijd. Zoals uiteengezet in appendix 2, worden nieuwe contracten op deposito's met vaste looptijd eveneens uitgesplitst naar oorspronkelijke looptijd en worden nieuwe contracten deposito's met opzegtermijn uitgesplitst naar opzegtermijn. Aparte gegevens betreffende leningen aan niet financiële ondernemingen met een initiële periode met vaste rente tot één jaar in combinatie met een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar worden gerapporteerd voor elke omvang leningcategorie van paragraaf 52, zoals omschreven in appendix 2.

55.

De krediettarieven op nieuwe contracten in appendix 2 worden uitgesplitst naar de in het contract opgenomen initiële periode met vaste rente. In het kader van MFI-rentestatistieken wordt de initiële periode met vaste rente gedefinieerd als een bij de aanvang van het contract vastgestelde periode waarin de hoogte van het rentetarief niet kan wijzigen. De initiële rentevaste periode kan korter zijn dan of gelijk aan de oorspronkelijke looptijd van de lening. De hoogte van het rentetarief wordt alleen geacht vast te zijn indien het op een exact niveau is vastgesteld, bijvoorbeeld 10 % of als een differentieel percentage ten opzichte van een referentietarief op een vast moment in de tijd, bijvoorbeeld het zesmaandelijkse EURIBOR-tarief plus 2 procent op een bepaalde vooraf bepaalde dag en tijd. Indien bij aanvang van een contract voor een bepaalde periode een procedure wordt overeengekomen tussen het huishouden of de niet-financiële instelling en de informatieplichtige om het krediettarief te berekenen, bijvoorbeeld het zesmaandelijkse EURIBOR-tarief plus 2 procent gedurende drie jaar, dan wordt dit niet beschouwd als een initiële rentebepaling, omdat de hoogte van het rentetarief in de drie jaar kan veranderen. De MFI-rentestatistieken inzake nieuwe kredietcontracten geven alleen het rentetarief weer dat voor de initiële periode met vaste rente bij de aanvang van een contract of na heronderhandeling van de lening wordt overeengekomen. Indien na deze initiële periode met vaste rente het rentetarief automatisch gewijzigd wordt in een variabel tarief, wordt dit niet weergegeven in de MFI-rentetarieven voor nieuwe contracten, maar alleen in de tarieven op uitstaande bedragen.

56.

De volgende initiële perioden met vaste rente worden onderscheiden voor leningen aan huishoudens

Voor leningen aan huishoudens voor consumptie en andere doeleinden

variabel tarief en een initiële perioden met vaste rente tot (en met) één jaar,

meer dan een jaar en tot (en met) vijf jaar initiële periode met vaste rente, en

een initiële periode met vaste rente van meer dan vijf jaar.

Voor leningen aan huishoudens voor de aankoop van een huis:

variabel tarief en een initiële periode met vaste rente tot (en met) één jaar,

een initiële periode met vaste rente van meer dan één jaar en tot (en met) vijf jaar,

een initiële periode met vaste rente van meer dan vijf jaar en tot (en met) tien jaar, en

een initiële periode met vaste rente van meer dan tien jaar.

57.

De volgende initiële perioden met vaste rente worden onderscheiden voor leningen aan niet financiële ondernemingen tot 0,25 miljoen EUR, meer dan 0,25 miljoen tot 1 miljoen EUR en meer dan 1 miljoen EUR:

variabel tarief en een initiële periode met vaste rente tot (en met) drie maanden,

initiële periode met vaste rente van meer dan drie maanden en tot (en met) één jaar,

initiële periode met vaste rente van meer dan een jaar en tot (en met) drie jaar,

initiële periode met vaste rente van meer dan drie jaar tot (en met) vijf jaar,

een initiële periode met vaste rente langer dan vijf jaar en tot (en met) tien jaar, en

een initiële periode met vaste rente langer dan tien jaar.

58.

Voor MFI-rentestatistieken wordt „variabel rentetarief” omschreven als de rente die continu (d.w.z. elke dag) of naar goeddunken van de MFI onderworpen is aan herzieningen van de rentevoet.

XVI.   Uitsplitsing naar gedekte lening met onderpand en/of garanties

59.

Leningen aan huishoudens en niet-financiële vennootschappen gedekt door een onderpand en/of garanties worden bovendien separaat gerapporteerd voor alle categorieën nieuw afgesloten contracten van MFI-rentestatistieken, behoudens schulden op kredietkaart, doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, alsook kredietverleningen voor andere doeleinden.

60.

Voor de MFI-rentestatistieken omvat de uitsplitsing van leningen naar onderpand/garanties de totale bedragen aan nieuwe bedrijfsleningen die door een zakelijke zekerheid gedekt werden via de „volgestorte” kredietprotectietechniek zoals omschreven in artikel 4, lid 31 en bijlage VIII, deel 1, afdelingen 6 tot en met 25 van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) en/of gegarandeerd middels de „niet-volgestorte kredietprotectietechniek”, zoals omschreven in artikel 4, lid 32, en bijlage VIII, deel 1, afdelingen 26 tot en met 29 van Richtlijn 2006/48/EG, waardoor de waarde van het onderpand en/of de garantie hoger is dan of gelijk is aan het totale bedrag van de lening. Indien een MFI de „gestandaardiseerde benadering” zoals omschreven in Richtlijn 2006/48/EG niet toepast voor het toezicht, mag zij dezelfde behandeling toepassen bij de rapportage van lening onder deze uitsplitsing.

61.

De NCB’s kunnen de volgende derogaties verlenen aangaande de rapportage van zowel de toegepaste rente op en het transactievolume van leningen op onderpand/garantie aan niet financiële vennootschappen, indicatoren 62 tot 85, als het nationale geaggregeerde transactievolume van de respectieve post (indicatoren 37 tot 54) van alle leningen minder bedraagt dan 10 % van het nationale geaggregeerde transactievolume van de som van alle leningen van dezelfde bedragcategorie en minder dan 2 % van het transactievolume voor dezelfde omvang en de categorie initiële periode met vaste rente op het niveau van het eurogebied. In geval van derogaties dienen deze drempels op jaarbasis te worden gecontroleerd.

DEEL 5

RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN

62.

Om de geaggregeerde bedragen met betrekking tot alle deelnemende lidstaten af te leiden, worden voor elk van de in de appendices 1 en 2 opgenomen categorieën instrumenten drie niveaus van samenvoeging toegepast.

XVII.   Statistische informatie op het niveau van informatieplichtigen

63.

Zoals vastgelegd in paragrafen 64 tot en met 69 wordt op het eerste niveau de samenvoeging uitgevoerd door de informatieplichtigen. De NCB's kunnen ook van de informatieplichtigen gegevens op het niveau van de individuele deposito's en leningen opvragen. De gegevens worden gerapporteerd aan de NCB van de deelnemende lidstaat waarvan de informatieplichtige ingezetene is.

64.

Indien de rentetarieven inzake uitstaande bedragen, d.w.z. de indicatoren 1 tot en met 14 in appendix 1, worden samengesteld als een momentopname aan het einde van de maand, verschaffen informatieplichtigen voor ieder van de categorieën instrumenten een gewogen gemiddeld rentetarief dat betrekking heeft op de laatste dag van de maand.

65.

Indien de rentetarieven inzake uitstaande bedragen, d.w.z. de indicatoren 1 tot en met 14 in appendix 1, worden samengesteld als impliciete rentetarieven die betrekking hebben op maandgemiddelden, verschaffen informatieplichtigen voor ieder van de categorieën instrumenten de gecumuleerde verschuldigde en te ontvangen rente in de maand en de gemiddelde deposito- en leningenstand in dezelfde maand.

66.

Indien de rentetarieven inzake girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, d.w.z. de indicatoren 1, 5, 6, 7, 12, 23, 32 en 36 in appendix 2, worden samengesteld als een momentopname aan het einde van de maand, verschaffen informatieplichtigen voor ieder van de categorieën instrumenten een gewogen gemiddeld rentetarief dat betrekking heeft op de laatste dag van de maand.

67.

Indien rentetarieven op girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten d.w.z. de indicatoren 1, 5, 6, 7, 12, 23, 32 en 36 in appendix 2, worden samengesteld als impliciete rentetarieven met betrekking tot maandelijkse gemiddelden, verschaffen de informatieplichtigen voor ieder van de categorieën instrumenten de in de loop van de maand gecumuleerde verschuldigde en te ontvangen rente en de gemiddelde deposito- en leningenstand in dezelfde maand.

68.

Voor elk van de categorieën instrumenten inzake nieuwe contracten, d.w.z. de indicatoren 2 tot en met 4, 8 tot en met 11, 13 tot en met 22 en 30 tot en met 31, 33 tot een met 35 en 37 tot en met 85 in appendix 2, verschaffen informatieplichtigen een gewogen gemiddeld rentetarief. Daarnaast verschaffen informatieplichtigen voor elk van de indicatoren 2 tot en met 4, 8 tot en met 11, 13 tot en met 22 en 33 tot en met 35 en 37 tot en met 85 in appendix 2 het bedrag aan nieuwe contracten die in elke categorie instrumenten in de loop van de maand zijn afgesloten.

69.

Kredietinstellingen en andere instellingen, waaraan door een NCB toestemming is verleend MFI-rentestatistieken samen als een groep te rapporteren, worden beschouwd als één informatieplichtige en verschaffen de in de paragrafen 64 tot en met 66 bepaalde gegevens die betrekking hebben op de groep als geheel. Bovendien verschaft de informatieplichtige elk jaar voor elke categorie instrumenten het aantal rapporterende instellingen en de variantie in rentetarieven voor deze instellingen binnen de groep. Het aantal informatieplichtige instellingen binnen de groep en de variantie hebben betrekking op de maand oktober en worden met de gegevens voor oktober ingediend.

XVIII.   Nationale gewogen gemiddelde rentetarieven

70.

Op het tweede niveau wordt de samenvoeging uitgevoerd door de NCB's. Zij voegen de rentetarieven en de daarmee samenhangende bedragen aan contracten voor al hun nationale informatieplichtigen samen tot een nationaal gewogen gemiddeld rentetarief voor elke categorie instrumenten De gegevens worden aan de Europese Centrale bank (ECB) gerapporteerd.

71.

Voor elk van de categorieën instrumenten inzake uitstaande bedragen, d.w.z. de indicatoren 1 tot en met 14 in appendix 1, verschaffen de NCB's een nationaal gewogen gemiddeld rentetarief.

72.

Voor elk van de categorieën instrumenten inzake nieuwe contracten, d.w.z. de indicatoren 1 tot en met 23 en 30 tot 85 van appendix 2, verschaffen de NCB's een nationaal gewogen gemiddelde rentetarief. Daarnaast verschaffen de NCB's voor elk van de indicatoren 2 tot en met 4 en 8 tot en met 23, 33 tot 35 en 37 tot 85 in appendix 2 het bedrag aan nieuwe contracten dat in elke categorie instrumenten in de referentiemaand is afgesloten. Deze bedragen aan nieuwe contracten hebben betrekking op de totale populatie Ŷ, d.w.z. op de gehele potentiële populatie van informatieplichtigen. Indien gekozen is voor een steekproefbenadering om de informatieplichtigen te selecteren, worden daarom op nationaal niveau ophogingsfactoren gebruikt om de totale populatie af te leiden (6). De ophogingsfactoren zijn het omgekeerde van de trekkingskansen πi, d.w.z. 1/πi. Het geschatte bedrag nieuwe contracten voor de totale populatie Ŷ wordt dan berekend met behulp van de volgende generieke formule:

Formula

met:

yi

het bedrag aan nieuwe contracten van instelling i, en

πi

de waarschijnlijkheid dat instelling i wordt geselecteerd.

73.

De NCB's verschaffen de gegevens betreffende MFI-rentetarieven op uitstaande bedragen en op nieuwe contracten aan de ECB tot op vier decimalen nauwkeurig. Dit is ongeacht een eventueel door de NCB's te nemen besluit inzake de nauwkeurigheid waarmee zij de gegevens willen verzamelen. De gepubliceerde resultaten hebben niet meer dan twee decimalen.

74.

In de met de nationale gegevens verstrekte methodologische notities, verstrekken de NCB's informatie over eventuele (wijzigingen van) regulerende maatregelen die MFI-rentestatistieken beïnvloeden.

75.

De NCB's die kiezen voor een steekproefbenadering om de informatieplichtigen te selecteren, geven een schatting van de steekproeffout voor de aanvankelijke steekproef. Na ieder onderhoud van de steekproef wordt een nieuwe schatting verschaft.

XIX.   Geaggregeerde resultaten voor de deelnemende lidstaten

76.

De laatste samenvoeging van de categorieën instrumenten voor elke deelnemende lidstaat tot het niveau van alle deelnemende lidstaten wordt uitgevoerd door de ECB.

AFDELING 6

BEHANDELING VAN SPECIFIEKE PRODUCTEN

77.

De behandeling van de in de paragrafen 78 tot en met 86 gedefinieerde producten wordt gebruikt als referentie voor producten met soortgelijke kenmerkende eigenschappen.

78.

Een deposito of lening met afnemende (toenemende) rente is een deposito of een lening met een vaste looptijd waarvoor een rentetarief geldt dat van jaar tot jaar toeneemt (afneemt) met een van tevoren vastgesteld aantal procenten. Deposito's en leningen met afnemende (toenemende) rente zijn instrumenten met vaste rentetarieven gedurende de gehele looptijd. Het rentetarief voor de gehele looptijd van het deposito of de lening en de andere voorwaarden worden van tevoren overeengekomen op tijdstip t0 wanneer het contract wordt ondertekend. Een voorbeeld van een deposito met toenemende rente is een deposito met een vaste looptijd van vier jaar waarop in het eerste jaar 5 % rente wordt ontvangen, in het tweede jaar 7 %, in het derde jaar 9 % en in het vierde jaar 13 %. Het AAR op nieuw afgesloten contracten, dat op tijdstip t0 in MFI-rentestatistieken moet worden opgenomen, is het meetkundige gemiddelde van de factoren „1 + rentetarief”. Conform paragraaf 3, kunnen de NCB's informatieplichtigen ook verzoeken het eng gedefinieerde rentetarief voor dit type product te hanteren. Het overeengekomen rentetarief uitgedrukt in procenten per jaar op uitstaande bedragen, dat van tijdstip t0 tot t3 moet worden opgenomen, is het tarief dat door de informatieplichtige wordt toegepast op het tijdstip waarop het MFI-rentetarief wordt berekend, d.w.z. in het voorbeeld van het deposito met een vaste looptijd van vier jaar is dat 5 % op tijdstip t0, 7 % op tijdstip t1, 9 % op tijdstip t2 en 13 % op tijdstip t3.

79.

In het kader van MFI-rentestatistieken heeft leningen als deel van „kredietlijnen” dezelfde betekenis zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) en worden zij op dezelfde wijze ingedeeld. Uitsluitend uitstaande bedragen, d.w.z. opgenomen en nog niet terugbetaalde bedragen in de context van een kredietlijn, vallen onder nieuw afgesloten contracten en worden opgenomen in de MFI-rentestatistieken overeenkomstig paragraaf 17. Bedragen die via een kredietlijn beschikbaar zijn en niet zijn opgenomen of al zijn terugbetaald, worden niet in aanmerking genomen, noch als nieuw afgesloten contracten, noch als uitstaande bedragen.

80.

Middels een „raamcontract” kan een klant leningen opnemen van verschillende leningsrekeningen met een voor alle leningsrekeningen geldend maximum. Ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst inzake het raamcontract worden de leningsvorm en/of het tijdstip van kredietopname en/of het rentetarief niet gespecificeerd, maar wordt een aantal mogelijkheden overeengekomen. Deze raamcontracten worden niet door MFI-rentestatistieken bestreken. Vanaf het tijdstip van een uit hoofde van een raamcontract overeengekomen opname van de lening, valt deze echter onder de respectieve post in MFI-rentestatistieken, zowel onder nieuw afgesloten contracten als uitstaande bedragen.

81.

Er kunnen gereguleerde spaardeposito's bestaan met een basisrente plus een loyaliteits- en/of groeipremie. Op het tijdstip waarop het deposito wordt geplaatst, is het niet zeker of de premie zal worden betaald. De betaling hangt af van het toekomstige onbekende spaargedrag van het huishouden of de niet-financiële vennootschap. Als regel worden dergelijke loyaliteits- of groeipremies niet opgenomen in de overeengekomen rente uitgedrukt in procenten per jaar op nieuw afgesloten contracten. In het overeengekomen rentetarief uitgedrukt in procenten per jaar op uitstaande bedragen worden altijd de tarieven opgenomen die door de informatieplichtige worden toegepast op het tijdstip waarop MFI-rentetarieven worden berekend. In het geval dat een dergelijke loyaliteits- of groeipremie door de informatieplichtige wordt toegekend, wordt deze derhalve meegenomen in de statistieken van uitstaande bedragen.

82.

Leningen kunnen aan huishoudens of niet-financiële vennootschappen worden aangeboden met gekoppelde derivatencontracten, d.w.z. een renteswap/cap/floor, enz. Als regel worden dergelijke gekoppelde derivatencontracten niet opgenomen in het AAR op nieuwe contracten. In het AAR op uitstaande bedragen worden altijd de tarieven opgenomen die door de informatieplichtige worden toegepast op het tijdstip waarop MFI-rentetarieven worden berekend. Indien derhalve een dergelijk derivatencontract wordt uitgeoefend en de informatieplichtige het rentetarief aanpast dat aan het huishouden of de niet-financiële vennootschap in rekening wordt gebracht, wordt dit derhalve meegenomen in de statistieken van uitstaande bedragen.

83.

Deposito's kunnen bestaan uit twee componenten: een deposito met vaste looptijd waarvoor een vast rentetarief geldt, en een daarin besloten derivaat met een rendement dat is gekoppeld aan het resultaat van een bepaalde beursindex of een bilaterale wisselkoers, op voorwaarde van een gegarandeerd minimumrendement van 0 %. De looptijd van beide componenten kan gelijk of verschillend zijn. De overeengekomen rente uitgedrukt in procenten per jaar op nieuw afgesloten contracten bestrijkt de rente voor de deposito met vaste looptijd, aangezien het de overeenkomst weergeeft tussen de deposant en de informatieplichtige en het bekend is wanneer het geld geplaatst is. Het rendement op de andere component van het deposito dat gekoppeld is aan het resultaat van een beursindex of een bilaterale wisselkoers, is alleen ex post bekend wanneer het product vervalt en kan derhalve niet meegenomen worden in het tarief voor nieuwe contracten. Derhalve wordt slechts het gegarandeerde minimumrendement (gebruikelijk 0 %) bestreken. In het overeengekomen rentetarief uitgedrukt in procenten per jaar op uitstaande bedragen worden altijd de rentetarieven opgenomen die door de informatieplichtige worden toegepast op het tijdstip waarop MFI-rentetarieven worden berekend. Tot de vervaldag wordt het tarief op het deposito met vaste looptijd daarom meegenomen, alsook het gegarandeerde minimumrendement op het deposito met inbegrip van het geïntegreerde derivaat. Pas op de vervaldag geven de MFI-rentetarieven op uitstaande bedragen het op jaarbasis berekende rentetarief weer dat door de informatieplichtige wordt betaald.

84.

Tot deposito's met een looptijd van meer dan twee jaar zoals gedefinieerd in deel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) kunnen pensioenspaarrekeningen behoren. Het grootste deel van pensioenspaarrekeningen mag belegd worden in effecten en het rentetarief hangt dan af van de opbrengst van de onderliggende effecten. Het resterende deel van pensioenspaarrekeningen wordt aangehouden in liquide middelen en het rentetarief daarop wordt door de kredietinstelling of andere instelling op dezelfde manier bepaald als voor andere deposito's. Op het tijdstip waarop het deposito wordt geplaatst, is het totale rendement van de pensioenspaarrekening aan het huishouden niet bekend en kan zelfs negatief zijn. Op het tijdstip waarop het deposito wordt geplaatst, wordt bovendien een rentetarief overeengekomen tussen het huishouden en de kredietinstelling of andere instelling dat uitsluitend geldt voor het depositogedeelte; het geldt niet voor het in effecten belegde gedeelte. Vandaar dat alleen het depositogedeelte dat niet in effecten wordt belegd, wordt meegenomen in MFI-rentestatistieken. Het te rapporteren overeengekomen rentetarief uitgedrukt in procenten per jaar op nieuwe contracten is het tarief dat tussen het huishouden en de informatieplichtige voor het depositogedeelte is overeengekomen op het tijdstip waarop het deposito wordt geplaatst. Het overeengekomen rentetarief uitgedrukt in procenten per jaar op uitstaande bedragen is het tarief dat door de informatieplichtige wordt toegepast op het depositogedeelte van de pensioenspaarrekeningen op het tijdstip waarop het MFI-rentetarief wordt berekend.

85.

Spaarplannen voor leningen voor de aankoop van een huis zijn langetermijnspaarregelingen met een mogelijks laag rendement die na een bepaalde periode van sparen het huishouden of de niet-financiële vennootschap het recht geven op een lening voor de aankoop van een huis tegen een verlaagd tarief. Overeenkomstig deel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32), worden deze spaarplannen, zolang ze worden gebruikt als een deposito, ingedeeld onder deposito's met een vaste looptijd van langer dan twee jaar. Zodra ze worden omgezet in een lening, worden ze ingedeeld als leningen aan huishoudens voor de aankoop van een huis. Informatieplichtigen rapporteren het rentetarief dat wordt overeengekomen op het tijdstip waarop het aanvankelijke deposito wordt geplaatst, als een nieuw depositocontract. Het corresponderende bedrag van het nieuwe contract is het geplaatste geldbedrag. De toename van het op deposito geplaatste bedrag met de tijd wordt alleen opgenomen onder de uitstaande bedragen. Op het tijdstip waarop het deposito wordt omgezet in een lening, wordt deze nieuwe lening geregistreerd als een nieuw leencontract. Het rentetarief is het door de informatieplichtige aangeboden verlaagde tarief. Het gewicht is het totale bedrag van de lening dat aan het huishouden of de niet-financiële vennootschap wordt verstrekt.

86.

Overeenkomstig deel 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) geplaatste desposito's overeenkomstig het Franse gereglementeerde huisvestingsplan „plan d'épargne-logement” (PEL) geclassificeerd als een deposito met een vaste looptijd van meer dan twee jaar. De overheid bepaalt de voorwaarden voor deze PEL's en stelt het rentetarief vast, dat ongewijzigd blijft gedurende de gehele looptijd van het deposito, d.w.z. voor iedere „generatie” PEL's geldt hetzelfde rentetarief. PEL's worden ten minste vier jaar aangehouden en de klant dient ieder jaar het in de regeling vastgelegde minimumbedrag in het PEL in te leggen, maar het is te allen tijde tijdens de looptijd van het plan toegestaan de betalingen te verhogen. Informatieplichtigen rapporteren het eerste deposito bij de opening van een nieuw PEL als een nieuw contract. Het geldbedrag dat aanvankelijk in het PEL wordt ingelegd, kan zeer laag zijn, hetgeen betekent dat het aan het tarief voor nieuwe contracten toegekende gewicht eveneens relatief laag is. Deze benadering verzekert dat het tarief voor nieuwe contracten altijd de voorwaarden van de lopende generatie PEL's weerspiegelt. Wijzigingen in het op de nieuwe PEL's van toepassing zijnde rentetarief worden weerspiegeld in het tarief voor nieuwe contracten. De reactie van consumenten in de vorm van een portefeuilleherschikking van andere langetermijndeposito's naar reeds bestaande PEL's wordt niet meegenomen in de tarieven voor nieuwe contracten, maar alleen in de tarieven op uitstaande bedragen. Aan het einde van de periode van vier jaar kan de klant vragen om een lening tegen een verlaagd tarief of het contract verlengen. Omdat deze verlenging van het PEL automatisch gebeurt zonder enigerlei actieve betrokkenheid van de klant, en omdat over de voorwaarden van het contract met inbegrip van het rentetarief niet opnieuw wordt onderhandeld, wordt deze verlenging overeenkomstig paragraaf 20 niet beschouwd als een nieuw contract. Na verlenging van het contract is het de klant toegestaan extra bedragen te storten, mits het uitstaande bedrag een bepaald plafond niet te boven gaat en het contract een bepaalde maximale looptijd niet overschrijdt. Indien het plafond of de maximale looptijd wordt bereikt, wordt het contract bevroren. Het huishouden of de niet-financiële vennootschap behoudt het recht op de lening en krijgt nog steeds rente uitgekeerd overeenkomstig de voorwaarden die golden bij de opening van het PEL zo lang het geld bij de bank blijft staan. De overheid geeft subsidie op PEL's in de vorm van een rentebetaling bovenop het door de kredietinstelling of andere instelling geboden rentetarief. Overeenkomstig paragraaf 6 wordt alleen het gedeelte van de rentebetaling op grond van het door de kredietinstelling of andere instelling geboden tarief meegenomen in MFI-rentestatistieken. De overheidssubsidie die betaald wordt via maar niet door de kredietinstelling of andere instelling, wordt genegeerd.

Appendix 1

Categorieën instrumenten voor rente op uitstaande bedragen

Een overeengekomen rente uitgedrukt in procenten per jaar of eng gedefinieerd rentetarief wordt op maandbasis gerapporteerd voor alle in tabel 1 opgenomen categorieën.

Tabel 1

 

Sector

Type instrument

Oorspronkelijke looptijd, opzegtermijn, initiële periode met vaste rente

OA indicator

Rapportageverplichting

Deposito's in EUR

Van huishoudens:

Met vaste looptijd

Tot twee jaar

1

AAR

Langer dan twee jaar

2

AAR

Van nietfinanciële ondernemingen

Met vaste looptijd

Tot twee jaar

3

AAR

Langer dan twee jaar

4

AAR

Repo's

5

AAR

Leningen in EUR

Aan huishoudens

Voor de aankoop van een huis

Tot één jaar

6

AAR

Langer dan één en tot vijf jaar

7

AAR

Langer dan vijf jaar

8

AAR

Voor consumptie en andere doeleinden

Tot één jaar

9

AAR

Langer dan één en tot vijf jaar

10

AAR

Langer dan vijf jaar

11

AAR

Aan niet-financiële vennootschappen

Tot één jaar

12

AAR

Langer dan één en tot vijf jaar

13

AAR

Langer dan vijf jaar

14

AAR

Appendix 2

Categorieën instrumenten voor rentetarieven op nieuwe contracten

Een overeengekomen AAR of een NDER wordt op maandbasis gerapporteerd voor alle in de tabellen 2, 3, 4 en 5 opgenomen categorieën. De rapportage van de overeengekomen AAR gaat gepaard met het verband houdende transactievolume indien vermeld in de tabellen door het woord „bedrag”.

Categorieën binnen tabellen 2 (behoudens de indicatoren 33 tot 35), 3 en 5 sluiten elkaar uit in elke tabel. Daarom wordt een onder een indicator in tabel 2 (behoudens de indicatoren 33 tot 35) en/of in tabel 3 en/of tabel 5 gerapporteerde lening niet opnieuw gerapporteerd onder een andere indicator in dezelfde tabel, behoudens voor de in de indicatoren 33 tot 35 gerapporteerde leningen, die eveneens dienen gerapporteerd te worden onder de indicatoren 20 tot 22. Alle onder een categorie in tabel 3 gerapporteerde leningen dienen eveneens in de overeenstemmende categorie van tabel 2 te staan. Wat indicatoren in tabel 4 betreft, deze zijn subindicatoren van tabel 2, en indien gedekt, van tabel 3; daarom moet een onder tabel 4 gerapporteerde lening ook vermeld staan in tabel 2 of 3, al naar gelang het geval.

Tabel 5 verwijst uitsluitend naar het jaarlijkse kostenpercentage. In tabel 5 opgenomen leningen zijn eveneens opgenomen in de tabellen 2, 3 en 4 al naar gelang het geval, rekening houdend met de verschillende methodologie van het jaarlijkse kostenpercentage zoals omschreven in paragraaf 9.

In het geval van girale deposito's, deposito's met opzegtermijn, verruimde schulden op kredietkaart, alsook doorlopende leningen en rekening-courantkredieten, d.w.z. indicatoren 1, 5, 6, 7, 12, 23, 32, 36, wordt het begrip nieuw afgesloten contracten uitgebreid tot het gehele uitstaande bedrag.

Tabel 2

 

Sector

Type instrument

Oorspronkelijke looptijd, opzegtermijn, initiële periode met vaste rente

Nieuwecontracten indicator

Rapportageverplichting

Deposito's in EUR

Van huishoudens:

Onmiddellijk opvraagbaar

1

AAR

Met vaste looptijd

Met een looptijd tot één jaar

2

AAR, bedrag

Met een looptijd langer dan één en tot twee jaar

3

AAR, bedrag

Met een looptijd langer dan twee jaar

4

AAR, bedrag

Met opzegtermijn (7)

Opzegtermijn tot drie maanden

5

AAR

Opzegtermijn langer dan drie maanden

6

AAR

Van nietfinanciële ondernemingen

Onmiddellijk opvraagbaar

7

AAR

Met vaste looptijd

Met een looptijd tot één jaar

8

AAR, bedrag

Met een looptijd langer dan één en tot twee jaar

9

AAR, bedrag

Met een looptijd langer dan twee jaar

10

AAR, bedrag

Repo's

11

AAR, bedrag

Leningen in EUR

Aan huishoudens

Doorlopende leningen en rekening-courantkredieten

12

AAR

Verruimde schulden op kredietkaarten

32

AAR

Voor consumptie

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar

13

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot vijf jaar

14

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf jaar

15

AAR, bedrag

Voor de aankoop van een huis

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar

16

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot vijf jaar

17

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf en tot tien jaar

18

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan tien jaar

19

AAR, bedrag

Voor andere doeleinden

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar

20

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot vijf jaar

21

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf jaar

22

AAR, bedrag

Voor andere doeleinden, waarvan eenmanszaken

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar

33

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot vijf jaar

34

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf jaar

35

AAR, bedrag

Aan niet-financiële vennootschappen

Doorlopende leningen en rekening-courantkredieten

23

AAR

Verruimde schulden op kredietkaarten

36

AAR

Leningen tot een bedrag van 0,25 miljoen EUR

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot 3 maanden

37

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan 3 maanden en tot één jaar

38

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot drie jaar

39

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan drie en tot vijf jaar

40

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf en tot tien jaar

41

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan tien jaar

42

AAR, bedrag

Leningen boven een bedrag van 0,25 miljoen EUR en tot 1 miljoen EUR

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot 3 maanden

43

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan 3 maanden en tot één jaar

44

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot drie jaar

45

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan drie en tot vijf jaar

46

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf en tot tien jaar

47

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan tien jaar

48

AAR, bedrag

Leningen voor een bedrag van meer dan 1 miljoen EUR

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot 3 maanden

49

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan 3 maanden en tot één jaar

50

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot drie jaar

51

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan drie en tot vijf jaar

52

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf en tot tien jaar

53

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan tien jaar

54

AAR, bedrag


Tabel 3

Nieuwe bedrijfsleningen met onderpand en/of garanties

 

Sector

Type instrument

Initiële periode met vaste rente

NB indicator

Rapportageverplichting

Leningen in EUR

Aan huishoudens

Voor consumptie

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar

55

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot vijf jaar

56

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf jaar

57

AAR, bedrag

Voor de aankoop van een huis

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar

58

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot vijf jaar

59

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf en tot tien jaar

60

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan tien jaar

61

AAR, bedrag

Aan niet-financiële vennootschappen

Leningen tot een bedrag van 0,25 miljoen EUR

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot 3 maanden

62

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan 3 maanden en tot één jaar

63

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot drie jaar

64

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan drie en tot vijf jaar

65

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf en tot tien jaar

66

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan tien jaar

67

AAR, bedrag

Leningen boven een bedrag van 0,25 miljoen EUR en tot 1 miljoen EUR

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot 3 maanden

68

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan 3 maanden en tot één jaar

69

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot drie jaar

70

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan drie en tot vijf jaar

71

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf en tot tien jaar

72

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan tien jaar

73

AAR, bedrag

Leningen voor een bedrag van meer dan 1 miljoen EUR

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot 3 maanden

74

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan 3 maanden en tot één jaar

75

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan één en tot drie jaar

76

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan drie en tot vijf jaar

77

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan vijf en tot tien jaar

78

AAR, bedrag

Periode van initiële rentebepaling voor meer dan tien jaar

79

AAR, bedrag


Tabel 4

Nieuw afgesloten leningen aan niet financiële ondernemingen met een initiële periode met vaste rente van minder dan een jaar en een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar

 

Sector

Type instrument

Alle lening/leningen op onderpand/garantie naar oorspronkelijke looptijd

NB indicator

Rapportageverplichting

Leningen in EUR

Aan nietfinanciële vennootschappen

Leningen tot een bedrag van 0,25 miljoen EUR

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar, met een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar

80

AAR, bedrag

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar, met een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar, uitsluitend leningen op onderpand/garantie

81

AAR, bedrag

Leningen boven een bedrag van 0,25 miljoen EUR en tot 1 miljoen EUR

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar, met een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar

82

AAR, bedrag

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar, met een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar, uitsluitend leningen op onderpand/garantie

83

AAR, bedrag

Leningen voor een bedrag van meer dan 1 miljoen EUR

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar, met een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar

84

AAR, bedrag

Variabel tarief en periode van initiële rentebepaling tot één jaar, met een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar, uitsluitend leningen op onderpand/garantie

85

AAR, bedrag


Tabel 5

Nieuw afgesloten leningen aan huishoudens

 

Sector

Type instrument

Alle leningen

Nieuwe contracten indicator

Rapportageverplichting

Leningen in EUR

Aan huishoudens

Voor consumptie

Jaarlijks kostenpercentage

30

Jaarlijks kostenpercentage

Voor de aankoop van een huis

Jaarlijks kostenpercentage

31

Jaarlijks kostenpercentage


(1)  PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66.

(2)  NCB's kunnen een derogatie toekennen voor consumentenkrediet en leningen aan huishoudens voor huisaankopen ten opzichte van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.

(3)  PB L 15 van 20.1.2009, blz. 14.

(4)  S.14 en S.15 gecombineerd, zoals vastgelegd in het Europees systeem van rekeningen (ESR) 1995 opgenomen in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1)

(5)  S.11 zoals omschreven in ESA 1995.

(6)  Ophogingsfactoren zijn niet vereist voor de gewogen gemiddelde rentetarieven, waarbij wordt aangenomen dat de schatting uit de steekproef de schatting voor de gehele potentiële populatie van informatieplichtigen is (bv. omdat alle werkzaamheden in het betreffende instrument worden uitgevoerd door de instellingen van de steekproef).

(7)  Voor deze instrumentcategorie worden huishoudens en niet-financiële vennootschapen samengevoegd en toegewezen aan de sector huishoudens.


BIJLAGE III

„BIJLAGE IV

OVERGANGSBEPALINGEN

Tot en met de referentiemaand december 2010 luidt bijlage I, paragraaf 10, als volgt:

„De minimumgrootte van de nationale steekproef dient zodanig te zijn dat:

a)

de maximale stochastische fout (1) voor rentetarieven op nieuw afgesloten contracten gemiddeld over alle categorieën instrumenten niet groter is dan 10 basispunten bij een betrouwbaarheidsniveau van 90 % (2), of

b)

deze omvat tenminste 30 % van de potentiële populatie van ingezeten informatieplichtigen; indien 30 % van de ingezeten informatieplichtigen meer dan 100 informatieplichtigen betreft kan de minimumgrootte van de nationale steekproef desalniettemin worden beperkt tot 100 informatieplichtigen, of

c)

de informatieplichtigen in de nationale steekproef ten minste 75 % omvatten van de stand aan in euro luidende deposito's en 75 % van de stand aan in euro luidende leningen die verstrekt worden aan huishoudens en niet-financiële vennootschappen die ingezetenen zijn van de deelnemende lidstaten.”.

Tot en met de referentiemaand december 2010 luidt bijlage II, paragraaf 61, als volgt:

„NCB’s mogen derogaties verlenen aangaande de rapportage van rentetarieven op en het transactievolume van leningen op onderpand of garantie aan niet-financiële vennootschappen, indicatoren 62 tot 85, indien:

het nationale geaggregeerde transactievolume van de respectieve post (indicatoren 37 tot 54) die alle leningen beslaat minder bedraagt dan 10 % van het nationale geaggregeerde transactievolume van de som van alle leningen in dezelfde bedragcategorie en minder dan 2 % van het transactievolume voor dezelfde omvang leningen en de categorie initiële periode met vaste rente op het niveau van het eurogebied.

het nationale geaggregeerde transactievolume van de respectieve post van alle (gedekte en ongedekte) leningen voor de respectieve omvang van de lening en de categorie initiële periode met vaste rente aangaande de indicatoren in de onderstaande tabel (vroegere nieuw afgesloten contracten (NB), indicatoren 24 tot 29 in tabel 2 van appendix 2 bij bijlage II) bedraagt minder dan 100 miljoen EUR in december 2008.

 

Sector

Type of instrument

Oorspronkelijke looptijd, opzegtermijn, initiële periode met vaste rente

Voorheen nieuwe-contracten indicator

Leningen in EUR

Aan niet-financiële vennootschappen

Leningen tot (3) een bedrag van 1 miljoen EUR

Variabel tarief en initiële rentebepaling tot één jaar

24

Initiële rentebepaling voor meer dan één en tot vijf jaar

25

Initiële rentebepaling voor meer dan vijf jaar

26

Leningen voor een bedrag van meer dan 1 miljoen EUR

Variabel tarief en initiële rentebepaling tot één jaar

27

Initiële rentebepaling voor meer dan één en tot vijf jaar

28

Initiële rentebepaling voor meer dan vijf jaar

29

If derogations are granted, the abovementioned thresholds are to be checked on an annual basis.””


(1)  Formula ,waarbij D de maximale stochastische fout is, zα/2 de uit de normale verdeling of enig andere passende verdeling conform de gegevensstructuur (bv. t-verdeling), berekende factor onder aanname van een betrouwbaarheidsniveau van 1-α,var(Image) de variantie van de schatter van parameter var(Image), en var(Image) de geschatte variantie van de schatter van parameter var(Image).

(2)  De NCB's kunnen de absolute maatstaf van 10 basispunten op een betrouwbaarheidsniveau van 90 % omzetten in een relatieve maatstaf als aanvaardbare maximale variatiecoëfficient van de schatter.

(3)  In deze tabel betekent „tot”„tot en met”.


RICHTLIJNEN

8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/97


RICHTLIJN 2009/27/EG VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2009

tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (1), en met name op artikel 41, lid 1, onder g),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om ervoor te zorgen dat Richtlijn 2006/49/EG overal in de Europese Unie op coherente wijze ten uitvoer wordt gelegd en wordt toegepast, hebben de Commissie en het Comité van Europese bankentoezichthouders in 2006 een werkgroep (Capital Requirements Directive Transposition Group — CRDTG) opgericht, die werd belast met de taak de met de tenuitvoerlegging en toepassing van de richtlijn verband houdende problemen te bespreken en op te lossen. Volgens de CRDTG dienen bepaalde technische voorschriften die in de bijlagen I, II en VII van Richtlijn 2006/49/EG zijn vervat, nader te worden gespecificeerd teneinde een convergente toepassing ervan te waarborgen. Bovendien stroken sommige voorschriften niet met de goede risicomanagementpraktijken van kredietinstellingen. Het verdient daarom aanbeveling deze voorschriften aan te passen.

(2)

Richtlijn 2006/49/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(3)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het bankwezen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2006/49/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 8. B komt als volgt te luiden:

„B.   BEHANDELING VAN DE PROTECTIENEMER

Voor de partij die het kredietrisico overdraagt („de protectienemer”) worden de posities vastgesteld als spiegelbeeld van die van de protectiegever, behalve voor credit linked notes (die bij de emittent geen aanleiding geven tot een korte positie). Als op een gegeven moment een combinatie van een call-optie en een step-up optreedt, wordt het desbetreffende tijdstip beschouwd als de vervaltijd van het protectie-instrument. In het geval van kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim en kredietderivaten voor het n-de kredietverzuim wordt het spiegelbeeldbeginsel niet toegepast, maar geldt de hierna beschreven behandeling.

Kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim

Wanneer een instelling voor een aantal onderliggende referentie-entiteiten van een kredietderivaat kredietprotectie verkrijgt onder de voorwaarde dat het eerst optredende kredietverzuim aanleiding geeft tot betaling en dat deze kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich brengt, mag de instelling overgaan tot compensatie van het specifieke risico van de referentie-entiteit die volgens tabel 1 van deze bijlage het laagste kapitaalvereiste voor het specifieke risico van alle onderliggende referentie-entiteiten heeft.

Kredietderivaten voor het n-de kredietverzuim

In het geval waarin het n-de kredietverzuim ingevolge de kredietprotectie aanleiding geeft tot betaling, mag de protectienemer slechts tot compensatie van het specifieke risico overgaan indien tevens protectie is verkregen voor kredietverzuim 1 tot en met n-1 of wanneer zich reeds n-1 wanbetalingen hebben voorgedaan. In dergelijke gevallen wordt dezelfde methodologie toegepast als die welke voor kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim is beschreven, dienovereenkomstig aangepast voor producten voor het n-de kredietverzuim.”;

b)

in punt 14 komt tabel 1 als volgt te luiden:

„Tabel 1

Categorieën

Kapitaalvereiste voor het specifieke risico

Schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door centrale overheden, uitgegeven door centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken of regionale of lagere overheden van de lidstaten die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 1 zouden worden ondergebracht of een risicogewicht van 0 % zouden krijgen.

0 %

Schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door centrale overheden, uitgegeven door centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken of regionale of lagere overheden van de lidstaten die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 2 of 3 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door instellingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 1 of 2 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door instellingen die volgens de regels van bijlage VI, deel 1, punt 29, van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 3 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door ondernemingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen aan risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 1, 2 of 3 zouden worden ondergebracht.

Andere gekwalificeerde posten als gedefinieerd in punt 15.

0,25 % (resterende looptijd tot eindvervaldatum van 6 maand of minder)

1,00 % (resterende looptijd tot eindvervaldatum van meer dan 6 maand en tot ten hoogste 24 maand)

1,60 % (resterende looptijd tot eindvervaldatum van meer dan 24 maand)

Schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door centrale overheden, uitgegeven door centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken, regionale of lagere overheden van de lidstaten, of instellingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 4 of 5 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door instellingen die volgens de regels van bijlage VI, deel 1, punt 26, van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 3 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door ondernemingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 4 zouden worden ondergebracht. Posities waarvoor geen kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is.

8,00 %

Schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door centrale overheden, uitgegeven door centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken, regionale of lagere overheden van de lidstaten, of instellingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 6 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door ondernemingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 5 of 6 zouden worden ondergebracht.

12,00 %”

2)

Bijlage II, punt 11, komt als volgt te luiden:

„11.

Wanneer een in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaat deel uitmaakt van een intern afdekkingsinstrument en de kredietprotectie erkend is op grond van Richtlijn 2006/48/EG, dan mag worden aangenomen dat aan de positie in het kredietderivaat geen tegenpartijrisico verbonden is. Bij wijze van alternatief mag een instelling voor de berekening van kapitaalvereisten voor het tegenpartijkredietrisico consequent rekening houden met alle in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaten die deel uitmaken van interne afdekkingsinstrumenten of die zijn gekocht als protectie voor een CCR-positie wanneer de kredietprotectie op grond van Richtlijn 2006/48/EG is erkend.”.

3)

Bijlage VII, deel C, punt 3, komt als volgt te luiden:

„3.

Wanneer een instelling een kredietrisicopositie in de niet-handelsportefeuille afdekt met een kredietderivaat dat in haar handelsportefeuille is opgenomen (met behulp van een intern afdekkingsinstrument), dan mag in afwijking van de punten 1 en 2 de positie in de niet-handelsportefeuille voor de berekening van kapitaalvereisten niet als afgedekt worden beschouwd, tenzij de instelling van een in aanmerking komende derde protectiegever een kredietderivaat koopt dat voldoet aan de vereisten van bijlage VIII, deel 2, punt 19, van Richtlijn 2006/48/EG met betrekking tot de positie in de niet-handelsportefeuille. Ingeval een dergelijke protectie vanwege een derde wordt gekocht en voor de berekening van kapitaalvereisten als een afdekkingsinstrument van een positie in de niet-handelsportefeuille wordt erkend, wordt onverminderd bijlage II, punt 11, tweede zin, voor de berekening van kapitaalvereisten noch het interne, noch het externe afdekkingsinstrument in de vorm van een kredietderivaat in de handelsportefeuille opgenomen.”.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 oktober 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 31 december 2010.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 april 2009.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/100


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 6 april 2009

tot wijziging van Beschikking 79/542/EEG van de Raad wat betreft het vervoer van dieren door de lucht, de doorvoer van dieren door bepaalde derde landen en de veterinaire certificaten voor bepaald vlees van eenhoevigen en voor de doorvoer en opslag van bepaald vers vlees

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2273)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/317/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name op artikel 8, inleidende zin, punt 4 en punt 5, derde streepje,

Gelet op Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn 72/462/EEG (2), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 79/542/EEG van de Raad van 21 december 1976 tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan (3), stelt de gezondheidsvoorschriften vast voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren, met uitzondering van paardachtigen, en voor de invoer van vers vlees van die dieren, met inbegrip van paardachtigen, doch met uitsluiting van vleesbereidingen.

(2)

Artikel 6 van Beschikking 79/542/EEG betreft het vervoer van levende dieren voor invoer in de Gemeenschap. Het vervoer van levende dieren door de lucht vormt een risico voor de diergezondheid in de Gemeenschap wegens de vectorinsecten van dierziekten, die in het luchtvervoersmiddel aanwezig kunnen zijn. Daarom moet worden voorzien in maatregelen voor de ontsmetting van dergelijke vervoersmiddelen om te vermijden dat tezamen met de ingevoerde dieren potentieel besmette vectorinsecten accidenteel in de Gemeenschap worden binnengebracht.

(3)

Beschikking 79/542/EEG bepaalt dat voor invoer in de Gemeenschap bestemde dieren alleen kunnen worden doorgevoerd door derde landen die dieren van dezelfde soorten naar de Gemeenschap mogen uitvoeren. Het is echter toegestaan dieren door te voeren door bepaalde derde landen die geen dieren naar de Gemeenschap mogen uitvoeren. In dat geval is de doorvoer alleen toegestaan als de dieren bestemd zijn om onmiddellijk te worden geslacht zodra zij hun eindbestemming in de Gemeenschap hebben bereikt. Bij de vaststelling van de procedure voor de opstelling van een lijst van die derde landen is rekening gehouden met verscheidene factoren, met name de diergezondheidssituatie in het derde land, de garanties betreffende de integriteit van de dieren tijdens de doorvoer en de controles in de grensinspectieposten en op de eindbestemming.

(4)

Bij het vervoer van dieren naar de Gemeenschap uit of via derde landen moet ook rekening worden gehouden met aspecten in verband met dierenwelzijn en traceerbaarheid. De thans van kracht zijnde communautaire voorschriften leiden tot een situatie waarbij mestrunderen over langere routes moeten worden vervoerd om de doorvoer te vermijden door bepaalde derde landen die geen dieren naar de Gemeenschap mogen uitvoeren. Dit heeft negatieve gevolgen voor het dierenwelzijn. Daarom is het dienstig dat de mogelijkheid van doorvoer door derde landen die geen dieren naar de Gemeenschap mogen uitvoeren, tot mestrunderen wordt uitgebreid.

(5)

Bovendien moet worden gezorgd voor een passende bescherming van de diergezondheid in de Gemeenschap wanneer mestdieren worden binnengebracht na doorvoer door derde landen die geen dieren naar de Gemeenschap mogen uitvoeren. Er moeten daarom passende maatregelen worden vastgesteld die tijdens de doorvoer en op de eindbestemming moeten worden toegepast. Die maatregelen moeten zorgen voor de diergezondheidsstatus van de dieren en de integriteit van de zending tijdens het vervoer, en verdere verplaatsingen van de dieren uit de bedrijven van bestemming in de Gemeenschap beperken.

(6)

De bedrijven van bestemming moeten specifiek worden aangewezen door de bevoegde veterinaire autoriteit van de lidstaat van bestemming. Bij de aanwijzing van deze bedrijven moet de bevoegde veterinaire autoriteit er met name op letten dat de dieren tijdens de gehele periode van de datum van aankomst op het bedrijf tot de slachtdatum aan een controle worden onderworpen.

(7)

Beschikking 79/542/EEG, gewijzigd bij Beschikking 2008/752/EG van de Commissie (4), bevat een verwijzing naar de aangifteplichtige ziekten van bijlage A bij Richtlijn 90/426/EEG van de Raad (5) in de diergezondheidscertificaten voor bepaald vlees van als landbouwhuisdier gehouden en wilde eenhoevigen. Aangezien alleen paardenpest en kwade droes via vlees kunnen worden overgedragen, hoeven die certificaten alleen specifieke verwijzingen naar die ziekten te bevatten.

(8)

Voor de duidelijkheid en de samenhang van de communautaire wetgeving moet het model van veterinair certificaat voor „Doorvoer/opslag” uit bijlage II bij Beschikking 79/542/EEG worden geschrapt en moet bijlage III bij die beschikking worden vervangen.

(9)

Beschikking 79/542/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Beschikking 79/542/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 6, lid 1, wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:

„Wanneer de dieren door de lucht worden vervoerd, wordt de krat of de container waarin zij worden vervoerd en de omringende ruimte met een passend insecticide bespoten onmiddellijk voordat de deuren van het vliegtuig worden gesloten en telkens wanneer daarna de deuren worden geopend voordat de eindbestemming is bereikt.”

2)

De bijlagen I, II en III worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 maart 2009.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 april 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 319; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 128.

(3)  PB L 146 van 14.6.1979, blz. 15.

(4)  PB L 261 van 30.9.2008, blz. 1.

(5)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 42.


BIJLAGE

De bijlagen I, II en III bij Beschikking 79/542/EEG worden als volgt gewijzigd:

1)

In deel 1 van bijlage I in het deel betreffende „Bijzondere voorwaarden” wordt punt „I” vervangen door:

„ „I”

:

Voor doorvoer via het grondgebied voor uit een lidstaat verzonden en voor een lidstaat bestemde slachtdieren of mestrunderen in vrachtwagens die zijn verzegeld met een zegel dat van een volgnummer is voorzien. Het zegelnummer moet worden ingevuld op het gezondheidscertificaat volgens het model in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (1) (voor runderen en varkens) en model I in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (2) (voor schapen en geiten). Bovendien moet het zegel intact zijn bij aankomst in de aangewezen grensinspectiepost van binnenkomst in de Gemeenschap en moet het zegelnummer in Traces worden geregistreerd. Het certificaat moet vóór de doorvoer van de zending via een of meer derde landen op het punt van uitgang in de Gemeenschap door de bevoegde veterinaire autoriteiten worden afgestempeld met een stempel met de volgende tekst: „UITSLUITEND VOOR DOORVOER TUSSEN VERSCHILLENDE DELEN VAN DE EUROPESE UNIE VIA DE VOORMALIGE JOEGOSLAVISCHE REPUBLIEK MACEDONIË/MONTENEGRO/SERVIË (3)  (4).”.

Mestrunderen moeten direct worden vervoerd naar het bedrijf van bestemming dat is aangewezen door de bevoegde veterinaire autoriteit van het land van bestemming. Die dieren mogen niet uit dat bedrijf worden verplaatst, tenzij voor directe slacht.

2.

Deel 2 van bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

het „Model van veterinair certificaat EQU” wordt vervangen door:

Image

Image

Image

b)

het „Model van veterinair certificaat EQW” wordt vervangen door:

Image

Image

Image

c)

het model van het veterinair certificaat „DOORVOER/OPSLAG” wordt geschrapt.

3.

Bijlage III wordt vervangen door:

„BIJLAGE III

(Doorvoer en/of opslag)

Image

Image

Image


(1)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

(2)  PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

(3)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(4)  Servië omvat niet Kosovo als omschreven in Resolutie 1244 van 10 juni 1999 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.”.


Rectificaties

8.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/112


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 271/2009 van de Commissie van 2 april 2009 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase en endo-1,4-bèta-glucanase als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen, mestkippen, legkippen, mestkalkoenen en mesteenden (vergunninghouder BASF SE)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 91 van 3 april 2009 )

Bladzijde 6, bijlage, kolom 7 „Minimumgehalte”:

in plaats van:

„TXT”,

te lezen:

„TXU”.