ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 67

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
12 maart 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 188/2009 van de Raad van 9 maart 2009 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van handpallettrucks en essentiële onderdelen daarvan van oorsprong uit de Volksrepubliek China

1

 

*

Verordening (EG) nr. 189/2009 van de Raad van 9 maart 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1425/2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde kunststof zakken uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot staking van de procedure betreffende de invoer van bepaalde kunststof zakken uit Maleisië

5

 

 

Verordening (EG) nr. 190/2009 van de Commissie van 11 maart 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

7

 

 

Verordening (EG) nr. 191/2009 van de Commissie van 11 maart 2009 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt voor de afgifte van in de periode van 2 tot en met 6 maart 2009 aangevraagde certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

9

 

*

Verordening (EG) nr. 192/2009 van de Commissie van 11 maart 2009 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 177/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor ondernemingsregisters voor statistische doeleinden, wat de uitwisseling van vertrouwelijke gegevens tussen de Commissie (Eurostat) en de lidstaten betreft ( 1 )

14

 

*

Verordening (EG) nr. 193/2009 van de Commissie van 11 maart 2009 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

22

 

*

Verordening (EG) nr. 194/2009 van de Commissie van 11 maart 2009 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

50

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2009/180/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 11 maart 2009 betreffende de bekendmaking, met een voorbehoud, van de referentie van de norm EN 12312-9:2005 Grondafhandelingsapparatuur voor vliegtuigen — Bijzondere eisen — Deel 9: Container-/palletladers overeenkomstig Richtlijn 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 1551)  ( 1 )

85

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2009/181/GBVB van de Raad van 11 maart 2009 houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

88

 

 

IV   Andere besluiten

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

 

Permanent Comité van de EVA-staten

 

*

Besluit van het Permanent Comité van de EVA-staten nr. 5/2008/SC van 4 december 2008 tot wijziging van Besluit nr. 5/2004/SC en Besluit nr. 1/2007/SC van het Permanent Comité houdende vaststelling van een beginsel van kostendeling voor het financieel mechanisme van de EER

93

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 96/96/EG van de Raad van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PB L 46 van 17.2.1997)

95

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/1


VERORDENING (EG) Nr. 188/2009 VAN DE RAAD

van 9 maart 2009

tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van handpallettrucks en essentiële onderdelen daarvan van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een onderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1174/2005 (2) een definitief andidumpingrecht ingesteld op handpallettrucks en essentiële onderdelen daarvan („HPT”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”). Voor het oorspronkelijke onderzoek werd als onderzoektijdvak de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004 genomen.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 684/2008 (3) heeft de Raad de productomschrijving van het oorspronkelijke onderzoek verduidelijkt.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(3)

Dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek werd geopend op grond van een door Yale (Hangzhou) Industrial Products Co. Ltd („Yale”), een exporteur in de VRC, ingediend verzoek en de door die onderneming verstrekte informatie. Uit de informatie bleek dat de omstandigheden op grond waarvan maatregelen ten aanzien van Yale werden vastgesteld, zijn gewijzigd en dat deze veranderingen van blijvende aard zijn. Yale verstrekte met name voorlopig bewijsmateriaal waaruit bleek dat de onderneming voldoet aan de criteria voor behandeling als marktgerichte onderneming en dat een vergelijking met de normale waarde op basis van haar eigen kosten en prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap een dumping-marge zou opleveren die aanzienlijk lager is dan het huidige niveau van de maatregelen. Handhaving van de maatregelen op het huidige niveau, dat is gebaseerd op de eerder vastgestelde dumpingmarge, leek dan ook niet langer noodzakelijk om de gevolgen van dumping te neutraliseren.

3.   Nieuw onderzoek

(4)

Nadat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende voorlopig bewijsmateriaal was om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, kondigde zij bij bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) aan overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te zullen openen dat beperkt zou blijven tot een onderzoek naar dumping door Yale.

(5)

Het onderzoek naar dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007 (het „nieuwe onderzoektijdvak” of „NOT”).

(6)

De Commissie heeft Yale, alsmede de vertegenwoordigers van de VRC („het betrokken land”) en de bedrijfstak van de Gemeenschap zoals gedefinieerd in het oorspronkelijke onderzoek officieel in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die verzocht hebben te worden gehoord en konden aantonen dat zij daartoe bijzondere redenen hadden, zijn gehoord.

(7)

De Commissie heeft een vragenlijst toegezonden aan Yale, de bekende betrokken producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap, de bekende producenten van HPT in Canada, dat in het oorspronkelijke onderzoek als referentieland werd gekozen, en aan de bekende producenten van HPT in India en Maleisië, die tijdens het oorspronkelijke onderzoek als mogelijke alternatieve referentielanden werden genoemd. De Commissie heeft Yale ook een aanvraagformulier voor behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) toegezonden.

(8)

Er werden antwoorden op de vragenlijst alsmede opmerkingen en informatie ontvangen van Yale en van één producent van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(9)

De Commissie heeft alle voor de vaststelling van BMO en dumping nodig geachte informatie ingewonnen en gecontroleerd, de verstrekte informatie geanalyseerd en controlebezoeken uitgevoerd bij de volgende ondernemingen:

Yale (Hangzhou) Industrial Products Co. Ltd, Hangzhou, VRC;

Yale Industrial Products GmbH, Velbert, Duitsland.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(10)

De definitie van het betrokken product is dezelfde als die in het oorspronkelijke onderzoek, zoals verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 684/2008. Het betreft handpallettrucks zonder eigen aandrijving die worden gebruikt voor het verplaatsen van materialen die gewoonlijk op pallets worden geplaatst, en essentiële onderdelen daarvan, d.w.z. het chassis en de hydraulische onderdelen, van oorsprong uit de VRC, ingedeeld onder de GN-codes ex 8427 90 00 en ex 8431 20 00. In de in overweging 1 vermelde verordening tot instelling van het definitieve antidumpingrecht worden onder handpallettrucks toestellen verstaan met een door wielen ondersteunde hefvork die worden gebruikt om pallets te verplaatsen en die door een persoon te voet met behulp van een beweegbare dissel manueel worden geduwd, getrokken en gestuurd op een glad, vlak en hard oppervlak. De handpallettrucks zijn uitsluitend bestemd om ladingen met behulp van de als pomp gebruikte dissel hoog genoeg op te heffen om ze te kunnen verplaatsen. Ze hebben geen andere extra functies of gebruiksdoeleinden, zoals bijvoorbeeld i) ladingen verplaatsen en heffen om ze hoger te plaatsen of te helpen opslaan (hoogheffende pallettrucks), ii) pallets boven elkaar stapelen (stapelaars), iii) ladingen tot een werkplatform heffen (schaarpallettrucks) of iv) ladingen heffen en wegen (weegpallettrucks).

2.   Soortgelijk product

(11)

Uit dit nieuwe onderzoek is gebleken dat de HPT die in de VRC door Yale worden geproduceerd en op de Chinese markt worden verkocht, dezelfde fysieke kenmerken en dezelfde gebruiksdoeleinden hebben als die welke naar de Gemeenschap worden uitgevoerd. Deze producten worden dan ook beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(12)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken inzake invoer van oorsprong uit de VRC bepaald volgens de leden 1 tot en met 6 van dat artikel voor producenten/exporteurs die hebben aangetoond dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, namelijk dat zij het soortgelijke product op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

1.

besluiten van ondernemingen worden genomen en kosten gemaakt als reactie op marktomstandigheden, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten geven marktvoorwaarden weer;

2.

ondernemingen beschikken over een duidelijke boekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen („IAS”) en die alle terreinen bestrijkt;

3.

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4.

faillissements- en eigendomswetten bieden rechtszekerheid en stabiliteit;

5.

munteenheden worden tegen de marktkoers omgerekend.

(13)

Yale verzocht om BMO overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening en heeft binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier voor producenten/exporteurs ingevuld teruggezonden.

(14)

De Commissie heeft alle gegevens verzameld die zij nodig achtte en de in de BMO-aanvraag verstrekte gegevens ter plaatse bij de onderneming in kwestie gecontroleerd.

(15)

Yale heeft niet aangetoond aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening te voldoen. De onderneming voldeed niet aan de criteria 1 en 2.

(16)

Met betrekking tot het eerste criterium werd ter plaatse vastgesteld dat de statuten van de onderneming voorzagen in uitdrukkelijke beperkingen op de verkoop op de binnenlandse markt; de onderneming was namelijk verplicht haar producten voor 100 % op overzeese markten te verkopen. Yale voerde aan dat die beperkingen in werkelijkheid nooit een rol speelden, daar zij in het NOT een kleine hoeveelheid op de binnenlandse markt heeft verkocht. De onderneming was echter niet in staat concreet bewijsmateriaal te verstrekken waaruit bleek dat zij de facto noch de jure de genoemde, in haar statuten vermelde beperking in acht moest nemen. Bovendien werden ter plaatste bewijzen aangetroffen van invloed van de staat op de besluiten van de onderneming betreffende haar uitvoer. De onderneming bleek sinds 2002 te profiteren van een korting van 50 % op haar inkomsten-belasting. Deze belastingkorting vloeit voort uit de desbetreffende uitvoeringsbepalingen van de wet op de inkomstenbelasting voor ondernemingen met buitenlandse investeringen en buitenlandse ondernemingen. De voorschriften bepalen dat exportgerichte ondernemingen met buitenlandse investeringen, zoals Yale, die minimaal 70 % van hun totale verkoop voor het jaar in kwestie uitvoeren, recht hebben op een belastingkorting van 50 % nadat de periode voor verlagingen van de inkomstenbelasting voor ondernemingen verstreken is. Uit het bovenstaande blijkt dat Yale zijn besluiten in verband met zijn uitvoer niet uitsluitend in het licht van marktsignalen van vraag en aanbod neemt. De staat oefent op de onderneming een aanzienlijke invloed uit die bestaat in de toekenning van bepaalde belastingvoordelen op uitdrukkelijke voorwaarde dat zij met betrekking tot haar binnenlandse en buitenlandse verkoop bepaalde besluiten neemt. Rekening houdend met al het bovenstaande werd geconcludeerd dat de onderneming niet heeft aangetoond dat zij aan het eerste criterium voldoet.

(17)

Wat het tweede criterium betreft, werd ter plaatste vastgesteld dat fundamentele internationale normen voor jaarrekeningen noch in de boekhouding noch bij de controle ervan in acht werden genomen (met name registratie op transactiebasis, beleid inzake omrekening van wisselkoersen, geen getrouwe weergave van de financiële positie, en gebruik van rekeningen die uitsluitend met het oog op het onderzoek werden opgemaakt), hetgeen de betrouwbaarheid van de boekhouding van de onderneming twijfelachtig maakte. Daarom luidde de conclusie dat de onderneming niet heeft aangetoond dat zij aan het tweede criterium voldoet.

(18)

Yale en de bedrijfstak van de Gemeenschap werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de bovenbeschreven bevindingen. Yale heeft geen opmerkingen over de bovenbeschreven bevindingen gemaakt, terwijl één producent van de bedrijfstak van de Gemeenschap enkele algemene opmerkingen indiende.

(19)

Op basis van het bovenstaande werd geconcludeerd dat Yale niet heeft aangetoond aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening te voldoen, en dat de onderneming daarom niet voor BMO in aanmerking komt.

2.   Individuele behandeling („IB”)

(20)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, in voorkomend geval een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat zij aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening inzake IB voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

(21)

Yale verzocht ook om IB voor het geval dat geen BMO zou worden toegekend.

(22)

Op basis van de beschikbare informatie werd vastgesteld dat de onderneming niet aan de bepalingen van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldeed. Met name is, zoals in overweging 16 gedetailleerd wordt beschreven, bij de controle ter plaatse gebleken dat de onderneming niet in staat was de door haar uitgevoerde hoeveelheden en haar verkoopvoorwaarden vrij te bepalen. Zoals hierboven is uiteengezet, werden de besluiten van de onderneming betreffende haar binnenlandse en buitenlandse verkoop immers bepaald door van staatswege opgelegde en in de statuten van de onderneming opgenomen verkoopbeperkingen. Daarom werd geconcludeerd dat aan de onderneming geen IB kon worden toegekend.

3.   Dumpingmarge tijdens het not

(23)

Zoals in de overwegingen 18 en 22 is beschreven, werd aan Yale noch BMO noch IB toegekend. De situatie van Yale is dus niet veranderd ten opzichte van het oorspronkelijke onderzoek. In dit verband wordt eraan herinnerd dat, zoals in overweging 4 is vermeld, dit nieuwe onderzoek beperkt blijft tot dumping door Yale. Daar BMO noch IB is toegekend, kan in het kader van dit nieuwe onderzoek dan ook geen nieuwe dumpingmarge, hoger of lager dan de bestaande, voor Yale worden vastgesteld. Ten slotte dient erop te worden gewezen dat Yale tijdens het oorspronkelijke onderzoek een bekende producent/exporteur in de VRC was, die door de Commissie officieel in kennis is gesteld van de opening van het oorspronkelijke onderzoek, maar geen medewerking verleende. In het oorspronkelijke onderzoek hebben vijf producenten/exporteurs aan het onderzoek meegewerkt; aan een van hen is BMO toegekend en aan vier IB. De dumpingmarge voor Yale was de voor het gehele land geldende dumpingmarge die van toepassing was op alle exporteurs die niet aan het oorspronkelijke onderzoek meewerkten.

D.   BEËINDIGING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(24)

Gezien de resultaten van het nieuwe onderzoek moet dit worden beëindigd zonder dat de hoogte van het voor Yale geldende recht wordt gewijzigd. Het definitieve antidumpingrecht dat in het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld, namelijk 46,7 %, wordt gehandhaafd.

E.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(25)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was dit nieuwe onderzoek te beëindigen en het bestaande antidumpingrecht op door Yale geproduceerde HPT te handhaven.

(26)

Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen die aanleiding gaven tot wijziging van de conclusies.

(27)

Na de mededeling van de feiten en overwegingen betoogde Yale dat aan de onderneming IB moest worden toegekend. De aangevoerde argumenten waren echter niet voldoende gestaafd en gaven geen aanleiding tot betwisting van de resultaten van het onderzoek zoals beschreven in de overwegingen 16 en 22. Bovendien heeft Yale zijn verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek per brief van 22 januari 2009 aan de Commissie ingetrokken.

(28)

Dit nieuwe onderzoek dient derhalve te worden beëindigd zonder wijziging van Verordening (EG) nr. 1174/2005,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op handpallettrucks en essentiële onderdelen daarvan van oorsprong uit de Volksrepubliek China, dat op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 is geopend, wordt beëindigd zonder dat de geldende antidumpingmaatregelen worden gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 maart 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

P. NEČAS


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 189 van 21.7.2005, blz. 1.

(3)  PB L 192 van 19.7.2008, blz. 1.

(4)  PB C 308 van 19.12.2007, blz. 15.


12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/5


VERORDENING (EG) Nr. 189/2009 VAN DE RAAD

van 9 maart 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1425/2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde kunststof zakken uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot staking van de procedure betreffende de invoer van bepaalde kunststof zakken uit Maleisië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap („de basisverordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1425/2006 van de Raad (2) en met name op artikel 2,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VOORAFGAANDE PROCEDURE

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1425/2006 heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde in de Gemeenschap ingevoerde kunststof zakken, ingedeeld onder de GN-codes ex 3923 21 00 (TARIC-code 3923210020), ex 3923 29 10 (TARIC-code 3923291020) en ex 3923 29 90 (TARIC-code 3923299020), van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”) en Thailand. Gezien het grote aantal medewerkende producenten/exporteurs in het onderzoek dat leidde tot de instelling van het antidumpingrecht (het „oorspronkelijke onderzoek”) was een steekproef van Chinese en Thaise producenten/exporteurs geselecteerd en werden voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen individuele rechten, variërend van 4,8 % tot 14,3 %, ingesteld, terwijl voor andere niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen een recht van 8,4 % voor de VRC en 7,9 % voor Thailand werd vastgesteld. Voor ondernemingen die zich niet kenbaar maakten of geen medewerking aan het onderzoek verleenden, werd een recht van 28,8 % (VRC) resp. 14,3 % (Thailand) ingesteld.

(2)

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1425/2006 bepaalt dat wanneer een nieuwe producent/exporteur in de VRC of Thailand ten genoegen van de Commissie aantoont dat:

hij het in artikel 1, lid 1, van die verordening omschreven product in het onderzoektijdvak (1 april 2004 tot en met 31 maart 2005) („het onderzoektijdvak”) niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd (eerste criterium);

hij niet verbonden is met exporteurs of producenten in de VRC of Thailand waarop de bij die verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn (tweede criterium), en

hij het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd of dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting heeft om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Gemeenschap uit te voeren (derde criterium);

artikel 1 van die verordening kan worden gewijzigd en de nieuwe producent/exporteur het recht kan worden toegekend dat van toepassing is op de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen, d.w.z. 8,4 % voor Chinese ondernemingen en 7,9 % voor Thaise ondernemingen.

B.   VERZOEKEN OM BEHANDELING ALS NIEUWE PRODUCENT/EXPORTEUR

(3)

Zeven ondernemingen (vijf Chinese en twee Thaise) hebben verzocht op dezelfde manier te worden behandeld als de ondernemingen die aan het oorspronkelijke onderzoek hadden medegewerkt, maar niet in de steekproef waren opgenomen („behandeling als nieuwe producent/exporteur”).

(4)

Er werd een onderzoek uitgevoerd om te bepalen of de zeven ondernemingen voldoen aan de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1425/2006 genoemde criteria om als nieuwe producent/exporteur te worden behandeld.

(5)

Er werd een aanvraagformulier gestuurd naar alle zeven indieners van de verzoeken, aan wie ook werd gevraagd om bewijsmateriaal te verstrekken waaruit blijkt dat zij aan bovengenoemde drie criteria voldoen.

(6)

Twee Chinese ondernemingen die een verzoek hadden ingediend om als nieuwe producent/exporteur te worden behandeld, verstrekten de vereiste informatie niet. Het was daarom niet mogelijk na te gaan of deze ondernemingen voldeden aan de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1425/2006 uiteengezette criteria en hun verzoeken moesten derhalve worden afgewezen.

(7)

Een Thaise onderneming verstrekte misleidende informatie en haar verzoek werd daarom afgewezen.

(8)

Een Thaise onderneming exporteerde het betrokken product naar de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak. Zij voldeed dus niet aan het eerste criterium en haar verzoek werd daarom afgewezen.

(9)

Het door de overige drie Chinese producenten/exporteurs verstrekte bewijsmateriaal wordt voldoende geacht om aan te tonen dat zij aan de criteria van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1425/2006 voldoen en om hun daarom het recht toe te kennen dat van toepassing is op de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen (8,4 % voor de Chinese ondernemingen) en hen bijgevolg toe te voegen aan de lijst van producenten/exporteurs in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1425/2006.

(10)

De indieners van het verzoek en de bedrijfstak van de Gemeenschap werden in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek en werden in de gelegenheid gesteld hun opmerkingen in te dienen.

(11)

Alle argumenten en standpunten van belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig werd er terdege rekening mee gehouden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De volgende ondernemingen worden toegevoegd aan de lijst van producenten uit de Volksrepubliek China die in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1425/2006 is opgenomen:

Onderneming

Stad

Huiyang Kanlun Polyethylene Manufacture Factory

Huizhou

Bao Xiang Plastic Bag Manufacturing (Shenzhen) Co., Ltd.

Shenzhen

Quanzhou Polywin Packaging Co. Ltd.

Nanan

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 maart 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

P. NEČAS


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 270 van 29.9.2006, blz. 4.


12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/7


VERORDENING (EG) Nr. 190/2009 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 12 maart 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

78,3

MA

64,4

TN

134,4

TR

101,2

ZZ

94,6

0707 00 05

EG

147,3

JO

166,9

MA

93,4

MK

133,4

TR

147,6

ZZ

137,7

0709 90 70

JO

249,0

MA

58,8

TR

90,4

ZZ

132,7

0709 90 80

EG

74,5

ZZ

74,5

0805 10 20

EG

42,0

IL

52,8

MA

45,2

TN

56,6

TR

62,9

ZZ

51,9

0805 50 10

EG

51,3

MA

61,0

TR

46,2

ZZ

52,8

0808 10 80

AR

103,2

CA

86,3

CL

100,5

CN

85,4

MK

22,7

US

119,3

UY

68,9

ZZ

83,8

0808 20 50

AR

81,0

CL

144,0

CN

46,0

US

105,7

ZA

97,6

ZZ

94,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/9


VERORDENING (EG) Nr. 191/2009 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2009

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt voor de afgifte van in de periode van 2 tot en met 6 maart 2009 aangevraagde certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 950/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer en de raffinage van suikerproducten in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten (2) en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de periode van 2 tot en met 6 maart 2009 zijn bij de bevoegde autoriteiten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 950/2006 en/of Verordening (EG) nr. 508/2007 van de Raad van 7 mei 2007 houdende opening van tariefcontingenten voor de invoer in Bulgarije en Roemenië van ruwe rietsuiker voor de voorziening van raffinaderijen in de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009 (3) invoercertificaataanvragen ingediend voor een totale hoeveelheid die gelijk is aan of groter is dan de voor volgnummer 09.4341 (2008-2009) beschikbare hoeveelheid.

(2)

In dergelijke omstandigheden dient de Commissie een toewijzingscoëfficiënt vast te stellen aan de hand waarvan naar rata van de beschikbare hoeveelheid certificaten kunnen worden afgegeven, en dient zij aan de lidstaten te melden dat de betrokken maximumhoeveelheid is bereikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De certificaten met betrekking tot de invoercertificaataanvragen die in de periode van 2 tot en met 6 maart 2009 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 950/2006 en/of artikel 3 van Verordening (EG) nr. 508/2007 zijn ingediend, worden afgegeven met inachtneming van de in de bijlage bij de onderhavige verordening aangegeven maximumhoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 1.

(3)  PB L 122 van 11.5.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Preferentiële suiker ACS-India

Hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 2.3.2009-6.3.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4331

Barbados

100

 

09.4332

Belize

0

Bereikt

09.4333

Ivoorkust

100

 

09.4334

Republiek Congo

100

 

09.4335

Fiji

100

 

09.4336

Guyana

100

 

09.4337

India

0

Bereikt

09.4338

Jamaica

100

 

09.4339

Kenia

100

 

09.4340

Madagaskar

100

 

09.4341

Malawi

53,3492

Bereikt

09.4342

Mauritius

100

 

09.4343

Mozambique

0

Bereikt

09.4344

Saint Kitts en Nevis

 

09.4345

Suriname

 

09.4346

Swaziland

0

Bereikt

09.4347

Tanzania

100

 

09.4348

Trinidad en Tobago

100

 

09.4349

Oeganda

 

09.4350

Zambia

100

 

09.4351

Zimbabwe

0

Bereikt


Preferentiële suiker ACS-India

Hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen juli-september 2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 2.3.2009-6.3.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4331

Barbados

 

09.4332

Belize

100

 

09.4333

Ivoorkust

 

09.4334

Republiek Congo

 

09.4335

Fiji

 

09.4336

Guyana

 

09.4337

India

0

Bereikt

09.4338

Jamaica

 

09.4339

Kenia

 

09.4340

Madagaskar

 

09.4341

Malawi

 

09.4342

Mauritius

 

09.4343

Mozambique

100

 

09.4344

Saint Kitts en Nevis

 

09.4345

Suriname

 

09.4346

Swaziland

100

 

09.4347

Tanzania

 

09.4348

Trinidad en Tobago

 

09.4349

Oeganda

 

09.4350

Zambia

 

09.4351

Zimbabwe

0

Bereikt


Aanvullende suiker

Hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 2.3.2009-6.3.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4315

India

 

09.4316

Ondertekenaars van het ACS-protocol

 


Suiker CXL-concessies

Hoofdstuk VI van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 2.3.2009-6.3.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4317

Australië

0

Bereikt

09.4318

Brazilië

0

Bereikt

09.4319

Cuba

0

Bereikt

09.4320

Andere derde landen

0

Bereikt


Balkansuiker

Hoofdstuk VII van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 2.3.2009-6.3.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4324

Albanië

100

 

09.4325

Bosnië en Herzegovina

0

Bereikt

09.4326

Servië en Kosovo (1)

100

 

09.4327

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

100

 

09.4328

Kroatië

100

 


Suiker voor uitzonderlijke en voor industriële invoer

Hoofdstuk VIII van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Type invoer

Te leveren percentage van de voor de week van 2.3.2009-6.3.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4380

Uitzonderlijke invoer

 

09.4390

Industriële invoer

100

 


Aanvullende EPO-suiker

Hoofdstuk VIII bis van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 2.3.2009-6.3.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4431

Comoren, Madagaskar, Mauritius, Seychellen, Zambia, Zimbabwe

100

 

09.4432

Burundi, Kenia, Oeganda, Rwanda, Tanzania

100

 

09.4433

Swaziland

100

 

09.4434

Mozambique

0

Bereikt

09.4435

Antigua en Barbuda, Bahamas, Barbados, Belize, Dominica, Dominicaanse Republiek, Grenada, Guyana, Haïti, Jamaica, Saint Kitts en Nevis, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, Suriname, Trinidad en Tobago

0

Bereikt

09.4436

Dominicaanse Republiek

0

Bereikt

09.4437

Fiji, Papoea-Nieuw-Guinea

100

 


Invoer van suiker in het kader van de voor Bulgarije en Roemenië geopende overgangstariefcontingenten

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 508/2007

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Type invoer

Te leveren percentage van de voor de week van 2.3.2009-6.3.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4365

Bulgarije

0

Bereikt

09.4366

Roemenië

100

 


(1)  Zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.


12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/14


VERORDENING (EG) Nr. 192/2009 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2009

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 177/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor ondernemingsregisters voor statistische doeleinden, wat de uitwisseling van vertrouwelijke gegevens tussen de Commissie (Eurostat) en de lidstaten betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 177/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor ondernemingsregisters voor statistische doeleinden en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2186/93 van de Raad (1), en met name op artikel 11, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 177/2008 werd een gemeenschappelijk kader voor ondernemingsregisters uitsluitend voor statistische doeleinden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de ondernemingregisters zich in een geharmoniseerd kader verder kunnen ontwikkelen.

(2)

Ingevolge artikel 11 van Verordening (EG) nr. 177/2008 is het noodzakelijk het formaat, de beveiligings- en vertrouwelijkheidsmaatregelen en de procedure voor de toezending van de gegevens over de afzonderlijke eenheden aan de Commissie (Eurostat) en van de gegevens over multinationale ondernemingengroepen aan de bevoegde nationale instanties vast te stellen.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma, dat is opgericht bij Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad (2),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Formaat

De Commissie (Eurostat) en de bevoegde nationale instanties verstrekken de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 177/2008 bedoelde gegevens in het in de bijlage, deel A, bij deze verordening vastgestelde formaat.

De Commissie (Eurostat) en de bevoegde nationale instanties verschaffen bij elke levering van gegevens de noodzakelijke metagegevens in elektronische vorm volgens de normen van het Europees Statistisch Systeem en volgens de structuur die is vastgesteld in de meest recente versie van de handleiding met aanbevelingen voor ondernemingsregisters die bij de Commissie (Eurostat) verkrijgbaar is.

Artikel 2

Vertrouwelijkheidsmaatregelen

1.   Gegevens die door de bevoegde nationale autoriteiten bij de Commissie (Eurostat) zijn ingediend of die de Commissie (Eurostat) van andere bronnen ontvangt, worden opgeslagen in een communautair register van multinationale ondernemingengroepen en hun samenstellende eenheden (hierna „EuroGroupsregister” genoemd).

2.   Bij de indiening van gegevens bij de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 177/2008 markeren de bevoegde nationale instanties gegevens die op grond van de nationale wetgeving vertrouwelijk zijn.

3.   Om de consistentie van de gegevensrecords te waarborgen, zendt de Commissie (Eurostat), uitsluitend voor statistische doeleinden, aan de bevoegde nationale instanties van de andere lidstaten dan het rapporterende land de in deel B van de bijlage gespecificeerde kenmerken, inclusief vertrouwelijkheidsvlaggen, over multinationale ondernemingengroepen en hun samenstellende eenheden toe, wanneer ten minste één eenheid van de groep op het grondgebied van die lidstaat is gevestigd.

Artikel 3

Veiligheidsmaatregelen

De Commissie (Eurostat) en de bevoegde nationale instanties slaan de gegevens die door de nationale autoriteiten ingevolge artikel 2, lid 2, als vertrouwelijk zijn gemarkeerd, op in een veilige afdeling met beperkte en gecontroleerde toegang. De bevoegde nationale instanties verschaffen de Commissie (Eurostat) op verzoek informatie over de in de betrokken lidstaat toegepaste veiligheidsmaatregelen. De Commissie stelt de andere lidstaten hiervan op de hoogte. De Commissie (Eurostat) verschaft de nationale autoriteiten ook informatie over haar veiligheidsmaatregelen.

De gegevens worden ingediend in gecodeerde vorm via het veilige medium dat door de Commissie (Eurostat) wordt gebruikt voor de uitwisseling van vertrouwelijke gegevens.

Artikel 4

Indieningsprocedure

1.   De ingevolge deze verordening ingediende gegevens en metagegevens worden in elektronische vorm uitgewisseld tussen de bevoegde nationale autoriteiten en de Commissie (Eurostat). Het formaat van de ingediende gegevens voldoet aan de door de Commissie (Eurostat) gespecificeerde uitwisselingsnormen. De gegevens worden langs elektronische weg ingediend en geüpload via het centrale punt voor gegevenstoezending van de Commissie (Eurostat).

2.   De lidstaten voeren de door de Commissie (Eurostat) verstrekte gegevensuitwisselingsnormen en -richtsnoeren uit overeenkomstig de vereisten van deze verordening.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2009.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 61 van 5.3.2008, blz. 6.

(2)  PB L 181 van 28.6.1989, blz. 47.


BIJLAGE

A.   STRUCTUUR EN FORMAAT VOOR DE INDIENING

1.   Inleiding

Standaardisering van gegevensrecordstructuren is voor een doeltreffende gegevensverwerking van wezenlijk belang. Standaardisering is een noodzakelijke stap naar de indiening van gegevens volgens de door de Commissie (Eurostat) gespecificeerde uitwisselingsnormen.

De gegevens worden verzonden als recordverzameling (gegevensreeks).

Bij vertrouwelijke gegevens moet de werkelijke waarde in het desbetreffende veld worden opgenomen met een vlag ter aanduiding van de vertrouwelijke aard van de gegevens overeenkomstig artikel 2, lid 2.

Geldwaarden moeten worden uitgedrukt in duizenden eenheden van de nationale valuta (in euro's voor de landen van de eurozone). Landen die tot de eurozone toetreden, melden geldwaarden met ingang van het toetredingsjaar in euro's in plaats van in hun nationale valuta.

2.   Identificatiecode gegevensverzameling

Alle gegevensreeksen die de Commissie (Eurostat) en de nationale autoriteiten verstrekken, worden geïdentificeerd door toepassing van de naamgevingsconventie die wordt vastgesteld in de gedetailleerde documentatie en richtsnoeren betreffende de uitwisselingsnormen die de Commissie (Eurostat) beschikbaar stelt.

3.   Gegevensreeksen, structuur en definitie van de velden

In dit deel wordt de inhoud gegeven van de gegevensreeksen die de Commissie (Eurostat) en de nationale autoriteiten moeten verstrekken. De technische namen, de structuur, de velden, de codes en de attributen die voor de gegevensreeksen moeten worden gebruikt, worden opgenomen in de meest recente versie van het in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 177/2008 bedoelde handboek met aanbevelingen voor de productie van statistieken van buitenlandse filialen (Eurostat Recommendations Manual on the Production of Foreign Affiliates Statistics).

De gegevensverwerking van het EuroGroupsregister is een cyclisch proces, dat centraal door de Commissie (Eurostat) wordt gestart. Aan het einde van elke cyclus wordt een populatiekader beschikbaar gesteld aan de opstellers van statistieken in de lidstaten.

In het begin van elke cyclus verstrekt de Commissie (Eurostat) gegevensreeksen met metagegevens, bijvoorbeeld de NACE-classificatie, aan de bevoegde nationale statistische diensten om ervoor te zorgen dat in alle landen dezelfde metagegevens beschikbaar zijn en gebruikt worden.

3.1.   Eerste gegevensuitwisseling

De eerste gegevensuitwisseling vindt plaats na het begin van de verwerking van nieuwe gegevens over juridische eenheden die worden ontvangen van particuliere verschaffers van basisregistergegevens. Indien er meer dan één gegevensverschaffer is, worden gegevens die dezelfde juridische eenheden betreffen, onderling gekoppeld. De Commissie (Eurostat) verschaft de nationale statistische diensten de volgende gegevensreeksen met informatie over de resultaten van dit koppelingsproces en informatie over de juridische eenheden. De nationale statistische diensten sturen die gegevensreeksen terug met de gecorrigeerde en aangevulde informatie, inclusief vertrouwelijkheidsvlaggen.

Gegevensreeks met resultaten van het koppelingsproces

Inhoud

Identificatienummer (1.1)

Naam (1.2a)

Btw-registratienummer of, als dat niet beschikbaar is, een ander administratief identificatienummer (1.3)


Gegevensreeksen met informatie over juridische eenheden

Inhoud

Identificatienummer (1.1)

Naam (1.2a)

Volledig adres (inclusief postcode) (1.2b)

Facultatief: Telefoon- en faxnummers, e-mailadres en informatie waardoor gegevens elektronisch kunnen worden verzameld (1.2c)

Btw-registratienummer of, als dat niet beschikbaar is, een ander administratief identificatienummer (1.3)

Datum van juridische oprichting (rechtspersonen) of van inschrijving als economisch subject (natuurlijke personen) (1.4)

Datum waarop de juridische eenheid ophield tot een onderneming te behoren (zoals kenbaar gemaakt in 3.3) (1.5)

Rechtsvorm (1.6)

Verwijzing naar het register van deelnemers aan het intracommunautaire goederenverkeer en naar douaneregisters of naar het register van deelnemers aan het extracommunautaire goederenverkeer (1.7a)

Facultatief: Verwijzing naar balansgegevens, naar het register van betalingsbalansen of het register van directe buitenlandse investeringen en naar het register van landbouwbedrijven (1.7b)

Identificatienummer van de partiële ondernemingengroep (4.1) waarvan de eenheid deel uitmaakt (1.8)

3.2.   Integratie van gegevensbronnen uit verschillende lidstaten

De volgende stap van de gegevensverwerking is de centrale integratie van informatie uit verschillende lidstaten bij de Commissie (Eurostat). Deze informatie heeft betrekking op de zeggenschap over en de eigendom van juridische eenheden en op de statistische eenheid „onderneming”, die door de lidstaten is gedefinieerd en uit een of meer juridische eenheden kan bestaan. De Commissie (Eurostat) geeft de resultaten van deze integratie door aan de nationale statistische diensten, die de gegevensreeksen terugsturen met de gecorrigeerde en aangevulde informatie, inclusief vertrouwelijkheidsvlaggen.

Gegevensreeksen met informatie over zeggenschap over en eigendom van eenheden

Inhoud

Identificatienummers van de ingezeten juridische eenheden waarover de juridische eenheid zeggenschap heeft (1.11a)

Identificatienummer van de ingezeten juridische eenheid die zeggenschap heeft over de juridische eenheid (1.11b)

Landen van registratie van de niet-ingezeten juridische eenheden waarover de juridische eenheid zeggenschap heeft (1.12a)

Identificatienummers of namen en adressen van de niet-ingezeten juridische eenheden waarover de juridische eenheid zeggenschap heeft (1.12a)

Voorwaardelijk: Btw-nummers van de niet-ingezeten juridische eenheden waarover de juridische eenheid zeggenschap heeft (1.12b)

Land van registratie van de niet-ingezeten juridische eenheid die zeggenschap heeft over de juridische eenheid (1.13a)

Identificatienummer of naam en adres van de niet-ingezeten juridische eenheid die zeggenschap heeft over de juridische eenheid (1.13a)

Voorwaardelijk: Btw-nummer van de niet-ingezeten juridische eenheid die zeggenschap heeft over de juridische eenheid (1.13b)

Voorwaardelijk: Identificatienummers en aandelen (%) van de ingezeten juridische eenheden die eigendom zijn van de juridische eenheid (1.14a)

Voorwaardelijk: Identificatienummers en aandelen (%) van de ingezeten juridische eenheden die eigenaar zijn van de juridische eenheid (1.14b)

Voorwaardelijk: Landen van registratie van de niet-ingezeten juridische eenheden die eigendom zijn van de juridische eenheid (1.15)

Identificatienummers of namen en adressen en aandelen (%) van de niet-ingezeten juridische eenheden die eigendom zijn van de juridische eenheid (1.15)

Btw-nummers van de niet-ingezeten juridische eenheden die eigendom zijn van de juridische eenheid (1.15)

Voorwaardelijk: Landen van registratie van de niet-ingezeten juridische eenheden die eigenaar zijn van de juridische eenheid (1.16)

Identificatienummers of namen en adressen en aandelen (%) van de niet-ingezeten juridische eenheden die eigenaar zijn van de juridische eenheid (1.16)

Btw-nummers van de niet-ingezeten juridische eenheden die eigenaar zijn van de juridische eenheid (1.16)


Gegevensreeksen met informatie over ondernemingen

Inhoud

Identificatienummer (3.1)

Naam (3.2a)

Facultatief: Postadres, e-mailadres en webadres (3.2b)

Identificatienummer(s) van de juridische eenheid (eenheden) waaruit de onderneming bestaat (3.3)

Datum van aanvang van de activiteiten (3.4)

Datum van definitieve stopzetting van de activiteiten (3.5)

Hoofdactiviteit volgens de viercijfercode van de NACE (3.6)

Voorwaardelijk: Eventuele nevenactiviteiten volgens de viercijfercode van de NACE (3.7)

Aantal werkzame personen (3.8)

Aantal werknemers (3.9a)

Facultatief: Aantal werknemers in voltijdequivalenten (3.9b)

Omzet (3.10a en Facultatief: 3.10b)

Institutionele sector en subsector overeenkomstig het Europees systeem van rekeningen (3.11)

Identificatienummer van de partiële ondernemingsgroep (4.1) waarvan de onderneming deel uitmaakt (3.12)

3.3.   Opstelling van partiële en internationale ondernemingengroepen

Het volgende stadium is de opstelling van de partiële ondernemingengroepen en de internationale ondernemingengroepen. De Commissie (Eurostat) geeft de resultaten van deze opstelling door aan de nationale statistische diensten, die de gegevensreeksen terugsturen met de gecorrigeerde en aangevulde informatie, inclusief vertrouwelijkheidsvlaggen.

Aan het eind van de cyclus verstrekt de Commissie (Eurostat) de resultaten van de definitieve opstelling van de partiële en de internationale ondernemingengroepen aan de nationale statistische diensten. De Commissie (Eurostat) verstrekt alleen voor de in deel B van deze bijlage opgenomen kenmerken gegevens aan andere nationale statistische diensten dan die van het rapporteerde land.

Gegevensreeksen met informatie over internationale ondernemingengroepen

Inhoud

Identificatienummer van de internationale groep (4.11)

Naam van de internationale groep (4.12a)

Facultatief: Land van registratie, postadres, e-mailadres en webadres van het hoofdkantoor van de internationale groep (4.12b)

Identificatienummer van het hoofd van de internationale groep, indien dit hoofd ingezeten is (4.13a)

Land van registratie van het hoofd van de internationale groep, indien dit hoofd niet ingezeten is (4.13a)

Facultatief: Identificatienummer of naam en adres van het hoofd van de internationale groep als dit niet ingezeten is (4.13b)

Facultatief: Aantal werkzame personen in de gehele internationale groep (4.14)

Facultatief: Geconsolideerde omzet van de gehele internationale groep (4.15)

Facultatief: Land waar het beslissingscentrum van de internationale groep is gevestigd (4.16)

Facultatief: Landen waar ondernemingen of lokale eenheden zijn gevestigd (4.17)


Gegevensreeksen met informatie over partiële ondernemingengroepen

Inhoud

Identificatienummer van de partiële ondernemingengroep (4.1)

Naam van de partiële ondernemingengroep (4.2a)

Facultatief: Postadres, e-mailadres en webadres van het hoofdkantoor van de partiële ondernemingengroep (4.2b)

Voorwaardelijk: Identificatienummer van het hoofd van de partiële ondernemingengroep (4.3)

Type ondernemingengroep (4.4)

Datum van vorming van de partiële ondernemingengroep (4.5)

Datum van ontbinding van de partiële ondernemingengroep (4.6)

Hoofdactiviteit van de partiële ondernemingengroep volgens de tweecijfercode van de NACE (4.7)

Facultatief: Nevenactiviteiten van de partiële ondernemingengroep volgens de tweecijfercode van de NACE (4.8)

Aantal werkzame personen in de partiële ondernemingengroep (4.9)

Facultatief: Geconsolideerde omzet (4.10)

Datum van toetreding tot de partiële ondernemingengroep (van juridische eenheden) (1.9)

Datum van afscheiding van de partiële ondernemingengroep (van juridische eenheden) (1.10)

B.   KENMERKEN DIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 2, LID 3, MOETEN WORDEN VERSTREKT

De Commissie (Eurostat) zendt, uitsluitend voor statistische doeleinden, aan de bevoegde nationale instanties van de andere lidstaten dan het rapporterende land volgende kenmerken, inclusief vertrouwelijkheidsvlaggen, over multinationale ondernemingengroepen en hun samenstellende eenheden toe, wanneer ten minste één eenheid van deze groep op het grondgebied van die lidstaat is gevestigd.

1.   

JURIDISCHE EENHEID

IDENTIFICATIEKENMERKEN

1.1.

 

Identificatienummer

1.2a.

 

Naam

1.2b.

 

Volledig adres (inclusief postcode)

1.2c.

Facultatief

Telefoon- en faxnummers, e-mailadres en informatie waardoor gegevens elektronisch kunnen worden verzameld

1.3.

 

Btw-registratienummer of, als dat niet beschikbaar is, een ander administratief identificatienummer

DEMOGRAFISCHE KENMERKEN

1.4.

 

Datum van juridische oprichting (rechtspersonen) of van administratieve erkenning als economisch subject (natuurlijke personen)

1.5.

 

Datum waarop de juridische eenheid ophield tot een onderneming te behoren (zoals kenbaar gemaakt in 3.3)

ECONOMISCHE/STRATIFICATIEKENMERKEN

1.6.

 

Rechtsvorm

VERBINDINGEN MET ANDERE REGISTERS

1.7a.

 

Verwijzing naar het register van deelnemers aan het intracommunautaire goederenverkeer dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1) is aangelegd, alsmede verwijzing naar douaneregisters of naar het register van deelnemers aan het extracommunautaire goederenverkeer

BAND MET ONDERNEMINGENGROEP

1.8.

 

Identificatienummer van de partiële ondernemingengroep (4.1) waarvan de eenheid deel uitmaakt

1.9.

 

Datum van toetreding tot de partiële ondernemingengroep

1.10.

 

Datum van afscheiding van de partiële ondernemingengroep

ZEGGENSCHAP OVER EENHEDEN

1.11a.

 

Identificatienummer(s) van de ingezeten juridische eenheid (eenheden) waarover de juridische eenheid zeggenschap heeft

1.11b.

 

Identificatienummer van de ingezeten juridische eenheid die zeggenschap heeft over de juridische eenheid

1.12a.

 

Land(en) van registratie en identificatienummer(s) of naam (namen) en adres(sen) van de niet-ingezeten juridische eenheid (eenheden) waarover de juridische eenheid zeggenschap heeft

1.12b.

Voorwaardelijk

Btw-nummer(s) van de niet-ingezeten juridische eenheid (eenheden) waarover de juridische eenheid zeggenschap heeft

1.13a.

 

Land van registratie en identificatienummer of naam en adres van de niet-ingezeten juridische eenheid die zeggenschap heeft over de juridische eenheid

1.13b.

Voorwaardelijk

Btw-nummer van de niet-ingezeten juridische eenheid die zeggenschap heeft over de juridische eenheid

EIGENDOM VAN EENHEDEN

1.14a.

Voorwaardelijk

a)

Identificatienummer(s) en

b)

aandelen (%) van de ingezeten juridische eenheid (eenheden) die eigendom is (zijn) van de juridische eenheid

1.14b.

Voorwaardelijk

a)

Identificatienummer(s) en

b)

aandelen (%) van de ingezeten juridische eenheid (eenheden) die eigenaar is (zijn) van de juridische eenheid

1.15.

Voorwaardelijk

a)

Land(en) van registratie

b)

identificatienummer(s) of naam (namen), adres(sen) en btw-nummer(s) en

c)

aandelen (%) van de niet-ingezeten juridische eenheid (eenheden) die eigendom is (zijn) van de juridische eenheid

1.16.

Voorwaardelijk

a)

Land(en) van registratie en

b)

identificatienummer(s) of naam (namen), adres(sen) en btw-nummer(s) en

c)

aandelen (%) van de niet-ingezeten juridische eenheid (eenheden) die eigenaar is (zijn) van de juridische eenheid

3.   

ONDERNEMING

IDENTIFICATIEKENMERKEN

3.1.

 

Identificatienummer

3.2a.

 

Naam

3.2b.

Facultatief

Postadres, e-mailadres en webadres

3.3.

 

Identificatienummer(s) van de juridische eenheid (eenheden) waaruit de onderneming bestaat

DEMOGRAFISCHE KENMERKEN

3.4.

 

Datum van aanvang van de activiteiten

3.5.

 

Datum van definitieve stopzetting van de activiteiten

ECONOMISCHE/STRATIFICATIEKENMERKEN

3.6.

 

Hoofdactiviteit volgens de viercijfercode van de NACE

3.8.

 

Aantal werkzame personen

3.11.

 

Institutionele sector en subsector overeenkomstig het Europees systeem van rekeningen

BAND MET ONDERNEMINGENGROEP

3.12.

 

Identificatienummer van de partiële ondernemingengroep (4.1) waarvan de onderneming deel uitmaakt

4.   

ONDERNEMINGENGROEP

IDENTIFICATIEKENMERKEN

4.1.

 

Identificatienummer van de partiële ondernemingengroep

4.2a.

 

Naam van de partiële ondernemingengroep

4.2b.

Facultatief

Postadres, e-mailadres en webadres van het hoofdkantoor van de partiële ondernemingengroep

4.3.

Ten dele voorwaardelijk

Identificatienummer van het hoofd van de partiële ondernemingengroep (d.w.z. het identificatienummer van de juridische eenheid die aan het hoofd van de ingezeten groep staat).

Indien de eenheid die zeggenschap heeft een natuurlijk persoon is die geen economisch subject is, wordt deze informatie alleen geregistreerd wanneer zij in de administratieve bronnen beschikbaar is

4.4.

 

Type ondernemingengroep:

2.

partiële groep met binnenlandse zeggenschap;

3.

partiële groep met buitenlandse zeggenschap

DEMOGRAFISCHE KENMERKEN

4.5.

 

Datum van vorming van de partiële ondernemingengroep

4.6.

 

Datum van ontbinding van de partiële ondernemingengroep

ECONOMISCHE/STRATIFICATIEKENMERKEN

4.7.

 

Hoofdactiviteit van de partiële ondernemingengroep volgens de tweecijfercode van de NACE

4.9.

 

Aantal werkzame personen in de partiële ondernemingengroep

IDENTIFICATIEKENMERKEN

4.11.

 

Identificatienummer van de internationale groep

4.12a.

 

Naam van de internationale groep

4.12b.

Facultatief

Land van registratie, postadres, e-mailadres en webadres van het hoofdkantoor van de internationale groep

4.13a.

 

Identificatienummer van het hoofd van de internationale groep, indien dit hoofd ingezeten is (d.w.z. het identificatienummer van de juridische eenheid die groepshoofd is).

Indien het hoofd van de internationale groep niet ingezeten is, zijn land van registratie.

4.13b.

Facultatief

Identificatienummer van het hoofd van de internationale groep, of naam en adres als het hoofd niet ingezeten is

ECONOMISCHE/STRATIFICATIEKENMERKEN

4.14.

Facultatief

Aantal werkzame personen in de gehele internationale groep

4.16.

Facultatief

Land waar het beslissingscentrum van de internationale groep is gevestigd

4.17.

Facultatief

Landen waar ondernemingen of lokale eenheden zijn gevestigd


(1)  PB L 102 van 7.4.2004, blz. 1.


12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/22


VERORDENING (EG) Nr. 193/2009 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2009

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 13 juni 2008 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure („het AD-onderzoek” of „het onderzoek”) betreffende de invoer in de Gemeenschap van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („de VS” of „het betrokken land”) aangekondigd.

(2)

Diezelfde dag heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) de inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van biodiesel van oorsprong uit de VS aangekondigd en in dat verband een afzonderlijk onderzoek geopend („de AS-procedure”).

(3)

Het AD-onderzoek werd geopend naar aanleiding van een klacht die op 29 april 2008 door de European Biodiesel Board („de klager”) werd ingediend namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van biodiesel in de Gemeenschap voor hun rekening nemen. Het bij die klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om het AD-onderzoek te openen.

(4)

De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten/exporteurs in de VS, importeurs, leveranciers, gebruikers en verenigingen, de autoriteiten van de VS, de klagende communautaire producenten en andere haar bekende betrokken communautaire producenten officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

1.1.   Steekproef van producenten/exporteurs in de VS

(5)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs in de VS werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening voor de vaststelling van dumping gebruik te maken van een steekproef.

(6)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, werd de producenten/exporteurs in de VS verzocht uiterlijk 15 dagen na de datum van opening van het onderzoek contact met haar op te nemen en basisinformatie te verstrekken over hun uitvoer en binnenlandse verkoop, hun exacte activiteiten met betrekking tot de productie, het mengen en het verhandelen van biodiesel, alsmede de namen en activiteiten te verschaffen van alle met hen verbonden ondernemingen die betrokken waren bij de productie, het mengen en het verhandelen van het betrokken product, een en ander in het onderzoektijdvak („OT”), dat liep van 1 april 2007 en 31 maart 2008 en in overweging 15 nader wordt omschreven.

(7)

Ook de autoriteiten van de VS en de National Biodiesel Board (de Amerikaanse producentenvereniging) werden geraadpleegd over de selectie van een representatieve steekproef.

1.1.1.   Eerste selectie van medewerkende producenten/exporteurs in de VS

(8)

In totaal maakten zich 54 producenten/exporteurs of groepen producenten/exporteurs kenbaar, die binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn de vereiste informatie verschaften. Hiervan gaven er 29 te kennen dat zij in het OT biodiesel naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd en dat zij in de steekproef wensten te worden opgenomen, terwijl 25 ondernemingen meldden dat zij in het OT geen biodiesel naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd; twee van hen verzochten uit de procedure te worden verwijderd. Derhalve werden 52 producenten/exporteurs of groepen producenten/exporteurs geacht mee te werken aan het onderzoek.

(9)

Producenten/exporteurs die zich niet binnen de eerder genoemde termijn kenbaar maakten of die de verlangde informatie niet op tijd leverden, werden geacht niet aan het onderzoek mee te werken. Vergelijking van de uitvoerstatistiek van de VS met de door bovenbedoelde medewerkende ondernemingen voor het OT opgegeven uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap wijst erop dat de medewerking van de producenten/exporteurs in de VS hoog was, zoals in overweging 57 wordt vermeld.

1.1.2.   Selectie van de steekproef van medewerkende producenten/exporteurs in de VS

(10)

Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening werd, voor de uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap, een steekproef geselecteerd op basis van de grootste representatieve exporthoeveelheid die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Op basis van de informatie die de Commissie van de producenten/exporteurs heeft ontvangen, heeft zij een steekproef van zes producenten/exporteurs of groepen producenten/exporteurs geselecteerd waarvan de uitvoer naar de Gemeenschap het grootst was. Volgens de in verband met de steekproef verzamelde informatie namen de geselecteerde ondernemingen of groepen in het OT 73 % van de totale door de in overweging 8 bedoelde medewerkende producenten/exporteurs gemelde exporthoeveelheid van het betrokken product naar de Gemeenschap voor hun rekening. De steekproef werd daarom geschikt geacht om het onderzoek te beperken tot een redelijk aantal producenten/exporteurs die binnen de beschikbare tijd konden worden onderzocht zonder afbreuk te doen aan de representativiteit. Alle betrokken producenten/exporteurs, alsmede de Amerikaanse producentenvereniging en de autoriteiten van de VS, werden hierover geraadpleegd en zij stemden in met de selectie van de steekproef.

1.2.   Steekproef van communautaire producenten

(11)

Overeenkomstig artikel 17, lid 1 van de basisverordening werd, zoals in overweging 63 wordt uiteengezet, na overleg met de klager op basis van de grootste productie- en verkoophoeveelheid in de Gemeenschap ook een steekproef van communautaire producenten geselecteerd. Hierbij werd ook rekening gehouden met een zekere geografische spreiding van de producenten over de Gemeenschap. Uiteindelijk werden elf communautaire producenten in de steekproef geselecteerd. De Commissie heeft vragenlijsten naar deze elf ondernemingen gestuurd. Een van de oorspronkelijk voor de steekproef in aanmerking genomen producenten moest echter worden uitgesloten omdat hij de vragenlijst niet goed had beantwoord. Er zijn dus binnen de vastgestelde termijn tien volledige antwoorden ontvangen. Deze tien in de steekproef geselecteerde producenten werden representatief voor alle communautaire producenten geacht.

1.3.   Partijen bij de procedure

(12)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en naar alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn kenbaar hadden gemaakt. Zo werd er een vragenlijst gestuurd naar de zes in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs of groepen producenten in de VS, naar de elf communautaire producenten in de steekproef, naar 18 gebruikers en naar 90 grondstofleveranciers.

(13)

Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van de zes in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs of producentengroepen in de VS, van tien in de steekproef opgenomen communautaire producenten, van één gebruiker en van zes grondstofleveranciers.

(14)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Gemeenschap nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

(a)

in de Gemeenschap gevestigde producenten

Biopetrol Industries AG, Schwarzheide, Duitsland

Diestergroep

Diester Industries SAS, Parijs, Frankrijk

Mannheim Bio Fuel GmbH, Mannheim, Duitsland

Natural Energy West GmbH, Neuss, Duitsland

Novaol Austria GmbH, Bruck an der Leitha, Oostenrijk

Novaol Srl, Milaan, Italië

Ecomotiongroep

Ecomotion GmbH, Sternberg, Duitsland

Daka Biodiesel a.m.b.a, Løsning, Denemarken

GATE Global Alternative Energy Germany GmbH, Wittenberg en Halle, Duitsland

Neochim SA, Feluy, België

(b)

producenten/exporteurs in de VS

Peter Cremer North America LP, Cincinnati, Ohio

Cargill Inc., Wayzata, Minnesota

Imperium Renewables Inc., Seattle, Washington

Archer Daniels Midland Company, Decatur, Illinois

World Energy Alternatives LLC, Boston, Massachusetts

Green Earth Fuels of Houston LLC, Texas

(c)

verbonden importeurs in de Gemeenschap

Cremer Energy GmbH, Hamburg, Duitsland

Cargill NV, Gent, België

ADM Europoort BV, Rotterdam, Nederland

ADM Hamburg AG, Hamburg, Duitsland

ADM International, Rolle, Zwitserland.

1.4.   Onderzoektijdvak

(15)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van januari 2004 tot het einde van het OT (de „beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(16)

In het bericht van inleiding werd het product dat zou zijn gedumpt, gedefinieerd als door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong (beter bekend als „biodiesel”), in ongemengde vorm of in mengsels, voornamelijk doch niet uitsluitend gebruikt als hernieuwbare brandstof, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („het betrokken product”), die doorgaans worden aangegeven onder de GN-codes 3824 90 91, ex 3824 90 97, ex 2710 19 41, ex 1516 20 98, ex 1518 00 91 en ex 1518 00 99.

(17)

Volgens de US Internal Revenue Code (4) (US. CODE), Titel 26, § 40A, onder d), wordt biodiesel gedefinieerd als monoalkylesters van langketenige vetzuren afkomstig van plantaardig of dierlijk materiaal dat voldoet aan a) de registratievereisten voor brandstoffen en brandstofadditieven die door het Environmental Protection Agency zijn neergelegd in afdeling 211 van de Clean Air Act (42 U.S.C 7545), en b) de eisen van de American Society of Testing and Materials (ASTM) D6751.

(18)

Op grond van marktinformatie en algemeen beschikbare informatie (5) worden alle soorten biodiesel en biodieselmengsels (mengsels van biodiesel met minerale diesel, zoals wordt beschreven in overweging 20) die in de VS worden geproduceerd en verkocht, beschouwd als biodieselbrandstoffen, die deel uitmaken van een wetgevingspakket inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie en alternatieve brandstoffen.

(19)

Bij het onderzoek bleek dat het bij in de VS geproduceerde biodiesel voornamelijk gaat om methylestervetzuur (MEVZ), dat afkomstig is van allerlei als grondstof voor biodiesel gebruikte plantaardige oliën (6). De term „ester” verwijst naar de esterificatie van plantaardige olie, namelijk het vermengen van de olie met alcohol. De term „methyl” verwijst naar methanol, de meest gebruikte alcohol in het proces, hoewel ook ethanol kan worden gebruikt; dan krijgt men ethylestervetzuren. Esterificatie is een vrij eenvoudig chemisch proces, maar moet voldoen aan de hoogste industriële normen om te garanderen dat de biodiesel van hoge kwaliteit is.

(20)

Bij het onderzoek werd bevestigd dat in de VS geproduceerde biodiesel in de regel door de producenten in verschillende verhoudingen wordt gemengd met minerale diesel, hierna „biodieselmengsels” genoemd, die aan verschillende typen afnemers worden verkocht. Verder bleek zuivere biodiesel te worden verkocht aan onafhankelijke ondernemingen, die deze biodiesel kochten of invoerden om die met minerale diesel te vermengen. Het vermengen van biodiesel met minerale diesel is een vrij eenvoudige bewerking die bijvoorbeeld kan worden uitgevoerd door beide dieselsoorten bij de fabrikant in tanks te mengen voordat de diesel in een tankwagen wordt afgeleverd, door de diesel in de gewenste verhouding biodiesel en minerale diesel in de tankwagen te storten of door de twee componenten bij hun aankomst bij de tankwagen inline te mengen.

(21)

Om de verschillende biodieselmengsels duidelijk van elkaar te onderscheiden, is er een internationaal erkend systeem, de „B”-factor, waarbij de exacte hoeveelheid biodiesel in elk biodieselmengsel wordt vastgesteld: zo wordt een mengsel met „X %” biodiesel gemerkt met B„X”, terwijl zuivere biodiesel wordt aangegeven met B100, wat 100 % biodiesel betekent. In de VS werd regelmatig vastgesteld dat een mengsel van 99 % biodiesel (7) en 1 % minerale diesel (B99) op de markt werd verkocht. Anders dan minerale diesel moet zuivere biodiesel vrij snel worden gebruikt en is deze niet langer dan 3-4 maanden houdbaar omdat hij anders oxideert en niet langer geschikt is voor verbruik. Door biodiesel met minerale diesel te mengen is biodiesel langer houdbaar. De 1 % minerale diesel in B99 is voldoende toxisch om het beschimmelen van de biodiesel te vertragen.

(22)

Uit het onderzoek bleek dat biodiesel en mengsels met een hoog biodieselgehalte (8) in het algemeen bestemd zijn om op de Amerikaanse markt te worden verkocht om verder te worden gemengd, terwijl mengsels met een laag biodieselgehalte (9) meestal worden geproduceerd om op de Amerikaanse markt te worden verkocht voor direct verbruik. In de VS is er dus een verschil tussen de markt voor mengsels met een hoog biodieselgehalte en die voor mengsels met een laag biodieselgehalte.

(23)

De klacht bevatte voorlopig bewijsmateriaal waaruit bleek dat biodiesel en bepaalde mengsels die in de VS werden geproduceerd en verkocht en naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, schade toebrachten aan de economische situatie van de klagende biodieselproducenten in de Gemeenschap. In overeenstemming met de kenmerken van de desbetreffende producenten en de binnenlandse markt in de VS, was het de bedoeling dat de definitie van het betrokken product ook biodiesel omvatte die in de desbetreffende biodieselmengsels was verwerkt. De definitie van het betrokken product zoals die is opgenomen in het bericht van inleiding en in overweging 16, moet worden verduidelijkt om precies aan te geven op welke producten het onderzoek betrekking moest hebben.

(24)

Uit het onderzoek bleek dat het bij de meeste voor direct verbruik in de VS verkochte biodieselmengsels gaat om B20, d.w.z. mengsels met 20 % biodiesel, zoals uitgelegd in overweging 21, die kan worden gebruikt voor naleving van de Energy Policy Act van 1992 (EPAct) (10), B6, B5 en B2. Uit algemeen beschikbare informatie blijkt dat deze mengsels, praktisch ongewijzigd, voor alle dieselmotoren kunnen worden gebruikt, zonder dat hierdoor de garantie van de autofabrikant in het geding komt. De prestaties van mengsels met een laag biodieselgehalte (tussen 2 % en 20 %) zijn gelijk aan die van minerale diesel. Wanneer een biodieselbrandstof boven B20 in een motor wordt gebruikt, moet de gebruiker rekening houden met een enigszins geringer vermogen en een zekere verslechtering van het draaimoment en het brandstofverbruik, terwijl de garantie van de autofabrikant in het algemeen niet meer geldt voor motorschade.

(25)

Het onderzoek heeft aangetoond dat zuivere biodiesel en mengsels met een hoog biodieselgehalte in het algemeen niet worden gebruikt voor direct verbruik in de VS. Zuivere biodiesel wordt in de regel gemengd voordat hij op de markt wordt verkocht. De mengsels worden uiteindelijk gebruikt in de vervoerssector als brandstof voor dieselmotoren van voertuigen voor het wegverkeer, zoals personenauto's, vrachtwagens en bussen, maar ook voor treinen. Verder kan biodiesel worden gebruikt als brandstof voor boilers voor huishoudelijk, commercieel en industrieel gebruik, en ook als brandstof voor generatoren voor de elektriciteitsproductie. Momenteel worden tests uitgevoerd om te kijken naar de mogelijkheid om biodieselmengsels in luchtvaartuigen te gebruiken.

(26)

Daarom moet het betrokken product voor het onderzoek worden gedefinieerd als door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in ongemengde vorm of in mengsels met een biodieselgehalte boven B20. Het gaat dus om zuivere biodiesel (B100) van oorsprong uit de VS en om alle mengsels boven B20, d.w.z. mengsels met meer dan 20 % biodiesel van oorsprong uit de VS („het betrokken product”). Met deze drempel moet het mogelijk zijn een duidelijk onderscheid te maken tussen de verschillende soorten mengsels die op de Amerikaanse markt verkrijgbaar zijn.

(27)

Vastgesteld is dat alle soorten biodiesel en de biodiesel in de mengsels waarop dit onderzoek betrekking heeft, ondanks mogelijke verschillen wat de gebruikte grondstoffen en het productieproces betreft, dezelfde of sterk gelijkende fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doelen worden gebruikt. De mogelijke variaties in het betrokken product veranderen niets aan zijn basisdefinitie en eigenschappen, noch aan het beeld dat de verschillende partijen ervan hebben.

(28)

Het betrokken product valt onder de GN-codes 3824 90 91, ex 3824 90 97, ex 2710 19 41, ex 1516 20 98, ex 1518 00 91 en ex 1518 00 99.

2.1.   Soortgelijk product

(29)

Vastgesteld werd dat de producten die in de VS worden vervaardigd en daar op de binnenlandse markt worden verkocht en waarop dit onderzoek betrekking heeft, dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen en hetzelfde gebruik hebben als de producten die uit de VS naar de Gemeenschap worden uitgevoerd. Evenzo hebben de door de communautaire producenten vervaardigde en op de communautaire markt verkochte producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen en hetzelfde gebruik als de producten die uit de VS naar de Gemeenschap worden uitgevoerd.

(30)

Aangevoerd is dat sommige gebruikers, vooral in Duitsland, zuivere biodiesel (B100) gebruiken als goedkoper alternatief voor minerale diesel of de mengsels die op de communautaire markt voor direct verbruik worden aangewend. Uit het onderzoek van dit argument bleek dat de meeste verkopen van zuivere biodiesel door communautaire producenten op de communautaire markt bestemd waren voor ondernemingen die deze biodiesel mengden met minerale diesel. Het feit dat sommige reders en transportondernemers omschakelen op B100 is op communautair niveau vrij uitzonderlijk. Biodiesel wordt op de communautaire markt niet zozeer ter vervanging van minerale diesel gebruikt, maar als aanvullend product.

(31)

Dit verandert niets aan het feit dat de verschillende soorten van het betrokken product die in de VS worden vervaardigd en vervolgens naar de Gemeenschap worden uitgevoerd, verwisselbaar zijn met de producten die in de Gemeenschap door communautaire biodieselproducenten worden vervaardigd en verkocht. Eventuele verschillen in het gebruik en in het beeld dat de producenten en gebruikers van het product hebben, zijn niet van dien aard dat dit de definitie van het soortgelijke product verandert.

(32)

Eén belanghebbende voerde aan dat het betrokken product, en met name zuivere biodiesel, andere fysische en chemische eigenschappen heeft dan de in de Gemeenschap geproduceerde soortgelijke biodiesel. Terwijl de biodiesel in de EG van raapzaadolie wordt vervaardigd, zouden de producenten in de VS alleen sojabonenolie gebruiken. Daarom zouden deze twee soorten van het product niet onderling verwisselbaar zijn en op de communautaire markt niet direct met elkaar concurreren. De belanghebbende wees er met name op dat de koudevloei-eigenschappen en de joodgetallen van elkaar zouden afwijken.

(33)

De Commissie heeft het argument onderzocht en het volgende vastgesteld:

a)

het betrokken product en het soortgelijke product uit de Gemeenschap hebben praktisch dezelfde basiseigenschappen en worden via dezelfde of min of meer dezelfde verkoopkanalen verkocht aan min of meer dezelfde afnemers op de communautaire markt;

b)

het eindgebruik van het betrokken product en het soortgelijke product uit de Gemeenschap is gelijk of min of meer gelijk (zie overweging 25);

c)

wat de koudevloei-eigenschappen betreft, moet worden verduidelijkt dat deze betrekking hebben op het troebelingspunt (CFPP): de temperatuur waarbij het brandstoffilter verstopt raakt omdat componenten van de brandstof gaan kristalliseren of vlokken. Bij het onderzoek werd vastgesteld dat het CFPP van het soortgelijke product uit de Gemeenschap lager is dan dat van de uit de VS afkomstige biodiesel. Maar dit verschil is minimaal en kan gemakkelijk worden gecompenseerd door verschillende soorten biodiesel met elkaar te mengen of door additieven in zuivere biodiesel te gebruiken, vooral 's winters. Het verschil in CFPP speelt bij de meeste op de communautaire markt verkochte mengsels nauwelijks een rol;

d)

het joodgetal is een maat voor de bestandheid van brandstof tegen oxidatie; vastgesteld werd dat de joodgetallen voor raapzaadolie en sojabonenolie tot op zekere hoogte met elkaar correleren: voor raapzaadolie lopen de waarden uiteen van 94 tot 120 en voor sojabonenolie van 117 tot 143. Hoewel in de Gemeenschap vooral raapzaad als grondstof wordt gebruikt, is opgemerkt dat zowel de communautaire als de Amerikaanse producenten allerlei grondstoffen voor de productie van biodiesel gebruiken. Vaak worden verschillende soorten biodiesel gemengd om een homogener product te verkrijgen.

(34)

Omdat voor „soortgelijkheid” volgens artikel 1, lid 4, van de basisverordening niet vereist is dat de producten in alle opzichten identiek zijn, is niet elke kleine variatie in de verschillende productsoorten voldoende om van invloed te zijn op de algemene vaststelling dat het betrokken product en het soortgelijke product uit de Gemeenschap soortgelijk zijn.

(35)

Tussen de verschillende soorten van het betrokken product en de soortgelijke producten uit de Gemeenschap die op de communautaire markt worden verkocht, werden dus geen verschillen vastgesteld die tot de conclusie leiden dat de door de communautaire producenten vervaardigde en op de communautaire markt verkochte producten geen soortgelijke producten zijn, met dezelfde of sterk gelijkende fysische, chemische en technische basiseigenschappen als het in de VS vervaardigde product dat naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat alle soorten biodiesel worden beschouwd als soortgelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   DUMPING

3.1.   Opmerking vooraf

(36)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de Amerikaanse autoriteiten mengers een accijnsverlaging („blender's credit”) van 1 dollar per gallon zuivere biodiesel in een mengsel van biodiesel en minerale diesel toekenden.

(37)

Alle producenten/exporteurs in de steekproef voerden aan dat voor de vaststelling van hun dumpingmarge een correctie had moeten worden aangebracht voor hun uitvoer en binnenlandse verkoop van biodieselmengsels, hetzij door hun verkoopprijs naar boven te corrigeren met het bedrag van de accijnsverlaging of door dit bedrag van de productiekosten van de desbetreffende verkopen af te trekken.

(38)

Opgemerkt zij dat de wettelijke bepalingen ter zake, namelijk artikel 14, lid 1, van de basisverordening en artikel 24, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (11), verbieden dat op hetzelfde product zowel een antidumpingrecht als een compenserend recht wordt geheven ter verhelping van een zelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan. Bij de AS-procedure werd evenwel vastgesteld dat de accijnsverlaging een subsidie is die op dezelfde wijze en voor hetzelfde bedrag zowel voor de uitvoer als voor de binnenlandse verkoop beschikbaar is, zodat er geen sprake is van een uitvoersubsidie. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat de argumenten voor een correctie van de hand moeten worden gewezen.

3.2.   Normale waarde

(39)

Voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst vastgesteld of de binnenlandse verkoop van het betrokken product aan onafhankelijke afnemers in representatieve hoeveelheden plaatsvond, d.w.z. of de totale omvang van die verkoop in het OT ten minste 5 % van de totale omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap bedroeg.

(40)

Bij één in de steekproef opgenomen producent/exporteur werd vastgesteld dat hij het betrokken product niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt verkocht. Daarom moest de normale waarde voor deze producent/exporteur overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening worden berekend.

3.2.1.   In de steekproef opgenomen medewerkende producenten/exporteurs met een over het geheel genomen representatieve binnenlandse verkoop

(41)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten met een over het geheel genomen representatieve binnenlandse verkoop stelde de Commissie vervolgens vast welke door de producent/exporteur op de binnenlandse markt verkochte productsoorten identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoorten.

(42)

De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer in het OT van die soort aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt een hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de Gemeenschap was uitgevoerd.

(43)

De Commissie onderzocht vervolgens of de binnenlandse verkoop van de betrokken ondernemingen had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het OT vastgesteld.

(44)

Wanneer meer dan 80 % van de totale verkoop van een productsoort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Deze prijs werd berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die soort in het OT, ongeacht de vraag of die verkopen winstgevend waren of niet.

(45)

Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van alleen de winstgevende verkopen van die soort.

(46)

Voor productsoorten die niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werden verkocht of die niet in het kader van normale handelstransacties werden verkocht, moest de normale waarde op basis van artikel 2, lid 3, van de basisverordening worden berekend. Daartoe werden de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en een redelijke winstmarge opgeteld bij de eigen gemiddelde kosten van de exporteur voor de vervaardiging van de productsoort in het OT. In overeenstemming met artikel 2, lid 6, van de basisverordening werden het percentage voor de VAA-kosten en de winstmarge gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten en de winstmarge van de verkoop in het kader van normale handelstransacties van het soortgelijke product van de respectieve producent/exporteur.

3.2.2.   De in de steekproef opgenomen medewerkende producent/exporteur zonder een over het geheel genomen representatieve binnenlandse verkoop

(47)

Voor de medewerkende producent/exporteur zonder representatieve binnenlandse verkoop werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend door de VAA-kosten en een redelijke winstmarge op te tellen bij de eigen kosten van de onderneming voor de vervaardiging van het betrokken product. In overeenstemming met artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening werden het percentage voor de VAA-kosten en de winstmarge gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten en de winstmarge die voor de andere bij het onderzoek betrokken producenten/exporteurs waren vastgesteld voor de productie en de verkoop op de binnenlandse markt van het soortgelijke product.

(48)

Voor deze onderneming werd overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening een correctie aangebracht om er rekening mee te houden dat zij nog maar onlangs was opgericht. Er werd een correctie voor de overheadkosten aangebracht om rekening te houden met de geringe bezettingsgraad tijdens de startfase.

3.3.   Uitvoerprijs

(49)

Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening werden de uitvoerprijzen vastgesteld aan de hand van de werkelijk voor het betrokken product betaalde of te betalen prijzen.

(50)

Bij uitvoer naar de Gemeenschap via verbonden handelsondernemingen in of buiten de Gemeenschap werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen bij wederverkoop aan de eerste onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, naar behoren gecorrigeerd voor alle kosten tussen de invoer en de wederverkoop, en voor de winst.

3.4.   Vergelijking

(51)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(52)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(53)

Op grond hiervan werden in voorkomend geval correcties toegepast voor de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, lading, lossing en aanverwante kosten, krediet en commissies, waar die gerechtvaardigd waren.

3.5.   Dumpingmarges

3.5.1.   Voor de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs

(54)

Voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen werd het gewogen gemiddelde van de normale waarde van elke naar de Gemeenschap uitgevoerde soort van het betrokken product in overeenstemming met artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening vergeleken met het gewogen gemiddelde van de uitvoerprijs van de desbetreffende soort van het betrokken product.

(55)

Op grond hiervan zijn de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Archer Daniels Midland Company

3,4 %

Cargill Inc.

10,4 %

Green Earth Fuels of Houston LLC

73,4 %

Imperium Renewables Inc.

29,5 %

Peter Cremer North America LP

57,3 %

World Energy Alternatives LLC

51,7 %

3.5.2.   Voor de andere medewerkende producenten/exporteurs

(56)

De gewogen gemiddelde dumpingmarge van de medewerkende producenten/exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen, werd in overeenstemming met artikel 9, lid 6, van de basisverordening berekend. Dit gebeurde op basis van de voor de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs vastgestelde dumpingmarges. Op grond van deze berekening werd de dumpingmarge voor medewerkende, maar niet de in de steekproef opgenomen ondernemingen voorlopig vastgesteld op 33,7 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

3.5.3.   Voor niet-medewerkende producenten/exporteurs

(57)

Wat alle andere exporteurs in de VS betreft, stelde de Commissie eerst de mate van medewerking vast. Er werd een vergelijking gemaakt tussen de totale uitgevoerde hoeveelheden, als vermeld in de antwoorden van de medewerkende producenten/exporteurs op de steekproefvragenlijst, en de totale invoer uit de VS, zoals afgeleid uit de uitvoerstatistieken van de VS. Op die manier werd de mate van medewerking vastgesteld op 81 %. Op grond daarvan werd de mate van medewerking als hoog aangemerkt. Om de doeltreffendheid van de maatregelen te waarborgen, werd het passend geacht de dumpingmarge voor de niet-medewerkende producenten/exporteurs vast te stellen op die voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producent/exporteur met de hoogste individuele dumping- en schademarge.

(58)

Zodoende werd de dumpingmarge voor het gehele land voorlopig vastgesteld op 57,3 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

4.   BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

4.1.   Communautaire productie en situatie

(59)

Om de totale communautaire productie en de steun voor het onderzoek vast te stellen, werd gebruik gemaakt van alle beschikbare informatie, waaronder de informatie in de klacht en de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek bij de communautaire producenten zijn verkregen.

(60)

Op grond van deze informatie werd vastgesteld dat de totale communautaire productie in het OT ongeveer 5 400 duizend ton bedroeg. Drie tot dezelfde groep behorende ondernemingen bleken banden te hebben met producenten/exporteurs in de VS, terwijl de groep zelf ook grote hoeveelheden van het betrokken product van met hem verbonden exporteurs in de VS invoerde. Deze ondernemingen werden daarom van het begrip communautaire productie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening uitgesloten. Bijgevolg lag het productievolume op basis waarvan de situatie werd vastgesteld, tussen 4 200 en 4 600 duizend ton.

(61)

Vastgesteld werd dat de ondernemingen die de klacht steunden en aan het onderzoek meewerkten, in het OT meer dan 60 % van de in overweging 60 vermelde communautaire productie van biodiesel vertegenwoordigden. De in overweging 63 bedoelde onderneming die geen medewerking aan het onderzoek verleende, werd niet geacht de klacht te ondersteunen. De Commissie was van oordeel dat de klacht en het onderzoek door een groot deel van de communautaire productie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening werden gesteund.

4.2.   Steekproeven

(62)

Wegens het grote aantal communautaire producenten werd besloten voor de vaststelling van aanmerkelijke schade een steekproef te selecteren. Alle potentiële producenten van het soortgelijke product in de Gemeenschap kregen een steekproefformulier toegestuurd. In eerste instantie werd goede informatie verstrekt door meer dan 40 ondernemingen, die er ook mee instemden mee te werken bij de procedure. De drie in overweging 60 bedoelde ondernemingen werden om de aldaar genoemde redenen niet bij de steekproef betrokken.

(63)

Van de resterende ondernemingen werden er op grond van de grootste representatieve productie- en verkoophoeveelheid in de Gemeenschap elf voor de steekproef geselecteerd, zoals in overweging 11 al is gezegd. Eén van de oorspronkelijk voor de steekproef in aanmerking genomen producenten moest worden uitgesloten omdat deze niet meewerkte aan het onderzoek. De overige tien werden representatief voor de gehele communautaire productie geacht.

(64)

Wanneer er hierna sprake is van „bedrijfstak van de Gemeenschap” of „de in de steekproef opgenomen communautaire producenten”, heeft dat betrekking op deze tien in de steekproef opgenomen producenten.

5.   SCHADE

(65)

Zoals in overweging 15 al is gezegd, bestreek het onderzoek naar de ontwikkelingen die voor de beoordeling van de schade relevant zijn, de periode van januari 2004 tot het eind van het OT. Uit het onderzoek bleek evenwel dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2004 praktisch nog in de kinderschoenen stond. Daarom werd het zinvoller geacht bij de analyse uit te gaan van de ontwikkelingen in het tijdvak van 2005 tot het eind van het OT („de analyseperiode”). Toch is de voor 2004 verzamelde informatie in onderstaande tabellen ook weergegeven.

5.1.   Verbruik in de Gemeenschap

Tabel 1

Verbruik in de Gemeenschap

2004

2005

2006

2007

OT

Hoeveelheid (ton)

1 936 034

3 204 504

4 968 838

6 644 042

6 608 659

Index (2005=100)

60

100

155

207

206

(66)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de omvang van de totale communautaire productie van alle communautaire producenten op de communautaire markt, zoals vastgesteld in overweging 60, minus hun uitvoer plus de invoer uit het bij dit onderzoek betrokken land en uit andere derde landen.

(67)

Voor de invoer uit de VS werden de volgende bronnen geraadpleegd:

de Eurostatgegevens voor de verschillende GN-codes waaronder het product wordt ingedeeld;

de uitvoerstatistiek van de VS;

andere door de belanghebbenden verstrekte statistische informatie van vertrouwelijke aard over de invoer.

(68)

Toen deze informatie werd geanalyseerd, bleek dat de Eurostatgegevens voor een beoordeling van het verbruik onbruikbaar waren, omdat er tot eind 2007 geen afzonderlijke GN-code bestond voor de douaneclassificatie van de verschillende soorten van het betrokken product. De invoer van het betrokken product werd geclassificeerd onder een aantal codes, die ook invoergegevens voor andere producten omvatten. Daarom werd het zinvoller geacht de Amerikaanse uitvoerstatistieken voor de vaststelling van betrouwbare invoer- en verbruiksgegevens en voor de ontwikkeling van de invoer te gebruiken. Voor zover deze bron werd gebruikt, werd rekening gehouden met de tijd die nodig is voor het vervoer van de goederen van de VS naar de Gemeenschap; om dit tijdsverschil tussen verzending en aankomst in aanmerking te nemen, werden de uitvoerstatistieken met één maand gecorrigeerd.

(69)

Wat de invoer uit andere landen en de uitvoer van de communautaire producenten betreft, werd wegens het beperkte nut van de Eurostatgegevens, zoals hierboven beschreven, vertrouwd op de juistheid van de in de klacht vermelde gegevens.

(70)

Op grond hiervan werd vastgesteld dat het verbruik van biodiesel in de Gemeenschap tussen 2005 en 2007 met 107 % toenam, en vervolgens in het OT met 1 procentpunt licht daalde. Over het geheel genomen verdubbelde het verbruik in de analyseperiode ruimschoots.

(71)

De toename van de vraag was vooral te danken aan stimulansen van de lidstaten om het verbruik van biobrandstoffen te bevorderen na de goedkeuring van Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer (12) en van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (13).

5.2.   Omvang van de invoer uit het betrokken land en marktaandeel

Tabel 2

Invoer uit de VS

2004

2005

2006

2007

OT

Hoeveelheid (ton)

2 634

11 504

50 838

730 922

1 137 152

Index (2005=100)

23

100

442

6 354

9 885

Marktaandeel

0,1 %

0,4 %

1,0 %

11,0 %

17,2 %

Index (2005=100)

25

100

250

2 750

4 300

Bron: Uitvoerstatistiek van de VS.

(72)

De omvang van de invoer uit de VS nam aanzienlijk toe, van ongeveer 11 500 ton in 2005 tot ruim 1 137 000 ton in het OT.

(73)

Tijdens de analyseperiode, nam de invoer met dumping uit de VS voortdurend toe, zodat het marktaandeel van Amerikaanse biodiesel op de communautaire markt steeg van 0,4 % in 2005 tot 17,2 % in het OT. De invoer met dumping is dan ook sterk toegenomen, zowel in absolute cijfers als wat het aandeel in het verbruik in de Gemeenschap in die periode betreft.

(74)

Splash and dash” is een in de biodieselbranche gebruikte term om een praktijk te beschrijven waarbij biodiesel die van buitenlandse oorsprong zou zijn, naar de Gemeenschap wordt vervoerd via de VS, waar amper een druppel (0,01 % van het uiteindelijke mengsel) conventionele diesel aan de biodiesel wordt toegevoegd zodat de menger in de VS subsidie kan krijgen.

(75)

De Amerikaanse partijen voerden aan dat de plotselinge sterke stijging van de invoer uit de VS op de communautaire markt te wijten is aan deze splash and dash-praktijken, die 40 % van de invoer uit de VS in het OT zou betreffen. Verder betoogden zij dat de hoeveelheden splash and dash-biodiesel bij het onderzoek van de schade buiten beschouwing moeten worden gelaten en als invoer uit derde landen moeten worden beschouwd, omdat het onderzoek immers was geopend tegen de invoer van biodiesel van oorsprong uit de VS.

(76)

Anderzijds voerde de klager aan dat de invoer van splash and dash-biodiesel, mocht daarvan al sprake zijn, ten hoogste 10 % van het volume van de Amerikaanse uitvoer zou uitmaken, en derhalve onbeduidend is en niet van invloed op de bevinding dat grote hoeveelheden met dumping uit de VS in de Gemeenschap werden ingevoerd, met name in het OT.

(77)

Het onderzoek heeft aangetoond dat aan de hand van de uitvoerstatistiek van de VS geen onderscheid kan worden gemaakt tussen biodiesel die via de splash and dash-procedure wordt uitgevoerd en de andere in het hoofdstuk „Uitvoer” opgetekende biodieseluitvoer. In dezelfde statistiek werden nauwelijks hoeveelheden aangetroffen die onder het hoofdstuk „Wederuitvoer” waren aangegeven. De Amerikaanse autoriteiten verklaarden ook dat alle in het hoofdstuk „Uitvoer” opgenomen hoeveelheden als van oorsprong uit de VS worden aangemerkt.

(78)

Bovendien verklaarden de meeste onderzochte Amerikaanse ondernemingen dat het niet mogelijk is de hoeveelheden die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd of op de binnenlandse markt worden verkocht, te onderscheiden in hoeveelheden die in de VS zijn geproduceerd of uit de VS afkomstig zijn en hoeveelheden die via de splash and dash-procedure worden uitgevoerd.

(79)

Verder werd bij de onderzochte ondernemingen in de VS vastgesteld dat alle uitvoer van biodiesel, zowel bij de uitvoer door de exporteur in de VS als bij de invoer door de verbonden importeurs in de Gemeenschap, als biodiesel van oorsprong uit de VS werd aangegeven.

(80)

Op basis hiervan en, meer in het bijzonder, rekening houdend met het feit dat splash and dash-uitvoer, zo die al voorkwam, als van oorsprong uit de VS werd aangegeven en door de Amerikaanse autoriteiten ook als zodanig werd behandeld, werd geconcludeerd dat er geen reden was deze uitvoer als niet uit de VS ingevoerde biodiesel te beschouwen.

5.3.   Prijzen van de invoer met dumping en prijsonderbieding

5.3.1.   Verkoopprijs per eenheid

Tabel 3

 

2004

2005

2006

2007

OT

Prijs (euro/ton)

463

575

600

596

616

Index 2005=100

81

100

104

104

107

Bron: Uitvoerstatistiek van de VS en antwoorden van de in de steekproef opgenomen Amerikaanse exporteurs op de vragenlijst

(81)

De uitvoerstatistiek van de VS werd ook gebruikt om de prijsontwikkeling van de invoer met dumping van oorsprong uit de VS vast te stellen, vooral voor 2007 en het OT. Om het prijspeil aan de grens van de Gemeenschap te verkrijgen, werden de gemiddelde uitvoerprijzen gecorrigeerd voor vracht- en verzekeringskosten. Opgemerkt moet worden dat de uitvoerstatistiek van de VS voor het begin van de analyseperiode, d.w.z. 2005 en 2006, en ook voor 2004, niet volledig betrouwbaar is wat de waarde van de verkochte goederen betreft: de berekende gemiddelde uitvoerprijzen bleken namelijk buitensporig hoog te zijn in verhouding tot de door de medewerkende producenten/exporteurs gemelde prijzen. De gemiddelde uitvoerprijzen voor die jaren werden daarom gebaseerd op de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs in de VS op de vragenlijst.

(82)

De gemiddelde prijzen voor de invoer uit de VS fluctueerden gedurende de beoordelingsperiode; over het geheel genomen stegen de invoerprijzen tussen 2005 en het eind van het OT met 7 %.

5.3.2.   Prijsonderbieding

(83)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen af fabriek die de in de steekproef opgenomen communautaire producenten aan niet-verbonden afnemers op de communautaire markt in rekening brachten, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit de VS die de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs in de VS factureerden. In voorkomend geval werd een correctie voor douanerechten, kosten na de invoer en voor verschillen in grondstoffen voor de biodiesel (zie volgende overweging) gemaakt.

(84)

Bij het onderzoek werden verschillende soorten van het betrokken product vastgesteld, hoofdzakelijk gebaseerd op de in het productieproces gebruikte grondstoffen. Terwijl in de Gemeenschap de voornaamste grondstof raapzaad is, gebruiken de producenten in de VS andere grondstoffen, zoals sojabonen, canola, palmolie enz. Omdat dit uitgangsmateriaal de belangrijkste grondstof voor de productie van het betrokken product is, moest hiervoor een correctie worden gemaakt. Deze correctie werd zo berekend dat zij overeenkomt met de marktwaarde van het verschil tussen de desbetreffende soorten van het betrokken product en biodiesel van raapzaad. Aldus werden zowel de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap als de gewogen gemiddelde prijs van de betrokken invoer vergeleken op basis van hetzelfde uitgangsmateriaal, namelijk raapzaad.

(85)

Het aldus berekende verschil tussen de Amerikaanse en de Gemeenschapsprijzen, uitgedrukt in procenten van de gewogen gemiddelde prijs (af fabriek) van de bedrijfstak van de Gemeenschap, d.w.z. de prijsonderbiedingsmarge, bedraagt 18,9 % tot 33,0 %.

5.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(86)

In overeenstemming met artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een evaluatie van alle economische indicatoren die voor de bedrijfstak van de Gemeenschap voor de analyseperiode werden vastgesteld.

5.4.1.   Productiecapaciteit, productie en bezettingsgraad

Tabel 4

 

2004

2005

2006

2007

OT

Productiecapaciteit

(ton)

529 000

920 000

1 306 572

2 189 910

2 520 508

Index 2005=100

58

100

142

238

274

Productie (ton)

475 710

813 657

1 214 054

1 832 649

2 016 573

Index 2005=100

58

100

149

225

248

Bezettingsgraad

90 %

88 %

93 %

84 %

80 %

Index 2005=100

102

100

106

95

91

Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(87)

Naarmate het verbruik toenam, nam ook de productiecapaciteit van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten nam gedurende de analyseperiode toe. Zij steeg tussen 2005 en 2006 met 42 %, in 2007 met 68 % en tussen 2007 en het eind van het OT met nog eens 15 %. De totale toename in de analyseperiode bedroeg 174 %. Zij was het resultaat van nieuwe investeringen om in te spelen op de verwachte grotere vraag.

(88)

De toename van de productiecapaciteit bij de bedrijfstak van de Gemeenschap moet worden gezien tegen de achtergrond van de in Richtlijn 2003/30/EG neergelegde doelstelling om het verbruik van biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen in de Gemeenschap tot 5,75 % te laten stijgen, berekend op basis van de energie-inhoud van de totale hoeveelheid benzine en dieselolie die op 31 december 2010 voor vervoersdoeleinden op de communautaire markt wordt aangeboden. Bovendien verleende de Europese Raad in maart 2007 zijn steun aan een bindende minimumdoelstelling voor alle lidstaten om het aandeel van biobrandstoffen in het totale benzine- en dieselverbruik in de Gemeenschap uiterlijk in 2020 tot 10 % te laten stijgen (14). Dit betekent dat het verbruik van biobrandstoffen in de Gemeenschap tot 2020 met ongeveer 33 miljoen ton olie-equivalenten moet toenemen. De productiecapaciteit in de gehele Gemeenschap werd in 2006 geschat op slechts 6 miljoen ton. Het is dan ook begrijpelijk dat de communautaire producenten vooruitlopend op de groeiende vraag in extra capaciteit gingen investeren.

(89)

De productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Gemeenschap nam in de analyseperiode ook voortdurend toe met in totaal 148 %.

(90)

Omdat de groei van het productievolume enigszins achterbleef bij de toename van de productiecapaciteit, daalde de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de analyseperiode met 9 %.

5.4.2.   Verkoopvolume, marktaandeel en gemiddelde eenheidsprijzen in de Gemeenschap

Tabel 5

 

2004

2005

2006

2007

OT

Omvang van de verkoop

(ton)

476 552

810 168

1 194 594

1 792 502

1 972 184

Index 2005=100

59

100

147

221

243

Marktaandeel

24,6 %

25,3 %

24,0 %

27,0 %

29,8 %

Index 2005=100

97

100

95

107

118

Gemiddelde prijs

(euro/ton)

655

759

900

892

933

Index 2005=100

86

100

119

118

123

Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(91)

Naarmate er meer werd verbruikt, nam ook de omvang van de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt toe, over de gehele analyseperiode gezien met 143 %. In dezelfde periode verhoogde de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn marktaandeel met 4,5 procentpunten.

(92)

De gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt stegen tijdens de analyseperiode met 23 %. De prijsverhoging was terecht gezien de hogere kosten voor grondstoffen en andere inputs.

5.4.3.   Groei

(93)

De groei van de bedrijfstak van de Gemeenschap komt tot uiting in de volume-indicatoren, zoals voor de productie, de verkoop en vooral het marktaandeel. Ondanks de spectaculaire toename van het verbruik op de communautaire markt tijdens de analyseperiode was de groei van het marktaandeel van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten vrij bescheiden. Dit geldt vooral voor de periode tussen 2006 en het eind van het OT, toen hun marktaandeel met slechts 5,8 procentpunten toenam. In hetzelfde tijdvak nam het marktaandeel van de invoer met dumping met maar liefst 16 procentpunten toe. Dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet ten volle van de ruimere markt kon profiteren, had een in het algemeen negatieve invloed op zijn economische situatie. Diverse schade-indicatoren, zoals productie, bezettingsgraad, productiviteit, verkoop, investeringsbeleid en rendement van investeringen, hadden ernstig te lijden.

5.4.4.   Voorraad

Tabel 6

 

2004

2005

2006

2007

OT

Voorraden

(ton)

11 195

14 663

34 123

55 410

58 566

Index (2005=100)

76

100

233

378

399

Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(94)

In de analyseperiode groeiden de biodieselvoorraden met ongeveer 200 %. De voorraden namen gedurende de gehele analyseperiode in sterkere mate toe dan de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Omdat biodiesel niet langer dan zes maanden kan worden opgeslagen (gemiddeld duurt de opslag ongeveer drie maanden), hebben de voorraadgegevens slechts een geringe waarde voor de beoordeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

5.4.5.   Winstgevendheid, investeringen, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 7

 

2004

2005

2006

2007

OT

Winstgevendheid

9,3 %

18,3 %

18,0 %

5,7 %

5,7 %

Index (2005=100)

51

100

98

31

31

Investeringen (1 000 euro)

19 497

70 885

237 115

140 014

131 358

Index (2005=100)

28

100

335

198

185

Rendement van investeringen

92 %

114 %

108 %

23 %

23 %

Index (2005=100)

81

100

95

20

20

Kasstroom (1 000 euro)

24 113

131 211

213 560

167 042

180 602

Index (2005=100)

18

100

163

127

138

Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(95)

De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product op de communautaire markt uit te drukken als percentage van de omzet. Tijdens de analyseperiode daalde de winstgevendheid van die producenten van 18,3 % in 2005 tot 5,7 % tijdens het OT. Over de gehele analyseperiode komt dit neer op een daling met 12,6 procentpunten.

(96)

De investeringen van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten in de biodieselproductie namen tussen 2005 en 2006 met 235 % toe. Deze stijging hield verband met de uitbreiding van de productiecapaciteit met het oog op de verwachte toename van de vraag in de Gemeenschap. Overigens verstrijkt er minstens twee jaar tussen de planning van een biodieselfabriek en het moment waarop deze volledig operationeel is. Dezelfde producenten investeerden ook nog in 2007 en in het OT, maar op veel kleinere schaal. Deze periode valt samen met de sterk toegenomen invoer met dumping op de communautaire markt.

(97)

Het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten, d.w.z. hun resultaat vóór belastingen uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de bij de productie van biodiesel gebruikte activa aan het begin en het eind van het boekjaar, volgde de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid. De werkelijke daling was met 91 procentpunten tijdens de analyseperiode echter nog dramatischer. De verslechtering van het rendement van de investeringen wordt gezien als een duidelijke aanwijzing voor de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(98)

De ontwikkeling van de kasstroom, d.w.z. het vermogen van de bedrijfstak zijn activiteiten zelf te financieren, is in de analyseperiode met 38 % toegenomen. Ondanks de dalende winstgevendheid in die periode, vertoont deze indicator toch een positieve ontwikkeling wegens de hogere afschrijvingskosten, die bij de vaststelling van de kasstroom in aanmerking worden genomen. Een andere reden was dat de winstdaling in absolute cijfers in de beoordelingsperiode minder uitgesproken was dan de omzetdaling. Tussen 2006 en het eind van het OT is de kasstroom evenwel met 15 % afgenomen, wat wijst op een inzinking in het laatste gedeelte van de analyseperiode, toen de invoer met dumping op de communautaire markt toenam.

5.4.6.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

Tabel 8

 

2004

2005

2006

2007

OT

Werkgelegenheid - voltijdequivalenten (VTE)

61

182

278

462

506

Index (2005=100)

34

100

153

254

278

Productiviteit (ton/VTE)

7 798

4 470

4 367

3 967

3 985

Index (2005=100)

174

100

98

89

89

Lonen euro/VTE

62 374

59 395

54 290

55 433

55 555

Index (2005=100)

105

100

91

93

94

Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(99)

De toename van de productie en de verkoop leidde ertoe dat de werkgelegenheid bij de bedrijfstak van de Gemeenschap in de analyseperiode met 178 % steeg. Overigens is de biodieselindustrie een kapitaalintensieve bedrijfstak waarvoor niet veel arbeidskrachten nodig zijn.

(100)

De gemiddelde lonen daalden in de analyseperiode met 6 %. De extra arbeidskrachten die de bedrijfstak van de Gemeenschap tegen het eind van de analyseperiode voor de uitbreiding van de productie aanwierf, hadden minder kwalificaties nodig.

(101)

De productiviteit daalde tussen 2005 en het eind van het OT met 11 %.

5.4.7.   Omvang van de werkelijke dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(102)

De dumpingmarges voor de producenten/exporteurs in de VS zijn hierboven in het gedeelte over dumping aangegeven en zijn duidelijk meer dan minimaal. Bovendien kan het effect van de werkelijke dumpingmarge, gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen van de ingevoerde producten, niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.4.8.   Niet in de steekproef opgenomen communautaire producenten

(103)

De analyse van de gegevens over de communautaire markt duidde erop dat de communautaire producenten die niet in de steekproef waren opgenomen en de in overweging 60 bedoelde producenten in de analyseperiode flink marktaandeel hebben verloren op de verkoop van de door hen zelf geproduceerde biodiesel op de communautaire markt. Voor de analyseperiode wordt dit verlies geschat op meer dan 20 procentpunten.

(104)

Uit de door de klager verstrekte informatie bleek dat veel van deze ondernemingen hun biodieselactiviteiten hadden beëindigd of verminderd en niet in staat waren op passende wijze aan dit onderzoek mee te werken.

(105)

Bovendien wezen enkele ondernemingen er in hun antwoord op de vragenlijst voor de samenstelling van de steekproef op dat zij hun productie en hun personeelsbestand moesten inkrimpen wegens de goedkope invoer uit de VS. Soortgelijk commentaar werd ook geleverd door andere producenten, die hun productie zouden kunnen opstarten, maar die nog niet op de markt komen wegens de grote omvang van de laaggeprijsde invoer uit de VS, met name in het OT.

(106)

Deze gegevens over niet in de steekproef opgenomen producenten versterken de conclusies ten aanzien van de door de wel in de steekproef opgenomen communautaire producenten geleden schade.

5.5.   Conclusie inzake schade

(107)

Uit het onderzoek bleek dat de situatie van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten dankzij de toegenomen vraag tijdens de analyseperiode verbeterde wat volume-indicatoren als productie (+ 150 %), productiecapaciteit (+ 174 %) en omvang van de verkoop (+ 143 %) betreft. Ook het marktaandeel van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten verbeterde van 25,3 % in 2005 tot 29,8 % in het OT, maar met slechts 4,5 procentpunten. Verder namen de werkgelegenheid en de investeringen dankzij de toegenomen vraag naar biodiesel op de communautaire markt gedurende die periode toe. Maar omdat het productievolume geen gelijke tred hield met de marktgroei, nam de bezettingsgraad tijdens de analyseperiode af met 9 % en de productiviteit met 11 %.

(108)

De belangrijkste indicatoren voor de financiële situatie van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten verslechterden in de analyseperiode. De winstgevendheid nam af van ongeveer 18 % in 2005 en 2006 tot minder dan 6 % in het OT. Ondanks hun vermogen hun activiteiten zelf te financieren, met name wegens de grotere kasstroom, zakte het rendement van de investeringen in het OT met maar liefst 80 % in.

(109)

Verder bleek uit het onderzoek dat de in de steekproef opgenomen communautaire producenten tussen 2005 en 2007 en tussen 2005 en het eind van het OT te maken kregen met een sterke stijging van hun kosten (resp. + 36 % en + 42 %); dit was het gevolg van de stijgende prijzen van hun grondstoffen (vooral raapzaad en sojabonenolie), die bijna 80 % van de totale kosten van biodiesel uitmaken. Deze kostenstijgingen konden niet volledig aan de klanten op de communautaire markt worden doorberekend.

(110)

Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Inleiding

(111)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van oorsprong uit de VS zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping wordt toegeschreven.

6.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(112)

Uit het onderzoek is gebleken dat de omvang van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VS in de analyseperiode met een factor honderd is toegenomen. Hierdoor steeg het marktaandeel van deze invoer met dumping met 16,8 procentpunten, van 0,4 % in 2005 tot 17,2 % in het OT. Hoe groot het effect van de sterk toegenomen invoer met dumping uit de VS op de Gemeenschap wel is, blijkt ook uit het feit dat de toename van het marktaandeel met 16,8 procentpunten binnen een periode van slechts 15 maanden plaatsvond.

(113)

Ondanks het sterk toegenomen verbruik kon de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn marktaandeel op zijn thuismarkt in de analyseperiode met slechts ongeveer 4,5 procentpunten uitbreiden. Uit het onderzoek bleek dat dit uitsluitend ten koste ging van andere communautaire producenten die hun productie in de analyseperiode beëindigden of inkrompen.

(114)

De gemiddelde prijzen van de invoer met dumping stegen tussen 2005 en het eind van het OT met 7 %, maar lagen beduidend onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap in hetzelfde tijdvak. Er was dus sprake van een aanzienlijke onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap; de prijsonderbiedingsmarge bedroeg in het OT gemiddeld 25 %.

(115)

Door de druk van het grote aanbod van laaggeprijsde invoer met dumping op de communautaire markt kon de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen niet afstemmen op de marktomstandigheden en de gestegen kosten. De gemiddelde prijzen voor de door de bedrijfstak van de Gemeenschap voor de biodieselproductie gebruikte grondstoffen waren in het OT namelijk 25 % hoger dan in 2006. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon de prijs voor zijn afnemers met slechts 4 % verhogen, terwijl zijn kosten in dezelfde periode met in totaal 20 % stegen. Overigens werd de belangrijkste grondstof van de Amerikaanse producenten, sojabonenolie, in dezelfde periode ook veel duurder. Zoals in overweging 109 al is gezegd, kwam deze kostenstijging niet tot uiting in de prijzen van de invoer met dumping.

(116)

Om het oorzakelijke verband tussen de sterke stijging van de invoer met dumping uit de VS en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade verder te verduidelijken, werd de situatie op de communautaire markt in de periode 2005-2006, toen er nog geen sprake was van invoer met dumping, vergeleken met de situatie tussen 2006 en het eind van het OT, toen de laaggeprijsde invoer met dumping binnenstroomde.

(117)

In de periode van 2005 tot 2006, toen er nog geen sprake was van invoer met dumping op de communautaire markt, nam het verbruik met ongeveer 1,8 miljoen ton toe. Alle producenten in de Gemeenschap konden hun bedrijfsplannen opstellen met het vooruitzicht van een snel groeiende, gezonde markt. In die periode stegen de prijzen met 19 % en behaalde de bedrijfstak van de Gemeenschap winsten van maar liefst 18,3 %. In 2007 en in het OT verslechterde de situatie drastisch. Laaggeprijsde invoer met dumping uit de VS drong binnen op de markt. Hoewel deze nog met 1,6 miljoen ton verruimde, werd meer dan 1 miljoen ton opgeslokt door de invoer met dumping uit de VS. De bedrijfstak van de Gemeenschap breidde zijn marktaandeel slechts in bescheiden mate uit, terwijl de belangrijkste kosten voor de productie van biodiesel met ongeveer 25 % toenamen en de gemiddelde verkoopprijzen in dezelfde periode met slechts ongeveer 4 % stegen. Zijn algemene economische en financiële situatie is in het OT dan ook verslechterd omdat de winst aanzienlijk afnam, tot minder dan 6 % van de omzet.

(118)

Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VS, waarmee de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT in aanzienlijke mate werden onderboden en die ook qua omvang sterk toenam, een beslissende rol speelde bij de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade, wat in het bijzonder blijkt uit de verslechtering van zijn financiële situatie in het OT.

6.3.   Gevolgen van andere factoren

6.3.1.   Invoer uit andere derde landen

Tabel 9

Andere derde landen

2004

2005

2006

2007

OT

Totale invoer

(ton)

0

30 000

55 000

144 596

147 812

Index

0

100

183

482

493

Marktaandeel

0 %

0,9 %

1,1 %

2,2 %

2,2 %

Index 2005=100

0

100

122

244

244

Bron: Door de klager verstrekte informatie.

(119)

De omvang van de invoer uit derde landen kon om de in overweging 69 genoemde redenen niet nauwkeurig worden vastgesteld. Daarom zijn de gegevens in bovenstaande tabel gebaseerd op schattingen van de klager.

(120)

De invoer uit derde landen die niet bij dit onderzoek zijn betrokken, nam toe van ongeveer 30 000 ton in 2005 tot 147 812 ton tijdens het OT. Hierdoor nam het marktaandeel in die periode met 1,3 procentpunten toe. De voorlopige conclusie luidt derhalve dat de invoer uit andere derde landen slechts een bescheiden bijdrage aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade kan hebben geleverd.

6.3.2.   Ontwikkeling van de vraag

(121)

Omdat de vraag in de beoordelingsperiode en de analyseperiode aanzienlijk toenam, kan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT geleden aanmerkelijke schade niet worden toegerekend aan de te verwaarlozen krimp van de vraag (– 0,5 %) op de communautaire markt tussen 2007 en het eind van het OT.

6.3.3.   Beleidsbeslissingen van de overheid

(122)

Eén belanghebbende voerde aan dat de wederinvoering van energiebelastingen voor biodiesel in Duitsland (15) een negatieve invloed zou hebben gehad op de economische situatie van de communautaire producenten die aan die lidstaat leveren.

(123)

Uit het onderzoek bleek dat in Duitsland gebruikte zuivere biobrandstoffen sinds 1999 een belastingvoordeel hadden genoten en dat dit voordeel per 1 augustus 2006 was verminderd. Op 1 januari 2007 werd evenwel een wet van kracht (16) waarbij bijmenging van 4,4 % biodiesel aan op de Duitse markt gebrachte benzine en diesel voor vervoersdoeleinden, berekend over de energie-inhoud daarvan, verplicht wordt gesteld. Ondernemingen die dit percentage niet halen, moeten een boete van 0,60 euro betalen per liter biodiesel die zij tekortschieten. Dit bijmengvereiste lijkt de beweerde verkoopverliezen door het wegvallen van de stimulansen grotendeels te hebben gecompenseerd. Uit het onderzoek is dan ook gebleken dat het verkoopvolume van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten die aan de Duitse markt leveren, tussen 2006 en het eind van het OT met 68 % is gestegen.

(124)

Op grond hiervan wordt ervan uitgegaan dat de door overheden in de Gemeenschap genomen besluiten het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade niet kunnen verbreken.

6.3.4.   Niet-gebruikte productiecapaciteit van de communautaire producenten

(125)

Eén belanghebbende voerde aan dat veel ondernemingen in de Gemeenschap op grond van overheidsmaatregelen ter bevordering van de productie van biodiesel besloten te investeren in een uitbreiding van bestaande productiecapaciteiten en in nieuwe fabrieken. Volgens die belanghebbende bedroeg de productiecapaciteit voor biodiesel in de Gemeenschap in het OT maar liefst 11,5 miljoen ton. Verder beweerde hij dat een groot deel van de productiecapaciteit niet werd gebruikt omdat het verbruik achterbleef bij de verwachtingen, en dat dit deel ook zonder de invoer uit de VS niet zou worden gebruikt. Dit leidde ertoe dat de vaste kosten een negatieve invloed op de winstgevendheid, op het rendement van de investeringen en op de kasstroom van de communautaire producenten hadden.

(126)

Opgemerkt zij in dit verband dat het onderzoek op de situatie van de communautaire producenten gericht was. Weliswaar nam de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap (+ 189 %) sterker toe dan de vraag (+ 106 %), maar daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat de belangrijkste kostenfactoren voor de biodieselproductie de variabele kosten zijn. Zoals in overweging 109 al is gezegd, maken de grondstoffen voor de productie van biodiesel 80 % van de totale kosten uit. Uit een nader onderzoek van het argument bleek dat het aandeel van de vaste kosten voor de productie en verkoop van biodiesel slechts 6 % van de totale kosten uitmaken. Dat de vaste kosten als gevolg van niet-gebruikte capaciteit zouden zijn toegenomen, kan niet verklaren dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT aanzienlijk verslechterd is.

(127)

Bovendien moet worden opgemerkt dat, zoals in tabel 4 al is aangegeven, de bezettingsgraad voor de in de steekproef opgenomen communautaire producenten in het OT 80 % bedroeg. Dat er een overcapaciteit in de Gemeenschap zou zijn, werd in het geval van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten dus niet aangetoond.

(128)

Op basis van het bovenstaande wordt ervan uitgegaan dat een mogelijke negatieve invloed van niet-gebruikte productiecapaciteit op de bedrijfstak van de Gemeenschap niet van dien aard was dat deze het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade heeft verbroken.

6.3.5.   Grotere vraag naar grondstoffen en hogere prijzen

(129)

Eén belanghebbende voerde aan dat de grotere vraag naar raapzaad en raapzaadolie tot hogere grondstofprijzen in de Gemeenschap leidde. Het feit dat communautaire producenten vooral raapzaadolie als grondstof gebruiken, zou verklaren waarom zij meer geleden hebben dan andere producenten, die voor hun biodieselproductie andere plantaardige oliën gebruiken, zoals sojabonenolie of palmolie.

(130)

Ten eerste zij opgemerkt dat uit het onderzoek is gebleken dat de in de steekproef opgenomen communautaire producenten niet uitsluitend raapzaadolie voor de productie van hun biodiesel gebruikten, maar ook andere plantaardige oliën (sojabonen-, palm- en zonnebloemolie) en af en toe ook dierlijk vet.

(131)

Verder wordt in overweging 109 inderdaad erkend dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de analyseperiode te kampen had met aanzienlijk hogere grondstofprijzen. Deze ontwikkeling moet evenwel worden gezien tegen de achtergrond van een algemene, wereldwijde prijsstijging voor landbouwproducten; overigens was de prijsstijging voor sojabonenolie (de belangrijkste grondstof voor de producenten in het betrokken land) in dezelfde periode groter. Alle soorten biodiesel hadden dus te maken met hogere grondstofprijzen.

(132)

In een markt met doeltreffende concurrentie mag worden verwacht dat producenten kostenstijgingen kunnen compenseren en aan de markt kunnen doorberekenen. Uit het onderzoek bleek evenwel dat het grote aanbod van laaggeprijsde invoer met dumping op de communautaire markt de producenten in de Gemeenschap belette hun verkoopprijzen op de marktomstandigheden en de gestegen kosten af te stemmen. Zoals gezegd, stegen ook de prijzen van sojabonenolie, de belangrijkste door de Amerikaanse producenten gebruikte grondstof, in de analyseperiode aanzienlijk. Deze kostenstijgingen in de VS komen evenwel niet tot uiting in de prijzen van de met dumping in de Gemeenschap ingevoerde producten.

(133)

Tegen deze achtergrond kan de stijging van de grondstofprijs het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade niet verbreken.

6.3.6.   Prijsontwikkeling van minerale diesel

(134)

Eén belanghebbende voerde aan dat er een sterke correlatie bestaat tussen de prijzen van minerale diesel en die van biodiesel, en dat daardoor de stijging van de biodieselprijzen, die met name in Duitsland groter was dan de stijging van de prijzen van minerale diesel, zou hebben geleid tot een verkoopdaling voor de producenten die aan die lidstaat leveren.

(135)

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de belanghebbende geen informatie verschafte om zijn argument te staven. Bovendien bleek uit het onderzoek dat, anders dan door de belanghebbende wordt gesuggereerd, de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de analyseperiode hogere verkopen en een groter marktaandeel boekte. Omdat het bij de prijzen voor ruwe olie om wereldmarktprijzen gaat, zouden de verkopen van het betrokken product bovendien op dezelfde wijze zijn beïnvloed als de verkopen van in de Gemeenschap geproduceerde biodiesel.

(136)

Op grond hiervan moest het argument worden afgewezen.

6.3.7.   Belang van de plaats van vestiging van de biodieselfabrieken in de Gemeenschap

(137)

Eén belanghebbende voerde aan dat de plaats van vestiging van een biodieselproducent vanuit concurrentieoogpunt van groot belang is en hij gebruikt Duitsland als voorbeeld om aan te tonen dat biodieselproducenten die niet aan zee gevestigd zijn, te kampen hebben met hoge vervoerskosten omdat alle grote klanten, in het bijzonder raffinaderijen en hun mengfaciliteiten aan de kust gevestigd zijn.

(138)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat slechts een klein aantal tot de bedrijfstak van de Gemeenschap behorende producenten niet aan de kust gevestigd is. Bovendien werd voor sommige van deze producenten vastgesteld dat bij hen in de buurt ook raffinaderijen zijn. Voor andere bleek uit het onderzoek dat de nadelen die niet aan de kust gevestigde producenten mochten hebben omdat zij ver van hun afnemers (mengers, raffinaderijen) wonen, werden gecompenseerd doordat zij dicht bij breekmolens en/of grondstofleveranciers wonen.

(139)

Op grond van bovenstaande overwegingen werd het argument dat de plaats van vestiging van fabrieken ver van de kust de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade berokkent, van de hand gewezen.

6.3.8.   Met de Amerikaanse exporteurs verbonden producenten

(140)

Opgemerkt zij dat de invloed van de invoer uit de VS door de drie in overweging 60 bedoelde ondernemingen in aanmerking is genomen bij de analyse van het effect van de invoer met dumping uit de VS in de overwegingen 112 tot en met 118. Voor zover het hun verkopen van zelf geproduceerde biodiesel betreft, bleek uit het onderzoek niet dat zij, met name in het OT, andere prijzen hanteerden of een ander gedrag vertoonden dan de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

6.4.   Conclusie over het oorzakelijk verband

(141)

Bovenstaande analyse laat zien dat de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met dumping van oorsprong uit de VS tussen 2005 en het eind van het OT aanzienlijk zijn toegenomen. Terzelfder tijd werd vastgesteld dat er bij deze invoer sprake was van een aanzienlijke onderbieding van de prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT.

(142)

Wanneer de bevindingen van het onderzoek en de uitgevoerde analyse voor de periode 2005 en 2006 worden vergeleken met die voor de periode 2007 tot het eind van het OT, blijkt dat de golf van laaggeprijsde invoer uit de VS in de tijd precies samenvalt met de aanzienlijke verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, met name in het OT.

(143)

Op grond van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping uit de VS aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

7.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

7.1.   Opmerking vooraf

(144)

In overeenstemming met artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er ondanks de conclusie inzake schade veroorzakende dumping dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap is in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. Het belang van de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, met inbegrip van die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, de importeurs, de grondstofleveranciers en de gebruikers van het betrokken product.

7.2.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

7.2.1.   Gevolgen van het al dan niet instellen van maatregelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap

(145)

Zoals hierboven al werd gezegd, heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade geleden door de invoer met dumping van oorsprong uit de VS. Wanneer geen maatregelen worden genomen, zal dit hoogstwaarschijnlijk leiden tot voortzetting van de negatieve ontwikkeling van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze werd vooral gekenmerkt door een daling van de winstgevendheid met 12,6 procentpunten tussen 2005 en het eind van het OT als gevolg van ontoereikende prijsstijgingen. Gezien de geringere winstgevendheid zal de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap hoogstwaarschijnlijk verder verslechteren indien geen maatregelen worden genomen. Dit zal uiteindelijk leiden tot productiedalingen en meer bedrijfssluitingen, wat schadelijk zal zijn voor de werkgelegenheid en de investeringen in de Gemeenschap.

(146)

Het is aannemelijk dat antidumpingmaatregelen de eerlijke concurrentie op de markt zullen herstellen. Dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap afneemt, komt doordat hij moeilijk kan concurreren met de laaggeprijsde invoer met dumping van oorsprong uit de VS. De instelling van antidumpingmaatregelen zal de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk in staat stellen zijn winstgevendheid te handhaven op een niveau dat noodzakelijk wordt geacht voor deze kapitaalintensieve industrie.

(147)

Geconcludeerd wordt dat maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap naar verwachting in staat zullen stellen zich te herstellen van de schade veroorzakende dumping die tijdens het onderzoek werd vastgesteld.

7.3.   Belang van de niet-verbonden importeurs en handelaars in de Gemeenschap

(148)

Bij de inleiding van de procedure werd contact opgenomen met ongeveer 25 niet-verbonden importeurs/handelaars in de Gemeenschap. Zij verleenden evenwel geen medewerking.

(149)

Derhalve kon het mogelijke effect van de maatregelen op de importeurs voorlopig niet precies worden beoordeeld.

7.4.   Belang van de gebruikers

(150)

Bij de inleiding van de procedure werd contact opgenomen met en werden vragenlijsten gestuurd naar alle bekende gebruikers die minerale diesel produceren of distribueren of die betrokken zijn bij de verplichte vermenging van minerale diesel met biodiesel.

(151)

Slechts één gebruiker was tot medewerking bereid. Deze verklaarde in zijn antwoord op de vragenlijst voorstander te zijn van beëindiging van de stromen goedkope invoer uit de VS omdat ze de concurrentie in de Gemeenschap vervalsen en daardoor schade toebrengen aan de ondernemingen die diesel vervaardigen en verkopen, daar concurrenten die dit goedkope product kopen een oneerlijk concurrentievoordeel hebben op degenen die dit niet doen. Voorts voerde deze gebruiker aan dat de instelling van maatregelen de producenten de mogelijkheid biedt de veresteringsfabrieken weer op te starten (vooral in Duitsland) en/of projecten om nieuwe veresteringsfabrieken in de Gemeenschap te openen, voort te zetten. Aangezien de Europese ester van oudsher wordt vervaardigd van raapzaad (deze grondstof is van betere kwaliteit dan de palmolie of sojabonenolie die voor de productie van B99 wordt gebruikt), zou een groter aantal producenten in Europa betekenen dat er meer producten van betere kwaliteit komen, wat weer zou leiden tot een prijsverlaging voor esters, hetgeen uiteindelijk de verbruiker ten goede komt.

(152)

Eén gebruikersvereniging, die de belangen van de schippers in een bepaalde lidstaat vertegenwoordigt, voerde aan dat de instelling van maatregelen schadelijk zou zijn voor de activiteiten van haar leden. Volgens deze vereniging maakt diesel 20-25 % van de kosten van de vervoerssector uit en is de dieselprijs door de geringe winstgevendheid van de sector (0-5 %) van doorslaggevend belang voor het overleven van duizenden ondernemingen. Deze beweringen konden evenwel niet worden gecontroleerd omdat er geen gebruikersvragenlijsten van de individuele leden van de vereniging in kwestie werden ontvangen.

(153)

Op grond van de verstrekte informatie luidt de voorlopige conclusie dan ook dat het effect van antidumpingmaatregelen gemengd lijkt te zijn, zodat er geen duidelijke conclusie kan worden getrokken ten aanzien van het bestaan van dwingende redenen om in het belang van de gebruikers in dit specifieke geval geen maatregelen goed te keuren.

7.5.   Belang van de grondstofleveranciers

(154)

Zes leveranciers hebben de vragenlijst beantwoord. Vier ervan spraken hun steun uit voor de instelling van maatregelen door toe te geven dat het bestaan van de bedrijfstak van de Gemeenschap zonder antidumpingmaatregelen op de lange termijn gevaar loopt. Wanneer dat gebeurt, heeft dat voor hen zeker negatieve gevolgen.

(155)

Twee andere leveranciers, die verbonden waren met de producenten/exporteurs van biodiesel in de VS, gaven toe dat eventuele maatregelen geen grote gevolgen zouden hebben omdat zij zouden leiden tot een verschuiving in de handelsstromen (een verschuiving naar invoer uit landen waarop de maatregelen niet van toepassing zijn).

(156)

Op grond van bovenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat de instelling van maatregelen over het geheel genomen een positief effect heeft op de situatie van de grondstofleveranciers.

7.6.   Verstoring van concurrentie en handel

(157)

Eén belanghebbende voerde aan dat de onderhavige procedure niet in overeenstemming is met het internationale en communautaire beleid om de productie en verkoop van biobrandstoffen te bevorderen met het oog op de bescherming van het milieu en een vermindering van de afhankelijkheid van minerale brandstoffen.

(158)

In dit verband moet worden gewezen op artikel 21 van de basisverordening, dat vereist dat in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende dumping weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen. Tegen deze achtergrond kan in de analyse geen rekening worden gehouden met algemene overwegingen in verband met milieubescherming en de aanvoer van minerale diesel; ook kunnen deze overwegingen geen oneerlijke handelspraktijken rechtvaardigen.

(159)

Indien antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zullen de betrokken Amerikaanse producenten/exporteurs gezien hun sterke marktpositie hun producten waarschijnlijk blijven verkopen op de communautaire markt, zij het niet langer tegen dumpingprijzen. Waarschijnlijk zullen er ook nog voldoende belangrijke concurrenten op de communautaire markt overblijven, namelijk de communautaire producenten die hun productie tijdelijk moesten stopzetten en anderen die wegens de invoer met dumping geen productieve activiteiten konden opstarten. In dit verband moet erop worden gewezen dat de verkoop door niet bij het onderzoek betrokken communautaire producenten in het begin van de analyseperiode ten minste 30 % van de communautaire markt uitmaakte en dat dit aandeel door de invoer met dumping uit de VS sterk verminderde. De gebruikers zullen dus waarschijnlijk nog steeds uit verschillende leveranciers van biodiesel kunnen kiezen. Als er echter geen maatregelen worden ingesteld, wordt de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn voortbestaan bedreigd. Als deze verdwijnt, zou de concurrentie op de communautaire markt sterk verminderen.

7.7.   Conclusie over het belang van de Gemeenschap

(160)

De instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer van biodiesel van oorsprong uit de VS is zeker in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het zal de bedrijfstak van de Gemeenschap de mogelijkheid bieden te groeien en zich te herstellen van de door de invoer met dumping veroorzaakte schade. Indien daarentegen geen maatregelen worden ingesteld, zal de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk verder verslechteren en zijn meer bedrijfssluitingen niet uitgesloten. Terwijl het verder niet mogelijk was duidelijke conclusies ten aanzien van de gebruikers en de importeurs vast te stellen, zal de instelling van maatregelen naar verwachting in het belang van de grondstofleveranciers zijn.

(161)

Gezien het voorgaande luidt de voorlopige conclusie dat er geen dwingende redenen zijn om in dit geval in het belang van de Gemeenschap geen antidumpingrechten in te stellen.

8.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

8.1.   Schademarge

(162)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door invoer met dumping.

(163)

De antidumpingmaatregelen moeten toereikend zijn om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen, doch zonder de vastgestelde dumpingmarges te overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van de dumping worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentieverhoudingen – d.w.z. zonder invoer met dumping – redelijkerwijze kan worden verwezenlijkt.

(164)

In dit verband kan een winstmarge van 15 % van de omzet worden beschouwd als passend niveau dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gezien zijn prestaties tijdens het eerste deel van de beoordelingsperiode (2004, 2005 en 2006) had kunnen behalen zonder schade veroorzakende dumping en dat redelijk wordt geacht om op lange termijn productieve investeringen voor deze nieuwe industrie te waarborgen.

(165)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de geen schade veroorzakende prijs van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte soortgelijke product. Die prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten te corrigeren voor het werkelijke verlies of de werkelijke winst in het OT en te vermeerderen met bovengenoemde winstmarge. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-waarde bij invoer.

8.2.   Voorlopige maatregelen

(166)

In het licht van het voorgaande en overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening wordt geoordeeld dat op biodiesel van oorsprong uit de VS voorlopige antidumpingrechten moeten worden ingesteld die gelijk zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is.

(167)

In de tegelijkertijd uitgevoerde AS-procedure worden ook compenserende rechten op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de VS ingesteld. De subsidies die in die procedure werden vastgesteld, zijn geen uitvoersubsidies en worden daarom niet geacht van invloed te zijn geweest op de uitvoerprijs en de daarmee samenhangende dumpingmarge. Omdat de onderzochte invoer in beide procedures gelijk is, kunnen de antidumpingrechten tegelijk met de compenserende rechten worden ingesteld voor zover beide rechten samen de schademarge niet overschrijden.

(168)

Op grond van het voorgaande zijn antidumpingrechten vastgesteld door de schademarges, de dumpingmarges en de compenserende rechten met elkaar te vergelijken. Daarom worden de volgende antidumpingrechten voorgesteld:

Onderneming

Schademarge

Dumpingmarge

Compenserend recht

Antidumpingrecht

Archer Daniels Midland Company

54,6 %

3,4 %

35,1 %

3,4 %

Cargill Inc.

58,9 %

10,4 %

34,5 %

10,4 %

Green Earth Fuels of Houston LLC

39,8 %

73,4 %

39,0 %

0,8 %

Imperium Renewables Inc.

41,6 %

29,5 %

29,1 %

12,5 %

Peter Cremer North America LP

69,9 %

57,3 %

41,0 %

28,9 %

World Energy Alternatives LLC

41,7 %

51,7 %

37,6 %

4,1 %

Medewerkende niet in de steekproef opgenomen ondernemingen

51,4 %

33,7 %

36,0 %

15,4 %

(169)

Omdat het antidumpingrecht van toepassing zal zijn op mengsels met meer dan 20 gewichtspercenten biodiesel, naar evenredigheid van hun biodieselgehalte, wordt het met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van de maatregelen door de douaneautoriteiten van de lidstaten passend geacht de rechten vast te stellen als vaste bedragen op basis van het biodieselgehalte.

(170)

De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om ondernemingen die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

9.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(171)

Bovenstaande voorlopige bevindingen worden meegedeeld aan alle belanghebbenden, die de gelegenheid zullen krijgen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te vragen te worden gehoord. Hun opmerkingen worden geanalyseerd en, wanneer dat gerechtvaardigd is, in aanmerking genomen vooraleer tot een definitieve vaststelling wordt overgegaan. Het is mogelijk dat de voorlopige bevindingen opnieuw moeten worden bekeken met het oog op de definitieve bevindingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, vallende onder de GN-codes ex 1516 20 98 (TARIC-code 1516209820), ex 1518 00 91 (TARIC-code 1518009120), ex 1518 00 99 (TARIC-code 1518009920), ex 2710 19 41 (TARIC-code 2710194120), 3824 90 91 en ex 3824 90 97 (TARIC-code 3824909787), van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de in lid 1 omschreven door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten bedraagt:

Onderneming

Antidumpingrecht, euro/ton, netto

Aanvullende TARIC-code

Archer Daniels Midland Company, Decatur

23,6

A933

Cargill Inc., Wayzata

60,5

A934

Green Earth Fuels of Houston LLC, Houston

70,6

A935

Imperium Renewables Inc., Seattle

76,5

A936

Peter Cremer North America LP, Cincinnati

208,2

A937

World Energy Alternatives LLC, Boston

82,7

A939

In de bijlage opgenomen ondernemingen

122,9

zie bijlage

Alle andere ondernemingen

182,4

A999

Het antidumpingrecht op mengsels is van toepassing naar gelang van het aandeel, in gewichtspercenten, van de totale hoeveelheid door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong in het mengsel (biodieselinhoud).

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient een zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen 16 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van maximaal zes maanden van toepassing.

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2009.

Voor de Commissie

Catherine ASHTON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB C 147 van 13.6.2008, blz. 5.

(3)  PB C 147 van 13.6.2008, blz. 10.

(4)  De regering van de VS verstrekte de volledige, bijgewerkte Internal Revenue Code met alle belastingwetgeving tot 15 december 2006 (versie december 2006), die van belang is voor het OT voor dit onderzoek.

(5)  Bijvoorbeeld a) de Biodiesel handling and use guide, in september 2008 uitgegeven door het NREL (National renewable energy laboratory), b) de Biomass oil analysis, in juni 2004 uitgegeven door het NREL, c) nieuws, informatie en specificaties inzake biodiesel, openbaar toegankelijk en uitgegeven door de ASTM, d) nieuws en informatie over biodiesel, openbaar toegankelijk en uitgegeven door de NBB, e) informatiebladen van het Amerikaanse ministerie van energie in het kader van de Clean cities-maatregelen, enz.

(6)  Oliën van de eerste persing, met inbegrip van esters die afkomstig zijn van diverse landbouwproducten, zoals maïs, sojabonen, zonnebloemzaad, katoenzaad, canola (koolzaad), crambe (zeekool), raapzaad, saffloer, vlaszaad, rijstzemelen, mosterdzaad, enz.; daarnaast worden ook dierlijke vetten gebruikt.

(7)  In feite 99,9 % omdat toevoeging van 0,1 % minerale diesel voldoende is om in het genot te komen van de Amerikaanse accijnsverlaging voor mengers.

(8)  In wezen mengsels van B99 tot B50.

(9)  In wezen mengsels van B2 tot B20.

(10)  Zie Energy Policy Act van 1992.

(11)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.

(12)  PB L 123 van 17.5.2003, blz. 42.

(13)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(14)  Na deze steunverlening hebben het Europees Parlement en de Raad in december 2008 overeenstemming bereikt over een richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen; hun doelstelling daarbij is om in 2020 voor het vervoer 10 % hernieuwbare energie te gebruiken, naar verwachting hoofdzakelijk in de vorm van biobrandstoffen.

(15)  Het „Energiesteuergesetz”, waarbij een belasting van 9 cent per liter B100 werd geheven, trad in werking op 1 augustus 2006.

(16)  Het „Biokraftstoffquotengesetz”, BGBl. 2006, deel I nr. 62 van 21.12.2006, blz. 3180, ter uitvoering van Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad.


BIJLAGE

Medewerkende producenten/exporteurs in de VS, niet opgenomen in de steekproef

Naam van de onderneming

Stad

Aanvullende TARIC-code

AG Processing Inc.

Omaha

A942

Alabama Clean Fuels Coalition Inc.

Birmingham

A940

Central Iowa Energy, LLC

Newton

A940

Chesapeake Custom Chemical Corp.

Ridgeway

A940

Delta BioFuels, Inc.

Natchez

A940

East Fork Biodiesel, LLC

Algona

A940

Ecogy Biofuels, LLC

Tulsa

A940

ED & F Man Biofuels Inc.

New Orleans

A940

Freedom Biofuels, Inc.

Madison

A940

Fuel Bio

Elizabeth

A940

FUMPA Bio Fuels

Redwood Falls

A940

Galveston Bay Biodiesel, LP (BioSelect Fuels)

Houston

A940

Geo Green Fuels, LLC

Houston

A940

Griffin Industries, Inc.

Cold Spring

A940

Huish Detergents, Inc.

Salt Lake City

A940

Incobrasa Industries, Ltd.

Gilman

A940

Independence Renewable Energy Corp.

Perdue Hill

A940

Innovation Fuels, Inc.

Newark

A940

Iowa Renewable Energy, LLC

Washington

A940

Johann Haltermann Ltd.

Houston

A940

Lake Erie Biofuels, LLC

Erie

A940

Louis Dreyfus Agricultural Industries, LLC

Wilton

A940

Memphis Biofuels, LLC

Memphis

A942

Middletown Biofuels, LLC

Blairsville

A940

Musket Corporation

Oklahoma City

A940

Nova Biofuels Clinton County, LLC

Clinton

A940

Organic Fuels, Ltd

Houston

A940

Owensboro Grain Company LLC

Owensboro

A940

Peach State Labs, Inc.

Rome

A940

Philadelphia Fry-O-Diesel Inc.

Philadelphia

A940

RBF Port Neches LLC

Houston

A940

REG Ralston, LLC

Ralston

A940

Riksch BioFuels LLC

Crawfordsville

A940

Sanimax Energy Inc.

DeForest

A940

Scott Petroleum

Itta Bena

A942

Soy Solutions

Milford

A940

SoyMor Biodiesel, LLC

Albert Lea

A940

Trafigura AG

Stamford

A940

U.S. Biofuels, Inc.

Rome

A940

United Oil Company

Pittsbourgh

A940

Vinmar Overseas, Ltd

Houston

A938

Vitol Inc.

Houston

A940

Western Dubque Biodiesel, LLC

Farley

A940

Western Iowa Energy, LLC

Wall Lake

A940

Western Petroleum Company

Eden Prairie

A940


12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/50


VERORDENING (EG) Nr. 194/2009 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2009

tot instelling van een voorlopig compenserend recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 12,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 13 juni 2008 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antisubsidieprocedure („het AS-onderzoek” of „het onderzoek”) betreffende de invoer in de Gemeenschap van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („de VS” of „het betrokken land”) aangekondigd.

(2)

Diezelfde dag heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van biodiesel van oorsprong uit de VS aangekondigd en in dat verband een afzonderlijk onderzoek geopend („de AD-procedure”).

(3)

Het AS-onderzoek werd geopend naar aanleiding van een klacht die op 29 april 2008 door de European Biodiesel Board („de klager”) werd ingediend namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van biodiesel in de Gemeenschap voor hun rekening nemen. Het bij die klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over de subsidiëring van het product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om het AS-onderzoek te openen.

(4)

Voor de inleiding van de procedure heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 10, lid 9, van de basisverordening de overheid van de VS ervan in kennis gesteld dat zij een met het nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen waarin werd beweerd dat invoer met subsidiëring van biodiesel van oorsprong uit de VS aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap veroorzaakte. De overheid van de VS werd voor overleg uitgenodigd om de situatie ten aanzien van de inhoud van de klacht op te helderen en om overeenstemming te bereiken over een oplossing. De overheid van de VS heeft deze uitnodiging aangenomen en het overleg heeft op 2 juni 2008 plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming over een oplossing worden bereikt. Er is evenwel nota genomen van de opmerkingen van de autoriteiten van de VS, die erop wezen dat voor sommige in de klacht genoemde regelingen van staten niet altijd duidelijk uit de informatie in de klacht bleek dat Amerikaanse producenten/exporteurs van biodiesel voordelen ontvingen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Na een onderzoek van de beschikbare informatie werd besloten de volgende regelingen, die wel in het bericht van inleiding werden genoemd, bij het onderzoek buiten beschouwing te laten: het subsidieprogramma van Florida voor technologieën voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, het programma van Texas voor onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe technologieën, het programma van de staat Washington ter bevordering van hernieuwbare energieën (tweede deel), het fonds van Alabama voor onderzoek naar en ontwikkeling van alternatieve brandstoffen, de belastingvermindering in North Dakota voor apparatuur voor de verkoop van biodiesel en leningen in Nebraska voor op alternatieve brandstoffen rijdende voertuigen en de bijvullingsinfrastructuur.

(5)

De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten/exporteurs in de VS, importeurs, leveranciers, gebruikers en verenigingen, de autoriteiten van de VS, de klagende communautaire producenten en andere haar bekende betrokken communautaire producenten officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

1.1.   Steekproef van exporteurs in de VS

(6)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs in de VS werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening voor de vaststelling van subsidiëring gebruik te maken van een steekproef.

(7)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, werd de producenten/exporteurs in de VS verzocht uiterlijk 15 dagen na de datum van opening van het onderzoek contact met haar op te nemen en basisinformatie te verstrekken over hun uitvoer en binnenlandse verkoop, hun exacte activiteiten met betrekking tot de productie, het mengen en het verhandelen van biodiesel, alsmede de namen en activiteiten te verschaffen van alle met hen verbonden ondernemingen die betrokken waren bij de productie, het mengen en verhandelen van het betrokken product, een en ander in het onderzoektijdvak („OT”), dat liep van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 en in overweging 17 nader wordt omschreven.

(8)

Meer dan 50 ondernemingen maakten zich in verband met de steekproefprocedure binnen 15 dagen kenbaar en verstrekten de verlangde informatie. Deze ondernemingen vertegenwoordigden meer dan 80 % van de totale invoer van biodiesel uit de VS in de Gemeenschap.

(9)

In overeenstemming met artikel 27, lid 1, onder b), van de basisverordening werd de steekproef zo samengesteld dat deze het grootst mogelijke representatieve uitvoervolume van het betrokken product naar de Gemeenschap bestreek dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening werden de ondernemingen die verzochten in de steekproef te worden opgenomen, de vereniging van biodieselproducenten in de VS (National Biodiesel Board) en de overheid van de VS over de voorgestelde steekproef geraadpleegd. Op basis van de opmerkingen van de belanghebbenden werden aanvankelijk zeven ondernemingen voor de steekproef geselecteerd. Er werd echter voorlopig besloten dat een van deze ondernemingen buiten beschouwing moest worden gelaten om te zorgen voor overeenstemming met de parallel verlopende AD-procedure betreffende de invoer van biodiesel uit de VS. In tegenstelling tot de andere voor de steekproef geselecteerde ondernemingen, die biodieselproducent waren, ging het bij die onderneming enkel om een biodieselhandelaar. In overeenstemming met artikel 27, lid 3, van de basisverordening zal de betrokken onderneming individueel worden onderzocht en zal voor haar een individueel compenserend recht worden vastgesteld. De zes ondernemingen in de steekproef waren volgens de uitvoerstatistieken van de VS goed voor 50 % van het totale uitvoervolume van de VS tijdens het OT en hadden een aandeel van 73 % in de totale invoer van biodiesel die afkomstig was van ondernemingen die zich kenbaar hadden gemaakt (overweging 8).

(10)

Tien medewerkende ondernemingen die niet voor de steekproef waren geselecteerd, verzochten om berekening van een individuele marge met het oog op toepassing van artikel 27, lid 3, en artikel 15, lid 3, van de basisverordening. De betrokken ondernemingen kregen hiertoe een vragenlijst toegestuurd. Slechts één onderneming heeft de vragenlijst binnen de vastgestelde termijn beantwoord. Deze onderneming trok haar verzoek later echter in.

1.2.   Steekproef van communautaire producenten

(11)

Overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening werd, zoals in overweging 164 wordt uiteengezet, na overleg met de klager op basis van het grootste representatieve productie- en afzetvolume in de Gemeenschap ook een steekproef van communautaire producenten geselecteerd. Hierbij werd ook rekening gehouden met een zekere geografische spreiding van de producenten over de Gemeenschap. Uiteindelijk werden elf communautaire producenten in de steekproef geselecteerd. De Commissie heeft vragenlijsten naar deze elf ondernemingen gestuurd. Een van de oorspronkelijk voor de steekproef in aanmerking genomen producenten moest echter worden uitgesloten omdat hij de vragenlijst niet goed had beantwoord. Er zijn dus binnen de vastgestelde termijn tien volledige antwoorden ontvangen. Deze tien in de steekproef geselecteerde producenten werden representatief voor alle communautaire producenten geacht.

1.3.   Partijen bij de procedure

(12)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en naar alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn kenbaar hadden gemaakt. Zo werd er een vragenlijst gestuurd naar de autoriteiten van de VS, naar de zeven oorspronkelijk in de steekproef van Amerikaanse ondernemingen geselecteerde ondernemingen, naar de tien in overweging 10 bedoelde ondernemingen, naar de elf in de steekproef geselecteerde communautaire producenten, naar 18 gebruikers en naar 90 grondstofleveranciers.

(13)

Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van de autoriteiten van de VS, van de zeven oorspronkelijk in de steekproef van Amerikaanse ondernemingen geselecteerde ondernemingen en van één onderneming die om een individueel onderzoek had verzocht (overweging 10), van tien in de steekproef geselecteerde communautaire producenten, van één gebruiker en van zes grondstofleveranciers.

(14)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van subsidiëring, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Gemeenschap nodig achtte, verzameld en gecontroleerd.

(15)

Bij de volgende autoriteiten van de VS werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

 

federale autoriteiten van de VS:

ministerie van Financiën,

ministerie van Landbouw,

Bureau van de handelsgezant van de Verenigde Staten;

 

autoriteiten van de staten:

autoriteiten van de staat Illinois, Springfield,

autoriteiten van de staat Missouri, Jefferson City,

autoriteiten van de staat North Dakota, Bismarck,

Comptroller of Public Accounts van de staat Texas, Austin,

ministerie van Landbouw van de staat Texas, Austin,

autoriteiten van de staat Washington, Olympia.

(16)

Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

in de Gemeenschap gevestigde producenten

Biopetrol Industries AG, Schwarzheide, Duitsland

Diestergroep

Diester Industries SAS, Parijs, Frankrijk

Mannheim Bio Fuel GmbH, Mannheim, Duitsland

Natural Energy West GmbH, Neuss, Duitsland

Novaol Austria GmbH, Bruck an der Leitha, Oostenrijk

Novaol Srl, Milaan, Italië

Ecomotiongroep

Ecomotion GmbH, Sternberg, Duitsland

Daka Biodiesel a.m.b.a, Løsning, Denemarken

GATE Global Alternative Energy Germany GmbH, Wittenberg en Halle, Duitsland

Neochim SA, Feluy, België

b)

producenten/exporteurs in de VS

Archer Daniels Midland Company, Decatur, Illinois

Cargill Inc, Wayzata, Minnesota

Green Earth Fuels of Houston LLC, Houston, Texas

Imperium Renewables Inc., Seattle, Washington

Peter Cremer North America LP, Cincinnati, Ohio

Vinmar Overseas Limited, Houston, Texas

World Energy Alternatives LLC, Boston, Massachusetts

c)

verbonden importeurs in de Gemeenschap

Cremer Energy GmbH, Hamburg, Duitsland

Cargill NV, Gent, België

ADM Europoort BV, Rotterdam, Nederland

ADM Hamburg AG, Hamburg, Duitsland

ADM International, Rolle, Zwitserland.

1.4.   Onderzoektijdvak

(17)

Het onderzoek naar de subsidiëring en de schade had betrekking op de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2004 tot het einde van het OT (de „beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(18)

In het bericht van inleiding werd het product dat zou zijn gesubsidieerd, gedefinieerd als door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong (beter bekend als „biodiesel”), in ongemengde vorm of in mengsels, voornamelijk doch niet uitsluitend gebruikt als hernieuwbare brandstof, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („het betrokken product”), die doorgaans worden aangegeven onder de GN-codes 3824 90 91, ex 3824 90 97, ex 2710 19 41, ex 1516 20 98, ex 1518 00 91 en ex 1518 00 99.

(19)

Volgens de US Internal Revenue Code (4) (US. CODE), Titel 26, §40A, onder d), wordt biodiesel gedefinieerd als monoalkylesters van langketenige vetzuren afkomstig van plantaardig of dierlijk materiaal dat voldoet aan a) de registratievereisten voor brandstoffen en brandstofadditieven die door het Environmental Protection Agency zijn neergelegd in afdeling 211 van de Clean Air Act (42 U.S.C 7545), en b) de eisen van de American Society of Testing and Materials D6751.

(20)

Op grond van marktinformatie en algemeen beschikbare informatie (5) worden alle soorten biodiesel en biodieselmengsels (mengsels van biodiesel met minerale diesel, zoals wordt beschreven in overweging 22) die in de VS worden geproduceerd en verkocht, beschouwd als biodieselbrandstoffen, die deel uitmaken van een wetgevingspakket inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie en alternatieve brandstoffen.

(21)

Bij het onderzoek bleek dat het bij in de VS geproduceerde biodiesel voornamelijk gaat om methylestervetzuur (MEVZ), dat afkomstig is van allerlei als grondstof voor biodiesel gebruikte plantaardige oliën (6). De term „ester” verwijst naar de esterificatie van plantaardige olie, namelijk het vermengen van de olie met alcohol. De term „methyl” verwijst naar methanol, de meest gebruikte alcohol in het proces, hoewel ook ethanol kan worden gebruikt; dan krijgt men ethylestervetzuren. Esterificatie is een vrij eenvoudig chemisch proces, maar moet voldoen aan de hoogste industriële normen om te garanderen dat de biodiesel van hoge kwaliteit is.

(22)

Bij het onderzoek werd bevestigd dat in de VS geproduceerde biodiesel in de regel door de producenten in verschillende verhoudingen wordt gemengd met minerale diesel, hierna „biodieselmengsels” genoemd, die aan verschillende typen afnemers worden verkocht. Verder bleek zuivere biodiesel te worden verkocht aan onafhankelijke ondernemingen, die deze biodiesel kochten of invoerden om die met minerale diesel te vermengen. Het vermengen van biodiesel met minerale diesel is een vrij eenvoudige bewerking die bijvoorbeeld kan worden uitgevoerd door beide dieselsoorten bij de fabrikant in tanks te mengen voordat de diesel in een tankwagen wordt afgeleverd, door de diesel in de gewenste verhouding biodiesel en minerale diesel in de tankwagen te storten of door de twee componenten bij hun aankomst bij de tankwagen inline te mengen.

(23)

Om de verschillende biodieselmengsels duidelijk van elkaar te onderscheiden, is er een internationaal erkend systeem, de „B”-factor, waarbij de exacte hoeveelheid biodiesel in elk biodieselmengsel wordt vastgesteld: zo wordt een mengsel met „X%” biodiesel gemerkt met B„X”, terwijl zuivere biodiesel wordt aangegeven met B100, wat 100 % biodiesel betekent. In de VS werd regelmatig vastgesteld dat een mengsel van 99 % biodiesel (7) en 1 % minerale diesel (B99) op de markt werd verkocht. Anders dan minerale diesel moet zuivere biodiesel vrij snel worden gebruikt en is deze niet langer dan 3-4 maanden houdbaar omdat hij anders oxideert en niet langer geschikt is voor verbruik. Door biodiesel met minerale diesel te mengen is biodiesel langer houdbaar. De 1 % minerale diesel in B99 is voldoende toxisch om het beschimmelen van de biodiesel te vertragen.

(24)

Uit het onderzoek bleek dat biodiesel en mengsels met een hoog biodieselgehalte (8) in het algemeen bestemd zijn om op de Amerikaanse markt te worden verkocht om verder te worden gemengd, terwijl mengsels met een laag biodieselgehalte (9) meestal worden geproduceerd om op de Amerikaanse markt te worden verkocht voor direct verbruik. In de VS is er dus een verschil tussen de markt voor mengsels met een hoog biodieselgehalte en die voor mengsels met een laag biodieselgehalte.

(25)

De klacht bevatte voorlopig bewijsmateriaal waaruit bleek dat biodiesel en bepaalde mengsels die in de VS werden geproduceerd en verkocht en naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, schade toebrachten aan de economische situatie van de klagende biodieselproducenten in de Gemeenschap. In overeenstemming met de kenmerken van de desbetreffende producenten en de binnenlandse markt in de VS, was het de bedoeling dat de definitie van het betrokken product ook biodiesel omvatte die in de desbetreffende biodieselmengsels was verwerkt. De definitie van het betrokken product zoals die is opgenomen in het bericht van inleiding en in overweging 18, moet worden verduidelijkt om precies aan te geven op welke producten het onderzoek betrekking moest hebben.

(26)

Uit het onderzoek bleek dat het bij de meeste voor direct verbruik in de VS verkochte biodieselmengsels gaat om B20, d.w.z. mengsels met 20 % biodiesel, zoals uitgelegd in overweging 22, die kan worden gebruikt voor naleving van de Energy Policy Act van 1992 (EPAct) (10), B6, B5 en B2. Uit algemeen beschikbare informatie blijkt dat deze mengsels, praktisch ongewijzigd, voor alle dieselmotoren kunnen worden gebruikt, zonder dat hierdoor de garantie van de autofabrikant in het geding komt. De prestaties van mengsels met een laag biodieselgehalte (tussen 2 % en 20 %) zijn gelijk aan die van minerale diesel. Wanneer een biodieselbrandstof boven B20 in een motor wordt gebruikt, moet de gebruiker rekening houden met een enigszins geringer vermogen en een zekere verslechtering van het draaimoment en het brandstofverbruik, terwijl de garantie van de autofabrikant in het algemeen niet meer geldt voor motorschade.

(27)

Het onderzoek heeft aangetoond dat zuivere biodiesel en mengsels met een hoog biodieselgehalte in het algemeen niet worden gebruikt voor direct verbruik in de VS. Zuivere biodiesel wordt in de regel gemengd voordat hij op de markt wordt verkocht. De mengsels worden uiteindelijk gebruikt in de vervoerssector als brandstof voor dieselmotoren van voertuigen voor het wegverkeer, zoals personenauto’s, vrachtwagens en bussen, maar ook voor treinen. Verder kan biodiesel worden gebruikt als brandstof voor boilers voor huishoudelijk, commercieel en industrieel gebruik, en ook als brandstof voor generatoren voor de elektriciteitsproductie. Momenteel worden tests uitgevoerd om te kijken naar de mogelijkheid om biodieselmengsels in luchtvaartuigen te gebruiken.

(28)

Daarom moet het betrokken product voor het onderzoek worden gedefinieerd als door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in ongemengde vorm of in mengsels met een biodieselgehalte boven B20. Het gaat dus om zuivere biodiesel (B100) van oorsprong uit de VS en om alle mengsels boven B20, d.w.z. mengsels met meer dan 20 % biodiesel van oorsprong uit de VS („het betrokken product”). Met deze drempel moet het mogelijk zijn een duidelijk onderscheid te maken tussen de verschillende soorten mengsels die op de Amerikaanse markt verkrijgbaar zijn.

(29)

Vastgesteld is dat alle soorten biodiesel en de biodiesel in de mengsels waarop dit onderzoek betrekking heeft, ondanks mogelijke verschillen wat de gebruikte grondstoffen en het productieproces betreft, dezelfde of sterk gelijkende fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doelen worden gebruikt. De mogelijke variaties in het betrokken product veranderen niets aan zijn basisdefinitie en eigenschappen, noch aan het beeld dat de verschillende partijen ervan hebben.

(30)

Het betrokken product valt onder de GN-codes 3824 90 91, ex 3824 90 97, ex 2710 19 41, ex 1516 20 98, ex 1518 00 91 en ex 1518 00 99.

2.2.   Soortgelijk product

(31)

Vastgesteld werd dat de producten die in de VS worden vervaardigd en daar op de binnenlandse markt worden verkocht en waarop dit onderzoek betrekking heeft, dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen en hetzelfde gebruik hebben als de producten die uit de VS naar de Gemeenschap worden uitgevoerd. Evenzo hebben de door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde en op de communautaire markt verkochte producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen en hetzelfde gebruik als de producten die uit de VS naar de Gemeenschap worden uitgevoerd.

(32)

Aangevoerd is dat sommige gebruikers, vooral in Duitsland, zuivere biodiesel (B100) gebruiken als goedkoper alternatief voor minerale diesel of de mengsels die op de communautaire markt voor direct verbruik worden aangewend. Uit het onderzoek van dit argument bleek dat de meeste verkopen van zuivere biodiesel door communautaire producenten op de communautaire markt bestemd waren voor ondernemingen die deze biodiesel mengden met minerale diesel. Het feit dat sommige reders en transportondernemers omschakelen op B100 is op communautair niveau vrij uitzonderlijk. Biodiesel wordt op de communautaire markt niet zozeer ter vervanging van minerale diesel gebruikt, maar als aanvullend product.

(33)

Dit verandert niets aan het feit dat de verschillende soorten van het betrokken product die in de VS worden vervaardigd en vervolgens naar de Gemeenschap worden uitgevoerd, verwisselbaar zijn met de producten die in de Gemeenschap door communautaire biodieselproducenten worden vervaardigd en verkocht. Eventuele verschillen in het gebruik en in het beeld dat de producenten en gebruikers van het product hebben, zijn niet van dien aard dat dit de definitie van het soortgelijke product verandert.

(34)

Eén belanghebbende voerde aan dat het betrokken product, en met name zuivere biodiesel, andere fysische en chemische eigenschappen heeft dan de in de Gemeenschap geproduceerde biodiesel. Terwijl de biodiesel in de EG van raapzaadolie wordt vervaardigd, zouden de producenten in de VS alleen sojabonenolie gebruiken. Daarom zouden deze twee soorten van het product niet onderling verwisselbaar zijn en op de communautaire markt niet direct met elkaar concurreren. De belanghebbende wees er met name op dat de koudevloei-eigenschappen en de joodgetallen van elkaar zouden afwijken.

(35)

De Commissie heeft het argument onderzocht en het volgende vastgesteld:

a)

het betrokken product en het soortgelijke product uit de Gemeenschap hebben praktisch dezelfde basiseigenschappen en worden via dezelfde of min of meer dezelfde verkoopkanalen verkocht aan min of meer dezelfde afnemers op de communautaire markt;

b)

het eindgebruik van het betrokken product en het soortgelijke product uit de Gemeenschap is gelijk of min of meer gelijk (zie overweging 27);

c)

wat de koudevloei-eigenschappen betreft, moet worden verduidelijkt dat deze betrekking hebben op het troebelingspunt (CFPP): de temperatuur waarbij het brandstoffilter verstopt raakt omdat componenten van de brandstof gaan kristalliseren of vlokken. Bij het onderzoek werd vastgesteld dat het CFPP van het soortgelijke product uit de Gemeenschap lager is dan dat van de uit de VS afkomstige biodiesel. Maar dit verschil is minimaal en kan gemakkelijk worden gecompenseerd door verschillende soorten biodiesel met elkaar te mengen of door additieven in zuivere biodiesel te gebruiken, vooral 's winters. Het verschil in CFPP speelt bij de meeste op de communautaire markt verkochte mengsels nauwelijks een rol;

d)

het joodgetal is een maat voor de bestandheid van brandstof tegen oxidatie; vastgesteld werd dat de joodgetallen voor raapzaadolie en sojabonenolie tot op zekere hoogte met elkaar correleren: voor raapzaadolie lopen de waarden uiteen van 94 tot 120 en voor sojabonenolie van 117 tot 143. Hoewel in de Gemeenschap vooral raapzaad als grondstof wordt gebruikt, is opgemerkt dat zowel de communautaire als de Amerikaanse producenten allerlei grondstoffen voor de productie van biodiesel gebruiken. Vaak worden verschillende soorten biodiesel gemengd om een homogener product te verkrijgen.

(36)

Omdat voor „soortgelijkheid” volgens artikel 1, lid 5, van de basisverordening niet vereist is dat de producten in alle opzichten identiek zijn, is niet elke kleine variatie in de verschillende productsoorten voldoende om van invloed te zijn op de algemene vaststelling dat het betrokken product en het soortgelijke product uit de Gemeenschap soortgelijk zijn.

(37)

Tussen de verschillende soorten van het betrokken product en de soortgelijke producten uit de Gemeenschap die op de communautaire markt worden verkocht, werden dus geen verschillen vastgesteld die tot de conclusie leiden dat de door de communautaire producenten vervaardigde en op de communautaire markt verkochte producten geen soortgelijke producten zijn, met dezelfde of sterk gelijkende fysische, chemische en technische basiseigenschappen als het in de VS vervaardigde product dat naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat alle soorten biodiesel worden beschouwd als soortgelijk in de zin van artikel 1, lid 5, van de basisverordening.

3.   SUBSIDIËRING

3.1.   Inleiding

(38)

Op basis van de informatie in de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende federale regelingen, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt, onderzocht:

Federale regelingen

a)

accijns- en vennootschapsbelastingfaciliteit

b)

belastingfaciliteit voor kleine agri-biodieselproducenten

c)

het bio-energieprogramma van het ministerie van Landbouw.

(39)

Op basis van de informatie in de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden ook de volgende regelingen van staten, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt, onderzocht:

Regelingen van staten

a)

Illinois

Belastingvrijstelling voor biodiesel

b)

Missouri

Stimuleringsfonds voor biodieselproducenten

c)

North Dakota

i)

biobrandstoffenpartnerschap ter ondersteuning van het leningenprogramma voor de economische groei van plaatselijke gemeenschappen

ii)

belastingfaciliteit voor apparatuur voor de productie van biodiesel

iii)

vennootschapsbelastingfaciliteit voor biodiesel

iv)

belastingvrijstelling voor biodieselapparatuur

d)

Texas

i)

belastingvrijstelling voor ethanol- en biodieselmengsels

ii)

programma ter stimulering van de productie van bio-ethanol en biodiesel

e)

Washington

i)

programma ter bevordering van hernieuwbare energieën

ii)

vrijstelling van belasting op de productie van biobrandstoffen

iii)

vrijstelling van de omzetbelasting voor biobrandstoffen

iv)

belastingaftrek voor biobrandstoffen.

(40)

Wat de andere in punt 3 van het bericht van inleiding genoemde regelingen van staten betreft, is, zoals al in overweging 4 is gezegd, besloten sommige daarvan bij het onderzoek buiten beschouwing te laten naar aanleiding van het overleg dat vóór de inleiding van de procedure met de overheid van de VS is gevoerd. Ten aanzien van de overige regelingen van afzonderlijke staten hebben de in de steekproef opgenomen ondernemingen en de in overweging 9 bedoelde onderneming waaraan een individueel onderzoek is toegekend, verklaard dat zij tijdens het OT in het kader van die regelingen geen voordelen hebben ontvangen en zijn er geen bewijzen van het tegendeel gevonden. Derhalve werd voorlopig besloten dat er geen reden was deze regelingen in het kader van dit onderzoek verder te onderzoeken.

3.2.   Accijns- en vennootschapsbelastingfaciliteit

a)   Rechtsgrondslag

(41)

De regeling inzake belastingfaciliteiten voor mengers, detailhandelaren en eindgebruikers van biodiesel is gebaseerd op titel 26, afdeling 40A, van de US Code (U.S.C.). Hierin wordt voorzien in de volgende faciliteiten voor biodieselbrandstof:

i)

belastingfaciliteit voor biodieselmengsels;

ii)

belastingfaciliteit voor biodiesel;

iii)

belastingfaciliteit voor kleine agri-biodieselproducenten.

(42)

De belastingfaciliteit voor kleine agri-biodieselproducenten geldt alleen voor kleine producenten. Deze regeling wordt beschreven in de overwegingen 64 tot en met 72.

(43)

Afdeling 202(a) van de Energy Improvement and Extension Act van 2008 bepaalt dat de in overweging 41 genoemde faciliteiten tot en met 31 december 2009 beschikbaar zijn.

b)   Subsidiabiliteit

(44)

Om voor de onder i) van overweging 41 genoemde belastingfaciliteit voor biodieselmengsels in aanmerking te komen, moet een onderneming biodiesel en dieselbrandstof vermengen tot een product dat als brandstof of voor gebruik als brandstof wordt verkocht. Degene die het belastingvoordeel aanvraagt, moet een certificaat van de producent of importeur van de biodiesel overleggen aan de hand waarvan het product kan worden geïdentificeerd en waarop het percentage biodiesel en agri-biodiesel in het product is aangegeven. Het voordeel bestaat in een accijnsverlaging of, indien het door een onderneming te betalen bedrag aan accijnzen geringer is dan het totale accijnsvoordeel, in een restitutie van vennootschapsbelasting voor het resterende bedrag. De restitutie van vennootschapsbelasting wordt van de door de onderneming te betalen vennootschapsbelasting afgetrokken of wordt direct uitbetaald. Er wordt gesproken van een restitueerbaar belastingvoordeel omdat het resterende bedrag direct in geld aan de belastingbetaler kan worden uitbetaald wanneer het voordeel groter is dan de door de betrokkene verschuldigde belasting.

(45)

De onder ii) van overweging 41 genoemde faciliteit voor biodiesel bestaat in een niet-restitueerbare korting op de vennootschapsbelasting voor detailhandelaren of eindgebruikers van onvermengde (zuivere) biodiesel. Alleen zij die zuivere biodiesel tanken of als brandstof gebruiken, komen voor dit voordeel in aanmerking. Ook biodieselproducenten die hun eigen biodiesel produceren, kunnen van deze faciliteit gebruikmaken. Daartoe moeten zij optreden als detailhandelaar (die de biodiesel in de brandstoftank van de eindgebruiker vult) of als eindgebruiker (die bv. de biodiesel in de brandstoftank van zijn eigen voertuigen vult).

c)   Toepassing in de praktijk

(46)

De belastingfaciliteit voor onvermengde (zuivere) biodiesel houdt in dat de detailhandelaar (of de als detailhandelaar optredende biodieselproducent) of de eindgebruiker van onvermengde biodiesel recht heeft op 1,00 USD per gallon onvermengde (zuivere) agri-biodiesel of 0,50 USD per gallon andere onvermengde (zuivere) biodiesel in de vorm van een niet-restitueerbare korting op de algemene vennootschapsbelasting. Dit betekent dat het bedrag van het voordeel van de door een onderneming verschuldigde vennootschapsbelasting wordt afgetrokken. Het voordeel is niet restitueerbaar omdat, wanneer het voordeel groter is dan de door de onderneming verschuldigde belasting, het resterende bedrag niet direct in geld aan de onderneming kan worden uitbetaald.

(47)

Uit het onderzoek is gebleken dat geen van de ondernemingen in de steekproef, noch de in overweging 9 bedoelde onderneming waaraan een individueel onderzoek is toegekend, van deze belastingfaciliteit voor onvermengde (zuivere) biodiesel gebruik heeft gemaakt. Derhalve blijft dit onderdeel van de regeling (belastingfaciliteit voor biodiesel) in het kader dit onderzoek verder buiten beschouwing.

(48)

Alle onderzochte ondernemingen hebben gebruikgemaakt van de belastingfaciliteit voor biodieselmengsels die voor gebruik als brandstof worden verkocht.

(49)

Biodiesel die met minerale dieselbrandstof is vermengd, komt in aanmerking voor de accijns- of vennootschapsbelastingfaciliteit voor biodieselmengsels. In het onderzoektijdvak bestond het voordeel uit 1 USD per gallon voor onvermengde agri-biodiesel (11) of uit 0,50 USD (12) per gallon voor andere onvermengde biodiesel die is gebruikt in een brandstofmengsel. Het uiteindelijke voordeel voor brandstofmengsels wordt dus bepaald door het percentage biodiesel. Als minimumvoorwaarde geldt, en dit is ook de meest voorkomende verhouding, dat aan 99,9 % biodiesel 0,1 % minerale diesel is toegevoegd (in de VS wordt dit mengsel aangeduid met B99), waardoor een maximaal belastingvoordeel kan worden behaald. Het aandeel van biodiesel in een mengsel bepaalt de hoogte van de korting (bv. 100 gallon B99 bevat 99,9 gallon biodiesel en levert dus een fiscaal voordeel van 99,90 USD op). De omzetting van zuivere biodiesel (B100) in een gemengd product (B99) is een eenvoudig proces. Aan zuivere biodiesel wordt 0,1 % minerale diesel toegevoegd, waarbij het betrokken product geen belangrijke verandering ondergaat. Het mengen op zich geeft aanleiding tot het belastingvoordeel.

(50)

Biodieselproducenten kunnen aanspraak maken op de regeling wanneer zij zelf als menger optreden. Zij moeten dan de zuivere biodiesel vermengen met minerale dieselbrandstof. Voor het toekennen van het belastingvoordeel maakt het geen verschil of de gemengde biodiesel bestemd is voor de binnenlandse verkoop of voor de uitvoer.

(51)

Ondernemingen die geen zuivere biodiesel produceren maar inkopen om deze te vermengen, kunnen ook aanspraak maken op het belastingvoordeel. Zij moeten dan wel een certificaat van de biodieselproducent (en in voorkomend geval ook van eventuele tussenhandelaren) verkrijgen waarin de producent verklaart geen aanspraak op de regeling te hebben gemaakt. Dit certificaat is overdraagbaar en geeft de houder recht op een belastingvoordeel van 1 USD per gallon zuivere biodiesel.

(52)

Dit voordeel kan de vorm hebben van een korting op de verschuldigde accijnzen of vennootschapsbelasting of van een directe betaling in geld. Het bedrag blijft hetzelfde, namelijk 1 USD per gallon, ongeacht of het voordeel wordt uitgekeerd in de vorm van een korting op de accijnzen, een korting op de vennootschapsbelasting, een directe betaling in geld aan de belastingbetaler, of een combinatie hiervan.

(53)

In het onderzoektijdvak ontvingen de meeste ondernemingen een directe betaling op basis van de hoeveelheid biodiesel die werd vermengd, maar aan andere werd naast een directe betaling ook een belastingverlaging toegekend (waarbij het fiscale voordeel dus ten dele bestond uit een aftrek van verschuldigde accijnzen of vennootschapsbelasting). De accijnzen en belasting die de betrokken ondernemingen verschuldigd waren, waren gering in vergelijking met het bedrag waarop in verband met de belastingfaciliteit voor biodieselmengsels aanspraak werd gemaakt; daarom werd het belastingvoordeel vooral in de vorm van directe betalingen uitgekeerd en in mindere mate in de vorm van een belastingverlaging.

(54)

Volgens de U.S.C. wordt het belastingvoordeel voor biodieselmengsels alleen toegekend wanneer de onderneming die de biodiesel en minerale diesel mengt (de menger) een certificaat van de biodieselproducent („Certificate for Biodiesel”) kan overleggen waarop deze onder meer verklaart om welke hoeveelheid biodiesel het gaat en of de betrokken biodiesel agri-biodiesel dan wel andere biodiesel is. Indien een onderneming die biodiesel produceert, deze biodiesel vervolgens met minerale diesel mengt en aanspraak maakt op het belastingvoordeel, verstrekt zij daartoe het Certificate for Biodiesel en de vereiste documentatie. Wanneer iemand een Certificate for Biodiesel ontvangt en de biodiesel vervolgens doorverkoopt zonder dat hij deze mengt, moet hij het Certificate for Biodiesel samen met een verklaring dat hij de biodiesel doorverkoopt, aan de koper overhandigen. Met andere woorden, de onderneming die de biodiesel mengt en die aanspraak maakt op het belastingvoordeel, kan het Certificate for Biodiesel zowel direct van de producent als indirect van een wederverkoper van biodiesel verkrijgen. Dit certificaat is dus overdraagbaar en geeft de houder recht op een belastingvoordeel van 1 USD voor elke gallon biodiesel die de aanvrager voor het verkrijgen van biodieselmengsels gebruikt.

(55)

Uit het onderzoek bleek dat er een duidelijk verschil was tussen de prijs van zuivere biodiesel (B100) en die van vermengde biodiesel (B99). Hoewel het enige verschil is dat aan B99 0,1 % minerale dieselbrandstof is toegevoegd, was B100 rond 1 USD per gallon duurder dan B99. De biodieselmarkt in de VS bleek zeer transparant te zijn. De marktdeelnemers op de biodieselmarkt in de VS weten dat biodieselmengers een belastingvoordeel van $1 per gallon ontvangen. Bij sommige in de steekproef opgenomen ondernemingen stonden op de facturen voor de verkoop van B100 op de binnenlandse markt zowel de prijs van het product als de accijnsverlaging („blender’s credit”) vermeld, wat dus betekent dat het belastingvoordeel in feite aan de koper van B100 werd doorverkocht. Op basis hiervan wordt geoordeeld dat alle biodiesel door middel van deze regeling wordt gesubsidieerd.

d)   Conclusie

(56)

De belastingfaciliteit voor biodieselmengsels moet als een fiscale stimuleringsmaatregel worden beschouwd, ongeacht of het voordeel in de vorm van een directe betaling in geld wordt toegekend of met verschuldigde belastingen wordt verrekend.

(57)

Deze regeling wordt beschouwd als een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) i) en a) ii), van de basisverordening, daar de regeling voorziet in een financiële bijdrage door de overheid van de VS in de vorm van rechtstreekse schenkingen (betalingen in geld) en gederfde inkomsten (verrekening met verschuldigde belasting). De regeling verleent een voordeel aan de ontvangende ondernemingen.

(58)

De regeling geldt alleen voor ondernemingen in de biodieselindustrie en wordt derhalve op grond van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding te geven.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(59)

Het belastingvoordeel voor biodieselmengsels werd toegekend op basis van de hoeveelheid biodiesel die voor een mengsel werd gebruikt en bedroeg 1 USD per gallon aangezien alle betrokken ondernemingen agri-biodiesel gebruikten. Voor de berekening van het voordeel tijdens het OT werd uitgegaan van 1 USD voor elke gallon zuivere biodiesel die in het OT, hetzij onvermengd (B100) hetzij in een mengsel, werd verkocht. Bij de vaststelling van het voordeel werd de toevoeging van minerale diesel aan het mengsel in aanmerking genomen voor de berekening van het subsidiebedrag.

(60)

Een van de biodieselproducenten in de steekproef heeft in het kader van deze regeling een indirect voordeel ontvangen aangezien hij gebruikmaakte van een factoringsysteem om het biodieselvoordeel waarop hij recht had, binnen te halen. Het mengen werd uitbesteed aan een niet-verbonden onderneming die aanspraak maakte op het belastingvoordeel en dit, minus een factoringcommissie, aan de betrokken onderneming overmaakte.

(61)

Het subsidiebedrag werd omgeslagen over de totale afzet van het betrokken product in het OT.

(62)

Verhandelde producten zijn bij bovenstaande berekening buiten beschouwing gelaten.

(63)

Het bedrag aan tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies in het kader van deze regeling varieerde voor de onderzochte ondernemingen van 28,4 tot 41,1 % ad valorem.

3.3.   Belastingfaciliteit voor kleine agri-biodieselproducenten

a)   Rechtsgrondslag

(64)

Titel 26, U.S.C., afdeling 40A voorziet ook in een belastingfaciliteit voor kleine agri-biodieselproducenten.

b)   Subsidiabiliteit

(65)

Deze regeling geldt alleen voor kleine producenten van zuivere agri-biodiesel. Mengers en handelaren die biodiesel kopen maar deze niet produceren, komen niet voor deze faciliteit in aanmerking. Een kleine producent is een producent wiens productiecapaciteit voor agri-biodiesel niet meer dan 60 miljoen gallon per jaar bedraagt. Kleine producenten komen in aanmerking voor een niet- restitueerbare korting op de algemene vennootschapsbelasting van 0,10 USD per gallon geproduceerde agri-biodiesel. Dit voordeel is beperkt tot 15 miljoen gallon per belastingjaar per producent. De producent kan alleen op het voordeel aanspraak maken wanneer de agri-biodiesel als brandstof wordt gebruikt, of als hij wordt gebruikt in een mengsel van biodiesel en diesel dat als brandstof wordt gebruikt of voor gebruik als brandstof wordt verkocht.

c)   Toepassing in de praktijk

(66)

De aanvragen voor de niet-restitueerbare korting op de algemene vennootschapsbelasting worden jaarlijks bij de aangifte voor de vennootschapsbelasting ingediend. De korting voor elke gallon biodiesel die door de aanvrager in het betrokken belastingjaar is geproduceerd, tot een maximum van 15 miljoen gallon, wordt verrekend met het door hem verschuldigde bedrag aan vennootschapsbelasting. Indien de door de aanvrager verschuldigde vennootschapsbelasting minder bedraagt dan het voordeel waarop hij aanspraak maakt, kan het overschot worden overgeboekt naar volgende belastingjaren.

(67)

In het onderzoektijdvak heeft een van de ondernemingen in de steekproef van deze regeling gebruikgemaakt. De onderneming heeft hierdoor minder vennootschapsbelasting hoeven te betalen.

d)   Conclusie

(68)

Deze regeling wordt beschouwd als een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening, daar de regeling voorziet in een financiële bijdrage door de overheid van de VS in de vorm van gederfde inkomsten. De regeling verleent een voordeel aan de ontvangende ondernemingen.

(69)

De regeling geldt alleen voor biodieselproducenten en wordt derhalve op grond van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding te geven.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(70)

Het subsidiebedrag werd berekend op basis van de korting op de vennootschapsbelasting voor het belastingjaar dat tijdens het OT ten einde liep.

(71)

Het subsidiebedrag (teller) werd omgeslagen over de totale afzet van het betrokken product in het OT.

(72)

De betrokken onderneming ontving tijdens het OT in het kader van deze regeling een subsidie van 0,4 %.

3.4.   Het bio-energieprogramma van het ministerie van Landbouw

a)   Rechtsgrondslag

(73)

Het bio-energieprogramma van het federale ministerie van Landbouw werd oorspronkelijk goedgekeurd en gefinancierd door de Commodity Credit Corporation („CCC”) van dat ministerie in het kader van haar algemene bevoegdheden op grond van afdeling 5 van haar statuut (CCC Charter Act), dat is opgenomen in de U.S.C. (titel 15, hoofdstuk 15, subhoofdstuk II, afdeling 714c(e)). In dit statuut is vastgelegd voor welke uitsluitende doeleinden de CCC bij wet gemachtigd is van haar algemene bevoegdheden gebruik te maken. Het onderhavige bio-energieprogramma was gebaseerd op de bevoegdheden van de CCC op grond van afdeling 5(e) van haar statuut:

Het binnenlandse verbruik van landbouwproducten (andere dan tabak) te vergroten door de uitbreiding of een bijdrage aan de uitbreiding van de binnenlandse markt of door de ontwikkeling of een bijdrage aan de ontwikkeling van nieuwe, bijkomende markten, marktfaciliteiten en toepassingen voor die producten”.

(74)

De CCC heeft een definitieve regel gepubliceerd waarbij de voorschriften voor het programma werden vastgesteld en die als 7 C.F.R. afdeling 1424 in de Code of Federal Regulations is opgenomen.

(75)

In overeenstemming met het oorspronkelijke plan heeft de CCC het programma slechts tot het eind van het belastingjaar 2002 (13) uit de middelen voor afdeling 5(e) gefinancierd. Het Amerikaanse Congres heeft in 2002 echter specifiek goedkeuring verleend aan de voortzetting van het programma tot het eind van het belastingjaar 2006 en daarvoor financiële middelen beschikbaar gesteld.

(76)

Het programma liep van 1 december 2000 tot juni 2006. Het werd beheerd door het Farm Service Agency van het ministerie van Landbouw.

b)   Subsidiabiliteit

(77)

Zolang het programma liep, konden alle commerciële bio-energieproducenten een steunaanvraag indienen. Zij moesten bewijzen overleggen van hun productie en van de aankoop en het gebruik van landbouwproducten in verband met die productie. Met name moesten de biodieselproducenten hun biodiesel op commerciële grondslag produceren en verkopen.

(78)

In het statuut werd biodiesel gedefinieerd als een monoalkylester die voldoet aan een toepasselijke norm van de American Society for Testing and Materials. Om voor het programma in aanmerking te komen, moest de producent aan bepaalde voorwaarden voldoen met betrekking tot het bijhouden van een administratie en moest hij de vereiste informatie verschaffen en de CCC toestemming geven die informatie te controleren. De desbetreffende voorschriften leggen precies vast welke procedures bij de inschrijving, aanvraag en rapportage moeten worden gevolgd om voor steun in aanmerking te komen.

(79)

Het statuut bepaalde dat onder meer de volgende producten voor de productie van bio-energie (biodiesel of bio-ethanol) in aanmerking kwamen:

tarwe, maïs, sorgho, gerst, haver, rijst, sojabonen, zonnebloemzaad, raapzaad, canola (koolzaad), saffloer, vlaszaad, mosterdzaad, crambe (zeekool), sesamzaad en katoenzaad;

celluloseproducten, zoals hybride populieren en switchgrass;

vetten en oliën (al dan niet gerecycleerd), verkregen uit landbouwproducten;

dierlijke bijproducten, andere dan vetten en oliën, die bestemd zijn voor de productie van bio-energie.

(80)

Volgens de autoriteiten van de VS maakten de meeste biodieselproducenten die in het kader van deze regeling steun ontvingen, gebruik van sojabonen.

(81)

Alle commerciële biodieselproducenten kwamen voor het programma in aanmerking, mits zij voor hun aanvraag en rapportage de bovenbeschreven procedures volgden. De overheid heeft er bij de beoordeling van de aanvragen uitsluitend op gelet of aan de subsidiabiliteitscriteria was voldaan.

c)   Toepassing in de praktijk

(82)

Biodieselproducenten konden zich elk belastingjaar voor het programma inschrijven door de desbetreffende formulieren op te sturen. Vervolgens dienden zij elk kwartaal een steunaanvraag in. Zij moesten daarbij bewijzen overleggen van hun nettoaankoop van subsidiabele producten en van hun nettoproductie van biodiesel gedurende de desbetreffende periode.

(83)

Het programma voorzag in betalingen aan biodieselproducenten op een gecombineerde grondslag van hun basisproductie van biodiesel en hun grotere productie van biodiesel in het overeenkomstige tijdvak van het voorgaande belastingjaar. Voor het belastingjaar 2006 ontvingen de ondernemingen alleen een bedrag op grond van hun grotere biodieselproductie. Het ministerie van Landbouw berekende de te betalen bedragen overeenkomstig de voorschriften en ging daarbij uit van de biodieselproductie van elke begunstigde en van zijn grotere biodieselproductie uit subsidiabele landbouwproducten.

(84)

Aangezien het programma in juni 2006 afliep, heeft geen van de ondernemingen in de steekproef, noch de in overweging 9 bedoelde onderneming waaraan een individueel onderzoek is toegekend, tijdens het OT een voordeel in het kader ervan ontvangen. Drie van de ondernemingen in de steekproef hebben gedurende de looptijd van het programma, tussen 2002 en 2006, betalingen ontvangen. Een van hen ontving een directe betaling van het Farm Service Agency. Een andere onderneming ontving een indirecte betaling in het kader van het programma, omdat een begunstigde onderneming een deel van het ontvangen bedrag in het kader van een winstdelingsafspraak bij een „tolling agreement” doorgaf aan een onderneming in de steekproef. De derde onderneming ontving alleen een klein bedrag in het belastingjaar 2006.

d)   Conclusie

(85)

Er werd vastgesteld dat in het kader van dit programma aan bepaalde biodieselproducenten op basis van hun biodieselproductie enkele jaren lang voordelen werden verstrekt; er was duidelijk sprake van een financiële bijdrage door de overheid van de VS in de vorm van schenkingen die specifiek voor de biodieselindustrie waren bestemd. De subsidies worden echter als periodieke subsidies beschouwd die voor elk jaar afzonderlijk werden uitgekeerd; uit het voorgaande volgt dat in het OT geen subsidie werd ontvangen.

(86)

Er werd ook vastgesteld dat de regeling opnieuw is ingevoerd voor het belastingjaar 2009 (oktober 2008-september 2009). Daar het onderzoektijdvak van april 2007 tot maart 2008 loopt, kunnen echter geen compenserende maatregelen worden ingesteld ten aanzien van voordelen die in het kader van de opnieuw ingevoerde regeling worden verkregen.

Vier van de regelingen van staten die werden onderzocht, werden door geen van de ondernemingen in de steekproef, noch door de individueel onderzochte onderneming gebruikt. Derhalve zijn deze regelingen niet verder geanalyseerd. Het gaat hierbij om de volgende regelingen: de belastingvrijstelling in North Dakota voor biodieselapparatuur; het programma van de staat Washington ter bevordering van hernieuwbare energieën; vrijstelling van de omzetbelasting in de staat Washington voor biobrandstoffen; belastingaftrek in de staat Washington voor biobrandstoffen.

3.5.   Belastingvrijstelling voor biodiesel in Illinois

(87)

De omzetbelasting in Illinois bestaat uit twee afzonderlijke, maar elkaar aanvullende heffingen. Wanneer een detailhandelaar een materieel persoonlijk goed (14) verkoopt, moet hij Retailers’ Occupation Tax („ROT”) betalen, terwijl de koper een overeenkomstige Use Tax betaalt.

(88)

De rechtsgrondslag voor de ROT is 35 Illinois Compiled Statutes („ILCS”), hoofdstuk 120, afdeling 2, en die voor de Use Tax is 35 ILCS, hoofdstuk 105, afdeling 3-45. Volgens eerstgenoemde bepalingen „wordt een belasting geheven op personen die zich bezighouden met de detailverkoop van materiële persoonlijke goederen…”. Volgens laatstgenoemde bepalingen innen de detailhandelaren „de belasting bij de gebruikers door de verkoopprijs van het materiële goed bij verkoop voor gebruik te vermeerderen met deze belasting…”.

(89)

In het OT bedroeg het tarief van de ROT 6,25 % van de bruto-ontvangsten uit de verkoop van materiële persoonlijke goederen in het kader van normale handelstransacties, vermeerderd met eventuele plaatselijke heffingen op districtsniveau (35 ILCS, hoofdstuk 120, afdeling 2-10).

(90)

Het tarief van de Use Tax was in het OT 6,25 % van de verkoopprijs of van de eventuele marktprijswaarde van het materiële persoonlijke goed, vermeerderd met eventuele plaatselijke heffingen op districtsniveau (35 ILCS, hoofdstuk 105, afdeling 3-10).

(91)

In de praktijk komt dit erop neer dat een onderneming die Use Tax op haar afzet int, deze belasting als ROT aan het ministerie van Financiën van Illinois afdraagt.

a)   Rechtsgrondslag

(92)

Wat de heffing van ROT op biodiesel en biodieselmengsels betreft, is in 35 ILCS, hoofdstuk 120, afdeling 2-10, bepaald dat de opbrengst van verkopen op of na 1 juli 2003 en op of vóór 31 december 2013

i)

van mengsels met ten minste 1 %, doch niet meer dan 10 % biodiesel slechts voor 80 % van de opbrengst wordt belast en

ii)

van zuivere biodiesel en biodieselmengsels met meer dan 10 %, doch niet meer dan 99 % biodiesel van ROT is vrijgesteld.

(93)

Wat de heffing van de Use Tax op biodiesel en biodieselmengsels betreft, geldt dezelfde gedeeltelijke respectievelijk volledige vrijstelling als voor de ROT (35 ILCS, hoofdstuk 105, afdeling 3-10).

(94)

In bovengenoemde wetgeving zijn ook voor de opbrengst van de verkoop van andere producten vrijstellingen van de ROT en de Use Tax opgenomen.

b)   Subsidiabiliteit

(95)

Alle detailhandelaren en kopers van biodiesel kunnen aanspraak maken op de in de overwegingen 92 en 93 genoemde vrijstellingen.

c)   Toepassing in de praktijk

(96)

Volgens de in de overwegingen 92 en 93 genoemde vrijstellingsbepalingen wordt geen gebruiksbelasting geheven op de detailverkoop van biodiesel/biodieselmengsels. Door deze vrijstelling hoeven ondernemingen die biodiesel/biodieselmengsels aan detailhandelaren (met inbegrip van producenten/mengers) verkopen, geen ROT over hun afzet van biodiesel/biodieselmengsels te betalen.

d)   Conclusie

(97)

Het is duidelijk dat de vrijstelling van de Use Tax en de ROT wordt verleend op grond van de detailverkoop van biodiesel/biodieselmengsels. Daarom komen de vrijstellingen ten goede aan de consumenten van het product. In overeenstemming met artikel 1, lid 1, van de basisverordening mag derhalve geen compenserend recht worden ingesteld om deze subsidie te neutraliseren, daar deze niet rechtstreeks of onrechtstreeks werd toegekend voor de vervaardiging, de productie, de uitvoer of het vervoer van het betrokken product.

(98)

Een van de medewerkende ondernemingen in de steekproef heeft op haar verkoop van biodiesel/biodieselmengsels aan detailhandelaren geen Use Tax geïnd en heeft over die verkoop daarom ook geen ROT betaald. Gelet op de conclusies in overweging 97 heeft deze onderneming echter geen tot compenserende maatregelen aanleiding gevend voordeel genoten.

3.6.   Stimuleringsfonds van Missouri voor biodieselproducenten

a)   Rechtsgrondslag

(99)

Bij wet van de staat Missouri („RSMo”) (hoofdstuk 142, afdeling 142.031) werd in 2002 een stimuleringsfonds voor biodieselproducenten („het fonds”) ingesteld. Het heeft expliciet tot doel economische subsidies toe te kennen aan biodieselproducenten in Missouri die aan de voorwaarden voldoen.

(100)

Het ministerie van Landbouw van de staat Missouri stelt elk belastingjaar (van 1 juli tot 30 juni van het volgende jaar) aan biodieselproducenten in Missouri die aan de voorwaarden voldoen („MQBP’s”) alle middelen ter beschikking die door het parlement van Missouri voor het fonds zijn uitgetrokken en die na goedkeuring door de gouverneur van die staat in de wet zijn opgenomen.

b)   Subsidiabiliteit

(101)

Bij het ingaan van het OT op 1 april 2007 werd als MQBP aangemerkt elke installatie die biodiesel produceerde en die

i)

geregistreerd was bij het United States Environmental Protection Agency („USEPA”)

en

ii)

voor ten minste 51 % in handen was van in Missouri ingezeten landbouwproducenten waarvan de landbouwproductie voor commerciële doeleinden bestemd is,

of

iii)

waarvan ten minste 80 % van de gebruikte grondstof van oorsprong was uit Missouri. Onder grondstof werd hier verstaan een landbouwproduct uit Missouri, zoals gedefinieerd in afdeling 348.400 RSMo. Deze definitie omvat onder meer landbouwproducten en andere plantaardige producten, in natuurlijke staat of verwerkt, die in Missouri zijn geproduceerd, verwerkt of waaraan aldaar anderszins waarde is toegevoegd.

(102)

Deze subsidiabiliteitscriteria zijn per 28 augustus 2007 gewijzigd, waarbij iii) door de volgende tekst is vervangen en een nieuwe voorwaarde iv) is toegevoegd:

iii)

waarvan ten minste 80 % van de gebruikte grondstof van oorsprong was uit Missouri. Onder grondstof wordt hier verstaan een plantaardig, landbouw-, tuinbouw-, wijnbouw-, aquicultuur-, veeteelt-, bosbouw- of pluimveeproduct, in natuurlijke staat of verwerkt;

iv)

aan alle volgende criteria voldoet:

op 1 september 2007 ingeschreven stond bij het ministerie van Landbouw van Missouri;

vóór 1 november 2007 begonnen was met de bouw van de installatie;

vóór 1 maart 2009 begonnen was met de productie van biodiesel.

c)   Toepassing in de praktijk

(103)

Een van de voorwaarden om voor een subsidie uit het fonds in aanmerking te komen, is dat een MQBP een vergunning moet hebben. Deze wordt verleend wanneer hij aan bovengenoemde criteria voldoet en het ministerie van Landbouw van Missouri („MDA”) aanvullende informatie verstrekt, zoals het USEPA-nummer van de onderneming, zijn federale werkgeversnummer enz. De vergunning gaat in op de datum waarop alle vereiste informatie is ontvangen en door het MDA is goedgekeurd en loopt af nadat de MQBP zestig maanden lang subsidie heeft ontvangen of niet meer aan de subsidiabiliteitscriteria voldoet.

(104)

Zodra een vergunning is verleend, kan een MQBP een subsidie uit het stimuleringsfonds aanvragen en daartoe bij het MDA een formulier voor een maandelijkse subsidie vragen. Om voor een specifieke maand subsidie te krijgen, moet een MQBP het daartoe bestemde formulier invullen.

(105)

De MQBP moet het ingevulde aanvraagformulier binnen vijftien dagen na de laatste dag van de maand waarvoor subsidie wordt aangevraagd naar het MDA terugsturen. Later ingediende aanvragen worden automatisch afgewezen.

(106)

Bij de berekening van de maandelijkse subsidie wordt eerst vastgesteld hoeveel gallon in aanmerking komende biodiesel de producent in de vorige maand van het belastingjaar uit landbouwproducten uit Missouri heeft geproduceerd; het gaat hierbij om door het MDA gecertificeerde productie. Dat aantal wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag per gallon dat in afdeling 142.031, RSMo, en titel 2 van de Code of State Regulations („CSR”) 110-2.010 is vastgesteld. Een MQBP komt in een belastingjaar in totaal in aanmerking voor een subsidie van 0,30 USD per gallon voor de eerste vijftien miljoen gallon in aanmerking komende biodiesel, plus 0,10 USD per gallon voor de volgende vijftien miljoen gallon. Wanneer een MQBP in een belastingjaar meer dan 30 miljoen gallon in aanmerking komende biodiesel produceert, wordt voor het surplus geen subsidie berekend.

(107)

Als er niet voldoende geld is om alle MQBP’s de wettelijk vastgelegde maximale maandelijkse subsidie te verlenen, worden de beschikbare middelen zodanig verdeeld dat elke MQBP een deel daarvan ontvangt dat evenredig is aan zijn aandeel in de totale biodieselproductie door MQBP’s in die maand.

(108)

Het MDA streeft ernaar alle subsidies voor een bepaalde maand binnen 30 dagen na ontvangst en goedkeuring van het aanvraagformulier uit te betalen.

d)   Conclusie

(109)

Deze regeling wordt beschouwd als een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) i), van de basisverordening, daar zij voorziet in een financiële bijdrage door de overheid van Missouri (15) in de vorm van een rechtstreekse schenking. Bij de schenkingen gaat het om een voordeel voor de ontvangende ondernemingen.

(110)

De regeling geldt alleen voor biodieselproducenten en wordt derhalve op grond van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding te geven.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(111)

Een van de medewerkende exporteurs in de steekproef heeft in het OT van deze regeling geprofiteerd. Het in het OT ontvangen subsidiebedrag werd omgeslagen over de totale afzet van het betrokken product in het OT. De tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies die deze onderneming in het kader van deze regeling ontving, bedroegen 3,8 % ad valorem.

3.7.   Biobrandstoffenpartnerschap van North Dakota ter ondersteuning van het leningenprogramma voor de economische groei van plaatselijke gemeenschappen (biobrandstoffen-PACE)

(112)

Het biobrandstoffen-PACE, dat vanaf juli 2007 van kracht is, werd voorafgegaan door het biodieselpartnerschap ter ondersteuning van het leningenprogramma voor de economische groei van plaatselijke gemeenschappen (het „biodiesel-PACE”, dat van juli 2005 tot en met juni 2007 liep).

a)   Rechtsgrondslag

(113)

Het biodiesel-PACE is in 2005 door het parlement van North Dakota ingevoerd, tegelijk met North Dakota Century Code („N.D.C.C. ”) 6-09.17 „Biodiesel Partnership in Assisting Community Expansion”. Bij deze wet werd in het kader van het biodiesel-PACE een fonds opgericht („het fonds”).

(114)

Na de goedkeuring van Senate Bill 2180 in 2007 werd bovengenoemde N.D.C.C. 6-09.17 geamendeerd, waarbij het biodiesel-PACE met ingang van juli 2007 werd gewijzigd en werd omgedoopt tot biobrandstoffen-PACE.

b)   Subsidiabiliteit

(115)

Het biodiesel-PACE verleende steun aan biodieselproductiebedrijven.

(116)

Onder een biodieselproductiebedrijf wordt verstaan „een naamloze, besloten of personenvennootschap of een natuurlijk persoon of vereniging die betrokken is bij de productie van dieselbrandstof bevattende ten minste 5 % biodiesel die voldoet aan de door de American Society for Testing and Materials vastgestelde specificatie”.

(117)

De steun bestond in een verlaging van de verschuldigde rente op leningen verstrekt door een als leidende kredietverstrekker optredende (commerciële) financiële instelling in participatie met de Bank of North Dakota. Deze bank is een instelling van de staat North Dakota. Leningnemers kunnen een korting van 5 % op het gewone rentetarief krijgen. Elk biodieselproductiebedrijf komt in aanmerking voor een renteverlaging ter hoogte van maximaal 400 000 USD per lening.

(118)

Het biobrandstoffen-PACE werd ingevoerd om biodiesel- en ethanolproductiebedrijven, veetelers, biobrandstoffenhandelaren en graanbehandelingsbedrijven de mogelijkheid te bieden tegen lagere rente te lenen. Wanneer biodieselproductiebedrijven aan de criteria voldoen, kunnen zij van deze regeling gebruikmaken.

c)   Toepassing in de praktijk

(119)

De middelen van het fonds worden gebruikt om de rente te verlagen voor kredietnemers die een lening opnemen bij een plaatselijke kredietverstrekker en de Bank of North Dakota (BND), die een publieke instelling van de staat North Dakota is. De plaatselijke instelling – een bank, hypotheekbank, kredietcoöperatie of boerenleenbank – die de lening verstrekt, verzoekt om participatie van de BND. Bij de plaatselijke kredietverstrekkers kan het zowel om publieke als om particuliere instellingen gaan. De kredietverstrekker en de BND stellen samen met de kredietnemer de voorwaarden van de lening, inclusief de rentevoet, vast. Vervolgens dient de leidende kredietverstrekker een aanvraag in om renteverlaging door het fonds. In de praktijk wordt de aanvraag dus door een leidende kredietverstrekker (gewoonlijk een particuliere bank) bij de BND ingediend.

(120)

Een onderneming betaalt de verlaagde rente aan de leidende kredietverstrekker. Deze ontvangt van de BND (uit het fonds) het verschil tussen de renteaflossing die op basis van het „gewone” rentetarief verschuldigd zou zijn en de verlaagde rentebetaling door de onderneming.

(121)

De in bovenstaande twee overwegingen beschreven procedure geldt zowel voor het biodiesel- als voor het biobrandstoffen-PACE.

d)   Conclusie

(122)

Zowel bij het biodiesel-PACE als bij het biobrandstoffen-PACE is er sprake van een financiële bijdrage door de overheid van de staat North Dakota, aangezien deze geld stort in een financieringsmechanisme (het biodieselpartnerschapsfonds resp. het biobrandstoffenpartnerschapsfonds ter ondersteuning van de economische groei van plaatselijke gemeenschappen). Dit fonds wordt gebruikt voor de financiering van een deel van de rente die een onderneming op een lening verschuldigd is. Beide regelingen zijn beperkt tot bepaalde begunstigden, waaronder biodieselprodcenten. Derhalve zijn beide regelingen specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening. Ondernemingen die van de regeling gebruikmaken, ontvangen een voordeel in de vorm van een rentekorting.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(123)

Eén onderneming heeft in het OT gebruikgemaakt van het biodiesel-PACE. Het voordeel voor de onderneming bedroeg echter minder dan 0,1 % en werd daarom als te verwaarlozen beschouwd.

3.8.   Belastingfaciliteit in North Dakota voor apparatuur voor de productie van biodiesel

a)   Rechtsgrondslag

(124)

De rechtsgrondslag voor de vennootschapsbelasting in North Dakota is de grondwet van die staat, artikel X, §3, en de N.D.C.C. §57-38-30. De in het kader van deze regeling beschikbare belastingfaciliteit voor het geschikt maken van bestaande apparatuur voor biodiesel is gegrond op N.D.C.C. §57-38-30.6.

b)   Subsidiabiliteit

(125)

De belastingbetaler moet een onderneming zijn die in North Dakota vennootschapsbelasting betaalt.

c)   Toepassing in de praktijk

(126)

Het belastingvoordeel wordt gedurende vijf jaar verleend in de vorm van een korting op de verschuldigde vennootschapsbelasting ter hoogte van 10 % per jaar van de door de belastingbetaler na 31 december 2002 gemaakte directe kosten. Het gaat hierbij om de directe kosten van de belastingbetaler voor de aanpassing of aanschaf van apparatuur om een bestaande of nieuwe installatie binnen de staat geschikt te maken voor de productie of menging van dieselbrandstof met een biodieselvolumegehalte van ten minste 2 %.

d)   Conclusie

(127)

Deze regeling geldt alleen voor belastingbetalers die apparatuur aanpassen of aanschaffen om een bestaande installatie of een nieuwe installatie in North Dakota geschikt te maken voor de productie of menging van dieselbrandstof met een biodieselvolumegehalte van ten minste 2 %. De regeling is daarom specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening. Deze regeling wordt beschouwd als een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) i), van de basisverordening aangezien overheidsinkomsten die normaliter verschuldigd zijn (vennootschapsbelasting) worden gederfd of niet worden geïnd. Door de belastingkorting ontvangt de onderneming een voordeel.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(128)

Eén onderneming heeft in het OT van deze regeling gebruikgemaakt. Het voordeel voor de onderneming bedroeg echter minder dan 0,1 % en werd daarom als te verwaarlozen beschouwd.

3.9.   Vennootschapsbelastingfaciliteit in North Dakota voor biodiesel

a)   Rechtsgrondslag

(129)

De belastingfaciliteit voor het mengen van biodieselbrandstof is gegrond op N.D.C.C. §57-38-01.22.

b)   Subsidiabiliteit

(130)

De belastingbetaler moet in North Dakota vennootschapsbelasting betalen en een geldige vergunning van het State Tax Commissioner’s Office hebben om overeenkomstig N.D.C.C. §57-43.2-05(1) als brandstofleverancier biodiesel te mogen mengen.

c)   Toepassing in de praktijk

(131)

Een belastingbetaler komt in aanmerking voor een belastingkorting van 0,05 USD per gallon gemengde biodieselbrandstof op voorwaarde dat het biodieselvolumegehalte ten minste 5 % bedraagt (B5).

d)   Conclusie

(132)

Deze regeling wordt beschouwd als een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) i), van de basisverordening aangezien overheidsinkomsten die normaliter verschuldigd zijn (vennootschapsbelasting) worden gederfd of niet worden geïnd. Door de belastingkorting ontvangt de onderneming een voordeel.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(133)

Eén onderneming heeft in het OT van deze regeling gebruikgemaakt. Het voordeel voor de onderneming bedroeg echter minder dan 0,1 % en werd daarom als te verwaarlozen beschouwd.

3.10.   Belastingvrijstelling in Texas voor ethanol- en biodieselmengsels

(134)

Volgens de Texaanse wet moeten op motorbrandstoffen, met inbegrip van diesel, accijnzen aan de staat worden betaald. De verkoopprijs moet bij elke volgende verkoop worden vermeerderd met de accijns op dieselbrandstof, zodat deze heffing uiteindelijk ten laste komt van degene die de brandstof ge- of verbruikt. In de Texaanse wetgeving wordt biodiesel als afzonderlijk product behandeld. Dit product wordt niet belast. Dat betekent dat biodieselproducenten namens en in opdracht van de Texaanse belastingdienst aan kopers geen belasting in rekening hoeven te brengen. Derhalve hebben biodieselproducenten geen voordeel van de Texaanse belastingvrijstelling voor ethanol- en biodieselmengsels; voor zover de belastingvrijstelling een voordeel biedt, is dat voor de eindgebruiker. Derhalve werd besloten dat deze regeling geen aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

3.11.   Texaans programma ter stimulering van de productie van bio-ethanol en biodiesel

a)   Rechtsgrondslag

(135)

Hoofdstuk 16 van de Agriculture Code van Texas; reglement voor het programma ter stimulering van de productie van bio-ethanol en biodiesel; richtsnoeren voor het programma ter stimulering van de productie van bio-ethanol en biodiesel.

b)   Subsidiabiliteit

(136)

De regeling voorziet in een subsidie voor ethanol- en biodieselproducenten die aan de vastgestelde criteria voldoen. Om subsidie te krijgen, moest een producent bij zijn aanvraag aantonen:

1.

dat de installatie bio-ethanol of biodiesel kon produceren;

2.

dat hij aanzienlijk in de installatie had geïnvesteerd;

3.

dat de installatie zich permanent in Texas bevond.

c)   Toepassing in de praktijk

(137)

Volgens de regeling kon een producent die voor elke gallon biodiesel die in een geregistreerde installatie was geproduceerd een vergoeding van 3,2 dollarcent betaalde, tot tien jaar na de begindatum van productie in de installatie aanspraak maken op 20 dollarcent per gallon biodiesel die in elk van de geregistreerde installaties werd geproduceerd.

(138)

Een geregistreerde installatie moest maandelijkse productieverslagen en een door een gecertificeerd accountant goedgekeurd kwartaalverslag indienen. Bij de indiening van het kwartaalverslag betaalde de installatie ook een vergoeding van 3,2 dollarcent per gallon. Dit bedrag werd met 5,25 vermenigvuldigd zodat de installatie een premie van 20 dollarcent per gallon ontving. Deze premie gold voor de eerste 18 miljoen gallon per jaar en per installatie.

(139)

De regeling trad in september 2003 in werking, maar de eerste betalingen vonden pas in juni 2006 plaats omdat pas in het belastingjaar september 2005-augustus 2006 middelen hiervoor werden uitgetrokken. Sinds 31 augustus 2007 is de regeling niet meer operationeel omdat het Texaanse parlement voor de belastingjaren 2008 en 2009 (september 2007-augustus 2009) geen middelen meer hiervoor beschikbaar heeft gesteld. Wettelijk gezien bestaat de regeling nog steeds in Texas. Bovendien werd vastgesteld dat een van de betrokken ondernemingen tijdens het OT van de regeling heeft geprofiteerd.

d)   Conclusie

(140)

Deze regeling wordt beschouwd als een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) i), van de basisverordening, daar zij voorziet in een financiële bijdrage door de Texaanse overheid in de vorm van een rechtstreekse schenking. Bij de schenkingen gaat het om een voordeel voor de ontvangende ondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De regeling geldt alleen voor bepaalde begunstigden, waaronder biodieselproducenten, en wordt derhalve op grond van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding te geven.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(141)

Tijdens het OT heeft één onderneming van deze regeling gebruikgemaakt. Het subsidiebedrag werd berekend op basis van de betalingen die gedurende het OT werden ontvangen. De vergoeding die moest worden betaald om de subsidie te verkrijgen, werd overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van de ontvangen betalingen om het als teller fungerende subsidiebedrag vast te stellen.

(142)

Het subsidiebedrag werd vervolgens omgeslagen over de totale afzet van biodiesel door de betrokken onderneming tijdens het OT (noemer).

(143)

De betrokken onderneming ontving tijdens het OT in het kader van deze regeling een subsidie van 0,3 %.

3.12.   Vrijstelling van belasting op de productie van biobrandstoffen in de staat Washington

(144)

De staat Washington voorziet in kortingen op de bedrijfsbelasting (Business and Occupation Tax) en vrijstellingen van de onroerendgoedbelasting en van de belasting op de huur van openbaar eigendom.

(145)

De staat Washington kent geen vennootschapsbelasting. Bedrijven moeten daarentegen over hun productieactiviteiten een bedrijfsbelasting betalen. Het gewone belastingtarief voor productieactiviteiten bedraagt 0,484 %, tenzij in de wetgeving van de staat anders is bepaald.

(146)

Wat de onroerendgoedbelasting betreft, wordt het toepasselijke tarief bepaald door vele elkaar overlappende jurisdicties; het verschilt per plaatselijke belastingjurisdictie binnen de staat Washington. Het gemiddelde tarief voor de gehele staat ligt evenwel op 1,2 % van de marktprijswaarde.

(147)

De belasting op de huur van openbaar eigendom is een belasting die in plaats van onroerendgoedbelasting wordt geheven wanneer van deze belasting vrijgesteld eigendom, zoals tot de staat behorende havenfaciliteiten, door een niet van belasting vrijgestelde eenheid wordt gebruikt, bijvoorbeeld voor winstgevende zakelijke activiteiten. Het tarief bedraagt 12,84 % van de in de huurovereenkomst vastgestelde huurprijs.

a)   Rechtsgrondslag

(148)

Krachtens de Revised Code of Washington („RCW”), hoofdstuk 82.04.260(1)(e), wordt de bedrijfsbelasting voor producenten van zuivere biobrandstoffen, met inbegrip van biodiesel, verlaagd van 0,484 % tot 0,138 %. Dit verlaagde tarief is met ingang van 1 juli 2009 van toepassing.

(149)

Wat de vrijstellingen van de onroerendgoedbelasting en de belasting op de huur van openbaar eigendom betreft, is in de RCW, hoofdstuk 84.36.635 en hoofdstuk 82.29A.135, bepaald dat over onroerende en persoonlijke goederen die aan de criteria voldoen, geen belasting hoeft te worden betaald.

b)   Subsidiabiliteit

(150)

Alle drie bovengenoemde belastingkortingen/-vrijstellingen gelden voor producenten van biobrandstoffen. De kortingen/vrijstellingen gelden voor de gehele staat en zijn niet beperkt, voor zover aan de criteria wordt voldaan.

(151)

Biodieselproducenten komen voor de korting op de bedrijfsbelasting in aanmerking, zoals hierboven al is gezegd.

(152)

Op voorwaarde dat onroerende en persoonlijke goederen aan de criteria voldoen, hoeft hierover geen onroerendgoedbelasting en belasting op de huur van openbaar eigendom te worden betaald. De goederen moeten hoofdzakelijk voor de productie van zuivere biobrandstoffen worden gebruikt. In aanmerking komen in dit verband onder meer gebouwen, machines en apparatuur, andere persoonlijke goederen en grond die bij de productie van biobrandstoffen worden gebruikt; niet in aanmerking komt grond die voor de teelt van de gewassen wordt gebruikt. De gebouwen en apparatuur moeten nieuw zijn en mogen niet van voor juli 2003 dateren.

c)   Toepassing in de praktijk

(153)

Om van het verlaagde bedrijfsbelastingstarief voor biodieselproducenten te profiteren, geeft een onderneming simpelweg de waarde van zijn afzet van de desbetreffende producten op zijn belastingaangifte aan.

(154)

Aanvragen om vrijstelling van de onroerendgoedbelasting en de belasting op de huur van openbaar eigendom moeten uiterlijk op 1 november van elk jaar worden ingediend. Voor de onroerendgoedbelasting wordt de vrijstelling via de taxateur van het desbetreffende district aangevraagd. Voor de belasting op de huur van openbaar eigendom gebeurt dat via het ministerie van Financiën.

d)   Conclusie

(155)

Deze regeling wordt beschouwd als een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) i), van de basisverordening, daar zij voorziet in een financiële bijdrage door de overheid van de staat Washington aangezien overheidsinkomsten die normaliter verschuldigd zijn (bedrijfsbelasting) worden gederfd of niet worden geïnd. Een onderneming die van deze regeling gebruikmaakt, betaalt minder belasting en heeft daardoor een voordeel. Het verlaagde bedrijfsbelastingtarief voor producenten van biobrandstoffen is specifiek aangezien het uitsluitend voor die producenten, inclusief biodieselproducenten, en voor enkele specifieke andere activiteiten geldt, en wordt derhalve geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

(156)

Geen van de ondernemingen in de steekproef heeft van de vrijstelling van onroerendgoedbelasting geprofiteerd. Daarom worden met betrekking tot deze belastingvrijstelling geen conclusies getrokken. Eén onderneming heeft vrijstelling van de belasting op huur van openbaar eigendom genoten, maar het voordeel bedroeg minder dan 0,1 % en wordt derhalve als te verwaarlozen beschouwd. Daarom worden met betrekking tot deze belastingvrijstelling geen conclusies getrokken.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(157)

Een onderneming heeft gedurende het OT gebruikgemaakt van de korting op de bedrijfsbelasting. Het subsidiebedrag werd berekend door het verlaagde bedrijfsbelastingtarief toe te passen op de omzet van door de onderneming geproduceerde biodiesel in het OT. Het subsidiebedrag, uitgedrukt als percentage van de totale hoeveelheid verkochte biodiesel in het OT, bedroeg 0,7 %.

3.13.   Totaal van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(158)

De overeenkomstig de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies lagen voor de onderzochte ondernemingen tussen 29,1 % en 41,1 % ad valorem.

(%)

REGELING

ONDERNEMING

Belastingfaciliteit biodieselmengsels

Belastingfaciliteit kleine agribiodieselproducenten

Stimuleringsfonds biodieselproducenten Missouri

Stimuleringsprogramma productie van bio-ethanol en biodiesel Texas

Vrijstelling belasting op productie biobrandstoffen Washington

Totaal

Archer Daniels Midland Company

31,3

 

3,8

 

 

35,1

Cargill Inc.

34,1

0,4

 

 

 

34,5

Green Earth Fuels of Houston LLC

38,7

 

 

0,3

 

39,0

Imperium Renewables Inc.

28,4

 

 

 

0,7

29,1

Peter Cremer North America LP

41,0

 

 

 

 

41,0

Vinmar Overseas Limited

41,1

 

 

 

 

41,1

World Energy Alternatives LLC

37,6

 

 

 

 

37,6

(159)

Ingevolge artikel 15, lid 3, van de basisverordening is de subsidiemarge voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen de gewogen gemiddelde subsidiemarge voor de in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen, d.w.z. 36,0 %.

(160)

Wat alle andere exporteurs in de VS betreft, stelde de Commissie eerst de mate van medewerking vast. Er werd een vergelijking gemaakt tussen de totale uitgevoerde hoeveelheden, als aangegeven in de antwoorden van de medewerkende producenten/exporteurs op de vragenlijst, en de totale invoer uit de VS, zoals afgeleid uit de uitvoerstatistieken van de VS. Zo werd de mate van medewerking vastgesteld op 81 %. Op grond daarvan werd de mate van medewerking als hoog aangemerkt. Daarom werd het passend geacht de subsidiemarge voor niet-medewerkende producenten/exporteurs vast te stellen op het niveau van de hoogste subsidiemarge voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten/exporteurs, teneinde de doeltreffendheid van de maatregelen te waarborgen.

4.   BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

4.1.   Communautaire productie en situatie

(161)

Om de totale communautaire productie en de steun voor het onderzoek vast te stellen, werd gebruik gemaakt van alle beschikbare informatie, waaronder de informatie in de klacht en de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek bij de communautaire producenten zijn verkregen.

(162)

Op grond van deze informatie werd vastgesteld dat de totale communautaire productie in het OT ongeveer 5 400 duizend ton bedroeg. Drie tot dezelfde groep behorende ondernemingen bleken banden te hebben met producenten/exporteurs in de VS, terwijl de groep zelf ook grote hoeveelheden van het betrokken product van met hem verbonden exporteurs in de VS invoerde. Deze ondernemingen werden daarom van het begrip communautaire productie in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening uitgesloten. Bijgevolg lag het productievolume op basis waarvan de situatie werd vastgesteld, tussen 4 200 en 4 600 duizend ton.

(163)

Vastgesteld werd dat de ondernemingen die de klacht steunden en bereid waren aan het onderzoek mee te werken, in het OT meer dan 60 % van de in overweging 162 vermelde communautaire productie van biodiesel vertegenwoordigden. De in overweging 165 bedoelde onderneming die geen medewerking aan het onderzoek verleende, werd niet geacht de klacht te ondersteunen. De Commissie was van oordeel dat de klacht en het onderzoek door een groot deel van de communautaire productie in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening werden gesteund.

4.2.   Steekproeven

(164)

Wegens het grote aantal communautaire producenten werd besloten voor de vaststelling van aanmerkelijke schade een steekproef te selecteren. Alle potentiële producenten van het soortgelijke product in de Gemeenschap kregen een steekproefformulier toegestuurd. In eerste instantie werd goede informatie verstrekt door meer dan 40 ondernemingen, die er ook mee instemden mee te werken bij de procedure. De drie in overweging 162 bedoelde ondernemingen werden om de aldaar genoemde redenen niet bij de steekproef betrokken.

(165)

Van de resterende ondernemingen werden er op grond van het grootste representatieve productie- en afzetvolume in de Gemeenschap elf voor de steekproef geselecteerd, zoals in overweging 11 al is gezegd. Eén van de oorspronkelijk voor de steekproef in aanmerking genomen producenten moest worden uitgesloten omdat deze niet meewerkte aan het onderzoek. De overige tien werden representatief voor de gehele communautaire productie geacht.

(166)

Wanneer er hierna sprake is van „bedrijfstak van de Gemeenschap” of „de in de steekproef opgenomen communautaire producenten”, heeft dat betrekking op deze tien in de steekproef opgenomen producenten.

5.   SCHADE

(167)

Zoals in overweging 17 al is gezegd, bestreek het onderzoek naar de ontwikkelingen die voor de beoordeling van de schade relevant zijn, de periode van januari 2004 tot het eind van het OT. Uit het onderzoek bleek evenwel dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2004 praktisch nog in de kinderschoenen stond. Daarom werd het zinvoller geacht bij de analyse uit te gaan van de ontwikkelingen in het tijdvak van 2005 tot het eind van het OT („de analyseperiode”). Toch is de voor 2004 verzamelde informatie in onderstaande tabellen ook weergegeven.

5.1.   Verbruik in de Gemeenschap

Tabel 1

Verbruik in de Gemeenschap

2004

2005

2006

2007

OT

Hoeveelheid (ton)

1 936 034

3 204 504

4 968 838

6 644 042

6 608 659

Index (2005=100)

60

100

155

207

206

(168)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de omvang van de totale communautaire productie van alle communautaire producenten op de communautaire markt, zoals vastgesteld in overweging 162, minus hun uitvoer plus de invoer uit het bij dit onderzoek betrokken land en uit andere derde landen.

(169)

Voor de invoer uit de VS werden de volgende bronnen geraadpleegd:

de Eurostatgegevens voor de verschillende GN-codes waaronder het product wordt ingedeeld;

de uitvoerstatistiek van de VS;

andere door de belanghebbenden verstrekte statistische informatie van vertrouwelijke aard over de invoer.

(170)

Toen deze informatie werd geanalyseerd, bleek dat de Eurostatgegevens voor een beoordeling van het verbruik onbruikbaar waren, omdat er tot eind 2007 geen afzonderlijke GN-code bestond voor de douaneclassificatie van de verschillende soorten van het betrokken product. De invoer van het betrokken product werd geclassificeerd onder een aantal codes, die ook invoergegevens voor andere producten omvatten. Daarom werd het zinvoller geacht de Amerikaanse uitvoerstatistieken voor de vaststelling van betrouwbare invoer- en verbruiksgegevens en voor de ontwikkeling van de invoer te gebruiken. Voor zover deze bron werd gebruikt, werd rekening gehouden met de tijd die nodig is voor het vervoer van de goederen van de VS naar de Gemeenschap; om dit tijdsverschil tussen verzending en aankomst in aanmerking te nemen, werden de uitvoerstatistieken met één maand gecorrigeerd.

(171)

Wat de invoer uit andere landen en de uitvoer van de communautaire producenten betreft, werd wegens het beperkte nut van de Eurostatgegevens, zoals hierboven beschreven, vertrouwd op de juistheid van de in de klacht vermelde gegevens.

(172)

Op grond hiervan werd vastgesteld dat het verbruik van biodiesel in de Gemeenschap tussen 2005 en 2007 met 107 % toenam, en vervolgens in het OT met 1 procentpunt licht daalde. Over het geheel genomen verdubbelde het verbruik in de analyseperiode ruimschoots.

(173)

De toename van de vraag was vooral te danken aan stimulansen van de lidstaten om het verbruik van biobrandstoffen te bevorderen na de goedkeuring van Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer (16) en van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (17).

5.2.   Omvang van de invoer uit het betrokken land en marktaandeel

Tabel 2

Invoer uit de VS

2004

2005

2006

2007

OT

Hoeveelheid (ton)

2 634

11 504

50 838

730 922

1 137 152

Index (2005=100)

23

100

442

6 354

9 885

Marktaandeel

0,1 %

0,4 %

1,0 %

11,0 %

17,2 %

Index (2005=100)

25

100

250

2 750

4 300

Bron: Uitvoerstatistiek van de VS.

(174)

De omvang van de invoer uit de VS nam aanzienlijk toe, van ongeveer 11 500 ton in 2005 tot ruim 1 137 000 ton in het OT.

(175)

Tijdens de analyseperiode, nam de invoer met subsidiëring uit de VS voortdurend toe, zodat het marktaandeel van Amerikaanse biodiesel op de communautaire markt steeg van 0,4 % in 2005 tot 17,2 % in het OT. De invoer met subsidiëring is dan ook sterk toegenomen, zowel in absolute cijfers als wat het aandeel in het verbruik in de Gemeenschap in die periode betreft.

(176)

Splash and dash” is een in de biodieselbranche gebruikte term om een praktijk te beschrijven waarbij biodiesel die van buitenlandse oorsprong zou zijn, naar de Gemeenschap wordt vervoerd via de VS, waar amper een druppel (0,01 % van het uiteindelijke mengsel) conventionele diesel aan de biodiesel wordt toegevoegd zodat de menger in de VS subsidie kan krijgen.

(177)

De Amerikaanse partijen voerden aan dat de plotselinge sterke stijging van de invoer uit de VS op de communautaire markt te wijten is aan deze splash and dash-praktijken, die 40 % van de invoer uit de VS in het OT zou betreffen. Verder betoogden zij dat de hoeveelheden splash and dash-biodiesel bij het onderzoek van de schade buiten beschouwing moeten worden gelaten en als invoer uit derde landen moeten worden beschouwd, omdat het onderzoek immers was geopend tegen de invoer van biodiesel van oorsprong uit de VS.

(178)

Anderzijds voerde de klager aan dat de invoer van splash and dash-biodiesel, mocht daarvan al sprake zijn, ten hoogste 10 % van het volume van de Amerikaanse uitvoer zou uitmaken, en derhalve onbeduidend is en niet van invloed op de bevinding dat grote hoeveelheden met subsidiëring uit de VS in de Gemeenschap werden ingevoerd, met name in het OT.

(179)

Het onderzoek heeft aangetoond dat aan de hand van de uitvoerstatistiek van de VS geen onderscheid kan worden gemaakt tussen biodiesel die via de splash and dash-procedure wordt uitgevoerd en de andere in het hoofdstuk „Uitvoer” opgetekende biodieseluitvoer. In dezelfde statistiek werden nauwelijks hoeveelheden aangetroffen die onder het hoofdstuk „Wederuitvoer” waren aangegeven. De Amerikaanse autoriteiten verklaarden ook dat alle in het hoofdstuk „Uitvoer” opgenomen hoeveelheden als van oorsprong uit de VS worden aangemerkt.

(180)

Bovendien verklaarden de meeste onderzochte Amerikaanse ondernemingen dat het niet mogelijk is de hoeveelheden die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd of op de binnenlandse markt worden verkocht, te onderscheiden in hoeveelheden die in de VS zijn geproduceerd of uit de VS afkomstig zijn en hoeveelheden die via de splash and dash-procedure worden uitgevoerd.

(181)

Verder werd bij de onderzochte ondernemingen in de VS vastgesteld dat alle uitvoer van biodiesel, zowel bij de uitvoer door de exporteur in de VS als bij de invoer door de verbonden importeurs in de Gemeenschap, als biodiesel van oorsprong uit de VS werd aangegeven.

(182)

Op basis hiervan en, meer in het bijzonder, rekening houdend met het feit dat splash and dash-uitvoer, zo die al voorkwam, als van oorsprong uit de VS werd aangegeven en door de Amerikaanse autoriteiten ook als zodanig werd behandeld, werd geconcludeerd dat er geen reden was deze uitvoer als niet uit de VS ingevoerde biodiesel te beschouwen.

5.3.   Prijzen van de invoer met subsidiëring en prijsonderbieding

5.3.1.   Verkoopprijs per eenheid

Tabel 3

 

2004

2005

2006

2007

OT

Prijs (EUR/ton)

463

575

600

596

616

Index 2005=100

81

100

104

104

107

Bron: Uitvoerstatistiek van de VS en antwoorden van de in de steekproef opgenomen Amerikaanse exporteurs op de vragenlijst.

(183)

De uitvoerstatistiek van de VS werd ook gebruikt om de prijsontwikkeling van de invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VS vast te stellen, vooral voor 2007 en het OT. Om het prijspeil aan de grens van de Gemeenschap te verkrijgen, werden de gemiddelde uitvoerprijzen gecorrigeerd voor vracht- en verzekeringskosten. Opgemerkt moet worden dat de uitvoerstatistiek van de VS voor het begin van de analyseperiode, d.w.z. 2005 en 2006, en ook voor 2004, niet volledig betrouwbaar is wat de waarde van de verkochte goederen betreft: de berekende gemiddelde uitvoerprijzen bleken namelijk buitensporig hoog te zijn in verhouding tot de door de medewerkende producenten/exporteurs gemelde prijzen. De gemiddelde uitvoerprijzen voor die jaren werden daarom gebaseerd op de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs in de VS op de vragenlijst.

(184)

De gemiddelde prijzen voor de invoer uit de VS fluctueerden gedurende de beoordelingsperiode; over het geheel genomen stegen de invoerprijzen tussen 2005 en het eind van het OT met 7 %.

5.3.2.   Prijsonderbieding

(185)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen af fabriek die de in de steekproef opgenomen communautaire producenten aan niet-verbonden afnemers op de communautaire markt in rekening brachten, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit de VS die de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs in de VS factureerden. In voorkomend geval werd een correctie voor douanerechten, kosten na de invoer en voor verschillen in grondstoffen voor de biodiesel (zie volgende overweging) gemaakt.

(186)

Bij het onderzoek werden verschillende soorten van het betrokken product vastgesteld, hoofdzakelijk gebaseerd op de in het productieproces gebruikte grondstoffen. Terwijl in de Gemeenschap de voornaamste grondstof raapzaad is, gebruiken de producenten in de VS andere grondstoffen, zoals sojabonen, canola, palmolie enz. Omdat dit uitgangsmateriaal de belangrijkste grondstof voor de productie van het betrokken product is, moest hiervoor een correctie worden gemaakt. Deze correctie werd zo berekend dat zij overeenkomt met de marktwaarde van het verschil tussen de desbetreffende soorten van het betrokken product en biodiesel van raapzaad. Aldus werden zowel de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap als de gewogen gemiddelde prijs van de betrokken invoer vergeleken op basis van hetzelfde uitgangsmateriaal, namelijk raapzaad.

(187)

Het aldus berekende verschil tussen de Amerikaanse en de Gemeenschapsprijzen, uitgedrukt in procenten van de gewogen gemiddelde prijs (af fabriek) van de bedrijfstak van de Gemeenschap, d.w.z. de prijsonderbiedingsmarge, bedraagt 18,9 % tot 33,0 %.

5.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(188)

In overeenstemming met artikel 8, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met subsidiëring voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een evaluatie van alle economische indicatoren die voor de bedrijfstak van de Gemeenschap voor de analyseperiode werden vastgesteld.

5.4.1.   Productiecapaciteit, productie en bezettingsgraad

Tabel 4

 

2004

2005

2006

2007

OT

Productiecapaciteit

(ton)

529 000

920 000

1 306 572

2 189 910

2 520 508

Index 2005=100

58

100

142

238

274

Productie

(ton)

475 710

813 657

1 214 054

1 832 649

2 016 573

Index 2005=100

58

100

149

225

248

Bezettingsgraad

90 %

88 %

93 %

84 %

80 %

Index 2005=100

102

100

106

95

91

Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(189)

Naarmate het verbruik toenam, nam ook de productiecapaciteit van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten nam gedurende de analyseperiode toe. Zij steeg tussen 2005 en 2006 met 42 %, in 2007 met 68 % en tussen 2007 en het eind van het OT met nog eens 15 %. De totale toename in de analyseperiode bedroeg 174 %. Zij was het resultaat van nieuwe investeringen om in te spelen op de verwachte grotere vraag.

(190)

De toename van de productiecapaciteit bij de bedrijfstak van de Gemeenschap moet worden gezien tegen de achtergrond van de in Richtlijn 2003/30/EG neergelegde doelstelling om het verbruik van biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen in de Gemeenschap tot 5,75 % te laten stijgen, berekend op basis van de energie-inhoud van de totale hoeveelheid benzine en dieselolie die op 31 december 2010 voor vervoersdoeleinden op de communautaire markt wordt aangeboden. Bovendien verleende de Europese Raad in maart 2007 zijn steun aan een bindende minimumdoelstelling voor alle lidstaten om het aandeel van biobrandstoffen in het totale benzine- en dieselverbruik in de Gemeenschap uiterlijk in 2020 tot 10 % te laten stijgen (18). Dit betekent dat het verbruik van biobrandstoffen in de Gemeenschap tot 2020 met ongeveer 33 miljoen ton olie-equivalenten moet toenemen. De productiecapaciteit in de gehele Gemeenschap werd in 2006 geschat op slechts 6 miljoen ton. Het is dan ook begrijpelijk dat de communautaire producenten vooruitlopend op de groeiende vraag in extra capaciteit gingen investeren.

(191)

De productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Gemeenschap nam in de analyseperiode ook voortdurend toe met in totaal 148 %.

(192)

Omdat de groei van het productievolume enigszins achterbleef bij de toename van de productiecapaciteit, daalde de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de analyseperiode met 9 %.

5.4.2.   Verkoopvolume, marktaandeel en gemiddelde eenheidsprijzen in de Gemeenschap

Tabel 5

 

2004

2005

2006

2007

OT

Omvang van de verkoop

(ton)

476 552

810 168

1 194 594

1 792 502

1 972 184

Index 2005=100

59

100

147

221

243

Marktaandeel

24,6 %

25,3 %

24,0 %

27,0 %

29,8 %

Index 2005=100

97

100

95

107

118

Gemiddelde prijs

(EUR/ton)

655

759

900

892

933

Index 2005=100

86

100

119

118

123

Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(193)

Naarmate er meer werd verbruikt, nam ook de omvang van de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt toe, over de gehele analyseperiode gezien met 143 %. In dezelfde periode verhoogde de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn marktaandeel met 4,5 procentpunten.

(194)

De gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt stegen tijdens de analyseperiode met 23 %. De prijsverhoging was terecht gezien de hogere kosten voor grondstoffen en andere inputs.

5.4.3.   Groei

(195)

De groei van de bedrijfstak van de Gemeenschap komt tot uiting in de volume-indicatoren, zoals voor de productie, de verkoop en vooral het marktaandeel. Ondanks de spectaculaire toename van het verbruik op de communautaire markt tijdens de analyseperiode was de groei van het marktaandeel van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten vrij bescheiden. Dit geldt vooral voor de periode tussen 2006 en het eind van het OT, toen hun marktaandeel met slechts 5,8 procentpunten toenam. In hetzelfde tijdvak nam het marktaandeel van de invoer met subsidiëring met maar liefst 16 procentpunten toe. Dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet ten volle van de ruimere markt kon profiteren, had een in het algemeen negatieve invloed op zijn economische situatie. Diverse schade-indicatoren, zoals productie, bezettingsgraad, productiviteit, verkoop, investeringsbeleid en rendement van investeringen, hadden ernstig te lijden.

5.4.4.   Voorraad

Tabel 6

 

2004

2005

2006

2007

OT

Voorraden

(ton)

11 195

14 663

34 123

55 410

58 566

Index (2005=100)

76

100

233

378

399

Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(196)

In de analyseperiode groeiden de biodieselvoorraden met ongeveer 200 %. De voorraden namen gedurende de gehele analyseperiode in sterkere mate toe dan de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Omdat biodiesel niet langer dan zes maanden kan worden opgeslagen (gemiddeld duurt de opslag ongeveer drie maanden), hebben de voorraadgegevens slechts een geringe waarde voor de beoordeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

5.4.5.   Winstgevendheid, investeringen, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 7

 

2004

2005

2006

2007

OT

Winstgevendheid

9,3 %

18,3 %

18,0 %

5,7 %

5,7 %

Index (2005=100)

51

100

98

31

31

Investeringen (1 000 EUR)

19 497

70 885

237 115

140 014

131 358

Index (2005=100)

28

100

335

198

185

Rendement van investeringen

92 %

114 %

108 %

23 %

23 %

Index (2005=100)

80

100

95

20

20

Kasstroom (1 000 EUR)

24 113

131 211

213 560

167 042

180 602

Index (2005=100)

18

100

163

127

138

Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(197)

De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product op de communautaire markt uit te drukken als percentage van de omzet. Tijdens de analyseperiode daalde de winstgevendheid van die producenten van 18,3 % in 2005 tot 5,7 % tijdens het OT. Over de gehele analyseperiode komt dit neer op een daling met 12,6 procentpunten.

(198)

De investeringen van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten in de biodieselproductie namen tussen 2005 en 2006 met 235 % toe. Deze stijging hield verband met de uitbreiding van de productiecapaciteit met het oog op de verwachte toename van de vraag in de Gemeenschap. Overigens verstrijkt er minstens twee jaar tussen de planning van een biodieselfabriek en het moment waarop deze volledig operationeel is. Dezelfde producenten investeerden ook nog in 2007 en in het OT, maar op veel kleinere schaal. Deze periode valt samen met de sterk toegenomen invoer met subsidiëring op de communautaire markt.

(199)

Het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten, d.w.z. hun resultaat vóór belastingen uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de bij de productie van biodiesel gebruikte activa aan het begin en het eind van het boekjaar, volgde de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid. De werkelijke daling was met 91 procentpunten tijdens de analyseperiode echter nog dramatischer. De verslechtering van het rendement van de investeringen wordt gezien als een duidelijke aanwijzing voor de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(200)

De ontwikkeling van de kasstroom, d.w.z. het vermogen van de bedrijfstak zijn activiteiten zelf te financieren, is in de analyseperiode met 38 % toegenomen. Ondanks de dalende winstgevendheid in die periode, vertoont deze indicator toch een positieve ontwikkeling wegens de hogere afschrijvingskosten, die bij de vaststelling van de kasstroom in aanmerking worden genomen. Een andere reden was dat de winstdaling in absolute cijfers in de beoordelingsperiode minder uitgesproken was dan de omzetdaling. Tussen 2006 en het eind van het OT is de kasstroom evenwel met 15 % afgenomen, wat wijst op een inzinking in het laatste gedeelte van de analyseperiode, toen de invoer met subsidiëring op de communautaire markt toenam.

5.4.6.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

Tabel 8

 

2004

2005

2006

2007

OT

Werkgelegenheid — voltijdequivalenten (VTE)

61

182

278

462

506

Index (2005=100)

34

100

153

254

278

Productiviteit

(ton/VTE)

7 798

4 470

4 367

3 967

3 985

Index (2005=100)

174

100

98

89

89

Lonen EUR/VTE

62 374

59 395

54 290

55 433

55 555

Index (2005=100)

105

100

91

93

94

Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

(201)

De toename van de productie en de verkoop leidde ertoe dat de werkgelegenheid bij de bedrijfstak van de Gemeenschap in de analyseperiode met 178 % steeg. Overigens is de biodieselindustrie een kapitaalintensieve bedrijfstak waarvoor niet veel arbeidskrachten nodig zijn.

(202)

De gemiddelde lonen daalden in de analyseperiode met 6 %. De extra arbeidskrachten die de bedrijfstak van de Gemeenschap tegen het eind van de analyseperiode voor de uitbreiding van de productie aanwierf, hadden minder kwalificaties nodig.

(203)

De productiviteit daalde tussen 2005 en het eind van het OT met 11 %.

5.4.7.   Omvang van de werkelijke subsidiemarge en herstel van eerdere subsidiëring

(204)

De subsidiemarges voor de producenten/exporteurs in de VS zijn hierboven in het gedeelte over subsidiëring aangegeven en zijn duidelijk meer dan minimaal. Bovendien kan het effect van de werkelijke subsidiemarge, gezien de omvang van de invoer met subsidiëring en de prijzen van de ingevoerde producten, niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.4.8.   Niet in de steekproef opgenomen communautaire producenten

(205)

De analyse van de gegevens over de communautaire markt duidde erop dat de communautaire producenten die niet in de steekproef waren opgenomen en de in overweging 162 bedoelde producenten in de analyseperiode flink marktaandeel hebben verloren op de verkoop van de door hen zelf geproduceerde biodiesel op de communautaire markt. Voor de analyseperiode wordt dit verlies geschat op meer dan 20 procentpunten.

(206)

Uit de door de klager verstrekte informatie bleek dat veel van deze ondernemingen hun biodieselactiviteiten hadden beëindigd of verminderd en niet in staat waren op passende wijze aan dit onderzoek mee te werken.

(207)

Bovendien wezen enkele ondernemingen er in hun antwoord op de vragenlijst voor de samenstelling van de steekproef op dat zij hun productie en hun personeelsbestand moesten inkrimpen wegens de goedkope invoer uit de VS. Soortgelijk commentaar werd ook geleverd door andere producenten, die hun productie zouden kunnen opstarten, maar die nog niet op de markt komen wegens de grote omvang van de laaggeprijsde invoer uit de VS, met name in het OT.

(208)

Deze gegevens over niet in de steekproef opgenomen producenten versterken de conclusies ten aanzien van door de wel in de steekproef opgenomen communautaire producenten geleden schade.

5.5.   Conclusie inzake schade

(209)

Uit het onderzoek bleek dat de situatie van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten dankzij de toegenomen vraag tijdens de analyseperiode verbeterde wat volume-indicatoren als productie (+ 150 %), productiecapaciteit (+ 174 %) en omvang van de verkoop (+ 143 %) betreft. Ook het marktaandeel van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten verbeterde van 25,3 % in 2005 tot 29,8 % in het OT, maar met slechts 4,5 procentpunten. Verder namen de werkgelegenheid en de investeringen dankzij de toegenomen vraag naar biodiesel op de communautaire markt gedurende die periode toe. Maar omdat het productievolume geen gelijke tred hield met de marktgroei, nam de bezettingsgraad tijdens de analyseperiode af met 9 % en de productiviteit met 11 %.

(210)

De belangrijkste indicatoren voor de financiële situatie van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten verslechterden in de analyseperiode. De winstgevendheid nam af van ongeveer 18 % in 2005 en 2006 tot minder dan 6 % in het OT. Ondanks hun vermogen hun activiteiten zelf te financieren, met name wegens de grotere kasstroom, zakte het rendement van de investeringen in het OT met maar liefst 80 % in.

(211)

Verder bleek uit het onderzoek dat de in de steekproef opgenomen communautaire producenten tussen 2005 en 2007 en tussen 2005 en het eind van het OT te maken kregen met een sterke stijging van hun kosten (resp. + 36 % en + 42 %); dit was het gevolg van de stijgende prijzen van hun grondstoffen (vooral raapzaad en sojabonenolie), die bijna 80 % van de totale kosten van biodiesel uitmaken. Deze kostenstijgingen konden niet volledig aan de klanten op de communautaire markt worden doorberekend.

(212)

Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel aanmerkelijke schade in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Inleiding

(213)

Overeenkomstig artikel 8, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VS zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met subsidiëring waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met subsidiëring wordt toegeschreven.

6.2.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(214)

Uit het onderzoek is gebleken dat de omvang van de laaggeprijsde invoer met subsidiëring uit de VS in de analyseperiode met een factor honderd is toegenomen. Hierdoor steeg het marktaandeel van deze invoer met subsidiëring met 16,8 procentpunten, van 0,4 % in 2005 tot 17,2 % in het OT. Hoe groot het effect van de sterk toegenomen invoer met subsidiëring uit de VS op de Gemeenschap wel is, blijkt ook uit het feit dat de toename van het marktaandeel met 16,8 procentpunten binnen een periode van slechts 15 maanden plaatsvond.

(215)

Ondanks het sterk toegenomen verbruik kon de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn marktaandeel op zijn thuismarkt in de analyseperiode met slechts ongeveer 4,5 procentpunten uitbreiden. Uit het onderzoek bleek dat dit uitsluitend ten koste ging van andere communautaire producenten die hun productie in de analyseperiode beëindigden of inkrompen.

(216)

De gemiddelde prijzen van de invoer met subsidiëring stegen tussen 2005 en het eind van het OT met 7 %, maar lagen beduidend onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap in hetzelfde tijdvak. Er was dus sprake van een aanzienlijke onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap; de prijsonderbiedingsmarge bedroeg in het OT gemiddeld 25 %.

(217)

Door de druk van het grote aanbod van laaggeprijsde invoer met subsidiëring op de communautaire markt kon de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen niet afstemmen op de marktomstandigheden en de gestegen kosten. De gemiddelde prijzen voor de door de bedrijfstak van de Gemeenschap voor de biodieselproductie gebruikte grondstoffen waren in het OT namelijk 25 % hoger dan in 2006. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon de prijs voor zijn afnemers met slechts 4 % verhogen, terwijl zijn kosten in dezelfde periode met in totaal 20 % stegen. Overigens werd de belangrijkste grondstof van de Amerikaanse producenten, sojabonenolie, in dezelfde periode ook veel duurder. Zoals in overweging 211 al is gezegd, kwam deze kostenstijging niet tot uiting in de prijzen van de invoer met subsidiëring.

(218)

Om het oorzakelijke verband tussen de sterke stijging van de invoer met subsidiëring uit de VS en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade verder te verduidelijken, werd de situatie op de communautaire markt in de periode 2005-2006, toen er nog geen sprake was van invoer met subsidiëring, vergeleken met de situatie tussen 2006 en het eind van het OT, toen de laaggeprijsde invoer met subsidiëring binnenstroomde.

(219)

In de periode van 2005 tot 2006, toen er nog geen sprake was van invoer met subsidiëring op de communautaire markt, nam het verbruik met ongeveer 1,8 miljoen ton toe. Alle producenten in de Gemeenschap konden hun bedrijfsplannen opstellen met het vooruitzicht van een snel groeiende, gezonde markt. In die periode stegen de prijzen met 19 % en behaalde de bedrijfstak van de Gemeenschap winsten van maar liefst 18,3 %. In 2007 en in het OT verslechterde de situatie drastisch. Laaggeprijsde invoer met subsidiëring uit de VS drong binnen op de markt. Hoewel deze nog met 1,6 miljoen ton verruimde, werd meer dan 1 miljoen ton opgeslokt door de invoer met subsidiëring uit de VS. De bedrijfstak van de Gemeenschap breidde zijn marktaandeel slechts in bescheiden mate uit, terwijl de belangrijkste kosten voor de productie van biodiesel met ongeveer 25 % toenamen en de gemiddelde verkoopprijzen in dezelfde periode met slechts ongeveer 4 % stegen. Zijn algemene economische en financiële situatie is in het OT dan ook verslechterd omdat de winst aanzienlijk afnam, tot minder dan 6 % van de omzet.

(220)

Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de laaggeprijsde invoer met subsidiëring uit de VS, waarmee de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT in aanzienlijke mate werden onderboden en die ook qua omvang sterk toenam, een beslissende rol speelde bij de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade, wat in het bijzonder blijkt uit de verslechtering van zijn financiële situatie in het OT.

6.3.   Gevolgen van andere factoren

6.3.1.   Invoer uit andere derde landen

Tabel 9

Andere derde landen

2004

2005

2006

2007

OT

Totale invoer

(ton)

0

30 000

55 000

144 596

147 812

Index

0

100

183

482

493

Marktaandeel

0 %

0,9 %

1,1 %

2,2 %

2,2 %

Index 2005=100

0

100

122

244

244

Bron: Door de klager verstrekte informatie.

(221)

De omvang van de invoer uit derde landen kon om de in overweging 171 genoemde redenen niet nauwkeurig worden vastgesteld. Daarom zijn de gegevens in bovenstaande tabel gebaseerd op schattingen van de klager.

(222)

De invoer uit derde landen die niet bij dit onderzoek zijn betrokken, nam toe van ongeveer 30 000 ton in 2005 tot 147 812 ton tijdens het OT. Hierdoor nam het marktaandeel in die periode met 1,3 procentpunten toe. De voorlopige conclusie luidt derhalve dat de invoer uit andere derde landen slechts een bescheiden bijdrage aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade kan hebben geleverd.

6.3.2.   Ontwikkeling van de vraag

(223)

Omdat de vraag in de beoordelingsperiode en de analyseperiode aanzienlijk toenam, kan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT geleden aanmerkelijke schade niet worden toegerekend aan de te verwaarlozen krimp van de vraag (– 0,5 %) op de communautaire markt tussen 2007 en het eind van het OT.

6.3.3.   Beleidsbeslissingen van de overheid

(224)

Eén belanghebbende voerde aan dat de wederinvoering van energiebelastingen voor biodiesel in Duitsland (19) een negatieve invloed zou hebben gehad op de economische situatie van de communautaire producenten die aan die lidstaat leveren.

(225)

Uit het onderzoek bleek dat in Duitsland gebruikte zuivere biobrandstoffen sinds 1999 een belastingvoordeel hadden genoten en dat dit voordeel per 1 augustus 2006 was verminderd. Op 1 januari 2007 werd evenwel een wet van kracht (20) waarbij bijmenging van 4,4 % biodiesel aan op de Duitse markt gebrachte benzine en diesel voor vervoersdoeleinden, berekend over de energie-inhoud daarvan, verplicht wordt gesteld. Ondernemingen die dit percentage niet halen, moeten een boete van 0,60 euro betalen per liter biodiesel die zij tekortschieten. Dit bijmengvereiste lijkt de beweerde verkoopverliezen door het wegvallen van de stimulansen grotendeels te hebben gecompenseerd. Uit het onderzoek is dan ook gebleken dat het verkoopvolume van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten die aan de Duitse markt leveren, tussen 2006 en het eind van het OT met 68 % is gestegen.

(226)

Op grond hiervan wordt ervan uitgegaan dat de door overheden in de Gemeenschap genomen besluiten het oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade niet kunnen verbreken.

6.3.4.   Niet-gebruikte productiecapaciteit van de communautaire producenten

(227)

Eén belanghebbende voerde aan dat veel ondernemingen in de Gemeenschap op grond van overheidsmaatregelen ter bevordering van de productie van biodiesel besloten te investeren in een uitbreiding van bestaande productiecapaciteiten en in nieuwe fabrieken. Volgens die belanghebbende bedroeg de productiecapaciteit voor biodiesel in de Gemeenschap in het OT maar liefst 11,5 miljoen ton. Verder beweerde hij dat een groot deel van de productiecapaciteit niet werd gebruikt omdat het verbruik achterbleef bij de verwachtingen, en dat dit deel ook zonder de invoer uit de VS niet zou worden gebruikt. Dit leidde ertoe dat de vaste kosten een negatieve invloed op de winstgevendheid, op het rendement van de investeringen en op de kasstroom van de communautaire producenten hadden.

(228)

Opgemerkt zij in dit verband dat het onderzoek op de situatie van de communautaire producenten gericht was. Weliswaar nam de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap (+ 189 %) sterker toe dan de vraag (+ 106 %), maar daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat de belangrijkste kostenfactoren voor de biodieselproductie de variabele kosten zijn. Zoals in overweging 211 al is gezegd, maken de grondstoffen voor de productie van biodiesel 80 % van de totale kosten uit. Uit een nader onderzoek van het argument bleek dat het aandeel van de vaste kosten voor de productie en verkoop van biodiesel slechts 6 % van de totale kosten uitmaken. Dat de vaste kosten als gevolg van niet-gebruikte capaciteit zouden zijn toegenomen, kan niet verklaren dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT aanzienlijk verslechterd is.

(229)

Bovendien moet worden opgemerkt dat, zoals in tabel 4 al is aangegeven, de bezettingsgraad voor de in de steekproef opgenomen communautaire producenten in het OT 80 % bedroeg. Dat er een overcapaciteit in de Gemeenschap zou zijn, werd in het geval van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten dus niet aangetoond.

(230)

Op basis van het bovenstaande wordt ervan uitgegaan dat een mogelijke negatieve invloed van niet-gebruikte productiecapaciteit op de bedrijfstak van de Gemeenschap niet van dien aard was dat deze het oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade heeft verbroken.

6.3.5.   Grotere vraag naar grondstoffen en hogere prijzen

(231)

Eén belanghebbende voerde aan dat de grotere vraag naar raapzaad en raapzaadolie tot hogere grondstofprijzen in de Gemeenschap leidde. Het feit dat communautaire producenten vooral raapzaadolie als grondstof gebruiken, zou verklaren waarom zij meer geleden hebben dan andere producenten, die voor hun biodieselproductie andere plantaardige oliën gebruiken, zoals sojabonenolie of palmolie.

(232)

Ten eerste zij opgemerkt dat uit het onderzoek is gebleken dat de in de steekproef opgenomen communautaire producenten niet uitsluitend raapzaadolie voor de productie van hun biodiesel gebruikten, maar ook andere plantaardige oliën (sojabonen-, palm- en zonnebloemolie) en af en toe ook dierlijk vet.

(233)

Verder wordt in overweging 211 inderdaad erkend dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de analyseperiode te kampen had met aanzienlijk hogere grondstofprijzen. Deze ontwikkeling moet evenwel worden gezien tegen de achtergrond van een algemene, wereldwijde prijsstijging voor landbouwproducten; overigens was de prijsstijging voor sojabonenolie (de belangrijkste grondstof voor de producenten in het betrokken land) in dezelfde periode groter. Alle soorten biodiesel hadden dus te maken met hogere grondstofprijzen.

(234)

In een markt met doeltreffende concurrentie mag worden verwacht dat producenten kostenstijgingen kunnen compenseren en aan de markt kunnen doorberekenen. Uit het onderzoek bleek evenwel dat het grote aanbod van laaggeprijsde invoer met subsidiëring op de communautaire markt de producenten in de Gemeenschap belette hun verkoopprijzen op de marktomstandigheden en de gestegen kosten af te stemmen. Zoals gezegd, stegen ook de prijzen van sojabonenolie, de belangrijkste door de Amerikaanse producenten gebruikte grondstof, in de analyseperiode aanzienlijk. Deze kostenstijgingen in de VS komen evenwel niet tot uiting in de prijzen van de met subsidiëring in de Gemeenschap ingevoerde producten.

(235)

Tegen deze achtergrond kan de stijging van de grondstofprijs het oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade niet verbreken.

6.3.6.   Prijsontwikkeling van minerale diesel

(236)

Eén belanghebbende voerde aan dat er een sterke correlatie bestaat tussen de prijzen van minerale diesel en die van biodiesel, en dat daardoor de stijging van de biodieselprijzen, die met name in Duitsland groter was dan de stijging van de prijzen van minerale diesel, zou hebben geleid tot een verkoopdaling voor de producenten die aan die lidstaat leveren.

(237)

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de belanghebbende geen informatie verschafte om zijn argument te staven. Bovendien bleek uit het onderzoek dat, anders dan door de belanghebbende wordt gesuggereerd, de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de analyseperiode hogere verkopen en een groter marktaandeel boekte. Omdat het bij de prijzen voor ruwe olie om wereldmarktprijzen gaat, zouden de verkopen van het betrokken product bovendien op dezelfde wijze zijn beïnvloed als de verkopen van in de Gemeenschap geproduceerde biodiesel.

(238)

Op grond hiervan moest het argument worden afgewezen.

6.3.7.   Belang van de plaats van vestiging van de biodieselfabrieken in de Gemeenschap

(239)

Eén belanghebbende voerde aan dat de plaats van vestiging van een biodieselproducent vanuit concurrentieoogpunt van groot belang is en hij gebruikt Duitsland als voorbeeld om aan te tonen dat biodieselproducenten die niet aan zee gevestigd zijn, te kampen hebben met hoge vervoerskosten omdat alle grote klanten, in het bijzonder raffinaderijen en hun mengfaciliteiten aan de kust gevestigd zijn.

(240)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat slechts een klein aantal tot de bedrijfstak van de Gemeenschap behorende producenten niet aan de kust gevestigd is. Bovendien werd voor sommige van deze producenten vastgesteld dat bij hen in de buurt ook raffinaderijen zijn. Voor andere bleek uit het onderzoek dat de nadelen die niet aan de kust gevestigde producenten mochten hebben omdat zij ver van hun afnemers (mengers, raffinaderijen) wonen, werden gecompenseerd doordat zij dicht bij breekmolens en/of grondstofleveranciers wonen.

(241)

Op grond van bovenstaande overwegingen werd het argument dat de plaats van vestiging van fabrieken ver van de kust de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade berokkent, van de hand gewezen.

6.3.8.   Met de Amerikaanse exporteurs verbonden producenten

(242)

Opgemerkt zij dat de invloed van de invoer uit de VS door de drie in overweging 162 bedoelde ondernemingen in aanmerking is genomen bij de analyse van het effect van de invoer met subsidiëring uit de VS in de overwegingen 214 tot en met 220. Voor zover het hun verkopen van zelf geproduceerde biodiesel betreft, bleek uit het onderzoek niet dat zij, met name in het OT, andere prijzen hanteerden of een ander gedrag vertoonden dan de in de steekproef opgenomen communautaire producenten.

6.4.   Conclusie over het oorzakelijk verband

(243)

Bovenstaande analyse laat zien dat de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VS tussen 2005 en het eind van het OT aanzienlijk zijn toegenomen. Terzelfder tijd werd vastgesteld dat er bij deze invoer sprake was van een aanzienlijke onderbieding van de prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT.

(244)

Wanneer de bevindingen van het onderzoek en de uitgevoerde analyse voor de periode 2005 en 2006 worden vergeleken met die voor de periode 2007 tot het eind van het OT, blijkt dat de golf van laaggeprijsde invoer uit de VS in de tijd precies samenvalt met de aanzienlijke verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, met name in het OT.

(245)

Op grond van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met subsidiëring, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met subsidiëring uit de VS aanmerkelijke schade in de zin van artikel 8, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

7.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

7.1.   Opmerking vooraf

(246)

In overeenstemming met artikel 31 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er ondanks de conclusie inzake schade veroorzakende subsidiëring dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap is in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. Het belang van de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, met inbegrip van die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, de importeurs, de grondstofleveranciers en de gebruikers van het betrokken product.

7.2.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

7.2.1.   Gevolgen van het al dan niet instellen van maatregelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap

(247)

Zoals hierboven al werd gezegd, heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade geleden door de invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VS. Wanneer geen maatregelen worden genomen, zal dit hoogstwaarschijnlijk leiden tot voortzetting van de negatieve ontwikkeling van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze werd vooral gekenmerkt door een daling van de winstgevendheid met 12,6 procentpunten tussen 2005 en het eind van het OT als gevolg van ontoereikende prijsstijgingen. Gezien de geringere winstgevendheid zal de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap hoogstwaarschijnlijk verder verslechteren indien geen maatregelen worden genomen. Dit zal uiteindelijk leiden tot productiedalingen en meer bedrijfssluitingen, wat schadelijk zal zijn voor de werkgelegenheid en de investeringen in de Gemeenschap.

(248)

Het is aannemelijk dat compenserende maatregelen de eerlijke concurrentie op de markt zullen herstellen. Dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap afneemt, komt doordat hij moeilijk kan concurreren met de laaggeprijsde invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VS. De instelling van compenserende maatregelen zal de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk in staat stellen zijn winstgevendheid te handhaven op een niveau dat noodzakelijk wordt geacht voor deze kapitaalintensieve industrie.

(249)

Geconcludeerd wordt dat maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap naar verwachting in staat zullen stellen zich te herstellen van de schade veroorzakende subsidiëring die tijdens het onderzoek werd vastgesteld.

7.3.   Belang van de niet-verbonden importeurs en handelaren in de Gemeenschap

(250)

Bij de inleiding van de procedure werd contact opgenomen met ongeveer 25 niet-verbonden importeurs/handelaren in de Gemeenschap. Zij verleenden evenwel geen medewerking.

(251)

Derhalve kon het mogelijke effect van de maatregelen op de importeurs voorlopig niet precies worden beoordeeld.

7.4.   Belang van de gebruikers

(252)

Bij de inleiding van de procedure werd contact opgenomen met en werden vragenlijsten gestuurd naar alle bekende gebruikers die minerale diesel produceren of distribueren of die betrokken zijn bij de verplichte vermenging van minerale diesel met biodiesel.

(253)

Slechts één gebruiker was tot medewerking bereid. Deze verklaarde in zijn antwoord op de vragenlijst voorstander te zijn van beëindiging van de stromen goedkope invoer uit de VS omdat ze de concurrentie in de Gemeenschap vervalsen en daardoor schade toebrengen aan de ondernemingen die diesel vervaardigen en verkopen, daar concurrenten die dit goedkope product kopen een oneerlijk concurrentievoordeel hebben op degenen die dit niet doen. Voorts voerde deze gebruiker aan dat de instelling van maatregelen de producenten de mogelijkheid biedt de veresteringsfabrieken weer op te starten (vooral in Duitsland) en/of projecten om nieuwe veresteringsfabrieken in de Gemeenschap te openen, voort te zetten. Aangezien de Europese ester van oudsher wordt vervaardigd van raapzaad (deze grondstof is van betere kwaliteit dan de palmolie of sojabonenolie die voor de productie van B99 wordt gebruikt), zou een groter aantal producenten in Europa betekenen dat er meer producten van betere kwaliteit komen, wat weer zou leiden tot een prijsverlaging voor esters, hetgeen uiteindelijk de verbruiker ten goede komt.

(254)

Eén gebruikersvereniging, die de belangen van de schippers in een bepaalde lidstaat vertegenwoordigt, voerde aan dat de instelling van maatregelen schadelijk zou zijn voor de activiteiten van haar leden. Volgens deze vereniging maakt diesel 20-25 % van de kosten van de vervoerssector uit en is de dieselprijs door de geringe winstgevendheid van de sector (0-5 %) van doorslaggevend belang voor het overleven van duizenden ondernemingen. Deze beweringen konden evenwel niet worden gecontroleerd omdat er geen gebruikersvragenlijsten van de individuele leden van de vereniging in kwestie werden ontvangen.

(255)

Op grond van de verstrekte informatie luidt de voorlopige conclusie dan ook dat het effect van compenserende maatregelen gemengd lijkt te zijn, zodat er geen duidelijke conclusie kan worden getrokken ten aanzien van het bestaan van dwingende redenen om in het belang van de gebruikers in dit specifieke geval geen maatregelen goed te keuren.

7.5.   Belang van de grondstofleveranciers

(256)

Zes leveranciers hebben de vragenlijst beantwoord. Vier ervan spraken hun steun uit voor de instelling van maatregelen door toe te geven dat het bestaan van de bedrijfstak van de Gemeenschap zonder compenserende maatregelen op de lange termijn gevaar loopt. Wanneer dat gebeurt, heeft dat voor hen zeker negatieve gevolgen.

(257)

Twee andere leveranciers, die verbonden waren met de producenten/exporteurs van biodiesel in de VS, gaven toe dat eventuele maatregelen geen grote gevolgen zouden hebben omdat zij zouden leiden tot een verschuiving in de handelsstromen (een verschuiving naar invoer uit landen waarop de maatregelen niet van toepassing zijn).

(258)

Op grond van bovenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat de instelling van maatregelen over het geheel genomen een positief effect heeft op de situatie van de grondstofleveranciers.

7.6.   Verstoring van concurrentie en handel

(259)

Eén belanghebbende voerde aan dat de onderhavige procedure niet in overeenstemming is met het internationale en communautaire beleid om de productie en verkoop van biobrandstoffen te bevorderen met het oog op de bescherming van het milieu en een vermindering van de afhankelijkheid van minerale brandstoffen.

(260)

In dit verband moet worden gewezen op artikel 31 van de basisverordening, dat vereist dat in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende subsidiëring weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen. Tegen deze achtergrond kan in de analyse geen rekening worden gehouden met algemene overwegingen in verband met milieubescherming en de aanvoer van minerale diesel; ook kunnen deze overwegingen geen oneerlijke handelspraktijken rechtvaardigen.

(261)

Indien compenserende maatregelen worden ingesteld, zullen de betrokken Amerikaanse producenten/exporteurs gezien hun sterke marktpositie hun producten waarschijnlijk blijven verkopen op de communautaire markt, zij het niet langer tegen gesubsidieerde prijzen. Waarschijnlijk zullen er ook nog voldoende belangrijke concurrenten op de communautaire markt overblijven, namelijk de communautaire producenten die hun productie tijdelijk moesten stopzetten en anderen die wegens de invoer met subsidiëring geen productieve activiteiten konden opstarten. In dit verband moet erop worden gewezen dat de verkoop door niet bij het onderzoek betrokken communautaire producenten in het begin van de analyseperiode ten minste 30 % van de communautaire markt uitmaakte en dat dit aandeel door de invoer met subsidiëring uit de VS sterk verminderde. De gebruikers zullen dus waarschijnlijk nog steeds uit verschillende leveranciers van biodiesel kunnen kiezen. Als er echter geen maatregelen worden ingesteld, wordt de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn voortbestaan bedreigd. Als deze verdwijnt, zou de concurrentie op de communautaire markt sterk verminderen.

7.7.   Conclusie over het belang van de Gemeenschap

(262)

De instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer van biodiesel van oorsprong uit de VS is zeker in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het zal de bedrijfstak van de Gemeenschap de mogelijkheid bieden te groeien en zich te herstellen van de door de invoer met subsidiëring veroorzaakte schade. Indien daarentegen geen maatregelen worden ingesteld, zal de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk verder verslechteren en zijn meer bedrijfssluitingen niet uitgesloten. Terwijl het verder niet mogelijk was duidelijke conclusies ten aanzien van de gebruikers en de importeurs vast te stellen, zal de instelling van maatregelen naar verwachting in het belang van de grondstofleveranciers zijn.

(263)

Gezien het voorgaande luidt de voorlopige conclusie dat er geen dwingende redenen zijn om in dit geval in het belang van de Gemeenschap geen compenserende rechten in te stellen.

8.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE COMPENSERENDE MAATREGELEN

8.1.   Schademarge

(264)

Gelet op de conclusies inzake subsidiëring, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap moeten voorlopige compenserende maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door invoer met subsidiëring.

(265)

De compenserende maatregelen moeten toereikend zijn om de door de invoer met subsidiëring veroorzaakte schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen, doch zonder de vastgestelde subsidiemarges te overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van de subsidiëring worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentieverhoudingen – d.w.z. zonder invoer met subsidiëring – redelijkerwijze kan worden verwezenlijkt.

(266)

In dit verband kan een winstmarge van 15 % van de omzet worden beschouwd als passend niveau dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gezien zijn prestaties tijdens het eerste deel van de beoordelingsperiode (2004, 2005 en 2006) had kunnen behalen zonder schade veroorzakende subsidiëring en dat redelijk wordt geacht om op lange termijn productieve investeringen voor deze nieuwe industrie te waarborgen.

(267)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de geen schade veroorzakende prijs van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte soortgelijke product. Die prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten te corrigeren voor het werkelijke verlies of de werkelijke winst in het OT en te vermeerderen met bovengenoemde winstmarge. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-waarde bij invoer.

(268)

De in overweging 9 bedoelde onderneming waaraan een individueel onderzoek was toegekend, verstrekte geen goede informatie over haar uitvoer naar de Gemeenschap en over de wederverkoop door de met haar verbonden importeur in de Gemeenschap. De onderneming werd gevraagd bepaalde gegevens te verstrekken om de gebreken in de door haar beantwoorde vragenlijst te corrigeren. De Commissie deelde de onderneming tevens mede dat, indien deze de gevraagde informatie niet verstrekte, de door haar in de vragenlijst verschafte informatie overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening buiten beschouwing mocht worden gelaten omdat de tekortkomingen het bereiken van betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijkten.

(269)

De onderneming werd in kennis gesteld van de gevolgen van haar gedeeltelijke medewerking en in de gelegenheid gesteld opmerkingen hierover te maken. Er werd binnen de hiervoor vastgestelde termijn echter geen antwoord ontvangen.

(270)

De schademarge voor deze onderneming werd derhalve voorlopig vastgesteld op het niveau van de hoogste schademarge voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

8.2.   Voorlopige maatregelen

(271)

In het licht van het voorgaande en overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening moeten voorlopige compenserende maatregelen worden ingesteld op het niveau van de vastgestelde subsidiemarge, waarbij de rechten overeenkomstig de regel van het laagste recht niet hoger mogen zijn dan de berekende schademarge.

(272)

Op grond van het voorgaande zijn compenserende rechten vastgesteld door de schademarges en de subsidiemarges met elkaar te vergelijken. Daarom worden de volgende compenserende rechten voorgesteld:

Onderneming

Schademarge

Subsidiemarge

Compenserend recht

Archer Daniels Midland Company

54,6 %

35,1 %

35,1 %

Cargill Inc.

58,9 %

34,5 %

34,5 %

Green Earth Fuels of Houston LLC

39,8 %

39,0 %

39,0 %

Imperium Renewables Inc.

41,6 %

29,1 %

29,1 %

Peter Cremer North America LP

69,9 %

41,0 %

41,0 %

Vinmar Overseas Limited

69,9 %

41,1 %

41,1 %

World Energy Alternatives LLC

41,7 %

37,6 %

37,6 %

Medewerkende niet in de steekproef opgenomen ondernemingen

51,4 %

36,0 %

36,0 %

(273)

Omdat het compenserend recht van toepassing zal zijn op mengsels met meer dan 20 gewichtspercenten biodiesel, naar evenredigheid van hun biodieselgehalte, wordt het met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van de maatregelen door de douaneautoriteiten van de lidstaten passend geacht de rechten vast te stellen als vaste bedragen op basis van het biodieselgehalte.

(274)

De bij deze verordening vastgestelde individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om ondernemingen die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

9.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(275)

Bovenstaande voorlopige bevindingen worden meegedeeld aan alle belanghebbenden, die de gelegenheid zullen krijgen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te vragen te worden gehoord. Hun opmerkingen worden geanalyseerd en, wanneer dat gerechtvaardigd is, in aanmerking genomen vooraleer tot een definitieve vaststelling wordt overgegaan. Het is mogelijk dat de voorlopige bevindingen opnieuw moeten worden bekeken met het oog op de definitieve bevindingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig compenserend recht ingesteld op door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, vallende onder de GN-codes ex 1516 20 98 (TARIC-code 1516209820), ex 1518 00 91 (TARIC-code 1518009120), ex 1518 00 99 (TARIC-code 1518009920), ex 2710 19 41 (TARIC-code 2710194120), 3824 90 91 en ex 3824 90 97 (TARIC-code 3824909787), van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.

2.   Het voorlopige compenserende recht dat van toepassing is op de in lid 1 omschreven door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten bedraagt:

Onderneming

Compenserend recht,

EUR/ton, netto

Aanvullende TARIC-code

Archer Daniels Midland Company, Decatur

237,0

A933

Cargill Inc., Wayzata

213,8

A934

Green Earth Fuels of Houston LLC, Houston

213,4

A935

Imperium Renewables Inc., Seattle

216,8

A936

Peter Cremer North America LP, Cincinnati

211,2

A937

Vinmar Overseas Limited, Houston

211,2

A938

World Energy Alternatives LLC, Boston

211,2

A939

In de bijlage opgenomen ondernemingen

219,4

zie bijlage

Alle andere ondernemingen

237,0

A999

Het compenserende recht op mengsels is van toepassing naar gelang van het aandeel, in gewichtspercenten, van de totale hoeveelheid door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong in het mengsel (biodieselinhoud).

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient een zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen 16 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 31, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2026/97 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van maximaal vier maanden van toepassing.

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2009.

Voor de Commissie

Catherine ASHTON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.

(2)  PB C 147 van 13.6.2008, blz. 10.

(3)  PB C 147 van 13.6.2008, blz. 5.

(4)  De regering van de VS verstrekte de volledige, bijgewerkte Internal Revenue Code met alle belastingwetgeving tot 15 december 2006 (versie december 2006), die van belang is voor het OT voor dit onderzoek.

(5)  Bijvoorbeeld a) de Biodiesel handling and use guide, in september 2008 uitgegeven door het NREL (National renewable energy laboratory), b) de Biomass oil analysis, in juni 2004 uitgegeven door het NREL, c) nieuws, informatie en specificaties inzake biodiesel, openbaar toegankelijk en uitgegeven door de American Society of Testing Material (ASTM), d) nieuws en informatie over biodiesel, openbaar toegankelijk en uitgegeven door de NBB, e) informatiebladen van het Amerikaanse ministerie van energie in het kader van de Clean cities-maatregelen, enz.

(6)  Oliën van de eerste persing, met inbegrip van esters die afkomstig zijn van diverse landbouwproducten, zoals maïs, sojabonen, zonnebloemzaad, katoenzaad, canola (koolzaad), crambe (zeekool), raapzaad, saffloer, vlaszaad, rijstzemelen, mosterdzaad, enz.; daarnaast worden ook dierlijke vetten gebruikt.

(7)  In feite 99,9 % omdat toevoeging van 0,1 % minerale diesel voldoende is om in het genot te komen van de Amerikaanse accijnsverlaging voor mengers.

(8)  In wezen mengsels van B99 tot B50.

(9)  In wezen mengsels van B2 tot B20.

(10)  Zie Energy Policy Act van 1992.

(11)  In de U.S.C. wordt onder agri-biodiesel verstaan biodiesel die uitsluitend verkregen is uit plantaardige oliën van eerste persing, met inbegrip van esters van maïs, sojabonen, zonnebloemzaad, katoenzaad, canola (koolzaad), crambe (zeekool), raapzaad, saffloer, vlaszaad, rijstzemelen, mosterdzaad, dan wel uit dierlijke vetten. Uit het onderzoek bleek dat meer dan 98 % van de in het OT door de VS naar de Gemeenschap uitgevoerde biodiesel agri-biodiesel was.

(12)  Het bedrag van 0,50 USD per gallon is door de Energy Improvement and Extension Act van 2008 (die op 1 januari 2009 in werking is getreden) verhoogd tot 1,00 USD per gallon.

(13)  Voor het bio-energieprogramma loopt het belastingjaar van 1 oktober tot 30 september van het volgende jaar.

(14)  In de wetgeving van de staat Illinois is geen definitie van een „materieel persoonlijk goed” opgenomen, maar hieronder wordt elk fysiek goed verstaan.

(15)  Voor de toepassing van deze verordening wordt overeenkomstig artikel 1, lid 3, tweede alinea, van de basisverordening onder „overheid” verstaan: „elke overheidsinstantie op het grondgebied van het land van oorsprong of van uitvoer”.

(16)  PB L 123 van 17.3.2003, blz. 42.

(17)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(18)  Na deze steunverlening hebben het Europees Parlement en de Raad in december 2008 overeenstemming bereikt over een richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen; hun doelstelling daarbij is om in 2020 voor het vervoer 10 % hernieuwbare energie te gebruiken, naar verwachting hoofdzakelijk in de vorm van biobrandstoffen.

(19)  Het „Energiesteuergesetz”, waarbij een belasting van 9 cent per liter B100 werd geheven, trad in werking op 1 augustus 2006.

(20)  Het „Biokraftstoffquotengesetz”, BGBl. 2006, deel I nr. 62 van 21.12.2006, blz. 3180, ter uitvoering van Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad.


BIJLAGE

Medewerkende producenten/exporteurs in de VS, niet opgenomen in de steekproef

Naam van de onderneming

Stad

Aanvullende TARIC-code

AC & S Inc.

Nitro

A941

Alabama Clean Fuels Coalition Inc.

Birmingham

A940

Amereco

Phoenix

A941

BioPur Inc.

Bethlehem

A941

Central Iowa Energy LLC

Newton

A940

Chesapeake Custom Chemical Corp.

Ridgeway

A940

Delta BioFuels Inc.

Natchez

A940

East Fork Biodiesel LLC

Algona

A940

Ecogy Biofuels LLC

Tulsa

A940

ED&F Man Biofuels Inc.

New Orleans

A940

Freedom Biofuels Inc.

Madison

A940

Freedom Fuels LLC

Mason City

A941

Fuel Bio

Elizabeth

A940

FUMPA Bio Fuels

Redwood Falls

A940

Galveston Bay Biodiesel LP (BioSelect Fuels)

Houston

A940

GeoGreen Fuels LLC

Houston

A940

Griffin Industries Inc.

Cold Spring

A940

Huish Detergents Inc.

Salt Lake City

A940

Incobrasa Industries Ltd.

Gilman

A940

Independence Renewable Energy Corp.

Perdue Hill

A940

Innovation Fuels Inc.

Newark

A940

Integrity Biofuels

Morristown

A941

Iowa Renewable Energy LLC

Washington

A940

Johann Haltermann Ltd.

Houston

A940

Lake Erie Biofuels LLC

Erie

A940

Louis Dreyfus Agricultural Industries LLC

Wilton

A940

Middletown Biofuels LLC

Blairsville

A940

Musket Corporation

Oklahoma City

A940

Natural Biodiesel Plant LLC

Hayti

A941

Nova Biofuels Clinton County LLC

Clinton

A940

Organic Fuels Ltd.

Houston

A940

Owensboro Grain Company LLC

Owensboro

A940

Pacific Biodiesel Inc.

Kahului

A941

Peach State Labs Inc.

Rome

A940

Philadelphia Fry-O-Diesel Inc.

Philadelphia

A940

Piedmont Biofuels Industrial LLC

Pittsboro

A941

Prairie Pride

Deerfield

A941

RBF Port Neches LLC

Houston

A940

REG Ralston LLC

Ralston

A940

Riksch BioFuels LLC

Crawfordsville

A940

Sanimax Energy Inc.

DeForest

A940

Southeast BioDiesel LLC

Charlotte

A941

Soy Solutions

Milford

A940

SoyMor Biodiesel LLC

Albert Lea

A940

Stepan Company

Northfield

A941

Trafigura AG

Stamford

A940

U.S. Biofuels Inc.

Rome

A940

United Oil Company

Pittsburgh

A940

Vitol Inc.

Houston

A940

Western Dubque Biodiesel LLC

Farley

A940

Western Iowa Energy LLC

Wall Lake

A940

Western Petroleum Company

Eden Prairie

A940

Yokaya Biofuels Inc.

Ukiah

A941


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/85


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2009

betreffende de bekendmaking, met een voorbehoud, van de referentie van de norm EN 12312-9:2005 „Grondafhandelingsapparatuur voor vliegtuigen — Bijzondere eisen — Deel 9: Container-/palletladers” overeenkomstig Richtlijn 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 1551)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/180/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Gezien het advies van het permanent comité dat is opgericht bij artikel 5 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wanneer een nationale norm die de omzetting is van een geharmoniseerde norm waarvan de referentie in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, een of meer van de in bijlage I bij Richtlijn 98/37/EG genoemde fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen omvat, wordt aangenomen dat de volgens die norm gebouwde machine voldoet aan de desbetreffende fundamentele eisen.

(2)

Frankrijk heeft krachtens artikel 6, lid 1, van Richtlijn 98/37/EG formeel bezwaar ingediend met betrekking tot de norm EN 12312-9:2005 „Grondafhandelingsapparatuur voor vliegtuigen — Bijzondere eisen — Deel 9: Container-/palletladers”, die op 21 maart 2005 door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) is vastgesteld en waarvan de referentie in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt (3).

(3)

Een van de grootste risico’s die verbonden zijn aan container- en palletladers op luchthavens is het risico dat de bediener van de verhoogde bedieningspost valt of van andere plaatsen waartoe hij toegang heeft bij het bedienen van de deuren van het laadruim en het verplaatsen van de lading. De middelen ter bescherming tegen dit risico moeten doeltreffend zijn, maar moeten ook aangepast zijn aan de vorm van het vliegtuig en mogen dit niet beschadigen.

(4)

Na onderzoek van de norm EN 12312-9:2005 heeft de Commissie geconstateerd dat de norm niet voldoet aan de fundamentele veiligheids- en gezondheidseis in punt 1.5.15 van bijlage I bij Richtlijn 98/37/EG betreffende het risico van uitglijden, struikelen of vallen, in samenhang met de fundamentele gezondheidseis in punt 1.1.2, onder b), van die bijlage betreffende de in het ontwerp van de machine verwerkte veiligheidsbeginselen. Met name punt 5.6 „Crushing, shearing and falling” (pletten, afknellen en vallen) van de norm bevat geen specificaties voor de keuze, het ontwerp, de montageplaats en de constructie van de te gebruiken valbeveiligingsmiddelen op container- en palletladers, maar verwijst alleen naar de algemene specificaties van EN 1915-1:2001 „Grondafhandelingsapparatuur voor vliegtuigen — Algemene eisen — Deel 1: Basis-veiligheidseisen”, waarin de verschillende soorten beschermingsmiddelen worden beschreven die kunnen worden gebruikt.

(5)

Met het oog op de veiligheid en rechtszekerheid moet de bekendmaking van de referentie van de norm EN 12312-9:2005 in het Publicatieblad van de Europese Unie daarom vergezeld gaan van een passende waarschuwing.

(6)

De lidstaten moeten eenzelfde waarschuwing opnemen in hun bekendmaking van de referentie van de nationale norm waarin norm EN 12312-9:2005 is omgezet,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De referentie van de norm EN 12312-9:2005 „Grondafhandelingsapparatuur voor vliegtuigen — Bijzondere eisen — Deel 9: Container-/palletladers” wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt zoals aangegeven in de bijlage.

Artikel 2

Wanneer de lidstaten krachtens artikel 5, lid 2, van Richtlijn 98/37/EG de referentie bekendmaken van een nationale norm waarin de geharmoniseerde norm EN 12312-9:2005 is omgezet, voegen zij daaraan een waarschuwing toe die identiek is aan die in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2009.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 207 van 23.7.1998, blz. 1.

(2)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

(3)  PB C 336 van 31.12.2005, blz. 12.


BIJLAGE

Bekendmaking van titels en referenties van Europese geharmoniseerde normen in het kader van Richtlijn 98/37/EG

ENO (1)

Referentie en titel van de geharmoniseerde norm

(en referentiedocument)

Eerste bekendmaking in het PB

Referentie van de vervangen norm

Datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt

(Noot 1)

CEN

EN 12312-9:2005

Grondafhandelingsapparatuur voor vliegtuigen — Bijzondere eisen — Deel 9: Container-/palletladers

31.12.2005

 

Waarschuwing:

Deze bekendmaking heeft geen betrekking op punt 5.6 van de norm; de toepassing daarvan geeft geen vermoeden van overeenstemming met de fundamentele veiligheids- en gezondheidseis in punt 1.5.15 van bijlage I bij Richtlijn 98/37/EG, in samenhang met de eis in punt 1.1.2, onder b), van die bijlage.

Noot 1

In het algemeen is de datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt, de door de Europese normalisatieorganisatie vastgestelde datum van intrekking, maar gebruikers van de normen wordt erop gewezen dat dit in bepaalde uitzonderlijke gevallen anders kan zijn.

Opmerking:

informatie over de beschikbaarheid van de normen is verkrijgbaar bij de Europese of de nationale normalisatieorganisaties die vermeld zijn in de bijlagen bij Richtlijn 98/34/EG,

bekendmaking van de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie houdt niet in dat de normen in alle talen van de Gemeenschap beschikbaar zijn.

Meer informatie over geharmoniseerde normen kunt u vinden op:

http://europa.eu.int/comm/enterprise/newapproach/standardization/harmstds/


(1)  ENO: Europese normalisatieorganisatie:

CEN: de Stassartstraat 36, 1050 Brussel, België, tel. + 32 25500811, fax + 32 25500819 (http://www.cen.eu).


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/88


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2009/181/GBVB VAN DE RAAD

van 11 maart 2009

houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 juni 2007 heeft de Raad Besluit 2007/427/GBVB (1) aangenomen, houdende benoeming van de heer Miroslav LAJČÁK tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Bosnië en Herzegovina.

(2)

De Raad heeft op 18 februari 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/130/GBVB (2) tot verlenging van het mandaat van de SVEU tot 28 februari 2009 vastgesteld.

(3)

Uit een evaluatie van Gemeenschappelijk Optreden 2008/130/GBVB blijkt dat het mandaat van de SVEU met twaalf maanden moet worden verlengd.

(4)

Bij brief van 26 januari 2009 heeft de heer LAJČÁK zijn ontslag ingediend. Derhalve moet voor de periode van 1 maart 2009 tot 28 februari 2010 een nieuwe SVEU worden benoemd.

(5)

De secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV) heeft aanbevolen de heer Valentin INZKO te benoemen tot nieuwe SVEU in Bosnië en Herzegovina.

(6)

Het mandaat van de SVEU moet in coördinatie met de Commissie worden uitgevoerd, zodat kan worden gezorgd voor consistentie met andere relevante activiteiten die onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.

(7)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, uiteengezet in artikel 11 van het Verdrag, zouden kunnen schaden,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

De heer Valentin INZKO wordt hierbij benoemd tot Speciale Vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (BiH) voor de periode van 1 maart 2009 tot 28 februari 2010.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie (EU) in BiH. Verdere vooruitgang bij de uitvoering van het Algemeen Kaderakkoord voor vrede in BiH (GFAP), overeenkomstig het missie-implementatieplan van het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger, alsmede verdere vooruitgang bij het stabilisatie- en associatieproces staan daarin centraal, met als doel te komen tot een stabiel, levensvatbaar, vreedzaam en multi-etnisch Bosnië en Herzegovina, dat vreedzaam samenwerkt met zijn buurlanden en onherroepelijk op weg is naar lidmaatschap van de EU.

Artikel 3

Mandaat

Met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de EU in BiH omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

het politieke proces van EU-advies voorzien en faciliteren;

b)

de algehele politieke coördinatie op EU-niveau bevorderen en bijdragen tot de versterking van de interne coördinatie en samenhang van het EU-optreden in BiH, onder meer door middel van voorlichtingsbijeenkomsten voor de EU-missiehoofden en deelname aan (of vertegenwoordiging in) hun regelmatige vergaderingen, door middel van het bekleden van het voorzitterschap van een coördinatiegroep bestaande uit alle op het terrein aanwezige EU-betrokkenen, teneinde de uitvoeringsaspecten van het EU-optreden te coördineren, alsmede door middel van het verstrekken van richtsnoeren aan deze betrokkenen ten aanzien van de betrekkingen met de autoriteiten van BiH;

c)

de algehele coördinatie op EU-niveau bevorderen en ter plaatse politieke sturing geven aan de EU-inspanningen ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, onverminderd de leidinggevende rol van de Politiemissie van de Europese Unie (EUPM) in de coördinatie van de politiële aspecten van deze inspanningen, en aan de militaire commandostructuur van ALTHEA (EUFOR);

d)

zonder afbreuk te doen aan de militaire commandostructuur, de commandant van de troepen van de EU politieke aansturing geven inzake militaire aangelegenheden met een lokale politieke dimensie, met name wat betreft delicate operaties, de betrekkingen met de lokale overheden en met de lokale media;

e)

overleg plegen met de commandant van de troepen van de EU voordat politieke actie wordt ondernomen die gevolgen kan hebben voor de veiligheidssituatie;

f)

consistentie en samenhang van het optreden van de EU ten overstaan van het publiek waarborgen; de woordvoerder van de SVEU vormt het belangrijkste EU-aanspreekpunt voor de media van BiH over aangelegenheden met betrekking tot het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid/Europees veiligheids- en defensiebeleid (GBVB/EVDB);

g)

zicht houden op het gehele scala van activiteiten op het gebied van de rechtsstaat en in die context, waar nodig, advies uitbrengen aan de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV) en de Commissie;

h)

het missiehoofd van de EUPM op lokaal niveau politieke aansturing geven; de SVEU en de civiele operationele commandant zullen elkaar naargelang van de behoefte raadplegen;

i)

als onderdeel van de bredere aanpak inzake de rechtsstaat van de internationale gemeenschap en de autoriteiten van BiH, en met gebruikmaking van de door de EUPM verstrekte technische deskundigheid en bijstand op politieel gebied, de voorbereiding en de uitvoering van de herstructurering van de politie ondersteunen;

j)

ondersteuning bieden voor een versterkt en efficiënter raakvlak tussen strafrechtspleging en politie in BiH, in nauwe samenwerking met de EUPM;

k)

overleg plegen met het hoofd van de EUPM voordat politieke actie wordt ondernomen die gevolgen kan hebben voor de politie- en de veiligheidssituatie;

l)

wat betreft activiteiten in het kader van titel VI van het Verdrag, met inbegrip van Europol, en daarmee samenhangende communautaire activiteiten, indien nodig advies uitbrengen aan de SG/HV en aan de Commissie, en deelnemen aan de vereiste lokale coördinatie;

m)

omwille van de coherentie en mogelijke synergieën, geraadpleegd blijven worden over de prioriteiten voor het instrument voor pretoetredingsbijstand;

n)

in de context van de sluiting van het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger (OHR) de planning van een versterkt SVEU-bureau ondersteunen, met inbegrip van adviezen over publieksvoorlichtingsaspecten van de overgang, in nauwe coördinatie met de Commissie;

o)

bijdragen aan de ontwikkeling en bestendiging van het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in BiH, overeenkomstig het EU-mensenrechtenbeleid en de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten;

p)

de relevante autoriteiten van BiH door middel van dialoog aansporen tot volledige samenwerking met het ICTY;

q)

het grondwettelijk hervormingsproces van politiek advies voorzien en faciliteren;

r)

zonder afbreuk te doen aan de desbetreffende commandostructuur, ertoe bijdragen dat alle EU-instrumenten ter plaatse op coherente wijze worden gebruikt, teneinde de beleidsdoelstellingen van de EU te verwezenlijken.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag en de operationele leiding van de SG/HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt met de Raad. Het PVC zorgt binnen het kader van het mandaat voor strategische richtsnoeren en politieke aansturing ten behoeve van de SVEU.

Artikel 5

Hoge vertegenwoordiger

De rol van de SVEU doet op generlei wijze afbreuk aan het mandaat van de hoge vertegenwoordiger in BiH, met inbegrip van diens coördinerende rol met betrekking tot alle activiteiten van alle civiele organisaties en instanties die uit het Algemeen Kaderakkoord voor vrede in BiH (GFAP) en de latere conclusies en verklaringen van de Vredesimplementatieraad (PIC) zijn voortgekomen.

Artikel 6

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2009 tot en met 28 februari 2010 bedraagt 3 200 000 EUR.

2.   Uitgaven die uit het in lid 1 genoemde bedrag worden gefinancierd, komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 maart 2009. De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 7

Samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team, in overleg met het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de SG/HV, en in volledige samenspraak met de Commissie. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de SG/HV, het voorzitterschap en de Commissie op de hoogte van de samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten en de instellingen van de EU kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de EU bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling van de EU. Door de lidstaten bij het secretariaat-generaal van de Raad gedetacheerde deskundigen kunnen ook ter beschikking van de SVEU worden gesteld. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een EU-lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat of EU-instelling en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 8

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn personeel

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van zijn medewerkers, worden met de ontvangende partij(en) naargelang het geval overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 9

Beveiliging van gerubriceerde EU-gegevens

De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (3), met name wanneer zij gerubriceerde EU-gegevens behandelen.

Artikel 10

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   Het voorzitterschap, de Commissie en/of de lidstaten, naargelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 11

Beveiliging

Overeenkomstig het beleid van de EU inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de EU, neemt de SVEU alle redelijkerwijs uitvoerbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is:

a)

hij stelt op basis van de richtsnoeren van het secretariaat-generaal van de Raad een missiespecifiek veiligheidsplan op, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied, alsmede het beheer van veiligheidsincidenten met inbegrip van een nood- en evacuatieplan voor de missie behelst;

b)

hij zorgt ervoor dat alle buiten de Europese Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico's;

c)

hij zorgt ervoor dat alle buiten de EU ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het secretariaat-generaal van de Raad het missiegebied heeft ingedeeld;

d)

hij zorgt ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en hij brengt schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties, zulks in het kader van zijn tussentijds verslag en zijn verslag over de uitvoering van het mandaat aan de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger, de Raad en de Commissie.

Artikel 12

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de SG/HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig ook verslag uit aan de groepen. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. Op aanbeveling van de SG/HV of het PVC kan de SVEU ook verslag uitbrengen aan de Raad Algemene zaken en externe betrekkingen.

Artikel 13

Coördinatie

1.   De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van het voorzitterschap en de Commissie, en in voorkomend geval met die van de andere SVEU's die actief zijn in de regio. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Commissie.

Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het voorzitterschap, de Commissie en de missiehoofden van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt eveneens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

2.   Ter ondersteuning van EU-crisisbeheersingsoperaties draagt de SVEU, samen met de andere EU-actoren die op het terrein aanwezig zijn, zorg voor een betere verspreiding en uitwisseling van informatie door deze EU-actoren, met het oog op een zo groot mogelijk gemeenschappelijk situatiebewustzijn en situatiebeoordeling.

Artikel 14

Herziening

De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en de samenhang ervan met andere bijdragen van de EU in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de SG/HV, de Raad en de Commissie vóór eind juni 2009 een voortgangsverslag, en uiterlijk medio november 2009 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor. Deze verslagen vormen de basis voor de beoordeling van dit gemeenschappelijk optreden in de bevoegde groepen en door het PVC. Binnen het kader van de algemene inzetprioriteiten doet de SG/HV aanbevelingen aan het PVC met betrekking tot een beslissing van de Raad tot verlenging, wijziging of beëindiging van het mandaat.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 16

Bekendmaking

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

K. SCHWARZENBERG


(1)  PB L 159 van 20.6.2007, blz. 63.

(2)  PB L 43 van 19.2.2008, blz. 22.

(3)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.


IV Andere besluiten

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Permanent Comité van de EVA-staten

12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/93


BESLUIT VAN HET PERMANENT COMITÉ VAN DE EVA-STATEN

Nr. 5/2008/SC

van 4 december 2008

tot wijziging van Besluit nr. 5/2004/SC en Besluit nr. 1/2007/SC van het Permanent Comité houdende vaststelling van een beginsel van kostendeling voor het financieel mechanisme van de EER

HET PERMANENT COMITÉ VAN DE EVA-STATEN,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de EER-overeenkomst” genoemd,

Gelet op Protocol 38 bis inzake het financieel mechanisme van de EER dat aan de EER-overeenkomst werd toegevoegd bij de Overeenkomst inzake de deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de deelname van de Republiek Bulgarije en Roemenië aan de Europese Economische Ruimte,

Gelet op Besluit nr. 5/2004/SC van het Permanent Comité van de EVA-staten van 23 september 2004 houdende vaststelling van een beginsel van kostendeling voor het financieel mechanisme van de EER,

Gezien het feit dat Liechtenstein thans in staat is zijn eigen officiële gegevens over het bruto binnenlands product (bbp) over te leggen, zulks evenwel met een vertraging van normaal gezien twee jaar,

Gezien de aanbevelingen van de Hoofden van de nationale bureaus voor de statistiek van 24 april 2008,

BESLUIT:

Artikel 1

De tekst van artikel 1 van Besluit nr. 1/2007/SC van het Permanent Comité tot wijziging van Besluit nr. 5/2004/SC van het Permanent Comité houdende vaststelling van een beginsel van kostendeling voor het financieel mechanisme van de EER komt als volgt te luiden:

„De leden 6 en 7 van de bijlage bij Besluit nr. 5/2004/SC van het Permanent Comité houdende vaststelling van een beginsel van kostendeling voor het financiële mechanisme van de EER worden vervangen door:

„6.

De bbp-gegevens waarop de bijdragen voor een bepaald jaar t moeten worden gebaseerd, worden uiterlijk 1 februari van dat jaar verstrekt en hebben betrekking op het jaar t-2. Ingeval de bbp-gegevens voor het jaar t-2 niet beschikbaar zijn, wordt voor Liechtenstein indicatief uitgegaan van de laatst beschikbare bbp-gegevens (t-4), aangepast met het groeipercentage van het Zwitserse bbp voor t-3 en t-2. Deze methode wordt binnen de drie jaar herzien.”.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt onmiddellijk in werking en is van toepassing voor de vijfde/laatste tranche (2008/2009).

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 4 december 2008.

Voor het Permanent Comité

De voorzitter

Z.D.H. Prins Nikolaus von LIECHTENSTEIN

De secretaris-generaal

Kåre BRYN


Rectificaties

12.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/95


Rectificatie van Richtlijn 96/96/EG van de Raad van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens

( Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 46 van 17 februari 1997 )

Bladzijde 11, bijlage II, punt 2:

in plaats van:

2.

Stuurinrichting en stuurwiel

2.

Stuurinrichting

2.1.

Mechanische toestand

2.2.

Stuurwiel

2.3.

Speling in de stuurinrichting

2.4.

Wiellagers

2.1.

Mechanische toestand

2.2.

Speling in de stuurinrichting

2.3.

Bevestiging van de stuurinrichting

te lezen:

2.

Stuurinrichting en stuurwiel

2.

Stuurinrichting

2.1.

Mechanische toestand

2.2.

Stuurwiel

2.3.

Speling in de stuurinrichting

2.1.

Mechanische toestand

2.2.

Speling in de stuurinrichting

2.3.

Bevestiging van de stuurinrichting

2.4.

Wiellagers

Bladzijde 13, bijlage II, tabel, punt 7.5:

in plaats van:

7.5.

Verbandtrommel

7.5.

Veiligheidsgordels

7.5.1.

Veiligheid van de bevestigingen

 

7.5.3.

Werking

7.5.2.

Toestand van de gordels

te lezen:

7.5.

Verbandtrommel

7.5.

Veiligheidsgordels

7.5.1.

Veiligheid van de bevestigingen

7.5.2.

Toestand van de gordels

7.5.3.

Werking