ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 338

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
17 december 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1257/2008 van de Raad van 4 december 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1579/2007 tot vaststelling, voor 2008, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Zwarte Zee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1258/2008 van de Commissie van 16 december 2008 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1259/2008 van de Commissie van 16 december 2008 houdende goedkeuring van minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Bleu d'Auvergne (BOB))

5

 

*

Verordening (EG) nr. 1260/2008 van de Commissie van 10 december 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard (IAS) 23 betreft ( 1 )

10

 

*

Verordening (EG) nr. 1261/2008 van de Commissie van 16 december 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot International Financial Reporting Standard (IFRS) 2 ( 1 )

17

 

*

Verordening (EG) nr. 1262/2008 van de Commissie van 16 december 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van interpretatie 13 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) ( 1 )

21

 

*

Verordening (EG) nr. 1263/2008 van de Commissie van 16 december 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van interpretatie 14 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) ( 1 )

25

 

*

Verordening (EG) nr. 1264/2008 van de Commissie van 16 december 2008 tot vaststelling van de forfaitaire vergoeding per bedrijfsformulier voor het boekjaar 2009 in het kader van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen

31

 

*

Verordening (EG) nr. 1265/2008 van de Commissie van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1859/82 met betrekking tot de keuze van de bedrijven met boekhouding voor het constateren van de inkomens van de landbouwbedrijven

32

 

*

Verordening (EG) nr. 1266/2008 van de Commissie van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 796/2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

34

 

*

Verordening (EG) nr. 1267/2008 van de Commissie van 12 december 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2172/2005 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de toepassing van een bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten vastgesteld tariefcontingent voor de invoer van levende runderen, van oorsprong uit Zwitserland, met een gewicht van meer dan 160 kg

37

 

*

Verordening (EG) nr. 1268/2008 van de Commissie van 12 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant

39

 

*

Verordening (EG) nr. 1269/2008 van de Commissie van 15 december 2008 tot vaststelling van een verbod op de visserij op koolvis in gebied VI; EG-wateren van Vb; EG-wateren en internationale wateren van XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

46

 

*

Verordening (EG) nr. 1270/2008 van de Commissie van 15 december 2008 tot vaststelling van een verbod op de visserij op doornhaai in gebied EG-wateren en internationale wateren van I, V, VI, VII, VIII, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

48

 

 

Verordening (EG) nr. 1271/2008 van de Commissie van 16 december 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1255/2008 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 december 2008

50

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad van ministers ACS-EG

 

 

2008/951/EG

 

*

Besluit nr. 2/2008 van de ACS-EG-Raad van ministers van 18 november 2008 over de toewijzing van middelen uit het tiende Europees Ontwikkelingsfonds aan Somalië

53

 

 

Commissie

 

 

2008/952/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 19 november 2008 tot vaststelling van gedetailleerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging en toepassing van bijlage II bij Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 7294)  ( 1 )

55

 

 

2008/953/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 8 december 2008 houdende de principiële erkenning dat de dossiers die zijn ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van Aureobasidium pullulans en dinatriumfosfonaat in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig zijn (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 7709)  ( 1 )

62

 

 

2008/954/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 15 december 2008 tot wijziging van Beschikking 2006/133/EG tot tijdelijke verplichting van de lidstaten om ten aanzien van andere gebieden in Portugal dan die waarvan bekend is dat Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. (het dennenaaltje) er niet voorkomt, aanvullende maatregelen te nemen teneinde de verspreiding ervan tegen te gaan (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 8298)

64

 

 

2008/955/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 16 december 2008 houdende wijziging van Besluit 2006/410/EG tot vaststelling van de bedragen die overeenkomstig artikel 10, lid 2, en de artikelen 143 quinquies en 143 sexies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad, artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad en artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad beschikbaar worden gesteld aan het ELFPO, en van de bedragen die beschikbaar zijn voor de uitgaven uit het ELGF

67

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

Commissie

 

 

2008/956/Euratom

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 4 december 2008 betreffende criteria voor de uitvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof naar derde landen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 7570)

69

 

 

BESLUITEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

 

2008/957/EG

 

*

Besluit nr. 2/2008 van het Gemengd Comité EG/Denemarken-Faeröer van 20 november 2008 tot wijziging van de tabellen I en II van de bijlage bij Protocol nr. 1 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Regering van Denemarken en de Landsregering van de Faeröer, anderzijds

72

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2008/958/GBVB van de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden

75

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2008/959/GBVB van de Raad van 16 december 2008 houdende wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/586/GBVB inzake de actualisering van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme

77

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2007/72/EG van de Commissie van 13 december 2007 tot wijziging van Richtlijn 66/401/EEG van de Raad wat betreft de opneming van de soort Galega orientalis Lam. (PB L 329 van 14.12.2007)

79

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/1


VERORDENING (EG) Nr. 1257/2008 VAN DE RAAD

van 4 december 2008

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1579/2007 tot vaststelling, voor 2008, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Zwarte Zee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 20,

Gelet op Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (2), en met name op artikel 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1579/2007 (3) zijn, voor 2008, de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Zwarte Zee van toepassing zijn, en de bij de visserij in acht te nemen voorschriften vastgesteld.

(2)

Hoewel in Verordening (EG) nr. 1579/2007 is bepaald dat artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 voor 2008 niet van toepassing is op het quotum voor tarbot in de Zwarte Zee, kan op grond van de huidige toestand van het tarbotbestand dat artikel wel worden toegepast.

(3)

Verordening (EG) nr. 1579/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Gezien de urgentie van deze kwestie en ermee rekening houdend dat het quotumjaar 2008 weldra ten einde loopt, moet deze verordening in werking treden op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(5)

Gezien de urgentie van deze kwestie moet ook een uitzondering worden gemaakt op de periode van zes weken die is bedoeld in punt I.3 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1579/2007

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1579/2007 worden in de tabel betreffende tarbot de woorden „Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing” vervangen door „Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

N. KOSCIUSKO-MORIZET


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.

(3)  PB L 346 van 29.12.2007, blz. 1.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/3


VERORDENING (EG) Nr. 1258/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2008

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 17 december 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

82,8

TR

81,9

ZZ

82,4

0707 00 05

JO

167,2

MA

55,5

TR

116,0

ZZ

112,9

0709 90 70

MA

111,5

TR

133,8

ZZ

122,7

0805 10 20

AR

17,0

BR

44,6

CL

52,1

MA

75,7

TR

84,2

ZA

43,7

ZZ

52,9

0805 20 10

MA

73,5

TR

72,0

ZZ

72,8

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

54,7

HR

54,2

IL

75,7

TR

54,1

ZZ

59,7

0805 50 10

MA

64,0

TR

63,8

ZZ

63,9

0808 10 80

CA

82,7

CN

71,3

MK

34,6

US

100,1

ZZ

72,2

0808 20 50

CN

45,6

TR

104,0

US

114,4

ZZ

88,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/5


VERORDENING (EG) Nr. 1259/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2008

houdende goedkeuring van minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Bleu d'Auvergne (BOB))

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 9, lid 2, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 de aanvraag van Frankrijk beoordeeld voor de goedkeuring van een wijziging van onderdelen van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Bleu d’Auvergne”, die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

De aanvraag betreft een wijziging van het productdossier waarbij de voorwaarden voor de toepassing van behandelingen en toevoegingen ten aanzien van de melk en bij de vervaardiging van de Bleu d’Auvergne nader worden omschreven. Door deze handelwijze wordt gewaarborgd dat de essentiële kenmerken van de benaming behouden blijven.

(3)

De Commissie heeft de betrokken wijziging onderzocht en acht ze gerechtvaardigd. Aangezien het een minimale wijziging betreft in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, kan de Commissie de wijziging goedkeuren zonder gebruik te maken van de in de artikelen 5, 6 en 7 van die verordening omschreven procedure.

(4)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1898/2006 van de Commissie (3) en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 dient een samenvatting van het productdossier te worden bekendgemaakt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming „Bleu d’Auvergne” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

De geconsolideerde samenvatting, die de belangrijkste gegevens uit het productdossier bevat, is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.

(3)  PB L 369 van 23.12.2006, blz. 1.


BIJLAGE I

De volgende wijzigingen in het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Bleu d’Auvergne” worden goedgekeurd:

„Werkwijze voor het verkrijgen van het product”:

Punt 5 van het productdossier over de beschrijving van de werkwijze voor het verkrijgen van het product wordt aangevuld met de volgende bepalingen:

„(…) Voor het laten stremmen van de melk mag uitsluitend leb worden toegevoegd.

Het concentreren van de melk door de gedeeltelijke verwijdering van het waterige gedeelte vóór de stremming is verboden.

Naast op zuivel gebaseerde ingrediënten zijn de enige ingrediënten, technische hulpmiddelen of additieven die aan de melk mogen worden toegevoegd of die tijdens de bereiding mogen worden gebruikt, leb, onschadelijke culturen van bacteriën, gist en schimmels, calciumchloride en zout.

(…) Het is verboden op zuivel gebaseerde ingrediënten, producten in bereiding, wrongel en verse kaas onder het vriespunt te bewaren.

(…) Het is verboden verse en rijpende kazen onder gemodificeerde atmosfeer te bewaren.”.


BIJLAGE II

SAMENVATTING

Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

„BLEU D'AUVERGNE”

EG-NUMMER: FR-PDO-0117-0107/29.3.2006

BOB (X) BGA ( )

Deze samenvatting bevat de belangrijkste gegevens uit het productdossier ter informatie.

1.   Bevoegde dienst van de lidstaat

Naam

:

Institut National de l’Origine et de la Qualité

Adres

:

51, rue d’Anjou — 75008 Paris

Tel.

:

+ 33 (0)1 53 89 80 00

Fax

:

+ 33 (0)1 53 89 80 60

E-mail

:

info@inao.gouv.fr

2.   Groepering

Naam

:

Syndicat Interprofessionnel Régional du Bleu d'Auvergne

Adres

:

Mairie — 15400 Riom-ès-Montagnes

Tel.

:

+33 (0)4 71 78 11 98

Fax

:

+33 (0)4 71 78 11 98

E-mail

:

bleudauvergne@wanadoo.fr

Samenstelling

:

Producenten/verwerkers (X) Andere samenstelling ( )

3.   Productcategorie

Categorie 1.3 —

Kaas

4.   Productdossier (samenvatting van de in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 voorgeschreven gegevens)

4.1.   Naam

„Bleu d'Auvergne”

4.2.   Beschrijving

Blauwgeaderde kaas van koemelk in de vorm van een platte cilinder en met een natuurlijke schimmelkorst. Groot formaat van 2 tot 3 kg met een diameter van ongeveer 20 cm. Klein formaat van 1 kg, 500 g of 350 g.

Het vetgehalte bedraagt ten minste 50 % en het drogestofgehalte niet minder dan 52 %.

4.3.   Geografisch gebied

Het hart van het Centraal Massief dat het grondgebied van de volgende gemeenten omvat:

 

Departement Puy-de-Dôme: Alle gemeenten

 

Departement Cantal: Alle gemeenten

 

Departement Haute-Loire:

Arrondissement Brioude: Alle gemeenten

 

Departement Aveyron:

De kantons Mur-de-Barrez en Sainte-Geneviève-sur-Argence: alle gemeenten

 

Departement Corrèze:

De kantons Argentat, Beaulieu-sur-Dordogne, Bort-les-Orgues, Eygurande, Lapleau, la Roche-Canillac, Mercoeur, Meyssac, Neuvic, Saint-Privat, Ussel-Est en Ussel-Ouest: alle gemeenten

 

Departement Lot:

 

De kantons Bretenoux, Figeac-Est, Figeac-Ouest, Gramat, Lacapelle-Marival, Latronquière, Martel, Saint-Céré, Sousceyrac en Vayrac: alle gemeenten

 

Kanton Livernon: de gemeenten Assier, Issepts, Reyrevignes, Saint-Simon en Sonac

 

Kanton Souillac: de gemeenten Lacave, Mayrac, Meyronne, Pinsac en Saint-Sozy

 

Departement Lozère:

De kantons Aumont-Aubrac, Fournels, Grandieu, Langogne, Le Malzieu, Nasbinals, Saint-Alban-sur-Limagnole, Saint-Amans-la-Lozère en Saint-Chély-d’Apcher: alle gemeenten

4.4.   Bewijs van de oorsprong

Elke melkproducent, elk verwerkingsbedrijf en elk rijpingsbedrijf vult een „verklaring van geschiktheid” in die wordt geregistreerd door de diensten van het INAO en aan de hand waarvan de laatstgenoemde alle ondernemers kan identificeren. De ondernemers dienen registers bij te houden voor het INAO, evenals alle documenten die nodig zijn voor de controle van de oorsprong, de kwaliteit en de omstandigheden van de productie van de melk en de kazen.

De kwaliteit en de typische kenmerken van een product met een oorsprongsbenaming worden gecontroleerd aan de hand van een analytisch en organoleptisch onderzoek.

4.5.   Werkwijze voor het verkrijgen van het product

De melkproductie en de fabricage en de rijping van de kazen moeten plaatsvinden in het geografische gebied.

De fabricage omvat nog steeds dezelfde procedés als vroeger: uitlekken van de wrongel, in een vorm plaatsen, tweemaal handmatig zouten met droog, grof zout waarbij de kaas diverse malen wordt omgedraaid, vervolgens prikken van het zuivel met lange naalden waardoor er lucht bijkomt die maakt dat de Penicillium glaucum zich kan ontwikkelen. Daarna de rijping in kelders, minimaal vier weken voor de grote formaten en minimaal twee weken voor de kleine formaten.

4.6.   Verband

De oorsprong van deze kaas gaat terug tot het begin van de negentiende eeuw toen hij op de hoge vulkanische gronden van het Centraal Massief werd vervaardigd. Zijn faam verspreidt zich snel tot in Parijs waar de chansonnier Francisque Bethol in 1879 de lof van deze kaas bezingt. De Bleu d’Auvergne verkrijgt de Appellation d’Origine in maart 1975 nadat daartoe in 1972 het verzoek is gedaan.

Het productiegebied van de Bleu d’Auvergne vormt een oorspronkelijk geheel dat gekenmerkt wordt door vulkanische en granietbodems die rijk zijn aan sporenelementen, en een guur klimaat. Op deze bodems groeit een zeer specifieke flora die bijdraagt tot de typische kenmerken van de Bleu d'Auvergne waarvan de karakteristieke eigenschappen worden versterkt door het gebruik van specifieke Penicillium-stammen die ontwikkeld en geproduceerd worden in het gebied van de AOC Bleu d’Auvergne. De methodes voor het uitlekken van de wrongel en het zouten met de hand zorgen voor zeer fijne aders in de Bleu d’Auvergne, die gelijkmatig over de hele massa zijn verspreid. Hierdoor onderscheidt deze kaas zich van andere blauwschimmelkazen.

4.7.   Controlestructuur

Naam

:

Institut National de l’Origine et de la Qualité (INAO)

Adres

:

51, rue d'Anjou — 75008 Paris

Tel.

:

01.53.89.80.00

Fax

:

01.53.89.80.60

E-mail

:

info@inao.gouv.fr

Het Institut National de l’Origine et de la Qualité is een bestuursrechtelijke openbare instelling met rechtspersoonlijkheid die onder het ministerie van Landbouw valt.

Het INAO is verantwoordelijk voor de controle van de productievoorwaarden van de producten met een oorsprongsbenaming.

Naam

:

Direction Générale de la Concurrence, de la Consommation et de la Répression des Fraudes (DGCCRF)

Adres

:

59, Boulevard Vincent Auriol — 75703 Paris Cedex 13

Tel.

:

01.44.87.17.17

Fax

:

01.44.97.30.37

E-mail

:

info@inao.gouv.fr

Het DGCCRF is een dienst van het ministerie van Economische Zaken, Industrie en Werkgelegenheid.

4.8.   Etikettering

De kazen moeten in aluminiumpapier worden gewikkeld.

Het is verplicht de benaming aan te brengen.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/10


VERORDENING (EG) Nr. 1260/2008 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2008

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard (IAS) 23 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name op artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 29 maart 2007 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) een herziene versie van International Accounting Standard (IAS) 23 Financieringskosten (hierna de „herziene IAS 23” genoemd) gepubliceerd. Met de herziene IAS 23 wordt de in IAS 23 opgenomen mogelijkheid om financieringskosten onmiddellijk als last op te nemen, geschrapt in zoverre dat zij rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief. Alle dergelijke financieringskosten worden geactiveerd en vormen een onderdeel van de kostprijs van het actief. Andere financieringskosten moeten als last worden opgenomen. De herziene IAS 23 heeft voorrang op de in 1993 herziene IAS 23 Financieringkosten.

(3)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat de herziene IAS 23 beantwoordt aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria. Overeenkomstig Besluit 2006/505/EG van de Commissie van 14 juli 2006 tot oprichting van een werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden om de Commissie van advies te dienen over de objectiviteit en neutraliteit van de adviezen van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) (3), heeft de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden dit advies van de EFRAG bekeken en de Commissie meegedeeld dat het evenwichtig en objectief is.

(4)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt International Accounting Standard IAS 23 (herziene versie van 1993) Financieringskosten vervangen door de in de bijlage bij deze verordening opgenomen International Accounting Standard IAS 23 (herziene versie van 2007) Financieringskosten.

Artikel 2

Elke onderneming past de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IAS 23 (herziene versie van 2007) toe uiterlijk vanaf de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat na 31 december 2008 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2008.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.

(3)  PB L 199 van 21.7.2006, blz. 33.


BIJLAGE

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN

IAS 23

IAS 23 Financieringskosten (herziene versie van 2007)

Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 23

Financieringskosten

BASISPRINCIPE

1

Financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief vormen een onderdeel van de kostprijs van dat actief. Andere financieringskosten worden als last opgenomen.

TOEPASSINGSGEBIED

2

Een entiteit moet deze standaard toepassen bij de administratieve verwerking van financieringskosten.

3

Deze standaard behandelt niet de eigenlijke of toegerekende kosten van eigen vermogen, met inbegrip van preferent aandelenkapitaal dat niet als een verplichting is ingedeeld.

4

Een entiteit is niet verplicht deze standaard toe te passen op financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van:

(a)

een in aanmerking komend actief dat tegen reële waarde wordt gewaardeerd, bijv. een biologisch actief; of

(b)

voorraden die in grote hoeveelheden en op repetitieve basis worden geproduceerd als onderdeel van het gewoonlijke productieproces of anderszins.

DEFINITIES

5

De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Financieringskosten zijn rente en andere kosten die een entiteit maakt in verband met het lenen van middelen.

Een in aanmerking komend actief is een actief dat noodzakelijkerwijs pas na een aanzienlijke tijdsperiode klaar is voor het beoogde gebruik of voor verkoop.

6

Financieringskosten kunnen het volgende omvatten:

(a)

rente op voorschotten in rekening-courant en op kort- en langlopende leningen;

(b)

de amortisatie van kortingen of premies die verband houden met leningen;

(c)

de amortisatie van additionele kosten die in verband met het afsluiten van leningen worden gemaakt;

(d)

financieringskosten met betrekking tot financiële leases die zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 17 Leaseovereenkomsten; en

(e)

valutakoersverschillen die voortvloeien uit leningen in vreemde valuta, in zoverre zij als een aanpassing van de rentekosten worden beschouwd.

7

Afhankelijk van de omstandigheden kunnen de volgende items in aanmerking komende activa zijn:

(a)

voorraden;

(b)

fabrieken;

(c)

elektriciteitscentrales;

(d)

immateriële activa;

(e)

vastgoedbeleggingen.

Financiële activa en voorraden die in een korte tijdsperiode worden geproduceerd als onderdeel van het gewoonlijke productieproces of anderszins, zijn geen in aanmerking komende activa. Activa die op het moment van hun verwerving klaar zijn voor het beoogde gebruik of voor verkoop zijn evenmin in aanmerking komende activa.

OPNAME

8

Een entiteit moet financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief activeren als onderdeel van de kostprijs van dat actief. Een entiteit moet andere financieringskosten als last opnemen in de periode waarin ze zijn gemaakt.

9

Financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief worden opgenomen in de kostprijs van dat actief. Dergelijke financieringskosten worden als deel van de kostprijs van het actief geactiveerd als het waarschijnlijk is dat zij zullen resulteren in toekomstige economische voordelen voor de entiteit en de kostprijs betrouwbaar kan worden bepaald. Wanneer een entiteit IAS 29 Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie toepast, moet zij het deel van de financieringskosten dat de inflatie tijdens dezelfde periode compenseert als last opnemen in overeenstemming met alinea 21 van die standaard.

Financieringskosten die in aanmerking komen voor activering

10

De financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief zijn financieringskosten die zouden zijn vermeden indien de uitgaven voor het in aanmerking komende actief niet waren gedaan. Als een entiteit middelen leent met het specifieke doel een bepaald in aanmerking komend actief te verwerven, kunnen de financieringskosten die rechtstreeks verband houden met dat in aanmerking komende actief op eenvoudige wijze worden geïdentificeerd.

11

Het kan moeilijk zijn om een rechtstreeks verband te bepalen tussen bepaalde financieringen en een in aanmerking komend actief, en de financieringskosten te bepalen die anderszins hadden kunnen worden vermeden. Een dergelijke moeilijkheid doet zich bijvoorbeeld voor als de financieringsactiviteiten van een entiteit centraal worden gecoördineerd. Er doen zich eveneens moeilijkheden voor als een groep gebruik maakt van een reeks schuldinstrumenten om middelen te lenen tegen variërende rentevoeten, en deze middelen onder verschillende voorwaarden uitleent aan andere entiteiten binnen de groep. Andere complicaties ontstaan als leningen worden aangegaan die in vreemde valuta luiden of die aan vreemde valuta zijn gekoppeld indien de groep actief is in economieën met een zeer hoge inflatie, en als gevolg van wisselkoersschommelingen. Bijgevolg is het moeilijk te bepalen welk bedrag van de financieringskosten rechtstreeks is toe te rekenen aan de verwerving van een in aanmerking komend actief en is er een zekere oordeelsvorming vereist.

12

In zoverre een entiteit middelen leent met het specifieke doel een in aanmerking komend actief te verwerven, moet de entiteit het bedrag van de financieringskosten dat in aanmerking komt voor activering bepalen als de effectieve financieringskosten van die lening tijdens de periode, verminderd met enige beleggingsinkomsten uit de tijdelijke belegging van die lening.

13

De financieringsregelingen voor een in aanmerking komend actief kunnen ertoe leiden dat een entiteit geleende middelen verwerft en daarmee verband houdende financieringskosten maakt vóór sommige of alle middelen worden gebruikt voor uitgaven in verband met het in aanmerking komende actief. In dergelijke gevallen worden de middelen vaak tijdelijk belegd tot ze kunnen worden uitgegeven voor het in aanmerking komende actief. Bij de bepaling van het bedrag van de financieringskosten dat tijdens een periode in aanmerking komt voor activering, worden eventuele beleggingsinkomsten die op dergelijke middelen zijn verkregen in mindering gebracht op de gemaakte financieringskosten.

14

In zoverre een entiteit middelen leent voor algemene doeleinden en deze aanwendt met het oog op het verwerven van een in aanmerking komend actief, moet de entiteit het bedrag van de financieringskosten dat in aanmerking komt voor activering bepalen door een activeringspercentage toe te passen op de uitgaven voor dat actief. Het activeringspercentage moet gelijk zijn aan het gewogen gemiddelde van de financieringskosten die van toepassing zijn op de leningen van de entiteit die uitstaan tijdens de periode, met uitsluiting van leningen die specifiek zijn aangegaan met het oog op de verwerving van een in aanmerking komend actief. Het bedrag van de financieringskosten dat een entiteit tijdens een periode activeert, mag niet hoger liggen dan het bedrag van de financieringskosten dat zij tijdens die periode heeft uitgegeven.

15

In sommige gevallen is het geëigend om alle leningen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen op te nemen in de berekening van een gewogen gemiddelde van de financieringskosten. In andere gevallen is het geëigend dat elke dochteronderneming een gewogen gemiddelde hanteert van de financieringskosten die op haar eigen leningen van toepassing zijn.

De boekwaarde van het in aanmerking komende actief overschrijdt zijn realiseerbare waarde

16

Indien de boekwaarde of de verwachte uiteindelijke kostprijs van het in aanmerking komende actief hoger ligt dan zijn realiseerbare waarde of opbrengstwaarde, wordt de boekwaarde afgeschreven of afgewaardeerd in overeenstemming met de vereisten van andere International Accounting Standards. In bepaalde gevallen wordt het bedrag van de afschrijving of afwaardering teruggeboekt in overeenstemming met die andere International Accounting Standards.

Begin van de activering

17

De activering van financieringskosten als onderdeel van de kostprijs van een in aanmerking komend actief moet aanvangen op de aanvangsdatum. De aanvangsdatum voor activering is de datum waarop de entiteit voor het eerst voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:

(a)

ze doet uitgaven voor het actief;

(b)

ze maakt financieringskosten; en

(c)

ze onderneemt activiteiten die nodig zijn om het actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop.

18

Uitgaven voor een in aanmerking komend actief omvatten uitsluitend die uitgaven die hebben geleid tot betalingen in contanten, de overdracht van andere activa of het aangaan van rentedragende verplichtingen. Enige ontvangen betalingen naar rato van de voortgang van het werk en steun die in verband met het actief werd verkregen (zie IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun), worden in mindering gebracht op de uitgaven. De gemiddelde boekwaarde van het actief tijdens een periode, met inbegrip van reeds geactiveerde financieringskosten, is gewoonlijk een redelijke benadering van de uitgaven waarop het activeringspercentage in die periode wordt toegepast.

19

De activiteiten die nodig zijn om het actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop, omvatten meer dan de fysieke bouw van het actief. Ze omvatten het technische en administratieve werk vóór de aanvang van de eigenlijke bouw, zoals activiteiten in verband met het verkrijgen van vergunningen vóór de aanvang van de eigenlijke bouw. Dergelijke activiteiten omvatten echter niet het houden van een actief als er geen productie of ontwikkeling plaatsvindt die de toestand van het actief verandert. Financieringskosten die bijvoorbeeld worden gemaakt terwijl terreinen gebruiksklaar worden gemaakt, worden geactiveerd tijdens de periode waarin de activiteiten in verband daarmee plaatsvinden. Anderzijds komen financieringskosten die worden gemaakt terwijl voor bouwdoeleinden verworven grond wordt gehouden zonder dat er enige ontwikkelingsactiviteit plaatsvindt, niet in aanmerking voor activering.

Opschorting van de activering

20

Een entiteit moet de activering van financieringskosten opschorten tijdens lange perioden waarin ze de actieve ontwikkeling van een in aanmerking komend actief onderbreekt.

21

Een entiteit kan financieringskosten maken tijdens een lange periode waarin ze de activiteiten die nodig zijn om een actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop onderbreekt. Dergelijke kosten zijn kosten voor het houden van gedeeltelijk voltooide activa en komen niet voor activering in aanmerking. Normaliter schort een entiteit de activering van financieringskosten echter niet op tijdens een periode waarin ze omvangrijke technische en administratieve werkzaamheden uitvoert. Een entiteit schort de activering van financieringskosten evenmin op als een tijdelijk uitstel een noodzakelijk onderdeel vormt van het proces om een actief klaar te maken voor zijn beoogde gebruik of verkoop. De activering wordt bijvoorbeeld voortgezet tijdens de lange periode waarin een hoog waterpeil leidt tot uitstel bij de bouw van een brug, indien een dergelijk hoog waterpeil tijdens de bouwperiode normaal is in het betreffende geografische gebied.

Beëindiging van de activering

22

Een entiteit moet de activering van financieringskosten beëindigen als vrijwel alle activiteiten die nodig zijn om het in aanmerking komende actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop zijn voltooid.

23

Een actief is gewoonlijk klaar voor zijn beoogde gebruik of verkoop als de eigenlijke bouw van het actief is voltooid, zelfs indien er nog administratieve routinewerkzaamheden moeten worden afgehandeld. Indien er slechts kleine wijzigingen overblijven, zoals de inrichting van een gebouw volgens de aanwijzingen van de koper of de gebruiker, vormt dit een aanwijzing dat vrijwel alle activiteiten zijn voltooid.

24

Als een entiteit de bouw van een in aanmerking komend actief in verschillende delen voltooit en elk deel afzonderlijk kan worden gebruikt terwijl de bouw van andere delen wordt voortgezet, moet de entiteit de activering van financieringskosten beëindigen wanneer vrijwel alle activiteiten die nodig zijn om dat deel voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop zijn voltooid.

25

Een bedrijvenpark met verschillende gebouwen die elk afzonderlijk kunnen worden gebruikt, is een voorbeeld van een in aanmerking komend actief waarvan elk onderdeel kan worden gebruikt terwijl de bouw van de andere onderdelen wordt voortgezet. Een voorbeeld van een in aanmerking komend actief dat voltooid moet zijn vóór enig onderdeel kan worden gebruikt, is een fabriek waarin verschillende productieprocessen in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd in verschillende delen van de fabriek op hetzelfde terrein, zoals een staalfabriek.

INFORMATIEVERSCHAFFING

26

Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a)

het bedrag van de financieringskosten dat tijdens de periode is geactiveerd; en

(b)

het activeringspercentage dat is toegepast bij het bepalen van het bedrag van de financieringskosten dat voor activering in aanmerking komt.

OVERGANGSBEPALINGEN

27

Indien de toepassing van deze standaard leidt tot een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving, moet een entiteit deze standaard toepassen op financieringskosten die verband houden met in aanmerking komende activa waarvoor de aanvangsdatum voor activering gelegen is op of na de ingangsdatum.

28

Een entiteit mag echter een willekeurige datum vóór de ingangsdatum aanwijzen en de standaard toepassen op financieringskosten die verband houden met alle in aanmerking komende activa waarvoor de aanvangsdatum voor activering op of na die datum gelegen is.

INGANGSDATUM

29

Een entiteit moet deze standaard toepassen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze standaard toepast vanaf een datum vóór 1 januari 2009, moet zij dit feit vermelden.

INTREKKING VAN IAS 23 (HERZIENE VERSIE VAN 1993)

30

Deze standaard vervangt de in 1993 herziene versie van IAS 23 Financieringskosten.

Bijlage

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage moeten worden toegepast voor jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Indien een entiteit deze standaard voor een eerdere periode toepast, moeten ook de wijzigingen in deze bijlage voor die eerdere periode worden toegepast. In de gewijzigde alinea’s is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.

A1   IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards is als volgt gewijzigd.

Alinea's 9, 12 en 13 zijn gewijzigd, na alinea 25H zijn een kopje en alinea 25I ingevoegd, en alinea 47G is toegevoegd en luidt als volgt:

„9

De overgangsbepalingen in andere IFRSs gelden voor wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die worden aangebracht door een entiteit die reeds de IFRSs toepast. De overgangsbepalingen gelden niet voor de overgang naar de IFRSs door een eerste toepasser, behoudens de bepalingen in alinea's 25D, 25H, 25I, 34A en 34B.

12

In deze IFRS worden twee categorieën uitzonderingen vastgelegd op het principe dat de IFRS-openingsbalans van een entiteit in overeenstemming moet zijn met iedere IFRS:

(a)

in alinea's 13 tot en met 25I en 36A tot en met 36C worden vrijstellingen vermeld ten aanzien van een aantal in andere IFRSs opgenomen vereisten.

(b)

op grond van alinea's 26 tot en met 34B is retroactieve toepassing van enkele aspecten van andere IFRSs niet toegestaan.

13

Een entiteit kan een beroep doen op een of meer van de volgende vrijstellingen:

(a)

(l)

waardering tegen reële waarde van financiële activa of financiële verplichtingen bij eerste opname (alinea 25G);

(m)

een financieel actief dat of een financiële verplichting die administratief wordt verwerkt in overeenstemming met IFRIC 12 Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten (alinea 25H); en

(n)

financieringskosten (alinea 25I).

Een entiteit mag deze vrijstellingen niet naar analogie op andere posten toepassen.

Financieringskosten

25I

Een eerste toepasser mag de overgangsbepalingen die zijn beschreven in alinea's 27 en 28 van de in 2007 herziene versie van IAS 23 Financieringskosten toepassen. In die alinea's moeten verwijzingen naar de ingangsdatum worden geïnterpreteerd als 1 januari 2009 of, indien deze later valt, de datum van de overgang naar de IFRSs.

47G

Een entiteit moet de wijzigingen in alinea's 13(n) en 25I toepassen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Indien een entiteit IAS 23 toepast voor een eerdere verslagperiode, moeten ook deze wijzigingen voor die eerdere verslagperiode worden toegepast.”

A2   In IAS 1 Presentatie van de jaarrekening is de laatste zin van alinea 110 verwijderd.

A3   In IAS 7 Het kasstroomoverzicht wordt alinea 32 als volgt gewijzigd:

„32

Het totaalbedrag van de tijdens een periode betaalde rente moet in het kasstroomoverzicht worden opgenomen, ongeacht of het in de winst-en-verliesrekening als een last is geboekt of werd geactiveerd in overeenstemming met IAS 23 Financieringskosten.”.

A4   In IAS 11 Onderhanden projecten in opdracht van derden wordt de laatste zin van alinea 18 als volgt gewijzigd:

„18

Kosten die verband houden met algemene projectactiviteiten en die kunnen worden toegerekend aan specifieke projecten omvatten ook financieringskosten.”.

A5   In IAS 16 Materiële vaste activa wordt alinea 23 als volgt gewijzigd:

„23

De kostprijs van een materieel vast actief is het equivalent van de contante prijs op het moment van opname. Indien de betaling wordt uitgesteld tot na de gebruikelijke betalingstermijn, wordt het verschil tussen het equivalent van de contante prijs en het totaal betaalde bedrag opgenomen als rente gedurende de periode van uitgestelde betaling, tenzij die rente wordt geactiveerd in overeenstemming met IAS 23.”.

A6   In IAS 38 Immateriële activa wordt alinea 32 als volgt gewijzigd:

„32

Indien de betaling voor een immaterieel actief wordt uitgesteld tot na de gebruikelijke betalingstermijn, is de kostprijs het equivalent van de contante prijs. Het verschil tussen dit bedrag en het totaal van de betalingen wordt als rentelast opgenomen gedurende de periode van uitgestelde betaling, tenzij het wordt geactiveerd in overeenstemming met IAS 23 Financieringskosten.”.

A7   In IFRIC-interpretatie 1 Wijzigingen in bestaande verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen wordt alinea 8 als volgt gewijzigd:

„8

De periodieke oprenting van de verplichting moet als financieringskosten in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen in de periode waarop deze betrekking heeft. Activering overeenkomstig IAS 23 is niet toegestaan.”.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/17


VERORDENING (EG) Nr. 1261/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2008

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot International Financial Reporting Standard (IFRS) 2

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name op artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 (2) van de Commissie werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 17 januari 2008 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) wijzigingen in International Financial Reporting Standard (IFRS) 2 Op aandelen gebaseerde betalingen (hierna „wijziging van IFRS 2” genoemd) gepubliceerd. Met de wijziging van IFRS 2 wordt duidelijkheid verschaft over de volgende punten: wat zijn „vesting conditions”, hoe moeten „non-vesting conditions” administratief worden verwerkt, en hoe moet een annulering van een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst door de entiteit of de tegenpartij administratief worden verwerkt.

(3)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat de wijziging van IFRS 2 beantwoordt aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria. Overeenkomstig Besluit 2006/505/EG van de Commissie van 14 juli 2006 tot oprichting van een werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden om de Commissie van advies te dienen over de objectiviteit en neutraliteit van de adviezen van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) (3), heeft de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden dit advies van de EFRAG bekeken en de Commissie meegedeeld dat het evenwichtig en objectief is.

(4)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt International Financial Reporting Standard IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen gewijzigd in overeenstemming met de in de bijlage bij deze verordening opgenomen wijzigingen in International Financial Reporting Standard (IFRS) 2 Op aandelen gebaseerde betalingen, hierna „wijziging van IFRS 2” genoemd.

Artikel 2

Elke onderneming past de in de bijlage bij deze verordening opgenomen wijziging van IFRS 2 toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat na 31 december 2008 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.

(3)  PB L 199 van 21.7.2006, blz. 33.


BIJLAGE

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN

IFRS 2

„Wijzigingen in IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen

Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org

WIJZIGINGEN IN IFRS 2

Op aandelen gebaseerde betalingen

In dit document worden de wijzigingen in IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen uiteengezet. De wijzigingen vormen de afronding van de voorstellen die waren opgenomen in het ontwerp ter discussie met voorgestelde wijzigingen in IFRS 2 „Vesting conditions” en annuleringen dat in februari 2006 werd gepubliceerd.

Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op alle op aandelen gebaseerde betalingen die binnen het toepassingsgebied van IFRS 2 vallen, en dit in jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

„NON-VESTING CONDITIONS”

In de standaard worden na alinea 21 de volgende titel en alinea 21A toegevoegd.

Behandeling van „non-vesting conditions”

21A

Zo ook moet een entiteit bij het schatten van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten rekening houden met alle „non-vesting conditions”. Voor toekenningen van eigen-vermogensinstrumenten waaraan „non-vesting conditions” verbonden zijn, moet de entiteit de goederen of diensten opnemen die zij ontvangen heeft van een tegenpartij die voldoet aan alle niet-marktgerelateerde „vesting conditions” (bijvoorbeeld diensten ontvangen van een werknemer die gedurende de vastgestelde periode in dienst blijft), ongeacht of aan die „non-vesting conditions” is voldaan.

ANNULERINGEN

In de standaard wordt alinea 28 als volgt gewijzigd.

28

Als een toekenning van eigen-vermogensinstrumenten tijdens de wachtperiode wordt geannuleerd of afgewikkeld (niet zijnde een annulering omdat niet aan de „vesting conditions” is voldaan)…

In de standaard wordt alinea 28(b) als volgt gewijzigd.

28

(b)

… Het eventuele surplus moet als last worden opgenomen. Als de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst echter vreemd-vermogenscomponenten omvatte, moet de entiteit de reële waarde van de verplichting opnieuw bepalen op de datum van de annulering of afwikkeling. Elke betaling die wordt uitgevoerd om de vreemd-vermogenscomponent af te wikkelen, moet administratief worden verwerkt als een delging van de verplichting.

In de standaard wordt na alinea 28 alinea 28A toegevoegd.

28A

Als een entiteit of tegenpartij kan kiezen of ze al dan niet aan „non-vesting conditions” voldoet, moet de entiteit het verzuim van die entiteit of tegenpartij om tijdens de wachtperiode aan die voorwaarde te voldoen als een annulering behandelen.

INGANGSDATUM

In de standaard wordt alinea 62 als volgt gewijzigd.

62

Entiteiten moeten de volgende wijzigingen retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen:

(a)

de vereisten in alinea 21A met betrekking tot de behandeling van „non-vesting conditions”;

(b)

de herziene definities van „onvoorwaardelijk worden” en „vesting conditions” in Bijlage A;

(c)

de wijzigingen in alinea's 28 en 28A met betrekking tot annuleringen.

Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

DEFINITIES

In Bijlage A worden de definities van „onvoorwaardelijk worden” en „vesting conditions” als volgt gewijzigd.

„onvoorwaardelijk worden

Een recht worden. Bij een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst wordt het recht van een tegenpartij om geldmiddelen, andere activa of eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit te ontvangen onvoorwaardelijk wanneer dat recht niet langer afhankelijk is van het feit of aan eventuele „vesting conditions” is voldaan.

„vesting condition”

De voorwaarden die bepalen of de entiteit de diensten ontvangt die de tegenpartij op grond van een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst recht geven op de ontvangst van geldmiddelen, andere activa of eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit. „Vesting conditions” zijn ofwel voorwaarden gerelateerd aan de dienstperiode, ofwel prestatiegerelateerde voorwaarden. Voorwaarden gerelateerd aan de dienstperiode vereisen dat de tegenpartij gedurende een vastgestelde periode in dienst blijft. Prestatiegerelateerde voorwaarden vereisen dat de tegenpartij gedurende een vastgestelde periode in dienst blijft en dat vastgestelde prestatiedoelstellingen worden gerealiseerd (zoals een vooraf bepaalde stijging van de winst van de entiteit in een specifieke periode). Een prestatiegerelateerde voorwaarde kan een marktgerelateerde voorwaarde omvatten.”.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/21


VERORDENING (EG) Nr. 1262/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2008

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van interpretatie 13 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name op artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 (2) van de Commissie werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 5 juli 2007 heeft het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) IFRIC-interpretatie 13 Loyaliteitsprogramma's (hierna „IFRIC 13” genoemd) gepubliceerd. IFRIC 13 maakt een einde aan de momenteel in de praktijk bestaande inconsistenties op het gebied van de administratieve verwerking van gratis of met korting aangeboden producten of diensten die worden verkocht in het kader van loyaliteitsprogramma's. Ondernemingen gebruiken dergelijke programma's om hun klanten te belonen door hun bij de verkoop van een product of een dienst spaarpunten, airmiles of andere punten toe te kennen.

(3)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat IFRIC 13 beantwoordt aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria. Overeenkomstig Besluit 2006/505/EG van de Commissie van 14 juli 2006 tot oprichting van een werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden om de Commissie van advies te dienen over de objectiviteit en neutraliteit van de adviezen van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) (3), heeft de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden dit advies van de EFRAG bekeken en de Commissie meegedeeld dat het evenwichtig en objectief is.

(4)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt de in de bijlage bij deze verordening opgenomen interpretatie 13 Loyaliteitsprogramma's van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) ingevoegd.

Artikel 2

Elke onderneming past de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRIC 13 toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat na 31 december 2008 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.

(3)  PB L 199 van 21.7.2006, blz. 33.


BIJLAGE

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARDS

IFRIC 13

„IFRIC-interpretatie 13 Loyaliteitsprogramma's

Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org

IFRIC-INTERPRETATIE 13

Loyaliteitsprogramma's

REFERENTIES

IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

IAS 18 Opbrengsten

IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

ACHTERGROND

1

Loyaliteitsprogramma's worden door entiteiten gebruikt om klanten ertoe aan te zetten hun producten of diensten te kopen. Als een klant producten of diensten koopt, beloont de entiteit de klant hiervoor door punten toe te kennen (vaak „spaarpunten” genoemd). De klant kan die punten dan inwisselen voor een tegenprestatie zoals gratis of met korting aangeboden producten of diensten.

2

De programma's werken op verschillende manieren. Klanten dienen bijvoorbeeld een vastgesteld minimumaantal punten of een vastgestelde minimumwaarde aan punten te verzamelen voordat ze die punten mogen inwisselen. Spaarpunten kunnen gekoppeld zijn aan individuele aankopen of groepen aankopen, of aan de verdere klandizie gedurende een vastgestelde periode. Een entiteit kan het loyaliteitsprogramma zelf beheren of kan deelnemen aan een programma dat door een derde wordt beheerd. De tegenprestaties kunnen bestaan uit producten of diensten die door de entiteit zelf worden geleverd en/of uit rechten op producten of diensten van een derde.

TOEPASSINGSGEBIED

3

Deze interpretatie is van toepassing op spaarpunten die:

(a)

een entiteit aan haar klanten toekent als onderdeel van een verkooptransactie, d.w.z. de verkoop van goederen, de verrichting van diensten of het gebruik door een klant van activa van de entiteit; en

(b)

de klanten in de toekomst kunnen inwisselen voor gratis of met korting aangeboden producten of diensten mits aan eventuele aanvullende voorwaarden is voldaan.

De interpretatie behandelt de administratieve verwerking door de entiteit die haar klanten beloont met spaarpunten.

PROBLEEMSTELLING

4

In deze interpretatie worden de volgende vragen behandeld:

(a)

of de verplichting van de entiteit om in de toekomst gratis of met korting aangeboden producten of diensten te leveren (de „tegenprestatie”) dient te worden verwerkt en gewaardeerd door:

(i)

een deel van de uit de verkooptransactie ontvangen of te ontvangen vergoeding toe te rekenen aan de spaarpunten en de verwerking van deze opbrengsten uit te stellen (onder toepassing van alinea 13 van IAS 18); of

(ii)

een voorziening te vormen voor de geschatte toekomstige kosten van de tegenprestatie (onder toepassing van alinea 19 van IAS 18); en

(b)

indien een deel van de vergoeding wordt toegerekend aan de spaarpunten:

(i)

hoeveel eraan dient te worden toegerekend;

(ii)

wanneer de opbrengsten dienen te worden verantwoord; en

(iii)

als een derde de tegenprestatie levert, hoe de opbrengsten dan dienen te worden bepaald.

CONSENSUS

5

Een entiteit dient alinea 13 van IAS 18 toe te passen en spaarpunten administratief te verwerken als een afzonderlijk identificeerbare component van de verkooptransactie(s) waarin ze worden toegekend (de „initiële verkoop”). De reële waarde van de ontvangen of te ontvangen vergoeding met betrekking tot de initiële verkoop dient te worden verdeeld over de spaarpunten en de andere componenten van de transactie.

6

De waarde van de aan de spaarpunten toegerekende vergoeding dient te worden bepaald op basis van hun reële waarde, d.w.z. het bedrag waarvoor de spaarpunten afzonderlijk zouden kunnen worden verkocht.

7

Als de entiteit de tegenprestatie zelf levert, dient ze de aan spaarpunten toegerekende vergoedingen als opbrengsten te verantwoorden wanneer de spaarpunten worden ingewisseld en ze haar verplichtingen om de tegenprestatie te leveren nakomt. Het bedrag van de opgenomen opbrengsten dient te worden gebaseerd op het aantal ingewisselde spaarpunten in verhouding tot het totale aantal spaarpunten dat naar verwachting zal worden ingewisseld.

8

Als een derde de tegenprestatie levert, dient de entiteit te beoordelen of ze de aan de spaarpunten toegerekende vergoeding int voor eigen rekening (d.w.z. als de lastgever in de transactie) of namens de derde (d.w.z. als agent voor de derde).

(a)

Als de entiteit de vergoeding namens de derde int, dient ze:

(i)

de waarde van haar opbrengsten te bepalen als het nettobedrag dat ze op haar eigen rekening overhoudt, d.w.z. het verschil tussen de aan de spaarpunten toegerekende vergoeding en het bedrag dat ze aan de derde dient te betalen voor de levering van de tegenprestatie; en

(ii)

dit nettobedrag te verantwoorden als opbrengst wanneer de derde verplicht wordt om de tegenprestatie te leveren en het recht krijgt om daarvoor een vergoeding te ontvangen. Deze gebeurtenissen kunnen zich meteen na de toekenning van de spaarpunten voordoen. Als de klant daarentegen de keuze heeft om de tegenprestatie op te vragen bij ofwel de entiteit ofwel een derde, kunnen deze gebeurtenissen zich alleen voordoen wanneer de klant ervoor kiest de tegenprestatie op te vragen bij de derde.

(b)

Als de entiteit de vergoeding voor eigen rekening int, dient ze de waarde van haar opbrengsten te bepalen als de aan de spaarpunten toegerekende brutovergoeding en dient ze de opbrengst te verantwoorden op het moment dat ze haar verplichtingen met betrekking tot de tegenprestatie nakomt.

9

Indien op enig moment de onvermijdelijke kosten van het nakomen van de verplichtingen om de tegenprestatie te leveren naar verwachting de ervoor ontvangen en te ontvangen vergoeding (d.w.z. de aan de spaarpunten toegerekende vergoeding op het ogenblik van de initiële verkoop die nog niet is verwerkt als opbrengsten plus enige aanvullende te ontvangen vergoeding wanneer de klant de spaarpunten inwisselt) zullen overschrijden, heeft de entiteit een verlieslatend contract. De entiteit dient voor het positieve verschil een verplichting op te nemen in overeenstemming met IAS 37. De noodzaak om een dergelijke verplichting op te nemen zou kunnen ontstaan als de verwachte kosten van de levering van de tegenprestatie stijgen, bijvoorbeeld als de entiteit haar verwachtingen over het aantal spaarpunten dat zal worden ingewisseld, herziet.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

10

Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen op jaarperioden die op of na 1 juli 2008 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Indien een entiteit deze interpretatie toepast op een verslagperiode die vóór 1 juli 2008 aanvangt, dient zij dit feit te vermelden.

11

Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 8.

Bijlage

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de interpretatie.

Bepaling van de reële waarde van spaarpunten

TL1

Alinea 6 van de consensus schrijft voor dat de waarde van de aan spaarpunten toegerekende vergoeding moet worden bepaald op basis van hun reële waarde, d.w.z. het bedrag waarvoor de spaarpunten afzonderlijk zouden kunnen worden verkocht. Als de reële waarde niet direct kan worden vastgesteld, moet ze worden geschat.

TL2

Een entiteit mag de reële waarde van spaarpunten schatten op basis van de reële waarde van de tegenprestatie waarvoor ze zouden kunnen worden ingewisseld. De reële waarde van die tegenprestatie zou worden verlaagd om rekening te houden met:

(a)

de reële waarde van dezelfde producten of diensten die zouden worden aangeboden aan klanten die geen spaarpunten hebben verdiend uit een initiële verkoop; en

(b)

het deel van de spaarpunten die naar verwachting niet door klanten zullen worden ingewisseld.

Als klanten kunnen kiezen uit verschillende tegenprestaties, zal de reële waarde van de spaarpunten de reële waarde van de beschikbare tegenprestaties weerspiegelen, gewogen in verhouding tot de frequentie waarmee naar verwachting elke tegenprestatie zal worden gekozen.

TL3

In bepaalde omstandigheden zijn mogelijk andere schattingstechnieken beschikbaar. Als bijvoorbeeld een derde de tegenprestatie zal leveren en de entiteit die derde betaalt voor elk toegekend spaarpunt, zou de entiteit de reële waarde van de spaarpunten kunnen schatten op basis van het bedrag dat zij aan die derde betaalt, verhoogd met een redelijke winstmarge. Het kiezen en toepassen van de schattingstechniek die voldoet aan de vereisten van alinea 6 van de consensus en die in de gegeven omstandigheden het meest geëigend is, vereist oordeelsvorming.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/25


VERORDENING (EG) Nr. 1263/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2008

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van interpretatie 14 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name op artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 (2) van de Commissie werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 5 juli 2007 heeft het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) interpretatie 14 voor IAS 19 — De limiet voor een actief uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling, minimaal vereiste dekkingsgraden en de wisselwerking hiertussen (hierna „IFRIC 14” genoemd) gepubliceerd. IFRIC 14 verduidelijkt de bepalingen van International Accounting Standard (IAS) 19 met betrekking tot de waarde van een actief uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling in het kader van dergelijke regelingen na uitdiensttreding, wanneer een minimaal vereiste dekkingsgraad is vereist. Een actief uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling is de reële waarde van de fondsbeleggingen minus de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen. IAS 19 beperkt de waarde tot de contante waarde van de economische voordelen die beschikbaar zijn als een terugbetaling uit de regeling of als een verlaging van de toekomstige bijdragen aan de regeling, die door een minimaal vereiste dekkingsgraad kunnen worden beïnvloed.

(3)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat IFRIC 14 beantwoordt aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria. Overeenkomstig Besluit 2006/505/EG van de Commissie van 14 juli 2006 tot oprichting van een werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden om de Commissie van advies te dienen over de objectiviteit en neutraliteit van de adviezen van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) (3) heeft de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden dit advies van de EFRAG bekeken en de Commissie meegedeeld dat het evenwichtig en objectief is.

(4)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt interpretatie 14 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) van IAS 19 — De limiet voor een actief uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling, minimaal vereiste dekkingsgraden en de wisselwerking hiertussen, zoals opgenomen in de bijlage bij deze verordening, ingevoegd.

Artikel 2

Elke onderneming past de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRIC 14 toe uiterlijk vanaf de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat na 31 december 2008 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.

(3)  PB L 199 van 21.7.2006, blz. 33.


BIJLAGE

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARDS

IFRIC 14

„IFRIC-interpretatie 14 IAS 19 — De limiet voor een actief uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling, minimaal vereiste dekkingsgraden en de wisselwerking hiertussen

Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org

IFRIC-INTERPRETATIE 14

IAS 19 — De limiet voor een actief uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling, minimaal vereiste dekkingsgraden en de wisselwerking hiertussen

REFERENTIES

IAS 1 Presentatie van de jaarrekening

IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

IAS 19 Personeelsbeloningen

IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

ACHTERGROND

1

Alinea 58 van IAS 19 beperkt de waarde van een actief uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling tot „de contante waarde van economische voordelen die beschikbaar zijn in de vorm van terugbetalingen uit de regeling of verlagingen van toekomstige bijdragen aan de regeling” plus niet-opgenomen winsten en verliezen. Er zijn vragen gerezen over wanneer terugbetalingen of verlagingen van toekomstige bijdragen als beschikbaar moeten worden beschouwd, met name als een minimaal vereiste dekkingsgraad bestaat.

2

Minimaal vereiste dekkingsgraden bestaan in veel landen om meer zekerheid te bieden dat de belofte inzake vergoedingen na uitdiensttreding die is gedaan aan deelnemers van een pensioenregeling zal kunnen worden nagekomen. Dergelijke dekkingsgraden bepalen normaliter een minimaal bedrag of niveau van bijdragen die gedurende een bepaalde periode aan een regeling moeten worden betaald. Derhalve kan een minimaal vereiste dekkingsgraad de mogelijkheid van de entiteit om toekomstige bijdragen te verlagen, beperken.

3

Bovendien kan de limitering van de waarde van het actief uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling ertoe leiden dat een entiteit niet aan de minimaal vereiste dekkingsgraad kan voldoen. Normaliter zou een vereiste om bijdragen te betalen aan een regeling geen invloed hebben op de waardering van het actief of de nettoverplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling. De reden hiervoor is dat de bijdragen, als ze eenmaal zijn betaald, fondsbeleggingen worden, waardoor de aanvullende nettoverplichting gelijk is aan nul. Een minimaal vereiste dekkingsgraad kan echter aanleiding geven om een verplichting te vormen indien de vereiste bijdragen niet beschikbaar zullen zijn voor de entiteit nadat ze zijn betaald.

TOEPASSINGSGEBIED

4

Deze interpretatie is van toepassing op alle toegezegde vergoedingen na uitdiensttreding en andere toegezegde langetermijnpersoneelsbeloningen.

5

Binnen het bestek van deze interpretatie zijn minimaal vereiste dekkingsgraden vereisten om een regeling inzake toegezegde vergoedingen na uitdiensttreding of andere toegezegde langetermijnpersoneelsbeloningen te financieren.

PROBLEEMSTELLING

6

In deze interpretatie worden de volgende vragen behandeld:

(a)

wanneer moeten terugbetalingen of verlagingen van toekomstige bijdragen als beschikbaar worden beschouwd overeenkomstig alinea 58 van IAS 19.

(b)

hoe kan een minimaal vereiste dekkingsgraad de beschikbaarheid van verlagingen van toekomstige bijdragen beïnvloeden.

(c)

wanneer kan een minimaal vereiste dekkingsgraad aanleiding geven om een verplichting te vormen.

CONSENSUS

Beschikbaarheid van een terugbetaling of verlaging van toekomstige bijdragen

7

Een entiteit dient de beschikbaarheid van een terugbetaling of verlaging van toekomstige bijdragen te bepalen in overeenstemming met de voorwaarden van de regeling en de wettelijke vereisten in het rechtsgebied van de regeling.

8

Een economisch voordeel, in de vorm van een terugbetaling of verlaging van toekomstige bijdragen, is beschikbaar als de entiteit het op een bepaald moment tijdens de looptijd van de regeling of wanneer de verplichtingen van de regeling worden afgewikkeld, kan realiseren. Een dergelijk economisch voordeel kan zelfs beschikbaar zijn als het op de balansdatum niet onmiddellijk kan worden gerealiseerd.

9

Het beschikbare economische voordeel is niet afhankelijk van hoe de entiteit het surplus wil gebruiken. Een entiteit dient het maximale economische voordeel te bepalen dat beschikbaar is uit terugbetalingen, verlagingen van toekomstige bijdragen of een combinatie van beide. Een entiteit mag economische voordelen uit een combinatie van terugbetalingen en verlagingen van toekomstige bijdragen niet opnemen op basis van veronderstellingen die elkaar uitsluiten.

10

In overeenstemming met IAS 1 dient de entiteit informatie te verstrekken over de belangrijke bronnen van schattingsonzekerheden op de balansdatum die een aanmerkelijk risico in zich dragen van een materiële aanpassing van de boekwaarde van het in de balans opgenomen nettoactief of de in de balans opgenomen nettoverplichting. Dit kan onder meer bestaan uit informatie over beperkingen betreffende de actuele realiseerbaarheid van het surplus of informatie over de grondslag die werd gebruikt om het bedrag van het beschikbare economische voordeel te bepalen.

Het economische voordeel beschikbaar als een terugbetaling

Het recht op een terugbetaling

11

Een terugbetaling is slechts beschikbaar voor een entiteit als de entiteit een onvoorwaardelijk recht op een terugbetaling heeft:

(a)

tijdens de looptijd van de regeling, zonder ervan uit te gaan dat de verplichtingen van de regeling moeten worden afgewikkeld teneinde de terugbetaling te verkrijgen (bijv. in sommige rechtsgebieden kan de entiteit een recht hebben op een terugbetaling tijdens de looptijd van de regeling, ongeacht of de verplichtingen van de regeling zijn afgewikkeld); of

(b)

uitgaande van de veronderstelling dat de verplichtingen van de regeling in de loop van de tijd geleidelijk worden afgewikkeld tot alle deelnemers de regeling hebben verlaten; of

(c)

uitgaande van de veronderstelling dat de verplichtingen van de regeling in een enkele gebeurtenis (d.w.z. als een liquidatie van de regeling) volledig worden afgewikkeld.

Een onvoorwaardelijk recht op een terugbetaling kan bestaan ongeacht de dekkingsgraad van een regeling op de balansdatum.

12

Als het recht van een entiteit op terugbetaling van een surplus afhankelijk is van het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft, heeft de entiteit geen onvoorwaardelijk recht en mag ze geen actief opnemen.

13

Een entiteit dient de waarde van het economische voordeel dat beschikbaar is als een terugbetaling te bepalen als het bedrag van het surplus op de balansdatum (zijnde de reële waarde van de fondsbeleggingen minus de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen) dat de entiteit gerechtigd is te ontvangen als terugbetaling, minus de daarmee verband houdende kosten. Als bijvoorbeeld een terugbetaling onderworpen zou zijn aan een andere belasting dan winstbelasting, dient een entiteit het bedrag van de terugbetaling te bepalen na aftrek van die belasting.

14

Bij het bepalen van het bedrag van een terugbetaling die beschikbaar is wanneer de regeling wordt geliquideerd (alinea 11(c)), dient een entiteit rekening te houden met de kosten van de afwikkeling van de verplichtingen van de regeling en de verrichting van de terugbetaling. Een entiteit dient bijvoorbeeld honoraria af te trekken als deze door het pensioenfonds of de verzekeraar in plaats van de entiteit worden betaald, alsook de kosten van verzekeringspremies die mogelijk vereist zijn om de verplichting bij liquidatie te verzekeren.

15

Als het bedrag van een terugbetaling wordt bepaald als het volledige bedrag of een gedeelte van het surplus, in plaats van een vast bedrag, mag een entiteit geen rekening houden met de tijdswaarde van geld, zelfs als de terugbetaling pas op een tijdstip in de toekomst kan worden gerealiseerd.

Het economische voordeel beschikbaar als een verlaging van bijdragen

16

Als er geen minimaal vereiste dekkingsgraad is, dient een entiteit het economische voordeel dat beschikbaar is als een verlaging van de toekomstige bijdragen te bepalen als de laagste waarde van:

(a)

het surplus in de regeling en

(b)

de contante waarde van de toekomstige pensioenkosten voor de entiteit, d.w.z. exclusief elk deel van de toekomstige kosten dat door de werknemers zal worden gedragen, voor elk jaar over de verwachte resterende looptijd van de regeling of, indien korter, de verwachte levensduur van de entiteit.

17

Een entiteit dient de toekomstige pensioenkosten te bepalen met behulp van veronderstellingen die in overeenstemming zijn met die welke worden gebruikt om de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen te bepalen en met de situatie op de balansdatum zoals bepaald door IAS 19. Derhalve dient een entiteit ervan uit te gaan dat de vergoedingen die in de toekomst door een regeling moeten worden betaald niet zullen veranderen tot de regeling wordt gewijzigd, en dient zij ervan uit te gaan dat het aantal werknemers in de toekomst stabiel zal blijven, tenzij de entiteit zich op de balansdatum aantoonbaar heeft verbonden om het aantal werknemers dat door de regeling wordt gedekt te verminderen. In het laatste geval dient bij de veronderstelling over het toekomstige aantal werknemers de vermindering in aanmerking te worden genomen. Een entiteit dient de contante waarde van de toekomstige pensioenkosten te bepalen op basis van dezelfde disconteringsvoet als die welke werd gebruikt bij de berekening van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen op de balansdatum.

Het effect van een minimaal vereiste dekkingsgraad op het economische voordeel dat beschikbaar is als een verlaging van toekomstige bijdragen

18

Een entiteit dient minimaal vereiste dekkingsbijdragen op een bepaalde datum uit te splitsen in bijdragen die vereist zijn om (a) een bestaand tekort op basis van de minimaal vereiste dekking met betrekking tot reeds ontvangen diensten en (b) de toekomstige toerekening van voordelen te dekken.

19

Bijdragen om een bestaand tekort op basis van de minimaal vereiste dekkingsgraad met betrekking tot reeds ontvangen diensten te dekken, hebben geen invloed op toekomstige bijdragen voor toekomstige diensten. Ze kunnen aanleiding geven een verplichting te vormen in overeenstemming met alinea's 23-26.

20

Als er een minimaal vereiste dekkingsgraad bestaat voor bijdragen met betrekking tot de toekomstige toerekening van voordelen, dient een entiteit het economische voordeel dat beschikbaar is als een verlaging van de toekomstige bijdragen te bepalen als de contante waarde van:

(a)

de geschatte toekomstige pensioenkosten in elk jaar in overeenstemming met alinea's 16 en 17, minus

(b)

de geschatte minimale dekkingsbijdragen die vereist zijn met betrekking tot de toekomstige toerekening van voordelen in dat jaar.

21

Een entiteit dient bij de berekening van de vereiste toekomstige minimale dekkingsbijdragen met betrekking tot de toekomstige toerekening van voordelen rekening te houden met het effect van een bestaand surplus op basis van de minimaal vereiste dekkingsgraad. Een entiteit dient gebruik te maken van de veronderstellingen van de minimaal vereiste dekkingsgraad en, voor factoren die hierbij niet zijn gespecificeerd, veronderstellingen die in overeenstemming zijn met die welke worden gebruikt voor het bepalen van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen en met de situatie die bestaat op de balansdatum zoals bepaald door IAS 19. Verwachte veranderingen als gevolg van het feit dat de entiteit de minimaal verschuldigde bijdragen betaalt, moeten in de berekening worden opgenomen. Het effect van verwachte veranderingen in de voorwaarden van de minimaal vereiste dekkingsgraad waarvan het wetgevingsproces niet materieel is afgesloten of die niet contractueel zijn overeengekomen op de balansdatum, mag echter niet in de berekening worden opgenomen.

22

Als in een bepaald jaar de vereiste toekomstige minimale dekkingsbijdrage met betrekking tot de toekomstige toerekening van voordelen groter is dan de toekomstige, conform IAS 19 berekende pensioenkosten, verlaagt de contante waarde van dat positieve verschil het bedrag van het actief dat beschikbaar is als een verlaging van de toekomstige bijdragen op de balansdatum. Het bedrag van het actief dat beschikbaar is als een verlaging van de toekomstige bijdragen kan echter nooit kleiner zijn dan nul.

Wanneer een minimaal vereiste dekkingsgraad aanleiding kan geven tot een verplichting

23

Als een entiteit op grond van een minimaal vereiste dekkingsgraad verplicht is bijdragen te betalen ter dekking van een bestaand tekort op basis van de minimaal vereiste dekking met betrekking tot reeds ontvangen diensten, dient de entiteit te bepalen of de te betalen bijdragen beschikbaar zullen zijn als een terugbetaling of verlaging van de toekomstige bijdragen nadat ze in de regeling zijn gestort.

24

Voor zover de te betalen bijdragen niet beschikbaar zullen zijn nadat ze in de regeling zijn gestort, dient de entiteit een verplichting op te nemen wanneer de verplichting ontstaat. De verplichting zal het actief uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling verlagen of zal de nettoverplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling verhogen zodat er naar verwachting geen winst of verlies zal voortvloeien uit de toepassing van alinea 58 van IAS 19 wanneer de bijdragen worden betaald.

25

Een entiteit dient alinea 58A van IAS 19 toe te passen alvorens de verplichting te bepalen in overeenstemming met alinea 24.

26

De verplichting met betrekking tot de minimaal vereiste dekkingsgraad en elke latere herwaardering van die verplichting moeten onmiddellijk worden opgenomen in overeenstemming met het door de entiteit toegepaste beleid voor de opname van het effect van de in alinea 58 van IAS 19 beschreven limiet op de waardering van het actief uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen. Met name geldt dat:

(a)

een entiteit die het effect van de in alinea 58 beschreven limiet opneemt in de winst-en-verliesrekening, in overeenstemming met alinea 61(g) van IAS 19, de aanpassing onmiddellijk in de winst-en-verliesrekening dient op te nemen.

(b)

een entiteit die het effect van de in alinea 58 beschreven limiet opneemt in het overzicht van het totaalresultaat, in overeenstemming met alinea 93C van IAS 19, de aanpassing onmiddellijk in het overzicht van het totaalresultaat dient op te nemen.

INGANGSDATUM

27

Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen op jaarperioden die op of na 1 januari 2008 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

OVERGANG

28

Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen vanaf het begin van de eerste verslagperiode in de eerste jaarrekening waarop de interpretatie van toepassing is. Een entiteit dient een eventuele initiële aanpassing die voortvloeit uit de toepassing van deze interpretatie op te nemen in ingehouden winsten aan het begin van die periode.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/31


VERORDENING (EG) Nr. 1264/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2008

tot vaststelling van de forfaitaire vergoeding per bedrijfsformulier voor het boekjaar 2009 in het kader van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening nr. 79/65/EEG van de Raad van 15 juni 1965 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Economische Gemeenschap (1),

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1915/83 van de Commissie van 13 juli 1983 houdende enige uitvoeringsbepalingen inzake de boekhoudingen voor de constatering van de inkomens in de landbouwbedrijven (2), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1915/83 is bepaald dat de Commissie de lidstaten een forfaitaire vergoeding betaalt voor elk naar behoren ingevuld bedrijfsformulier dat binnen de in artikel 3 van die verordening gestelde termijn aan haar is toegezonden.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1453/2007 van de Commissie (3) is het bedrag van de forfaitaire vergoeding voor het boekjaar 2008 vastgesteld op 151 euro per bedrijfsformulier. Gezien de ontwikkeling van het kostenpeil en het effect daarvan op de kosten van het invullen van het bedrijfsformulier, moet de vergoeding worden herzien.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Gemeenschappelijk Comité van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1915/83 bedoelde forfaitaire vergoeding wordt vastgesteld op 155 EUR.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van het boekjaar 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB 109 van 23.6.1965, blz. 1859/65.

(2)  PB L 190 van 14.7.1983, blz. 25.

(3)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 68.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/32


VERORDENING (EG) Nr. 1265/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2008

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1859/82 met betrekking tot de keuze van de bedrijven met boekhouding voor het constateren van de inkomens van de landbouwbedrijven

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening 79/65/EEG van de Raad van 15 juni 1965 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Economische Gemeenschap (1), en met name op artikel 4, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1859/82 van de Commissie (2) is per lidstaat de drempelwaarde voor de economische omvang vastgesteld die bepaalt welke bedrijven binnen het waarnemingsgebied van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen vallen.

(2)

In Spanje hebben structurele veranderingen het aantal kleinere bedrijven en de bijdrage van dergelijke bedrijven aan de totale productiewaarde van de landbouw doen afnemen. De bedrijven waarvan de economische omvang kleiner is dan 4 EGE (435 307 bedrijven), nemen slechts 4,04 % van het totale bruto standaardsaldo voor hun rekening. Het meest relevante deel van de landbouwactiviteit kan derhalve worden bestreken met een drempelwaarde die deze kleinere bedrijven uitsluit. Bijgevolg dient de drempelwaarde te worden verhoogd van 2 EGE tot 4 EGE.

(3)

Verordening (EEG) nr. 1859/82 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Gemeenschappelijk Comité van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1859/82 wordt vervangen door:

„Artikel 2

De in artikel 4 van Verordening 79/65/EEG bedoelde drempelwaarde in EGE wordt voor het boekjaar 2008 (een periode van twaalf opeenvolgende maanden, ingaande op een datum tussen 1 januari 2008 en 1 juli 2008) en voor de daaropvolgende boekjaren als volgt vastgesteld:

België: 16 EGE

Bulgarije: 1 EGE

Tsjechië: 4 EGE

Denemarken: 8 EGE

Duitsland: 16 EGE

Estland: 2 EGE

Ierland: 2 EGE

Griekenland: 2 EGE

Spanje: 4 EGE

Frankrijk: 8 EGE

Italië: 4 EGE

Cyprus: 2 EGE

Letland: 2 EGE

Litouwen: 2 EGE

Luxemburg: 8 EGE

Hongarije: 2 EGE

Malta: 8 EGE

Nederland: 16 EGE

Oostenrijk: 8 EGE

Polen: 2 EGE

Portugal: 2 EGE

Roemenië: 1 EGE

Slovenië: 2 EGE

Slowakije: 8 EGE

Finland: 8 EGE

Zweden: 8 EGE

Verenigd Koninkrijk (met uitzondering van Noord-Ierland): 16 EGE

Verenigd Koninkrijk (alleen Noord-Ierland): 8 EGE.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van het boekjaar 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB 109 van 23.6.1965, blz. 1859/65.

(2)  PB L 205 van 13.7.1982, blz. 5.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/34


VERORDENING (EG) Nr. 1266/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 796/2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (1), en met name op artikel 145, onder c), j), k), l), m), n), n bis) en p),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1493/1999, (EG) nr. 1782/2003, (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 3/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2392/86 en (EG) nr. 1493/1999 (2) is een speciale steunregeling ingesteld voor de herstructurering en conversie, het groen oogsten en het rooien in de wijnsector. Ook is daarin bepaald dat landbouwers die in het kader van die regelingen betalingen ontvangen, moeten voldoen aan de verplichtingen in het kader van de in de artikelen 3 tot en met 7 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde randvoorwaarden. Daarom moeten de bij Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie (3) vastgestelde uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden op die landbouwers van toepassing zijn. De titel van die verordening moet derhalve worden gewijzigd.

(2)

In de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 zijn verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden voor steun in de wijnsector vastgesteld, waaraan gedurende een vaste periode na betaling moet worden voldaan. Verduidelijkt moet worden wanneer deze verplichtingen ingaan.

(3)

Voor de toepassing van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden moeten de landbouwers aangifte doen van de gehele oppervlakte van hun bedrijf. Daarom moeten landbouwers die alleen steun aanvragen in het kader van de steunmaatregelen waarvoor de randvoorwaarden van de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 gelden, en niet voor andere rechtstreekse betalingen, worden verplicht door middel van een verzamelaanvraag jaarlijks aangifte te doen van de gehele oppervlakte landbouwgrond van hun bedrijf, tenzij de bevoegde autoriteiten reeds over deze informatie beschikken.

(4)

De bestaande bepalingen betreffende het niet aangeven van de gehele oppervlakte landbouwgrond en de te late indiening van aangiftes die van toepassing zijn op landbouwers die rechtstreekse betalingen ontvangen, zijn niet van toepassing op landbouwers die steun aanvragen in het kader van de hervorming van de wijnsector. Er moet worden bepaald dat landbouwers die steun aanvragen in het kader van de hervorming van de wijnsector een verzamelaanvraag moeten indienen en dat zij hun gehele oppervlakte landbouwgrond moeten aangeven. Indien een begunstigde in het kader van de hervorming van de wijnsector de bepaling dat een verzamelaanvraag moet worden ingediend, negeert, of wanneer hij niet zijn gehele oppervlakte landbouwgrond aangeeft, moeten de betalingen worden verlaagd.

(5)

Het minimumpercentage controles op de naleving van de in de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 bedoelde randvoorwaarden in de wijnsector door de betrokken landbouwers moet worden vastgesteld. Volgens de geldende regels op het gebied van randvoorwaarden, moet dat controlepercentage worden vastgesteld op 1 % van de betrokken landbouwers.

(6)

De te controleren steekproeven van de in Verordening (EG) nr. 796/2004 vastgestelde verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden moeten, om voor een passende controle te zorgen wat de toepassing van de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 betreft, worden geselecteerd uit de landbouwers voor wie die artikelen gelden.

(7)

In Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden de regels inzake de verantwoordelijkheden op het gebied van randvoorwaarden verduidelijkt, met name op het gebied van de overdracht van land gedurende het betrokken kalenderjaar. Die regels moeten ook van toepassing zijn op landbouwers die ieder jaar een steunaanvraag op grond van de artikelen 11, 12, en 98 van Verordening (EG) nr. 479/2008 indienen.

(8)

De regels voor kortingen in het geval van niet-naleving moeten ook van toepassing zijn op de betalingen als bedoeld in de artikelen 11, 12 en 98 van Verordening (EG) nr. 479/2008 in het kalenderjaar waarin de niet-naleving is geconstateerd. Ingeval de steun in het kader van maatregelen voor de wijnsector niet jaarlijks wordt betaald, moet een specifieke bepaling worden vastgesteld voor de berekening van het bedrag waarmee de betaling moet worden gekort. Hierbij moet rekening worden gehouden met het aantal jaren waarin de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden worden toegepast.

(9)

Verordening (EG) nr. 796/2004 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 796/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1.

De titel van Verordening (EG) nr. 796/2004 wordt vervangen door:

2.

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Werkingssfeer

De onderhavige verordening bevat uitvoeringsbepalingen betreffende de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (hierna „het geïntegreerd systeem” genoemd) als bedoeld in titel II van Verordening (EG) nr. 1782/2003, en betreffende de randvoorwaarden overeenkomstig de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad (4). Zij geldt onverminderd de specifieke bepalingen van de verordeningen inzake de afzonderlijke steunregelingen.

3.

In artikel 2 wordt na de eerste alinea de volgende tekst als tweede alinea ingevoegd:

„Voor de toepassing van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden in de zin van artikel 20 respectievelijk artikel 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 betekent „die volgen op de betaling/dat volgt op de betaling” respectievelijk „na de betaling”: met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de eerste betaling was toegekend”.

4.

Artikel 11, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Een landbouwer die steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, mag slechts één verzamelaanvraag per jaar indienen.

Een landbouwer die geen steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, maar steun aanvraagt in het kader van een andere in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde steunregeling of steun overeenkomstig de artikelen 11, 12 en 98 van Verordening (EG) nr. 479/2008, moet in het geval dat hij beschikt over landbouwgrond zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 795/2004, een verzamelaanvraag indienen en de betrokken oppervlakten daarin opgeven overeenkomstig artikel 14 van deze verordening.

Een landbouwer voor wie alleen verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden gelden overeenkomstig de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008, moet in elk kalenderjaar waarin die verplichtingen gelden, een verzamelaanvraag indienen.

De lidstaten kunnen de landbouwers evenwel van de in de tweede en de derde alinea bedoelde verplichting vrijstellen indien de betrokken informatie aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar wordt gesteld in het kader van andere beheers- en controlesystemen die compatibiliteit met het geïntegreerd systeem als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 garanderen.”.

5.

Aan artikel 14, lid 1 bis, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De eerste alinea is ook van toepassing op betalingen als bedoeld in de artikelen 11, 12 en 98 van Verordening (EG) nr. 479/2008 indien voor de landbouwer verplichtingen gelden in het kader van de randvoorwaarden overeenkomstig de artikelen 20 en 103 van die verordening. Het verlagingspercentage is van toepassing op het totale te betalen bedrag, gedeeld door het in de artikelen 20 en 103 van die verordening bedoelde aantal jaren.”.

6.

Aan artikel 44, lid 1, eerste alinea, wordt de volgende volzin toegevoegd:

„De bevoegde controleautoriteit voert voor de eisen en normen waarvoor zij verantwoordelijk is, ook controles uit bij ten minste 1 % van alle landbouwers voor wie in het betrokken kalenderjaar verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden overeenkomstig de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 gelden en die onder haar ressorteren.”.

7.

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Onverminderd artikel 44, lid 1, kan een lidstaat besluiten landbouwers die rechtstreekse betalingen ontvangen en landbouwers voor wie verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden overeenkomstig de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 gelden, te selecteren op basis van dezelfde risicoanalyse.”;

b)

aan lid 2 wordt de volgende volzin toegevoegd:

„De in artikel 44, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, bedoelde steekproef wordt echter geselecteerd uit landbouwers voor wie de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 voor het betrokken kalenderjaar gelden.”;

c)

in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:

„In afwijking van lid 2 kunnen de steekproeven met overeenkomstig artikel 44 te controleren landbouwers worden geselecteerd uit de populatie van de landbouwers die steunaanvragen in het kader van de regelingen voor de toekenning van rechtstreekse betalingen in de zin van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben ingediend en uit de landbouwers voor wie de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 gelden, en die verplicht zijn de desbetreffende eisen of normen na te leven.”.

8.

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   Voor de toepassing van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 op landbouwers voor wie de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden overeenkomstig de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2008 gelden, wordt onder de indiening van de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steunaanvraag de jaarlijkse indiening van de verzamelaanvraag verstaan.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   Behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt, wanneer een landbouwer voor wie de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden overeenkomstig de artikelen 20 en 103 van Verordening (EG) nr. 479/2009 gelden, geen verzamelaanvraag heeft ingediend op de in artikel 11 van de onderhavige verordening bedoelde uiterste datum, een verlaging van 1 % per werkdag toegepast. De maximale verlaging bedraagt 25 %. De verlaging is van toepassing op het totale, in het kader van de betalingen op grond van de artikelen 11, 12 en 98 van Verordening (EG) nr. 479/2008 te betalen bedrag, gedeeld door het in de artikelen 20 en 103 van die verordening bedoelde aantal jaren.”.

9.

Aan artikel 66, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Met betrekking tot de verlaging van de betalingen op grond van de artikelen 11, 12 en 98 van Verordening (EG) nr. 479/2008 is het verlagingspercentage van toepassing op het totale te betalen bedrag, gedeeld door het in de artikelen 20 en 103 van die verordening bedoelde aantal jaren.”.

10.

Aan artikel 67, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Met betrekking tot de verlaging van de betalingen op grond van de artikelen 11, 12 en 98 van Verordening (EG) nr. 479/2008 is het verlagingspercentage van toepassing op het totale te betalen bedrag, gedeeld door het in de artikelen 20 en 103 van die verordening bedoelde aantal jaren.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.

(3)  PB L 141 van 30.4.2004, blz. 18.

(4)  PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.”.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/37


VERORDENING (EG) Nr. 1267/2008 VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2008

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2172/2005 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de toepassing van een bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten vastgesteld tariefcontingent voor de invoer van levende runderen, van oorsprong uit Zwitserland, met een gewicht van meer dan 160 kg

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 144, lid 1, in samenhang met artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2172/2005 van de Commissie (2) geldt, behoudens andersluidende bepalingen in die verordening, voor de toepassing van die verordening het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (3).

(2)

In artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2172/2005 is bepaald dat, indien rechten tot invoer worden aangevraagd voor meer dan 5 % van het in het kader van het contingent beschikbare aantal, slechts het uit dat percentage voortvloeiende maximumaantal in aanmerking wordt genomen. Deze bepaling dient te worden geschrapt om Verordening (EG) nr. 2172/2005 aan te passen aan het bepaalde in artikel 6, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1301/2006.

(3)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2172/2005 moet, nadat de lidstaten hebben meegedeeld voor welke aantallen rechten tot invoer zijn aangevraagd, de Commissie zo spoedig mogelijk besluiten in welke mate de aanvragen kunnen worden gehonoreerd. In artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 staat dat alleen in het geval dat aanvragen zijn ingediend voor een grotere hoeveelheid dan die welke voor de invoertariefcontingentsperiode beschikbaar is, een toewijzingscoëfficiënt moet worden vastgesteld. Verordening (EG) nr. 1301/2006 is een horizontale verordening en daarom dient de bepaling die momenteel in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2172/2005 is opgenomen, te worden geschrapt. Bovendien moet worden bepaald binnen welke termijn de rechten tot invoer moeten worden toegewezen.

(4)

Gepreciseerd dient te worden dat, wanneer een toewijzingscoëfficiënt als hierboven bedoeld wordt vastgesteld, de zekerheden die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2172/2005 bij de indiening van de aanvragen voor rechten tot invoer zijn gesteld, naar evenredigheid moeten worden vrijgegeven.

(5)

In artikel 6, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2172/2005 is bepaald dat, telkens wanneer een invoercertificaat aan een aanvrager wordt afgegeven, de bijbehorende rechten tot invoer in mindering moeten worden gebracht op zijn totale aantal rechten tot invoer. Gepreciseerd dient te worden dat, wanneer een invoercertificaat wordt afgegeven, de zekerheid die bij de indiening van de aanvraag voor rechten tot invoer is gesteld, naar evenredigheid moet worden vrijgegeven.

(6)

Verordening (EG) nr. 2172/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2172/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, wordt geschrapt.

2.

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   De rechten tot invoer worden toegewezen op of na de zevende en uiterlijk op de zestiende werkdag na afloop van de in artikel 3, lid 5, eerste alinea, bepaalde termijn voor de mededeling van de aanvragen.”;

b)

het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

„3.   Indien de toepassing van lid 2 tot gevolg heeft dat minder rechten tot invoer zullen worden toegewezen dan die waarom was gevraagd, wordt de overeenkomstig artikel 5, lid 1, gestelde zekerheid onverwijld naar evenredigheid vrijgegeven.”.

3.

Artikel 6, lid 2, tweede alinea, komt als volgt te luiden:

„Telkens wanneer een invoercertificaat wordt afgegeven, worden de verkregen rechten tot invoer dienovereenkomstig verlaagd en wordt de overeenkomstig artikel 5, lid 1, gestelde zekerheid onverwijld naar evenredigheid vrijgegeven.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 december 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 346 van 29.12.2005, blz. 10.

(3)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/39


VERORDENING (EG) Nr. 1268/2008 VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad van 20 december 2002 tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant (1), en met name op artikel 20,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De plenaire vergadering van de Kimberleyprocescertificering van Delhi heeft de lijst van deelnemers aangepast die voldoen aan de minimumvereisten van de Kimberleyprocescertificering.

(2)

De adressen van de bevoegde autoriteiten van een aantal deelnemers moeten worden geactualiseerd.

(3)

Bijlage II moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2368/2002 wordt vervangen door Bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 december 2008.

Voor de Commissie

Benita FERRERO-WALDNER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 28.


BIJLAGE I

„BIJLAGE II

Lijst van deelnemers aan de Kimberleyprocescertificering en hun bevoegde autoriteiten, zoals bedoeld in de artikelen 2, 3, 8, 9, 12, 17, 18, 19 en 20

ANGOLA

Ministry of Geology and Mines

Rua Hochi Min

C.P # 1260

Luanda

Angola

ARMENIË

Department of Gemstones and Jewellery

Ministry of Trade and Economic Development

M. Mkrtchyan 5

Yerevan

Armenia

AUSTRALIË

Department of Foreign Affairs and Trade

Trade Development Division

R.G. Casey Building

John McEwen Crescent

Barton ACT 0221

Australia

BANGLADESH

Export Promotion Bureau

TCB Bhaban

1, Karwan Bazaar

Dhaka

Bangladesh

WIT-RUSLAND

Ministry of Finance

Department for Precious Metals and Precious Stones

Sovetskaja Str., 7

220010 Minsk

Republic of Belarus

BOTSWANA

Ministry of Minerals, Energy & Water Resources

PI Bag 0018

Gaborone

Botswana

BRAZILIË

Ministry of Mines and Energy

Esplanada dos Ministérios — Bloco „U” — 4o andar

70065 — 900 Brasilia — DF

Brazil

CANADA

 

Internationaal:

Department of Foreign Affairs and International Trade

Peace Building and Human Security Division

Lester B Pearson Tower B - Room: B4-120

125 Sussex Drive Ottawa, Ontario K1A 0G2

Canada

 

Algemene inlichtingen:

Kimberley Process Office

Minerals and Metals Sector (MMS)

Natural Resources Canada (NRCan)

580 Booth Street, 9th floor

Ottawa, Ontario

Canada K1A 0E4

CENTRAAL-AFRIKAANSE REPUBLIEK

Secrétariat Permanent du Processus de Kimberley

BP 26

Bangui

Central African Republic

CHINA (Volksrepubliek)

Department of Inspection and Quarantine Clearance

General Administration of Quality Supervision, Inspection and Quarantine (AQSIQ)

9 Madiandonglu

Haidian District, Beijing 100088

People's Republic of China

HONGKONG (Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China)

Department of Trade and Industry

Hong Kong Special Administrative Region

Peoples Republic of China

Room 703, Trade and Industry Tower

700 Nathan Road

Kowloon

Hong Kong

China

CONGO (Democratische Republiek)

Centre d'Evaluation, d'Expertise et de Certification (CEEC)

17th floor, BCDC Tower

30th June Avenue

Kinshasa

Democratic Republic of Congo

CONGO (Republiek)

Bureau d'expertise, d'évaluation et de certification (BEEC)

Ministère des Mines, des Industries Minières et de la Géologie

BP 2474

Brazzaville

Republic of Congo

KROATIË

Ministry of Economy, Labour and Entrepreneurship of the Republic of Croatia

Ulica grada Vukovara 78

10000 Zagreb

Croatia

EUROPESE GEMEENSCHAP

European Commission

DG External Relations/A/2

170, rue de la Loi

B-1049 Brussels

Belgium

GHANA

Precious Minerals Marketing Company (Ltd.)

Diamond House,

Kinbu Road,

P.O. Box M. 108

Accra

Ghana

GUINEE

Ministry of Mines and Geology

BP 2696

Conakry

Guinea

GUYANA

Geology and Mines Commission

P O Box 1028

Upper Brickdam

Stabroek

Georgetown

Guyana

INDIA

The Gem & Jewellery Export Promotion Council

Diamond Plaza, 5th Floor 391-A

Mumbai 400004

India

INDONESIË

Directorate-General of Foreign Trade

Ministry of Trade

JI M.I. Ridwan Rais No. 5

Blok I Iantai 4

Jakarta Pusat Kotak Pos. 10110

Jakarta

Indonesia

ISRAËL

Ministry of Industry, Trade and Labor

Office of the Diamond Controller

3 Jabotinsky Road

Ramat Gan 52520

Israel

JAPAN

United Nations Policy Division

Foreign Policy Bureau

Ministry of Foreign Affairs

2-2-1 Kasumigaseki, Chiyoda-ku

100-8919 Tokyo, Japan

Japan

KOREA (Republiek)

Export Control Policy Division

Ministry of Knowledge Economy

Government Complex

Jungang-dong 1, Gwacheon-si

Gyeonggi-do 427-723

Seoul

Korea

LAOS (Democratische Volksrepubliek)

Department of Import and Export

Ministry of Industry and Commerce

Vientiane

Laos

LIBANON

Ministry of Economy and Trade

Lazariah Building

Down Town

Beirut

Lebanon

LESOTHO

Department of Mines and Geology

P.O. Box 750

Maseru 100

Lesotho

LIBERIA

Government Diamond Office

Ministry of Lands, Mines and Energy

Capitol Hill

P.O. Box 10-9024

1000 Monrovia 10

Liberia

MALEISIË

Ministry of International Trade and Industry

Trade Cooperation and Industry Coordination Section

Blok 10

Komplek Kerajaan Jalan Duta

50622 Kuala Lumpur

Malaysia

MEXICO

Secretaría de Economía

Dirección General de Política Comercial

Alfonso Reyes No 30, Colonia Hipódromo Condesa, Piso 16.

Delegación Cuactemoc, Código Postal: 06140 México, D.F.

México

MAURITIUS

Import Division

Ministry of Industry, Small & Medium Enterprises, Commerce & Cooperatives

4th Floor, Anglo Mauritius Building

Intendance Street

Port Louis

Mauritius

NAMIBIË

Diamond Commission

Ministry of Mines and Energy

Private Bag 13297

Windhoek

Namibia

NIEUW-ZEELAND

 

Certificeringsautoriteit:

Middle East and Africa Division

Ministry of Foreign Affairs and Trade

Private Bag 18901

Wellington

New Zealand

 

In- en uitvoerautoriteit:

New Zealand Customs Service

PO Box 2218

Wellington

New Zealand

NOORWEGEN

Section for Public International Law

Department for Legal Affairs

Royal Ministry of Foreign Affairs

P.O. Box 8114

0032 Oslo

Norway

RUSSISCHE FEDERATIE

Gokhran of Russia

14, 1812 Goda St.

121170 Moscow

Russia

SIERRA LEONE

Ministry of Mineral Resources

Gold and Diamond Office (GDO)

Youyi Building

Brookfields

Freetown

Sierra Leone

SINGAPORE

Ministry of Trade and Industry

100 High Street

#0901, The Treasury,

Singapore 179434

ZUID-AFRIKA

South African Diamond and Precious Metals Regulator

SA Diamond Centre

240 Commissioner Street

Johannesburg 2000

South Africa

SRI LANKA

National Gem and Jewellery Authority

25, Galleface Terrace

Colombo 03

Sri Lanka

ZWITSERLAND

State Secretariat for Economic Affairs (SECO)

Task Force Sanctions

Effingerstrasse 27

3003 Berne

Switzerland

TAIWAN, PENGHU, KINMEN EN MATSU (AFZONDERLIJK DOUANEGEBIED)

Export/Import Administration Division

Bureau of Foreign Trade

Ministry of Economic Affairs

1, Hu Kou Street

Taipei, 100

Taiwan

TANZANIA

Commission for Minerals

Ministry of Energy and Minerals

PO Box 2000

Dar es Salaam

Tanzania

THAILAND

Department of Foreign Trade

Ministry of Commerce

44/100 Nonthaburi 1 Road

Muang District, Nonthaburi 11000

Thailand

TOGO

Ministry of Mine, Energy and Water

Head Office of Mines and Geology

B.P. 356

216, Avenue Sarakawa

Lomé

Togo

TURKIJE

 

Foreign Exchange Department

Undersecretariat of Treasury

T.C. Bașbakanlık Hazine

Müsteșarlığı İnönü Bulvarı No:36

06510 Emek — Ankara

Turkey

 

In- en uitvoerautoriteit:

Istanbul Gold Exchange

Rıhtım Cad. No:81

34425 Karaköy — İstanbul

Turkey

OEKRAÏNE

Ministry of Finance

State Gemological Center

Degtyarivska St. 38-44

Kiev 04119

Ukraine

VERENIGDE ARABISCHE EMIRATEN

U.A.E Kimberley Process Office

Dubai Multi Commodities Center

Dubai Airport Free Zone

Emirates Security Building

Block B, 2nd Floor, Office # 20

Dubai

United Arab Emirates

VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA

United States Kimberley Process Authority

11 West 47 Street 11th floor

New York, NY 10036

United States of America

U.S. Department of State

Room 4843 EB/ESC

2201 C Street, NW

Washington D.C. 20520

United States of America

VIETNAM

Ministry of Industry and Trade

Import Export Management Department

54 Hai Ba Trung

Hanoi

Vietnam

ZIMBABWE

Principal Minerals Development Office

Ministry of Mines and Mining Development

Private Bag 7709, Causeway

Harare

Zimbabwe”.


BIJLAGE II

„BIJLAGE III

Lijst van bevoegde autoriteiten van de lidstaten en hun taken zoals bedoeld in de artikelen 2 en 19

BELGIË

Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, Dienst Vergunningen

Italiëlei 124, bus 71

B-2000 Antwerpen

Tel. (32-3) 206 94 72

Fax (32-3) 206 94 90

E-mail: kpcs-belgiumdiamonds@economie.fgov.be

In België worden de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2368/2002 vereiste controles op de in- en uitvoer van ruwe diamant en de douanebehandeling uitsluitend verricht door:

The Diamond Office,

Hovenierstraat 22

B-2018 Antwerpen

BULGARIJE

Ministry of Finance,

External Finance Directorate

102, G. Rakovski str.

Sofia, 1040

Bulgaria

Tel. (359.2) 985.924.01/985.924.10/985.924.15

Fax: (359.2).981.2498

E-mail: feedback@minfin.bg

TSJECHIË

In Tsjechië worden de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2368/2002 vereiste controles op de in- en uitvoer van ruwe diamant en de douanebehandeling uitsluitend verricht door:

Generální ředitelství cel

Budějovická 7

140 96 Praha 4

Česká republika

Tel. (420-2) 61 33 38 41, (420-2) 61 33 38 59, cell (420-737) 213 793

Fax (420-2) 61 33 38 70

E-mail: diamond@cs.mfcr.cz

DUITSLAND

In Duitsland worden de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2368/2002 vereiste controles op de in- en uitvoer van ruwe diamant, inclusief de afgifte van communautaire certificaten, uitsluitend verricht door:

Hauptzollamt Koblenz

Zollamt Idar-Oberstein

Zertifizierungsstelle für Rohdiamanten

Hauptstraße 197

D-55743 Idar-Oberstein

Tel. (49-6781) 56 27-31

Fax (49-6781) 56 27-19

E-mail: poststelle@zabir.bfinv.de

Voor de toepassing van artikel 5, lid 3, de artikelen 6, 9 en 10, artikel 14, lid 3, en de artikelen 15 en 17 van deze verordening, die met name betrekking hebben op de meldingsplicht aan de Commissie, treedt de volgende autoriteit op als de bevoegde autoriteit van Duitsland:

Bundesfinanzdirektion Südost

Krelingstraβe 50

D-90408 Nürnberg

Tel.: (49-911) 376-3429, 376-3586, 376-3582

Fax: (49-911) 376-2270

Email: diamond.cert@ofdn.bfinv.de

ROEMENIË

Autoritatea Națională pentru Protecția Consumatorilor

(National Authority for Consumer Protection)

Precious Metals and Precious Stones Department

24 Gral Berthelot, Sect. 1

010164, Bucharest

Tel. (40-21) 318 46 35/312 98 90/312 12 75

Fax (40-21) 318 46 35/314 34 62

www.anpc.ro

VERENIGD KONINKRIJK

Government Diamond Office

Global Business Group

Room W 3.111.B

Foreign and Commonwealth Office

King Charles Street

London SW1A 2AH

Tel. (44-207) 008 6903

Fax (44-207) 008 3905

GDO@gtnet.gov.uk”


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/46


VERORDENING (EG) Nr. 1269/2008 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2008

tot vaststelling van een verbod op de visserij op koolvis in gebied VI; EG-wateren van Vb; EG-wateren en internationale wateren van XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 40/2008 van de Raad van 16 januari 2008 tot vaststelling, voor 2008, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2008 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2008 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2008 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2008.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 19 van 23.1.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

65/T&Q

Lidstaat

ESP

Bestand

POK/561214

Soort

Koolvis (Pollachius virens)

Gebied

VI; EG-wateren van Vb; EG-wateren en internationale wateren van XII en XIV

Datum

13.10.2008


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/48


VERORDENING (EG) Nr. 1270/2008 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2008

tot vaststelling van een verbod op de visserij op doornhaai in gebied EG-wateren en internationale wateren van I, V, VI, VII, VIII, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 40/2008 van de Raad van 16 januari 2008 tot vaststelling, voor 2008, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2008 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2008 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2008 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2008.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 19 van 23.1.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

66/T&Q

Lidstaat

ESP

Bestand

DGS/15X14

Soort

Doornhaai (Squalus acanthias)

Gebied

EG-wateren en internationale wateren van I, V, VI, VII, VIII, XII en XIV

Datum

25.10.2008


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/50


VERORDENING (EG) Nr. 1271/2008 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2008

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1255/2008 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 december 2008

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 december 2008, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1255/2008 van de Commissie (3).

(2)

Aangezien het berekende gemiddelde van de invoerrechten 5 EUR per ton verschilt van het vastgestelde recht, moet een overeenkomstige aanpassing van de bij Verordening (EG) nr. 1255/2008 vastgestelde invoerrechten plaatsvinden.

(3)

Verordening (EG) nr. 1255/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 1255/2008 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 17 december 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.

(3)  PB L 337 van 16.12.2008, blz. 83.


BIJLAGE I

Vanaf 17 december 2008 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

51,69

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

27,51

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

27,51

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

51,69


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

15.12.2008

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

179,80

109,35

Fob-prijs VSA

233,65

223,65

203,65

98,82

Golfpremie

12,17

Grote-Merenpremie

26,95

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

9,44 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

7,96 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad van ministers ACS-EG

17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/53


BESLUIT Nr. 2/2008 VAN DE ACS-EG-RAAD VAN MINISTERS

van 18 november 2008

over de toewijzing van middelen uit het tiende Europees Ontwikkelingsfonds aan Somalië

(2008/951/EG)

DE ACS-EG-RAAD VAN MINISTERS,

Gelet op de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst, ondertekend in Cotonou op 23 juni 2000 en herzien in Luxemburg op 25 juni 2005 (1), en met name op artikel 93, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit nr. 3/2001 van de ACS-EG-Raad van ministers (2) werd overeenkomstig artikel 93, lid 6, van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst, op grond waarvan de ACS-EG-Raad van ministers kan besluiten speciale steun toe te kennen aan ACS-staten die de vorige ACS-EG-overeenkomsten hebben ondertekend en die door het ontbreken van normaal opgerichte overheidsinstellingen deze overeenkomst niet hebben kunnen ondertekenen of bekrachtigen, voor de periode tot einde 2007 uit het achtste en het negende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) een bedrag van 149 miljoen EUR toegewezen voor de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering met Somalië.

(2)

Bij Besluit nr. 3/2007 van de ACS-EG-Raad van ministers van 25 mei 2007 tot wijziging van Besluit nr. 3/2001 (3) werd deze toewijzing van middelen aan Somalië verhoogd met 36 144 798 miljoen EUR uit het negende EOF.

(3)

De herziene ACS-EG-partnerschapsovereenkomst, met inbegrip van het in bijlage I ter opgenomen meerjarig financieel kader voor 2008-2013 (4), is op 1 juli 2008 in werking getreden. Artikel 93, lid 6, van die overeenkomst is nog steeds van toepassing op Somalië.

(4)

Teneinde ervoor te zorgen dat de steun aan de Somalische bevolking wordt voortgezet, dienen middelen te worden vrijgemaakt uit het tiende EOF, dat betrekking heeft op de periode 2008-2013.

(5)

Somalië dient in aanmerking te komen voor toewijzingen uit het tiende EOF in vergelijkbare mate als landen uit de ACS-groep die de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst hebben geratificeerd. Indien Somalië was opgenomen in het steuntoewijzingsmodel van het tiende EOF, dat op de in artikel 3 van bijlage IV bij de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst vermelde criteria voor behoeften en prestaties is gebaseerd, zou 212 miljoen EUR moeten worden vrijgemaakt voor macro-economische steunmaatregelen, sectoraal beleid, programma’s en projecten ter ondersteuning van concentratiesectoren en andere sectoren van de bijstand van de Gemeenschap en een bedrag van 3,8 miljoen EUR voor onvoorziene behoeften, zoals gedefinieerd in het genoemde artikel. Soortgelijke bedragen dienen dus voor speciale steun ter beschikking te worden gesteld.

(6)

Op 25 mei 2007 heeft de ACS-EG-Raad van ministers besloten zijn bevoegdheid met betrekking tot de herziening van de speciale steun voor Somalië in het kader van het tiende EOF, aan het Comité van ambassadeurs te delegeren,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   Overeenkomstig artikel 93, lid 6, van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst wordt een bedrag van 215,8 miljoen EUR vrijgemaakt uit de reserve van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds voor nationale en regionale samenwerking met het oog op speciale steun ten voordele van Somalië. Van dit bedrag

a)

wordt 212 miljoen EUR gebruikt voor institutionele opbouw en activiteiten in verband met de economische en sociale ontwikkeling, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de behoeften van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen. Deze toewijzing wordt geprogrammeerd in het kader van een strategie voor bijzondere bijstand;

b)

wordt 3,8 miljoen EUR gebruikt voor onvoorziene behoeften zoals noodhulp wanneer deze niet uit de EU-begroting kan worden gefinancierd.

2.   Overeenkomstig artikel 4, lid 5, van bijlage IV bij de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst, treedt de Commissie voor de programmering en tenuitvoerlegging van deze toewijzing op als nationaal ordonnateur.

Artikel 2

De Commissie wordt verzocht de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van dit besluit te nemen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt goedgekeurd.

Gedaan te Brussel, 18 november 2008.

De voorzitter

van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs i.v., voor de ACS-EG-Raad van ministers

P. SELLAL


(1)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.

(2)  PB L 56 van 27.2.2002, blz. 23.

(3)  PB L 175 van 5.7.2007, blz. 36.

(4)  PB L 247 van 9.9.2006, blz. 22.


Commissie

17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/55


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 19 november 2008

tot vaststelling van gedetailleerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging en toepassing van bijlage II bij Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 7294)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/952/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG (1), en met name op bijlage II, punt e),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Richtlijn 2004/8/EG moeten de lidstaten een stelsel van garanties vaststellen betreffende de oorsprong van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (WKK).

(2)

Deze elektriciteit moet worden opgewekt in een proces waarbij tegelijk ook nuttige warmte wordt opgewekt en de hoeveelheid van dergelijke elektriciteit moet worden berekend overeenkomstig de methodologie van bijlage II bij Richtlijn 2004/8/EG.

(3)

Met het oog op het waarborgen van een geharmoniseerde methodologie voor de berekening van de hoeveelheid elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling moeten er richtsnoeren worden opgesteld waarbij de procedures en definities als vastgesteld bij bijlage II bij Richtlijn 2004/8/EG worden verduidelijkt.

(4)

Voorts moeten die richtsnoeren het voor de lidstaten mogelijk maken om cruciale onderdelen van Richtlijn 2004/8/EG, zoals de waarborg van oorsprong en de vaststelling van ondersteuningsregelingen voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling volledig om te zetten. Zij moeten een betere rechtszekerheid voor de energiemarkt in de Gemeenschap waarborgen en op die manier bijdragen tot het wegwerken van belemmeringen voor nieuwe investeringen. Zij moeten ook bijdragen tot een verduidelijking van de criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling van staatssteun en subsidies voor WKK-projecten uit communautaire fondsen.

(5)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2004/8/EG opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De gedetailleerde richtsnoeren ter verduidelijking van de procedures en definities, vereist voor de toepassing van de methodologie om de hoeveelheid elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling te bepalen, als bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 2004/8/EG, zijn uiteengezet in de bijlage bij deze beschikking.

Bij deze richtsnoeren wordt een geharmoniseerde methodologie vastgesteld voor de berekening van bedoelde hoeveelheid elektriciteit.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 november 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50.


BIJLAGE

Gedetailleerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging en toepassing van bijlage II van Richtlijn 2004/8/EG

I.   Berekening van de hoeveelheid elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling (WKK)

1.   Wanneer een warmtekrachtkoppelingseenheid (WKK-eenheid) wordt geëxploiteerd met de technisch maximale terugwinning van warmte uit de WKK-eenheid zelf, wordt gezegd dat de WKK-modus in vol bedrijf is. De warmte moet worden geproduceerd met de locatiedruk- en -temperatuurniveaus die vereist zijn voor de specifieke nuttige warmtevraag of -markt. Bij een WKK-modus in vol bedrijf, wordt alle elektriciteit beschouwd als elektriciteit die via warmtekrachtkoppeling wordt geproduceerd (WKK-elektriciteit) (zie figuur 1).

2.   In de gevallen waarin de centrale in normale bedrijfsomstandigheden niet wordt geëxploiteerd met de WKK-modus in vol bedrijf, moet worden vastgesteld hoeveel elektriciteit en warmte niet in de WKK-modus wordt geproduceerd, en moet die worden onderscheiden van de WKK-productie. Dit moet gebeuren met inachtneming van de in deel II omschreven beginselen voor het vastleggen van de WKK-systeemgrenzen. De energie-input en -output van de ketels die uitsluitend warmte produceren (verwarmingsketels ter ondersteuning of aanvulling), die in vele gevallen een onderdeel zijn van de technische installaties op de locatie, moeten worden uitgesloten (zie figuur 1). De pijlen binnen het kader van de WKK-eenheid illustreren de energiestroom over de systeemgrenzen heen.

Figuur 1

WKK-gedeelte, niet-WKK-gedeelte en ketels die uitsluitend warmte produceren binnen een bedrijf

Image

3.   Voor micro-WKK-eenheden moeten de gecertificeerde waarden worden vastgesteld, goedgekeurd of gecontroleerd door de nationale autoriteit of bevoegde instantie die door elke lidstaat krachtens artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2004/8/EG wordt aangewezen.

4.   De via warmtekrachtkoppeling geproduceerde elektriciteit wordt berekend in vijf stappen.

5.   Stap 1

5.1.

5.1. Om aan te kunnen geven welk deel van de geproduceerde elektriciteit niet wordt erkend als WKK-elektriciteit, moet eerst de totale efficiëntie van de WKK-eenheid worden berekend.

5.2.

De totale efficiëntie van een WKK-eenheid wordt op de volgende wijze bepaald: de energie-output van het WKK-bedrijf (elektriciteit, mechanische (1) energie en nuttige warmte) in een bepaalde rapporteringsperiode wordt gedeeld door de brandstof-input naar de WKK-eenheid in diezelfde periode, d.w.z.

Totale efficiëntie = (energie-output)/(brandstof-input)

5.3.

De berekening van de totale efficiëntie moet gebaseerd zijn op de feitelijke operationele gegevens op basis van reële/geregistreerde gemeten waarden van de specifieke WKK-eenheid, verzameld binnen de rapporteringsperiode. Door de fabrikant geleverde algemene of gecertificeerde waarden (overeenkomstig de specifieke technologie) mogen niet worden gebruikt (2).

5.4.

De rapporteringsperiode is de periode van exploitatie van de WKK-eenheid waarvoor de elektriciteitsoutput moet worden vastgesteld. Normaliter gebeurt de rapportering jaarlijks. Kortere periodes zijn echter toegestaan. De maximumperiode is één jaar, de minimumperiode is één uur. De rapporteringsperiodes kunnen afwijken van de meetfrequentie.

5.5.

De energie-output is de totale elektrische energie (WKK en niet-WKK) en nuttige warmte (WWKK) die gedurende de rapporteringsperiode in het WKK-bedrijf wordt geproduceerd.

5.6.

Overeenkomstig de definities van artikel 3, onder b) en c), van Richtlijn 2004/8/EG kan de volgende warmte als nuttige warmte (WWKK) worden beschouwd: warmte die wordt gebruikt als proceswarmte of voor ruimteverwarming en/of wordt geleverd voor daarop volgende koelingsdoeleinden; warmte die wordt geleverd voor wijkverwarmings-/-koelingsnetwerken; uitlaatgassen van een WKK-proces die worden gebruikt voor directe verwarmings- en drogingsdoeleinden.

5.7.

Voorbeelden van warmte die geen nuttige warmte is, zijn: warmte die zonder nuttig gebruik in het milieu wordt geloosd (3); warmteverliezen van schoorstenen of uitlaatpijpen; warmte die wordt gebruikt in apparatuur zoals condensatieapparaten of heatdump-radiatoren; warmte die intern wordt gebruikt voor ontluchting, condensatiewarmte, warmte van bereidingswater en ketelvoedingswater, gebruikt bij de werking van ketels binnen de systeemgrenzen van de WKK-eenheid, zoals warmteterugwinningsketels. Het warmtegehalte van het condensaat dat naar het WKK-bedrijf terugkeert (bv. na te zijn gebruikt voor wijkverwarming of in een industrieel proces) wordt niet als nuttige warmte beschouwd en kan overeenkomstig de praktijken van de lidstaten worden afgetrokken van de warmtestroom die met de stoomproductie gepaard gaat.

5.8.

Geëxporteerde warmte die wordt gebruikt voor de elektriciteitsproductie op een andere locatie, kan niet worden beschouwd als nuttige warmte, maar wordt beschouwd als een deel van de interne warmteoverdracht binnen een WKK-eenheid. In een dergelijk geval wordt de elektriciteit die wordt opgewekt met behulp van deze geëxporteerde warmte meegerekend in de totale elektriciteit-output (zie figuur 4).

5.9.

Met niet-WKK-elektriciteit wordt bedoeld de elektrische energie die binnen een rapporteringsperiode wordt opgewekt door een WKK-eenheid op momenten dat één van de volgende situaties zich voordoet: er wordt geen gerelateerde warmte geproduceerd in het WKK-proces of een gedeelte van de geproduceerde warmte kan niet als nuttige warmte worden beschouwd.

5.10.

Niet-WKK-elektriciteitsproductie kan voorkomen in de volgende gevallen:

a)

in processen met onvoldoende vraag naar nuttige warmte of waarbij geen „nuttige warmte”-energie wordt opgewekt (bijvoorbeeld: gasturbines, interneverbrandingsmotoren en brandstofcellen waarbij geen of onvoldoende gebruik wordt gemaakt van warmte);

b)

in processen met warmte-uitstootfaciliteiten (bijvoorbeeld in het condensatiegedeelte van stoomkringloopcentrales en in WKK-bedrijven met aftap-condensatiestoomturbines).

5.11.

Met brandstof-input wordt de totale WKK- én niet-WKK-brandstofenergie bedoeld, gebaseerd op de lagere verwarmingswaarde die vereist is om tijdens de rapporteringsperiode elektrische energie (WKK en niet-WKK) en warmte op te wekken in een WKK-proces. Voorbeelden van brandstof-inputs zijn alle brandstoffen, stoom- en andere warmte-import, en procesafvalwarmte die in de WKK-eenheid wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit (4). Condensaat dat na het WKK-proces terugvloeit (in het geval van stoomproductie) wordt niet als brandstof-input beschouwd.

5.12.

Met WKK-brandstofenergie wordt bedoeld de brandstofenergie, gebaseerd op de lagere verwarmingswaarde die tijdens een rapporteringsperiode in een WKK-proces vereist is om WKK-elektrische energie en „nuttige warmte”-energie op te wekken (zie figuur 1).

5.13.

Met niet-WKK-brandstofenergie wordt bedoeld de brandstofenergie, gebaseerd op de lagere verwarmingswaarde die tijdens een rapporteringsperiode in een WKK-eenheid vereist is voor warmteproductie die niet wordt beschouwd als nuttige warmte en/of niet-WKK-elektrische energie (zie figuur 1).

6.   Stap 2

6.1.

Alle gemeten „elektrische energie”-output en alle gemeten „nuttige warmte”-output kan in rekening worden gebracht wanneer de methodologie ter bepaling van de efficiëntie van het WKK-proces wordt toegepast, tenminste op voorwaarde dat de totale efficiëntie van de WKK-eenheid gelijk is aan of hoger is dan:

a)

80 % voor bedrijven met „WKK-gasturbines met warmteterugwinning” en „aftap-condensatiestoomturbines”, en

b)

75 % voor de andere types van WKK-eenheden,

zoals aangegeven in bijlage II bij de richtlijn.

6.2.

Voor micro-WKK-eenheden (tot 50 kWe) die daadwerkelijk werken in de WKK-modus, mag de berekende totale efficiëntie (overeenkomstig stap 1) worden vergeleken met de door de fabrikant gecertificeerde waarden op voorwaarde dat de besparing op primaire energie (BPE), als gedefinieerd in bijlage III, punt b), van Richtlijn 2004/8/EG, hoger is dan nul.

7.   Stap 3

7.1.

Wanneer de totale efficiëntie van de WKK-eenheid lager ligt dan de drempelwaarden (75 %-80 %), kan niet-WKK-elektriciteit worden opgewekt en kan de eenheid worden opgesplitst in twee virtuele delen, het WKK-gedeelte en het niet-WKK-gedeelte.

7.2.

Voor het WKK-gedeelte controleert de bedrijfsexploitant de systeembelasting (vraag naar nuttige warmte) en evalueert hij of de eenheid gedurende bepaalde periodes in WKK-modus in vol bedrijf werkt. Wanneer dat het geval is, meet de bedrijfsexploitant de feitelijke output qua warmte en elektrische energie van de WKK-eenheid in een dergelijke situatie en gedurende deze periodes. Aan de hand van deze gegevens kan hij dan de werkelijke „elektriciteit-warmteratio” (Cwerkelijk) (5) bepalen.

7.3.

Op basis van deze werkelijke „elektriciteit-warmteratio” kan de exploitant berekenen welk gedeelte van de gedurende de rapporteringsperiode gemeten elektriciteit erkend wordt als WKK-elektriciteit, meer bepaald overeenkomstig de formule EWKK = WWKK × Cwerkelijk.

7.4.

Voor WKK-eenheden in ontwikkeling of in het eerste werkingsjaar waarin nog geen gemeten gegevens beschikbaar zijn, kan de ontwerp-„elektriciteit-warmteratio”(Contwerp) in WKK-modus in vol bedrijf worden gebruikt. De WKK-elektriciteit wordt berekend aan de hand van de formule EWKK = WWKK × Contwerp.

8.   Stap 4

8.1.

Indien de werkelijke „elektriciteit-warmteratio” van de WKK-eenheid niet bekend is, kan de bedrijfsexploitant de standaard „elektriciteit-warmteratio”(Cstandaard), als gespecificeerd in bijlage II bij Richtlijn 2004/8/EG gebruiken om de WKK-elektriciteit te berekenen. De WKK-elektriciteit wordt berekend aan de hand van de formule EWKK = WWKK × Cstandaard.

8.2.

In een dergelijk geval moet de exploitant de door elke lidstaat aangewezen nationale autoriteit of bevoegde instantie, als bedoeld in artikel 5 van de richtlijn, echter mededelen waarom de werkelijke „elektriciteit-warmteratio” niet bekend is, en haar in kennis stellen van de periode waarvoor gegevens ontbreken en van de maatregelen die worden genomen om die situatie te verhelpen.

9.   Stap 5

9.1.

Met de in stap 3 en stap 4 berekende elektriciteit wordt rekening gehouden bij de toepassing van de methodologie ter bepaling van de efficiëntie van het WKK-proces, inclusief de berekening van de besparing op primaire energie (BPE) dankzij het WKK-proces.

9.2.

Om de besparing op primaire energie te kunnen berekenen, moet het niet-WKK-brandstofgebruik worden bepaald. Het niet-WKK-brandstofgebruik wordt berekend als de hoeveelheid „niet-WKK-elektriciteitsproductie” gedeeld door de „bedrijfsspecifieke efficiëntiewaarde voor elektriciteitsproductie”.

II.   WKK-systeemgrenzen

1.   De grenzen van een WKK-systeem worden gelegd rond het WKK-proces zelf. Er worden meters beschikbaar gesteld voor de monitoring van input en output, die moeten worden geplaatst op die grenzen.

2.   Een WKK-eenheid levert energieproducten aan een verbruiksgebied. Het verbruiksgebied is geen onderdeel van de WKK-eenheid, maar consumeert de energie-output die door de WKK-eenheid wordt geproduceerd. De twee gebieden zijn niet noodzakelijk afzonderlijke geografische gebieden binnen de locatie in kwestie, maar veeleer gebieden die als hieronder getoond kunnen worden beschouwd. Het verbruiksgebied kan een industrieel proces zijn, een individuele warmte- en elektriciteitsverbruiker, een wijkverwarmings-/koelingssysteem en/of het elektriciteitsnet. In al die gevallen gebruikt het verbruiksgebied de energie-outputs van de WKK-eenheid (zie figuur 2).

Figuur 2

Gebied van de WKK-eenheid

Image

3.   De WKK-elektriciteitsoutput wordt gemeten aan de generatorterminals en daarbij mag geen intern verbruik voor het bedrijf van de WKK-eenheid worden weggelaten. De vermogensoutput mag niet worden verminderd met het elektrisch vermogen dat intern wordt verbruikt.

4.   Andere warmte- of elektriciteitsproductieapparatuur die niet bijdraagt tot het WKK-proces, zoals ketels die alleen warmte produceren of eenheden die uitsluitend elektriciteit opwekken, mag niet worden beschouwd als onderdeel van de WKK-eenheid (zie figuur 3).

Figuur 3

Selectie van de correcte systeemgrenzen in het geval van aanvullende/„stand by”-ketels (GT: Gasturbine; G: Generator; FB: Brandstofketel; HRB: Ketel met terugwinning van warmte)

FOUT

JUIST

Image

Image

5.   De secundaire stoomturbines (zie figuur 4) moeten worden opgenomen als onderdeel van de WKK-eenheid. De „elektrische energie”-output van een secundaire stoomturbine vormt een onderdeel van de energie-outputs van de WKK-eenheid. De thermische energie die vereist is om deze extra „elektrische energie”-outputs op te wekken, moet worden afgetrokken van de nuttige warmte-output van de gehele WKK-eenheid.

Figuur 4

Selectie van de correcte systeemgrenzen in het geval van secundaire stoomturbines (ST: stoomturbine)

FOUT

JUIST

Image

Image

6.   Wanneer zogenaamde prime movers (d.w.z. motor of turbine) in serie aan elkaar gekoppeld zijn (d.w.z. wanneer de door een eerste prime mover opgewekte warmte in stoom wordt omgezet om een stoomturbine aan te drijven), kunnen bedoelde prime movers niet als afzonderlijke eenheden worden beschouwd, zelfs niet als de stoomturbine elders staat (zie figuur 5).

Figuur 5

Grens van een WKK-eenheid met onderling gekoppelde prime movers

Image

7.   Wanneer de eerste prime mover geen elektriciteit of mechanische energie opwekt, ligt de grens van de WKK-eenheid rond de tweede prime mover. De brandstof-input voor deze tweede prime mover is de warmte-output van de eerste prime mover.


(1)  De mechanische energie wordt in thermodynamische zin beschouwd als elektriciteit met een factor 1.

(2)  Met uitzondering van micro-WKK-eenheden, zie stap 2 (punt 6.2).

(3)  Inclusief onvermijdelijke thermische energie-verliezen en „niet economisch gerechtvaardigd gevraagde” warmte die door een WKK-eenheid wordt opgewekt.

(4)  Brandstof-inputs moeten worden gemeten in equivalente eenheden teruggevoerd naar de hoofdbrandstof die wordt gebruikt om deze brandstof-inputs te produceren.

(5)  De voor de berekening van de WKK-elektriciteit gebruikte elektriciteit-warmteratio kan ook worden gebruikt om de WKK-elektrische capaciteit te berekenen wanneer de eenheid niet kan werken in een WKK-modus „in vol bedrijf”, namelijk op de volgende manier: PWKK = QWKK × C, waarbij PWKK de WKK-elektrische capaciteit, QWKK de WKK-warmtecapaciteit en C de elektriciteit-warmteratio is.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/62


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 8 december 2008

houdende de principiële erkenning dat de dossiers die zijn ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van Aureobasidium pullulans en dinatriumfosfonaat in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig zijn

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 7709)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/953/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 91/414/EEG voorziet in de opstelling van een communautaire lijst van werkzame stoffen die mogen worden gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen.

(2)

Voor de werkzame stof Aureobasidium pullulans is op 17 april 2008 bij de autoriteiten van Oostenrijk door bio-ferm GmbH een dossier ingediend met een aanvraag om deze stof op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Op 21 mei 2008 heeft ISK Biosciences Europe S.A. bij de autoriteiten van Frankrijk een dossier ingediend met een aanvraag om de werkzame stof dinatriumfosfonaat op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(3)

De autoriteiten van Oostenrijk en Frankrijk hebben de Commissie meegedeeld dat de dossiers betreffende deze werkzame stoffen op grond van een eerste onderzoek blijken te voldoen aan de in bijlage II bij Richtlijn 91/414/EEG vervatte voorschriften inzake gegevens en informatie. De ingediende dossiers blijken ten aanzien van één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof in kwestie bevat, ook te voldoen aan de in bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG vervatte voorschriften inzake gegevens en informatie. Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG hebben de aanvragers de dossiers aan de Commissie en de andere lidstaten toegezonden en heeft de Commissie deze dossiers aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid voorgelegd.

(4)

Met deze beschikking moet op het niveau van de Gemeenschap officieel worden bevestigd dat de dossiers in beginsel voldoen aan de in bijlage II vastgestelde voorschriften inzake gegevens en informatie en, voor ten minste één gewasbeschermingsmiddel dat de desbetreffende werkzame stof bevat, aan de in bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde voorschriften.

(5)

Deze beschikking mag geen afbreuk doen aan het recht van de Commissie om de aanvrager te verzoeken aanvullende gegevens of informatie in te dienen teneinde bepaalde punten uit het dossier te verduidelijken.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Onverminderd artikel 6, lid 4, van Richtlijn 91/414/EEG voldoen de dossiers betreffende de in de bijlage bij deze beschikking genoemde werkzame stoffen, die aan de Commissie en de lidstaten zijn voorgelegd met het oog op opneming van deze stoffen in bijlage I bij die richtlijn, in beginsel aan de in bijlage II bij die richtlijn vervatte voorschriften inzake gegevens en informatie.

De dossiers voldoen ten aanzien van één gewasbeschermingsmiddel dat de desbetreffende werkzame stof bevat, rekening houdend met het beoogde gebruik van dat middel, ook aan de in bijlage III bij die richtlijn vervatte voorschriften inzake gegevens en informatie.

Artikel 2

De als rapporteur aangewezen lidstaten bestuderen de in artikel 1 genoemde dossiers grondig en delen de conclusies van hun onderzoeken, vergezeld van een aanbeveling over het al dan niet opnemen van de in artikel 1 genoemde werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG en van eventuele aan die opneming te verbinden voorwaarden, zo spoedig mogelijk en uiterlijk één jaar na de bekendmaking van deze beschikking in het Publicatieblad van de Europese Unie, aan de Commissie mee.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 december 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.


BIJLAGE

ONDER DEZE BESCHIKKING VALLENDE WERKZAME STOFFEN

Benaming, CIPAC-identificatienummer

Aanvrager

Datum van aanvraag

Als rapporteur aangewezen lidstaat

Aureobasidium pullulans

CIPAC-nr.: niet van toepassing

bio-ferm GmbH

17 april 2008

AT

Dinatriumfosfonaat

CIPAC-nr.: 808

ISK Biosciences Europe S.A.

21 mei 2008

FR


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/64


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2008

tot wijziging van Beschikking 2006/133/EG tot tijdelijke verplichting van de lidstaten om ten aanzien van andere gebieden in Portugal dan die waarvan bekend is dat Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. (het dennenaaltje) er niet voorkomt, aanvullende maatregelen te nemen teneinde de verspreiding ervan tegen te gaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 8298)

(2008/954/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name op artikel 16, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Beschikking 2006/133/EG van de Commissie (2) voert Portugal een programma uit tegen de verspreiding van het dennenaaltje naar andere lidstaten en op zijn eigen grondgebied.

(2)

Zweden en Finland hebben de Commissie tussen augustus en oktober 2008 ervan in kennis gesteld dat verscheidene gevallen van met het dennenaaltje besmet hout in Portugese zendingen waren gedetecteerd. Als gevolg van deze gevallen heeft Zweden de Commissie op 18 september 2008 in kennis gesteld van de aanvullende maatregelen die werden genomen om het binnenbrengen en de verspreiding van het dennenaaltje op zijn grondgebied te voorkomen.

(3)

Spanje heeft de Commissie op 12, 14 en 18 november 2008 in kennis gesteld van gevallen waarbij vatbaar hout en vatbare houtproducten, waaronder houten verpakkingsmateriaal, recentelijk uit Portugal naar Spanje zijn vervoerd, hoewel aan de voorschriften van Beschikking 2006/133/EG niet werd voldaan. In sommige van die gevallen is het dennenaaltje gedetecteerd.

(4)

Portugal heeft op 20 november 2008 ministerieel decreet Portaria n.o 1339-A/2008 goedgekeurd dat de toepassing omvat van de maatregelen in Internationale Norm nr. 15 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen op houten verpakkingsmateriaal van oorsprong uit continentaal Portugal en bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer of de uitvoer.

(5)

Gezien deze informatie is het nodig dat al het vatbare hout, afkomstig uit de afgebakende gebieden, in de vorm van pakkisten, kratten, trommels of vergelijkbare verpakkingen, laadborden, laadkisten of andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal, tussenschotten en dwarsbalken, met inbegrip van hout dat niet meer zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft, wordt behandeld en gemerkt voordat het uit het afgebakende gebied wordt vervoerd, in plaats van alleen nieuw geproduceerd materiaal.

(6)

Uit die informatie blijkt ook dat de bestaande voorschriften voor het vervoer van alle andere soorten vatbaar hout dan die bedoeld in overweging 5 en afkomstig uit de afgebakende gebieden niet volledig worden toegepast. Onder deze omstandigheden is het dienstig dat een algemeen verbod op het vervoer van dergelijk hout uit de afgebakende gebieden wordt ingesteld. Er moet worden voorzien in uitzonderingen op het algemene verbod wat betreft het vervoer van vatbaar hout van erkende verwerkende bedrijven. Die bedrijven moeten door de verantwoordelijke officiële instantie worden erkend en gecontroleerd om ervoor te zorgen dat een doeltreffende behandeling wordt uitgevoerd. Zij moeten worden opgenomen in een door de Commissie opgestelde en bijgewerkte lijst. De traceerbaarheid moet gewaarborgd worden door een plantenpaspoort of een merkteken, als vastgesteld in de toepasselijke FAO-norm.

(7)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben maatregelen te nemen om na te gaan of het vatbare hout, de vatbare schors of de vatbare planten die uit afgebakende zones naar hun grondgebied worden vervoerd, vrij van het dennenaaltje zijn.

(8)

Beschikking 2006/133/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De tekst van artikel 3 van Beschikking 2006/133/EG wordt vervangen door:

„Artikel 3

Andere lidstaten van bestemming dan Portugal mogen:

a)

uit Portugal afkomstige en naar hun grondgebied vervoerde zendingen vatbaar hout, vatbare schors en vatbare planten testen op de aanwezigheid van het dennenaaltje;

b)

verdere passende maatregelen nemen om dergelijke zendingen aan officieel toezicht te onderwerpen en om na te gaan of zij aan de in de bijlage vastgestelde voorwaarden voldoen. Als wordt bevestigd dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan, worden passende maatregelen genomen overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2000/29/EG.”.

Artikel 2

De bijlage bij Beschikking 2006/133/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 3

De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen en wijzigen zo nodig de maatregelen die zij hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het dennenaaltje op zodanige wijze dat die maatregelen aan deze beschikking voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van die maatregelen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 december 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  PB L 52 van 23.2.2006, blz. 34.


BIJLAGE

In de bijlage bij Beschikking 2006/133/EG wordt punt 1 vervangen door:

1.   Onverminderd het bepaalde in punt 2 geldt in geval van vervoer uit afgebakende gebieden naar andere dan afgebakende gebieden in lidstaten of derde landen, alsook voor vervoer uit het deel van de afgebakende gebieden waarvan bekend is dat het dennenaaltje er voorkomt naar het deel van de afgebakende gebieden dat als bufferzone is aangewezen, het volgende:

a)

vatbare planten moeten voor bestemmingen binnen de Gemeenschap vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie (1) is opgesteld en afgegeven, nadat:

zij officieel zijn gecontroleerd op en vrij zijn bevonden van sporen of symptomen van het dennenaaltje, en

er sinds het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus geen symptomen van het dennenaaltje zijn waargenomen op de plaats van productie en in de onmiddellijke nabijheid daarvan;

b)

vatbaar hout en vatbare schors, behalve hout in de vorm van:

plakjes, spanen, kleine stukjes, resten of afval, geheel of gedeeltelijk verkregen uit deze Coniferae,

pakkisten, kratten, trommels en vergelijkbare verpakkingen,

laadborden, opzetranden voor laadborden, laadkisten of andere laadplateaus,

stuwmateriaal, tussenschotten en dwarsbalken,

maar inclusief van hout dat niet meer zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft, mag het afgebakende gebied niet verlaten; de verantwoordelijke officiële instantie kan een uitzondering op dit verbod toestaan, als het hout of de schors voor bestemmingen binnen de Gemeenschap vergezeld gaat van het onder a) bedoelde plantenpaspoort en een passende warmtebehandeling (kerntemperatuur van ten minste 56 °C gedurende 30 minuten) heeft ondergaan om ervoor te zorgen dat dat hout of die schors vrij is van levende dennenaaltjes;

c)

vatbaar hout in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, resten of afval, geheel of gedeeltelijk verkregen uit deze Coniferae, mag het afgebakende gebied niet verlaten; de verantwoordelijke officiële instantie kan een uitzondering op dit verbod toestaan, als dat hout voor bestemmingen binnen de Gemeenschap vergezeld gaat van het onder a) bedoelde plantenpaspoort en een passende fumigatiebehandeling heeft ondergaan om ervoor te zorgen dat dat hout vrij is van levende dennenaaltjes;

d)

vatbaar hout, afkomstig uit de afgebakende gebieden, in de vorm van stuwmateriaal, tussenschotten en dwarsbalken, met inbegrip van hout dat niet meer zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft, en in de vorm van pakkisten, kratten, trommels of vergelijkbare verpakkingen, laadborden, laadkisten of andere laadplateaus, en opzetranden voor laadborden, al dan niet daadwerkelijk gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen, mag het afgebakende gebied niet verlaten; de verantwoordelijke officiële instantie kan een uitzondering op dit verbod toestaan, als het hout is onderworpen aan een van de goedgekeurde behandelingen zoals aangegeven in bijlage I bij de Internationale Norm nr. 15 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen inzake „Guidelines for regulating wood packaging material in international trade” en is gemerkt overeenkomstig bijlage II bij die norm.

De verantwoordelijke officiële instantie machtigt de verwerkende bedrijven de onder de punten b), c) en d) bedoelde behandelingen uit te voeren en de in punt a) bedoelde plantenpaspoorten voor het onder de punten b) en c) vermelde vatbare hout af te geven of het onder punt d) vermelde vatbare hout te merken overeenkomstig de Internationale Norm nr. 15 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen. De officiële controles van de erkende verwerkende bedrijven worden continu uitgevoerd om de doeltreffendheid van de behandeling en de traceerbaarheid van het hout te verifiëren.

De Commissie stelt een lijst van de door de verantwoordelijke officiële instantie erkende verwerkende bedrijven op en zendt die lijst toe aan het Permanent Plantenziektekundig Comité en aan de lidstaten. Die lijst wordt bijgewerkt overeenkomstig de resultaten van de officiële controles om de doeltreffendheid van de behandeling en de traceerbaarheid van het hout te verifiëren en overeenkomstig de krachtens artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG meegedeelde bevindingen.

Portugal zorgt ervoor dat alleen in die lijst opgenomen verwerkende bedrijven worden gemachtigd om de in punt a) bedoelde plantenpaspoorten af te geven voor het onder de punten b) en c) vermelde vatbare hout of het onder punt d) vermelde vatbare hout te merken overeenkomstig de Internationale Norm nr. 15 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen.

Elke vervoerde eenheid vatbaar hout, vatbare schors en vatbare planten wordt voorzien van het in punt a) bedoelde plantenpaspoort of het merkteken overeenkomstig de Internationale Norm nr. 15 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen.


(1)  PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22.”


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/67


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2008

houdende wijziging van Besluit 2006/410/EG tot vaststelling van de bedragen die overeenkomstig artikel 10, lid 2, en de artikelen 143 quinquies en 143 sexies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad, artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad en artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad beschikbaar worden gesteld aan het ELFPO, en van de bedragen die beschikbaar zijn voor de uitgaven uit het ELGF

(2008/955/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name op artikel 12, leden 2 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2006/410/EG van de Commissie (2) zijn de bedragen vastgesteld die op grond van artikel 10, lid 2, artikel 143 quinquies en artikel 143 sexies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (3), artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad (4) houdende voorschriften voor een vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen en artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (5), ter beschikking van het ELFPO worden gesteld en het voor de uitgaven uit het ELGF beschikbare nettosaldo.

(2)

De bedragen die in artikel 23, lid 2, en de bijlagen II en III van Verordening (EG) nr. 479/2008 zijn vastgesteld om te worden overgedragen van de steunprogramma’s voor de wijnsector naar plattelandsontwikkeling, zijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1246/2008 van de Commissie (6).

(3)

Besluit 2006/410/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

BESLUIT:

Enig Artikel

De bijlage bij Besluit 2006/410/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij het onderhavige besluit.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(2)  PB L 163 van 15.6.2006, blz. 10.

(3)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

(4)  PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1.

(5)  PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.

(6)  PB L 335 van 13.12.2008, blz. 32.


BIJLAGE

„BIJLAGE

(in miljoenen euro’s)

Begrotingsjaar

Aan het ELFPO beschikbaar gestelde bedragen

Voor de uitgaven uit het ELGF beschikbaar nettosaldo

Artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003

Artikel 143 quinquies van Verordening (EG) nr. 1782/2003

Artikel 143 sexies van Verordening (EG) nr. 1782/2003

Artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007

Artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 479/2008

2007

984

22

 

 

 

44 753

2008

1 241

22

 

362

 

44 592

2009

1 305,7

22

 

424

40,66

44 886,64

2010

1 310,8

22

 

506

82,11

45 225,09

2011

1 290,8

22

484

516,3

122,61

45 181,29

2012

1 292,3

22

484

522,4

122,61

45 649,69

2013

1 293

22

484

522,4

122,61

46 129,99”


AANBEVELINGEN

Commissie

17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/69


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2008

betreffende criteria voor de uitvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof naar derde landen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 7570)

(2008/956/Euratom)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 33, tweede alinea, en artikel 124, tweede streepje,

Gelet op Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (1), en met name op artikel 16, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op internationaal niveau afgesproken stralingsbeschermingsbeginselen liggen ten grondslag aan maatregelen ter bescherming tegen de gevaren van ioniserende straling die door radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof wordt uitgezonden.

(2)

Om doeltreffend te zijn, moeten dergelijke beginselen zijn opgenomen in nationale regelgevingssystemen.

(3)

In overeenstemming met de in de Gemeenschap geldende veiligheidscultuur in verband met activiteiten waarbij radioactieve stoffen zijn betrokken, is een daadwerkelijke onafhankelijkheid van de rol van de regelgevingsinstanties en van de exploitanten vereist om een passend beheer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof te waarborgen.

(4)

Besluiten om de overbrenging van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstof naar derde landen toe te staan, vallen onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de exporterende lidstaten.

(5)

De bevoegde autoriteiten van een exporterende lidstaat moeten zich een oordeel vormen, overeenkomstig de in artikel 16, lid 1, onder c), van Richtlijn 2006/117/Euratom genoemde criteria, over het administratieve en technische vermogen van de desbetreffende derde landen om de radioactieve afvalstoffen en de bestraalde splijtstof veilig te beheren, alsook over de geschiktheid van hun regelgevingsstructuur.

(6)

Lidstaten moeten bij de toepassing van die criteria een bepaalde hiërarchie hanteren.

(7)

Het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval is het fundamentele relevante internationale juridische instrument om de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactieve afvalstoffen te waarborgen.

(8)

Bovenop de naleving van bovengenoemde reeks criteria kunnen andere overwegingen, zoals politieke, economische, sociale, ethische en wetenschappelijke criteria en criteria van openbare veiligheid worden gehanteerd om al dan niet vergunning te verlenen voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof naar een derde land.

(9)

Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 2006/117/Euratom heeft een lidstaat of een onderneming in die lidstaat waarnaar radioactief afval voor bewerking of ander materiaal voor behandeling met als doel het radioactieve afval terug te winnen wordt overgebracht, het recht om het radioactieve afval na behandeling terug te zenden naar het land van herkomst. Richtlijn 2006/117/Euratom doet tevens geen afbreuk aan het recht van een lidstaat of van een onderneming in die lidstaat, waarnaar verbruikte splijtstof voor opwerking wordt overgebracht, om uit het opwerkingsproces teruggewonnen radioactief afval naar het land van herkomst terug te zenden.

(10)

De in deze aanbeveling neergelegde criteria zijn in overeenstemming met het advies van het Raadgevend Comité, opgericht overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2006/117/Euratom,

BEVEELT AAN:

1.

De voornaamste eisen met betrekking tot de uitvoer van radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstof naar derde landen, als bedoeld in artikel 16, lid 1, onder c), van Richtlijn 2006/117/Euratom, moeten de volgende zijn:

a)

passende nationale voorschriften voor de stralingsbescherming van werknemers en het grote publiek moeten zijn vastgesteld en worden gehandhaafd; zij moeten verenigbaar zijn met relevante op internationaal niveau aanvaarde normen voor stralingsbescherming;

b)

een samenhangend wetgevingskader voor de regulering van activiteiten die het risico inhouden van bestraling door radioactieve stoffen, inclusief radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof, moet zijn vastgesteld;

c)

er moeten daadwerkelijk onafhankelijke regelgevende autoriteiten zijn opgericht die bevoegd zijn voor het uitreiken van vergunningen, het evalueren daarvan, de beoordeling van aanvragen, het toezicht op inspecties en handhavingsactiviteiten, en die over afdoende middelen beschikken;

d)

er moet een duidelijke toewijzing zijn van verantwoordelijkheden aan de instanties die betrokken zijn bij de verschillende fasen van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactieve afvalstoffen, met name tussen de exploitanten en de regelgevende autoriteiten;

e)

de organisaties die radioactieve afvalstoffen of bestraalde splijtstof beheren moeten beschikken over een systeem voor de rapportering aan of vergunningverlening door dergelijke autoriteiten;

f)

er moet gewaarborgd zijn dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de veiligheid van bestraalde splijtstof of radioactieve afvalstoffen berust bij de houder van de relevante vergunning en dat dergelijke vergunninghouders hun verantwoordelijkheid opnemen;

g)

de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel voor veiligheidsactiviteiten gedurende de levensduur van een faciliteit voor de behandeling van bestraalde splijtstof en radioactieve afvalstoffen moet gewaarborgd zijn; er moeten adequate financiële middelen zijn ter ondersteuning van de veiligheid van faciliteiten voor de behandeling van bestraalde splijtstof en radioactieve afvalstoffen gedurende de exploitatieduur van die faciliteiten en voor de latere ontmanteling ervan;

h)

er moet een adequaat nationaal stelsel van aansprakelijkheid van derden zijn ingesteld en worden gehandhaafd;

i)

er moeten passende kwaliteitsborgingsprogramma's worden ingesteld en ten uitvoer worden gelegd betreffende de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactieve afvalstoffen;

j)

er moeten adequate beschermings- en corrigerende maatregelen zijn vastgesteld, inclusief informatievoorziening aan het betrokken publiek en de opstelling en het uittesten van noodplannen die bij stralingscalamiteiten van kracht worden om het vrijkomen van straling te beperken of de effecten ervan te verlichten.

2.

Teneinde na te gaan of aan bovenstaande eisen voor de uitvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof naar derde landen is voldaan, moeten de lidstaten controleren of de derde landen voldoen aan de volgende criteria.

a)

Hoofdcriteria:

IAEA-lidmaatschap en daaruit voortvloeiende inachtneming van de relevante veiligheidsnormen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie;

ondertekening en ratificatie, alsook toepassing van het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, zodat de bereidheid wordt aangetoond om aan de verplichtingen van het Gezamenlijk Verdrag te voldoen en de bepalingen daarvan met betrekking tot de veiligheid van het beheer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof na te leven;

ondertekening en ratificatie van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (VFBK) en de wijziging daarvan, als uitdrukking van de verplichting tot preventie, detectie en bestraffing van inbreuken met betrekking tot kernmateriaal;

ondertekening en ratificatie, alsook toepassing van het Verdrag inzake nucleaire veiligheid (CNS) als belangrijkste juridische instrument op het gebied van de nucleaire veiligheid, dat ook belangrijke voorschriften bevat inzake de voorbereiding op noodsituaties en stralingsbescherming;

onderwerping van faciliteiten voor de behandeling van bestraalde splijtstof aan een IAEA-veiligheidscontroleovereenkomst, samenhangend met de ondertekening en ratificatie van het Non-proliferatieverdrag (NPT) en de daarmee verband houdende aanvullende protocollen, om aan te tonen dat bestraalde splijtstof niet wordt afgeleid van het bedoelde vreedzame gebruik;

ondertekening en ratificatie, alsook toepassing van het Verdrag van Wenen inzake wettelijke aansprakelijkheid bij kernschade, het Protocol ter wijziging van het Verdrag van Wenen inzake wettelijke aansprakelijkheid bij kernschade, het Verdrag inzake aanvullende vergoeding van kernschade of het Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie van 29 juli 1960, als gewijzigd bij het Aanvullend Protocol van 28 januari 1964 en bij het Protocol van 16 november 1982 (het Verdrag van Parijs), om aan te tonen dat de vergunninghouder de hoofdverantwoordelijkheid draagt bij kernschade.

b)

Aanvullende criteria:

ondertekening en ratificatie, alsook toepassing van het Verdrag inzake de verlening van bijstand in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen (AC) en het Verdrag inzake vroegtijdige kennisgeving van een nucleair ongeval (ENC), om aan te tonen dat afdoende informatie zal worden gegeven aan de betrokken bevolking in het geval van een calamiteit met radioactieve stoffen en dat afdoende beschermende en corrigerende maatregelen, inclusief de opstelling en het uittesten van noodplannen, zullen worden getroffen in het geval van een calamiteit met radioactieve stoffen teneinde het vrijkomen van straling te beperken of de effecten ervan te verlichten;

overeenstemming met internationale instrumenten betreffende het veilig vervoer van gevaarlijke goederen, met name het SOLAS-Verdrag en het Verdrag van Chicago, om aan te tonen dat doeltreffende controles op het vervoer over zee en in de lucht daadwerkelijk worden uitgevoerd.

3.

Onverlet lid 1 kunnen andere overwegingen, zoals politieke, economische, sociale, ethische en wetenschappelijke criteria en criteria van openbare veiligheid worden gehanteerd om al dan niet vergunning te verlenen voor de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof naar een derde land.

4.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken samen met het oog op de uitwisseling van informatie over de toepassing van deze aanbeveling.

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 december 2008.

Voor de Commissie

Andris PIEBALGS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 337 van 5.12.2006, blz. 21.


BESLUITEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/72


BESLUIT Nr. 2/2008 VAN HET GEMENGD COMITÉ EG/DENEMARKEN-FAERÖER

van 20 november 2008

tot wijziging van de tabellen I en II van de bijlage bij Protocol nr. 1 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Regering van Denemarken en de Landsregering van de Faeröer, anderzijds

(2008/957/EG)

HET GEMENGD COMITÉ,

Gelet op de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Regering van Denemarken en de Landsregering van de Faeröer, anderzijds (1), hierna „de overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 34, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de bijlage bij Protocol nr. 1 van de overeenkomst zijn de douanerechten en andere voorwaarden vastgesteld die van toepassing zijn op de invoer in de Gemeenschap van bepaalde soorten vis en visserijproducten van oorsprong en herkomst uit de Faeröer.

(2)

Krachtens deze bijlage heeft de Gemeenschap concessies toegekend voor een aantal visserijproducten uit de Faeröer.

(3)

De autoriteiten van de Faeröer hebben een verzoek ingediend tot toevoeging van gezouten en gedroogde koolvis (Pollachius virens), wulk (Buccinum undatum) en krab (Geryon affinis) aan de lijst van visserijproducten in tabel I van de bijlage bij Protocol nr. 1 die vrij van rechten in de Gemeenschap kunnen worden ingevoerd.

(4)

Het is redelijk deze visserijproducten in deze tabel op te nemen. Zij moeten echter worden onderworpen aan een tariefcontingent dat moet worden toegevoegd aan tabel II van de bijlage bij Protocol nr. 1,

BESLUIT:

Artikel 1

Tabel I van de bijlage bij Protocol nr. 1 van de overeenkomst wordt gewijzigd door invoeging van de volgende rijen:

„0305

Vis, gedroogd, gezouten of gepekeld, gerookte vis, ook indien voor of tijdens het roken gekookt; meel, poeder en pellets, van vis, geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

– gedroogde vis, ook indien gezouten, doch niet gerookt:

 

 

0305 59

– – andere:

 

 

0305 59 80

– – – andere:

 

 

ex 0305 59 80

– – – – koolvis (Pollachius virens)

0

TC nr. 5

0306

Schaaldieren, ook indien ontdaan van de schaal, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; schaaldieren in de schaal, gestoomd of in water gekookt, ook indien gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

– bevroren:

 

 

0306 14

– – krabben:

 

 

0306 14 90

– – – andere:

 

 

ex 0306 14 90

– – – – krabben van de soort Geryon affinis

0

TC nr. 6

0307

Weekdieren, ook indien ontdaan van de schelp, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; ongewervelde waterdieren, andere dan schaal- en weekdieren, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van ongewervelde waterdieren, andere dan schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

– andere, daaronder begrepen meel, poeder en pellets, van ongewervelde waterdieren, andere dan schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

0307 91 00

– – levend, vers of gekoeld:

 

 

ex 0307 91 00

– – – wulk (Buccinum undatum)

0

TC nr. 7

0307 99

– – andere:

 

 

– – – bevroren:

 

 

0307 99 18

– – – – andere:

 

 

ex 0307 99 18

– – – – – wulk (Buccinum undatum)

0

TC nr. 7

1605

Bereidingen en conserven van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren:

 

 

1605 90

– andere

 

 

– – weekdieren:

 

 

1605 90 30

– – – andere:

 

 

ex 1605 90 30

– – – – wulk (Buccinum undatum)

0

TC nr. 7”

Artikel 2

Tabel II van de bijlage bij Protocol nr. 1 van de overeenkomst wordt gewijzigd door invoeging van de volgende rijen:

„0305

Vis, gedroogd, gezouten of gepekeld, gerookte vis, ook indien voor of tijdens het roken gekookt; meel, poeder en pellets, van vis, geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

– gedroogde vis, ook indien gezouten, doch niet gerookt:

 

 

0305 59

– – andere:

 

 

0305 59 80

– – – andere:

 

 

ex 0305 59 80

– – – – koolvis (Pollachius virens)

0

TC nr. 5 (2)

750

0306

Schaaldieren, ook indien ontdaan van de schaal, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; schaaldieren in de schaal, gestoomd of in water gekookt, ook indien gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

– bevroren:

 

 

0306 14

– – krabben:

 

 

0306 14 90

– – – andere:

 

 

ex 0306 14 90

– – – – krabben van de soort Geryon affinis

0

TC nr. 6 (2)

750

0307

Weekdieren, ook indien ontdaan van de schelp, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; ongewervelde waterdieren, andere dan schaal- en weekdieren, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van ongewervelde waterdieren, andere dan schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

– andere, daaronder begrepen meel, poeder en pellets, van ongewervelde waterdieren, andere dan schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

0307 91 00

– – levend, vers of gekoeld:

 

 

ex 0307 91 00

– – – wulk (Buccinum undatum)

0

TC nr. 7 (2)

1 200

0307 99

– – andere:

 

 

– – – bevroren:

 

 

0307 99 18

– – – – andere:

 

 

ex 0307 99 18

– – – – – wulk (Buccinum undatum)

0

TC nr. 7 (2)

1 200

1605

Bereidingen en conserven van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren:

 

 

1605 90

– andere

 

 

– – weekdieren:

 

 

1605 90 30

– – – andere:

 

 

ex 1605 90 30

– – – – wulk (Buccinum undatum)

0

TC nr. 7 (2)

1 200

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 september 2008.

Gedaan te Tórshavn, 5 november 2008.

Voor het Gemengd Comité

De voorzitter

Herluf SIGVALDSSON


(1)  PB L 53 van 22.2.1997, blz. 2.

(2)  Voor 2008 moet de omvang van de tariefcontingenten aan de hand van het gedeelte van het jaar dat tot de datum van toepassing van de tariefcontingenten verstreken is, worden berekend naar evenredigheid van de basisvolumes.”.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/75


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2008/958/GBVB VAN DE RAAD

van 16 december 2008

tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 14 november 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB vastgesteld waarbij een politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) wordt ingesteld (1) voor een periode van drie jaar. De operationele fase van EUPOL COPPS is ingegaan op 1 januari 2006.

(2)

Het financiële referentiebedrag bestemd voor de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 14 november 2005 tot en met 31 december 2008 bedraagt 14 900 000 EUR.

(3)

Het mandaat van EUPOL COPPS dient met een periode van twee jaar te worden verlengd, en het financiële referentiebedrag bestemd voor de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 dient te worden vastgesteld.

(4)

Voorts dient, wat de structuur van de missie betreft, rekening te worden gehouden met een intensivering van het optreden op het gebied van de rechtsstaat,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Duur

De missie heeft een duur van vijf jaar.”.

2.

Aan artikel 5 wordt het volgende punt toegevoegd:

„5.

afdeling rechtsstaat.”.

3.

Artikel 14, lid 2, komt als volgt te luiden:

„2.   De referentiebedragen bestemd voor de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 worden op jaarbasis door de Raad vastgesteld.”.

4.

In artikel 17 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het verstrijkt op 31 december 2010.”.

Artikel 2

Het financiële referentiebedrag bestemd voor de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 bedraagt 6 200 000 EUR.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

R. BACHELOT-NARQUIN


(1)  PB L 300 van 17.11.2005, blz. 65.


17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/77


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2008/959/GBVB VAN DE RAAD

van 16 december 2008

houdende wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/586/GBVB inzake de actualisering van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op de artikelen 15 en 34,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 27 december 2001 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme vastgesteld (1).

(2)

Op 15 juli 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2008/586/GBVB inzake de actualisering van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB vastgesteld (2).

(3)

De Raad heeft geconstateerd dat een aantal andere personen betrokken is geweest bij terroristische daden in de zin van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB en derhalve aan de lijst zou moeten worden toegevoegd, overeenkomstig de in artikel 1, lid 4, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB vastgestelde criteria.

(4)

De Raad heeft tevens geconcludeerd dat de rubrieken voor groepen op de lijst van personen, groepen en entiteiten waarop Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing is, moeten worden aangevuld.

(5)

De lijst van personen, groepen en entiteiten waarop Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing is, moet dienovereenkomstig worden geactualiseerd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage genoemde personen worden toegevoegd aan de lijst van personen, groepen en entiteiten waarop Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing is.

Artikel 2

In de bijlage van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/586/GBVB wordt de rubriek betreffende de ETA vervangen door de volgende tekst:

„13.

Euskadi Ta Askatasuna/Tierra Vasca y Libertad/Baskenland en Vrijheid (ETA) (de volgende organisaties maken deel uit van de terroristische groep ETA: K.a.s., Xaki; Ekin, Jarrai-Haika-Segi, Gestoras pro-amnistía, Askatasuna, Batasuna (alias Herri Batasuna, alias Euskal Herritarrok), Acción Nacionalista Vasca/Euskal Abertzale Ekintza (ANV/EAE), Partido Comunista de las Tierras Vascas/Euskal Herrialdeetako Alderdi Komunista (PCTV/EHAK)).”.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk standpunt treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

R. BACHELOT-NARQUIN


(1)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93.

(2)  PB L 188 van 16.7.2008, blz. 71.


BIJLAGE

Lijst van personen bedoeld in artikel 1

1.   PERSONEN

1.

* ALEGRÍA LOINAZ, Xavier, geboren op 26 november 1958 in San Sebastián (Guipúzcoa), identiteitskaart nr. 15.239.620 — „E.T.A.”-activist, lid van „K.a.s.”/„Ekin”

2.

* ASPIAZU RUBINA, Miguel de Garikoitz, geboren op 6 juli 1973 in Bilbao (Vizcaya), identiteitskaart nr. 14.257.455 — „E.T.A.”-activist

3.

* BELOQUI RESA, María Elena, geboren op 12 juni 1961 in Areta (Álava), identiteitskaart nr. 14.956.327 — „E.T.A.”-activist, lid van „Xaki”

4.

* CAMPOS ALONSO, Miriam, geboren op 2 september 1971 in Bilbao (Vizcaya), identiteitskaart nr. 30.652.316 — „E.T.A.”-activist, lid van „Xaki”

5.

* CORTA CARRION, Mikel, geboren op 15 mei 1959 in Villafranca de Ordicia (Guipúzcoa), identiteitskaart nr. 08.902.967 — „E.T.A.”-activist, lid van „Xaki”

6.

* EGUIBAR MICHELENA, Mikel, geboren op 14 november 1963 in San Sebastián (Guipúzcoa), identiteitskaart nr. 44.151.825 — „E.T.A.”-activist, lid van „Xaki”

7.

* IRIONDO YARZA, Aitzol, geboren op 8 maart 1977 in San Sebastián (Guipúzcoa), identiteitskaart nr. 72.467.565 — „E.T.A.”-activist

8.

* MARTITEGUI LIZASO, Jurdan, geboren op 10 mei 1980 in Durango (Vizcaya), identiteitskaart nr. 45.626.584 — „E.T.A.”-activist

9.

* OLANO OLANO, Juan Mariá, geboren op 25 maart 1955 in Gainza (Guipúzcoa), identiteitskaart nr. 15.919.168 — „E.T.A.”-activist, lid van „Gestoras Pro-amnistía”/„Askatasuna”

10.

* OLARRA AGUIRIANO, José María, geboren op 27 juli 1957 in Tolosa (Guipúzcoa), identiteitskaart nr. 72.428.996 — „E.T.A.”-activist, lid van „Xaki”

11.

* RETA DE FRUTOS, José Ignacio, geboren op 3 juli 1959 in Elorrio (Vizcaya), identiteitskaart nr. 72.253.056 — „E.T.A.”-activist, lid van „Gestoras Pro-amnistía”/„Askatasuna”

12.

* TXAPARTEGI NIEVES, Nekane, geboren op 8 januari 1973 in Asteasu (Guipúzcoa), identiteitskaart nr. 44.140.578 — „E.T.A.”-activist, lid van „Xaki”

13.

* URRUTICOECHEA BENGOECHEA, José Antonio, geboren op 24 december 1950 in Miravalles (Vizcaya), identiteitskaart nr. 14.884.849 — „E.T.A.”-activist


Rectificaties

17.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/79


Rectificatie van Richtlijn 2007/72/EG van de Commissie van 13 december 2007 tot wijziging van Richtlijn 66/401/EEG van de Raad wat betreft de opneming van de soort Galega orientalis Lam.

( Publicatieblad van de Europese Unie L 329 van 14 december 2007 )

Bladzijde 38, in de bijlage, punt 1, onder a), in kolom 14:

in plaats van:

„10 (e)”,

te lezen:

„10 (n)”.

Bladzijde 39, in de bijlage, punt 1, onder b), in kolom 7:

in plaats van:

„(e)”,

te lezen:

„0 (e)”.