ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 299

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
8 november 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1104/2008 van de Raad van 24 oktober 2008 over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1105/2008 van de Commissie van 7 november 2008 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

 

Verordening (EG) nr. 1106/2008 van de Commissie van 7 november 2008 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 945/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2008/2009

11

 

*

Verordening (EG) nr. 1107/2008 van de Commissie van 7 november 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake meststoffen met het oog op de aanpassing van de bijlagen I en IV daarbij aan de technische vooruitgang ( 1 )

13

 

*

Verordening (EG) nr. 1108/2008 van de Commissie van 7 november 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1266/2007 wat betreft de minimumeisen voor bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma’s en de voorwaarden voor vrijstelling van het verplaatsingsverbod met betrekking tot sperma zoals bedoeld in Richtlijn 2000/75/EG van de Raad ( 1 )

17

 

*

Verordening (EG) nr. 1109/2008 van de Commissie van 6 november 2008 tot 100e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban

23

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (Gecodificeerde versie) ( 1 )

25

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Conferentie van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten

 

 

2008/836

 

*

Besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 29 oktober 2008 inzake de behandeling van documenten van civiele crisisbeheersingsmissies en militaire operaties van de Europese Unie

34

 

 

Commissie

 

 

2008/837/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 29 oktober 2008 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 6204)  ( 1 )

36

 

 

2008/838/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 3 november 2008 inzake preventieve vaccinatie tegen laagpathogene aviaire influenza van wilde eenden in Portugal en bepaalde maatregelen ter beperking van de verplaatsingen van dat pluimvee en producten daarvan (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 6348)

40

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Besluit 2008/839/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

43

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1379/2007 van de Commissie van 26 november 2007 tot wijziging van bijlage I A, I B, VII en VIII van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en met de in het Verdrag van Bazel overeengekomen wijzigingen (PB L 309 van 27.11.2007)

50

 

 

 

*

Bericht aan de lezer (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/1


VERORDENING (EG) Nr. 1104/2008 VAN DE RAAD

van 24 oktober 2008

over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 66,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Schengeninformatiesysteem (SIS), dat is ingesteld op grond van de bepalingen van titel IV van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (2) („Schengenuitvoeringsovereenkomst” genoemd), en de verder uitgewerkte versie daarvan, SIS 1+, is een essentieel instrument voor de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis zoals dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie.

(2)

De ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) is toevertrouwd aan de Commissie uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2424/2001 van de Raad (3) en van Besluit 2001/886/JBZ van de Raad (4). Die rechtsinstrumenten vervallen op 31 december 2008. Deze verordening moet dan ook een aanvulling vormen op de genoemde instrumenten tot een datum die door de Raad moet worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (5).

(3)

SIS II is opgezet bij Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (6). Deze verordening laat die instrumenten onverlet.

(4)

Bepaalde tests van SIS II zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 189/2008 van de Raad (7) en Besluit 2008/173/EG van de Raad (8).

(5)

De ontwikkeling van SIS II moet worden voortgezet en voltooid in het kader van de algemene planning voor SIS II die de Raad op 6 juni 2008 heeft goedgekeurd.

(6)

De lidstaten en de Commissie dienen gezamenlijk een integrale test van SIS II uit te voeren, overeenkomstig de bepalingen van deze verordening. De validering van de test dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing ervan plaats te vinden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ.

(7)

De lidstaten dienen de uitwisseling van aanvullende informatie te testen.

(8)

De Schengenuitvoeringsovereenkomst bepaalt dat SIS 1+ een technisch ondersteunende functie omvat (C.SIS). Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ bepalen dat het centrale SIS II bestaat uit een technisch ondersteunende functie en een uniforme nationale interface (NI-SIS). De technisch ondersteunende functie van het centrale SIS II wordt gevestigd in Straatsburg (Frankrijk), met een back-up in St. Johann im Pongau (Oostenrijk).

(9)

Om de eventuele problemen in verband met migratie van SIS 1+ naar SIS II beter op te vangen, dient een tijdelijke migratiearchitectuur voor het Schengeninformatiesysteem te worden opgezet en getest. De tijdelijke migratiearchitectuur mag de operationele beschikbaarheid van SIS 1+ niet beperken. De Commissie moet een converter ter beschikking stellen.

(10)

De signalerende lidstaat dient verantwoordelijk te zijn voor de juistheid en de actualiteit van de gegevens, alsmede voor de rechtmatige opneming van de gegevens in het Schengeninformatiesysteem.

(11)

De Commissie is en blijft verantwoordelijk voor het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur. Deze verantwoordelijkheid omvat het onderhoud en de verdere ontwikkeling van SIS II en de communicatie-infrastructuur, waarbij fouten altijd dienen te worden gecorrigeerd. De Commissie dient voor coördinatie en ondersteuning van de gezamenlijke activiteiten te zorgen. De Commissie dient met name de nodige technische en operationele ondersteuning aan de lidstaten te verstrekken op het niveau van het centrale SIS II, onder meer door een helpdesk beschikbaar te stellen.

(12)

De lidstaten zijn en blijven verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het onderhoud van hun nationale systemen (N.SIS II).

(13)

Frankrijk blijft verantwoordelijk voor de technisch ondersteunende functie van SIS 1+. Die verantwoordelijkheid is uitdrukkelijk vastgelegd in de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

(14)

De vertegenwoordigers van de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten dienen hun maatregelen in het kader van de Raad te coördineren. Voor die organisatorische activiteit dient een kader te worden uitgezet.

(15)

De Commissie moet gemachtigd worden om taken die haar bij deze verordening worden opgedragen en taken die verband houden met de uitvoering van de begroting uit te besteden aan derden, zoals nationale overheidsdiensten, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom), nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (9).

Bij een dergelijke uitbesteding moeten de voor het SIS geldende voorschriften betreffende gegevensbescherming en gegevensbeveiliging en betreffende de rol van de betrokken gegevensbeschermingsautoriteiten, in het bijzonder de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en van deze verordening in acht worden genomen.

(16)

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (10), is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie.

(17)

De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, die is benoemd op grond van Besluit 2004/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2003 houdende benoeming van de in artikel 286 van het EG-Verdrag voorziene onafhankelijke controleautoriteit (11), is bevoegd toe te zien op de activiteiten van de instellingen en organen van de Gemeenschap die verband houden met de verwerking van persoonsgegevens. De Schengenuitvoeringsovereenkomst bevat specifieke bepalingen over de bescherming en de beveiliging van persoonsgegevens.

(18)

Aangezien de doelstellingen, namelijk het opzetten van de tijdelijke migratiearchitectuur en de migratie van SIS 1+ naar SIS II, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van de geplande maatregel beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(19)

Deze verordening neemt de grondrechten in acht en gaat uit van de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd.

(20)

De Schengenuitvoeringsovereenkomst dient te worden gewijzigd om de integratie van SIS 1+ in de tijdelijke migratiearchitectuur mogelijk te maken.

(21)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis overeenkomstig de bepalingen van titel IV van het derde deel van het EG-Verdrag, dient Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden na de aanneming van deze verordening te beslissen of het dit instrument in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(22)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (12). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(23)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (13). Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(24)

Deze verordening heeft geen gevolgen voor de regelingen voor de gedeeltelijke deelneming van het Verenigd Koninkrijk en Ierland aan het Schengenacquis, als bepaald in respectievelijk Besluit 2000/365/EG en Besluit 2002/192/EG.

(25)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (14), die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, onder G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (15) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(26)

Wat Zwitserland betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (16), die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, onder G, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3, van Besluit 2008/146/EG van de Raad (17) betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van die overeenkomst.

(27)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999, juncto artikel 3 van Besluit 2008/261/EG van de Raad van 28 februari 2008 betreffende de ondertekening namens de Europese Gemeenschap en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (18),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Algemeen doel

1.   Het Schengeninformatiesysteem (SIS) dat is ingesteld op grond van de bepalingen van titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (SIS 1+), wordt vervangen door een nieuw systeem, het Schengeninformatiesysteem II (SIS II), waarvan de instelling, de werking en het gebruik wordt geregeld door Verordening (EG) nr. 1987/2006.

2.   SIS II wordt overeenkomstig de in deze verordening bepaalde procedures en taakverdeling door de Commissie en de lidstaten als één enkel geïntegreerd systeem ontwikkeld en operationeel gemaakt.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„centrale SIS II”: de technisch ondersteunende functie van SIS II, die een databank, de SIS II-databank, bevat, en een uniforme nationale interface (NI-SIS);

b)

„C.SIS”: de technisch ondersteunende functie van SIS 1+, die de referentiedatabank voor SIS 1+ bevat, en een uniforme nationale interface (N.COM);

c)

„N.SIS”: het nationale SIS 1+-systeem, bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met C.SIS;

d)

„N.SIS II”: het nationale SIS II-systeem, bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met het centrale SIS II;

e)

„converter”: een technisch instrument dat een consistente en betrouwbare verbinding tussen C.SIS en het centrale SIS II mogelijk maakt, en de in artikel 10, lid 3, bepaalde functies waarborgt;

f)

„integrale test”: de test bedoeld in artikel 55, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1987/2006;

g)

„test betreffende aanvullende informatie”: de functionele tests tussen de Sirene-bureaus.

Artikel 3

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening omschrijft de taken en verantwoordelijkheden van de Commissie, Frankrijk en de andere lidstaten die deelnemen aan SIS 1+ met betrekking tot de volgende taken:

a)

het onderhoud en de verdere ontwikkeling van SIS II;

b)

een integrale test van SIS II;

c)

een test betreffende aanvullende informatie;

d)

de verdere ontwikkeling en het testen van een converter;

e)

het opzetten en testen van een tijdelijke migratiearchitectuur;

f)

de migratie van SIS 1+ naar SIS II.

Artikel 4

Technische componenten van de migratiearchitectuur

Voor de migratie van SIS 1+ naar SIS II zijn de volgende componenten nodig:

a)

het C.SIS en de verbinding met de converter;

b)

de communicatie-infrastructuur voor SIS 1+ waardoor het C.SIS kan communiceren met het N.SIS;

c)

het N.SIS;

d)

het centrale SIS II, de NI-SIS en de communicatie-infrastructuur voor SIS II waardoor het centrale SIS II kan communiceren met de N.SIS II en de converter;

e)

het N.SIS II;

f)

de converter.

Artikel 5

Voornaamste verantwoordelijkheden in de ontwikkeling van SIS II

1.   De Commissie blijft het centrale SIS II, de communicatie-infrastructuur en de converter ontwikkelen.

2.   Frankrijk stelt het C.SIS beschikbaar en laat het functioneren, overeenkomstig de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

3.   De lidstaten blijven het N.SIS II ontwikkelen.

4.   De aan SIS 1+ deelnemende lidstaten onderhouden het N.SIS overeenkomstig de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

5.   De aan SIS 1+ deelnemende lidstaten stellen de communicatie-infrastructuur voor SIS 1+ beschikbaar en laten deze functioneren.

6.   De Commissie coördineert de activiteiten en verstrekt de nodige ondersteuning voor de uitvoering van de in de leden 1 tot en met 3 genoemde taken en verantwoordelijkheden.

Artikel 6

Verdere ontwikkeling

De maatregelen die nodig zijn voor de verdere ontwikkeling van SIS II als bedoeld in artikel 5, lid 1, met name de nodige maatregelen voor het corrigeren van fouten, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17, lid 2.

De maatregelen die nodig zijn voor de verdere ontwikkeling van SIS II als bedoeld in artikel 5, lid 3, worden voor zover het de uniforme nationale interface betreft die zorgt voor de compatibiliteit van N.SIS II met het centrale SIS II, vastgesteld volgens de procedure van artikel 17, lid 2.

Artikel 7

Voornaamste activiteiten

1.   De Commissie voert samen met de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten een integrale test uit.

2.   Er wordt een tijdelijke SIS-migratiearchitectuur opgezet, die door de Commissie samen met Frankrijk en met de andere aan SIS 1+ deelnemende lidstaten word getest.

3.   De Commissie en de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten verrichten de migratie van SIS 1+ naar SIS II.

4.   De aan SIS 1+ deelnemende lidstaten testen de uitwisseling van aanvullende informatie.

5.   De Commissie verstrekt op het niveau van het centrale SIS II de nodige ondersteuning voor de in de leden 1 tot en met 4 genoemde activiteiten.

6.   De in de leden 1 tot en met 3 genoemde activiteiten worden gecoördineerd door de Commissie en door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten in het kader van de Raad.

Artikel 8

Integrale test

1.   Met de integrale test wordt niet begonnen dan nadat de Commissie heeft verklaard dat volgens haar de mate van succes van de tests als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 189/2008 voldoende hoog is om deze test aan te vatten.

2.   Er wordt een integrale test uitgevoerd, die ten doel heeft met name te bevestigen dat de Commissie en de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten in technisch opzicht alles in gereedheid hebben gebracht voor de verwerking van SIS II-gegevens, en dat het prestatieniveau van SIS II ten minste gelijk is aan dat van SIS 1+.

3.   De integrale test wordt uitgevoerd door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten voor het N.SIS II en door de Commissie voor het centrale SIS II.

4.   De integrale test verloopt volgens een gedetailleerd schema dat door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, in samenwerking met de Commissie is opgesteld.

5.   De integrale test is gebaseerd op de technische specificaties die door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, in samenwerking met de Commissie zijn opgesteld.

6.   De Commissie en de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, stellen de criteria vast om te bepalen of in technisch opzicht alles in gereedheid is gebracht voor de verwerking van SIS II-gegevens en het prestatieniveau van SIS II ten minste gelijk is aan dat van SIS 1+.

7.   De testresultaten worden door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, en de Commissie geanalyseerd aan de hand van de in lid 6 vermelde criteria. De testresultaten wordt gevalideerd overeenkomstig artikel 55, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1987/2006.

8.   De lidstaten die niet deelnemen aan SIS 1+ mogen wel deelnemen aan de integrale test. Hun resultaten hebben geen invloed op de algehele validering van de test.

Artikel 9

Test betreffende aanvullende informatie

1.   De lidstaten die deelnemen aan SIS 1+ voeren functionele Sirene-tests uit.

2.   De Commissie stelt het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur daarvan beschikbaar tijdens de uitvoering van de test betreffende aanvullende informatie.

3.   De test betreffende aanvullende informatie verloopt volgens een gedetailleerd schema dat door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, is opgesteld.

4.   De test betreffende aanvullende informatie is gebaseerd op de technische specificaties die door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, zijn opgesteld.

5.   De testresultaten worden door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, geanalyseerd.

6.   De lidstaten die niet deelnemen aan SIS 1+ mogen wel deelnemen aan de test betreffende de aanvullende informatie. Hun resultaten hebben geen invloed op de algehele validering van de test.

Artikel 10

Tijdelijke migratiearchitectuur

1.   Er wordt een tijdelijke SIS-migratiearchitectuur opgezet. De converter verbindt het centrale SIS II en het C.SIS gedurende een overgangsperiode. De N.SIS zijn verbonden met het C.SIS en de N.SIS II met het centrale SIS II.

2.   De Commissie zorgt voor een converter, het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur daarvan, als onderdeel van de tijdelijke SIS-migratiearchitectuur.

3.   De converter converteert gegevens in twee richtingen tussen C.SIS en het centrale SIS II en houdt C.SIS en het centrale SIS II synchroon.

4.   De Commissie test de communicatie tussen het centrale SIS II en de converter.

5.   Frankrijk test de communicatie tussen C.SIS en de converter.

6.   De Commissie en Frankrijk testen de communicatie tussen het centrale SIS II en C.SIS via de converter.

7.   Samen met de Commissie verbindt Frankrijk C.SIS via de converter met het centrale SIS II.

8.   Samen met Frankrijk en de andere aan SIS 1+ deelnemende lidstaten test de Commissie de tijdelijke SIS-migratiearchitectuur in haar geheel, overeenkomstig een door de Commissie verstrekt testschema.

9.   Indien nodig stelt Frankrijk gegevens voor testdoeleinden beschikbaar.

Artikel 11

Migratie van SIS 1+ naar SIS II

1.   Voor de migratie van C.SIS naar het centrale SIS II stelt Frankrijk de databank van SIS 1+ beschikbaar; de Commissie voert de databank van SIS 1+ in het centrale SIS II in.

2.   De lidstaten die deelnemen aan SIS 1+ migreren uiterlijk 30 september 2009 van N.SIS naar N.SIS II, met behulp van de tijdelijke migratiearchitectuur en met ondersteuning van Frankrijk en van de Commissie. Indien nodig kan deze datum worden gewijzigd volgens de in artikel 17, lid 2, bepaalde procedure.

3.   De migratie van het nationale systeem van SIS 1+ naar SIS II bestaat uit de gegevenslading van N.SIS II, als dat N.SIS II een gegevensbestand (een „nationale kopie”) met een volledige of gedeeltelijke kopie van de SIS II-databank moet bevatten, gevolgd door een overschakeling van N.SIS naar N.SIS II voor elke lidstaat. De migratie verloopt volgens een gedetailleerd schema dat wordt opgesteld door de Commissie en de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad.

4.   De Commissie biedt bijstand ter coördinatie en ondersteuning van de gemeenschappelijke activiteiten tijdens de migratie.

5.   De in het migratieproces voorziene overschakeling wordt uitgevoerd na de in artikel 8, lid 7, bedoelde validering.

Artikel 12

Materieel rechtelijk kader

Tijdens de migratie blijven de bepalingen van titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van toepassing op het Schengeninformatiesysteem.

Artikel 13

Samenwerking

1.   De Commissie en de lidstaten werken samen ten behoeve van de uitvoering van alle door deze verordening bestreken activiteiten, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden.

2.   De Commissie verstrekt met name de nodige ondersteuning op het niveau van het centrale SIS II voor het testen en de migratie van N.SIS II.

3.   De lidstaten verstrekken met name de nodige ondersteuning op het niveau van N.SIS II voor het testen van de tijdelijke migratiearchitectuur.

Artikel 14

Registratie van verrichtingen in het centrale SIS II

1.   Onverminderd de desbetreffende bepalingen van titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst zorgt de Commissie ervoor dat elke toegang tot en uitwisseling van persoonsgegevens in het centrale SIS II wordt geregistreerd, zodat kan worden nagegaan of de opzoeking rechtmatig is en de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, de goede werking van het centrale SIS II en de nationale systemen, en de integriteit en de beveiliging van de gegevens kunnen worden bewaakt.

2.   De registers bevatten met name de datum en het tijdstip van de gegevenstransmissie, de voor bevraging gebruikte gegevens, de verwijzing naar de toegezonden gegevens, alsmede de naam van de bevoegde autoriteit die met de verwerking van de gegevens is belast.

3.   De registers mogen alleen voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en worden ten vroegste één jaar en uiterlijk drie jaar na de aanleg ervan verwijderd.

4.   Registers kunnen langer worden bewaard indien zij nodig zijn in het kader van lopende controleprocedures.

5.   De nationale autoriteiten die belast zijn met het nagaan of de bevraging rechtmatig is, het bewaken van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, de interne controle en de zorg voor de goede werking van het centrale SIS II en de integriteit en de beveiliging van de gegevens, hebben binnen de grenzen van hun bevoegdheid en op verzoek toegang tot deze registers om ervoor te zorgen dat zij hun taken kunnen vervullen.

Artikel 15

Kosten

1.   De kosten die voortvloeien uit de migratie, de integrale test, de test betreffende de aanvullende informatie, onderhouds- en ontwikkelingsmaatregelen op het niveau van het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur komen ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie.

2.   De kosten die voortvloeien uit de migratie, het testen, het onderhoud en de ontwikkeling van de nationale systemen komen ten laste van de betrokken lidstaat.

3.   De kosten van de activiteiten op het niveau van SIS 1+, zoals extra activiteiten van Frankrijk namens de lidstaten die deelnemen aan SIS 1+, worden verdeeld overeenkomstig artikel 119 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

Artikel 16

Wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

De bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst worden als volgt gewijzigd:

1.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 92 bis

1.   Vanaf de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1104/2008 van de Raad (19) en van Besluit 2008/839/JBZ van de Raad (20), en op basis van de definities in artikel 2 daarvan, kan de technische architectuur van het Schengeninformatiesysteem worden aangevuld met:

a)

een bijkomend centraal systeem, bestaande uit:

een technisch ondersteunende functie (centrale SIS II), gelegen in Frankrijk met een back-up centrale SIS II gelegen in Oostenrijk, die de SIS II-databank en een uniforme nationale interface (NI-SIS) bevat;

een technische verbinding tussen C.SIS en het centrale SIS II via de converter voor de conversie en synchronisatie van gegevens tussen C.SIS en het centrale SIS II;

b)

een nationaal systeem (N.SIS II), bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met het centrale SIS II;

c)

een infrastructuur voor de verbinding tussen het centrale SIS II en het met de NI-SIS verbonden N.SIS II.

2.   N.SIS II kan in de plaats komen van het in artikel 92 van deze overeenkomst bedoelde nationale deel; in dat geval hoeven de lidstaten geen nationaal gegevensbestand aan te houden.

3.   De centrale SIS II-databank is beschikbaar om op het grondgebied van elk van de lidstaten geautomatiseerde bevraging mogelijk te maken.

4.   Voor lidstaten die hun nationale deel vervangen door een N.SIS II gaan de verplichte taken van de technisch ondersteunende functie ten opzichte van dat nationale deel als bedoeld in artikel 92, leden 2 en 3, over in verplichte taken ten opzichte van het centrale SIS II, onverminderd de verplichtingen als bedoeld in Besluit 2008/839/JBZ en in artikel 5, lid 1, en artikel 10, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1104/2008.

5.   Het centrale SIS II levert de diensten die nodig zijn voor het invoeren en verwerken van SIS-gegevens, de onlinebijwerking van de nationale kopieën van N.SIS II, de synchronisatie en de samenhang tussen de nationale kopieën van N.SIS II en de centrale SIS II-databank, en voor het proces voor de initialisering en het herstel van de nationale kopieën van N.SIS II.

6.   Frankrijk, dat verantwoordelijk is voor de technisch ondersteunende functie, de andere lidstaten en de Commissie werken samen om ervoor te zorgen dat een opzoeking in de gegevensbestanden van N.SIS II of in de SIS II-databank, een resultaat oplevert dat gelijkwaardig is aan het resultaat van een opzoeking in het in artikel 92, lid 2, bedoelde gegevensbestand van de nationale delen.

2.

Artikel 119, lid 1, eerste zin, wordt vervangen door:

„De kosten verbonden aan de inrichting en werking van de technisch ondersteunende functie als bedoeld in artikel 92, lid 3, met inbegrip van de kosten voor de communicatie tussen de nationale delen van het Schengeninformatiesysteem en de technisch ondersteunende functie en de kosten voor activiteiten die verband houden met taken die Frankrijk verricht overeenkomstig Besluit 2008/839/JBZ en Verordening (EG) nr. 1104/2008, worden door de lidstaten gemeenschappelijk gedragen.”.

3.

Artikel 119, tweede alinea, komt als volgt te luiden:

„Elke lidstaat draagt de kosten verbonden aan de inrichting en werking van zijn nationale deel van het Schengeninformatiesysteem en aan de taken die aan de nationale systemen zijn opgedragen bij Besluit 2008/839/JBZ en Verordening (EG) nr. 1104/2008.”.

Artikel 17

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1987/2006 ingestelde comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 18

Verslaglegging

De Commissie dient na afloop van iedere periode van zes maanden, en voor het eerst na het eerste halfjaar van 2009, bij het Europees Parlement en de Raad een voortgangsverslag in over de ontwikkeling van SIS II en de migratie van SIS 1+ naar SIS II.

Artikel 19

Inwerkingtreding en geldigheidsduur

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening vervalt op de datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 55, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1987/2006, en onder geen beding later dan 30 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Luxemburg, 24 oktober 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

M. ALLIOT-MARIE


(1)  Advies uitgebracht op 24 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(3)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 4.

(4)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 1.

(5)  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4.

(6)  PB L 205 van 7.8.2007, blz. 63.

(7)  PB L 57 van 1.3.2008, blz. 1.

(8)  PB L 57 van 1.3.2008, blz. 14.

(9)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(10)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(11)  PB L 12 van 17.1.2004, blz. 47.

(12)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(13)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(14)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(15)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(16)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(17)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

(18)  PB L 83 van 26.3.2008, blz. 3.

(19)  PB L 299 van 8.11.2008, blz. 1.

(20)  PB L 299 van 8.11.2008, blz. 43.”


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/9


VERORDENING (EG) Nr. 1105/2008 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2008

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 november 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

48,3

MK

46,2

TR

68,6

ZZ

54,4

0707 00 05

JO

175,3

MA

30,8

TR

90,7

ZZ

98,9

0709 90 70

MA

63,1

TR

129,7

ZZ

96,4

0805 20 10

MA

80,7

ZZ

80,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

24,7

MA

85,5

TR

79,5

ZZ

63,2

0805 50 10

AR

82,1

MA

103,9

TR

91,1

ZA

97,2

ZZ

93,6

0806 10 10

BR

232,5

TR

133,5

US

246,0

ZA

197,4

ZZ

202,4

0808 10 80

AL

32,1

AR

75,0

CA

96,3

CL

64,2

MK

37,6

NZ

104,3

US

162,4

ZA

87,6

ZZ

82,4

0808 20 50

CN

44,4

TR

124,9

ZZ

84,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/11


VERORDENING (EG) Nr. 1106/2008 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2008

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 945/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2008/2009

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2008/2009 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 945/2008 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1084/2008 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2008/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 945/2008 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 november 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 258 van 26.9.2008, blz. 56.

(4)  PB L 297 van 6.11.2008, blz. 3.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 8 november 2008

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

24,58

4,01

1701 11 90 (1)

24,58

9,24

1701 12 10 (1)

24,58

3,82

1701 12 90 (1)

24,58

8,81

1701 91 00 (2)

25,74

12,39

1701 99 10 (2)

25,74

7,84

1701 99 90 (2)

25,74

7,84

1702 90 95 (3)

0,26

0,39


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/13


VERORDENING (EG) Nr. 1107/2008 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake meststoffen met het oog op de aanpassing van de bijlagen I en IV daarbij aan de technische vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (1), en met name op artikel 31, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2003/2003 bepaalt dat een meststof die tot een in bijlage I bij die verordening vermeld type meststoffen behoort en aan de in die verordening vastgestelde voorwaarden voldoet, als „EG-meststof” mag worden aangeduid.

(2)

Ammoniumsulfaat en calciumnitraat staan beide op de lijst van meststoftypen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003. Combinaties van deze twee meststoftypen mogen echter niet als „EG-meststof” worden aangeduid. Aangezien combinaties van ammoniumsulfaat en calciumnitraat in twee lidstaten met succes zijn gebruikt, is het gewenst dat deze combinaties worden erkend als „EG-meststof”, zodat zij gemakkelijker verkrijgbaar zijn voor landbouwers in de hele Gemeenschap.

(3)

Veel van de belangrijkste soorten stikstofhoudende meststoffen in bijlage I geven hun stikstof te snel vrij om het volledig aan de gewassen ten goede te laten komen, en de overtollige stikstof kan schade toebrengen aan het milieu.

(4)

Voor de twee EG-meststoftypen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 kan de toevoeging van dicyaandiamide, één van de stoffen die bekend staan als nitrificatieremmers, deze mogelijke milieuschade voorkomen. Andere EG-meststoftypen kunnen stikstof in een andere vorm bevatten waarvoor nitrificatieremmers niet doeltreffend zijn. Voor deze andere typen kunnen ureaseremmers een afdoende oplossing bieden.

(5)

Om de voordelen op landbouw- en milieugebied van nitrificatie- of ureaseremmers beter toegankelijk te maken, moet het gebruik van nitrificatie- of ureaseremmers worden toegelaten voor de meeste typen stikstofhoudende meststoffen en moeten meer typen remmers worden toegelaten.

(6)

Daarom moet in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 een lijst van toegelaten nitrificatie- en ureaseremmers worden ingevoerd.

(7)

Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 bevat gedetailleerde beschrijvingen van de te gebruiken analysemethoden om het nutriëntengehalte van EG-meststoffen te meten. Deze beschrijvingen, voor zover zij de joodconcentratie betreffen, moeten worden aangepast om correcte analysewaarden te verkrijgen.

(8)

Verordening (EG) nr. 2003/2003 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2003/2003 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

2.   Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2008.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1.


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In tabel A.1 wordt de post van meststof type 4 „Ammoniumsulfaat” vervangen door de volgende:

„4

Ammoniumsulfaat

Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel ammoniumsulfaat en eventueel maximaal 15 % calciumnitraat bevat.

19,7 % N

Stikstof in de vorm van totale stikstof.

Maximumgehalte aan nitraatstikstof 2,2 % N indien calciumnitraat is toegevoegd.

Indien in de handel gebracht in de vorm van een combinatie van ammoniumsulfaat en calciumnitraat, moet de aanduiding de vermelding „met maximaal 15 % calciumnitraat” omvatten.

Ammoniumstikstof.

Totale stikstof indien calciumnitraat is toegevoegd.”

2)

In tabel A.1 worden de meststoftypen 16 en 17 en voetnoot a) geschrapt. Type 18 wordt type 16.

3)

Het onderstaande punt F wordt toegevoegd:

„F.   Nitrificatie- en ureaseremmers

De nitrificatie- en ureaseremmers in de onderstaande tabellen F.1 en F.2 kunnen worden toegevoegd aan de meststoftypen in de punten A.1, B.1, B.2, B.3, C.1 en C.2 van bijlage I indien zij aan de volgende bepalingen voldoen:

1)

ten minste 50 % van het totale stikstofgehalte van de meststof bestaat uit de in kolom 3 vermelde stikstofvormen;

2)

zij behoren niet tot de in kolom 4 genoemde stikstoftypen.

Aan de typeaanduiding van de meststoffen waaraan een in tabel F.1 opgenomen nitrificatieremmer is toegevoegd, wordt de vermelding „met nitrificatieremmer ([typeaanduiding van nitrificatieremmer])” toegevoegd.

Aan de typeaanduiding van de meststoffen waaraan een in tabel F.2 opgenomen ureaseremmer is toegevoegd, wordt de vermelding „met ureaseremmer ([typeaanduiding van nitrificatieremmer])” toegevoegd.

Met elke verpakking of bulkzending moet zo volledig mogelijke technische informatie worden verschaft door degene die voor het op de markt brengen verantwoordelijk is. Deze informatie moet de gebruiker met name in staat stellen de hoeveelheden en de momenten van toediening voor het verbouwde gewas te bepalen.

Er kunnen nieuwe nitrificatieremmers of ureaseremmers worden opgenomen, respectievelijk in de tabellen F1 of F2, na beoordeling van de ingediende dossiers overeenkomstig de richtsnoeren die voor deze stoffen moeten worden uitgewerkt.

F.1.   Nitrificatieremmers

Nr.

Typeaanduiding en samenstelling van de nitrificatieremmer

Minimum- en maximumgehalte aan remmers in gewichtspercentage van de totale stikstof in de vorm van ammoniumstikstof en ureumstikstof.

EG-meststoftypen waarvoor de remmer niet mag worden gebruikt

Beschrijving van nitrificatieremmers waarmee mengsels zijn toegelaten

Gegevens over toegestane mengverhouding

1

2

3

4

5

1

Dicyaandiamide

ELINCS-nr. 207-312-8

Minimaal 2,25

Maximaal 4,5

 

 


F.2.   Ureaseremmers

Nr.

Typeaanduiding en samenstelling van de ureaseremmer

Minimum- en maximumgehalte aan remmers in gewichtspercentage van de totale stikstof in de vorm van ureumstikstof

EG-meststoftypen waarvoor de remmer niet mag worden gebruikt

Beschrijving van ureaseremmers waarmee mengsels zijn toegelaten

Gegevens over toegestane mengverhouding

1

2

3

4

5

1

N-(n-butyl)thiofosforzuurtriamide (NBPT)

ELINCS-nr. 435-740-7

Minimaal 0,09

Maximaal 0,20”

 

 


BIJLAGE II

Bijlage IV, deel B, bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de noot in punt 4.11 van methode 2.3.2 worden de tweede, de derde en de vierde alinea vervangen door de volgende tekst:

„Titreer met joodoplossing (I2) 0,05 mol/l met zetmeeloplossing als indicator.

1 ml joodoplossing (I2) 0,05 mol/l komt overeen met 0,01128 g SnCl2·2H2O.

Ten minste 80 % van het totale gehalte aan tin in de op deze wijze bereide oplossing dient in tweewaardige vorm aanwezig te zijn. Bij het titreren komt dit overeen met een verbruik van ten minste 35 ml joodoplossing (I2) 0,05 mol/l.”.

2)

In de noot in punt 4.11 van methode 2.6.1 worden de tweede, de derde en de vierde alinea vervangen door de volgende tekst:

„Titreer met joodoplossing (I2) 0,05 mol/l met zetmeeloplossing als indicator.

1 ml joodoplossing (I2) 0,05 mol/l komt overeen met 0,01128 g SnCl2·2H2O.

Ten minste 80 % van het totale gehalte aan tin in de op deze wijze bereide oplossing dient in tweewaardige vorm aanwezig te zijn. Bij het titreren komt dit overeen met een verbruik van ten minste 35 ml joodoplossing (I2) 0,05 mol/l.”.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/17


VERORDENING (EG) Nr. 1108/2008 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1266/2007 wat betreft de minimumeisen voor bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma’s en de voorwaarden voor vrijstelling van het verplaatsingsverbod met betrekking tot sperma zoals bedoeld in Richtlijn 2000/75/EG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (1), en met name op de artikelen 11 en 12 en artikel 19, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 2000/75/EG worden controlevoorschriften en maatregelen ter bestrijding en uitroeiing van bluetongue vastgesteld. Het gaat daarbij met name om de afbakening van beschermings- en toezichtsgebieden („beperkingsgebieden”), de tenuitvoerlegging van monitoring- en surveillanceprogramma’s en de vaststelling van een verbod op de verplaatsing van dieren uit de beperkingsgebieden („het verplaatsingsverbod”).

(2)

Verordening (EG) nr. 1266/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/75/EG van de Raad wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue (2) voorziet in maatregelen die moeten worden toegepast bij een uitbraak van deze ziekte.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1266/2007 bevat minimumeisen voor bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma’s. Bijlage III bij de verordening bepaalt onder welke voorwaarden dieren en sperma, eicellen en embryo’s van die dieren worden vrijgesteld van het verplaatsingsverbod. Bijlage V bij de verordening voorziet in criteria voor de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode.

(4)

Het is van essentieel belang dat passende monitoring- en surveillanceprogramma’s voor bluetongue ten uitvoer worden gelegd, onder meer ter verwezenlijking van de doelstellingen inzake de zo vroeg mogelijke opsporing van de aanwezigheid van het bluetonguevirus, het aantonen van de afwezigheid van algemene of specifieke serotypen van het bluetonguevirus en de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode. De bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma’s moeten enerzijds voorzien in minimumeisen voor de lidstaten en anderzijds voldoende flexibiliteit waarborgen om rekening te kunnen houden met lokale epidemiologische omstandigheden.

(5)

In de EU is een grootschalige noodvaccinatiecampagne tegen verschillende soorten bluetongue opgestart. De vaccinatie van dieren tegen bluetongue is van invloed op de immuunstatus van de populaties van de voor deze ziekte vatbare soorten en heeft gevolgen voor de bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma’s. Daarom moet een aantal wijzigingen worden aangebracht in de programmavereisten.

(6)

Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1266/2007 bevat criteria voor de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode. Ter wille van de duidelijkheid en om een meer geharmoniseerde aanpak te waarborgen, moeten het begin en het einde van de seizoensgebonden vectorvrije periode gebaseerd worden op gestandaardiseerde surveillancegegevens.

(7)

Deel B van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1266/2007 bevat de voorwaarden waaronder sperma is vrijgesteld van het verplaatsingsverbod. Bepaald wordt dat het sperma moet zijn verkregen van donordieren die aan bepaalde voorwaarden voldoen om voor vrijstelling in aanmerking te komen. In het belang van de rechtszekerheid in de Gemeenschap is het wenselijk om bepaalde eisen met betrekking tot de testmethoden voor donordieren van sperma te verduidelijken, met name wat betreft tests die na de spermawinning worden uitgevoerd.

(8)

Verordening (EG) nr. 1266/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1266/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Bijlage I wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

2.

In deel B van bijlage III komen de punten d) en e) als volgt te luiden:

„d)

zij zijn ten minste elke 60 dagen tijdens de winningsperiode en tussen 21 en 60 dagen na de winning van de laatste hoeveelheid te verzenden sperma met negatieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen de bluetonguevirusgroep;

e)

zij zijn met negatieve resultaten onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die is uitgevoerd op bloedmonsters die zijn verzameld:

i)

aan het begin van de spermawinning en bij het winnen van de laatste hoeveelheid te verzenden sperma, en

ii)

tijdens de spermawinning:

ten minste elke zeven dagen bij een virusisolatietest, of

ten minste elke 28 dagen bij een polymerasekettingreactietest (PCR).”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74.

(2)  PB L 283 van 27.10.2007, blz. 37.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

Minimumeisen voor bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma’s (als bedoeld in artikel 4)

1.   Minimumeisen voor door de lidstaten in beperkingsgebieden uit te voeren bluetonguemonitoringprogramma’s

Bluetonguemonitoringprogramma’s zijn gericht op het verstrekken van informatie over de dynamiek van bluetongue in beperkingsgebieden. Zij hebben ten doel de insleep van nieuwe bluetongueserotypen op te sporen en de afwezigheid van bepaalde bluetongueserotypen aan te tonen. Ook het constateren van de afwezigheid van bluetongueviruscirculatie, de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode en de identificatie van de vectorsoorten behoren tot de doelstellingen.

De geografische referentie-eenheid voor bluetonguemonitoring en -surveillance wordt omschreven door een raster van circa 45 × 45 km (ongeveer 2 000 km2), tenzij specifieke milieuomstandigheden een andere grootte rechtvaardigen. De lidstaten mogen tevens gebruikmaken van het „gebied”, als omschreven in artikel 2, onder p), van Richtlijn 64/432/EEG, als de geografische referentie-eenheid voor monitoring- en surveillancedoeleinden.

1.1.   Bluetonguemonitoringprogramma’s bestaan uit ten minste een passieve klinische surveillance en een actieve surveillance op basis van laboratoriumonderzoek, als omschreven in de punten 1.1.1 en 1.1.2.

1.1.1.   Passieve klinische surveillance:

bestaat uit een formeel en op passende wijze gedocumenteerd permanent systeem gericht op de opsporing en het onderzoek van verdachte gevallen, waaronder een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor het melden van deze gevallen. Eigenaars of houders van dieren alsook dierenartsen moeten elk verdacht geval onverwijld aan de bevoegde autoriteit melden. Alle verdachte gevallen die zijn toe te schrijven aan de aanwezigheid van bluetongueserotypen waarvan niet wordt verwacht dat zij aanwezig zijn in het epidemiologisch relevante geografische gebied, dienen onmiddellijk grondig te worden onderzocht door de bevoegde autoriteit teneinde de circulerende serotypen te identificeren;

moet in het bijzonder worden versterkt tijdens het seizoen van de vectoractiviteit;

moet ervoor zorgen dat bewustmakingscampagnes worden opgezet, met name om eigenaars en houders van dieren alsook dierenartsen in staat te stellen klinische tekenen van bluetongue te identificeren.

1.1.2.   De actieve surveillance op basis van laboratoriumonderzoek bestaat uit één of meer van de volgende elementen: serologische monitoring met verklikkerdieren, serologische/virologische onderzoeken, of gerichte risicogeoriënteerde monitoring, als omschreven in de punten 1.1.2.1, 1.1.2.2 en 1.1.2.3.

1.1.2.1.   Serologische monitoring met verklikkerdieren:

de serologische monitoring met verklikkerdieren bestaat uit een actief jaarlijks programma voor het testen van verklikkerdieren gericht op de evaluatie van de circulatie van het bluetonguevirus in het beperkingsgebied. De verklikkerdieren moeten zo mogelijk runderen zijn. Zij moeten vrij zijn van antilichamen, als aangetoond door middel van een voorafgaande seronegatieve test, en moeten zich bevinden in delen van het beperkingsgebied waar een risicoanalyse, die met entomologische en ecologische evaluaties rekening houdt, de aanwezigheid van de vector heeft bevestigd of waar voor de vermeerdering van de vector geschikte habitats voorkomen;

de verklikkerdieren worden tijdens de activiteitsperiode van de betrokken vector, indien bekend, ten minste elke maand getest. Als dergelijke informatie ontbreekt, worden de verklikkerdieren ten minste elke maand van het jaar getest;

het minimumaantal verklikkerdieren per geografische eenheid voor bluetonguemonitoring en -surveillance moet representatief en toereikend zijn om een maandelijkse incidentie van seroconversie (1) van 2 % met een betrouwbaarheid van 95 % in elke geografische eenheid op te sporen;

de laboratoriumtests moeten zodanig zijn opgezet dat positieve screeningtests gevolgd worden door de specifieke serologische/virologische tests voor het bluetongueserotype dat of de bluetongueserotypen die naar verwachting aanwezig is/zijn in het epidemiologisch relevante geografische gebied, zodat de aanwezigheid van dat/die specifieke circulerende serotype(n) kan worden bevestigd.

1.1.2.2.   Serologische/virologische onderzoeken:

bestaan uit ten minste een actief jaarlijks programma voor de uitvoering van serologische/virologische tests op populaties van vatbare soorten, gericht op de opsporing van bewijzen voor de overdracht van het bluetonguevirus door steekproefsgewijze serologische en/of virologische tests die worden uitgevoerd in alle epidemiologisch relevante geografische gebieden in de periode van het jaar waarin seroconversie met grotere waarschijnlijkheid kan worden opgespoord;

moeten zodanig zijn opgezet dat de monsters representatief zijn voor en zijn afgestemd op de structuur van de te bemonsteren populatie van de vatbare soorten in het epidemiologisch relevante geografische gebied en dat de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van een prevalentie van 20 % met een betrouwbaarheid van 95 % in de populatie van de vatbare soorten van dat epidemiologisch relevante geografische gebied;

moeten ervoor zorgen dat seropositieve dieren van gevaccineerde of geïmmuniseerde populaties niet interfereren met de serologische onderzoeken;

moeten ervoor zorgen dat de laboratoriumtests zodanig zijn opgezet dat positieve screeningtests gevolgd worden door de specifieke serologische/virologische tests voor het bluetongueserotype dat of de bluetongueserotypen die naar verwachting aanwezig is/zijn in het epidemiologisch relevante geografische gebied, zodat de aanwezigheid van dat/die specifieke circulerende serotype(n) kan worden bevestigd;

kunnen tevens worden opgezet om de vaccinatiedekking en de verspreiding van de verschillende in het beperkingsgebied aanwezige bluetongueserotypen te monitoren.

1.1.2.3.   Gerichte risicogeoriënteerde monitoring:

bestaat uit een formeel en op passende wijze gedocumenteerd permanent systeem gericht op het aantonen van de afwezigheid van bepaalde specifieke bluetongueserotypen;

is van toepassing op een doelpopulatie van vatbare dieren bij een relatief hoog risico, afhankelijk van de locatie van de dieren, de geografische situatie en de epidemiologie van het bluetongueserotype of de bluetongueserotypen die naar verwachting aanwezig is/zijn in het epidemiologisch relevante geografische gebied;

vereist een bemonsteringsstrategie die is afgestemd op de vooraf bepaalde doelpopulatie. De steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van de aangenomen prevalentie (op basis van het bekende risico van de doelpopulatie) met een betrouwbaarheid van 95 % in de doelpopulatie van dat epidemiologisch relevante geografische gebied. Wanneer de monsters niet afkomstig zijn van individuele dieren, moet de steekproefgrootte worden bijgesteld overeenkomstig de gevoeligheid van de toegepaste diagnostische procedures.

1.2.   Met het oog op de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode als bedoeld in bijlage V bij deze verordening moet de entomologische surveillance aan de volgende voorwaarden voldoen:

de surveillance bestaat uit ten minste een actief jaarlijks programma voor het vangen van vectoren, door middel van vast opgestelde zuigvallen ter bepaling van de populatiedynamiek van de vector;

er wordt gebruikgemaakt van zuigvallen met ultraviolet licht overeenkomstig vooraf vastgestelde protocollen. De vallen moeten 's nachts worden gebruikt met een frequentie van ten minste:

één nacht per week tijdens de maand die voorafgaat aan het verwachte begin en tijdens de maand die voorafgaat aan het verwachte einde van de seizoensgebonden vectorvrije periode;

één nacht per maand gedurende de seizoensgebonden vectorvrije periode, en

de gebruiksfrequentie van de zuigvallen mag worden aangepast op basis van de gegevens die zijn verkregen tijdens de eerste drie jaren van gebruik.

er moet ten minste één zuigval worden geplaatst in elk epidemiologisch relevant gebied over de gehele seizoensgebonden bluetonguevrije zone. Een deel van de in de zuigvallen verzamelde knutten moet naar een gespecialiseerd laboratorium worden gezonden dat in staat is de verdachte vectorsoorten te tellen en te identificeren.

1.3.   Monitoring met het oog op het verstrekken van onderbouwde informatie aan de Commissie waaruit blijkt dat het bluetonguevirus niet in een bepaald epidemiologisch relevant geografisch gebied heeft gecirculeerd gedurende een periode van twee jaar, als bedoeld in artikel 6, lid 2:

bestaat uit één of meer van de volgende elementen: serologische monitoring met verklikkerdieren, serologische/virologische onderzoeken, of gerichte risicogeoriënteerde monitoring, als omschreven in de punten 1.1.2.1, 1.1.2.2 en 1.1.2.3;

moet zodanig zijn opgezet dat de monsters representatief zijn voor en zijn afgestemd op de structuur van de te bemonsteren populatie van de vatbare soorten in het epidemiologisch relevante geografische gebied en dat de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van een prevalentie van 20 % (2) met een betrouwbaarheid van 95 % in de populatie van de vatbare soorten van dat epidemiologisch relevante geografische gebied indien geen massavaccinatie heeft plaatsgevonden, of

moet zodanig zijn opgezet dat de monsters representatief zijn voor en zijn afgestemd op de structuur van de te bemonsteren populatie van de vatbare soorten in het epidemiologisch relevante geografische gebied en dat de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van een prevalentie van 10 % (3) met een betrouwbaarheid van 95 % in de populatie van de vatbare soorten van dat epidemiologisch relevante geografische gebied indien massavaccinatie heeft plaatsgevonden.

2.   Minimumeisen voor door de lidstaten buiten beperkingsgebieden uit te voeren bluetonguesurveillanceprogramma’s

Bluetonguesurveillanceprogramma’s zijn gericht op het opsporen van een mogelijke insleep van het bluetonguevirus en het aantonen van de afwezigheid van dat virus in een bluetonguevrije lidstaat of een epidemiologisch relevant geografisch gebied.

Bluetonguesurveillanceprogramma’s bestaan uit ten minste een passieve klinische surveillance en een actieve surveillance op basis van laboratoriumonderzoek, als omschreven in de punten 2.1 en 2.2.

2.1.   Passieve klinische surveillance:

bestaat uit een formeel en op passende wijze gedocumenteerd permanent systeem gericht op de opsporing en het onderzoek van verdachte gevallen, waaronder een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor het melden van deze gevallen. Eigenaars of houders van dieren alsook dierenartsen moeten elk verdacht geval onverwijld aan de bevoegde autoriteit melden. Alle verdachte gevallen dienen onmiddellijk grondig te worden onderzocht door de bevoegde autoriteit teneinde te bepalen of er al dan niet sprake is van een uitbraak van bluetongue;

moet in het bijzonder worden versterkt tijdens het seizoen van de vectoractiviteit in gebieden met een specifiek relatief verhoogd risico, op basis van geografische en epidemiologische gegevens;

moet ervoor zorgen dat bewustmakingscampagnes worden opgezet, met name om eigenaars en houders van dieren alsook dierenartsen in staat te stellen klinische tekenen van bluetongue te identificeren.

2.2.   De actieve surveillance op basis van laboratoriumonderzoek bestaat uit ten minste één of meer van de volgende elementen: serologische monitoring met verklikkerdieren, serologische/virologische onderzoeken, of gerichte risicogeoriënteerde monitoring, als omschreven in de punten 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3.

2.2.1.   Serologische monitoring met verklikkerdieren:

de serologische monitoring met verklikkerdieren bestaat uit een actief jaarlijks programma voor het testen van verklikkerdieren, gericht op de opsporing van bewijzen voor de overdracht van het bluetonguevirus buiten de beperkingsgebieden. Daarbij dient specifieke aandacht te worden besteed aan gebieden met een hoog risico, op basis van geografische en epidemiologische gegevens;

de verklikkerdieren worden tijdens de activiteitsperiode van de betrokken vector, indien bekend, ten minste elke maand getest. Als dergelijke informatie ontbreekt, worden de verklikkerdieren ten minste elke maand van het jaar getest;

het minimumaantal verklikkerdieren per geografische eenheid voor bluetonguemonitoring en -surveillance moet representatief en toereikend zijn om een maandelijkse incidentie van seroconversie (4) van 2 % met een betrouwbaarheid van 95 % in elke geografische eenheid op te sporen.

2.2.2.   Serologische/virologische onderzoeken:

bestaan uit ten minste een actief jaarlijks programma voor de uitvoering van serologische/virologische tests op populaties van vatbare soorten, gericht op de opsporing van bewijzen voor de overdracht van het bluetonguevirus buiten de beperkingsgebieden door steekproefsgewijze serologische en/of virologische tests die worden uitgevoerd in alle epidemiologisch relevante geografische gebieden in de periode van het jaar waarin seroconversie met grotere waarschijnlijkheid kan worden opgespoord;

moeten zodanig zijn opgezet dat de monsters representatief zijn voor en zijn afgestemd op de structuur van de te bemonsteren populatie van de vatbare soorten in het epidemiologisch relevante geografische gebied en dat de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van een prevalentie van 20 % met een betrouwbaarheid van 95 % in de populatie van de vatbare soorten van dat epidemiologisch relevante geografische gebied;

moeten ervoor zorgen dat seropositieve dieren van gevaccineerde of geïmmuniseerde populaties niet interfereren met de serologische onderzoeken.

2.2.3.   Gerichte risicogeoriënteerde monitoring:

bestaat uit een formeel en op passende wijze gedocumenteerd permanent systeem gericht op het aantonen van de afwezigheid van bepaalde specifieke bluetongueserotypen;

moet gebaseerd zijn op een solide kennis van de lokale risicofactoren; deze kennis moet leiden tot de identificatie van de te bemonsteren doelpopulatie waarvoor een specifiek relatief verhoogd risico geldt;

moet ervoor zorgen dat de gerichte bemonsteringsstrategie is afgestemd op de doelpopulatie waarvoor een relatief verhoogd risico geldt en dat de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van de aangenomen prevalentie (op basis van het bekende risico van de doelpopulatie) met een betrouwbaarheid van 95 % in de doelpopulatie van dat epidemiologisch relevante geografische gebied.


(1)  Volgens schattingen is 20 % de normale jaarlijkse seroconversiegraad in een besmet gebied. In de Gemeenschap vindt de viruscirculatie echter hoofdzakelijk plaats in een periode van circa zes maanden (einde voorjaar/medio najaar). Daarom is 2 % een voorzichtige schatting van de verwachte maandelijkse seroconversiegraad.

(2)  Volgens schattingen is 20 % de normale jaarlijkse seroconversiegraad in een besmet gebied. Indien echter blijkt dat de jaarlijkse seroconversiegraad in het epidemiologisch relevante geografische gebied lager is dan 20 %, moet de steekproefgrootte berekend worden voor de opsporing van de lagere geschatte prevalentie.

(3)  Aangenomen wordt dat 10 % de normale jaarlijkse seroconversiegraad is in een gevaccineerd gebied. Indien echter blijkt dat de jaarlijkse seroconversiegraad in het epidemiologisch relevante gevaccineerde geografische gebied lager is dan 10 %, moet de steekproefgrootte berekend worden voor de opsporing van de lagere geschatte prevalentie.

(4)  Volgens schattingen is 20 % de normale jaarlijkse seroconversiegraad in een besmet gebied. In de Gemeenschap vindt de viruscirculatie echter hoofdzakelijk plaats in een periode van circa zes maanden (einde voorjaar/medio najaar). Daarom is 2 % een voorzichtige schatting van de verwachte maandelijkse seroconversiegraad.”


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/23


VERORDENING (EG) Nr. 1109/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 november 2008

tot 100e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qa’ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (1), en met name op artikel 7, lid 1, eerste streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd wier tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 10 oktober 2008 besloten tot wijziging van de lijst van personen, groepen en entiteiten wier tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren, door aan deze lijst drie personen toe te voegen op grond van informatie over hun banden met Al Qa’ida.

(3)

Bijlage I dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(4)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet, te waarborgen, dient de verordening onmiddellijk in werking te treden.

(5)

De Commissie zal de gronden waarop deze verordening stoelt, aan de betrokken personen mededelen, hen in de gelegenheid stellen hierover opmerkingen te maken, en deze verordening in het licht van de opmerkingen en mogelijke beschikbare aanvullende informatie herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 november 2008.

Voor de Commissie

Benita FERRERO-WALDNER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

De volgende vermeldingen worden toegevoegd aan de lijst „Natuurlijke personen”:

(1)

Adil Muhammad Mahmud Abd Al-Khaliq (ook bekend als a) Adel Mohamed Mahmoud Abdul Khaliq; b) Adel Mohamed Mahmood Abdul Khaled). Geboortedatum: 2.3.1984. Geboorteplaats: Bahrein. Paspoortnummer: 1632207 (Bahrein). Overige informatie: a) heeft gehandeld namens en financiële, materiële en logistieke steun verleend aan Al Qa'ida en de „Libyan Islamic Fighting Group”, met inbegrip van de verstrekking van elektrische onderdelen voor explosieven, computers, GPS-apparatuur en militaire uitrusting; b) is in Zuid-Azië door Al Qa'ida opgeleid voor het gebruik van kleine wapens en explosieven en heeft gevochten met Al Qa'ida in Afghanistan; c) in januari 2007 gearresteerd in de Verenigde Arabische Emiraten op beschuldiging van lidmaatschap van Al Qa'ida en de „Libyan Islamic Fighting Group”; d) na zijn veroordeling in de Verenigde Arabische Emiraten eind 2007, begin 2008 overgebracht naar Bahrein om de rest van zijn straf uit te zitten.

(2)

Abd Al-Rahman Muhammad Jaffar Ali (ook bekend als a) Abd al-Rahman Muhammad Jaffir; b) Abd al-Rahman Muhammad Jafir Ali; c) Abd al-Rahman Jaffir Ali; d) Abdul Rahman Mohamed Jaffer Ali; e) Abdulrahman Mohammad Jaffar; f) Ali Al-Khal; g) Abu Muhammad Al-Khal). Geboortedatum: 15.1.1968. Geboorteplaats: Muharraq, Bahrein. Nationaliteit: Bahreins. Overige informatie: a) financier uit Bahrein en steunverlener van Al Qa'ida; b) in januari 2008 veroordeeld door het Hoge Strafhof in Bahrein voor financiering van terrorisme, het volgen van een opleiding tot terrorisme, steun voor reizen van anderen om in het buitenland opleiding tot terrorisme te krijgen, en lidmaatschap van een terroristische organisatie; vrijgelaten na veroordeling en volbrengen van de strafmaat; c) gevestigd in Bahrein (mei 2008).

(3)

Khalifa Muhammad Turki Al-Subaiy (ook bekend als a) Khalifa Mohd Turki Alsubaie; b) Khalifa Mohd Turki al-Subaie; c) Khalifa Al-Subayi; d) Khalifa Turki bin Muhammad bin al-Suaiy). Geboortedatum: 1.1.1965. Nationaliteit: Qatarees. Paspoortnummer: 00685868 (Qatar). Nummer identiteitskaart: 26563400140 (Qatar). Overige informatie: a) in Qatar gevestigde financier en steunverlener van terroristen die financiële steun heeft verleend aan en gehandeld heeft namens de hogere leiding van Al Qa'ida, met inbegrip van de verplaatsing van rekruten naar opleidingskampen van Al Qa'ida in Zuid-Azië; b) in januari 2008 bij verstek veroordeeld door het Hoge Strafhof in Bahrein voor financiering van terrorisme, het volgen van een opleiding tot terrorisme, steun voor reizen van anderen om in het buitenland opleiding tot terrorisme te krijgen, en lidmaatschap van een terroristische organisatie; c) gearresteerd in Qatar in maart 2008; in hechtenis in Qatar (juni 2008).


RICHTLIJNEN

8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/25


RICHTLIJN 2008/95/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2008

betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten

(Gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (3) is inhoudelijk gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De merkenwetgevingen in de lidstaten van voor de inwerkingtreding van Richtlijn 89/104/EEG vertoonden verschillen die het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten konden belemmeren en de mededingingsvoorwaarden op de gemeenschappelijke markt konden vervalsen. De wetgevingen van de lidstaten moesten derhalve worden aangepast om de goede werking van de interne markt te verzekeren.

(3)

Het is van belang, dat de uitkomsten en voordelen die het stelsel van Gemeenschapsmerken kan bieden voor ondernemingen die rechten op een merk willen verkrijgen, niet worden miskend.

(4)

Het lijkt niet nodig, de merkenwetgevingen van de lidstaten volledig aan te passen. Het volstaat slechts die bepalingen van nationaal recht aan te passen welke het meest rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt.

(5)

De lidstaten dienen ondanks deze richtlijn de bevoegdheid te behouden tot het beschermen van de op grond van het gebruik verworven rechten op een merk, die deze richtlijn alleen wat betreft hun verhouding tot de door inschrijving verkregen rechten op een merk in aanmerking neemt.

(6)

De lidstaten moeten tevens iedere vrijheid behouden, de inschrijvingsprocedure of verval of nietigheid van de door inschrijving verkregen rechten op een merk vast te stellen. Zij bepalen, bijvoorbeeld, de vorm van de inschrijvings- en nietigheidsprocedure, zij maken uit of oudere rechten in de inschrijvingsprocedure, in de nietigheidsprocedure of in beide procedures moeten worden ingeroepen en, zij voorzien ingeval oudere rechten in de inschrijvingsprocedure kunnen worden ingeroepen, in een oppositieprocedure en/of een ambtshalve onderzoek. De lidstaten moeten de bevoegdheid behouden om de rechtsgevolgen van verval of nietigheid van merken vast te stellen.

(7)

Deze richtlijn dient de toepassing van andere rechtsregels van de lidstaten op merken, zoals die betreffende oneerlijke mededinging, wettelijke aansprakelijkheid of bescherming van de consument, niet uit te sluiten.

(8)

Het doel van de aanpassing kan alleen worden bereikt indien de verkrijging en het behoud van het recht op een ingeschreven merk in alle lidstaten in beginsel afhankelijk wordt gesteld van gelijke voorwaarden. Hiertoe moet een niet limitatieve opsomming van tekens worden vastgesteld die een merk kunnen vormen, vooropgesteld dat zij de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen. De gronden van weigering of nietigverklaring van het recht op een merk zelf, zoals gebrek aan onderscheidend vermogen of strijd met oudere rechten, moeten limitatief worden opgesomd zij het deels facultatief, zodat de lidstaten deze in hun wetgeving kunnen handhaven of opnemen. De lidstaten moeten weigerings- of nietigheidsgronden met betrekking tot de voorwaarden voor verkrijging of behoud van het recht op een merk die niet worden aangepast, in hun wetgeving kunnen handhaven of opnemen, bijvoorbeeld met betrekking tot de hoedanigheid van de merkhouder, de vernieuwing van het merk, het taksenregime of de niet-naleving van de procedureregels.

(9)

Om het totale aantal in de Gemeenschap ingeschreven en beschermde merken en derhalve het aantal daartussen rijzende conflicten te verminderen, moet de eis worden gesteld dat een ingeschreven merk werkelijk wordt gebruikt en bij gebreke daarvan vervallen kan worden verklaard. Bepaald moet worden, dat de nietigheid van het recht op een merk niet kan worden uitgesproken wegens het bestaan van een ouder niet gebruikt merk, met de bevoegdheid van de lidstaten hetzelfde beginsel toe te passen in de inschrijvingsprocedure of te bepalen dat het recht op een merk niet kan worden ingeroepen indien naar aanleiding van een exceptie in een inbreukprocedure komt vast te staan dat het recht vervallen zou kunnen worden verklaard. Het is aan de lidstaten voor al deze gevallen de toepasselijke procedureregels vast te stellen.

(10)

Het is, om het vrije verkeer van waren en de vrije dienstverlening te vergemakkelijken, van fundamenteel belang ervoor te zorgen dat ingeschreven merken in alle lidstaten dezelfde wettelijke bescherming genieten. Dit ontneemt evenwel de lidstaten niet het recht om bekende merken een ruimere bescherming te verlenen.

(11)

De door het ingeschreven merk verleende bescherming, waarvan de functie met name is het merk als aanduiding van herkomst te waarborgen, moet absoluut zijn wanneer het merk gelijk is aan het teken en de waren of diensten dezelfde zijn. De bescherming moet ook gelden wanneer het merk overeenstemt met het teken en de waren of diensten soortgelijk zijn. Het begrip overeenstemming moet in samenhang met het gevaar van verwarring worden uitgelegd. Het gevaar van verwarring, dat van vele factoren afhangt en met name van de bekendheid van het merk op de markt, van de vraag in hoeverre een associatie mogelijk is met het gebruikte of ingeschreven teken van de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en van de geïdentificeerde waren of diensten, moet de grondslag voor de bescherming vormen. De wijze waarop het gevaar van verwarring kan worden vastgesteld, en in het bijzonder de bewijslast, moet een zaak van nationaal procesrecht zijn, waarop deze richtlijn geen betrekking moet hebben.

(12)

Ter wille van de rechtszekerheid en zonder de houder van een ouder merk onredelijk in zijn belangen te schaden, moet worden bepaald dat deze niet meer de nietigverklaring kan eisen noch zich kan verzetten tegen het gebruik van een jonger merk waarvan hij geruime tijd bewust het gebruik heeft gedoogd, tenzij het jongere merk te kwader trouw is aangevraagd.

(13)

Alle lidstaten zijn gebonden door het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom. De bepalingen van deze richtlijn moeten volledig stroken met die van genoemd Verdrag. Deze richtlijn moet de verplichtingen van de lidstaten die uit dat Verdrag voortvloeien, onverkort laten. In voorkomend geval moet artikel 307, tweede alinea, van het Verdrag van toepassing zijn.

(14)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijn voor omzetting in nationaal recht van Richtlijn 89/104/EEG onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassing

Deze richtlijn is van toepassing op ieder merk voor waren of diensten dat in een lidstaat het voorwerp is van een inschrijving of een aanvrage om inschrijving als een individueel, collectief, garantie- of kwaliteitsmerk, dan wel het voorwerp is van een inschrijving of een aanvrage om inschrijving bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of van een internationale inschrijving die rechtsgevolgen heeft in een lidstaat.

Artikel 2

Tekens die een Gemeenschapsmerk kunnen vormen

Merken kunnen worden gevormd door alle tekens die vatbaar zijn voor grafische voorstelling, met name woorden, met inbegrip van namen van personen, tekeningen, letters, cijfers, vormen van waren of van verpakking, mits deze de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden.

Artikel 3

Gronden voor weigering of nietigheid

1.   Niet ingeschreven worden of, indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden:

a)

tekens die geen merk kunnen vormen;

b)

merken die elk onderscheidend vermogen missen;

c)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

d)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden;

e)

tekens die uitsluitend bestaan uit:

i)

de vorm die door de aard van de waar bepaald wordt, of

ii)

de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, of

iii)

de vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft;

f)

merken die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden;

g)

merken die tot misleiding van het publiek kunnen leiden, bijvoorbeeld ten aanzien van aard, hoedanigheid of plaats van herkomst van de waren of diensten;

h)

merken die bij gebreke van goedkeuring van de bevoegde autoriteiten, krachtens artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, hierna „Verdrag van Parijs” te noemen, geweigerd of nietig verklaard moeten worden.

2.   Elke lidstaat kan bepalen, dat een merk niet ingeschreven wordt of, indien ingeschreven, kan worden nietig verklaard indien en voor zover:

a)

het gebruik van dat merk verboden kan worden op grond van andere dan merkenrechtelijke bepalingen in die lidstaat of in de Gemeenschap;

b)

het merk een teken met grote symbolische waarde, en met name een religieus symbool, omvat;

c)

het merk andere badges, emblemen en wapenschilden van openbaar belang omvat dan bedoeld in artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs, tenzij de inschrijving daarvan overeenkomstig het recht van de lidstaat door de bevoegde autoriteiten is toegestaan;

d)

de aanvrage om inschrijving van het merk te kwader trouw is gedeponeerd.

3.   Een merk wordt niet geweigerd of kan, indien ingeschreven, niet worden nietig verklaard overeenkomstig lid 1, onder b), c) of d), indien het merk, als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, vóór de datum van de aanvrage om inschrijving onderscheidend vermogen heeft verkregen. De lidstaten kunnen voorts bepalen, dat deze bepaling ook van toepassing is, wanneer het onderscheidend vermogen verkregen is na de aanvrage om inschrijving of na de inschrijving.

4.   Elke lidstaat kan bepalen dat, in afwijking van de leden 1, 2 en 3, de gronden voor weigering en nietigheid welke in die staat golden vóór de datum van inwerkingtreding van de bepalingen die nodig zijn om aan Richtlijn 89/104/EEG te voldoen, van toepassing zijn op merken waarvan de aanvragen om inschrijving vóór die datum zijn gedeponeerd.

Artikel 4

Aanvullende gronden van weigering of nietigheid betreffende strijd met oudere rechten

1.   Een merk wordt niet ingeschreven of kan, indien ingeschreven, worden nietig verklaard:

a)

wanneer het gelijk is aan een ouder merk en wanneer de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd of ingeschreven, dezelfde zijn als de waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven;

b)

wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met een ander merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende de mogelijkheid van associatie met het oudere merk.

2.   Onder „oudere merken” in de zin van lid 1 worden verstaan:

a)

de merken waarvan de depotdatum voorafgaat aan de depotdatum van de merkaanvrage, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met het ten behoeve van die merken ingeroepen voorrangsrecht, en die behoren tot de volgende categorieën:

i)

Gemeenschapsmerken;

ii)

in de lidstaat of, in het geval van België, Nederland en Luxemburg, bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom ingeschreven merken;

iii)

merken ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met werking in een lidstaat;

b)

de Gemeenschapsmerken waarvan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (5) op geldige wijze de anciënniteit wordt ingeroepen op grond van een onder a), ii) en iii), bedoeld merk, ook al is van dit merk afstand gedaan of is het merk vervallen;

c)

de aanvragen om inschrijving bedoeld onder a) en b), mits deze zullen worden ingeschreven;

d)

de merken die op de depotdatum van de merkaanvrage of, in voorkomend geval, van het ten behoeve van de merkaanvrage ingeroepen voorrangsrecht, in een lidstaat algemeen bekend zijn in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs.

3.   Voorts wordt niet ingeschreven of, indien ingeschreven, kan het worden nietig verklaard een merk dat gelijk is aan of overeenstemt met een ouder Gemeenschapsmerk in de zin van lid 2, waarvoor inschrijving is gevraagd of dat is ingeschreven voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het oudere Gemeenschapsmerk ingeschreven is, wanneer het oudere Gemeenschapsmerk in de Gemeenschap bekend is en wanneer door het gebruik, zonder geldige reden, van het jongere merk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere Gemeenschapsmerk.

4.   Elke lidstaat kan bovendien bepalen, dat een merk niet wordt ingeschreven of, indien ingeschreven, kan worden nietig verklaard indien en voor zover:

a)

het merk gelijk is aan of overeenstemt met een ouder nationaal merk in de zin van lid 2, waarvoor inschrijving is gevraagd of dat is ingeschreven voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het oudere merk ingeschreven is, indien het oudere merk bekend is in de betrokken lidstaat en indien door het gebruik, zonder geldige reden, van het jongere merk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk;

b)

rechten op een niet ingeschreven merk of een ander in het economische verkeer gebruikt teken verworven zijn vóór de datum van indiening van de aanvrage om inschrijving van het merk of in voorkomend geval vóór de datum van het ten behoeve van die merkaanvrage ingeroepen voorrangsrecht, en dat niet ingeschreven merk of dat andere teken de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een jonger merk te verbieden;

c)

het gebruik van het merk kan worden verboden op grond van een ander ouder recht dan de in lid 2 en het onderhavige lid, onder b), vermelde rechten, met name van:

i)

een recht op een naam;

ii)

een recht op een portret;

iii)

een auteursrecht;

iv)

een recht van industriële eigendom;

d)

het merk gelijk is aan of overeenstemt met een ouder collectief merk waaraan een recht verbonden was dat ten hoogste drie jaar vóór het depot is vervallen;

e)

het merk gelijk is aan of overeenstemt met een ouder garantie- of kwaliteitsmerk waaraan een recht verbonden was dat vervallen is binnen een termijn voorafgaande aan de aanvrage om inschrijving van het merk, waarvan de duur door de lidstaat wordt vastgesteld;

f)

het merk gelijk is aan of overeenstemt met een ouder merk waaraan een recht was verbonden voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, dat vervallen is ten gevolge van het niet vernieuwen binnen een termijn van ten hoogste twee jaar voorafgaande aan de aanvrage om inschrijving van het merk, tenzij de houder van het oudere merk in de inschrijving van het merk heeft toegestemd of het oudere merk niet is gebruikt;

g)

het merk aanleiding kan geven tot verwarring met een merk dat in het buitenland werd gebruikt op het tijdstip van de aanvrage en daar nog wordt gebruikt, indien de aanvrage door de aanvrager te kwader trouw is gedaan.

5.   De lidstaten kunnen toestaan, dat in voorkomend geval de inschrijving niet geweigerd of het merk niet nietig verklaard behoeft te worden wanneer de houder van het oudere merk of oudere recht erin toestemt dat het merk wordt ingeschreven.

6.   Elke lidstaat kan bepalen dat, in afwijking van de leden 1 tot en met 5, de gronden voor weigering en nietigheid welke in die staat golden vóór de datum van inwerkingtreding van de bepalingen die nodig zijn om aan Richtlijn 89/104/EEG te voldoen, van toepassing zijn op merken waarvoor vóór die datum een aanvrage gedeponeerd is.

Artikel 5

Rechten verbonden aan het merk

1.   Het ingeschreven merk geeft de houder een uitsluitend recht. Dit recht staat de houder toe, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen het gebruik van een teken in het economische verkeer te verbieden:

a)

wanneer dat gelijk is aan het merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is;

b)

dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk.

2.   Elke lidstaat kan tevens bepalen dat de houder gerechtigd is derden die zijn toestemming niet hebben gekregen, het gebruik in het economische verkeer te verbieden van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het merk ingeschreven is, wanneer dit bekend is in de lidstaat en door het gebruik, zonder geldige reden, van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

3.   Met name kan krachtens de leden 1 en 2 worden verboden:

a)

het aanbrengen van het teken op de waren of op hun verpakking;

b)

het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;

c)

het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;

d)

het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties.

4.   Indien op grond van het recht van de lidstaat het gebruik van een teken, overeenkomstig lid 1, onder b), en lid 2, vóór de datum van inwerkingtreding van de bepalingen die noodzakelijk zijn om aan Richtlijn 89/104/EEG te voldoen, niet kon worden verboden, kan het aan het merk verbonden recht niet worden ingeroepen om verder gebruik van dit teken te verhinderen.

5.   De leden 1 tot en met 4 laten onverlet bepalingen in een lidstaat, betreffende bescherming tegen het gebruik van een teken anders dan ter onderscheiding van waren of diensten, indien door gebruik, zonder geldige reden, van dat teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

Artikel 6

Beperking van de aan het merk verbonden rechtsgevolgen

1.   Het aan het merk verbonden recht staat de houder niet toe een derde te verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken:

a)

van diens naam en adres;

b)

van aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

c)

van het merk, wanneer dit nodig is om de bestemming van een product of dienst, met name als accessoire of onderdeel, aan te geven,

voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.

2.   Het aan het merk verbonden recht staat de houder niet toe een derde te verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken van een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, wanneer dat recht erkend is door de wetgeving van de betrokken lidstaat en binnen de grenzen van het grondgebied waarin het erkend wordt.

Artikel 7

Uitputting van het aan het merk verbonden recht

1.   Het aan het merk verbonden recht staat de houder niet toe het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht.

2.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.

Artikel 8

Licentie

1.   Een merk kan het voorwerp zijn van licenties voor alle of voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en voor het geheel of voor een deel van het grondgebied van een lidstaat. Een licentie kan al dan niet uitsluitend zijn.

2.   De aan het merk verbonden rechten kunnen door de merkhouder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake:

a)

de duur daarvan;

b)

de door de inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt;

c)

de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend;

d)

het grondgebied waarop het merk mag worden aangebracht, of

e)

de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte diensten.

Artikel 9

Rechtsverwerking wegens gedogen

1.   De houder in een lidstaat van een in artikel 4, lid 2, bedoeld ouder merk, die het gebruik van een in die lidstaat later ingeschreven merk bewust heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan niet meer op grond van het oudere merk vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard noch bezwaar maken tegen het gebruik van het jongere merk voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere merk te kwader trouw is gedeponeerd.

2.   Elke lidstaat kan bepalen, dat lid 1 van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van een houder van een ouder merk bedoeld in artikel 4, lid 4, onder a), of van een ander ouder recht bedoeld in artikel 4, lid 4, onder b) of c).

3.   In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen kan de houder van een later ingeschreven merk geen bezwaar maken tegen het gebruik van het oudere recht, ofschoon dat recht niet langer aan het jongere merk kan worden tegengeworpen.

Artikel 10

Gebruik van het merk

1.   Een merk waarvan de houder vijf jaar nadat de inschrijvingsprocedure is voltooid in de betrokken lidstaat geen normaal gebruik heeft gemaakt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, of waarvan gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar geen gebruikgemaakt is, is vatbaar voor de sancties van deze richtlijn, tenzij er een geldige reden is voor het niet gebruiken.

Als gebruik in de zin van de eerste alinea wordt eveneens beschouwd:

a)

het gebruik van het merk in een op onderdelen afwijkende vorm zonder dat het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het ingeschreven is, wordt gewijzigd;

b)

het aanbrengen van het merk op waren of de verpakking ervan in de lidstaat, uitsluitend met het oog op uitvoer.

2.   Het gebruik van het merk met toestemming van de houder dan wel door een ieder die bevoegd is om een collectief merk, een garantiemerk of een kwaliteitsmerk te gebruiken, wordt als gebruik door de merkhouder beschouwd.

3.   Voor merken die zijn ingeschreven vóór de datum van inwerkingtreding in de betrokken lidstaat van de bepalingen die nodig zijn om aan Richtlijn 89/104/EEG te voldoen, geldt het volgende:

a)

wanneer ingevolge een bepaling die vóór die datum van kracht was sancties verbonden waren aan het niet gebruiken van een merk gedurende een ononderbroken periode, wordt de in lid 1, eerste alinea, genoemde periode van vijf jaar geacht te zijn ingegaan op hetzelfde tijdstip als de periode van het niet gebruiken die op die datum reeds loopt;

b)

wanneer vóór die datum geen bepaling over het gebruik van kracht was, wordt de in lid 1, eerste alinea, genoemde periode van vijf jaar geacht op zijn vroegst op die datum ingegaan te zijn.

Artikel 11

Sancties wegens het niet gebruiken van een merk in gerechtelijke of administratieve procedures

1.   De nietigheid van een merk kan niet worden uitgesproken op grond van het bestaan van een conflicterend ouder merk dat niet voldoet aan de voorwaarden inzake gebruik van artikel 10, leden 1 en 2, of, naar gelang van het geval, artikel 10, lid 3.

2.   Een lidstaat kan bepalen, dat de inschrijving van een merk niet kan worden geweigerd, omdat er een conflicterend ouder merk bestaat dat niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, leden 1 en 2, of, naar gelang van het geval, artikel 10, lid 3.

3.   Onverminderd de toepassing van artikel 12 ingeval een reconventionele vordering tot vervallenverklaring is ingesteld, kan iedere lidstaat bepalen dat een merk niet kan worden ingeroepen in een inbreukprocedure, indien ten gevolge van een exceptie is vast komen te staan, dat het merk vervallen verklaard zou kunnen worden ingevolge artikel 12, lid 1.

4.   Indien het oudere merk slechts voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, is gebruikt, wordt het voor de toepassing van de leden 1, 2 en 3 geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten ingeschreven te zijn.

Artikel 12

Gronden voor vervallenverklaring

1.   Een merk kan vervallen worden verklaard wanneer het gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar niet normaal in de betrokken lidstaat is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en er geen geldige reden is voor het niet gebruiken.

Vervallenverklaring van een merk kan echter niet worden gevorderd wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de vijfjarige periode en de instelling van de vordering tot vervallenverklaring voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt.

Het begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden die aan de instelling van de vordering tot vervallenverklaring voorafgaan, met dien verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na het verstrijken van de ononderbroken periode van vijf jaar van het niet gebruiken is ingegaan, wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwde gebruik pas wordt getroffen nadat de merkhouder er kennis van heeft genomen dat de vordering tot vervallenverklaring kan worden ingesteld.

2.   Onverminderd lid 1, kan een merk vervallen worden verklaard wanneer het, na de datum waarop het is ingeschreven:

a)

door toedoen of nalaten van de merkhouder tot de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een waar of dienst waarvoor het ingeschreven is;

b)

als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder, of met zijn instemming, voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, het publiek kan misleiden, met name over de aard, de hoedanigheid of de plaats van herkomst van deze waren of diensten.

Artikel 13

Gronden voor weigering, vervallenverklaring of nietigverklaring voor slechts een deel van de waren of diensten

Indien een grond voor weigering van inschrijving, vervallen- of nietigverklaring van een merk slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor dit merk gedeponeerd of ingeschreven is, betreffen de weigering van inschrijving, de vervallen- of de nietigverklaring alleen die waren of diensten.

Artikel 14

Vaststelling achteraf van nietigheid of vervallenverklaring van een merk

Wanneer de anciënniteit van een ouder merk waarvan de houder afstand heeft gedaan of dat hij heeft laten vervallen, wordt ingeroepen voor een Gemeenschapsmerk, kan de nietigheid of vervallenverklaring van het oudere merk achteraf worden vastgesteld.

Artikel 15

Bijzondere bepalingen inzake collectieve, garantie- en kwaliteitsmerken

1.   Onverminderd artikel 4 kunnen de lidstaten waarvoor de wetgeving voorziet in inschrijving van collectieve, garantie- of kwaliteitsmerken, bepalen dat weigering van inschrijving, vervallen- of nietigverklaring van deze merken plaatsvindt op andere gronden dan de in de artikelen 3 en 12 bedoelde, voor zover de functie van deze merken zulks vereist.

2.   In afwijking van artikel 3, lid 1, onder c), kunnen de lidstaten bepalen dat tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of diensten, collectieve, garantie- of kwaliteitsmerken kunnen vormen. Een zodanig merk geeft de houder niet het recht een derde het gebruik van dergelijke tekens of benamingen in de handel te verbieden, voor zover er sprake is van een gebruik volgens de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid; met name kan een zodanig merk niet worden ingeroepen tegen een derde die gerechtigd is een geografische benaming te gebruiken.

Artikel 16

Mededeling

De lidstaten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mee, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17

Intrekking

Richtlijn 89/104/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage I, deel A, genoemde beschikking, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijn voor omzetting in nationaal recht van die richtlijn.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J.-P. JOUYET


(1)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 44.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 19 juni 2007 (PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 76) en besluit van de Raad van 25 september 2008.

(3)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 1.

(4)  Zie bijlage I, deel A.

(5)  PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1.


BIJLAGE I

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met de wijziging ervan

(bedoeld in artikel 17)

Richtlijn 89/104/EEG van de Raad

(PB L 40 van 11.2.1989, blz. 1)

Beschikking 92/10/EEG van de Raad

(PB L 6 van 11.1.1992, blz. 35)

DEEL B

Termijn voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 17)

Richtlijn

Omzettingstermijn

89/104/EEG

31 december 1992


BIJLAGE II

Concordantietabel

Richtlijn 89/104/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3, lid 1, onder a) tot en met d)

Artikel 3, lid 1, onder a) tot en met d)

Artikel 3, lid 1, onder e), aanhef

Artikel 3, lid 1, onder e), aanhef

Artikel 3, lid 1, onder e), eerste streepje

Artikel 3, lid 1, onder e), i)

Artikel 3, lid 1, onder e), tweede streepje

Artikel 3, lid 1, onder e), ii)

Artikel 3, lid 1, onder e), derde streepje

Artikel 3, lid 1, onder e), iii)

Artikel 3, lid 1, onder f), g) en h)

Artikel 3, lid 1, onder f), g) en h)

Artikel 3, leden 2, 3 en 4

Artikel 3, leden 2, 3 en 4

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 1, eerste alinea

Artikel 10, lid 2

Artikel 10, lid 1, tweede alinea

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 2

Artikel 10, lid 4

Artikel 10, lid 3

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12, lid 1, eerste zin

Artikel 12, lid 1, eerste alinea

Artikel 12, lid 1, tweede zin

Artikel 12, lid 1, tweede alinea

Artikel 12, lid 1, derde zin

Artikel 12, lid 1, derde alinea

Artikel 12, lid 2

Artikel 12, lid 2

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16, leden 1 en 2

Artikel 16, lid 3

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 17

Artikel 19

Bijlage I

Bijlage II


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Conferentie van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten

8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/34


BESLUIT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN

van 29 oktober 2008

inzake de behandeling van documenten van civiele crisisbeheersingsmissies en militaire operaties van de Europese Unie

(2008/836)

DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Documenten inzake civiele crisisbeheersingsmissies en militaire operaties van de Europese Unie vallen, voor zover zij niet bij een instelling berusten, buiten het toepassingsgebied van de Gemeenschapswetgeving inzake de historische archieven en de toegang van het publiek tot documenten.

(2)

Aangezien dergelijke documenten verband houden met de werkterreinen van de Europese Unie, is het passend dat ze gearchiveerd worden door het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie. Die documenten dienen vanaf dat moment dan ook beschouwd te worden als Raadsdocumenten, en zullen onder het toepassingsgebied vallen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad van 1 februari 1983 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2),

BESLUITEN:

Artikel 1

1.   Voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad van 1 februari 1983 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden documenten van beëindigde, lopende en toekomstige civiele crisisbeheersingsmissies en militaire operaties onder auspiciën van de Raad van de Europese Unie, na beëindiging van de missie c.q. operatie, gearchiveerd door het SGR en zij worden vanaf dat tijdstip beschouwd als documenten die bij de Raad berusten.

2.   De in lid 1 bedoelde documenten omvatten geen documentatie met betrekking tot personeelszaken, overeenkomsten met derden en documentatie dienaangaande, noch documenten van kortstondige relevantie.

3.   Het secretariaat-generaal van de Raad zorgt ervoor dat door lidstaten of andere autoriteiten gerubriceerde documenten worden beschermd overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad die werden goedgekeurd bij Besluit 2001/264/EG (3).

4.   De lidstaten staan het secretariaat-generaal van de Raad bij bij het verkrijgen van afschriften van de in lid 1 bedoelde documenten.

5.   De in lid 1 bedoelde documenten worden ondergebracht op een specifieke plaats in het archief. Het personeel dat deze documenten behandelt, ontvangt een opleiding over documenten van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid en over de behandeling van gerubriceerde inlichtingen in deze context.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 2008.

De voorzitter

P. SELLAL


(1)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(2)  PB L 43 van 15.2.1983, blz. 1.

(3)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.


Commissie

8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/36


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 29 oktober 2008

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 6204)

(Alleen de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/837/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name op artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 3 maart 2005 heeft Bayer CropScience AG overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bij de bevoegde instantie van Nederland een aanvraag ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met LLCotton25 („de aanvraag”).

(2)

De aanvraag heeft ook betrekking op het in de handel brengen van andere producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit LLCotton25 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als ander katoen, met uitzondering van de teelt. Daarom omvat zij overeenkomstig artikel 5, lid 5, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 de gegevens en de informatie als voorgeschreven in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (2) en de informatie en de conclusies over de risicobeoordeling die is uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG.

(3)

Op 16 april 2007 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht en geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met LLCotton25, als beschreven in de aanvraag („de producten”), schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu zal hebben in de context van de beoogde toepassingen ervan (3). In haar advies heeft de EFSA aandacht besteed aan alle specifieke kwesties en problemen die door de lidstaten aan de orde waren gesteld in de context van de raadpleging van de bevoegde nationale instanties, als bedoeld in artikel 6, lid 4, en artikel 18, lid 4, van die verordening.

(4)

De EFSA heeft met name geconcludeerd dat uit de vergelijkende analyse van de samenstelling en de agronomische analysen blijkt dat LLCotton25 in wezen gelijk is aan zijn niet-genetisch gemodificeerde pendant en er bijgevolg geen behoefte is aan aanvullende veiligheidsstudies met proefdieren (bijvoorbeeld een toxiciteitsstudie van 90 dagen bij ratten).

(5)

De EFSA heeft in haar advies ook geconcludeerd dat het door de aanvrager ingediende monitoringplan voor de milieueffecten, dat bestaat uit een algemeen toezichtsplan, aansluit bij het beoogde gebruik van de producten. Wegens de fysieke eigenschappen van katoenzaad en de transportmethoden beveelt de EFSA echter aan in het kader van het algemene toezicht specifieke maatregelen te nemen om actief toezicht te houden op het voorkomen van verwilderde katoenplanten in gebieden waar de kans op het morsen van zaad groot is.

(6)

Het door de aanvrager ingediende monitoringplan is gewijzigd om aan deze aanbeveling van de EFSA te voldoen.

(7)

Gezien het bovenstaande moet een vergunning voor de producten worden verleend.

(8)

Er moet aan ieder ggo een eenduidig identificatienummer worden toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (4).

(9)

Op grond van het advies van de EFSA lijken voor de levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met LLCotton25 geen andere specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn dan die welke zijn vastgesteld in artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Om ervoor te zorgen dat de producten binnen de grenzen van de door deze beschikking verleende vergunning worden gebruikt, moet op het etiket van diervoeders en andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het ggo waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, ook duidelijk worden vermeld dat de producten in kwestie niet voor de teelt mogen worden gebruikt.

(10)

Het advies van de EFSA rechtvaardigt evenmin het opleggen van specifieke voorwaarden of beperkingen voor het in de handel brengen en/of specifieke voorwaarden of beperkingen voor het gebruik en de behandeling, met inbegrip van voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen, of specifieke voorwaarden voor de bescherming van bijzondere ecosystemen/het milieu en/of geografische gebieden, als bedoeld in artikel 6, lid 5, onder e), en artikel 18, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(11)

Alle relevante informatie over de verlening van de vergunning voor de producten moet worden opgenomen in het bij Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

(12)

In artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (5) worden etiketteringsvoorschriften vastgesteld voor producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit ggo’s.

(13)

Krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen (6) moeten de partijen bij het aan het verdrag inzake biodiversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid via het uitwisselingscentrum voor bioveiligheid van deze beschikking in kennis worden gesteld.

(14)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht; daarom heeft de Commissie op 30 april 2008 overeenkomstig artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van de Raad (7) een voorstel bij de Raad ingediend, waarover deze binnen drie maanden een besluit moest nemen.

(15)

De Raad heeft echter geen besluit genomen binnen de vastgestelde termijn; daarom moet de Commissie nu een beschikking geven,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidig identificatienummer

Aan het genetisch gemodificeerde katoen (Gossypium hirsutum) LLCotton25, als nader gespecificeerd in punt b) van de bijlage bij deze beschikking, wordt het eenduidige identificatienummer ACS-GHØØ1-3 toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Vergunning

Voor de volgende producten wordt voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een vergunning verleend overeenkomstig de voorwaarden van deze beschikking:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met katoen ACS-GHØØ1-3;

b)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met katoen ACS-GHØØ1-3;

c)

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit katoen ACS-GHØØ1-3 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als ander katoen, met uitzondering van de teelt.

Artikel 3

Etikettering

1.   Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „katoen”.

2.   De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit katoen ACS-GHØØ1-3.

Artikel 4

Monitoring van de milieueffecten

1.   De vergunninghouder zorgt ervoor dat het in punt h) van de bijlage vermelde monitoringplan voor de milieueffecten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

2.   De vergunninghouder dient bij de Commissie elk jaar een verslag in over de uitvoering en de resultaten van de in het monitoringplan vermelde activiteiten.

Artikel 5

Communautair register

De informatie in de bijlage bij deze beschikking wordt opgenomen in het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

Artikel 6

Vergunninghouder

De vergunninghouder is Bayer CropScience AG.

Artikel 7

Geldigheid

Deze beschikking is van toepassing gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van kennisgeving.

Artikel 8

Adressaat

Deze beschikking is gericht tot Bayer CropScience AG, Alfred-Nobel-Strasse 50, D-40789 Monheim am Rhein, Duitsland.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(3)  http://www.efsa.europa.eu/EFSA/efsa_locale-1178620753816_1178620785856.htm

(4)  PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5.

(5)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(6)  PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1.

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


BIJLAGE

a)   Aanvrager en vergunninghouder:

Naam

:

Bayer CropScience AG

Adres

:

Alfred-Nobel-Strasse 50, D-40789 Monheim am Rhein, Duitsland

b)   Benaming en specificatie van de producten:

1)   levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met katoen ACS-GHØØ1-3;

2)   diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met katoen ACS-GHØØ1-3;

3)   andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit katoen ACS-GHØØ1-3 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als ander katoen, met uitzondering van de teelt.

Het in de aanvraag beschreven genetisch gemodificeerde katoen ACS-GHØØ1-3 brengt het PAT-eiwit tot expressie dat tolerantie veroorzaakt tegen het herbicide glufosinaat-ammonium.

c)   Etikettering:

1)   Voor de specifieke etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „katoen”.

2)   De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), van deze beschikking bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit katoen ACS-GHØØ1-3.

d)   Detectiemethode:

Modificatiespecifieke realtime PCR-methode voor de kwantificering van katoen ACS-GHØØ1-3

Gevalideerd op zaaizaad door het communautair referentielaboratorium als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1829/2003, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.it/statusofdoss.htm

Referentiemateriaal: AOCS 0306-A en AOCS 0306-E toegankelijk via de American Oil Chemists Society op http://www.aocs.org/tech/crm/bayer_cotton.cfm

e)   Eenduidig identificatienummer:

ACS-GHØØ1-3

f)   Informatie die vereist is krachtens bijlage II bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid dat aan het verdrag inzake biodiversiteit gehecht is:

Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid, Record ID: zie [wordt ingevuld bij de kennisgeving].

g)   Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van het product:

Niet van toepassing.

h)   Monitoringplan:

Monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

[Link naar het plan op internet]

i)   Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie:

Niet van toepassing.

Opmerking: het kan gebeuren dat de links naar de documenten na verloop van tijd gewijzigd moeten worden. Dergelijke wijzigingen worden bekendgemaakt door het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders te updaten.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/40


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 3 november 2008

inzake preventieve vaccinatie tegen laagpathogene aviaire influenza van wilde eenden in Portugal en bepaalde maatregelen ter beperking van de verplaatsingen van dat pluimvee en producten daarvan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 6348)

(Slechts de tekst in de Portugese taal is authentiek)

(2008/838/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (1), en met name op artikel 57, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2005/94/EG bevat bepaalde preventieve maatregelen inzake het toezicht op en de vroegtijdige detectie van aviaire influenza die erop gericht zijn de bevoegde autoriteiten en de landbouwsector meer bewust te maken van en beter voor te bereiden op de risico’s van die ziekte.

(2)

Sinds september 2007 hebben zich uitbraken van laagpathogene aviaire influenza voorgedaan op bepaalde pluimveehouderijen in het centraal-westelijk deel van Portugal, met name op bedrijven die pluimvee houden dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet.

(3)

Portugal heeft overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG maatregelen genomen om de verspreiding van deze ziekte te voorkomen.

(4)

Uit een door Portugal uitgevoerde risicobeoordeling is gebleken dat bedrijven met wilde eenden (Anas platyrhynchos) die bestemd zijn om in het wild te worden uitgezet (hierna „wilde eenden” genoemd), een significant en onmiddellijk risico vormen voor de verspreiding van aviaire influenza in Portugal of in andere lidstaten. Daarom heeft Portugal besloten noodvaccinaties uit te voeren om de uitbraak onder controle te brengen.

(5)

Het door Portugal voorgestelde noodvaccinatieprogramma is goedgekeurd bij Beschikking 2008/285/EG van de Commissie (2). Die beschikking voorzag ook in bepaalde maatregelen ten aanzien van bedrijven waar gevaccineerde wilde eenden worden gehouden en niet-gevaccineerde pluimveehouderijen, zoals beperkingen van verplaatsingen van gevaccineerde wilde eenden, hun broedeieren en van die eieren afkomstige wilde eenden overeenkomstig het goedgekeurde vaccinatieprogramma.

(6)

De uitvoering van het door Portugal ingediende noodvaccinatieprogramma is op 31 juli 2008 voltooid.

(7)

Overeenkomstig artikel 8 van Beschikking 2008/285/EG heeft Portugal een verslag over de uitvoering van het noodvaccinatieprogramma ingediend en vervolgens verslag uitgebracht aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

(8)

Uit de door Portugal verstrekte informatie blijkt dat de uitbraak met succes onder controle is gebracht.

(9)

Op basis van een nadere risicobeoordeling is Portugal van mening dat de waardevolle wilde fokeenden op het bedrijf nog steeds aan gevaar van besmetting met aviaire influenza blootstaan, met name door een mogelijk indirect contact met wilde vogels. Portugal heeft daarom besloten om bij wijze van langetermijnmaatregel de vaccinatie tegen aviaire influenza voort te zetten in de vorm van een programma voor preventieve vaccinatie op het met besmetting bedreigde bedrijf in de regio Lisboa e Vale do Tejo, Ribatejo Norte, Vila Nova da Barquinha waar dergelijke wilde eenden worden gehouden.

(10)

Portugal heeft in een brief van 10 september 2008 een preventief vaccinatieprogramma ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd.

(11)

In het kader van dat programma is Portugal van plan in de periode tot 31 juli 2009 preventieve vaccinatie toe te passen.

(12)

Het Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn heeft in zijn wetenschappelijke adviezen over het gebruik van vaccinatie om aviaire influenza onder controle te krijgen, die in 2005 (3), 2007 (4) en 2008 (5) door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid zijn gepubliceerd, gesteld dat nood- en preventieve vaccinatie tegen aviaire influenza een waardevol instrument ter aanvulling van andere maatregelen ter bestrijding van deze ziekte is.

(13)

Bovendien heeft de Commissie het door Portugal ingediende vaccinatieprogramma onderzocht en is zij van oordeel dat het aan de toepasselijke Gemeenschapswetgeving voldoet. Gezien de epidemiologische situatie met betrekking tot laagpathogene aviaire influenza in Portugal, het type bedrijf waar moet worden gevaccineerd en de beperkte omvang van het vaccinatieprogramma, moet het door Portugal ingediende preventievevaccinatieprogramma worden goedgekeurd. De uitvoering van dat preventievevaccinatieprogramma zal ook meer praktische ervaring en kennis over de doeltreffendheid van vaccinatie van wilde eenden opleveren.

(14)

Voor het door Portugal uit te voeren preventievevaccinatieprogramma mogen alleen vaccins worden gebruikt die voldoen aan Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (6) of Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (7).

(15)

Daarnaast moet worden gezorgd voor bewaking en laboratoriumtests op het bedrijf waar de gevaccineerde wilde eenden worden gehouden en op niet-gevaccineerde pluimveehouderijen, zoals aangegeven in het preventievevaccinatieprogramma.

(16)

Ook dienen overeenkomstig het preventievevaccinatieprogramma bepaalde beperkingen te worden toegepast op verplaatsingen van gevaccineerde wilde eenden, hun broedeieren en wilde eenden afkomstig van gevaccineerd pluimvee. Gezien het kleine aantal wilde eenden op het bedrijf waar de noodvaccinatie moet worden uitgevoerd en om redenen van traceerbaarheid en logistiek mogen de gevaccineerde vogels dat bedrijf niet verlaten.

(17)

Met betrekking tot de handel in pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, heeft Portugal aanvullende maatregelen genomen krachtens Beschikking 2006/605/EG van de Commissie van 6 september 2006 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen voor het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet (8).

(18)

Om de economische gevolgen voor het betrokken bedrijf te beperken, moet worden voorzien in bepaalde afwijkingen van de verplaatsingsbeperkingen voor wilde eenden afkomstig van gevaccineerde wilde eenden, aangezien deze verplaatsingen geen specifiek risico voor verspreiding van de ziekte opleveren, op voorwaarde dat bewakings- en monitoringmaatregelen worden genomen en dat aan de specifieke veterinairrechtelijke voorschriften voor intracommunautair handelsverkeer wordt voldaan.

(19)

Het preventievevaccinatieprogramma moet worden goedgekeurd zodat het tot 31 juli 2009 kan worden uitgevoerd.

(20)

Beschikking 2008/285/EG moet worden ingetrokken aangezien deze na 31 juli 2008 overbodig is geworden.

(21)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze beschikking worden bepaalde maatregelen vastgesteld die in Portugal moeten worden genomen indien noodvaccinaties worden uitgevoerd op een bedrijf waar wilde eenden (Anas platyrhynchos) die bestemd zijn om in het wild te worden uitgezet (hierna „wilde eenden” genoemd) worden gehouden en waar een bijzonder risico van insleep van aviaire influenza bestaat. Die maatregelen omvatten bepaalde beperkingen op de verplaatsing binnen Portugal en de verzending uit Portugal van de gevaccineerde wilde eenden, hun broedeieren en daaruit afkomstige wilde eenden.

2.   Deze beschikking is van toepassing onverminderd de beschermende maatregelen die Portugal overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG en Beschikking 2006/605/EG zal nemen.

Artikel 2

Goedkeuring van programma’s voor preventieve vaccinatie

1.   Het programma voor preventieve vaccinatie tegen laagpathogene aviaire influenza in Portugal, dat op 10 september 2008 door Portugal bij de Commissie is ingediend en dat tot en met 31 juli 2009 op een bedrijf in de regio Lisboa e Vale do Tejo, Ribatejo Norte, Vila Nova da Barquinha, moet worden uitgevoerd (hierna het „preventievevaccinatieprogramma” genoemd), wordt goedgekeurd.

2.   De Commissie publiceert het preventievevaccinatieprogramma.

Artikel 3

Voorwaarden voor de uitvoering van het preventievevaccinatieprogramma

1.   Portugal zorgt ervoor dat de wilde eenden overeenkomstig het preventievevaccinatieprogramma worden gevaccineerd met een bivalent geïnactiveerd heteroloog vaccin tegen aviaire influenza van zowel subtype H5 als subtype H7, dat door die lidstaat overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 is toegelaten.

2.   Daarnaast draagt Portugal zorg voor bewaking en de uitvoering van laboratoriumtests op het bedrijf dat gevaccineerde wilde eenden houdt en op niet-gevaccineerde pluimveehouderijen, zoals aangegeven in het preventievevaccinatieprogramma.

3.   Portugal zorgt ervoor dat het preventievevaccinatieprogramma doelmatig wordt uitgevoerd.

Artikel 4

Merken en beperkingen op verplaatsingen en verzendingen en verwijdering van gevaccineerde wilde eenden

De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat gevaccineerde wilde eenden op het in artikel 2, lid 1, bedoelde bedrijf:

a)

individueel worden gemerkt;

b)

niet naar andere pluimveehouderijen in Portugal worden gebracht of naar andere lidstaten worden verzonden.

Na hun voortplantingsperiode moeten deze eenden op humane wijze op het in artikel 2, lid 1, bedoelde bedrijf worden gedood en moeten hun karkassen veilig worden verwijderd.

Artikel 5

Beperkingen op verplaatsingen en verzendingen van broedeieren van het in artikel 2, lid 1, bedoelde bedrijf

De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat broedeieren afkomstig van wilde eenden op het in artikel 2, lid 1, bedoelde bedrijf uitsluitend mogen worden verplaatst naar een broederij in Portugal en niet naar andere lidstaten mogen worden verzonden.

Artikel 6

Beperkingen op de verplaatsingen en verzendingen van wilde eenden afkomstig van gevaccineerde wilde eenden

1.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat wilde eenden afkomstig van gevaccineerde wilde eenden uitsluitend na het uitbroeden mogen worden verplaatst naar een bedrijf in het omliggende gebied in Portugal dat is vastgesteld rondom het in artikel 2, lid 1, bedoelde bedrijf, zoals aangegeven in het noodvaccinatieprogramma.

2.   In afwijking van lid 1 en op voorwaarde dat de wilde eenden afkomstig van gevaccineerde wilde eenden meer dan vier maanden oud zijn, mogen deze:

a)

in Portugal in het wild worden uitgezet, of

b)

naar andere lidstaten worden verzonden op voorwaarde dat:

i)

de resultaten van de bewaking en de laboratoriumtests die in het noodvaccinatieprogramma zijn aangegeven, gunstig zijn, en tevens

ii)

wordt voldaan aan de voorwaarden van Beschikking 2006/605/EG voor de verzending van pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet.

Artikel 7

Gezondheidscertificaten voor het intracommunautaire handelsverkeer in wilde eenden afkomstig van gevaccineerde wilde eenden

Portugal zorgt ervoor dat de gezondheidscertificaten voor het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, als bedoeld in artikel 6, lid 2, onder b), de volgende zin bevatten:

„Deze zending voldoet aan de bij Beschikking 2008/838/EG vastgestelde veterinairrechtelijke voorwaarden (9).

Artikel 8

Verslaglegging

Portugal brengt binnen een maand na de datum van toepassing van deze beschikking verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van het preventievevaccinatieprogramma en brengt vervolgens elk kwartaal verslag uit aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

Artikel 9

Intrekking

Beschikking 2008/285/EG wordt ingetrokken.

Artikel 10

Toepassing

Deze beschikking is van toepassing tot en met 31 juli 2009.

Artikel 11

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de Portugese Republiek.

Gedaan te Brussel, 3 november 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(2)  PB L 92 van 3.4.2008, blz. 37.

(3)  The EFSA Journal (2005) 266, 1-21; Scientific Opinion on Animal health and welfare aspects of Avian Influenza.

(4)  The EFSA Journal (2007) 489; Scientific Opinion on Vaccination against avian influenza of H5 and H7 subtypes in domestic poultry and captive birds.

(5)  The EFSA Journal (2008) 715, 1-161; Scientific Opinion on Animal health and welfare aspects of avian influenza and the risks of its introduction into the EU poultry holdings.

(6)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.

(7)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(8)  PB L 246 van 8.9.2006, blz. 12.

(9)  PB L 299 van 8.11.2008, blz. 40.”


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/43


BESLUIT 2008/839/JBZ VAN DE RAAD

van 24 oktober 2008

over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 30, lid 1, onder a) en b), artikel 31, lid 1, onder a) en b), en artikel 34, lid 2, onder c),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Schengeninformatiesysteem (SIS), dat is ingesteld op grond van de bepalingen van titel IV van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (2) („Schengenuitvoeringsovereenkomst” genoemd), en de verder uitgewerkte versie daarvan, SIS 1+, is een essentieel instrument voor de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis zoals dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie.

(2)

De ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) is toevertrouwd aan de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2424/2001 van de Raad (3) en Besluit 2001/886/JBZ van de Raad (4). Die rechtsinstrumenten vervallen op 31 december 2008. Dit besluit moet dan ook een aanvulling vormen op de genoemde instrumenten tot een datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (5).

(3)

SIS II is opgezet bij Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (6) en Besluit 2007/533/JBZ. Dit besluit laat die instrumenten onverlet.

(4)

Bij Verordening (EG) nr. 189/2008 van de Raad (7) en Besluit 2008/173/EG van de Raad (8) wordt in bepaalde SIS II-tests voorzien.

(5)

De ontwikkeling van SIS II dient te worden voortgezet en moet worden afgerond in het kader van de algemene planning voor SIS II waaraan de Raad op 6 juni 2008 zijn goedkeuring heeft gehecht.

(6)

De lidstaten en de Commissie dienen gezamenlijk een integrale test van SIS II uit te voeren, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. De validering van de test dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ plaats te vinden.

(7)

De lidstaten dienen de uitwisseling van aanvullende informatie te testen.

(8)

De Schengenuitvoeringsovereenkomst bepaalt dat SIS 1+ een technisch ondersteunende functie omvat (C.SIS). Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ bepalen dat het centrale SIS II bestaat uit een technisch ondersteunende functie en een uniforme nationale interface (NI-SIS). De technisch ondersteunende functie van het centrale SIS II wordt gevestigd in Straatsburg (Frankrijk), met een back-up in St. Johann im Pongau (Oostenrijk).

(9)

Om de eventuele problemen in verband met migratie van SIS 1+ naar SIS II beter op te vangen, dient een tijdelijke migratiearchitectuur voor het Schengeninformatiesysteem te worden opgezet en getest. De tijdelijke migratiearchitectuur mag de operationele beschikbaarheid van SIS 1+ niet beperken. De Commissie dient voor een converter te zorgen.

(10)

De signalerende lidstaat dient verantwoordelijk te zijn voor de juistheid en de actualiteit van de gegevens, alsmede voor de rechtmatige opneming van de gegevens in het Schengeninformatiesysteem.

(11)

De Commissie is verantwoordelijk voor het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur en dient dat ook te blijven. Tot die verantwoordelijkheid behoort het onderhoud en de verdere ontwikkeling van SIS II en de bijbehorende communicatie-infrastructuur; daarbij dienen fouten altijd te worden gecorrigeerd. De Commissie dient voor coördinatie en ondersteuning van de gezamenlijke activiteiten te zorgen. De Commissie dient met name de nodige technische en operationele ondersteuning aan de lidstaten te verstrekken op het niveau van het centrale SIS II, onder meer door een helpdesk beschikbaar te stellen.

(12)

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het onderhoud van hun nationale systemen (N.SIS II) en dienen dat te blijven.

(13)

Frankrijk blijft verantwoordelijk voor de technisch ondersteunende functie van SIS 1+. Die verantwoordelijkheid is uitdrukkelijk vastgelegd in de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

(14)

De vertegenwoordigers van de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten dienen hun maatregelen in het kader van de Raad te coördineren. Voor die organisatorische activiteit dient een kader te worden uitgetekend.

(15)

De Commissie moet gemachtigd worden taken die haar bij dit besluit worden opgedragen en taken die verband houden met de uitvoering van de begroting uit te besteden aan derden, zoals nationale overheidsdiensten, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom), nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (9).

In de contracten die daarvoor worden afgesloten moeten de regels voor gegevensbescherming en gegevensbeveiliging en de rol van de betrokken gegevensbeschermingsautoriteiten in SIS-verband geëerbiedigd worden, met name de Schengenovereenkomst, alsmede de specifieke voorschriften inzake de migratieperiode van dit instrument.

(16)

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (10) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie.

(17)

De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, die is benoemd op grond van Besluit 2004/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2003 houdende benoeming van de in artikel 286 van het EG-Verdrag voorziene onafhankelijke controleautoriteit (11), is bevoegd toe te zien op de activiteiten van de instellingen en organen van de Gemeenschap die verband houden met de verwerking van persoonsgegevens. De Schengenuitvoeringsovereenkomst bevat specifieke bepalingen over de bescherming en de beveiliging van persoonsgegevens.

(18)

Aangezien de doelstellingen, namelijk het opzetten van de tijdelijke migratiearchitectuur en de migratie van SIS 1+ naar SIS II, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van de geplande maatregel beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, wordt de vaststelling van deze maatregel in overeenstemming geacht te zijn met het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, waarnaar in artikel 2 van het EU-Verdrag wordt verwezen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(19)

Dit besluit is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend.

(20)

De Schengenuitvoeringsovereenkomst dient te worden gewijzigd om de integratie van SIS 1+ in de tijdelijke migratiearchitectuur mogelijk te maken.

(21)

Het Verenigd Koninkrijk neemt aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, dat aan het EU-Verdrag en het EG-Verdrag is gehecht, en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (12).

(22)

Ierland neemt aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, dat aan het EU-Verdrag en het EG-Verdrag is gehecht, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (13).

(23)

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de regelingen voor de gedeeltelijke deelneming van het Verenigd Koninkrijk en Ierland aan het Schengenacquis, als bepaald in respectievelijk Besluit 2000/365/EG en Besluit 2002/192/EG van de Raad.

(24)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (14), die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (15) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(25)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (16), die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3, van Besluit 2008/149/JBZ van de Raad (17) betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van die overeenkomst.

(26)

Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2008/262/EG van de Raad van 28 februari 2008 betreffende de ondertekening namens de Europese Gemeenschap en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van het Protocol (18),

BESLUIT:

Artikel 1

Algemeen doel

1.   Het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) dat is ingesteld op grond van de bepalingen van titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990, wordt vervangen door een nieuw systeem, het Schengeninformatiesysteem II (SIS II) waarvan de instelling, de werking en het gebruik zijn geregeld bij Besluit 2007/533/JBZ.

2.   SIS II wordt overeenkomstig de in deze verordening bepaalde procedures en taakverdeling door de Commissie en de lidstaten als één enkel geïntegreerd systeem ontwikkeld en operationeel gemaakt.

Artikel 2

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a)

„centrale SIS II”: de technisch ondersteunende functie van SIS II, die een databank, de SIS II-databank, bevat, en een uniforme nationale interface (NI-SIS);

b)

„C.SIS”: de technisch ondersteunende functie van SIS 1+, die de referentiedatabank voor SIS 1+ bevat, en een uniforme nationale interface (N.COM);

c)

„N.SIS”: het nationale SIS 1+-systeem, bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met C.SIS;

d)

„N.SIS II”: het nationale SIS II-systeem, bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met het centrale SIS II;

e)

„converter”: een technisch instrument dat een consistente en betrouwbare verbinding tussen C.SIS en het centrale SIS II mogelijk maakt, en de in artikel 10, lid 3, bepaalde functies waarborgt;

f)

„integrale test”: de test bedoeld in artikel 71, lid 3, onder c), van Besluit 2007/533/JBZ;

g)

„test betreffende aanvullende informatie”: de functionele tests tussen de Sirene-bureaus.

Artikel 3

Onderwerp en toepassingsgebied

Dit besluit omschrijft de taken en verantwoordelijkheden van de Commissie, Frankrijk en de andere lidstaten die deelnemen aan SIS 1+ met betrekking tot de volgende taken:

a)

het onderhoud en de verdere ontwikkeling van SIS II;

b)

een integrale test van SIS II;

c)

een test betreffende aanvullende informatie;

d)

de verdere ontwikkeling en het testen van een converter;

e)

het opzetten en testen van een tijdelijke migratiearchitectuur;

f)

de migratie van SIS 1+ naar SIS II.

Artikel 4

Technische componenten van de migratiearchitectuur

Voor de migratie van SIS 1+ naar SIS II zijn de volgende componenten nodig:

a)

het C.SIS en de verbinding met de converter;

b)

de communicatie-infrastructuur voor SIS 1+ waardoor het C.SIS kan communiceren met het N.SIS;

c)

het N.SIS;

d)

het centrale SIS II, de NI-SIS en de communicatie-infrastructuur voor SIS II waardoor het centrale SIS II kan communiceren met de N.SIS II en de converter;

e)

het N.SIS II;

f)

de converter.

Artikel 5

Voornaamste verantwoordelijkheden in de ontwikkeling van SIS II

1.   De Commissie blijft het centrale SIS II, de communicatie-infrastructuur en de converter ontwikkelen.

2.   Frankrijk stelt het C.SIS beschikbaar en laat het functioneren, overeenkomstig de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

3.   De lidstaten blijven het N.SIS II ontwikkelen.

4.   De aan SIS 1+ deelnemende lidstaten onderhouden het N.SIS overeenkomstig de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

5.   De aan SIS 1+ deelnemende lidstaten stellen de communicatie-infrastructuur voor SIS 1+ beschikbaar en laten deze functioneren.

6.   De Commissie coördineert de activiteiten en verstrekt de nodige ondersteuning voor de uitvoering van de in de leden 1 tot en met 3 genoemde taken en verantwoordelijkheden.

Artikel 6

Verdere ontwikkeling

De maatregelen die nodig zijn voor de verdere ontwikkeling van SIS II als bedoeld in artikel 5, lid 1, met name de nodige maatregelen voor het corrigeren van fouten, worden vastgesteld volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure.

De maatregelen die nodig zijn voor de verdere ontwikkeling van SIS II als bedoeld in artikel 5, lid 3, voor wat betreft de uniforme nationale interface die de compatibiliteit van N.SIS II met het centrale SIS II moet garanderen, worden vastgesteld volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 7

Voornaamste activiteiten

1.   De Commissie voert samen met de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten een integrale test uit.

2.   Er wordt een tijdelijke SIS-migratiearchitectuur opgezet, die door de Commissie samen met Frankrijk en met de andere aan SIS 1+ deelnemende lidstaten word getest.

3.   De Commissie en de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten verrichten de migratie van SIS 1+ naar SIS II.

4.   De aan SIS 1+ deelnemende lidstaten testen de uitwisseling van aanvullende informatie.

5.   De Commissie verstrekt op het niveau van het centrale SIS II de nodige ondersteuning voor de in de leden 1 tot en met 4 genoemde activiteiten.

6.   De in de leden 1 tot en met 3 genoemde activiteiten worden gecoördineerd door de Commissie en door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten in het kader van de Raad.

Artikel 8

Integrale test

1.   Er kan pas met de integrale test worden begonnen wanneer de Commissie heeft verklaard dat de tests, bedoeld in artikel 1 van Besluit 2008/173/EG, volgens haar goed genoeg zijn verlopen om het startsein voor die test te geven.

2.   Er wordt een integrale test uitgevoerd, die ten doel heeft met name te bevestigen dat de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten in technisch opzicht alles in gereedheid hebben gebracht voor de verwerking van SIS II-gegevens, en dat het prestatieniveau van SIS II ten minste gelijk is aan dat van SIS 1+.

3.   De integrale test wordt uitgevoerd door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten voor het N.SIS II en door de Commissie voor het centrale SIS II.

4.   De integrale test verloopt volgens een gedetailleerde planning die door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, in samenwerking met de Commissie is opgesteld.

5.   De integrale test is gebaseerd op de technische specificaties die door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, in samenwerking met de Commissie zijn opgesteld.

6.   De Commissie en de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, stellen criteria vast om te bepalen of de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten in technisch opzicht alles in gereedheid hebben gebracht voor de verwerking van SIS II-gegevens, alsook of het prestatieniveau van SIS II ten minste gelijk is aan dat van SIS 1+.

7.   De testresultaten worden door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, en de Commissie aan de hand van de in lid 6 bedoelde criteria geanalyseerd. De resultaten van de test worden gevalideerd overeenkomstig artikel 71, lid 3, onder c), van Besluit 2007/533/JBZ.

8.   De lidstaten die niet deelnemen aan SIS 1+ mogen wel deelnemen aan de integrale test. Hun resultaten hebben geen invloed op de algehele validering van de test.

Artikel 9

Test betreffende aanvullende informatie

1.   De lidstaten die deelnemen aan SIS 1+ verrichten functionele Sirene-tests.

2.   De Commissie stelt het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur daarvan beschikbaar tijdens de uitvoering van de test betreffende aanvullende informatie.

3.   De test betreffende aanvullende informatie verloopt volgens een gedetailleerde planning die door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, is opgesteld.

4.   De test betreffende aanvullende informatie is gebaseerd op de technische specificaties die door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, zijn opgesteld.

5.   De testresultaten worden door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, geanalyseerd.

6.   De lidstaten die niet deelnemen aan SIS 1+ mogen wel deelnemen aan de test betreffende de aanvullende informatie. Hun resultaten hebben geen invloed op de algehele validering van de test.

Artikel 10

Tijdelijke migratiearchitectuur

1.   Er wordt een tijdelijke SIS-migratiearchitectuur opgezet. Gedurende een overgangsperiode verbindt de converter C.SIS en het centrale SIS II. De N.SIS zijn verbonden met het C.SIS, de N.SIS II met het centrale SIS II.

2.   De Commissie zorgt voor een converter, het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur daarvan, als onderdeel van de tijdelijke SIS-migratiearchitectuur.

3.   De converter converteert gegevens in twee richtingen tussen C.SIS en het centrale SIS II en houdt C.SIS en het centrale SIS II synchroon.

4.   De Commissie test de communicatie tussen het centrale SIS II en de converter.

5.   Frankrijk test de communicatie tussen C.SIS en de converter.

6.   De Commissie en Frankrijk testen de communicatie tussen het centrale SIS II en C.SIS via de converter.

7.   Samen met de Commissie verbindt Frankrijk C.SIS via de converter met het centrale SIS II.

8.   Samen met Frankrijk en de andere aan SIS 1+ deelnemende lidstaten test de Commissie de tijdelijke SIS-migratiearchitectuur in haar geheel, overeenkomstig een door de Commissie verstrekt testschema.

9.   Indien nodig stelt Frankrijk gegevens voor testdoeleinden beschikbaar.

Artikel 11

Migratie van SIS 1+ naar SIS II

1.   Voor de migratie van C.SIS naar het centrale SIS II stelt Frankrijk de databank van SIS 1+ beschikbaar; de Commissie voert de databank van SIS 1+ in het centrale SIS II in.

2.   De lidstaten die deelnemen aan SIS 1+ migreren uiterlijk 30 september 2009 van N.SIS naar N.SIS II, met behulp van de tijdelijke migratiearchitectuur en met ondersteuning van Frankrijk en van de Commissie. Indien nodig kan deze datum worden gewijzigd volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure.

3.   De migratie van het nationale systeem van SIS 1+ naar SIS II behelst het laden van de gegevens van N.SIS II, waarbij dat N.SIS II een gegevensbestand moet bevatten („nationale kopie”) dat een volledige of gedeeltelijke kopie bevat van de SIS II-databank, waarna voor iedere lidstaat de overschakeling van N.SIS naar N.SIS II plaatsvindt. De migratie van de nationale systemen verloopt volgens een gedetailleerde planning die door de Commissie en door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten, in het kader van de Raad, is opgesteld.

4.   De Commissie biedt bijstand ter coördinatie en ondersteuning van de gemeenschappelijke activiteiten tijdens de migratie.

5.   De in het migratieproces voorziene overschakeling vindt plaats nadat de in artikel 8, lid 7, bedoelde validering heeft plaatsgevonden.

Artikel 12

Materieelrechtelijk kader

Tijdens de migratie blijven de bepalingen van titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van toepassing op het Schengeninformatiesysteem.

Artikel 13

Samenwerking

1.   De Commissie en de lidstaten werken samen ten behoeve van de uitvoering van alle door dit besluit bestreken activiteiten, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden.

2.   De Commissie verstrekt met name de nodige ondersteuning op het niveau van het centrale SIS II voor het testen en de migratie van N.SIS II.

3.   De lidstaten verstrekken met name de nodige ondersteuning op het niveau van N.SIS II voor het testen van de tijdelijke migratiearchitectuur.

Artikel 14

Registratie van verrichtingen in het centrale SIS II

1.   Onverminderd de desbetreffende bepalingen van titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst zorgt de Commissie ervoor dat elke toegang tot en uitwisseling van persoonsgegevens in het centrale SIS II wordt geregistreerd, zodat kan worden nagegaan of de opzoeking rechtmatig is en de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, de goede werking van het centrale SIS II en de nationale systemen, en de integriteit en de beveiliging van de gegevens kunnen worden bewaakt.

2.   De registers bevatten met name de datum en het tijdstip van de gegevenstransmissie, de voor bevraging gebruikte gegevens, de verwijzing naar de toegezonden gegevens, alsmede de naam van de bevoegde autoriteit die met de verwerking van de gegevens is belast.

3.   De registers mogen alleen voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en worden ten vroegste één jaar en uiterlijk drie jaar na de aanleg ervan verwijderd.

4.   Registers kunnen langer worden bewaard indien zij nodig zijn in het kader van lopende controleprocedures.

5.   De nationale autoriteiten die belast zijn met het nagaan of de bevraging rechtmatig is, het bewaken van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, de interne controle en de zorg voor de goede werking van het centrale SIS II en de integriteit en de beveiliging van de gegevens, hebben binnen de grenzen van hun bevoegdheid en op verzoek toegang tot deze registers om ervoor te zorgen dat zij hun taken kunnen vervullen.

Artikel 15

Kosten

1.   De kosten die voortvloeien uit de migratie, de integrale test, de test betreffende de aanvullende informatie, onderhouds- en ontwikkelingsmaatregelen op het niveau van het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur komen ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie.

2.   De kosten die voortvloeien uit de migratie, het testen, het onderhoud en de ontwikkeling van de nationale systemen komen ten laste van de betrokken lidstaat.

3.   De kosten van de activiteiten op SIS 1+-niveau, zoals extra activiteiten van Frankrijk namens de lidstaten die deelnemen aan SIS 1+, worden gedragen overeenkomstig artikel 119 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

Artikel 16

Wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

De bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst worden als volgt gewijzigd:

1.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 92 bis

1.   Vanaf de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1104/2008 van de Raad (19) en van Besluit 2008/839/JBZ van de Raad (20), en op basis van de definities in artikel 2 van die verordening, kan de technische architectuur van het Schengeninformatiesysteem worden aangevuld met:

a)

een aanvullend centraal systeem, bestaande uit:

een technisch ondersteunende functie (centrale SIS II), gelegen in Frankrijk met een back-up centrale SIS II gelegen in Oostenrijk, die de SIS II-databank en een uniforme nationale interface (NI-SIS) bevat;

een technische verbinding tussen C.SIS en het centrale SIS II via de converter voor de conversie en synchronisatie van gegevens tussen C.SIS en het centrale SIS II;

b)

een nationaal systeem (N.SIS II), bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met het centrale SIS II;

c)

een infrastructuur voor de verbinding tussen het centrale SIS II en het met de NI-SIS verbonden N.SIS II.

2.   N.SIS II kan in de plaats komen van het in artikel 92 bedoelde nationale deel; in dat geval hoeven de lidstaten geen nationaal gegevensbestand aan te houden.

3.   De centrale SIS II-databank is beschikbaar om op het grondgebied van elke lidstaat geautomatiseerde bevraging mogelijk te maken.

4.   Voor lidstaten die hun nationale deel vervangen door een N.SIS II gaan de verplichte functies van de technisch ondersteunende functie van die nationale delen zoals bedoeld in artikel 92, leden 2 en 3, over in verplichte functies van het centrale SIS II, onverminderd de verplichtingen bedoeld in Besluit 2008/839/JBZ en in artikel 5, lid 1, en artikel 10, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1104/2008.

5.   Het centrale SIS II levert de diensten die nodig zijn voor het invoeren en verwerken van SIS-gegevens, de onlinebijwerking van de nationale kopieën van N.SIS II, de synchronisatie en de samenhang tussen de nationale kopieën van N.SIS II en de centrale SIS II-databank, en voor het proces voor de initialisering en het herstel van de nationale kopieën van N.SIS II.

6.   Frankrijk, dat verantwoordelijk is voor de technisch ondersteunende functie, de andere lidstaten en de Commissie werken samen om ervoor te zorgen dat een opzoeking in de gegevensbestanden van N.SIS II of in de SIS II-databank, een resultaat oplevert dat gelijkwaardig is aan het resultaat van een opzoeking in het in artikel 92, lid 2 bedoelde gegevensbestand van de nationale delen.

2.

Artikel 119, lid 1, eerste zin, wordt vervangen door:

„De kosten verbonden aan de inrichting en werking van de technisch ondersteunende functie als bedoeld in artikel 92, lid 3, met inbegrip van de kosten voor de communicatie tussen de nationale delen van het Schengeninformatiesysteem en de technisch ondersteunende functie en de kosten voor activiteiten die verband houden met taken die Frankrijk verricht uit hoofde van Besluit 2008/839/JBZ en Verordening (EG) nr. 1104/2008, worden door de lidstaten gemeenschappelijk gedragen.”.

3.

In artikel 119 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Elke lidstaat draagt de kosten verbonden aan de inrichting en werking van zijn nationale deel van het Schengeninformatiesysteem en aan de taken die aan de nationale systemen zijn opgedragen krachtens Besluit 2008/839/JBZ en Verordening (EG) nr. 1104/2008.”.

Artikel 17

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 67, lid 1, van Besluit 2007/533/JBZ ingestelde comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de procedure van artikel 67 van Besluit 2007/533/EG van toepassing.

Artikel 18

Verslaglegging

De Commissie brengt om de zes maanden, te beginnen na het eerste semester van 2009, een voortgangsverslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over de ontwikkeling van SIS II en de migratie van SIS 1+ naar SIS II.

Artikel 19

Inwerkingtreding en toepassing

Dit besluit treedt in werking op de derde dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het besluit vervalt op de datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Besluit 2007/533/JBZ, doch uiterlijk op 30 juni 2010.

Gedaan te Luxemburg, 24 oktober 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

M. ALLIOT-MARIE


(1)  Advies uitgebracht op 24 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(3)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 4.

(4)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 1.

(5)  PB L 205 van 7.8.2007, blz. 63.

(6)  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4.

(7)  PB L 57 van 1.3.2008, blz. 1.

(8)  PB L 57 van 1.3.2008, blz. 14.

(9)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(10)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(11)  PB L 12 van 17.1.2004, blz. 47.

(12)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(13)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(14)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(15)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(16)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(17)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 50.

(18)  PB L 83 van 26.3.2008, blz. 5.

(19)  PB L 299 van 8.11.2008, blz. 1.

(20)  PB L 299 van 8.11.2008, blz. 43”.


Rectificaties

8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/50


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1379/2007 van de Commissie van 26 november 2007 tot wijziging van bijlage I A, I B, VII en VIII van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en met de in het Verdrag van Bazel overeengekomen wijzigingen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 309 van 27 november 2007 )

Op bladzijde 9, bijlage I („BIJLAGE I A — Kennisgevingsdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging”) en op bladzijde 14, bijlage II („BIJLAGE I B — Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten”), worden de modellen van het formulier respectievelijk vervangen door de volgende modellen:

„Kennisgevingsdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging

Image

Image

„Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten

Image

Image


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/s3


BERICHT AAN DE LEZER

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.