ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 243

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
11 september 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 880/2008 van de Commissie van 10 september 2008 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 881/2008 van de Commissie van 9 september 2008 tot vaststelling van een verbod op de visserij op diepzeehaaien in zone V, VI, VII, VIII, IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

3

 

*

Verordening (EG) nr. 882/2008 van de Commissie van 9 september 2008 tot vaststelling van een verbod op de visserij op torsk in EG-wateren en internationale wateren van V, VI en VII door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

5

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2008/722/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 10 mei 2007 betreffende steunmaatregel C 2/06 (ex N 405/05) die Griekenland voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de regeling voor vrijwillige vervroegde uittreding van OTE (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 1436)  ( 1 )

7

 

 

 

*

Bericht aan de lezers (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

11.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 243/1


VERORDENING (EG) Nr. 880/2008 VAN DE COMMISSIE

van 10 september 2008

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 september 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 september 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

22,3

ZZ

22,3

0707 00 05

JO

156,8

MK

64,6

TR

106,2

ZZ

109,2

0709 90 70

TR

88,4

ZZ

88,4

0805 50 10

AR

70,4

UY

50,2

ZA

80,9

ZZ

67,2

0806 10 10

IL

235,4

TR

97,4

US

158,2

ZZ

163,7

0808 10 80

BR

55,2

CL

89,4

CN

75,3

NZ

100,1

US

97,2

ZA

79,6

ZZ

82,8

0808 20 50

CN

95,8

TR

140,0

ZA

104,9

ZZ

113,6

0809 30

TR

136,0

US

182,4

ZZ

159,2

0809 40 05

IL

121,4

MK

22,0

TR

80,6

XS

64,2

ZZ

72,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


11.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 243/3


VERORDENING (EG) Nr. 881/2008 VAN DE COMMISSIE

van 9 september 2008

tot vaststelling van een verbod op de visserij op diepzeehaaien in zone V, VI, VII, VIII, IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2015/2006 van de Raad van 19 december 2006 tot vaststelling, voor 2007 en 2008, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (3) zijn quota voor 2007 en 2008 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, de betrokken, voor 2008 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2008 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 september 2008.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 384 van 29.12.2006, blz. 28.


BIJLAGE

Nr.

04/DSS

Lidstaat

Portugal

Bestand

DWS/56789-

Soort

Diepzeehaaien

Zone

V, VI, VII, VIII, IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen)

Datum

4.8.2008


11.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 243/5


VERORDENING (EG) Nr. 882/2008 VAN DE COMMISSIE

van 9 september 2008

tot vaststelling van een verbod op de visserij op torsk in EG-wateren en internationale wateren van V, VI en VII door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 40/2008 van de Raad van 16 januari 2008 tot vaststelling, voor 2008, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2008 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2008 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2008 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 september 2008.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 19 van 23.1.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

34/T&Q

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

USK/567EI.

Soort

Torsk (Brosme brosme)

Gebied

EG-wateren en internationale wateren van V, VI en VII

Datum

23.7.2008


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

11.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 243/7


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2007

betreffende steunmaatregel C 2/06 (ex N 405/05) die Griekenland voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de regeling voor vrijwillige vervroegde uittreding van OTE

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 1436)

(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/722/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig bovengenoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 11 augustus 2005 hebben de Griekse autoriteiten aanmelding gedaan van de voorgenomen financiële bijdrage aan de regeling voor vrijwillige vervroegde uittreding (hierna „vrijwillige VUT-regeling” genoemd) die door OTE aan bepaalde categorieën van haar werknemers wordt aangeboden.

(2)

Bij brief van 23 september 2005 heeft de Commissie om aanvullende informatie over de aangemelde maatregel verzocht. Nadat de Griekse autoriteiten uitstel hadden gevraagd en gekregen, hebben zij bij brief, geregistreerd door de Commissie op 9 november 2005, nadere informatie verschaft. Op 22 december 2005 hebben de Griekse autoriteiten bovengenoemd antwoord met verdere informatie aangevuld.

(3)

De Commissie heeft Griekenland bij schrijven van 8 februari 2006 in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de bovengenoemde steunmaatregel. Tevens verzocht de Commissie Griekenland om informatie op een aantal punten.

(4)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (2). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(5)

Griekenland diende op 3 mei 2006 zijn opmerkingen in samen met de informatie waar de Commissie in bovenstaand besluit om had verzocht. Nadere informatie werd verstrekt op 14 juli 2006, 2 augustus 2006, 3, 5, 6 en 9 oktober 2006.

(6)

Op 31 juli 2006 ontving de Commissie opmerkingen van één belanghebbende, die om anonimiteit verzocht. De opmerkingen werden doorgezonden aan de Griekse regering die de gelegenheid kreeg te reageren.

(7)

Op 18 oktober 2006 stuurde Griekenland een reactie op de opmerkingen die door bovengenoemde belanghebbende gemaakt zijn. De Commissie stuurde deze opmerkingen, met goedkeuring van de Griekse regering, aan de belanghebbende.

II.   BESCHRIJVING VAN DE STEUN

1.   De begunstigde

(8)

De Hellenic Telecommunications Organization (hierna „OTE” genoemd) is in 1949 opgericht als een naamloze vennootschap (NV — „Anonymos Etairia”) die aan de beurs van Athene is genoteerd. Zij is ook genoteerd aan de beurzen van New York (NYSE) en Londen (LSE).

(9)

Tot aan de volledige liberalisering van de Griekse telecommunicatiemarkt op 1 januari 2001 was OTE de enige aanbieder van vaste spraakdiensten en van telecommunicatienetwerken in Griekenland, daaronder begrepen lokale, langeafstands- en internationale communicatiediensten. Thans is OTE als netwerkexploitant en als dienstenaanbieder aanwezig in bijna alle segmenten van de bredere communicatiemarkt (vaste, mobiele, internet, maritieme en satellietcommunicatie).

(10)

Na de volledige liberalisering in januari 2001 en de daaropvolgende markttoetreding van alternatieve elektronischecommunicatie-exploitanten, daalde OTE’s marktaandeel voor (vaste) spraakdiensten geleidelijk van 94 % in 2002 tot 73 % aan het eind van 2005 (3). Tegelijkertijd heeft de afname van marktaandeel samen met bredere technologische ontwikkelingen, zoals vervanging van vaste door mobiele diensten, geleid tot een afname in OTE’s vaste inkomsten van rond 3,4 miljard EUR in 2001 tot rond 2,6 miljard EUR in 2005. De dalende inkomsten zijn niet gepaard gegaan met lagere operationele kosten en in 2004 maakte OTE voor het eerst in haar bestaan verlies. Desondanks blijft OTE marktleider in het aanbieden van vaste spraakdiensten en heeft zij een bijna-monopoliepositie als de enige aanbieder van netwerktoegang op de vaste markt (4).

(11)

In Griekenland is de liberalisering van de elektronischecommunicatiemarkt (per 1 januari 2001) niet gepaard gegaan met de volledige privatisering van OTE. Ten tijde van de aanmelding bezat de Griekse staat 38 % van het aandelenkapitaal van de vennootschap; de rest van het kapitaal was in handen van Griekse institutionele beleggers (12 %), internationale beleggers (29 %), Hellenic Exchangeable Finance SCA (11 %) en het grote publiek (10 %). In augustus 2005 heeft de Hellenic Exchangeable Finance haar 11 %-belang in OTE, door middel van een transactie, met converteerbare obligaties, aan de Griekse staat verkocht. Op 7 september 2005 heeft de Griekse staat een 10 %-belang in OTE verkocht, waardoor zijn aandeel daalde tot 38,7 %.

(12)

Echter, ondanks de volledige liberalisatie van de markt en de gedeeltelijke privatisering, bleven de wetten en vakbondsovereenkomsten die vóór liberalisering van kracht waren, van toepassing op OTE. Als gevolg hiervan vertoont het rechtskader dat op OTE van toepassing is, een aantal bijzonderheden in vergelijking met het gemeenrechtelijke kader dat voor haar concurrenten van toepassing is. In het bijzonder: i) hebben OTE-werknemers een de facto vaste aanstelling (5), en ii) heeft OTE aanvullende arbeidskosten (hogere sociale premies voor werkgevers en werknemers, hogere salarissen voor minder gekwalificeerd personeel, en hogere uittredingsvergoedingen). De belangrijkste aspecten van het arbeidsrechtelijke kader dat voor OTE geldt, worden in de overwegingen 13 tot en met 18 nader uiteengezet.

2.   Arbeidsrechtelijk kader van toepassing op OTE

(13)

Tot op heden zijn op OTE specifieke wetten en collectieve arbeidsovereenkomsten van toepassing, die vóór de liberalisatie in 2001 waren goedgekeurd en die afwijken van de huidige arbeidswetgeving die van toepassing is op andere naamloze vennootschappen in Griekenland. Meer bepaald worden OTE’s verplichtingen ten aanzien van haar werknemers gereguleerd door: a) het Griekse arbeidsrecht, b) collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten tussen OTE en de vakbond van OTE-werknemers (hierna „OME-OTE” genoemd), vooral vóór de liberalisatie van de markt, en c) de personeelsregeling van OTE.

(14)

De arbeidswetgeving van toepassing op OTE vertoont meerdere bijzonderheden ten opzichte van de gewone regels.

(15)

Ten eerste hebben OTE-werknemers de facto een vaste aanstelling. Volgens de artikelen 2 en 17 van de personeelsregeling van OTE kan de onderneming een arbeidsovereenkomst niet unilateraal opzeggen om op die manier haar personeelsbestand in te krimpen. Volgens Griekse wet nr. 2257/94 hebben de bepalingen van OTE’s personeelsregeling dezelfde bindende werking als iedere andere Griekse wet. Dit heeft als gevolg dat de positie van een OTE-werknemer niet gewijzigd kan worden zonder zijn toestemming, tenzij wetgeving in die zin wordt aangenomen.

(16)

Ten tweede zijn de sociale premies die OTE dient te betalen voor werknemers die voor 31 december 1992 (6) in dienst zijn genomen, hoger dan de premies die in de algemeen geldende arbeids- en socialezekerheidswetgeving zijn vastgelegd. Bij OTE bedragen de werkgevers- en werknemerspremies 25 % respectievelijk 11 %, terwijl deze premies in de particuliere sector slechts 13,33 % respectievelijk 6,67 % bedragen. De sociale premies voor werknemers die na 1 januari 1993 in dienst zijn genomen, zijn ongeveer gelijk aan de premies die gelden voor de particuliere sector.

(17)

Ten derde verbiedt de huidige personeelsregeling salarisverhogingen op andere gronden dan de formele kwalificaties van een werknemer en diens anciënniteit binnen de onderneming. OTE kan daardoor werknemers geen salarisverhoging verlenen op grond van productiviteit en/of behaalde resultaten. Op basis van eerdere overeenkomsten met vakbonden genieten nieuwe werknemers hogere aanvangssalarissen dan in de particuliere sector, terwijl aan ervaren werknemers in managementfuncties lagere salarissen toegekend worden.

(18)

Ten slotte dient OTE volgens het geldende rechtskader hogere vaste vergoedingen te betalen aan gepensioneerden. Bij pensionering ontvangen OTE-werknemers twee vaste vergoedingen: a) een bij wet vastgelegde vergoeding van 11,6-maal het bruto maandelijkse eindsalaris, en b) een via onderhandelingen tussen OTE en de vakbonden overeengekomen vaste vergoeding van maximaal 20 100 EUR, plus 9 bruto maandsalarissen (in vergelijking met 9,6 maandsalarissen in de particuliere sector).

3.   Pensioenregeling

(19)

OTE-werknemers moeten verplicht met pensioen wanneer zij: a) 35 volle dienstjaren hebben, of b) 30 volle dienstjaren hebben en de leeftijd van 58 jaar bereiken, of c) wanneer zij de leeftijd van 62 jaar bereiken en zij het wettelijk vastgestelde minimum aantal dienstjaren hebben — 15 jaar of 4 500 dagen. Wie pensioengerechtigd is, maar nog niet de leeftijd voor verplicht pensioen heeft bereikt, kan zolang blijven doorwerken.

(20)

Bij pensionering hebben OTE-werknemers recht op een pensioen volgens de voorwaarden van de Griekse socialezekerheidswetgeving die van toepassing is op een aantal speciale pensioenfondsen, waaronder dat van OTE. Dit betekent dat OTE-werknemers recht hebben op een volledig pensioen, namelijk 80 % van hun eindsalaris. Hun basispensioen wordt betaald door het publiekrechtelijke verzekeringsfonds voor werknemers van OTE („TAP-OTE”) (7). Een aanvullende publiekrechtelijke verzekeringsregeling wordt beheerd door het OTE Assistance Fund, en biedt een aanvullend pensioen van maximaal 20 % van het eindsalaris. Zowel het algemene pensioen (80 %) als het aanvullende pensioen (20 %) zijn in de wet opgenomen en derhalve verbindend voor OTE.

4.   De herstructurering van OTE en de vrijwillige VUT-regeling

(21)

Om de levensvatbaarheid van het bedrijf op de lange termijn te kunnen garanderen, heeft OTE in mei 2004, gebaseerd op een rapport van consultants McKinsey, een pakket herstructureringsmaatregelen aangenomen waarin de vrijwillige VUT-regeling een cruciale rol speelt. Door middel van de vrijwillige VUT-regeling probeert OTE het aantal werknemers met een vaste aanstelling te verminderen, zodat zij nieuwe gekwalificeerde werknemers in dienst kan nemen die geen vaste aanstelling meer hebben.

(22)

Momenteel heeft OTE ongeveer 16 000 werknemers in vaste dienst. In het rapport van McKinsey werd aangegeven dat OTE dezelfde diensten kan leveren met ongeveer 30 % minder werknemers. Verder onderstreepte de studie dat werknemers in dienst moesten komen met kwalificaties op het gebied van IT, nieuwe technologieën, marketing, verkoop, financiën en regulering. De gemiddelde leeftijd van OTE-werknemers (47 jaar) en het feit dat slechts een klein percentage van het huidige werknemersbestand (19 %) een universiteits- of hoger diploma bezit, maakt de arbeidsorganisatie bij OTE nog starrer.

(23)

De huidige OTE-werknemers hun vaste aanstelling ontnemen — waardoor OTE haar personeelsbestand had kunnen inkrimpen als iedere andere onderneming — had, volgens de Griekse autoriteiten, grote juridische en constitutionele problemen meegebracht en werd derhalve als een niet-realistische optie terzijde geschoven. Gezien de vaste aanstelling van OTE-werknemers, zoals die in de wet is vastgelegd, was een inkrimping van het personeelsbestand slechts mogelijk met instemming van de werknemersvakbond OME-OTE. In dit verband werd in februari 2005 een vrijwillige VUT-regeling overeengekomen tussen OTE en de vakbond van de onderneming, onder de voorwaarde dat de regering de wetgeving zou aannemen die de regeling een verbindend karakter zou geven. In mei 2005 sloot OTE tevens een aanvullende collectieve arbeidsovereenkomst met de vakbond waarin werd vastgelegd dat nieuwe werknemers niet langer een vaste aanstelling konden krijgen.

(24)

De desbetreffende wetgeving werd op 14 juli 2005 aangenomen als wet nr. 3371/2005 en op 20 juli 2005 werd de laatste hand gelegd aan de overeenkomst tussen OTE en de vakbond over de vrijwillige VUT-regeling. Dit bood OTE het juridische kader om rond de 6 000 werknemers vervroegde uittreding aan te bieden. Tegelijkertijd kon OTE nieuw personeel in dienst nemen (ongeveer 1 200 werknemers) onder de voorwaarden van het gewone arbeidsrecht (dus zonder de vaste aanstelling).

(25)

Het recht op vervroegde uittreding werd gegeven aan werknemers die in 2012 de leeftijd voor verplicht pensioen zouden hebben bereikt (de leeftijd van 58 met 30 dienstjaren; 35 dienstjaren, of de leeftijd van 62 en 15 dienstjaren). Werknemers die voor vervroegde uittreding opteren, zouden de resterende dienstjaren („fictieve jaren”) kunnen laten erkennen en deze werknemers zouden recht hebben op een onmiddellijke pensioenuitkering. De erkenning van maximaal acht fictieve dienstjaren is de grondslag voor de berekening van zowel het basispensioen als het aanvullende pensioen, alsmede de beide vaste pensioenvergoedingen (één van OTE en één van het aanvullende fonds).

(26)

Overige werknemers die dichtbij hun pensioen zijn en de algemene voorwaarden voor een volledig pensioen reeds vervullen, zouden slechts recht hebben op een vaste vergoeding van tussen 5 000 en 30 000 EUR (8).

(27)

De Griekse autoriteiten zijn van mening dat de voorwaarden van de huidige vrijwillige VUT-regeling gunstiger moesten zijn dan eerdere vergelijkbare maatregelen voor vervroegde uittreding om zodoende een maximale respons van werknemers te genereren (9).

5.   Wettelijk kader van de vrijwillige VUT-regeling en financiering van deze regeling

(28)

Nadat op 14 juli 2005 tussen OTE en de vakbonden een overeenkomst over de vrijwillige VUT-regeling was gesloten, nam het Griekse Parlement wet nr. 3371/2005 aan. Artikel 74 van deze wet geeft de vrijwillige VUT-regeling de nodige rechtskracht en legt tevens de bijdrage vast die de staat aan deze regeling levert.

(29)

Met name geeft artikel 74 van de wet aan OTE-werknemers met een vaste aanstelling die per 31 december 2012 de leeftijd voor verplicht pensioen zouden hebben bereikt, de mogelijkheid om om onmiddellijk ontslag te verzoeken en toch het pensioen te ontvangen dat ze hadden ontvangen indien zij tot die datum bij OTE in dienst waren gebleven. Deze werknemers zullen hiertoe erkenning krijgen van zoveel fictieve dienstjaren als nodig is, zowel met betrekking tot het basispensioen als het aanvullende pensioen. De werknemer heeft na zijn ontslag recht op onmiddellijke uitkering van het aldus berekende pensioen.

(30)

De kosten die voortvloeien uit de erkenning van alle fictieve dienstjaren met betrekking tot de totale pensioenbijdrage van werknemer en werkgever, alsmede de kosten voortvloeiend uit de pensioenen die door TAP-OTE uitgekeerd worden, zullen door OTE en de Griekse autoriteiten gedragen worden. Echter, de kosten van de aanvullende pensioenen en de vaste vergoeding zullen door OTE alleen gedragen worden.

(31)

Op basis van artikel 74, lid 4, onder a), van wet nr. 3371/2005 dragen de Griekse autoriteiten 4 % van het aandelenkapitaal van OTE over aan TAP-OTE. De waarde van de bijdrage van de Griekse staat aan de vrijwillige VUT-regeling wordt berekend door van het totale aantal OTE-aandelen (490 582 879) te vermenigvuldigen met 4 % en met de huidige waarde van de OTE-aandelen zoals die op de Beurs van Athene genoteerd is. Volgens de wet is de minister voor Economische Zaken en Financiën gemachtigd tot het tekenen van overeenkomsten ter uitvoering van bovengenoemde transactie. Daarnaast is de minister gemachtigd tot het vaststellen van de rechten van de Griekse staat ten aanzien van deze aandelen, inclusief het recht om de aandelen desgewenst terug te kopen (call-optie) en de verplichting om dit te doen indien het pensioenfonds financiële middelen nodig heeft om de pensioenen onder de vrijwillige VUT-regeling te kunnen uitkeren (put-optie) tegen de slotkoers op de dag dat de transactie plaatsvindt. Uitvoeringsmaatregelen en nadere details met betrekking tot de uitoefening van deze opties zijn, lopende de beoordeling door de Commissie, nog niet vastgesteld.

6.   Kosten van de vrijwillige VUT-regeling en de waarde van de financiële bijdrage van de Griekse staat

(32)

In de aanmelding gaven de Griekse autoriteiten aan dat de kosten van de vrijwillige VUT-regeling, gebaseerd op een verwacht vertrek van 6 000 werknemers, zouden oplopen tot ongeveer 1,5 miljard EUR, gespreid over een periode van zeven jaren (tussen 2005 en 2012) waarbij de grootste kosten tussen 2005 en 2007 ontstaan. Voor 2005 worden de verwachte kosten van de regeling geraamd op rond 500 miljoen EUR. Uitgedrukt in netto contante waarde zouden de kosten neerkomen op ongeveer 1,2 miljard EUR (10).

(33)

Op 20 december 2005 informeerden de Griekse autoriteiten de Commissie dat in totaal 5 525 werknemers binnen de vastgestelde tijdslimiet een geldige aanvraag hadden ingediend om te kunnen gebruikmaken van de vrijwillige VUT-regeling (ongeveer 90 % van het verwachte aantal). Zelfs gezien het feit dat het exacte aantal niet vastgesteld kan worden totdat alle aanvragen volledig verwerkt en in detail beoordeeld zijn, verwachten de Griekse autoriteiten dat de totale kosten voor de vrijwillige VUT-regeling ongeveer 1,1 miljard EUR bedragen (of rond 863 miljoen EUR uitgedrukt in netto contante waarde).

(34)

Zoals hierboven aangegeven, bestaat de bijdrage van de Griekse staat uit een overdracht aan het TAP-OTE-pensioenfonds van 4 % van de aandelen die de Griekse staat in het bedrijf heeft.

(35)

Gebaseerd op de aandelenprijs van OTE op de dag dat de wet gepubliceerd werd (14 juli 2005) bedraagt de waarde van 4 % van de aandelen die van de staat aan het pensioenfonds overgedragen worden, rond 315 miljoen EUR. Aangezien de waarde van de aandelen echter vastgesteld wordt op de dag van de overdracht, kan de bijdrage van de staat ook hoger uitvallen. Sinds juli 2005 is de koers van het aandeel OTE gestegen van 16 EUR in juli 2005 tot ongeveer 23 EUR medio januari 2006 en tot rond 22 EUR in februari 2007.

7.   De argumenten van de Griekse autoriteiten

(36)

De Griekse autoriteiten zijn van oordeel dat de bijdrage van de staat aan de vrijwillige VUT-regeling geen staatssteun is aangezien de Griekse staat heeft gehandeld als een particuliere investeerder. Bovendien heeft de bijdrage van de staat OTE slechts gedeeltelijk bevrijd van de extra kosten die voortvloeien uit de vrijwillige VUT-regeling, in vergelijking met vergelijkbare, minder kostbare maatregelen die onder de gebruikelijke arbeidswet- en regelgeving aangeboden worden. De bijdrage van de staat was dan ook slechts bedoeld om een gelijk speelveld te herstellen — niet de concurrentie te verstoren.

(37)

De Griekse autoriteiten zijn van mening dat OTE zich in de recent geliberaliseerde markt voor vaste telefonie in een nadeligere positie ten opzichte van haar concurrenten bevindt. OTE kon arbeidscontracten van haar werknemers niet unilateraal opzeggen vanwege hun vaste aanstelling. Zij moest derhalve een beroep doen op aanbiedingen voor vrijwillig ontslag. Wilde een dergelijk aanbod aantrekkelijk zijn, dan moest OTE haar werknemers voorwaarden voor vrijwillig ontslag aanbieden waarin hun vaste aanstelling tot uitdrukking komt.

(38)

Meer in het bijzonder zou de bijdrage van de staat aan de vrijwillige VUT-regeling slechts een gedeeltelijke vergoeding zijn van de extra kosten die voortvloeien uit twee structurele nadelen uit het verleden van OTE als een staatsmonopolie: a) de bij wet gegarandeerde vaste aanstelling van „quasi-ambtenaar” voor OTE-werknemers, en b) de hogere salarissen (ook opgelegd bij wet) die de totale kosten van de regeling aanzienlijk verhogen. Het resultaat hiervan is dat OTE zich, ten opzichte van haar concurrenten, op de recent geliberaliseerde markt voor vaste telefonie in een nadeligere positie bevindt. De bijdrage van de staat zou derhalve in overeenstemming zijn met recente rechtspraak, en met name met het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in de zaak-Combus (11); volgens dit arrest is er geen sprake van staatssteun wanneer een bedrijf in de publieke sector wordt bevrijd van de structurele nadelen ten opzichte van zijn particuliere concurrenten, zoals deze welke voortvloeien uit de „geprivilegieerde en dure status van ambtenaren”.

(39)

De Griekse autoriteiten stelden voor een berekening in twee fazen uit te voeren om zodoende apart vast te stellen hoe hoog: a) de financiële kosten zijn voor OTE voortvloeiend uit de vaste aanstelling van de werknemers, en b) de financiële kosten zijn als gevolg van verhoogde salarissen.

(40)

De financiële kosten voor OTE voortvloeiend uit de vaste aanstelling van werknemers worden berekend door de kosten van de geplande vrijwillige VUT-regeling te vergelijken met de kosten die OTE had gemaakt indien zij als een particuliere onderneming werknemers ontslag had kunnen toestaan tegen de wettelijke minimumvergoeding. Aangezien in het Griekse recht regelingen voor collectief ontslag onderworpen zijn aan voorafgaande ministeriële goedkeuring (12), zijn de Griekse autoriteiten van mening dat ook een particuliere onderneming hoogstwaarschijnlijk gunstigere voorwaarden had moeten aanbieden dan het wettelijke minimum om een brede vrijwillige VUT-regeling te kunnen doorvoeren. In dit verband zou volgens een raming van de Griekse autoriteiten een particuliere onderneming anderhalf- tot tweeënhalfmaal de wettelijke minimumontslagvergoeding moeten aanbieden of gemiddeld tweemaal de wettelijke ontslagvergoeding (13). In dit geval bedragen de extra kosten voor een vrijwillige VUT-regeling 269 miljoen EUR.

(41)

Wanneer vervolgens de kosten van OTE’s vrijwillige VUT-regeling worden vergeleken met de kosten van vrijwillige VUT-regelingen gebaseerd op salarissen in de particuliere sector, die ruwweg één derde lager zijn dan de salarissen die OTE uitkeert, schatten de Griekse autoriteiten dat de extra salariskosten voor OTE 193 miljoen EUR bedragen (gebaseerd op een vergelijking tussen OTE’s kosten en tweemaal de wettelijke minimumontslagvergoeding). Worden de vermeende hogere kosten die voortvloeien uit de vaste aanstelling, en de vermeende hogere kosten voor salarissen samengeteld, dan zouden de totale extra kosten voor OTE 462 miljoen EUR bedragen, hetgeen hoger ligt dan het bedrag dat ten tijde van de aanmelding als bijdrage van de staat werd geraamd (rond 315 miljoen EUR).

(42)

Op 20 december 2005 hebben de Griekse autoriteiten bijgewerkte berekeningen, gebaseerd op het definitieve aantal werknemers dat zich voor vrijwillige VUT-regeling had aangemeld, aan de Commissie doen toekomen. Tegelijk met het bijwerken van hun berekeningen, hebben de Griekse autoriteiten de Commissie verzocht eveneens een aantal aanvullende kosten in aanmerking te nemen die waren ontstaan in verband met onvermijdelijke vertragingen ten opzichte van de start van de vrijwillige VUT-regeling zoals die aanvankelijk was gepland (14).

III.   BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE OP GROND VAN ARTIKEL 88, LID 2, VAN HET VERDRAG

(43)

De Commissie heeft in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure aangegeven te twijfelen aan de geldigheid van de door de Griekse autoriteiten aangevoerde argumenten, en wel om de volgende redenen.

a)   De financiële bijdrage van de Griekse staat

(44)

Ten eerste betwijfelde de Commissie dat bij het verstrekken van de financiële bijdrage het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie werd nageleefd, omdat geen enkele andere investeerder in de onderneming financieel heeft bijgedragen aan de regeling voor vervroegde uittreding. Voorts zouden alle investeerders in gelijke mate profiteren van de verwachte stijging van de waarde van de onderneming, zonder dat de Griekse staat een rendement in verhouding tot zijn bijdrage zal ontvangen. Evenmin hebben de Griekse autoriteiten aangetoond dat zij van hun bijdrage een passend rendement konden verwachten.

b)   De kosten van vergelijkbare vrijwillige VUT-regelingen in de particuliere sector

(45)

Ten tweede betwijfelde de Commissie dat de financiële bijdrage van de Griekse staat daadwerkelijk beperkt was tot hetgeen nodig was om OTE te bevrijden van de vermeende extra kosten in vergelijking met andere ondernemingen die afvloeiingsregelingen of regelingen voor vervroegde uittreding aan hun personeelsleden aanbieden. Met name betwijfelde de Commissie dat het enige door de Griekse autoriteiten aangehaalde voorbeeld — waarbij een gewone onderneming, in het kader van plannen voor vrijwillig ontslag, tweemaal de wettelijke ontslagvergoeding zou uitkeren — als geschikte maatstaf kan dienen om de normale kosten te bepalen voor een onderneming die een VUT-regeling aanbiedt die betrekking heeft op ongeveer 5 000 tot 6 000 werknemers die geen vaste aanstelling hebben.

c)   De uiteindelijke kosten van de vrijwillige VUT-regeling

(46)

Voorts vreesde de Commissie dat er een risico bestond dat de financiële bijdrage van de Griekse staat (die niet vaststaat, maar afhangt van de waarde van de OTE-aandelen op de datum van de daadwerkelijke overdracht) hoger uitkomt dan de aldus berekende vermeende extra kosten van OTE.

d)   Werknemers- en andere voordelen geërfd uit het verleden

(47)

De Commissie was verder ook van mening dat, zelfs indien wordt aanvaard dat de extra kosten voor OTE voortkomen uit de speciale arbeidspositie van haar werknemers, dit niet noodzakelijk een rechtvaardiging voor de bijdrage van de staat betekent, aangezien OTE baat zou kunnen hebben gehad (of dit nog steeds zou kunnen hebben) bij andere voordelen die mogelijke structurele nadelen neutraliseren. Dergelijke voordelen zouden kunnen voortvloeien uit de specifieke arbeidspositie van personeelsleden van OTE, uit het specifieke rechtskader dat op OTE van toepassing is, of uit specifieke maatregelen, die tot gevolg hebben dat de arbeidskosten van OTE lager zijn dan die van ondernemingen waarop de algemeen geldende arbeidswetgeving van toepassing is. Daarbij was sprake van een eventuele vrijstelling voor OTE van werkloosheidspremies en een vroegere vrijstelling van pensioenverplichtingen.

(48)

Ten slotte vroeg de Commissie zich af of OTE ook voordelen haalt uit haar vroegere monopoliepositie, die de nadelen als gevolg van de extra kosten van de vrijwillige VUT-regeling compenseren (in het bijzonder met betrekking tot haar vaste telefonienetwerk).

IV.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(49)

Een advocatenkantoor dat om anonimiteit verzocht heeft aangezien het namens andere exploitanten procedures tegen OTE voert, heeft opmerkingen ingediend. De belangrijkste argumenten kunnen als volgt worden samengevat.

(50)

Ten eerste voldoet de bijdrage van de Griekse staat niet aan het beginsel van een particuliere investeerder aangezien de vrijwillige VUT-regeling nooit ter goedkeuring aan OTE-aandeelhouders is voorgelegd. Daarnaast hebben de Griekse autoriteiten niet aangetoond dat zij een passend rendement voor hun bijdrage mochten verwachten. Ten tweede lijkt het erop dat de staat jaarlijks een deel van het tekort in TAP-OTE, het socialezekerheidsfonds van OTE, aanvult. Ten derde, met betrekking tot de voordelen die OTE haalt uit haar vroegere monopoliepositie, is het advocatenkantoor van mening dat de onafhankelijkheid van de nationale toezichthouder ondermijnd wordt, aangezien het bestuur benoemd wordt door de Griekse autoriteiten — dus door de meerderheidsaandeelhouder van OTE.

(51)

Volgens het advocatenkantoor heeft de toezichthouder nog geen beschikkingen gegeven in zaken van vermeende inbreuken door OTE uit vrees de financiële positie van de onderneming aan te tasten. OTE is niet verplicht tot het betalen van advertentiebelasting (de zogenaamde „aggeliossimo”) die 20 % bedraagt van de kosten van het plaatsen van een advertentie en die door iedere andere onderneming moet worden betaald voor advertenties, ongeacht het advertentiemedium. De waarde van deze subsidie wordt geraamd op 20 miljoen EUR per jaar. Ten slotte heeft OTE zich, dankzij haar controle over het publieke vaste net, begeven aan concurrentieverstorende en misbruikmakende praktijken op de markt van elektronische communicatie, waartegen de toezichthouder niet altijd is opgetreden.

(52)

Het advocatenkantoor verzoekt derhalve dat de steun afhankelijk wordt gesteld van een aantal voorwaarden waarmee deze bezwaren worden weggewerkt.

V.   HET ANTWOORD VAN DE GRIEKSE AUTORITEITEN

(53)

De Griekse autoriteiten houden vast aan hun voornaamste argument namelijk dat, in lijn met het arrest in de zaak-Combus, de bijdrage van de Griekse staat aan de vrijwillige VUT-regeling aan OTE geen economisch voordeel oplevert. Ten eerste omdat de bijdrage de normale arbeidsgerelateerde kosten van OTE niet verlicht, en ten tweede omdat de bijdrage slechts bedoeld is om een structureel nadeel van een voormalig publieke onderneming weg te nemen. De Griekse autoriteiten zijn met name van mening dat de vaste aanstelling van de werknemers van OTE een aanzienlijke last is voor de onderneming en daarnaast een structureel obstakel vormt voor haar verdere privatisering (15). Ingeval de staatsbijdrage niet gerechtvaardigd kan worden als compensatie voor een structureel nadeel, of niet beschouwd kan worden als in overeenstemming met het beginsel van de particuliere investeerder, zou de bijdrage toch verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard kunnen worden op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, op basis van de beginselen die afgeleid kunnen worden uit de beschikking in de zaak-EDF (16) en op basis van de beginselen van toepassing op de gestrande kosten in de energiesector (17).

(54)

Samen met hun antwoord hebben de Griekse autoriteiten een aantal rapporten ingestuurd, die opgesteld zijn door onafhankelijke deskundigen voor: a) de berekening en audit van de totale kosten voor de vrijwillige VUT-regeling (KPMG heeft een audit uitgevoerd van OTE’s jaarrekeningen van 2005 en heeft de totale kosten voor vrijwillige VUT-regeling gecertificeerd); b) de kosten van de vaste aanstelling en de kosten van de hogere salarissen voor OTE’s werknemers, gebaseerd op de toepasselijke benchmark in Griekenland (de relevante onderzoeken zijn uitgevoerd door CRA International en Hay Group) vast te stellen, en c) een beschrijving van het arbeidsrechtelijke kader in Griekenland ten aanzien van particuliere ondernemingen in het algemeen en OTE in het bijzonder te beschrijven (onderzoek door de heer Levantis, professor in arbeidsrecht aan de Universiteit van Athene). De hoofdlijn van de argumentatie van de Griekse autoriteiten kan als volgt worden samengevat.

a)   De noodzaak van een vrijwillige VUT-regeling

(55)

In reactie op de twijfels van de Commissie of andere maatregelen toegepast hadden kunnen worden om OTE te herstructureren, onderstreepten de Griekse autoriteiten dat de werknemersrechten die voortvloeien uit geldende collectieve arbeidsovereenkomsten, uitdrukkelijk in de Griekse Grondwet beschermd worden. Derhalve zou een bij wet ingevoerde verplichte-ontslagregeling, die een einde moest maken aan de vaste aanstelling van OTE-werknemers, niet ten uitvoer kunnen worden gelegd aangezien dit onvermijdelijk had geleid tot rechtszaken op constitutionele, arbeidsrechtelijke en socialezekerheidsrechtelijke gronden, waardoor het doel van de herstructurering van het OTE-personeelsbestand teniet zou worden gedaan (18).

b)   De kosten van de vrijwillige VUT-regeling

(56)

De Griekse autoriteiten hebben in hun antwoord bevestigd dat OTE, op in totaal 6 070 in aanmerking komende werknemers, van 5 494 werknemers aanvragen heeft ontvangen (91 % respons). De begunstigden van de vrijwillige VUT-regeling kunnen verder worden onderverdeeld in twee groepen: a) 4 859 personen die gebruikmaken van de erkenning van fictieve dienstjaren — deze groep valt onder de huidige vrijwillige VUT-regeling — en b) 635 personen dichtbij hun pensionering (zij hebben wel volledige pensioenrechten verworven, maar niet de leeftijd voor verplicht pensioen) die bij vertrek een aanvullende vertrekpremie krijgen (19) — deze groep is gedekt door de „reguliere” vrijwillige VUT-regeling.

(57)

De totale (nominale) kosten van de vrijwillige VUT-regeling zijn gecontroleerd en geverifieerd door KPMG, de accountants van OTE. Dit zijn de kosten die in het kader van de OTE-jaarrekeningen2005, opgesteld volgens de International Financial Reporting Standards (hierna „IFRS” genoemd), gecontroleerd zijn (20). Een gedeelte van de kosten van de vrijwillige VUT-regeling — de kosten namelijk van de eenmalige betalingen in het kader van de vrijwillige VUT-regeling — is berekend door een onafhankelijke consultant op het gebied van werknemersbeloningen, Prudential. Prudential heeft een actuariële studie zoals voorzien in artikel 74 van wet nr. 3371/2005 uitgevoerd. De Griekse autoriteiten hebben verder bij de Hay Group, een internationale managementconsultant, een rapport besteld. De Hay Group bevestigde dat een factor anderhalf van de wettelijke ontslagvergoeding een redelijk ijkpunt is om de ontslagvergoeding te berekenen die een onderneming onder normale omstandigheden aan haar werknemers zou bieden om de onderneming te verlaten.

(58)

Op basis van het bovengenoemde Hay-rapport heeft een ander internationaal economisch en antitrustconsultant, Charles River Associates International (hierna „CRA International” genoemd), een eindrapport opgesteld waarin deze de extra kosten voor OTE, d.w.z. de kosten van vaste aanstelling van werknemers en de kosten van de hogere salarissen, in vergelijking met OTE’s concurrenten in de particuliere sector berekent.

(59)

De belangrijkste conclusies van de diverse rapporten kunnen als volgt worden samengevat.

c)   De IFRS-verklaring 2005 van KPMG: de nominale waarde van de vrijwillige VUT-regeling

(60)

Volgens de gecontroleerde jaarrekeningen van OTE over 2005 belopen de geraamde totale kosten voor de vergoedingen 1 161 827 920 EUR. De netto contante waarde van de vrijwillige VUT-regeling wordt geraamd op 939 607 196 EUR (21). Dit bedrag wordt verkregen door de nominale waarde van de vrijwillige VUT-regeling te berekenen, uitgaande van een disconteringspercentage van 3 %, waardoor de nominale waarde met 67,7 miljoen EUR (22) afneemt, en het bedrag van 154,4 miljoen EUR uit te sluiten waarvoor al voorzieningen zijn opgenomen in OTE’s jaarrekeningen over 2004 (1 161,8 – 67,7 – 154,4 = 939,6). De gecertificeerde netto contante waarde van de vrijwillige VUT-regeling (939,6 miljoen EUR) houdt echter geen rekening met de belastingvoordelen die OTE in het kader van de vennootschapsbelasting ontvangt (zie het CRA-rapport hierna).

d)   Het rapport van de Hay Group: vergelijking met andere vrijwillige VUT-regelingen in Griekenland en de EU

(61)

In het rapport van de Hay Group zijn gegevens verzameld van diverse ondernemingen in Griekenland en elders in Europa die de afgelopen jaren een inkrimpingsproces doormaakten. Het biedt een overzicht van meer dan 40 verschillende organisaties die in Griekse handen zijn of lokale activiteiten zijn van multinationale ondernemingen. Het Hay-rapport bevestigt de aannames van de Griekse autoriteiten in hun eerdere verklaringen namelijk: a) dat er in Griekenland of elders in Europa geen VUT-regeling is die met de regeling bij OTE te vergelijken is (een vrijwillige VUT-regeling dus die een oplossing biedt voor „structurele” kosten zoals die van OTE, met onder meer een vaste aanstelling en vastgelegde hoge salarissen), en b) dat in de gemiddelde ontslagregeling de vergoeding in het geval van een normale vrijwillige VUT-regeling bij een particuliere onderneming inderdaad anderhalfmaal de wettelijke vergoeding bedraagt, met name in de leeftijdsgroep van 51 jaar (23).

e)   Het CRA-rapport: berekening van OTE’s extra kosten

(62)

Op basis van al deze studies heeft CRA International de netto contante waarde berekend van de kosten die OTE door de tenuitvoerlegging van de vrijwillige VUT-regeling moet dragen voor in totaal 5 494 werknemers.

(63)

Bij het berekenen van de netto contante waarde van de vrijwillige VUT-regeling was de cruciale vraag het gebruik van een passend disconteringspercentage. CRA International erkent dat het een basisbeginsel in modern financieel beleid is dat het disconteringspercentage dat op een bepaalde kasstroom wordt toegepast, de ernst van het aan die kasstroom inherente systeemrisico weergeeft. Volgens CRA International is het dus passend gebruik te maken van de gewogen gemiddelde kapitaalkosten (weighted average cost of capital; hierna „WACC” genoemd) die economen meestal gebruiken (24).

(64)

Toch is CRA International van oordeel dat in deze zaak het aandeel van systeemkosten in de kosten die aan de vrijwillige VUT-regeling zijn verbonden, gering tot onbeduidend is. De reden daarvoor is dat: a) de salarisontwikkeling van OTE-werknemers een strikte schaal volgt waardoor de onzekerheden over salarisverschillen in de tijd sterk worden verminderd, en b) eventuele onzekerheden die nog bestaan, geen verband houden met de prestaties van OTE (de jaarlijkse stijging in de salarisschaal houdt geen verband met de algemene financiële prestaties van OTE). Zodoende zou, volgens CRA International, het passende disconteringspercentage het beschikbare risico op risicovrij waardepapier moeten weergeven. Met als voorbeeld de 2,1 miljard EUR obligaties op tien jaar die de Griekse autoriteiten op 7 juni 2005 (het jaar van de vrijwillige VUT-regeling) hebben geveild tegen een gewogen gemiddeld rendement van 3,41 % en de 1,68 miljoen EUR obligaties op vijf jaar die een maand nadien werden geveild tegen een gewogen gemiddelde rendement van 2,71 %, neemt CRA International aan dat de risicovrije locorente, alle looptijden samen genomen, rond 3 % ligt (25).

(65)

Op basis van deze aannames raamde CRA International de netto contante waarde van de vrijwillige VUT-regeling op 1 086,20 miljoen EUR. In tegenstelling tot de berekeningen van KPMG (zie overweging 60), wordt bij de berekeningen van CRA International geen rekening gehouden met de 154,40 miljoen EUR voorzieningen die OTE al in haar jaarrekeningen over 2004 had aangelegd, omdat CRA International niet door dezelfde boekhoudkundige verplichtingen van een accountant is gebonden. Bovendien raamde CRA International, gezien het feit dat alle betalingen van OTE voor de vrijwillige VUT-regeling volgens het Griekse vennootschapsbelastingsrecht aftrekbaar zijn, de reële netto contante waarde van de vrijwillige VUT-regeling op 748,30 miljoen EUR (na belastingen) (26).

(66)

Op basis van dit bedrag nà belastingen berekende CRA International de kosten die OTE had moeten maken indien zij een particuliere onderneming was geweest. Daartoe hanteerde zij de volgende aannames: a) volgens de conclusies in het rapport van de Hay Group zou een particuliere onderneming onder normale voorwaarden een pakket bieden dat anderhalfmaal de wettelijke ontslagvergoeding bedraagt, en b) volgens de gegevens in de KPMG-survey voor 2004 over vergoedingen en voordelen in de Griekse high-techsector zou dit percentage gelden voor salarissen die 33 % lager zijn dan die welke OTE betaalt. Op basis van de aanname dat OTE een pakket zou bieden dat gelijk is aan 150 % van wat wettelijk verplicht is, maar gelijk is aan dat voor salarissen in de particuliere sector — met salarissen die 33 % lager liggen dan bij OTE — concludeerde CRA International dat een andere particuliere onderneming dan OTE voor de tenuitvoerlegging van de vrijwillige VUT-regeling 314,40 miljoen EUR kosten (nà belastingen) had gemaakt.

(67)

Op basis van een vergelijking van de netto contante waarde nà belastingen van de vrijwillige VUT-regeling (748,30 miljoen EUR) met de kosten die OTE had gemaakt, indien zij een gewone, particuliere onderneming was geweest (314,4 miljoen EUR), berekende CRA International de extra kosten voor OTE als gevolg van de tenuitvoerlegging van haar vrijwillige VUT-regeling op 469,9 miljoen EUR (27).

(68)

Volledigheidshalve berekende CRA International ook de extra kosten voor OTE in twee alternatieve scenario’s. Het eerste scenario is gebaseerd op het hogere WACC-disconteringspercentage voor OTE (7,8 %). In dit scenario dalen de extra kosten tot 390,40 miljoen EUR. In het tweede scenario is de aanname dat de kosten niet fiscaal aftrekbaar zijn. In dat scenario stijgen de extra kosten, wanneer de WACC van OTE wordt gehanteerd, tot 540,20 miljoen EUR en tot 643,40 miljoen EUR, wanneer het risicovrije disconteringspercentage van 3 % wordt gehanteerd.

f)   Ontbreken van arbeidsrechtelijke of andere voordelen

(69)

Op basis van een studie van prof. Levantis van de universiteit van Athene benadrukken de Griekse autoriteiten dat OTE geen arbeidsrechtelijk voordeel geniet. Meer bepaald bevestigen de Griekse autoriteiten dat OTE niet is vrijgesteld van de betaling van werkloosheidspremies (28). In ieder geval betogen de Griekse autoriteiten, in verband met het arrest-Combus, dat het bestaan van structurele voordelen niet deel uitmaakte van het onderzoek van het Gerecht van eerste aanleg, noch van de beoordeling die de Commissie maakte van de verenigbaarheid van de door Frankrijk aan EDF verleende steun.

(70)

Wat betreft de voordelen die OTE mogelijk haalt uit haar vroegere monopoliepositie, herinneren de Griekse autoriteiten eraan dat de markt voor vaste telefonie sinds 2001 volledig is geliberaliseerd en dat OTE onderworpen is aan uitgebreide ex-anteregulering in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijke reguleringskader voor elektronischecommunicatiediensten en -netwerken. De corrigerende maatregelen die OTE door de nationale toezichthouder, de Hellenic Telecommunications and Post Commission (EETT), zijn opgelegd wat betreft de markten voor vaste telefonie, hebben geleid tot concurrentie van alternatieve operatoren die op de markt zijn gekomen — en zo ook tot verlies van marktaandeel door OTE.

g)   Door de Griekse autoriteiten gedane toezegging

(71)

In hun antwoorden hebben de Griekse autoriteiten zich voor hun berekeningen gebaseerd op de slotkoers van het aandeel OTE op 25 april 2006: 17,98 EUR. Zodoende stemde 4 % van de aandelen-OTE op 25 april 2006 overeen met een aandelenwaarde van 353 miljoen EUR. De waarde van de bijdrage van de Griekse staat aan de vrijwillige VUT-regeling lag op 25 april 2006 dus 25 % lager dan het bedrag van 469,90 miljoen EUR dat met de extra kosten van de vrijwillige VUT-regeling overeenstemt.

(72)

Aangezien de koers van OTE-aandelen op de beurs van Athene evenwel fluctueert, heeft Griekenland uitdrukkelijk toegezegd om, mocht de totale waarde van 4 % van de OTE-aandelen hoger liggen dan de extra kosten die OTE draagt, artikel 74 van wet nr. 3371/2005 te zullen wijzigen, om de financiële bijdrage van de staat overeenkomstig te beperken.

h)   Antwoorden op de opmerkingen van de derde partij

(73)

De Griekse autoriteiten benadrukken dat overeenkomstig artikel 34 van de Griekse vennootschapswet (wet nr. 2190/1920) de algemene vergadering niet bevoegd is managementbesluiten te nemen. Dat is de bevoegdheid van de raad van bestuur (artikel 9, onder d), van de statuten van OTE). De vrijwillige VUT-regeling werd dus besproken en goedgekeurd door de raad van bestuur van de onderneming en nadien aan institutionele beleggers gepresenteerd.

(74)

De Griekse autoriteiten voeren aan dat de opmerkingen over het feit dat de Griekse staat jaarlijks het deficit van TAP-OTE dekt, zijn gebaseerd op een onjuist begrip van het Griekse socialezekerheidsstelsel. De Griekse autoriteiten herhalen dat het basispensioenfonds voor OTE-werknemers (TAP-OTE) een afzonderlijke, publiekrechtelijke rechtspersoon is, evenals alle andere pensioenfondsen in Griekenland. Het heeft zijn eigen raad van bestuur en afdelingen administratie, budget en financiën. Bijna alle bestaande pensioenfondsen zijn publiekrechtelijke fondsen en zijn zelfstandig ten opzichte van de ondernemingen waarin de werknemers werken, hebben een eigen bestuur en zijn niet winstgericht. Pensioenrechten zijn opgenomen in de Griekse Grondwet (artikel 25). De basiskenmerken van het Griekse socialezekerheidsstelsel is dat het een verplicht, openbaar en universeel karakter heeft. Het Griekse pensioenstelsel is dus een „pay as you go” -stelsel. Tekorten van de diverse publiekrechtelijke fondsen worden niet gefinancierd door de werkgevers of werknemers, maar door de staat, die grondwettelijk verplicht is te garanderen dat alle pensioenen volledig worden betaald.

(75)

In de periode 1994-2001 was OTE weliswaar een privaatrechtelijke onderneming onder staatscontrole en totaal onafhankelijk van het publiekrechtelijke pensioenfonds TAP-OTE, maar zij was door ad-hocwetgeving en via collectieve arbeidsovereenkomsten verplicht het tekort van TAP-OTE te dekken — en zodoende een soort socialezekerheidsregeling namens de staat te opereren. OTE’s aansprakelijkheid om deze adhoctekorten van TAP-OTE te dekken deden haar niet-salariskosten verder toenemen ten opzichte van haar concurrenten en nieuwkomers op de markt, en waren een duidelijk nadeel voor de onderneming.

(76)

Wat betreft de vermeende voordelen die OTE uit haar vroegere monopoliepositie haalde, benadrukken de Griekse autoriteiten dat de Griekse telecommunicatiemarkt sinds 2001 volledig is geliberaliseerd en onderworpen aan ex-anteregulering door de nationale toezichthouder EETT. Het vermeende misbruikmakende gedrag van OTE zou moeten worden aangepakt op grond van de respectieve sectorspecifieke regels van het nieuwe reguleringskader en de desbetreffende richtlijnen. Voor de Griekse autoriteiten kunnen compenserende maatregelen die betrekking hebben op een volledig geliberaliseerde markt, niet worden geëist langs een volledig andere weg — uitsluitend ten behoeve van werkgelegenheid verleende steun toetsen aan de regels inzake staatssteun.

(77)

Ten slotte verwerpen de Griekse autoriteiten als onjuist de bewering van de derde partij als zou OTE zijn vrijgesteld van advertentiebelasting, die andere ondernemingen in Griekenland wel verschuldigd zijn. Ondanks dat overheidsbedrijven of nutsbedrijven (zoals OTE) krachtens artikel 19, lid 2, van wet nr. 1264/1982 van de betaling van de advertentiebelasting zijn vrijgesteld, heeft een recent arrest van de bestuursrechter (arrest nr. 9564/2005) de begrippen „openbare dienst” en „nutsbedrijven” van wet nr. 1264/1982 uitgelegd in de zin dat niet alleen OTE maar iedere telecomonderneming van advertentiebelasting is vrijgesteld (29), ongeacht of het een overheids- dan wel een particuliere onderneming is (30).

VI.   BEOORDELING VAN DE STEUN

(78)

Ingevolge artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, zijn steunmaatregelen van de staten in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(79)

Om een maatregel van een lidstaat als staatssteun te kunnen aanmerken, dient deze aan elk van de volgende voorwaarden te voldoen: a) de maatregel wordt door een lidstaat in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd; b) het voordeel is selectief, en c) de maatregel vervalst de mededinging of dreigt deze te vervalsen en kan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

(80)

In deze zaak staat buiten kijf dat, in de mate dat de staat voorstelt om aan TAP-OTE 4 % van zijn belang in OTE over te dragen als bijdrage aan de totale kosten van de vrijwillige VUT-regeling van de onderneming, met deze maatregel staatsmiddelen zijn gemoeid. Het 4 %-belang van de staat in OTE is een actief met financiële waarde. Dit actief wordt zonder enige vergoeding tegen marktprijs overgedragen. Bijgevolg behelst de maatregel een overdracht van staatsmiddelen.

(81)

Bovendien is de directe begunstigde van de steun weliswaar TAP-OTE — een publiekrechtelijk pensioenfonds dat deel uitmaakt van het ruimere Griekse socialezekerheidsstelsel —, maar de echte begunstigde van de maatregel is OTE, omdat de onderneming wordt bevrijd van een deel van de uit de betrokken vrijwillige VUT-regeling resulterende socialezekerheidsverplichtingen. Geen andere onderneming geniet dat bijzondere voordeel. Bijgevolg heeft de maatregel een selectief karakter.

(82)

Evenmin wordt betwist dat, aangezien OTE een nationale netwerkexploitant is die actief is in het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, daaronder begrepen de levering van internationale elektronischecommunicatiediensten, alle steun die wordt verleend, het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden.

(83)

Niettemin hebben de Griekse autoriteiten, ten aanzien van de vraag of met deze bijdrage van de staat aan OTE een voordeel wordt verleend dat de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen, betoogd dat: a) zij hebben gehandeld als een particuliere investeerder, en b) met de maatregel geen voordeel aan OTE wordt verleend, omdat het louter om een vergoeding gaat voor de structurele nadelen van de onderneming als gevolg van de feitelijke vaste aanstelling van haar werknemers en de hogere salariskosten die haar in de periode vóór de liberalisering bij wet zijn opgelegd.

a)   Naleving van het beginsel van de particuliere investeerder

(84)

In lijn met de uit de rechtspraak voortvloeiende vereisten dient, om te kunnen bepalen of de financiële bijdrage van de Griekse staat aan de kosten van de vrijwillige VUT-regeling van OTE kunnen worden aangemerkt als in overeenstemming zijnde met het beginsel van een particuliere investeerder handelend onder normale marktomstandigheden, te worden beoordeeld of in soortgelijke omstandigheden een particuliere investeerder die qua omvang vergelijkbaar is met de staat ertoe zou kunnen worden gebracht een zo belangrijke kapitaalinbreng te doen — namelijk de tegenwaarde van 4 % van de aandelen van OTE (31).

(85)

In dat verband moet onderscheid worden gemaakt tussen de verplichtingen die de staat als aandeelhouder van een onderneming heeft, en de verplichtingen die op hem als overheid kunnen rusten (32). Aangezien OTE een naamloze vennootschap is, zou de Griekse staat als meerderheidsaandeelhouder van de onderneming slechts ten belope van de liquidatiewaarde van de activa aansprakelijk zijn geweest voor de schulden van de onderneming. Socialezekerheids- en andere arbeidsrechtelijke verplichtingen komen normaal gesproken ten laste van de betrokken ondernemingen — niet haar aandeelhouders. Voorts dient te worden benadrukt dat OTE geen onderneming is die momenteel in een moeilijke financiële positie verkeert of niet in staat is op eigen kracht aan de financiële verplichtingen van de vrijwillige VUT-regeling te voldoen.

(86)

Daarom kunnen de verplichtingen die voortvloeien uit de kosten van de afvloeiingen in het kader van de VUT-regeling en de betaling van andere daaraan verbonden arbeidsrechtelijke voordelen niet in aanmerking worden genomen bij de toepassing van het beginsel van de particuliere investeerder (33).

(87)

Bovendien heeft, behalve de Griekse staat, geen andere aandeelhouder bijgedragen aan de extra kosten van het herstructureringsplan van OTE, al zou de verwachte verbeterde winstgevendheid van OTE alle investeerders zonder onderscheid ten goede moeten komen. Onder die omstandigheden week het handelen van de Griekse staat af van dat van de overige particuliere investeerders in OTE. Zelfs indien de bijzondere positie van de staat als de grootste aandeelhouder afwijkend handelen kan rechtvaardigen, valt normaal gesproken toch te verwachten dat, wanneer een van de aandeelhouders van een onderneming financiële steun verleent zonder dat de andere aandeelhouders dat op dezelfde wijze doen, de betrokken aandeelhouder een of andere compensatie zou ontvangen in de vorm van een hoger belang in de onderneming of iets dergelijks. In deze zaak heeft de staat echter geen vergoeding ontvangen bovenop hetgeen alle andere investeerders in de onderneming ontvingen.

(88)

Het feit dat de koers van het aandeel OTE is gestegen sinds de aankondiging van de vrijwillige VUT-regeling, betekent niet noodzakelijk dat de financiële bijdrage van de staat, alleen om deze reden, als verenigbaar met het beginsel van de particuliere investeerder dient te worden aangemerkt. In beginsel kan iedere financiële bijdrage van de staat aan de verbetering van de financiële positie van een beursgenoteerde onderneming waarschijnlijk ook de koers van die onderneming verbeteren, ongeacht of een dergelijke bijdrage staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag is.

(89)

Om al deze redenen dient het argument van de Griekse autoriteiten dat de bijdrage van de staat aan de kosten van de vrijwillige VUT-regeling voldoet aan het beginsel van de particuliere investeerder, te worden afgewezen.

b)   Ontbreken van een economisch voordeel

(90)

Volgens vaste rechtspraak omvat het begrip „staatssteun” ook maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken (34). In dit verband heeft het Hof van Justitie verklaard dat een gedeeltelijke verlichting van de sociale lasten welke op een onderneming drukken, staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag is, indien die maatregel is bedoeld om die onderneming gedeeltelijk vrij te stellen van de geldelijke lasten die voortvloeien uit de normale toepassing van het algemene stelsel van sociale voorzieningen, zonder dat deze vrijstelling gerechtvaardigd is door de aard of de opzet van dit stelsel (35).

(91)

De Griekse autoriteiten betwisten dat met de gedeeltelijke verlaging van OTE’s kosten voor de vrijwillige VUT-regeling de onderneming een voordeel wordt verleend, en een impact op de mededinging heeft; OTE zou daarmee juist van een structureel nadeel worden bevrijd en er wordt gegarandeerd dat de onderneming is onderworpen aan dezelfde, minder drukkende arbeidsrechtelijke regelingen als iedere andere onderneming op de Griekse markt voor elektronischecommunicatie. In dit verband hebben de Griekse autoriteiten zich beroepen op het arrest-Combus van het Gerecht van eerste aanleg. In dat arrest verklaarde het Gerecht dat een maatregel (van de staat) die „tot doel had de geprivilegieerde en dure status van de bij Combus werkende ambtenaren te vervangen door de status van arbeidscontractant welke vergelijkbaar is met die van de werknemers bij andere busvervoersbedrijven die in een concurrentieverhouding met Combus staan” geen staatssteun vormde, omdat „het [de Deense overheid] er om ging Combus te bevrijden van een structureel nadeel ten opzichte van haar particuliere concurrenten” (36).

(92)

In dit verband dient te worden opgemerkt dat de conclusies van het arrest-Combus niet door het Hof van Justitie zijn bevestigd. Bepaalde arresten van het Hof van Justitie spreken zich uit tegen de aanname dat, wanneer sprake is van compensatie van een structureel nadeel, zulks betekent dat een maatregel niet als steun kan worden aangemerkt. In zijn vaste rechtspraak heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de mate waarin een maatregel steun vormt, moet worden bepaald op basis van de gevolgen van de maatregel, en niet de redenen of doeleinden ervan (37). Het Hof heeft ook verklaard dat maatregelen welke de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken, staatssteun vormen (38). Het Hof heeft duidelijk gemaakt dat hieronder bijvoorbeeld ook de loonkosten zijn begrepen (39). In het licht van deze overwegingen heeft het Hof de stelling afgewezen dat met een maatregel geen voordeel aan een onderneming wordt verleend waarmee enkel wordt beoogd een nadeel dat de onderneming in het verleden heeft gelden, te compenseren (40).

(93)

Het is inderdaad zo dat het arbeidsrecht dat voor OTE geldt, verschilt van het recht dat voor andere, particuliere ondernemingen in Griekenland van toepassing is, omdat de vaste aanstelling van OTE-werknemers en hun hogere salarissen niet kunnen worden gewijzigd tenzij nieuwe wetgeving in die zin wordt goedgekeurd, waarvoor de instemming van OTE’s werknemers is vereist. Meer algemeen doet het op OTE van toepassing zijnde arbeidsrecht haar loon- en socialezekerheidsuitgaven toenemen en ontneemt het de onderneming de vrijheid die andere, concurrerende ondernemingen genieten wanneer het er op aan komt hun loonkosten te herstructureren in lijn met de heersende marktsituatie.

(94)

Op dit punt vertoont deze zaak een aantal overeenkomsten met de zaak-Combus. In die zaak compenseerde de Deense staat niet de betrokken onderneming, maar de werknemers die deze in dienst had. Evenzo compenseert de Griekse staat niet OTE, maar het pensioenfonds van de werknemers voor het verlies aan inkomsten als gevolg van de VUT-regeling. Evenals in de zaak-Combus, vormt de vaste aanstelling van OTE-werknemers een „geprivilegieerde en dure status” ten opzichte van de status van werknemers in de particuliere sector. Net als in de zaak-Combus is het de bedoeling van de Griekse overheid om OTE „te bevrijden van een structureel nadeel ten opzichte van haar particuliere concurrenten”.

(95)

Voorts had, evenals in de zaak-Combus, het optreden van de staat niet ten doel om OTE’s pensioenverplichtingen uit het verleden (toen de onderneming aan een specifiek arbeidsrechtelijk kader onderworpen was) te dekken of te verlichten, maar is het strikt ertoe beperkt OTE, wat haar toekomstige pensioenrechten, in lijn te brengen met de particuliere sector.

(96)

Dit gezegd zijnde, doet de Commissie ook opmerken dat de feitelijke en juridische context van de hier te onderzoeken zaak een aantal bijzonderheden vertoont ten opzichte van de zaak-Combus.

(97)

Ten eerste was in de zaak-Combus de compensatie van de Deense autoriteiten bedoeld om de geplande verandering van de status van de onderneming van een overheids- naar een particuliere onderneming te faciliëren, zodat de financiële vergoeding (bonus) door de Deense overheid werd toegekend aan Combus-werknemers van wie de status veranderde van overheidsambtenaren in werknemers met arbeidscontractanten met een privaatrechtelijke status. In 1994 werd OTE echter een naamloze vennootschap, zonder dat de staat toentertijd passende maatregelen nam om te verzekeren dat het voor de onderneming geldende arbeidsrecht werd afgestemd op dat van een gewone naamloze vennootschap. De staat nam evenmin maatregelen in 2005, toen OTE haar uitsluitende recht verloor om diensten voor vaste spraaktelefonie aan te bieden en de Griekse markt voor elektronische communicatie volledig werd geliberaliseerd.

(98)

In dat verband is het niet onmogelijk dat OTE dankzij haar grote aantal werknemers, met name tijdens de kritieke jaren vóór en onmiddellijk na de volledige liberalisering, haar huidige dominante positie kon veilig stellen en handhaven, en in nagenoeg alle segmenten van de markt voor elektronische communicatie aanwezig bleef.

(99)

Bovendien vallen, zoals in overweging 93 is aangegeven, onder het begrip „steun” van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag alleen de maatregelen die de lasten verlichten die normalerwijze op het budget van een onderneming drukken en die zijn te beschouwen als een economisch voordeel dat de begunstigde onderneming onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen (41).

(100)

Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat, volgens de rechtspraak, de kosten voor de ondernemingen die voortvloeien uit collectieve overeenkomsten tussen werkgevers- en werknemersorganisaties, die door de ondernemingen in acht moeten worden genomen, hetzij omdat zij tot die overeenkomsten zijn toegetreden, hetzij omdat het toepassingsgebied ervan bij verordening is uitgebreid, naar hun aard drukken op het budget van de ondernemingen (42).

(101)

Ook al is, zoals in overweging 93 werd aangegeven, het aan OTE opgelegde arbeidsrecht een uitzondering op het normale arbeidsrecht dat voor andere, particuliere ondernemingen in Griekenland van toepassing is, en zijn de vaste aanstelling van OTE-werknemers en de hun gegarandeerde hogere salarissen in werkelijkheid niet de uitkomst van een via vrije onderhandelingen tot stand gekomen collectieve arbeidsovereenkomst, maar zijn deze eerder door de staat zelf aan de onderneming opgelegd, toch tekent de Commissie aan dat de Griekse autoriteiten, sinds OTE een beursgenoteerde onderneming is geworden, nooit hebben aangegeven dat OTE’s arbeidsrechtelijke verplichtingen niet door het normale budget van de onderneming hoefden te worden gedragen of dat de staat OTE zou vergoeden voor de extra kosten van de haar bij wet opgelegde vaste aanstelling en hoge salarissen. Evenzo was de waardering van het aandeel OTE ook gebaseerd op de aanname dat de vaste aanstelling en de hoge salariskosten van OTE normaal gesproken door het budget van OTE zouden worden gedragen.

(102)

Deze overwegingen, bezien in samenhang met de bevindingen in de zaak-Combus, geven aan dat de hier te onderzoeken maatregel als steun kan worden aangemerkt. Deze kwestie hoeft hier niet verder te worden onderzocht, omdat de maatregel, om de hierna nader uiteen te zetten redenen, verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

VII.   VERENIGBAARHEID VAN DE STEUN MET DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT

(103)

De Commissie merkt op dat de voorgenomen bijdrage van de staat aan de kosten van de vrijwillige VUT-regeling van OTE deel uitmaakt van een ruimer plan van de Griekse autoriteiten om de voor OTE geldende arbeidsrechtelijke regels zodanig aan te passen dat de levensvatbaarheid van de onderneming op de lange termijn is gegarandeerd en zij beter kan functioneren op de markt voor elektronische communicatie. De vrijwillige VUT-regeling is dus een noodzakelijke stap in de richting van verdere privatisering van OTE.

(104)

Daarom is de Commissie van oordeel dat de beoordeling van de verenigbaarheid van de maatregel met de gemeenschappelijke markt rechtstreeks op artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag moet zijn gebaseerd. In dat artikel is bepaald dat „steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad” als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd.

(105)

Wil een steunmaatregel verenigbaar kunnen worden verklaard met de gemeenschappelijke markt omdat hij de ontwikkeling van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën vergemakkelijkt, dan moet daardoor de wijze waarop de economische activiteit wordt uitgevoerd, worden verbeterd. Steun is alleen op grond van artikel 87, lid 3, onder c), verenigbaar mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Bij de uitvoering van haar beoordeling kijkt de Commissie in het bijzonder naar de criteria „noodzaak” en „evenredigheid” (43).

a)   De maatregel is in lijn met het gemeenschappelijk belang

(106)

Doordat OTE dankzij de aangemelde maatregel wordt bevrijd van de extra kosten die zij als voormalig overheidsbedrijf als gevolg van de vaste aanstelling en de hoge salarissen van haar werknemers moet dragen, kan de onderneming dankzij deze maatregel vrij functioneren in de volledig geliberaliseerde markt voor elektronische communicatie en kan zij de nodige aanpassingen doorvoeren om in te spelen op de markt en andere technologische ontwikkelingen die een impact hebben op de levensvatbaarheid van de onderneming op de lange termijn.

(107)

Met name de inkrimping via de vrijwillige VUT-regeling van het personeelsbestand van OTE met rond één derde, gekoppeld aan het akkoord van OTE-werknemers om de vaste aanstelling voor nieuwe personeelsleden af te schaffen in ruil voor de door OTE aangeboden VUT-regeling, zijn de cruciale onderdelen van de algehele herstructurering van OTE die moet garanderen dat de onderneming winstgevend is, doelmatig opereert en verder wordt geprivatiseerd. Tot dusver waren de vaste aanstelling van OTE-werknemers, hun overtal en de vastgelegde regeling met vaste salarissen de grootste obstakels voor een verdere privatisering van de onderneming en de terugtrekking van de Griekse staat uit OTE.

(108)

De lopende omvorming van OTE van een voormalige monopolist naar een onderneming waarvoor hetzelfde rechtskader geldt als alle andere particuliere ondernemingen in Griekenland, gekoppeld aan het voornemen van de Griekse staat om daarbij aansluitend zijn zeggenschap over de onderneming op te geven, verbetert het functioneren van de Griekse markt voor elektronische communicatie, verlaagt drempels voor markttoetreding en -uittreding (44) en heeft op de lange termijn een gunstig effect voor eindgebruikers.

(109)

Daarom is de voorgenomen financiële bijdrage van de Griekse staat aan de kosten van de vrijwillige VUT-regeling in lijn met het gemeenschappelijke belang.

b)   De steun is een passend instrument

(110)

Bij de inleiding van de formele onderzoekprocedure formuleerde de Commissie voorbehoud ten aanzien van de noodzaak van de huidige vrijwillige VUT-regeling ten opzichte van vroegere vrijwillige VUT-regelingen die volledig door OTE werden gefinancierd.

(111)

Meer bepaald bleek uit het onderzoek dat OTE 8 713 werknemers vervroegd had laten uittreden in de periode 1996-2004. Deze beperktere jaarlijkse vrijwillige VUT-regelingen (gemiddeld 900 werknemers per jaar) werden alleen aangeboden aan werknemers die al recht hadden op een pensioen, maar die bleven werken totdat de voorwaarden voor verplicht pensioen waren vervuld (45). Zodoende was er bij de vroegere vrijwillige VUT-regelingen geen sprake van het toekennen van fictieve dienstjaren aan de betrokken werknemers en kunnen deze regelingen dan ook, wat structuur en opzet betreft, niet worden vergeleken met de hier te onderzoeken vrijwillige VUT-regeling. In die zin verschilden de eerder door OTE ten uitvoer gelegde vrijwillige VUT-regelingen niet van gelijkwaardige vrijwillige VUT-regelingen die door andere particuliere ondernemingen ten uitvoer zijn gelegd of van OTE’s huidige „reguliere” vrijwillige VUT-regeling (46).

(112)

In deze zaak zou een vrijwillige VUT-regeling waarbij vervroegde uittreding alleen werd aangeboden aan werknemers die recht hadden op een pensioen, maar die nog niet de leeftijd voor verplicht pensioen hadden bereikt, niet de maximale respons hebben opgeleverd, omdat een aantal in aanmerking komende werknemers er nog de voorkeur aan zou hebben gegeven om in dienst te blijven en zo het maximaal mogelijke pensioen te ontvangen (47).

(113)

Onder die omstandigheden lijkt het besluit van OTE om tot zeven fictieve dienstjaren toe te kennen aan alle werknemers die in de periode 2005-2012 met verplicht pensioen zouden moeten gaan — en hun dus de mogelijkheid van vervroegd pensioen met een volledig pensioen aan te bieden — naar het zich laat aanzien het enige middel te zijn geweest om tijdig een aanzienlijk aantal werknemers te laten afvloeien. Een werknemer met een quasi-ambtenarenstatus zou alleen besluiten de onderneming te verlaten wanneer de werknemer de nodige prikkels in die zin geeft. Daarom diende OTE ten minste een passende vergoeding te geven voor de economische voordelen die een werknemer zou blijven genieten indien hij onder de bescherming van de vaste aanstelling bleef vallen. Dat de respons op de vrijwillige VUT-regeling een succes bleek (rond 91 % van alle in aanmerking komende werknemers), bevestigt dat de verdere voordelen die OTE aan haar werknemers verleende in de vorm van erkenning van fictieve dienstjaren, een passend instrument is.

(114)

OTE kon niet terugvallen op minder dure maatregelen zoals een afvloeiingsplan, omdat OTE-werknemers dan ermee hadden moeten instemmen hun vaste aanstelling op te geven in ruil voor een lagere ontslagvergoeding. Evenmin kon zij de vaste aanstelling van haar werknemers met terugwerkende kracht intrekken om zo een verplichte-ontslagregeling door te voeren, omdat, zoals de Griekse autoriteiten hebben uitgelegd, een dergelijke optie bijzonder ernstige juridische en grondwettelijke vragen zouden hebben opgeworpen die de hele herstructurering van OTE in het gedrang hadden gebracht.

(115)

Bovendien valt een analogie te maken tussen onderhavige zaak en de mededeling van de Commissie betreffende de onderzoekmethode van staatssteun die verband houdt met gestrande kosten (48). Gestrande kosten ontstaan wanneer de gevestigde exploitant nog de kosten heeft die verbonden zijn aan zijn hoedanigheid van gevestigde aanbieder, maar deze niet meer kan terugverdienen omdat nieuwe concurrenten nu als gevolg van de liberalisatie de markt bedienen.

(116)

Zo kan de bijdrage van de Griekse staat aan de vrijwillige VUT-regeling, per analogiam, op een vergelijkbare wijze worden behandeld als de compensatie voor gestrande kosten, en wel hierom. De bijzondere, vaste aanstelling van OTE-werknemers houdt verband met de vroegere monopoliesituatie waarin de markt nog niet volledig was geliberaliseerd. Deze bijzondere regeling leverde geen moeilijkheden op zolang OTE in een monopoliesituatie actief was. OTE maakt hogere kosten dan andere ondernemingen, maar was afgeschermd tegen concurrentie in haar sector. Sinds de liberalisering van de Griekse telecommunicatiemarkt, is deze bijzondere werknemersregeling steeds meer op OTE gaan drukken, zodat haar concurrentiepositie er onder is gaan lijden. De specifieke vaste aanstelling van OTE-werknemers — namelijk hun quasi-ambternarenstatus — vormt voor de onderneming extra-loonkosten die haar concurrenten niet hoeven te dragen (49).

(117)

Derhalve is het besluit van de Griekse autoriteiten om de kosten te financieren van de vrijwillige VUT-regeling die resulteren uit de kosten verbonden aan de vaste aanstelling en de hoge salarissen bij OTE, in lijn met het noodzakelijkheidvereiste, omdat OTE hierdoor in staat wordt gesteld haar activiteiten te herstructureren op een wijze die sterk gelijkt op die van een particuliere onderneming, zonder dat zij de extra kosten hoeft te maken die voortvloeien uit de periode van vóór de liberalisering.

c)   Evenredigheid

(118)

De bijdrage van de staat compenseert OTE uitsluitend voor de kosten van de vaste aanstelling en de hoge salarissen die voortvloeien uit de extra fictieve dienstjaren die worden toegekend aan werknemers die in de periode 2005-2012 de leeftijd voor verplicht pensioen zouden bereiken. Meer bepaald levert de Griekse staat geen bijdrage aan de financiering van de bestaande pensioenverplichtingen van OTE of om pensioentekorten te dekken die de onderneming voor haar rekening zou moeten nemen. OTE heeft in het verleden haar werkgeversbijdragen volledig aan TAP-OTE betaald en betaalt ook alle kosten van de vrijwillige VUT-regeling, tot en met het tijdstip van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de vrijwillige VUT-regeling, met uitzondering van de kosten die een particuliere onderneming niet hoeft te dragen indien zij gelijkaardige maatregelen had genomen om haar personeelsbestand in te krimpen.

(119)

De Griekse staat draagt dus 4 % van zijn OTE-belang over aan het pensioenfonds om de kosten van de vrijwillige VUT-regeling te financieren die resulteren uit het feit dat de pensioenen van werknemers die voor deze regeling in aanmerking komen, niet worden berekend op basis van het jaar van hun daadwerkelijke vertrek, doch op basis van het jaar waarin zijn met pensioen waren gegaan indien zij ervoor hadden geopteerd de voordelen van hun vaste aanstelling volledig te benutten. Met andere woorden, de staat financiert in wezen de toekomstige werkgevers- en werknemerspensioenpremies die overeenstemmen met de fictieve jaren die worden toegekend aan de werknemers die ingaan op het aanbod van de vrijwillige VUT-regeling.

(120)

De bijdrage van de staat dient ook te worden bezien binnen de ruimere overeenkomst die tussen het management van OTE en haar werknemers werd bereikt en waarbij OTE-werknemers, in ruil voor genereuze voordelen voor vervroegde uittreding, hebben ingestemd met de afschaffing van de vaste aanstelling voor nieuw in dienst komende werknemers. Was de werknemerspositie van nieuwe OTE-werknemers ongewijzigd gebleven, dan had de bijdrage van de staat geen effect gehad op de levensvatbaarheid van de onderneming op de lange termijn, omdat nieuw in dienst gekomen werknemers eventuele kostenbesparingen die OTE via de vrijwillige VUT-regeling op de korte termijn had verwezenlijkt, zouden hebben teniet gedaan.

(121)

Om te bepalen of de betrokken steunmaatregel evenredig is, dient in de eerste plaats ook te worden nagegaan: a) of de Griekse autoriteiten de extra kosten die OTE zal moeten dragen als gevolg van de vaste aanstelling en de hoge salarissen van werknemers die ingaan op het aanbod van de vrijwillige VUT-regeling, adequaat is berekend, en b) of OTE door de bijdrage van de staat geen overcompensatie krijgt.

i)   De extra kosten van OTE

(122)

Op basis van de gedetailleerde informatie die de Griekse autoriteiten hebben verstrekt, bedragen de nominale kosten van de vrijwillige VUT-regeling (als gecertificeerd door KPMG op basis van de IFRS-gecertificeerde jaarrekeningen 2005 van OTE) 1 161,80 miljoen EUR.

(123)

Volgens de studie die door CRA International werd uitgevoerd (zie overweging 65), komt de netto contante waarde van de vrijwillige VUT-regeling uit op 1 086,20 miljoen EUR. Rekening houdend met de belastingvoordelen die OTE behaalt dankzij de aftrek die zij in het kader van de vennootschapsbelasting kan krijgen, raamde CRA International de netto contante waarde van de vrijwillige VUT-regeling op 784,30 miljoen EUR.

(124)

CRA International hanteerde voor haar berekening van de netto contante waarde een disconteringspercentage van 3 %, dat overeenstemt met het rendement van risicovrij waardepapier. Deze benadering staat in contrast met de verklaringen van de Griekse autoriteiten in november 2005, die waren gebaseerd op een WACC van OTE die op 7,8 % was geraamd. CRA International ontkent niet dat de WACC als disconteringspercentage kan worden gebruikt. Het is evenwel van mening dat het gebruik van de WACC weliswaar het gebruikelijke risico weergeeft waaraan een onderneming bij de uitoefening van haar activiteiten wordt blootgesteld, maar dat in de onderhavige zaak de betaling van salarissen en pensioenen aan OTE-werknemers aan geen enkele onzekerheid onderhevig is, omdat de salarissen een strikte salarisschaal volgen en de jaarlijkse „opwaartse” bijstelling los staat van de eigen financiële prestaties van OTE. Volledigheidshalve berekent CRA International ook de netto contante waarde van de vrijwillige VUT-regeling ten opzichte van de WACC van OTE en concludeert zij dat deze 704,80 miljoen EUR bedraagt.

(125)

De Commissie is van oordeel dat een op de WACC van OTE (7,8 %) gebaseerde beoordeling in lijn is met de algemene praktijk ter zake (zoals ook CRA International zelf erkende) en met de eerdere verklaringen van de Griekse autoriteiten. Zodoende zou de netto contante waarde van de vrijwillige VUT-regeling 704,80 miljoen EUR bedragen.

(126)

Op basis van de aanname dat OTE een VUT-regeling kon aanbieden met vergoedingen die overeenstemmen met 150 % van de wettelijk verplichte ontslagvergoeding, doch bij salarissen uit de particuliere sector (met andere woorden 33 % lager dan de salarissen van OTE), concludeert CRA International dat de netto contante waarde van een dergelijke regeling 314,40 miljoen EUR zou bedragen. Daaruit volgt dat de extra kosten voor OTE 390,40 miljoen EUR bedragen (namelijk 704,80 miljoen EUR – 314,40 miljoen EUR = 390,40 miljoen EUR).

(127)

Bij de inleiding van de formele onderzoekprocedure vroeg de Commissie de Griekse autoriteiten bewijzen over te leggen voor de stelling dat particuliere ondernemingen ontslagregelingen zouden hebben aangeboden die 150 % van het wettelijk vereiste minimum belopen. De Griekse autoriteiten hebben een rapport van de Hay Group ingediend (zie overweging 61) dat tot de conclusie kwam dat er in de Europese Unie weliswaar geen vrijwillige VUT-regeling van het type van OTE is geweest, maar dat op basis van interviews en informatie verzameld bij 40 ondernemingen die in Griekenland actief zijn, de gemiddelde ontslagregeling die particuliere ondernemingen aan werknemers tussen 51 en 62 jaar aanbieden (het merendeel van OTE-werknemers die aan de vrijwillige VUT-regeling deelnemen), bij 150 % lag van het wettelijk vereiste minimum. Na onderzoek van de desbetreffende door de Griekse autoriteiten ingediende informatie, zag de Commissie geen redenen om de geldigheid van de bevindingen van het rapport van de Hay Group in twijfel te trekken.

(128)

Daarom dient de berekening van CRA International van de extra kosten voor OTE (390,40 miljoen EUR) op basis van de 1,5-multiplicator die in het rapport van de Hay Group naar voor werd geschoven, als gefundeerd te worden aanvaard.

(129)

De volgende vraag die moet worden beantwoord, is de vraag of de bijdrage van de Griekse staat de extra kosten voor OTE, geraamd op 390,40 miljoen EUR, overschrijdt.

ii)   De waarde van de bijdrage van de Griekse staat

(130)

Op basis van artikel 74, lid 4, onder a), van wet nr. 3371/2005 dragen de Griekse autoriteiten 4 % van het aandelenkapitaal van OTE over aan TAP-OTE. De waarde van de bijdrage van de Griekse staat aan de vrijwillige VUT-regeling wordt berekend door het totale aantal OTE-aandelen (490 582 879) te vermenigvuldigen met 4 % en met de slotkoers van het aandeel OTE op de beurs van Athene (50).

(131)

Op het tijdstip van de bekendmaking van wet nr. 3371/2005 (14 juli 2005) bedroeg de slotkoers voor het aandeel OTE 16,35 EUR. Op dat tijdstip stemde de bijdrage van de staat overeen met 315 miljoen EUR. Sindsdien is de koers van het aandeel OTE geleidelijk gestegen, fluctuerend van 23 EUR medio januari 2007 tot 21 EUR op 27 februari 2007. Zodoende bedroeg op 27 februari 2007 de waarde van het 4 %-belang van de Griekse staat in OTE rond 410 089 618 EUR.

(132)

De waarde van de Griekse staat op dat tijdstip lag dus hoger dan het bedrag dat overeenstemt met de extra kosten voor OTE (390,40 miljoen EUR).

(133)

In hun antwoord op de inleiding van de formele onderzoekprocedure hebben de Griekse autoriteiten, gezien de onmogelijkheid om de toekomstige slotkoers van het aandeel OTE te voorspellen, formeel toegezegd om wet nr. 3371/2005 in te trekken mocht de waarde van het 4 %-belang meer dan 390,40 miljoen EUR bedragen op de dag van de overdracht van dit belang aan het pensioenfonds en om alle overige maatregelen te nemen die nodig mochten blijken om te garanderen dat de waarde van de aan TAP-OTE overgedragen aandelen niet meer dan 390,40 miljoen EUR bedraagt.

(134)

Daarom is de beoordeling van de Commissie in onderhavige zaak gebaseerd op de door Griekenland gedane toezegging dat zijn voorgenomen bijdrage aan het pensioenfonds TAP-OTE niet meer zal bedragen dan de 390,40 miljoen EUR die overeenstemmen met de extra kosten van de vrijwillige VUT-regeling voor OTE, en dat het, zo nodig, ook wet nr. 3371/2005 zal intrekken.

1.   Overige voordelen

(135)

Bij de inleiding van de formele onderzoeksprocedure deed de Commissie opmerken dat de additionele kosten voor OTE als gevolg van de bijzondere positie van haar werknemers niet noodzakelijkerwijs de bijdrage van de staat rechtvaardigeden, omdat OTE misschien andere voordelen kreeg, en misschien nog krijgt, die de kosten van de vrijwillige VUT-regeling neutraliseren (zie overweging 47). Dergelijke voordelen kunnen resulteren uit de specifieke arbeidsrechtelijke positie van de werknemers van OTE in het algemenen of van specifieke maatregelen, waardoor de loonkosten voor OTE dalen tot onder het niveau van dat van ondernemingen waarvoor het algemene arbeidsrecht geldt, zoals een vrijstelling van werkloosheidspremies of bevrijding van pensioenverplichtingen. OTE kan misschien ook voordelen halen uit haar vroegere monopoliepositie, die de nadelen als gevolg van de extra kosten van de vrijwillige VUT-regeling compenseren (in het bijzonder met betrekking tot haar vaste telefonienetwerk).

a)   Arbeidsrechtelijke voordelen

(136)

De Commissie is thans van oordeel dat de verenigbaarheidstoets op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van maatregelen die de extra kosten beogen te compenseren van een voormalige monopolist welke teruggaan tot een periode waarin de betrokken onderneming een monopolie had, beperkt moet blijven tot het onderzoek van de vraag of de onderneming andere, gelijksoortige voordelen (zoals in deze zaak andere arbeidsrechtelijke voordelen voor OTE) heeft gekregen, of nog krijgt, die de kosten van de vrijwillige VUT-regeling neutraliseren.

(137)

In dat verband wordt in het door de Griekse staat bestelde rapport van prof. Levantis geconcludeerd dat OTE geen enkel arbeidsrechtelijk voordeel geniet en dat OTE voor het overige onderworpen is aan het algemene arbeidsrechtelijke kader zoals iedere andere naamloze vennootschap. Voorts hebben de Griekse autoriteiten, na een verzoek van de Commissie in die zin bij de inleiding van de formele onderzoekprocedure, bevestigd dat OTE, zoals iedere andere werkgever in Griekenland, werkloosheidspremies moet betalen in overeenstemming met de toepasselijke socialezekerheidswetgeving.

(138)

Bij de inleiding van de formele onderzoekprocedure heeft de Commissie ook geïnformeerd of OTE in het verleden een verlichting van haar pensioenverplichtingen had gekregen. Volgens de door de Griekse autoriteiten verschafte informatie, heeft OTE zich nimmer vrijgesteld of bevrijd gezien van haar pensioenverplichtingen als werkgever (51).

b)   Concurrentievoordelen

(139)

De Commissie is van mening dat de vraag of ook rekening moet worden gehouden met andere voordelen die voortvloeien uit de vroegere monopoliepositie van de betrokken onderneming, in wezen afhangt van de vraag of de betrokken markt volledig is geliberaliseerd — of er dus een passend rechts- of reguleringskader bestaat om te garanderen dat een voormalige monopolist niet langer uitsluitende of bijzondere rechten of andere voorrechten geniet en dat daadwerkelijke of mogelijke mededingingsdistorsies doeltreffend kunnen worden aangepakt op basis van ex-ante corrigerende maatregelen vanuit het toezicht en/of het ex-post afdwingen van de desbetreffende mededingingsrechtelijke bepalingen.

(140)

In dat verband heeft de belanghebbende derde zich in zijn verklaringen in hoofdzaak toegespitst op de vermeende concurrentieverstorende gedragingen van OTE op de markt voor vaste spraak en het feit dat de nationale toezichthouder zijn taken beweerdelijk niet uitvoert.

(141)

De Commissie tekent aan dat de nationale toezichthouder, overeenkomstig de artikelen 7 en 13 van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (52), OTE al heeft aangewezen als een onderneming met aanzienlijke marktmacht op alle vaste markten die voorkomen in de aanbeveling van de Commissie betreffende relevante markten. Daardoor is OTE momenteel onderworpen aan een stel geïntegreerde ex-ante corrigerende maatregelen vanuit het toezicht, zowel op wholesale- als retailniveau. Met name is OTE momenteel verplicht tot het leveren aan derden van: a) wholesaletoegang tot haar vaste netwerk; b) carrierselectie en carrierpreselectie, en c) transitdiensten en een heel stel van netwerkdiensten die in overeenstemming zijn met de beginselen van billijkheid, redelijkheid en opportuniteit. Als exploitant met aanzienlijke marktmacht op de markt voor vaste lijnen, is OTE ook verplicht tot non-discriminatie, transparantie, boekhoudkundige splitsing en auditing, en is zij onderworpen aan verplichtingen inzake prijscontrole en kostentoerekening op basis van gemiddelde incrementele langetermijnkosten als grondslag voor interconnectietarieven op de grondslag van de lopende kosten van activa (53). Deze corrigerende maatregelen zijn ook te vinden in de regulering van de markten voor huurlijnen (54) en de markt voor wholesale-breedbandtoegang (55). Voorts heeft de toezichthouder aan OTE tarieven voor ontbundeling van het aansluitnet opgelegd, die momenteel tot de laagste in de Europese Unie behoren.

(142)

Meer algemeen wordt met de diverse verplichtingen die OTE inzake kostentoerekening en boekhoudkundige splitsing zijn opgelegd, beoogd te garanderen dat OTE, als voormalige monopolist, geen voordeel kan krijgen dat de mededinging op de markt ondermijnt of verstoort (56).

(143)

De Commissie doet voorts opmerken dat, sinds de inleiding van de formele onderzoeksprocedure, de nationale toezichthouder een aantal ex-postmaatregelen ten aanzien van OTE heeft genomen, wegens schendingen van het bestaande reguleringskader of bepalingen van het mededingingsrecht (57).

(144)

In het licht van al deze overwegingen blijkt dat het bestaande sectorale reguleringskader er al in ruime mate voor zorgt dat de markt voor elektronische communicatie naar behoren functioneert en dat OTE’s vroegere monopolieposite de onderneming geen voordelen oplevert die door dat kader niet worden aangepakt en dat er, in ieder geval, geen dergelijke kwantificeerbare voordelen door de Commissie konden worden gevonden of door een derde partij zijn vermeld.

c)   OTE’s vrijstelling van de advertentiebelasting

(145)

In haar verklaring betoogde de derde partij dat OTE werd vrijgesteld van de advertentiebelasting die andere ondernemingen verschuldigd zijn voor advertenties die zij plaatsen, ongeacht het medium. De Commissie is van oordeel dat dit soort maatregelen in beginsel afzonderlijk moeten worden onderzocht, en niet in het kader van deze procedure. De Commissie heeft zich ervan vergewist dat de vrijstelling in ieder geval OTE geen voordeel heeft opgeleverd (58).

2.   Slotopmerkingen

(146)

Uit het voorgaande volgt dat zolang de op 390 miljoen EUR berekende voorgenomen bijdrage van de Griekse staat aan de kosten van de vrijwillige VUT-regeling bij OTE niet hoger uitkomt dan de extra kosten die op OTE drukken als gevolg van de vaste aanstelling en de hoge salarissen van haar werknemers, deze bijdrage een steunmaatregel is waarmee op noodzakelijke en evenredige wijze een doelstelling van gemeenschappelijk belang wordt nagestreefd, zonder dat de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, daardoor ongunstig worden beïnvloed. Bijgevolg is de maatregel verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

VIII.   CONCLUSIE

(147)

Benadrukt zij hier dat deze beschikking wordt gegeven op grond van de uitdrukkelijke toezegging van de Griekse autoriteiten om wet nr. 3371/2005 in te trekken, mocht op het tijdstip van de overdracht van hun 4 %-belang in OTE aan TAP-OTE de waarde van de aldus overgedragen aandelen hoger uitkomen dan de extra kosten van de vrijwillige VUT-regeling van OTE die door de Commissie zijn geverifieerd en geaccepteerd. De Commissie is dan ook tot de conclusie gekomen dat de extra kosten van de vrijwillige VUT-regeling voor OTE als gevolg van de vaste aanstelling en de vastgelegde hoge salarissen van de werknemers van de onderneming 390,40 miljoen EUR bedragen.

(148)

Op basis van voormelde toezegging komt de Commissie tot de bevinding dat de aangemelde maatregel, onderzocht in samenhang met de relevante rechtspraak, daaronder begrepen het arrest-Combus, als steun kan worden aangemerkt. Deze kwestie hoeft hier echter niet nader te worden onderzocht, omdat, zelfs indien de maatregel als steun wordt beoordeeld, hij in ieder geval verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Het 4 %-belang in OTE dat de Griekse staat voornemens is over te dragen aan TAP-OTE, vormt, mits de waarde ervan op de dag van de overdracht ervan niet meer dan 390,40 miljoen EUR bedraagt, steun is die verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

Mocht de waarde van het 4 %-belang in OTE dat de Griekse staat voornemens is over te dragen aan TAP-OTE, op het tijdstip van de overdracht ervan meer dan 390,40 miljoen EUR bedragen, dan neemt Griekenland alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat TAP-OTE niet meer dan 390,40 miljoen EUR ontvangt.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 151 van 29.6.2006, blz. 2.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Zie OTE Jaarverslag 2005, beschikbaar op http://www.ote.gr/english/investorrelations/Files/OteAnnualReport05English_Final.pdf

(4)  Volgens het recentste uitvoeringsverslag van de Commissie, „waren er in september 2005 24 erkende publieke aanbieders van vaste spraakdiensten waarvan er 13 op commerciële basis vaste spraakdiensten aanboden via een gehuurd of eigen netwerk. Deze cijfers zijn inclusief gevestigde aanbieders, maar exclusief aanbieders die optreden als wederverkopers of aanbieders van pre-paid-diensten. Hoewel de gevestigde aanbieders een sterke positie hebben op de markt voor vaste gesprekken, is er toch belangrijke vooruitgang in de richting van meer concurrentie. Zo is het aandeel van gevestigde aanbieders gedaald van 85 % in december 2003 tot 76 % in december 2004, terwijl er drie nieuwe aanbieders zijn die, samen met de gevestigde aanbieder, goed zijn voor 90 % van de markt”; zie de bijlage bij de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s „De Europese elektronische-communicatieregelgeving en -markten in 2005 (11e verslag)”, COM(2006) 68 def., blz. 120, http://ec.Europa.eu/information_society/policy/ecomm/doc/implementation_enforcement/annualreports/11threport/sec_2006_193-vol1.pdf

(5)  De werkzekerheid die OTE-werknemers genieten dankzij hun vaste aanstelling, vloeit voort uit artikel 2, lid 2, onder b), van wet nr. 2257/94, dat de algemene personeelsregeling van OTE bekrachtigt. Volgens de artikelen 2 en 17 van de personeelsregeling kan OTE een arbeidscontract niet unilateraal opzeggen. Dit houdt in dat OTE niet vrijelijk in de markt kan opereren door werknemers te selecteren die de dienst moeten verlaten, of door hen eenzijdig tot ontslag te dwingen in ruil voor een wettelijk vastgestelde vergoeding.

(6)  Deze categorie werknemers bedraagt 84 % van het totale werknemersbestand.

(7)  Het basispensioenfonds voor OTE-werknemers is TAP-OTE. TAP-OTE is een onafhankelijke publiekrechtelijke rechtspersoon, evenals alle andere Griekse pensioenfondsen. Het heeft een eigen raad van bestuur en afdelingen administratie, budget en financiën. Het biedt diensten aan voor zowel OTE-werknemers als werknemers van andere bedrijven. Het is verdeeld in een pensioendivisie en een divisie gezondheid. Naast TAP-OTE bestaat ook een aanvullend fonds. Dit aanvullende OTE-fonds heeft twee regelingen, een ondersteuningsregeling en een aanvullende-verzekeringsregeling. OTE-werknemers hebben recht op een pensioen in overeenstemming met de Griekse socialezekerheidswetgeving, zoals dat van toepassing is op alle publiekrechtelijke fondsen zoals TAP-OTE. Zowel het basisfonds als het aanvullende fonds zijn volgens de Griekse wet verplicht.

(8)  Werknemers die reeds 30 dienstjaren hebben en recht hebben op een pensioen, kunnen geen fictieve dienstjaren erkend zien (d.w.z. geen volledig pensioen krijgen), maar zij hebben recht op extra voordelen.

(9)  Slechts rond 75 % van de werknemers maakte gebruik van een eerdere vervroegde-uittredingsmaatregel. Dit werd als een erg laag percentage beschouwd.

(10)  Volgens de Griekse autoriteiten wordt de netto contante waarde berekend op basis van een disconteringspercentage van 7,83 % en geeft dit de geraamde gewogen gemiddelde kapitaalkosten (WACC) voor OTE weer, zoals vastgesteld in drie rapporten van financiële analysten uit 2005.

(11)  Arrest van 16 maart 2004, zaak T-157/01, Danske Busvognmænd/Commissie, Jurispr. 2004, bladzijde II-917.

(12)  De huidige wetgeving staat een collectief ontslag toe van 2 % van het totale werknemersbestand, met een maximum van 30 werknemers per maand. Volgens de aanmelding vereist een grootschalig ontslagprogramma bijzondere toestemming van het ministerie van Arbeid. Een dergelijke goedkeuring is in het laatste decennium niet verleend en geen enkele Griekse particuliere onderneming heeft een massale ontslagregeling van de omvang van de vrijwillige VUT-regeling ondernomen.

(13)  In dit verband hebben de Griekse autoriteiten verwezen naar een pakket ontslagvergoedingen dat door een grote particuliere exploitant (Intracom) werd aangeboden. Intracom heeft in het verleden aan bepaalde categorieën werknemers tweemaal de wettelijke ontslagvergoeding aangeboden (deze coëfficiënt werd voor hogere salarissen geleidelijk teruggebracht tot 1,4 maal de wettelijke vergoeding) in het kader van een vervroegde uittredingsregeling. Aanvullend zou deze onderneming andere voordelen hebben geboden, zoals een vaste vergoeding en verlengde verzekeringsdekking voor een bepaalde periode.

(14)  Volgens de Griekse autoriteiten zou, vanwege de vertraging bij de uitvoering van de vrijwillige VUT-regeling, een aantal werknemers inmiddels niet meer in aanmerking komen voor de regeling aangezien zij de leeftijd voor verplicht pensioen hebben bereikt. Omdat het bovendien nog een jaar duurt voordat OTE de vrijwillige VUT-regeling volledig ten uitvoer gelegd heeft, zou OTE door moeten gaan met het betalen van (hoge) salarissen voor degenen die in aanmerking komen voor vervroegd pensioen. Indien deze kosten (wegens uitstel) in aanmerking worden genomen, zouden de totale kosten van vrijwillige VUT-regeling oplopen tot 1,37 miljard EUR (of ongeveer 1 miljard EUR netto contante waarde).

(15)  Voor de Griekse autoriteiten heeft de vaste aanstelling verdere nadelige effecten op de totale personeelsstructuur van de onderneming. Niet alleen zijn salarissen bij wet op een hoog niveau vastgelegd, tevens beloont deze structuur de ontwikkeling van werknemers of verhoogde productiviteit niet, aangezien het bij wet verboden is salarisverhoging te geven. Daarnaast kunnen geen nieuwe medewerkers voor midden- en topmanagementposten in dienst worden genomen, aangezien alle nieuwe werknemers op aanvangsposities dienen te beginnen. Nieuwe werknemers kunnen evenmin managementtaken vervullen omdat dit ten koste zou gaan van de gegarandeerde loopbaanontwikkeling van bestaande werknemers met een vaste aanstelling. Geen van deze beperkingen zijn van toepassing op particuliere exploitanten.

(16)  Beschikking 2005/145/EG van de Commissie van 16 december 2003 betreffende de door Frankrijk ten uitvoer gelegde staatssteun aan EDF en aan de elektriciteits- en gassector (PB L 49 van 22.2.2005, blz. 9).

(17)  Zie mededeling van de Commissie betreffende de onderzoekmethode van staatssteun die verband houdt met gestrande kosten, te vinden onder: http://ec.EURpa.eu/comm/competition/state_aid/legislation/stranded_costs_nl.pdf

(18)  In dit verband hebben de Griekse autoriteiten verder verklaard dat de nieuwe wetgeving die in december 2005 van kracht werd (Griekse wet nr. 3429/2005) in verband met ondernemingen die geheel of gedeeltelijk staatseigendom zijn (zogenaamde „DEKO”) enkel voorziet in het opheffen van de vaste aanstelling voor nieuw in dienst genomen personeel. Echter, de DEKO-wetgeving is niet van invloed op de vaste aanstelling van de huidige werknemers. Derhalve bestond er voor OTE geen andere mogelijkheid dan het invoeren van een vrijwillige VUT-regeling.

(19)  Voor deze werknemers is de regeling minder aantrekkelijk, aangezien het pensioen dat uitgekeerd wordt onder de vrijwillige VUT-regeling gelijk is aan hun huidige salaris. De regeling is aantrekkelijker voor werknemers die de hoogste salarisschaal nog niet bereikt hebben, aangezien het pensioen berekend wordt op basis van het voorziene salaris indien zij tijdens de fictieve dienstjaren zouden blijven werken. Om een maximale deelname aan de vrijwillige VUT-regeling te garanderen, wordt een extra bonus toegekend aan werknemers die de hoogste salarisschaal bij OTE bereikt hebben (vertrekpremie).

(20)  Herhaald zij hier dat alle EU-ondernemingen die op basis van de beurs verhandeld worden, hun geconsolideerde jaarrekeningen dienen op te stellen op basis van de IFRS 2005. Zie Verordening (EG) nr. 1725/2003 van de Commissie van 29 september 2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 261 van 13.10.2003, blz. 1).

(21)  De netto contante waarde geeft de marktwaarde van de vrijwillige VUT-regeling weer, d.w.z. het bedrag dat OTE had moeten betalen aan een derde indien deze derde OTE’s verplichtingen die voortvloeien uit de vrijwillige VUT-regeling, zou overnemen.

(22)  De Griekse autoriteiten hebben in hun eerdere verklaring van 20.12.2005 (de nominale vrijwillige VUT-regeling werd toen geschat op 1 161 miljoen EUR), de netto contante waarde van de vrijwillige VUT-regeling vastgesteld op 863 miljoen EUR waarbij zij als disconteringspercentage OTE’s WACC, geschat op 7,83 %, gebruikten.

(23)  Zie voetnoot 13.

(24)  Dit was ook de door Griekse autoriteiten in hun verklaringen van 4.11.2005 gehanteerde benadering.

(25)  In dat opzicht is CRA International in lijn met de jaarrekeningen van OTE die werden gecontroleerd door KPMG, dat ook een disconteringspercentage van 3 % hanteerde.

(26)  Aangezien KPMG alleen de jaarrekeningen van OTE vóór belastingen diende te controleren, hoefde zij de netto contante waarde van de nominale vrijwillige VUT-regeling niet te berekenen.

(27)  Deze extra kosten kunnen als volgt worden uitgesplitst: kosten voor OTE als gevolg van de vaste aanstelling: 322,90 miljoen EUR, en kosten voor OTE als gevolg van hogere salarissen: 147 miljoen EUR.

(28)  Volgens de Griekse autoriteiten betaalt OTE, evenals alle andere particuliere ondernemingen, verplichte werkgeversbijdragen voor de werkloosheidsverzekering, zoals vereist onder de toepasselijke socialezekerheidswetgeving. Deze werkgeversbijdrage bedraagt 2,76 %, terwijl de werknemers zelf nog eens 1,33 % bijdragen.

(29)  De Griekse autoriteiten verklaren ook dat in artikel 24 van de recente wet nr. 3470/2006 duidelijk is bepaald dat OTE en andere telecombedrijven niet langer een specifieke status hebben waardoor zij recht hebben op vrijstelling van de advertentiebelasting. Ingevolge wet nr. 1264/1982 zijn overheidsbedrijven of nutsbedrijven alleen van advertentiebelasting vrijgesteld indien de Griekse staat een absolute meerderheid in hun aandelenkapitaal heeft. Zodoende zijn OTE en alle overige telecomproviders thans advertentiebelasting verschuldigd.

(30)  Volgens de Griekse autoriteiten concludeerde de bestuursrechter dat het feit dat een onderneming als „openbaar nutsbedrijf” wordt aangemerkt, geen verband houdt met de rechtspositie ervan, of het rechtskader waarbinnen het opereert, doch uitsluitend afhangt van de aard van de diensten die zij aanbiedt. Daarom zijn, volgens de bestuursrechter, ondernemingen die goederen en diensten aanbieden die voor de samenleving van vitaal belang zijn (zoals telecommunicatie, water- en energievoorziening), nutsbedrijven.

(31)  Arrest van 21 maart 1991, zaak C-305/89, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1603, punt 19.

(32)  Arrest van 14 september 1994, gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/280, Spanje/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4103, punt 22.

(33)  Zaak C-305/89, Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 22.

(34)  Zie o.a. arrest van 23 februari 1961, zaak 30/59, De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, Jurispr. 1961, blz. 3; arrest van 15 maart 1994, zaak C-387/92, Banco de Crédito Industrial SA, thans Banco Exterior de España SA/Ayuntamiento de Valencia, Jurispr. 1994, blz. I-877, punt 13; arrest van 26 september 1996, zaak C-241/94 Frankrijk/Commissie, Jurispr. 1996, blz. I-4551, punt 34, en arrest van 29 juni 1999, zaak C-256/97, Déménagements-Manutention Transport SA (DMT), Jurispr. 1999, blz. I-3913, punt 19.

(35)  Arrest van 2 juli 1974, zaak 173/73, Italië/Commissie, Jurispr. 1974, blz. 709, punt 15; zie in die zin ook het arrest van 14 februari 1990, zaak C-301/87, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 1990, blz. I-307, punt 41.

(36)  Zaak T-157/01, Danske Busvognmænd/Commissie, punt 57.

(37)  Zaak 173/73, Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 13; arrest van 24 februari 1987, zaak 310/85, Deufil GmbH und Co KG/Commissie, Jurispr. 1987, blz. 901, punt 8; arrest van 26 september 1996, zaak C-241/94, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 1996, blz. I-4551, punt 20.

(38)  Zaak C-387/92, Banco Exterior de España, reeds aangehaald, punt 13; zaak C-241/94, Frankrijk/Commissie, reeds aangehaald, punt 34.

(39)  Arrest van 29 februari 1996, zaak C-5/01, België/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-1191, punt 39.

(40)  Zaak 30/59, Limburgse Steenkolenmijnen, reeds aangehaald, punten 29-30; zaak 173/73, Italië/Commissie, reeds aangehaald, punten 12-13; zaak C-241/94, Frankrijk/Commissie, reeds aangehaald, punten 29, 35; arrest van 5 oktober 1999, zaak 251/97, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1999, blz. I-6639, punten 40, 46-47; zie ook arrest van 14 januari 2004, Fleuren Compost BV/Commissie, Jurispr. 2004, blz. II-127, punt 54.

(41)  Zaak 173/73, Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 26; zaak C-387/92, Banco Exterior de España, reeds aangehaald, punten 12 en 13, en arrest van 24 juli 2003, zaak C-280/00, Altmark Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg/Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH, Jurispr. 2003, blz. I-9919, punt 84, en de aldaar aangehaalde rechtspraak.

(42)  Arrest van 5 oktober 1999, zaak C-251/97, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-6639, punt 40.

(43)  Arrest van 7 juni 2001, zaak T-187/99, Agrana Zucker und Stärke AG/Commissie, Jurispr. 2001, blz. II-1587, punt 74.

(44)  Deze obstakels zijn te wijten aan het feit dat toegang tot de Griekse markt voor elektronische communicatie via de overname van OTE tot op heden wordt belemmerd door de bijzonder starre personeelsregels die voor OTE gelden en doordat OTE-werknemers de facto een vaste aanstelling hebben, hetgeen belet dat OTE door andere concerns wordt overgenomen. Daartegenover staat dat, om dezelfde redenen, terugtrekking uit de markt — waarbij de staat zijn zeggenschap opgeeft — momenteel hoogst onwaarschijnlijk is.

(45)  Zo konden bijvoorbeeld werknemers met 30 dienstjaren (en recht op pensioen) blijven werken totdat zij 58 jaar waren geworden of 35 dienstjaren hadden, al naargelang. Deze werknemers gaven er echter de voorkeur aan om tot aan hun verplicht pensioen te blijven werken om de berekeningsgrondslag van hun pensioen te kunnen verhogen. De Griekse autoriteiten hebben er op gewezen dat salarissen tegen een hoger percentage groeien dan pensioenen en dat OTE-werknemers doorgaans verkiezen voor de onderneming te blijven werken omdat pensioenen worden berekend op basis van hun laatste salaris.

(46)  Zoals in punt 56 aangegeven, betreft de „reguliere” vrijwillige VUT-regeling uitsluitend werknemers die al pensioenrechten hebben opgebouwd, maar die nog niet voldeden aan de voorwaarden voor verplicht pensioen. In de reguliere vrijwillige VUT-regeling is er geen sprake van „fictieve” dienstjaren en daarom worden de kosten ervan niet gedekt door de bijdrage van de Griekse staat.

(47)  Zie voetnoot 34.

(48)  Zie voetnoot 17.

(49)  Hier kan ook worden verwezen naar de beschikking van de Commissie in de zaak-EDF (zie voetnoot 16). In de zaak-EDF verklaarde de Commissie een maatregel verenigbaar waarmee de Franse staat ondernemingen in de Franse elektriciteits- en gassector vrijstelde van de betaling van bepaalde specifieke pensioenrechten die werknemers hadden opgebouwd in het verleden, toen de ondernemingen onder een wettelijk monopolie actief waren. De Commissie was van oordeel dat de ondernemingen in die periode waren afgeschermd tegen concurrentie in de eigen sector en dat zij dus hogere pensioenrechten konden toekennen zonder dat zij aanzienlijk financieel nadeel leden. De Commissie erkende dat deze „historische verplichtingen” deze ondernemingen aanzienlijke moeilijkheden opleverden, zodra zij moesten gaan concurreren met andere elektriciteits- en gasondernemingen die niet dezelfde kosten uit het verleden hoeven te dragen (overweging 143 van de beschikking). De „met het oog op deze sectorale reorganisatie” verleende staatssteun was volgens de Commissie „noodzakelijk en evenredig” omdat de andere aspecten van de hervorming van de sector geen staatssteun behelsden (overweging 146 van de beschikking). Ondanks dat de Griekse staat in deze zaak OTE niet compenseert voor pensioenverplichtingen uit het verleden, en de maatregel evenmin is gericht op een ruimere, sectorale reorganisatie, zijn de in de zaak-EDF vastgelegde beginselen hier, per analogiam, van toepassing.

(50)  Namelijk 19 623 315,16 × de koers van het aandeel OTE.

(51)  Integendeel, in een reeks besluiten heeft de Griekse staat in de periode 1994-2001 (wetten nrs. 2257/1994, 2768/1999, 2843/2000 en 2937/2001) van OTE geëist dat zij bepaalde (gemaximeerde) adhocbetalingen zou doen aan TAP-OTE om de operationele tekorten van het pensioenfonds te dekken. Meer bepaald werd OTE bij wet verplicht een vast bedrag van 120 miljard GRD (rond 4 miljard EUR) te betalen om de voor de periode 2002-2011 berekende tekorten van TAP-OTE te dekken. Aangezien voor OTE geen enkele verplichting geldt om de levensvatbaarheid van TAP-OTE te garanderen, gingen deze betalingen verdere dan OTE’s eigen pensioenpremies als werkgever.

(52)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.

(53)  Zie besluiten van de Commissie (geen opmerkingen) in zaak EL/2006/0493: Gespreksopbouw op het openbare telefoonnetwerk op een vaste locatie; zaak EL/2006/0494: Gespreksopbouw op individuele openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie, en zaak EL/2006/0495: Transitdiensten op het vaste openbare telefoonnetwerk, beschikbaar op: http://circa.europa.eu/Public/irc/infso/ecctf/library?l=/ellda/adopted_measures&vm = detailed&sb = Title

(54)  Besluit van de Commissie (geen opmerkingen), zaak EL/2006/0372: Wholesale-breedbandtoegang in Griekenland.

(55)  Besluit van de Commissie (geen opmerkingen), zaak EL/2006/0491: Minimum aantal huurlijnen in Griekenland.

(56)  Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2002/21/EG heeft de Commissie ook bovenvermelde besluiten van de toezichthouder en door deze aan OTE opgelegde corrigerende maatregelen onderzocht en geen ernstige twijfel geformuleerd ten aanzien van de verenigbaarheid ervan met het Gemeenschapsrecht en in het bijzonder de doelstellingen van artikel 8, lid 2, onder b), van de Kaderrichtlijn, daaronder begrepen de verplichting voor nationale toezichthouders om, via hun bevoegdheden tot het nemen van besluiten, ervoor te zorgen „dat er in de sector elektronische communicatie geen verstoring of beperking van de concurrentie is”.

(57)  Zo legde de toezichthouder op 29.11.2006 aan OTE voor in totaal 3 miljoen EUR geldboeten op: 1 miljoen EUR voor inbreuken op het bestaande reguleringskader (carrierpreselectie) en 2 miljoen EUR voor misbruik van een machtspositie (weigering netwerktoegang te verlenen, marktmacht als hefboom gebruikt, en misbruik van een relatie van economisch afhankelijkheid). Ten slotte heeft de toezichthouder op 2.3.2007, in het kader van een procedure met vrijwaringsmaatregelen, twee tijdelijke bevelen gegeven, na een verzoek van een aantal alternatieve providers die door OTE waren bedreigd met het afsnijden van interconnectie, met als argument dat deze providers aanzienlijke schulden bij OTE hadden uitstaan. De maatregel legt OTE een tijdelijk verbod op om de interconnectie af te snijden tot de toezichthouder een besluit heeft genomen of de claims van OTE gerechtvaardigd zijn in een procedure tot schikking van geschillen in het kader van het bestaande reguleringskader. Zie het persbericht van toezichthouder EETT van 2.3.2007.

(58)  Zoals de Griekse autoriteiten hebben bevestigd, is het zo dat OTE, in het verleden weliswaar deze belasting niet betaalde, maar dat zij steeds in dezelfde positie verkeerde als haar concurrenten, aangezien geen andere telecomprovider deze belasting volgens de Griekse wet verschuldigd was. Overeenkomstig artikel 19, lid 2, van wet nr. 1264/1982 waren overheidsbedrijven of nutsbedrijven vrijgesteld van de betaling van de advertentiebelasting. In 2005 heeft de bestuursrechter (arrest nr. 9564/2005) verklaard dat de begrippen „openbare dienst” en „nutsbedrijven” van wet nr. 1264/1982 moeten worden uitgelegd in die zin dat iedere vergunninghoudende telecomexploitant die telecomdiensten aanbiedt aanspraak kan maken op de vrijstelling van de advertentiebelasting, ongeacht of het om een overheids- dan wel een particuliere onderneming gaat. Bijgevolg werd OTE door de vrijstelling niet in een gunstige positie geplaatst ten opzichte van haar concurrenten.


11.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 243/s3


BERICHT AAN DE LEZERS

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.