ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 202

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
31 juli 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 744/2008 van de Raad van 24 juli 2008 tot instelling van een tijdelijke specifieke actie ter bevordering van de herstructurering van de door de economische crisis getroffen vissersvloten van de Europese Gemeenschap

1

 

 

Verordening (EG) nr. 745/2008 van de Commissie van 30 juli 2008 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

*

Verordening (EG) nr. 746/2008 van de Commissie van 17 juni 2008 tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën ( 1 )

11

 

*

Verordening (EG) nr. 747/2008 van de Commissie van 30 juli 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 716/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de communautaire statistiek van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen, wat de definities van kenmerken en de tenuitvoerlegging van de NACE Rev. 2 betreft ( 1 )

20

 

*

Verordening (EG) nr. 748/2008 van de Commissie van 30 juli 2008 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van bevroren omlopen van runderen van GN-code 02062991 (Herschikking)

28

 

*

Verordening (EG) nr. 749/2008 van de Commissie van 30 juli 2008 houdende wijziging van verscheidene verordeningen inzake invoertariefcontingenten in de sector rundvlees

37

 

*

Verordening (EG) nr. 750/2008 van de Commissie van 30 juli 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 414/2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad betreffende de toekenning van communautaire steun voor de particuliere opslag van bepaalde kaassoorten in het opslagseizoen 2008/2009

44

 

*

Verordening (EG) nr. 751/2008 van de Commissie van 30 juli 2008 tot vaststelling van een verbod op de visserij op koolvis in het gebied Noorse wateren bezuiden 62° NB door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

46

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2008/82/EG van de Commissie van 30 juli 2008 tot wijziging van Richtlijn 2008/38/EG wat betreft diervoeders ter ondersteuning van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie ( 1 )

48

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2008/625/EG

 

*

Besluit nr. 1/2007 van de Associatieraad EG-Turkije van 25 juni 2007 tot wijziging van de handelsconcessies voor verwerkte landbouwproducten, die zijn opgenomen in Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie en in Besluit nr. 1/97 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de regeling voor bepaalde verwerkte landbouwproducten, en tot intrekking van Besluit nr. 1/97

50

 

 

Commissie

 

 

2008/626/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 30 april 2008 Steunmaatregel van de Staten nr. C 40/06 (ex NN 96/05) Leenregelingen van het Verenigd Koninkrijk (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1612)  ( 1 )

62

 

 

2008/627/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 29 juli 2008 betreffende een overgangsperiode voor controleactiviteiten van bepaalde auditors en auditorganisaties van derde landen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 3942)  ( 1 )

70

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/1


VERORDENING (EG) Nr. 744/2008 VAN DE RAAD

van 24 juli 2008

tot instelling van een tijdelijke specifieke actie ter bevordering van de herstructurering van de door de economische crisis getroffen vissersvloten van de Europese Gemeenschap

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 36 en 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (2) zijn de voorschriften betreffende de communautaire structurele bijstandsverlening in de visserijsector vastgesteld. Met name zijn in hoofdstuk I van titel IV van die verordening de voorwaarden vastgesteld waaronder de lidstaten een financiële bijdrage uit het Europees Visserijfonds (EVF) kunnen ontvangen voor maatregelen voor de aanpassing van de communautaire vissersvloot.

(2)

Het EVF heeft tot doel bij te dragen tot de stappen die sinds de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) van 2002 worden ondernomen om de druk op de visbestanden te verminderen, en daarbij voor duurzame sociale en economische omstandigheden voor de betrokken sector te zorgen.

(3)

In het licht van de recente economische situatie, en met name gezien de enorme stijging van de brandstofprijzen, moeten absoluut aanvullende maatregelen worden genomen die zijn gericht op een snellere aanpassing van de communautaire vissersvloot aan de huidige situatie met aandacht voor de noodzaak te zorgen voor duurzame sociale en economische omstandigheden voor de betrokken sector. Die maatregelen dienen bij te dragen tot het bereiken van de algemene doelstellingen die zijn omschreven in artikel 33 van het Verdrag, en van de doelstellingen van het GVB zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (3). In dit verband moeten die maatregelen een antwoord bieden op de onmiddellijke situatie van economische en sociale tegenspoed en tegelijk de structurele overcapaciteit aanpakken.

(4)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat dergelijke maatregelen gelijkelijk beschikbaar zijn voor alle lidstaten en niet leiden tot concurrentieverstoring tussen lidstaten of vloten. Zij moeten dus op communautair niveau worden uitgewerkt en gecoördineerd.

(5)

Bijgevolg is er behoefte aan een communautair initiatief dat een aanvulling vormt op sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en tijdelijke afwijkingen mogelijk maakt van de Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 1198/2006. Dat initiatief moet daarom voorzien in specifieke maatregelen van algemene aard en de uitvoering van vlootaanpassingsregelingen in de lidstaten waardoor de huidige economische moeilijkheden doeltreffend worden aangepakt en tegelijk de levensvatbaarheid van de visserijsector op lange termijn wordt verzekerd.

(6)

Gezien het uitzonderlijke karakter van die maatregelen en van de economische tegenspoed die ermee moet worden aangepakt, dient de looptijd ervan te worden beperkt tot de kortst mogelijke periode die voldoende is om de beoogde doelstellingen te bereiken.

(7)

Die maatregelen moeten door de lidstaten worden uitgevoerd als onderdeel van hun operationele programma in EVF-verband en worden gefinancierd uit de middelen die hun in dat kader zijn toegewezen.

(8)

Bovendien moeten de lidstaten het recht hebben de acties waarvoor gebruik wordt gemaakt van dergelijke middelen, aan te vullen door bepaalde maatregelen uitsluitend met behulp van nationale middelen zonder financiering uit financiële instrumenten van de Gemeenschap te financieren. Gezien de noodzaak de ernstige situatie waarvoor de visserijsector zich geplaatst ziet, snel aan te pakken, dienen die maatregelen, die tot doel hebben de sector structureel te verbeteren en op lange termijn economisch levensvatbaar te maken, niet onderworpen te zijn aan toepassing van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag. Om mogelijke concurrentieverstoringen en effecten op de interne markt te beperken moeten voor die maatregelen bepaalde beperkingen gelden.

(9)

Deze verordening moet voorzien in een bijdrage van de Gemeenschap voor maatregelen voor de definitieve of tijdelijke beëindiging van de visserijactiviteit, voor investeringen aan boord om het vissersvaartuig minder afhankelijk van brandstof te maken, voor sociaaleconomische compensatie en voor bepaalde acties van meer collectieve aard. Ter wille van de doeltreffendheid van die maatregelen en een zo volledig mogelijk gebruik van de beschikbare middelen door de lidstaten, dienen de drempels voor de particuliere bijdrage in de financiering van de maatregelen te worden verlaagd.

(10)

Om bij te dragen tot de herstructurering dienen mogelijkheden voor de tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit te worden geopend. Een tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit moet met name tot doel hebben de economische baten te vergroten door het herstel van visbestanden te ondersteunen of door gunstiger afzetomstandigheden te bevorderen. Daartoe dienen de lidstaten te worden gestimuleerd om bij de bepaling van de periode van tijdelijke stillegging rekening te houden met overwegingen van biologische dynamiek, seizoensgebondenheid en marktdynamiek. In de context van de economische crisis moet het ook gemakkelijker worden gemaakt de vissers te compenseren die vóór de vaststelling van deze verordening hun activiteit tijdelijk hebben stilgelegd.

(11)

Om de visserijsector te helpen zich aan te passen aan vangsttechnieken waarbij minder brandstof wordt verbruikt, dient de vervanging van bestaande uitrusting aan boord van vissersvaartuigen te worden vergemakkelijkt met het oog op overschakeling op nieuwe vangsttechnieken waarbij minder energie wordt verbruikt. In dit verband moeten extra mogelijkheden worden geboden om bijdragen te verlenen voor investeringen aan boord van de vissersvaartuigen.

(12)

Er dient ook een communautaire bijdrage te worden geleverd voor collectieve acties om deskundigheid op het gebied van energieaudits van vaartuigen te verschaffen aan reders, en om deskundige adviezen te verstrekken over de ontwikkeling van herstructurerings- en moderniseringsplannen en vlootaanpassingsregelingen. Bovendien moet financiering beschikbaar worden gesteld voor proefprojecten om bij vaartuigen, motoren, uitrusting of vistuig het energieverbruik te verlagen.

(13)

Met het oog op de levensvatbaarheid van de visserijsector op lange termijn moet een nieuw instrument worden ingevoerd dat het de lidstaten mogelijk maakt de capaciteit te verlagen en de rentabiliteit van de vloten te vergroten. Dat instrument dient de vorm van vlootaanpassingsregelingen aan te nemen en betrekking te hebben op vloten waarbij de energiekosten gemiddeld ten minste 30 % van de productiekosten uitmaken. Die vlootaanpassingsregelingen moeten leiden tot een verlaging van de capaciteit van de betrokken vloten met ten minste 30 %, uitgedrukt in GT en kW.

(14)

In het geval dat lidstaten in het kader van vlootaanpassingsregelingen maatregelen uitvoeren om de levensvatbaarheid op lange termijn van een of meer van hun vloten te verzekeren door verlaging van de capaciteit, dienen gunstiger voorwaarden te gelden.

(15)

De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd hun regelingen voor definitieve beëindiging verder uit te breiden met het oog op aanpassing van hun vloten aan de beschikbare hulpbronnen. Bijgevolg dient te worden voorzien in verdere mogelijkheden om een bijdrage te leveren voor definitieve beëindiging. Om de herstructurering te vergemakkelijken moeten verdere mogelijkheden voor de tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit worden geopend ten behoeve van de vissers en de reders op wie vlootaanpassingsregelingen betrekking hebben.

(16)

Bovendien moet het de lidstaten die een vlootaanpassingsregeling hebben aangenomen, ook mogelijk worden gemaakt maatregelen voor een gedeeltelijke buitenbedrijfstelling uit te voeren waardoor een kostenefficiënter gebruik wordt gemaakt van de middelen die in het EVF beschikbaar zijn om de capaciteit en het energieverbruik van de betrokken vloot te verminderen. In het kader van die maatregelen voor een gedeeltelijke buitenbedrijfstelling dient reders die een of meer van hun vaartuigen aan de vloot onttrekken, de mogelijkheid te worden geboden een deel van de ingetrokken capaciteit opnieuw te gebruiken voor een nieuw, kleiner en minder energie verbruikend vaartuig. Voorts moet de lidstaten worden toegestaan een beperkte hoeveelheid van de totale capaciteit die in het kader van de vlootaanpassingsregeling is ingetrokken, toe te wijzen aan nieuwe vaartuigen. In een dergelijk geval dienen alleen voor het definitief ingetrokken deel van de capaciteit middelen beschikbaar te worden gesteld.

(17)

Het is dienstig dat de verplichtingen van de lidstaten inzake beheer en controle bedoeld in artikel 70 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en de correctiemechanismen van artikel 97 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 in het kader van deze verordening van toepassing zijn.

(18)

Het niet realiseren van de minimale capaciteitsvermindering met 30 % die is voorgeschreven in een vlootaanpassingsregeling, en het niet nakomen van de voorschriften voor tijdelijke stillegging, definitieve beëindiging of gedeeltelijke buitenbedrijfstelling worden beschouwd als onregelmatigheden in de zin van artikel 97 van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

(19)

Gezien het spoedeisende karakter van de situatie en de noodzaak van een onmiddellijk optreden in alle lidstaten, dient de communautaire medefinanciering uit het EVF van de maatregelen in het kader van dit initiatief te worden verhoogd tot 95 %. Evenzo is het belangrijk dat die middelen binnen kortere dan de gebruikelijke termijnen voor de lidstaten beschikbaar zijn, en dat de uitgaven vanaf de inwerkingtreding van deze verordening voor vergoeding in aanmerking komen.

(20)

Gezien de urgentie van de situatie moet een uitzondering worden gemaakt op de periode van zes weken, bedoeld in punt I.3 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening wordt een specifieke actie van de Gemeenschap vastgesteld die erop is gericht uitzonderlijke en tijdelijke steun te verlenen aan de in de visserijsector werkzame personen en ondernemingen die worden getroffen door de economische crisis die het gevolg is van de stijging van de olieprijzen in 2008. Deze specifieke actie krijgt de vorm van een bijzondere regeling in het kader van het Europees Visserijfonds (hierna „EVF” genoemd).

2.   Deze specifieke actie bestaat uit:

a)

algemene maatregelen die een aanvulling vormen op en afwijken van sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en

b)

bijzondere maatregelen die een aanvulling vormen op en afwijken van sommige bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 1198/2006 en waaraan de voorwaarde is verbonden dat een vlootaanpassingsregeling als bedoeld in artikel 12 wordt uitgevoerd.

Artikel 2

Reikwijdte

Deze verordening is slechts van toepassing voor overheidssteun waarover de bevoegde nationale autoriteiten uiterlijk op 31 december 2010 een administratief besluit hebben genomen.

Artikel 3

Financieel kader

1.   Voor de maatregelen waarin deze verordening voorziet, kan financiële steun uit het EVF worden ontvangen binnen de grenzen van de vastleggingskredieten die zijn vastgesteld voor de periode 2007-2013.

2.   Overheidssteun die in het kader van deze specifieke actie wordt verleend, mag niet worden gecumuleerd met andere overheidssteun die op hetzelfde doel is gericht, waarbij het in het bijzonder gaat om overheidssteun uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsntwikkeling (ELFPO), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds, andere financiële instrumenten van de Gemeenschap en nationale middelen.

Artikel 4

Toepassing van de staatssteunregels

1.   Onverminderd lid 2 van dit artikel, zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing voor steun die door lidstaten op grond van en in overeenstemming met deze verordening en binnen de werkingssfeer van artikel 36 van het Verdrag wordt verleend.

2.   De artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag zijn van toepassing voor steun die de lidstaten verlenen zonder financiering uit financiële instrumenten van de Gemeenschap en die de grenzen te boven gaat die zijn vastgesteld bij artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 736/2008 van de Commissie van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten (4).

3.   In het geval dat de lidstaten steun verlenen zonder financiering uit financiële instrumenten van de Gemeenschap en binnen de grenzen die zijn vastgesteld bij artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 736/2008, bezorgen de lidstaten de Commissie een samenvatting van de informatie over die steun vóór de uitvoering ervan. Bovendien dienen de lidstaten elk jaar uiterlijk op 1 juli bij de Commissie een verslag in over de overeenkomstig dit lid verleende steun.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE MAATREGELEN

Artikel 5

Algemene maatregelen

Aan de in artikel 1 bedoelde personen en ondernemingen kan tot en met 31 december 2010 overheidssteun worden verleend overeenkomstig de in dit hoofdstuk vastgestelde voorschriften.

Artikel 6

Tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit

1.   Ter aanvulling van de maatregelen waarin artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 voorziet, kan het EVF bijdragen in de financiering van steunmaatregelen voor de tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit gedurende ten hoogste drie maanden in de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2009 ten behoeve van vissers en eigenaren van vissersvaartuigen, op voorwaarde dat:

a)

de tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit vóór 31 december 2008 begon, en

b)

de begunstigde ondernemingen tot en met 31 januari 2009 komen te vallen onder herstructureringsmaatregelen zoals vlootaanpassingsregelingen, plannen voor de aanpassing van de visserijinspanning, nationale plannen voor buitenbedrijfstelling, visplannen en andere herstructurerings-/moderniseringsmaatregelen.

De in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde beheersplannen vallen onder dit lid voor zover zij plannen omvatten tot aanpassing van de visserijinspanning op grond van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

2.   De in lid 1 vastgestelde maatregelen kunnen betrekking hebben op de volgende kosten:

a)

een deel van de vaste kosten die de eigenaar van het vaartuig maakt wanneer het vaartuig afgemeerd ligt in de haven, zoals havengelden, verzekeringskosten, onderhoudskosten en aan leningen verbonden financiële kosten;

b)

een deel van het basisloon van de vissers.

3.   De totale overheidssteun per lidstaat voor de in lid 1 vastgestelde maatregelen is niet hoger dan de hoogste van de volgende twee drempels: 6 miljoen EUR of een bedrag dat gelijk is aan 8 % van de aan de sector in de betrokken lidstaat toegewezen financiële bijstand uit het EVF.

Artikel 7

Investeringen aan boord van vissersvaartuigen en selectiviteit

In afwijking van punt a) van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 bedraagt in het geval dat een bijdrage wordt verleend voor de financiering van uitrusting, hulpmotoren daaronder begrepen, die de energie-efficiëntie aan boord van vissersvaartuigen, met inbegrip van vaartuigen voor kleinschalige kustvisserij, sterk verbetert, de emissies verlaagt en een bijdrage levert aan de strijd tegen klimaatsverandering, de minimale particuliere financiële bijdrage voor die concrete actie 40 %.

Artikel 8

Sociaaleconomische compensatie

Ter aanvulling van de bij artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde maatregelen kan het EVF bijdragen in de financiering van maatregelen voor vervroegde uittreding, met inbegrip van vervroegde pensionering, ten behoeve van in de visserijsector werkzame personen met uitondering van in de aquacultuursector en in de sector verwerking van visserij- en aquacultuurroducten werkzame personen.

Artikel 9

Collectieve acties

1.   Ter aanvulling van de bij artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde collectieve acties kan het EVF bijdragen in de financiering van maatregelen om bijstand te verlenen voor:

a)

de uitvoering van energieaudits voor groepen vaartuigen en

b)

deskundige advisering over de ontwikkeling van herstructurerings- of moderniseringsplannen, met inbegrip van de in artikel 12 bedoelde vlootaanpassingsregelingen.

2.   In afwijking van punt a) van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 bedraagt in het geval dat een bijdrage wordt verleend voor de financiering van in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen, de maximale bijdrage van de overheid 100 %.

3.   Het EVF kan bijdragen in de financiering van een vergoeding aan producentenorganisaties die niet langer recht hebben op steun op grond van artikel 10, lid 1, tweede en derde alinea, van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (5), ter compensatie van de kosten die voortvloeien uit de verplichtingen die hun bij artikel 9 van die verordening worden opgelegd, zulks onder de bij artikel 10, leden 2, 3 en 4, van die verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 10

Proefprojecten

Ter aanvulling van de bij artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde maatregelen kan het EVF bijdragen in de financiering van proefprojecten om technische verbeteringen te testen die erop zijn gericht bij vaartuigen, motoren, uitrusting of vistuig het energieverbruik te verlagen, de emissies te verlagen en een bijdrage te leveren aan de strijd tegen klimaatsverandering.

HOOFDSTUK III

BIJZONDERE MAATREGELEN DIE ALLEEN GELDEN VOOR VLOTEN WAAROP VLOOTAANPASSINGSREGELINGEN BETREKKING HEBBEN

Artikel 11

Maatregelen die alleen gelden voor vloten waarop vlootaanpassingsregelingen betrekking hebben

Tot en met 31 december 2010 kan overeenkomstig de in dit hoofdstuk vastgestelde voorschriften overheidssteun worden verleend aan de in artikel 1 bedoelde personen en ondernemingen, op voorwaarde dat zij vallen onder een regeling voor de aanpassing van vloten of vlootsegmenten als bedoeld in artikel 12.

Artikel 12

Vlootaanpassingsregelingen

1.   De lidstaten kunnen vlootaanpassingsregelingen vaststellen en uitvoeren die erop zijn gericht de door de economische crisis getroffen vissersvloten of vlootsegmenten te herstructureren.

2.   Vlootaanpassingsregelingen kunnen de bij hoofdstuk I van titel IV van Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde maatregelen en de bij de onderhavige verordening vastgestelde maatregelen bevatten.

3.   Een vlootaanpassingsregeling betreft slechts vloten of vlootsegmenten waarbij de energiekosten gemiddeld ten minste 30 % uitmaken van de op exploitatiekosten van de 12 maanden voorafgaand aan 1 juli 2008 gebaseerde productiekosten van de vloot waarop die regeling betrekking heeft.

4.   Een vlootaanpassingsregeling voldoet aan de volgende eisen:

a)

de vlootaanpassingsregeling resulteert uiterlijk op 31 december 2012 in een definitieve verlaging met ten minste 30 % van de vangstcapaciteit van de vloot of het vlootsegment waarop die regeling betrekking heeft; na goedkeuring door de Commissie mag deze drempel worden verlaagd tot minimaal 20 % in het geval dat de vlootaanpassingsregeling betrekking heeft op een lidstaat waarvan de vloot minder dan 100 werkzame vaartuigen omvat of minder dan 12 000 BT telt, of wanneer een programma tot aanpassing van de vloot slechts geldt voor vaartuigen van minder dan 12 m, en een verlaging met 30 % onevenredig afbreuk zou doen aan de levensvatbaarheid van de aan de visserij verwante activiteiten die afhankelijk zijn van die vloot; en

b)

de vlootaanpassingsregeling bevat de lijst van de vaartuigen waarop die regeling betrekking heeft, geïdentificeerd door middel van hun naam en hun nummer in het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot.

5.   Elk vissersvaartuig mag in slechts één vlootaanpassingsregeling worden opgenomen. Voor de opneming van een vissersvaartuig in een vlootaanpassingsregeling gelden de volgende voorwaarden:

a)

gedurende de twee jaren die voorafgingen aan de datum van aanneming van de vlootaanpassingsregeling, moet het vaartuig een visserijactiviteit hebben uitgeoefend die ten minste 120 zeedagen per jaar in beslag nam; en

b)

het vaartuig moet op 31 juli 2008 operationeel zijn.

6.   Uiterlijk op 30 juni 2009 delen de lidstaten de aangenomen vlootaanpassingsregelingen aan de Commissie mee.

7.   Wanneer een lidstaat om herziening van zijn operationele programma verzoekt met het oog op inpassing van de vlootaanpassingsregelingen, is artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

Naleving en auditing van de vlootaanpassingsregelingen

1.   De in artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 genoemde verslagen bevatten de resultaten die zijn bereikt bij de uitvoering van de vlootaanpassingsregelingen.

2.   De Commissie kan audits met betrekking tot de uitvoering van de vlootaanpassingsregelingen verrichten. Daartoe kan zij worden bijgestaan door externe deskundigen die overeenkomstig artikel 46, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 worden gefinancierd uit het EVF.

Artikel 14

Definitieve beëindiging van de visserijactiviteit

1.   Voor de doeleinden van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 worden vlootaanpassingsregelingen gelijkgesteld met de in dat artikel bedoelde plannen voor de aanpassing van de visserijinspanning.

2.   Het bepaalde in artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 is niet van toepassing voor de in het kader van een vlootaanpassingsregeling aangenomen maatregelen voor definitieve beëindiging.

3.   Binnen zes maanden te rekenen vanaf de aanneming van een vlootaanpassingsregeling beëindigen de vaartuigen die op de lijst voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteit in het kader van die vlootaanpassingsregeling staan, definitief hun visserijactiviteit.

Artikel 15

Tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit

1.   Ter aanvulling van de maatregelen waarin is voorzien bij artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en bij artikel 6 van de onderhavige verordening, kan het EVF bijdragen in de financiering van steunmaatregelen voor de tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit ten behoeve van in een vlootaanpassingsregeling opgenomen vissers en eigenaren van vissersvaartuigen, op voorwaarde dat de tijdelijke stillegging plaatsvindt in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 gedurende ten hoogste:

a)

drie maanden vóór de definitieve intrekking van het vaartuig of tijdens de periode waarin de motor wordt vervangen; ten hoogste drie extra maanden kunnen worden toegekend als de werkzaamheden voor de vervanging van de motor nog steeds aan de gang zijn;

b)

zes weken in het geval van de andere in een vlootaanpassingsregeling opgenomen vaartuigen, voor zover die vaartuigen vallen onder een van de andere in artikel 12, lid 2, bedoelde maatregelen.

2.   De in lid 1 vastgestelde maatregelen kunnen betrekking hebben op de volgende kosten:

a)

de vaste kosten die de eigenaar van het vaartuig maakt wanneer het vaartuig afgemeerd ligt in de haven, zoals havengelden, verzekeringskosten, onderhoudskosten en aan leningen verbonden financiële kosten;

b)

een deel van het basisloon van de vissers.

3.   De totale overheidssteun per lidstaat voor de in lid 1 vastgestelde maatregelen is niet hoger dan de hoogste van de volgende twee drempels: 6 miljoen EUR of een bedrag dat gelijk is aan 8 % van de aan de sector in de betrokken lidstaat toegewezen financiële bijstand uit het EVF.

Artikel 16

Investeringen aan boord van vissersvaartuigen en selectiviteit

1.   In afwijking van punt a) van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 bedraagt in het geval dat een bijdrage wordt verleend voor de financiering van een vervanging van uitrusting of van vistuig of van de motor waardoor de energie-efficiëntie aan boord van vissersvaartuigen, met inbegrip van vaartuigen voor kleinschalige kustvisserij, sterk wordt verbeterd, emissies worden verlaagd en een bijdrage wordt geleverd aan de strijd tegen klimaatsverandering, de minimale particuliere financiële bijdrage voor die concrete actie 40 % van het totaal van de kosten die per operatie in aanmerking komen voor financiering.

2.   De lidstaten stellen de in lid 1 bedoelde minimale particuliere financiële bijdrage vast aan de hand van objectieve criteria zoals de ouderdom van het vaartuig, de verbetering van de energie-efficiëntie of de in de vlootaanpassingsregeling opgenomen hoeveelheid waarmee de capaciteit wordt verlaagd.

3.   De in artikel 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 bepaalde ouderdomsgrens geldt niet voor de vaartuigen waarvoor op grond van het onderhavige artikel steun voor de vervanging van uitrusting of vistuig wordt ontvangen.

4.   In afwijking van artikel 25, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1198/2006 kan het EVF bijdragen voor één vervanging van de motor per in een vlootaanpassingsregeling opgenomen vaartuig met een lengte over alles van meer dan 24 m, op voorwaarde dat de nieuwe motor ten minste 20 % minder vermogen heeft dan de oude motor en de energie-efficiëntie verbetert.

5.   In afwijking van artikel 25, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 wordt voor in een vlootaanpassingsregeling opgenomen vaartuigen één extra vervanging van vistuig toegestaan, op voorwaarde dat het nieuwe vistuig de energie-efficiëntie sterk verbetert. De onder a) en b) van dat lid vastgestelde voorwaarden zijn niet van toepassing.

HOOFDSTUK IV

MAATREGELEN VOOR EEN GEDEELTELIJKE BUITENBEDRIJFSTELLING IN HET KADER VAN VLOOTAANPASSINGSREGELINGEN

Artikel 17

Gedeeltelijke buitenbedrijfstelling

Tot en met 31 december 2010 kan overeenkomstig de in dit hoofdstuk vastgestelde voorschriften overheidssteun worden verleend aan reders die een of meer in een vlootaanpassingsregeling opgenomen vaartuigen definitief intrekken met het oog op de bouw van een nieuw vaartuig dat minder vangstcapaciteit heeft en minder energie verbruikt (hierna „gedeeltelijke buitenbedrijfstelling” genoemd), op voorwaarde dat de vlootaanpassingsregeling aan de volgende twee eisen voldoet:

a)

de erin opgenomen vaartuigen gebruiken hetzelfde type vistuig, en

b)

de erin opgenomen vaartuigen zijn goed voor ten minste 70 % van de capaciteit van de vloot die in de lidstaat dat type vistuig gebruikt.

Artikel 18

Overheidssteun voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteit bij gedeeltelijke buitenbedrijfstelling

1.   Ter aanvulling van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 heeft een reder die tot gedeeltelijke buitenbedrijfstelling besluit, recht op overheidssteun voor de definitieve beeindiging van de visserijactiviteit voor het verschil tussen de ingetrokken capaciteit en de capaciteit die opnieuw wordt toegewezen aan een nieuw vaartuig.

2.   De vangstcapaciteit van het nieuwe vaartuig is niet groter dan 40 % van de door de reder ingetrokken capaciteit.

3.   In voorkomend geval passen de lidstaten de visvergunning dienovereenkomstig aan.

Artikel 19

Intrekking en hertoewijzing van vangstcapaciteit

1.   In afwijking van artikel 11, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten tot 25 % van de in het kader van een vlootaanpassingsregeling definitief ingetrokken capaciteit opnieuw toewijzen aan nieuwe vaartuigen als bedoeld in artikel 17 van deze verordening.

2.   De in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde referentieniveaus worden verlaagd met het verschil tussen de definitief ingetrokken capaciteit en de opnieuw toegewezen capaciteit.

3.   De overeenkomstig lid 1 van dit artikel opnieuw toegewezen capaciteit hoeft niet te worden meegerekend wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 de balans van de toevoegingen en de onttrekkingen opmaken.

4.   In het geval van vlootaanpassingsregelingen waarbij gedeeltelijke buitenbedrijfstelling wordt toegepast voor meer dan 33 % van de oorspronkelijke vlootcapaciteit, bedraagt de totale capaciteitsverlaging in het kader van de vlootaanpassingsregeling ten minste 66 %.

HOOFDSTUK V

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 20

Financiële bepalingen

1.   In afwijking van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 geldt voor de bijdrage uit het EVF voor de in het kader van deze specifieke actie gefinancierde concrete acties een maximum ten bedrage van 95 % van de totale overheidsuitgaven en wordt die bijdrage niet meegerekend in het kader van de in artikel 53, lid 3, van die verordening bedoelde maxima.

2.   In afwijking van artikel 55, lid 1 en lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 geldt als datum waarop de uitgaven in verband met door deze specifieke actie gefinancierde maatregelen voor vergoeding in aanmerking komen 31 juli 2008.

3.   In afwijking van artikel 81, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 wordt op verzoek van de lidstaat door de Commissie een tweede voorfinancieringsbedrag betaald ten bedrage van 7 % van de bijdrage uit het EVF voor het operationele programma voor de periode 2007-2013. Voor in 2007 goedgekeurde operationele programma’s wordt dat verzoek uiterlijk op 31 oktober 2008 bij de Commissie ingediend. Voor in 2008 goedgekeurde operationele programma’s wordt dat verzoek uiterlijk op 30 juni 2009 bij de Commissie ingediend. Het betrokken bedrag kan in overeenstemming met de beschikbare EVF-begroting over twee begrotingsjaren worden gespreid.

4.   In afwijking van artikel 81, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 geldt dat, wanneer het tweede voorfinancieringsbedrag overeenkomstig lid 2 van dat artikel is betaald, het totale als voorfinanciering betaalde bedrag door de door de lidstaat aangewezen instantie aan de Commissie wordt terugbetaald indien er binnen 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie de eerste tranche van het tweede voorfinancieringsbedrag heeft betaald, geen enkele betalingsaanvraag voor het operationele programma is toegezonden.

HOOFDSTUK VI

VERPLICHTINGEN VAN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE

Artikel 21

Audits en financiële correcties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de overeenkomstig de hoofdstukken II, III en IV van deze verordening verleende steun voldoet aan de voorwaarden van artikel 70 van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

2.   De Commissie past de in artikel 97 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 bedoelde financiële correcties toe als de lidstaten de in deze verordening gestelde voorwaarden niet naleven, met name:

a)

de verplichting dat personen of ondernemingen die steun ontvangen, overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder b), onder herstructureringsmaatregelen komen te vallen;

b)

de verplichtingen in verband met de vermindering van de vangstcapaciteit, de definitieve beëindiging of tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit in een vlootaanpassingsregeling overeenkomstig de artikelen 12, 14 en 15;

c)

de vermindering van de vangstcapaciteit in het kader van de gedeeltelijke buitenbedrijfstelling gerealiseerd overeenkomstig de artikelen 17, 18 en 19.

De bij artikel 97 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde criteria voor de correcties zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

Verslag

De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2009 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van de in deze verordening vervatte maatregelen.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

Uitvoeringsbepalingen

De uitvoeringsbepalingen voor deze verordening kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 101, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 bedoelde procedure.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juli 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

B. HORTEFEUX


(1)  Advies uitgebracht op 10 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

(3)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(4)  PB L 201 van 30.7.2008, blz. 16.

(5)  PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1759/2006 (PB L 335 van 1.12.2006, blz. 3).


31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/9


VERORDENING (EG) Nr. 745/2008 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2008

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 31 juli 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 590/2008 (PB L 163 van 24.6.2008, blz. 24).


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

28,3

TR

71,9

XS

27,8

ZZ

42,7

0707 00 05

TR

106,2

ZZ

106,2

0709 90 70

TR

97,2

ZZ

97,2

0805 50 10

AR

91,4

US

47,0

UY

58,5

ZA

88,6

ZZ

71,4

0806 10 10

CL

52,1

EG

151,7

IL

145,6

TR

164,5

ZZ

128,5

0808 10 80

AR

101,8

BR

100,9

CL

102,7

CN

87,4

NZ

113,4

US

107,1

ZA

88,6

ZZ

100,3

0808 20 50

AR

69,0

CL

78,1

NZ

97,1

TR

159,5

ZA

91,6

ZZ

99,1

0809 10 00

TR

203,2

ZZ

203,2

0809 20 95

CA

324,1

TR

417,7

US

324,1

ZZ

355,3

0809 30

TR

147,8

ZZ

147,8

0809 40 05

BA

74,5

IL

117,7

TR

115,5

XS

66,2

ZZ

93,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/11


VERORDENING (EG) Nr. 746/2008 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2008

tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 23,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 stelt voorschriften vast voor het toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij runderen, schapen en geiten en voor uitroeiingsmaatregelen die genomen moeten worden na bevestiging van een overdraagbare spongiforme encefalopathie (TSE) bij schapen en geiten.

(2)

In bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 zijn uitroeiingsmaatregelen vastgesteld die moeten worden genomen na bevestiging van de uitbraak van een TSE bij schapen en geiten.

(3)

Hoewel al ruim tweehonderd jaar bekend is dat TSE's voorkomen bij schapen en geiten, zijn er geen bewijzen voor een verband tussen uitbraken van TSE's bij die dieren en uitbraken van TSE's bij mensen. Niettemin heeft de Commissie in 2000 op basis van de beperkte wetenschappelijke kennis die toen beschikbaar was, een omvattende reeks maatregelen getroffen voor het toezicht op en de preventie, bestrijding en uitroeiing van TSE's bij schapen en geiten, om de aanschaf van materiaal van schapen en geiten zo veilig mogelijk te maken.

(4)

Die maatregelen hebben tot doel zoveel mogelijk gegevens te verzamelen over de prevalentie van andere TSE's dan boviene spongiforme encefalopathie (BSE) bij schapen en geiten en over mogelijke verbanden met BSE en de overdraagbaarheid op mensen. De maatregelen hebben ook tot doel het uitbreken van TSE's zoveel mogelijk te beperken. De maatregelen omvatten de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal, een programma voor uitgebreid actief toezicht, maatregelen voor met TSE's besmette koppels, en vrijwillige fokprogramma's om de resistentie tegen TSE's in de schapenpopulatie te verhogen. Sinds de invoering van die maatregelen is op basis van de informatie die is verkregen uit de in de lidstaten uitgevoerde programma's voor actieve bewaking, geen epidemiologisch verband vastgesteld tussen andere TSE's dan BSE bij schapen en geiten en TSE's bij mensen.

(5)

Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (2) bepaalt dat in specifieke situaties waarin na beoordeling van de beschikbare informatie de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid is geconstateerd, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, in afwachting van nadere wetenschappelijke gegevens ten behoeve van een volledigere risicobeoordeling voorlopige maatregelen voor risicomanagement kunnen worden vastgesteld om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te waarborgen. Dat artikel bepaalt ook dat die maatregelen evenredig moeten zijn en de handel niet meer mogen beperken dan nodig is om het nagestreefde hoge niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, rekening houdend met de technische en economische haalbaarheid en andere ter zake dienende factoren. De maatregelen dienen binnen een redelijke termijn opnieuw te worden bezien.

(6)

Op 8 maart 2007 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een advies uitgebracht over bepaalde aspecten met betrekking tot het risico van TSE's bij schapen en geiten (3). In dat advies concludeerde de EFSA dat „er geen aanwijzingen zijn voor een epidemiologisch of moleculair verband tussen klassieke en/of atypische scrapie en TSE's bij mensen. Het BSE-agens is het enige zoönotische TSE-agens. Gezien de diversiteit van andere dierlijke TSE-agentia is het echter niet mogelijk de overdraagbaarheid ervan op mensen uit te sluiten.” Voorts wordt geconcludeerd dat „de in de Gemeenschapswetgeving beschreven onderscheidende tests die gebruikt moeten worden om scrapie van BSE te onderscheiden, tot dusver betrouwbaar lijken te zijn om BSE van klassieke en atypische scrapie te onderscheiden. Volgens de huidige stand van de wetenschappelijke kennis kan echter niet worden aangenomen dat de diagnostische gevoeligheid en de specificiteit van de tests perfect zijn.”

(7)

Ingevolge dat advies en in het kader van de mededeling van de Commissie „Het TSE-stappenplan” van 15 juli 2005 (4) en in lijn met het werkprogramma 2006-2007 van SANCO inzake TSE's van 21 november 2006 (5) is Verordening (EG) nr. 727/2007 van de Commissie van 26 juni 2007 tot wijziging van de bijlagen I, III, VII en X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (6) vastgesteld. De bij Verordening (EG) nr. 727/2007 in Verordening (EG) nr. 999/2001 aangebrachte wijzigingen hadden tot doel de maatregelen die oorspronkelijk met betrekking tot TSE's bij schapen en geiten waren genomen, aan te passen in het licht van het geactualiseerde wetenschappelijke bewijsmateriaal. Bij Verordening (EG) nr. 999/2001, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 727/2007, is bijgevolg de verplichting opgeheven om het gehele koppel te ruimen en wordt voorzien in bepaalde alternatieve maatregelen voor het ruimen bij bevestiging van een uitbraak van een TSE in een schapen- en geitenbedrijf indien de aanwezigheid van BSE werd uitgesloten. Rekening houdend met het feit dat de schapen- en geitensector niet overal in de Gemeenschap dezelfde kenmerken vertoont, voorziet Verordening (EG) nr. 999/2001, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 727/2007, met name in de mogelijkheid voor de lidstaten om een alternatief beleid te voeren, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 727/2007, naargelang van de specifieke kenmerken van de sector in elke lidstaat.

(8)

Op 17 juli 2007 heeft Frankrijk in zaak T-257/07 bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen tegen de Europese Commissie een vordering ingesteld tot gedeeltelijke nietigverklaring van punt 2.3, onder b) iii), punt 2.3, onder d), en punt 4 van hoofdstuk A van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 727/2007, met name betreffende de maatregelen die ten aanzien van met een TSE besmette koppels moeten worden getroffen, of anders tot algehele nietigverklaring van die verordening. In zijn Beschikking van 28 september 2007 (7) heeft het Gerecht besloten die bepalingen buiten toepassing te laten in afwachting dat een definitieve uitspraak wordt gedaan.

(9)

In de Beschikking van 28 september 2007 werd de evaluatie van de Commissie van de beschikbare wetenschappelijke gegevens over de mogelijke risico's in twijfel getrokken. De Commissie heeft vervolgens de hulp van de EFSA ingeroepen bij de verduidelijking van de twee hoofdstellingen waarop Verordening (EG) nr. 727/2007 werd gebaseerd. Ten eerste de afwezigheid van wetenschappelijke bewijzen dat andere TSE-agentia dan BSE als zoönotische agentia kunnen worden beschouwd. Ten tweede de mogelijkheid om door middel van moleculaire en biologische tests het onderscheid te maken tussen BSE en andere dierlijke TSE's bij schapen en geiten. Op 24 januari 2008 heeft de EFSA de wetenschappelijke en technische verduidelijking (8) vastgesteld betreffende de interpretatie van sommige aspecten van de conclusies van haar advies van 8 maart 2007 waarmee bij de vaststelling van Verordening (EG) nr. 727/2007 rekening was gehouden.

(10)

Met betrekking tot de overdraagbaarheid van TSE's bevestigde de EFSA dat:

bij schapen geen andere TSE-agentia zijn geïdentificeerd dan die welke klassieke scrapie en atypische scrapie veroorzaken;

bij geiten geen andere TSE-agentia zijn geïdentificeerd dan die welke BSE, klassieke scrapie en atypische scrapie veroorzaken;

met de operationele term „BSE” een TSE bij runderen wordt bedoeld die door ten minste drie verschillende TSE-agentia met heterogene biologische eigenschappen kan worden veroorzaakt;

met de operationele term „klassieke scrapie” een TSE bij schapen en geiten wordt bedoeld die door verscheidene TSE-agentia met heterogene biologische eigenschappen wordt veroorzaakt;

met de operationele term „atypische scrapie” een TSE bij schapen en geiten wordt bedoeld die verschilt van klassieke scrapie. Momenteel staat ter discussie of zij door één of meer TSE-agentia wordt veroorzaakt.

(11)

De EFSA kan echter de overdraagbaarheid op mensen van nóg andere TSE-agentia dan BSE niet uitsluiten daar:

experimentele overdrachten op primaatmodellen en transgene muismodellen die het menselijke PrP-gen uitdrukken, momenteel worden gebruikt om het potentiële vermogen van een TSE-agens tot overschrijding van de barrière naar de menselijke soort te beoordelen;

voor andere TSE-agentia dan het agens van klassieke BSE, afkomstig van drie TSE-praktijkgevallen (twee gevallen van klassieke scrapie en één BSE-geval van het L-type), is aangetoond dat zij de gemodelleerde barrière naar de menselijke soort overschrijden;

rekening moet worden gehouden met enkele beperkingen van deze modellen, zoals de onzekerheid over de vraag hoe goed zij de barrière naar de menselijke soort weergeven en de onzekerheid over de vraag hoe goed de gebruikte experimentele inoculatieroute de blootstelling in natuurlijke omstandigheden weergeeft.

(12)

Uit de verduidelijkingen van de EFSA blijkt dat de biodiversiteit van de ziekteverwekkers bij schapen en geiten een belangrijk element is waardoor het niet mogelijk is de overdraagbaarheid op mensen uit te sluiten, en dat die biodiversiteit de waarschijnlijkheid vergroot dat een van de TSE-agentia overdraagbaar is. De EFSA erkent echter dat er geen wetenschappelijke bewijzen zijn voor een rechtstreeks verband tussen andere TSE's bij schapen en geiten dan BSE en TSE's bij mensen. Het standpunt van de EFSA dat de overdraagbaarheid van TSE-agentia bij schapen en geiten op mensen niet is uit te sluiten, is gebaseerd op experimentele onderzoeken op modellen van de barrière naar de menselijke soort en dierenmodellen (primaten en muizen). Bij die modellen wordt echter geen rekening gehouden met de genetische kenmerken van mensen die van grote invloed zijn op de relatieve gevoeligheid voor prionziekten. Zij vertonen ook beperkingen ten aanzien van de extrapolatie van de resultaten naar de natuurlijke omstandigheden, met name wat betreft de vraag hoe goed zij de barrière naar de menselijke soort weergeven en de onzekerheid over de vraag hoe goed de gebruikte experimentele inoculatieroute de blootstelling in natuurlijke omstandigheden weergeeft. Op grond daarvan kan worden aangenomen dat, hoewel een risico van overdraagbaarheid van TSE-agentia bij schapen en geiten op mensen niet is uit te sluiten, dat risico uiterst laag zou zijn, rekening houdend met het feit dat het bewijs voor de overdraagbaarheid gebaseerd is op experimentele modellen die de natuurlijke omstandigheden betreffende de barrière naar de menselijke soort en de werkelijke besmettingsroutes niet weergeven.

(13)

Met betrekking tot de onderscheidende tests bevestigde de EFSA dat:

gezien de beperkte beschikbare gegevens de onderscheidende tests, zoals zij op het niveau van de Europese Unie worden uitgevoerd, handige middelen zijn voor de screening van TSE-praktijkgevallen, als bedoeld in punt 3.2, onder c), van hoofdstuk C van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001, daar zij overeenkomstig het doel zorgen voor een snelle en reproduceerbare identificatie van TSE-gevallen waarvan de signatuur verenigbaar is met het agens van klassieke BSE;

die onderscheidende tests niet als perfect kunnen worden beschouwd omdat er momenteel onvoldoende inzicht bestaat in de echte biodiversiteit van TSE-agentia bij schapen en geiten en in de wijze waarop de agentia bij co-infectie interageren.

(14)

Ingevolge een verzoek van de Commissie om verduidelijking omtrent de vraag of de afwezigheid van statistisch toereikende gegevens over de prestaties van de tests wordt gecompenseerd door de geldende procedure, die een ringonderzoek met aanvullende moleculaire testmethoden in verschillende laboratoria en een evaluatie door een deskundigenpanel onder voorzitterschap van het communautaire referentielaboratorium voor TSE's omvat, verklaarde de EFSA dat:

er ondanks consistente prestaties in ringonderzoeken waarbij monsters van experimentele gevallen van BSE bij schapen worden gebruikt, onzekerheid bestaat over de prestaties van de onderzoeken in het veld omdat de opsporing van natuurlijke BSE bij schapen en geiten ontbreekt;

TSE-positieve gevallen slechts het volledige onderscheidende proces, met inbegrip van een bioassay, doorlopen indien het uitvoeren van biochemische onderscheidende tests verenigbaar is met de BSE-signatuur; daarom kunnen via dit proces verkregen gegevens niet worden gebruikt voor de beoordeling van de gevoeligheid of de specificiteit van de onderscheidende tests;

het verhogen van het aantal negatieve resultaten tijdens de uitvoering van onderscheidende tests op TSE's bij schapen of geiten de afwezigheid van statistisch toereikende gegevens over de prestaties van de tests niet kan compenseren.

(15)

De EFSA erkende dat de bij Verordening (EG) nr. 999/2001 vastgestelde onderscheidende tests handige middelen zijn die overeenkomstig het doel zorgen voor de snelle en reproduceerbare identificatie van TSE-gevallen waarvan de signatuur verenigbaar is met het agens van klassieke BSE. Aangezien er geen wetenschappelijk bewijs is voor de co-infectie van BSE en andere TSE-agentia bij schapen en geiten in natuurlijke omstandigheden en aangezien de prevalentie van BSE bij schapen, in voorkomend geval, of geiten zeer laag is en bijgevolg de mogelijkheid van co-infectie nog geringer zou zijn, zou het aantal gemiste BSE-gevallen bij schapen en geiten uiterst laag zijn. Het is dan ook passend de onderscheidende tests, hoewel zij niet als perfect kunnen worden aangemerkt, als een geschikt middel te beschouwen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 999/2001 op het gebied van de uitroeiing van TSE's.

(16)

In haar advies van 25 januari 2007 (9) heeft de EFSA een raming gemaakt van de waarschijnlijke prevalentie van BSE bij schapen. De autoriteit concludeerde dat er in hoogrisicolanden minder dan 0,3 tot 0,5 gevallen van BSE per 10 000 gezonde geslachte dieren voorkomen. De EFSA verklaarde voorts dat „met een betrouwbaarheid van 95 % het aantal gevallen gelijk is aan of lager is dan vier per miljoen schapen; met een betrouwbaarheidsniveau van 99 % wordt het aantal gevallen gelijk aan of lager dan zes per miljoen. Daar nog geen geval van BSE bij schapen is bevestigd, is de meest waarschijnlijke prevalentie nul.” Sinds de invoering in 2005 van de procedure van de onderscheidende tests, zoals beschreven in punt 3.2, onder c), van hoofdstuk C van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001, zijn 2 798 onderscheidende tests uitgevoerd op met TSE's besmette schapen en zijn 265 onderscheidende tests uitgevoerd op met TSE's besmette geiten, en geen van de gevallen is als BSE-achtig bevestigd.

(17)

Bij de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap wordt een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens gewaarborgd. Maatregelen van de Gemeenschap inzake levensmiddelen en diervoeders moeten berusten op een deugdelijke beoordeling van de mogelijke risico's voor de gezondheid van mens en dier en moeten, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke gegevens, gericht zijn op handhaving of, indien vanuit wetenschappelijk oogpunt gerechtvaardigd, verhoging van het niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier. Het is echter onmogelijk de volledige uitschakeling van risico's als realistisch doel in overweging te nemen bij beslissingen inzake risicobeheer op het gebied van voedselveiligheid, waarbij de kosten en de baten van risicobeperkende maatregelen zorgvuldig moeten worden afgewogen om de evenredigheid van de maatregel te garanderen. Het behoort tot de taak en de verantwoordelijkheid van de risicomanager om te beslissen welk risiconiveau aanvaardbaar is, rekening houdend met alle aspecten van een wetenschappelijke risicobeoordeling.

(18)

De Commissie is, in de uitvoering van haar taak als risicomanager op EU-niveau, verantwoordelijk voor het vaststellen van het aanvaardbare risiconiveau en voor het vaststellen van de meest geschikte maatregelen om een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid in stand te houden. Zij heeft de recentste wetenschappelijke informatie over de overdraagbaarheid van TSE's op mensen opnieuw bekeken en geëvalueerd. Naar haar oordeel zijn de bestaande risico's momenteel zeer gering.

(19)

De in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 beschreven maatregelen moeten dan ook opnieuw worden geëvalueerd om ervoor te zorgen dat zij voor de lidstaten en de ondernemingen geen lasten meebrengen die niet aan het gegeven risiconiveau zijn aangepast en niet evenredig zijn aan het beoogde doel.

(20)

De in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 vastgestelde maatregelen moeten bijgevolg worden gewijzigd om het de lidstaten mogelijk te maken af te zien van de naleving van de verplichting tot volledige of gedeeltelijke ruiming van beslagen indien bij schapen of geiten een geval van TSE wordt geconstateerd.

(21)

Verordening (EG) nr. 999/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(22)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zestigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 357/2008 van de Commissie (PB L 111 van 23.4.2008, blz. 3).

(2)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 202/2008 van de Commissie (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 17).

(3)  The EFSA Journal (2007) 466, 1-10.

(4)  COM(2005) 322 definitief.

(5)  SEC(2006) 1527.

(6)  PB L 165 van 27.6.2007, blz. 8.

(7)  PB C 283 van 24.11.2007, blz. 28.

(8)  Scientific Report of the Panel on Biological Hazards on a request from the European Commission on „Scientific and technical clarification in the interpretation and consideration of some facets of the conclusions of its Opinion of 8 March 2007 on certain aspects related to the risk of Transmissible Spongiform Encephalopathies (TSEs) in ovine and caprine animals”. The EFSA Journal (2008) 626, 1-11.

(9)  Opinion of the Scientific Panel on Biological Hazards on a request from the European Commission on the quantitative risk assessment on the residual BSE risk in sheep meat and meat products, The EFSA Journal (2007) 442, 1-44.


BIJLAGE

In bijlage VII van Verordening (EG) nr. 999/2001 komt hoofdstuk A als volgt te luiden:

„HOOFDSTUK A

Maatregelen nadat de aanwezigheid van een TSE is bevestigd

1.

In het kader van het in artikel 13, lid 1, onder b), bedoelde onderzoek moeten worden geïdentificeerd:

a)

voor runderen:

alle andere herkauwers op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

de nakomelingen van een vrouwelijk dier waarbij de ziekte is bevestigd, die zijn geboren in de laatste twee jaar vóórdat of in de periode nadat de eerste klinische verschijnselen van de ziekte zich hebben voorgedaan;

alle dieren van de cohort van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

de mogelijke oorsprong van de ziekte;

andere dieren op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd of op andere bedrijven, die met het TSE-agens kunnen zijn besmet of met hetzelfde voeder of dezelfde besmettingsbron in contact kunnen zijn geweest;

de verplaatsing van potentieel verontreinigde diervoeders, ander materiaal, of andere vectoren, die het TSE-agens van of naar het betrokken bedrijf kunnen hebben overgebracht;

b)

voor schapen en geiten:

alle andere herkauwers dan schapen en geiten op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

voor zover nagetrokken kan worden, de ouderdieren en — in het geval van vrouwelijke dieren — alle embryo's, eicellen en de laatste nakomelingen van het vrouwelijke dier waarbij de ziekte is bevestigd;

alle andere schapen en geiten op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd, naast de in het tweede streepje genoemde dieren;

de mogelijke oorsprong van de ziekte en andere bedrijven waar zich dieren, embryo's of eicellen bevinden die met het TSE-agens kunnen zijn besmet of met hetzelfde voeder of dezelfde verontreinigingsbron in contact kunnen zijn geweest;

de verplaatsing van potentieel verontreinigde diervoeders, ander materiaal, of andere vectoren, die het TSE-agens van of naar het betrokken bedrijf kunnen hebben overgebracht.

2.

De maatregelen bedoeld in artikel 13, lid 1, onder c), omvatten ten minste:

2.1.

in geval van bevestiging van BSE bij een rund, het doden en volledig vernietigen van alle runderen die in het kader van het in punt 1, onder a), tweede en derde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd. De lidstaat kan evenwel besluiten:

de in punt 1, onder a), derde streepje, bedoelde dieren van de cohort niet te doden en te vernietigen als is aangetoond dat die dieren geen toegang hadden tot hetzelfde voeder als het zieke dier;

het doden en vernietigen van dieren uit de cohort overeenkomstig punt 1, onder a), derde streepje, uit te stellen tot het eind van hun productieve leven, mits het stieren betreft die voortdurend in een spermacentrum ondergebracht zijn en gewaarborgd kan worden dat zij volledig vernietigd worden nadat zij zijn gestorven.

2.2.

Indien bij een schaap of geit op een bedrijf in een lidstaat een TSE wordt vermoed, geldt voor alle andere schapen en geiten op dat bedrijf een officiële verplaatsingsbeperking totdat de resultaten van het onderzoek beschikbaar zijn. Indien uit bewijsmateriaal blijkt dat het bedrijf waarop het dier zich bevond toen de TSE werd vermoed, waarschijnlijk niet het bedrijf is waar het dier aan een TSE kon zijn blootgesteld, kan de bevoegde autoriteit, afhankelijk van de beschikbare epidemiologische informatie, besluiten andere bedrijven, dan wel alleen het bedrijf waar de besmetting heeft plaatsgevonden onder officieel toezicht te plaatsen.

2.3.

In geval van bevestiging van TSE bij een schaap of een geit:

a)

als BSE niet kan worden uitgesloten op grond van de resultaten van een overeenkomstig de procedure van bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), uitgevoerd ringonderzoek, het doden en volledig vernietigen van alle dieren, embryo's en eicellen die in het kader van het in punt 1, onder b), tweede tot en met vijfde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd;

b)

als BSE wordt uitgesloten overeenkomstig de procedure van bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), conform het besluit van de bevoegde autoriteit:

hetzij

i)

het doden en volledig vernietigen van alle dieren, embryo's en eicellen die in het kader van het in punt 1, onder b), tweede en derde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd. De voorwaarden van punt 3 zijn van toepassing op het bedrijf,

hetzij

ii)

het doden en volledig vernietigen van alle dieren, embryo's en eicellen die in het kader van het in punt 1, onder b), tweede en derde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd, met uitzondering van:

fokrammen met genotype ARR/ARR;

fokooien met ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel en, wanneer die ooien ten tijde van het onderzoek drachtig zijn, de daaruit geboren lammeren, als hun genotype met deze alinea in overeenstemming is;

schapen met ten minste één ARR-allel die uitsluitend voor de slacht bestemd zijn;

indien de bevoegde autoriteit hiertoe besluit, schapen en geiten jonger dan drie maanden die uitsluitend voor de slacht bestemd zijn.

De voorwaarden van punt 3 zijn van toepassing op het bedrijf,

hetzij

iii)

een lidstaat kan besluiten de in het kader van het in punt 1, onder b), tweede en derde streepje, bedoelde onderzoek geïdentificeerde dieren niet te doden en te vernietigen, als het moeilijk is nieuwe schapen met een bekend genotype te vinden, de frequentie van het ARR-allel binnen het ras of op het bedrijf klein is, het nodig geacht wordt inteelt te voorkomen of het besluit op een gemotiveerde afweging van alle epidemiologische factoren gebaseerd is. De voorwaarden van punt 4 zijn van toepassing op het bedrijf;

c)

in afwijking van de maatregelen onder b) kan de lidstaat besluiten de maatregelen van punt 5 toe te passen, op voorwaarde dat het op een bedrijf bevestigde TSE-geval een geval van atypische scrapie is;

d)

de lidstaten kunnen besluiten:

i)

het doden en volledig vernietigen van alle onder b) i), bedoelde dieren te vervangen door slacht voor menselijke consumptie;

ii)

het doden en volledig vernietigen van onder b) ii), bedoelde dieren te vervangen door slacht voor menselijke consumptie, op voorwaarde dat:

de dieren worden geslacht op het grondgebied van de betrokken lidstaat;

alle dieren die ouder dan 18 maanden zijn of waarbij meer dan twee blijvende snijtanden door het tandvlees zijn gebroken en die voor menselijke consumptie worden geslacht, op de aanwezigheid van TSE’s worden getest overeenkomstig de laboratoriumtechnieken van bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder b);

e)

van maximaal 50 schapen die zijn gedood en vernietigd of voor menselijke consumptie zijn geslacht overeenkomstig het bepaalde onder b) i) en iii), wordt het prioneiwitgenotype bepaald;

f)

wanneer de frequentie van het ARR-allel binnen het ras of op het bedrijf klein is of wanneer het nodig geacht wordt inteelt te voorkomen, mag een lidstaat besluiten de vernietiging van de in punt 2.3, onder b) i) en ii), bedoelde dieren maximaal vijf fokjaren op te schorten.

2.4.

Indien het besmette dier vanuit een ander bedrijf is binnengebracht, kan een lidstaat aan de hand van de voorgeschiedenis van het geval besluiten uitroeiingsmaatregelen toe te passen op het bedrijf van oorsprong en al dan niet op het bedrijf waar de besmetting bevestigd werd; in geval van gemeenschappelijke weiden die door meer dan één koppel worden gebruikt, kunnen de lidstaten na een gemotiveerde afweging van alle epidemiologische factoren besluiten deze maatregelen slechts op één koppel toe te passen; wanneer op hetzelfde bedrijf meer dan één koppel wordt gehouden, kunnen de lidstaten besluiten de maatregelen te beperken tot het koppel waarin de TSE is bevestigd, op voorwaarde dat is nagegaan of de koppels van elkaar gescheiden gehouden zijn en besmetting tussen de koppels onderling door direct of indirect contact onwaarschijnlijk is.

3.

Wanneer op een bedrijf de in punt 2.3, onder a), en b) i) en ii), aangegeven maatregelen zijn genomen:

3.1.

mogen alleen de volgende dieren op het bedrijf of de bedrijven worden binnengebracht:

a)

rammen met genotype ARR/ARR;

b)

ooien met ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel;

c)

geiten, mits:

i)

zich geen fokschapen met een genotype dat verschilt van de onder a) en b), genoemde op het bedrijf bevinden;

ii)

alle dierverblijven op het bedrijf na de ontvolking grondig zijn schoongemaakt en ontsmet.

3.2.

Op het bedrijf of de bedrijven mogen uitsluitend de volgende levende producten van schapen worden gebruikt:

a)

sperma van rammen met genotype ARR/ARR;

b)

embryo's met ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel.

3.3.

Voor de verplaatsing van dieren van het bedrijf gelden de volgende voorwaarden:

a)

voor de verplaatsing van ARR/ARR-schapen van het bedrijf gelden geen beperkingen;

b)

schapen met slechts één ARR-allel mogen het bedrijf alleen verlaten als zij direct voor menselijke consumptie worden geslacht of worden vernietigd. In afwijking hiervan:

mogen ooien met slechts één ARR-allel en zonder VRQ-allel worden vervoerd naar andere bedrijven waarvoor beperkingen gelden, nadat de maatregelen overeenkomstig punt 2.3, onder b), ii), of punt 4 zijn genomen;

mogen lammeren en geitenlammeren, indien de bevoegde autoriteit daartoe besluit, eenmaal naar een ander bedrijf worden vervoerd, uitsluitend om te worden afgemest alvorens zij worden geslacht; op het bedrijf van bestemming mogen alleen schapen of geiten aanwezig zijn die worden afgemest alvorens te worden geslacht en dat bedrijf mag geen levende schapen of geiten naar andere bedrijven verzenden, behalve om direct te worden geslacht op het grondgebied van de betrokken lidstaat;

c)

geiten mogen worden vervoerd op voorwaarde dat op het bedrijf verscherpt toezicht op TSE's plaatsvindt, waaronder het testen van alle geiten ouder dan 18 maanden die:

i)

aan het eind van hun productieve leven voor menselijke consumptie worden geslacht, dan wel

ii)

op het bedrijf gestorven of gedood zijn en voldoen aan de criteria van bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 3;

d)

lammeren en geitenlammeren jonger dan drie maanden mogen, indien de lidstaat hiertoe besluit, het bedrijf verlaten om direct voor menselijke consumptie te worden geslacht.

3.4.

De in de punten 3.1, 3.2 en 3.3 vastgestelde beperkingen blijven voor het bedrijf van toepassing gedurende twee jaar na:

a)

het tijdstip waarop alle schapen op het bedrijf van genotype ARR/ARR zijn, of

b)

het laatste tijdstip waarop een schaap of geit op het bedrijf is gehouden, of

c)

het tijdstip waarop het in punt 3.3, onder c), vermelde verscherpte toezicht op TSE's is ingegaan, of

d)

het tijdstip waarop alle fokrammen op het bedrijf van genotype ARR/ARR zijn en alle fokooien ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel bezitten, mits gedurende de periode van twee jaar de TSE-tests op de volgende dieren ouder dan 18 maanden negatief zijn:

een jaarlijkse steekproef van schapen die aan het eind van hun productieve leven voor menselijke consumptie zijn geslacht, overeenkomstig de in de tabel in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 5, aangegeven steekproefgrootte, en

alle schapen als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 3, die op het bedrijf zijn gestorven of gedood.

4.

Na het nemen op een bedrijf van de in punt 2.3, onder b) iii), vermelde maatregelen en gedurende twee fokjaren na de ontdekking van het laatste TSE-geval:

a)

moeten alle schapen en geiten op het bedrijf worden geïdentificeerd;

b)

mogen alle schapen en geiten op het bedrijf uitsluitend op het grondgebied van de betrokken lidstaat worden vervoerd om voor menselijke consumptie te worden geslacht of vernietigd te worden; alle dieren die ouder zijn dan 18 maanden en voor menselijke consumptie zijn geslacht, moeten op de aanwezigheid van een TSE worden getest overeenkomstig de in bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder b), vastgestelde laboratoriumtechnieken;

c)

zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat geen embryo's en eicellen vanuit het bedrijf worden verzonden;

d)

mogen alleen het sperma van rammen met genotype ARR/ARR en embryo's met minstens één ARR-allel en geen VRQ-allel op het bedrijf worden gebruikt;

e)

moeten alle schapen en geiten die ouder zijn dan 18 maanden en op het bedrijf zijn gestorven of gedood, aan een TSE-test worden onderworpen;

f)

mogen alleen rammen met genotype ARR/ARR en ooien van bedrijven waar geen TSE-gevallen zijn geconstateerd of van koppels die aan de voorwaarden van punt 3.4 voldoen, op het bedrijf worden binnengebracht;

g)

mogen alleen geiten van bedrijven waar geen TSE-gevallen zijn geconstateerd of van koppels die aan de voorwaarden van punt 3.4 voldoen, op het bedrijf worden binnengebracht;

h)

moeten voor alle schapen en geiten op het bedrijf dezelfde begrazingsbeperkingen gelden, die door de bevoegde autoriteit worden vastgesteld na een gemotiveerde afweging van alle epidemiologische factoren;

i)

mogen lammeren en geitenlammeren in afwijking van het bepaalde onder b) — indien de bevoegde autoriteit daartoe besluit — naar een ander bedrijf in dezelfde lidstaat worden vervoerd om uitsluitend voor de slacht te worden afgemest. Voorwaarde is dat op het bedrijf van bestemming alleen schapen of geiten aanwezig zijn die voor de slacht worden afgemest en het bedrijf geen levende schapen of geiten naar andere bedrijven verzendt, behalve om direct te worden geslacht op het grondgebied van de betrokken lidstaat.

5.

Na gebruikmaking van de afwijking van punt 2.3, onder c), gelden de volgende maatregelen:

a)

hetzij het doden en volledig vernietigen van alle dieren, embryo's en eicellen die in het kader van het in punt 1, onder b), tweede en derde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd. De lidstaten kunnen besluiten het prioneiwitgenotype van gedode en vernietigde schapen te bepalen;

b)

hetzij ten minste de volgende maatregelen gedurende twee fokjaren na de ontdekking van het laatste TSE-geval:

i)

alle schapen en geiten op het bedrijf moeten worden geïdentificeerd;

ii)

op het bedrijf moet gedurende twee jaar verscherpt toezicht op TSE's worden gehouden, waarbij onder meer tests worden uitgevoerd op alle schapen en geiten die ouder zijn dan 18 maanden en voor menselijke consumptie zijn geslacht, en op alle schapen en geiten die ouder zijn dan 18 maanden en op het bedrijf zijn gestorven of gedood;

iii)

de bevoegde autoriteit moet ervoor zorgen dat geen levende schapen en geiten, embryo's en eicellen van het bedrijf naar andere lidstaten of derde landen worden verzonden.

6.

De lidstaten die de maatregelen van punt 2.3, onder b) iii), toepassen of van de afwijkingen van punt 2.3, onder c) en d), gebruikmaken, delen de Commissie mee onder welke voorwaarden en op grond van welke criteria ze worden toegestaan. Als nieuwe TSE-gevallen worden ontdekt in koppels waarop afwijkingen van toepassing zijn, moeten de voorwaarden voor het toestaan van deze afwijkingen opnieuw worden beoordeeld.”.


31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/20


VERORDENING (EG) Nr. 747/2008 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 716/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de communautaire statistiek van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen, wat de definities van kenmerken en de tenuitvoerlegging van de NACE Rev. 2 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 716/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de communautaire statistiek van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen (1), en met name op artikel 9, lid 2, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 716/2007 wordt een gemeenschappelijk kader voor de systematische productie van communautaire statistieken van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen vastgesteld.

(2)

Het is nodig de definities van de kenmerken van variabelen over onderzoek en ontwikkeling in de gemeenschappelijke module over statistieken van buitenlandse filialen in het binnenland aan te passen.

(3)

Ook moeten de niveaus van de indeling naar economische activiteit worden aangepast nu Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 (2) is vastgesteld.

(4)

Verordening (EG) nr. 716/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 716/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Sectie 2 van bijlage I wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij deze verordening.

2.

De tabel met de niveaus 1 en 2 van de indeling naar economische activiteit in bijlage III wordt vervangen door de tabel in bijlage II bij deze verordening.

3.

De tabel met niveau 3 van de indeling naar economische activiteit in bijlage III wordt vervangen door de tabel in bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

De lidstaten passen bijlage III bij Verordening (EG) nr. 716/2007, zoals gewijzigd bij deze verordening:

wat niveau 1 en 2 betreft, vanaf 1 januari 2010 (voor referentiejaar 2010 en volgende) toe;

wat niveau 3 betreft, vanaf 1 januari 2008 (voor referentiejaar 2008 en volgende) toe.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2008.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 171 van 29.6.2007, blz. 17.

(2)  PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 295/2008 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 13).


BIJLAGE I

„SECTIE 2

Kenmerken

Voor de volgende kenmerken, als gedefinieerd in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2700/98 van de Commissie van 17 december 1998 betreffende de definities van kenmerken voor de structurele bedrijfsstatistieken (1), worden statistieken opgesteld:

Code

Titel

11 11 0

Aantal ondernemingen

12 11 0

Omzet

12 12 0

Productiewaarde

12 15 0

Toegevoegde waarde tegen factorkosten

13 11 0

Totale aankoop van goederen en diensten

13 12 0

Aankoop van goederen en diensten, ingekocht voor wederverkoop in de oorspronkelijke staat

13 31 0

Personeelskosten

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

16 11 0

Aantal werkzame personen

De lidstaten stellen voor het referentiejaar 2009 en volgende jaren ook voor de volgende kenmerken statistieken op:

Code

Titel en definitie

22 11 0

Totale O&O-uitgaven binnenshuis (2)

Onderzoek en experimentele ontwikkeling omvat creatief werk dat systematisch wordt ondernomen ter vergroting van de hoeveelheid kennis, inclusief kennis van de mens, cultuur en maatschappij, en het gebruik van deze kennis om nieuwe toepassingen te ontwikkelen.

Bij de uitgaven binnenshuis gaat het om alle uitgaven voor O&O (onderzoek en ontwikkeling) dat binnen de eenheid wordt uitgevoerd, ongeacht de herkomst van de middelen.

O&O-uitgaven moeten worden onderscheiden van uitgaven voor een groot aantal verwante activiteiten, zoals:

uitgaven voor onderwijs en opleiding,

uitgaven voor andere wetenschappelijke en technologische activiteiten (bv. informatie, tests en normalisering, haalbaarheidsstudies),

uitgaven voor andere industriële activiteiten (bv. industriële innovatie n.e.g.)

uitgaven voor zuiver financiële activiteiten (waaronder administratieve en andere indirect ondersteunende activiteiten).

De O&O-uitgaven kunnen naargelang van de nationale wetgeving op drie plaatsen worden opgetekend: bij de mutaties in immateriële activa, de mutaties in materiële activa of de bedrijfskosten.

Indien de uitgaven krachtens de nationale wetgeving geheel of gedeeltelijk kunnen worden geactiveerd, zijn ze begrepen in de mutaties in immateriële activa, die in de bedrijfsrekeningen zijn opgenomen onder Vaste activa — immateriële vaste activa — kosten van onderzoek en ontwikkeling.

Indien de uitgaven krachtens de nationale wetgeving slechts gedeeltelijk of in het geheel niet kunnen worden geactiveerd, maken de lopende uitgaven deel uit van de Kosten voor grondstoffen en hulpstoffen, Overige externe kosten, Personeelskosten en Overige bedrijfskosten, en de kapitaaluitgaven van de mutaties in materiële activa, die in de bedrijfsrekeningen zijn opgenomen onder Vaste activa — Materiële vaste activa.

22 12 0

Totaal aantal O&O-werknemers (2)

Onderzoek en experimentele ontwikkeling omvat creatief werk dat systematisch wordt ondernomen ter vergroting van de hoeveelheid kennis, inclusief kennis van de mens, cultuur en maatschappij, en het gebruik van deze kennis om nieuwe toepassingen te ontwikkelen.

Alle personen die rechtstreeks werken voor O&O (onderzoek & ontwikkeling) moeten worden geteld, evenals personen die rechtstreeks diensten verlenen, zoals managers en administratief personeel die voor O&O werkzaam zijn. Personen die indirect diensten verlenen, zoals kantine- en bewakingspersoneel, vallen hier niet onder, ook al zijn hun lonen als overheadkosten in de meting van de uitgaven begrepen.

O&O-personeel moeten worden onderscheiden van personeel voor een groot aantal verwante activiteiten, zoals:

personeel werkzaam voor onderwijs en opleiding,

personeel werkzaam voor andere wetenschappelijke en technologische activiteiten (bv. informatie, tests en normalisering, haalbaarheidsstudies enz.),

personeel werkzaam voor andere industriële activiteiten (bv. industriële innovatie n.e.g.),

personeel dat administratieve en andere indirect ondersteunende activiteiten verricht.

Verband met de bedrijfsrekeningen

Het totale aantal O&O-werknemers komt niet afzonderlijk in de bedrijfsrekeningen voor, maar maakt deel uit van het aantal werkzame personen dat als personeelsbestand is opgenomen in de toelichting op de bedrijfsrekeningen (artikel 43, lid 8).

Verband met andere variabelen

Deel van het Aantal werkzame personen (16 11 0).

Indien het aantal werkzame personen niet bekend is, worden in plaats daarvan statistieken van het aantal werknemers (code 16 13 0) opgesteld.

Voor de kenmerken 22 11 0 (Totale O&O-uitgaven binnenshuis) en 22 12 0 (Totaal aantal O&O-werknemers) zijn alleen statistieken nodig voor activiteiten in de NACE-secties B, C, D, E en F. Tot en met het referentiejaar 2009 stellen de lidstaten statistieken op voor deze kenmerken zoals gedefinieerd in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2700/98 van de Commissie van 17 december 1998.

Voor NACE-sectie K zijn alleen statistieken nodig voor het aantal ondernemingen, de omzet (3) en het aantal werkzame personen (of in plaats daarvan het aantal werknemers).


(1)  PB L 344 van 18.12.1998, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1670/2003 (PB L 244 van 29.9.2003, blz. 74).

(2)  Voor de variabelen 22 11 0 en 22 12 0 moeten om de twee jaar gegevens worden verstrekt. Indien het totale bedrag van de omzet of het aantal werkzame personen in een afdeling van de secties B tot en met F van de NACE Rev. 2 in een lidstaat minder dan 1 % van het totaal voor de Gemeenschap uitmaakt, hoeft de voor de opstelling van statistieken betreffende de kenmerken 22 11 0 en 22 12 0 benodigde informatie voor deze verordening niet te worden verzameld.

(3)  Voor afdeling 64 van de NACE Rev. 2 wordt de omzet vervangen door de productiewaarde.”


BIJLAGE II

In bijlage III bij Verordening (EG) nr. 716/2007 wordt de tabel met de niveaus 1 en 2 van de indeling naar economische activiteit vervangen door onderstaande tabel:

„Niveaus 1 en 2 van de indeling naar economische activiteit voor statistieken van buitenlandse filialen in het buitenland

Niveau 1

Niveau 2

NACE Rev. 2

TOTALE ACTIVITEIT

TOTALE ACTIVITEIT

sec. B t/m S (excl. O)

WINNING VAN DELFSTOFFEN

WINNING VAN DELFSTOFFEN

sec. B

Winning van aardolie en aardgas en ondersteunende activiteiten in verband met de mijnbouw

afd. 06, 09

INDUSTRIE

INDUSTRIE

sec. C

Voedings- en genotmiddelen

afd. 10, 11, 12

TOTAAL textiel en hout

afd. 13, 14, 16, 17, 18

Textiel en kleding

afd. 13, 14

Hout, papier, drukkerijen en reproductie

afd. 16, 17, 18

Aardolieproducten, chemische en farmaceutische producten, producten van rubber of kunststof

TOTAAL aardolieproducten, chemische en farmaceutische producten, producten van rubber of kunststof

afd. 19, 20, 21, 22

Cokes en geraffineerde aardolieproducten

afd. 19

Chemische producten

afd. 20

Producten van rubber of kunststof

afd. 22

TOTAAL metalen en machines, apparaten en werktuigen

afd. 24, 25, 26, 28

Metalen in primaire vorm en producten van metaal

afd. 24, 25

Informaticaproducten, elektronische en optische producten

Informaticaproducten, elektronische en optische producten

afd. 26

Machines, apparaten en werktuigen, n.e.g.

afd. 28

Auto's, andere transportmiddelen

TOTAAL auto's en andere transportmiddelen

afd. 29, 30

Auto's, aanhangwagens en opleggers

afd. 29

Andere transportmiddelen

afd. 30

TOTAAL overige industrie

afd. 15, 23, 27, 31, 32, 33

ELEKTRICITEIT, GAS, STOOM EN GEKOELDE LUCHT

ELEKTRICITEIT, GAS, STOOM EN GEKOELDE LUCHT

sec. D

DISTRIBUTIE VAN WATER, AFVAL- EN AFVALWATERBEHEER EN SANERING

DISTRIBUTIE VAN WATER, AFVAL- EN AFVALWATERBEHEER EN SANERING

sec. E

Winning, behandeling en distributie van water

afd. 36

Afval- en afvalwaterbeheer en sanering

afd. 37, 38, 39

BOUWNIJVERHEID

BOUWNIJVERHEID

sec. F

TOTAAL DIENSTEN

TOTAAL DIENSTEN

sec. G, H, I, J, K, L, M, N, P, Q, R, S

GROOT- EN DETAILHANDEL; REPARATIE VAN AUTO'S EN MOTORFIETSEN

GROOT- EN DETAILHANDEL; REPARATIE VAN AUTO'S EN MOTORFIETSEN

sec. G

Groot- en detailhandel in en reparatie van auto's en motorfietsen

afd. 45

Groothandel, met uitzondering van de handel in auto's en motorfietsen

afd. 46

Detailhandel, met uitzondering van de handel in auto's en motorfietsen

afd. 47

VERVOER EN OPSLAG

VERVOER EN OPSLAG

sec. H

TOTAAL vervoer en opslag

afd. 49, 50, 51, 52

Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen

afd. 49

Vervoer over water

afd. 50

Luchtvaart

afd. 51

Opslag en vervoerondersteunende activiteiten

afd. 52

Posterijen en koeriers

afd. 53

VERSCHAFFEN VAN ACCOMMODATIE EN MAALTIJDEN

VERSCHAFFEN VAN ACCOMMODATIE EN MAALTIJDEN

sec. I

INFORMATIE EN COMMUNICATIE

INFORMATIE EN COMMUNICATIE

sec. J

Productie van films en video- en televisieprogramma's, met uitzondering van amusement

afd. 59, 60

Telecommunicatie

afd. 61

Overige informatie en communicatie

afd. 58, 62, 63

FINANCIËLE ACTIVITEITEN EN VERZEKERINGEN

FINANCIËLE ACTIVITEITEN EN VERZEKERINGEN

sec. K

Financiële dienstverlening, exclusief verzekeringen en pensioenfondsen

afd. 64

Holdings

groep 64.2

Verzekeringen en pensioenfondsen, exclusief verplichte sociale verzekeringen

afd. 65

Overige financiële activiteiten

afd. 66

EXPLOITATIE VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED

sec. L

VRIJE BEROEPEN EN WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE ACTIVITEITEN

VRIJE BEROEPEN EN WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE ACTIVITEITEN

sec. M

Rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening

afd. 69

Rechtskundige dienstverlening

groep 69.1

Accountants, boekhouders en belastingconsulenten

groep 69.2

Activiteiten van hoofdkantoren; adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeheer

afd. 70

Activiteiten van hoofdkantoren

groep 70.1

Adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeheer

groep 70.2

Architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen

afd. 71

Speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied

Speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied

afd. 72

Reclamewezen en marktonderzoek

afd. 73

Reclamewezen

groep 73.1

Markt- en opinieonderzoekbureaus

groep 73.2

Overige vrije beroepen en overige wetenschappelijke en technische activiteiten, veterinaire diensten

afd. 74, 75

ADMINISTRATIEVE EN ONDERSTEUNENDE DIENSTEN

sec. N

Verhuur en lease

afd. 77

Andere administratieve en ondersteunende diensten

afd. 78, 79, 80, 81, 82

ONDERWIJS

sec. P

MENSELIJKE GEZONDHEIDSZORG EN MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING

sec. Q

KUNST, AMUSEMENT EN RECREATIE

KUNST, AMUSEMENT EN RECREATIE

sec. R

Creatieve activiteiten, kunst en amusement

afd. 90

Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten

afd. 91

Sport en overige recreatie; loterijen en kansspelen

afd. 92, 93

OVERIGE DIENSTEN

sec. S

Verenigingen

afd. 94

Reparatie van computers en consumentenartikelen; overige persoonlijke diensten

afd. 95, 96

Niet ingedeeld”

 


BIJLAGE III

In bijlage III bij Verordening (EG) nr. 716/2007 wordt de tabel met niveau 3 van de indeling naar economische activiteit vervangen door onderstaande tabel:

„Niveau 3 van de indeling naar economische activiteit voor statistieken van buitenlandse filialen in het binnenland

Niveau 3 van de NACE Rev. 2

Rubriek

Mate van gedetailleerdheid

Economische activiteit van de bedrijven

Secties B t/m N, excl. K

WINNING VAN DELFSTOFFEN

Sectie B

INDUSTRIE

Sectie C

Alle afdelingen (10 t/m 33)

ELEKTRICITEIT, GAS, STOOM EN GEKOELDE LUCHT

Sectie D

Afdeling 35

DISTRIBUTIE VAN WATER, AFVAL- EN AFVALWATERBEHEER EN SANERING

Sectie E

Alle afdelingen (36 t/m 39)

BOUWNIJVERHEID

Sectie F

Alle afdelingen (41 t/m 43)

Alle groepen (41.1 en 41.2, 42.1 t/m 42.9, 43.1 t/m 43.9)

GROOT- EN DETAILHANDEL; REPARATIE VAN AUTO'S EN MOTORFIETSEN

Sectie G

Alle afdelingen (45 t/m 47)

Alle groepen (45.1 en 45.2, 46.1 t/m 46.9, 47.1 t/m 47.9)

VERVOER EN OPSLAG

Sectie H

Alle afdelingen (49 t/m 53)

Groepen 49.1 t/m 49.5

VERSCHAFFEN VAN ACCOMMODATIE EN MAALTIJDEN

Sectie I

Alle afdelingen (55 en 56)

Alle groepen (55.1 t/m 55.9, 56.1 t/m 56.3)

INFORMATIE EN COMMUNICATIE

Sectie J

Alle afdelingen (58 t/m 63)

Groepen 58.1, 58.2, 63.1, 63.9

FINANCIËLE ACTIVITEITEN EN VERZEKERINGEN

Sectie K

Alle afdelingen (64 t/m 66)

EXPLOITATIE VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED

Sectie L

Afdeling 68

VRIJE BEROEPEN EN WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE ACTIVITEITEN

Sectie M

Alle afdelingen (69 t/m 75)

ADMINISTRATIEVE EN ONDERSTEUNENDE DIENSTEN

Sectie N

Alle afdelingen (77 t/m 82)

Groepen 77.1 t/m 77.4”


31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/28


VERORDENING (EG) Nr. 748/2008 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2008

betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van bevroren omlopen van runderen van GN-code 0206 29 91

(Herschikking)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, punt 6, van de GATT (1), en met name op artikel 1, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 996/97 van de Commissie van 3 juni 1997 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van bevroren omlopen van runderen van GN-code 0206 29 91 (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

De Gemeenschap heeft krachtens lijst CXL de verplichting op zich genomen voor bevroren omlopen van runderen van GN-code 0206 29 91 een tariefcontingent van 1 500 t per jaar te openen. Dit meerjarige contingent voor telkens op 1 juli beginnende perioden van twaalf maanden moet worden geopend en de betrokken uitvoeringsbepalingen moeten worden vastgesteld.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie (4) zijn gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten vastgesteld. Bij Verordening (EG) nr. 382/2008 van de Commissie (5) zijn de bijzondere bepalingen voor de toepassing van het stelsel van invoercertificaten in de sector rundvlees vastgesteld.

(4)

Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (6) is van toepassing op de invoercertificaten voor de invoertariefcontingentperioden die op en na 1 januari 2007 beginnen.

(5)

Argentinië moet met het oog op een doeltreffend beheer van de invoer van vlees van oorsprong en van herkomst uit dat land, echtheidscertificaten voor dat vlees afgeven, waarmee de oorsprong van het vlees wordt gegarandeerd. Het model van deze certificaten en de voorschriften voor het gebruik ervan moeten worden vastgesteld.

(6)

Het echtheidscertificaat moet worden afgegeven door een instantie in Argentinië. Deze instantie moet alle garanties bieden die nodig zijn om het goed functioneren van de betrokken regeling te waarborgen.

(7)

Om een deugdelijk beheer van de invoer van bevroren omlopen van oorsprong en van herkomst uit Argentinië te garanderen, is het passend in voorkomend geval te bepalen dat de invoercertificaten pas worden afgegeven na verificatie van met name de in de echtheidscertificaten vermelde gegevens.

(8)

Voor de andere landen dient het contingent uitsluitend op basis van communautaire invoercertificaten te worden beheerd, waarbij op bepaalde bijzondere punten van de ter zake toepasselijke bepalingen wordt afgeweken.

(9)

De lidstaten moeten gegevens over de betrokken invoer meedelen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Elk jaar wordt voor de periode van 1 juli tot en met 30 juni van het volgende jaar, hierna „de invoertariefcontingentperiode” genoemd, een communautair tariefcontingent van 1 500 t geopend voor de invoer van bevroren omlopen van runderen van GN-code 0206 29 91.

Dit contingent heeft als volgnummer 09.4020.

2.   Voor het in lid 1 bedoelde contingent wordt het ad-valoremrecht van het gemeenschappelijk douanetarief vastgesteld op 4 %.

3.   De jaarlijkse hoeveelheid van het contingent wordt als volgt verdeeld:

a)

700 t van oorsprong en van herkomst uit Argentinië;

b)

800 t van oorsprong en van herkomst uit andere derde landen.

4.   Alleen hele omlopen mogen in het kader van het contingent worden ingevoerd.

5.   In het kader van deze verordening wordt als bevroren omloop aangemerkt: omloop die in bevroren toestand in het douanegebied van de Gemeenschap wordt binnengebracht met een inwendige temperatuur van ten hoogste – 12 °C.

6.   Voor de invoer van de in lid 3, onder a), van dit artikel vermelde hoeveelheid gelden de bepalingen van Verordening (EG) nr. 376/2008, hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1301/2006 en Verordening (EG) nr. 382/2008, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

Voor de invoer van de in lid 3, onder b), van dit artikel vermelde hoeveelheid gelden de bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 376/2008, (EG) nr. 1301/2006 en (EG) nr. 382/2008, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

Artikel 2

1.   De certificaataanvraag en het invoercertificaat moeten de volgende gegevens bevatten:

a)

in vak 8 de vermelding van het land van oorsprong en, met betrekking tot de in artikel 1, lid 3, onder a), vermelde hoeveelheid, een kruisje bij het vak „ja”;

b)

in vak 20, ten minste een van de in bijlage I opgenomen vermeldingen.

2.   In afwijking van artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 382/2008 zijn de invoercertificaten geldig tot het einde van de invoertariefcontingentperiode.

Artikel 3

1.   Van het door Argentinië af te geven echtheidscertificaat worden een origineel en ten minste één kopie opgesteld op een formulier dat overeenstemt met het model in bijlage II.

Het formaat van dit formulier is ca. 210 × 297 mm. Het papier moet ten minste 40 g per m2 wegen.

2.   De formulieren worden gedrukt en ingevuld in een van de officiële talen van de Gemeenschap; bovendien kunnen zij worden gedrukt en ingevuld in de officiële taal van Argentinië.

3.   De echtheidscertificaten worden geïndividualiseerd door middel van een volgnummer dat wordt toegekend door de in bijlage III bedoelde instantie van afgifte, hierna „instantie van afgifte” genoemd. Het origineel en de kopieën hebben hetzelfde volgnummer.

4.   Het origineel en de kopieën moeten met de schrijfmachine of met de hand worden ingevuld. In het laatste geval moet dit met zwarte inkt en in hoofdletters gebeuren.

Artikel 4

1.   Een echtheidscertificaat is slechts geldig indien het overeenkomstig bijlage II naar behoren is ingevuld en geviseerd door de instantie van afgifte.

2.   Een echtheidscertificaat is naar behoren geviseerd wanneer de plaats en datum van afgifte op het certificaat zijn vermeld en het is voorzien van het stempel van de instantie van afgifte en de handtekening van de persoon of de personen die het mag of mogen ondertekenen.

Het stempel op het origineel van het echtheidscertificaat en op de kopieën ervan kan door een gedrukt zegel worden vervangen.

Artikel 5

1.   Het echtheidscertificaat is drie maanden geldig vanaf de datum van afgifte.

Het certificaat mag echter niet na 30 juni volgende op de datum van afgifte aan de bevoegde nationale instantie worden overgelegd.

2.   Het originele, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 3, 4 en 6 opgestelde echtheidscertificaat en een kopie ervan worden aan de bevoegde nationale instantie overgelegd op het ogenblik dat het eerste invoercertificaat in verband met dit echtheidscertificaat wordt aangevraagd.

Binnen de grenzen van de in het echtheidscertificaat vermelde hoeveelheid kan dit certificaat voor de afgifte van verschillende invoercertificaten worden gebruikt. In een dergelijk geval wordt het echtheidscertificaat door de bevoegde nationale instantie telkens voor de opgenomen hoeveelheid geviseerd.

De bevoegde nationale instantie mag het invoercertificaat pas afgeven na zich ervan te hebben vergewist dat alle gegevens in het echtheidscertificaat overeenstemmen met de van de Commissie in de desbetreffende wekelijkse mededelingen ontvangen informatie. Bij overeenstemming wordt het invoercertificaat onmiddellijk afgegeven.

3.   In afwijking van het bepaalde in lid 2, derde alinea, kan de bevoegde nationale instantie, in uitzonderlijke gevallen en op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de aanvrager, een invoercertificaat afgeven op basis van het betrokken echtheidscertificaat, voordat de gegevens van de Commissie zijn ontvangen. In dat geval bedraagt de zekerheid in verband met de invoercertificaten 50 EUR per 100 kg nettogewicht. Wanneer de gegevens met betrekking tot het certificaat zijn ontvangen, vervangen de lidstaten deze zekerheid door de zekerheid van 12 EUR per 100 kg nettogewicht.

Artikel 6

1.   De instantie van afgifte:

a)

moet als zodanig door Argentinië zijn erkend;

b)

moet zich ertoe verbinden de op de echtheidscertificaten aangebrachte vermeldingen te verifiëren;

c)

moet zich ertoe verbinden de Commissie en de lidstaten desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn ter beoordeling van de op de echtheidscertificaten aangebrachte vermeldingen.

2.   Bijlage III wordt door de Commissie herzien wanneer een instantie van afgifte niet langer wordt erkend of een van haar verplichtingen niet nakomt of wanneer een andere instantie van afgifte wordt aangewezen.

Artikel 7

Om in aanmerking te komen voor de in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde invoer mag de in de certificaataanvraag opgenomen hoeveelheid niet meer dan 80 t bedragen.

Artikel 8

1.   De in lid 7 bedoelde certificaataanvragen worden uitsluitend tijdens de eerste tien dagen van elke invoertariefcontingentperiode ingediend.

2.   Uiterlijk op de zevende werkdag na afloop van de termijn voor het indienen van de aanvragen, om 16.00 uur, Belgische tijd, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de totale hoeveelheden die per land van oorsprong zijn aangevraagd.

3.   De invoercertificaten worden afgegeven van de zevende tot en met de zestiende werkdag na afloop van de in lid 2 bedoelde kennisgevingstermijn.

Artikel 9

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

uiterlijk op 31 augustus na afloop van elke invoertariefcontingentperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven gedurende de voorgaande invoertariefcontingentperiode;

b)

uiterlijk op 31 oktober na afloop van elke invoertariefcontingentperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor invoercertificaten of gedeelten daarvan niet zijn gebruikt en die overeenstemmen met het verschil tussen de op de achterzijde van de invoercertificaten afgeschreven hoeveelheden en de hoeveelheden waarvoor die invoercertificaten waren afgegeven.

2.   Uiterlijk op 31 oktober na afloop van elke invoertariefcontingentperiode delen de lidstaten de Commissie de hoeveelheden producten mee die tijdens de voorgaande invoertariefcontingentperiode daadwerkelijk in het vrije verkeer zijn gebracht.

Vanaf de invoertariefcontingentperiode die ingaat op 1 juli 2009, verstrekken de lidstaten de Commissie evenwel overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 gegevens over de hoeveelheden producten die met ingang van 1 juli 2009 in het vrije verkeer zijn gebracht.

3.   Voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde mededelingen worden de hoeveelheden uitgedrukt in kilogram productgewicht en per productcategorie zoals aangegeven in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008.

De mededelingen betreffende de in artikel 1, lid 3, onder a), van de onderhavige verordening bedoelde hoeveelheden worden gedaan zoals aangegeven in de bijlagen IV, V en VI bij de onderhavige verordening.

Artikel 10

Verordening (EG) nr. 996/97 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VIII.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de tiende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.

(2)  PB L 144 van 4.6.1997, blz. 6. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 962/2007 (PB L 213 van 15.8.2007, blz. 6).

(3)  Zie bijlage VII.

(4)  PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 514/2008 (PB L 150 van 10.6.2008, blz. 7).

(5)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 514/2008.

(6)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).


BIJLAGE I

In artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde vermeldingen

:

In het Bulgaars

:

Месести части от диафрагмата (Регламент (ЕО) № 748/2008),

:

In het Spaans

:

Músculos del diafragma y delgados [Reglamento (CE) no 748/2008],

:

In het Tsjechisch

:

Okruží a bránice (nařízení (ES) č. 748/2008),

:

In het Deens

:

Mellemgulv (forordning (EF) nr. 748/2008),

:

In het Duits

:

Saumfleisch (Verordnung (EG) Nr. 748/2008),

:

In het Ests

:

Vahelihase kõõluseline osa (määrus (EÜ) nr 748/2008),

:

In het Grieks

:

Διάφραγμα [κανονισμός (ΕΚ) αριθ. 748/2008],

:

In het Engels

:

Thin skirt (Regulation (EC) No 748/2008),

:

In het Frans

:

Hampe [règlement (CE) no 748/2008],

:

In het Italiaans

:

Pezzi detti „hampes” [regolamento (CE) n. 748/2008],

:

In het Lets

:

Liellopu diafragmas plānā daļa (Regula (EK) Nr. 748/2008),

:

In het Litouws

:

Plonoji diafragma (Reglamentas (EB) Nr. 748/2008),

:

In het Hongaars

:

Sovány dagadó (748/2008/EK rendelet),

:

In het Maltees

:

Falda rqiqa (Regolament (KE) Nru 748/2008),

:

In het Nederlands

:

Omloop (Verordening (EG) nr. 748/2008),

:

In het Pools

:

Cienka przepona (Rozporządzenie (WE) nr 748/2008),

:

In het Portugees

:

Diafragma [Regulamento (CE) n.o 748/2008],

:

In het Roemeens

:

Fleică [Regulamentul (CE) nr. 748/2008],

:

In het Slowaaks

:

Bránica (Nariadenie (ES) č. 748/2008),

:

In het Sloveens

:

Vampi (Uredba (ES) št. 748/2008),

:

In het Fins

:

Kuveliha (asetus (EY) N:o 748/2008),

:

In het Zweeds

:

Mellangärde (förordning (EG) nr 748/2008),


BIJLAGE II

Image


BIJLAGE III

LIJST VAN ARGENTIJNSE INSTANTIES DIE ECHTHEIDSCERTIFICATEN MOGEN AFGEVEN

Secretaría de Agricultura, Ganadería, Pesca y Alimentos (SAGPyA):

voor de in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde omlopen van oorsprong uit Argentinië.


BIJLAGE IV

Mededeling van (afgegeven) invoercertificaten — Verordening (EG) nr. 748/2008

Lidstaat: …

Toepassing van artikel 9 van Verordening (EG) nr 748/2008

Hoeveelheden producten waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven

Van: … tot: …


Volgnummer

Productcategorie of -categorieën (1)

Hoeveelheid

(kilogram productgewicht)

09.4020

 

 


(1)  Productcategorie of -categorieën zoals aangegeven in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008.


BIJLAGE V

Mededeling van invoercertificaten (niet-gebruikte hoeveelheden) — Verordening (EG) nr. 748/2008

Lidstaat: …

Toepassing van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 748/2008

Hoeveelheden producten waarvoor de invoercertificaten niet zijn gebruikt

Van: … tot: …


Volgnummer

Productcategorie of -categorieën (1)

Niet-gebruikte hoeveelheid

(kilogram productgewicht)

09.4020

 

 


(1)  Productcategorie of -categorieën zoals aangegeven in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008.


BIJLAGE VI

Mededeling van hoeveelheden in het vrije verkeer gebrachte producten — Verordening (EG) nr. 748/2008

Lidstaat: …

Toepassing van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 748/2008

Hoeveelheden in het vrije verkeer gebrachte producten

Van: … tot: … (invoertariefcontingentperiode).


Volgnummer

Productcategorie of -categorieën (1)

In het vrije verkeer gebrachte hoeveelheid

(kilogram productgewicht)

09.4020

 

 


(1)  Productcategorie of -categorieën zoals aangegeven in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008.


BIJLAGE VII

Ingetrokken verordening met de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 996/97 van de Commissie

(PB L 144 van 4.6.1997, blz. 6)

 

Verordening (EG) nr. 2048/97 van de Commissie

(PB L 287 van 21.10.1997, blz. 10)

uitsluitend artikel 1, voor wat de verwijzing naar Verordening (EG) nr. 996/97 betreft

Verordening (EG) nr. 260/98 van de Commissie

(PB L 25 van 31.1.1998, blz. 42)

uitsluitend artikel 6

Verordening (EG) nr. 1266/98 van de Commissie

(PB L 175 van 19.6.1998, blz. 9)

 

Verordening (EG) nr. 649/2003 van de Commissie

(PB L 95 van 11.4.2003, blz. 13)

uitsluitend artikel 3

Verordening (EG) nr. 1118/2004 van de Commissie

(PB L 217 van 17.6.2004, blz. 10)

uitsluitend artikel 3

Verordening (EG) nr. 1965/2006 van de Commissie

(PB L 408 van 30.12.2006, blz. 27)

uitsluitend artikel 3 en bijlage III

Verordening (EG) nr. 568/2007 van de Commissie

(PB L 133 van 25.5.2007, blz. 15)

 

Verordening (EG) nr. 962/2007 van de Commissie

(PB L 213 van 15.8.2007, blz. 6)

 


BIJLAGE VIII

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 996/97

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 2

De artikelen 3 tot en met 8

De artikelen 3 tot en met 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage I

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage VII

Bijlage VIII


31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/37


VERORDENING (EG) Nr. 749/2008 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2008

houdende wijziging van verscheidene verordeningen inzake invoertariefcontingenten in de sector rundvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 144, lid 1, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2) voorziet in bepaalde voorschriften met betrekking tot mededelingen van de lidstaten aan de Commissie. Het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1301/2006 is van toepassing onverminderd eventuele in sectorale regelingen vastgestelde aanvullende voorwaarden of afwijkingen. Aan de hand van verordeningen van de Commissie die specifiek betrekking hebben op bepaalde contingenten in de sector rundvlees, dienen meer gedetailleerde voorschriften met betrekking tot de mededelingen inzake invoercertificaten in de sector rundvlees te worden vastgesteld. Met name om de voorschriften inzake de uiterste datum voor de mededelingen met betrekking tot de hoeveelheden waarvoor invoercertificaten worden afgegeven, te verduidelijken, dienen voor elk betrokken invoertariefcontingent dergelijke voorschriften te worden vastgesteld en dient derhalve op dat punt te worden afgeweken van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006. De volgende verordeningen moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd:

Verordening (EG) nr. 297/2003 van de Commissie van 17 februari 2003 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor het tariefcontingent voor rundvlees van oorsprong uit Chili (3);

Verordening (EG) nr. 2092/2004 van de Commissie van 8 december 2004 houdende nadere bepalingen voor de toepassing van een tariefcontingent voor de invoer van gedroogd rundvlees zonder been van oorsprong uit Zwitserland (4);

Verordening (EG) nr. 2172/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de toepassing van een bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten vastgesteld tariefcontingent voor de invoer van levende runderen, van oorsprong uit Zwitserland, met een gewicht van meer dan 160 kg (5);

Verordening (EG) nr. 529/2007 van de Commissie van 11 mei 2007 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van bevroren rundvlees van GN-code 0202 en producten van GN-code 0206 29 91 (1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008) (6);

Verordening (EG) nr. 545/2007 van de Commissie van 16 mei 2007 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van voor verwerking bestemd bevroren rundvlees (1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008) (7);

Verordening (EG) nr. 558/2007 van de Commissie van 23 mei 2007 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van jonge mannelijke mestrunderen (8), en

Verordening (EG) nr. 659/2007 van de Commissie van 14 juni 2007 betreffende de opening en de wijze van beheer van invoertariefcontingenten voor stieren, koeien en vaarzen, niet bestemd voor de slacht, van bepaalde bergrassen (9).

(2)

Het bij Verordening (EG) nr. 2092/2004 geopende tariefcontingent wordt beheerd op basis van door het betrokken derde land af te geven documenten. Bijgevolg dient te worden verduidelijkt dat de voorschriften van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van toepassing zijn voor de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2092/2004 afgegeven invoercertificaten, onverminderd aanvullende voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 297/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 9 bis

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

uiterlijk op 31 augustus na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven gedurende de voorgaande invoertariefcontingentsperiode;

b)

uiterlijk op 31 oktober na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor de invoercertificaten niet of gedeeltelijk niet zijn gebruikt en die overeenstemmen met het verschil tussen de op de achterzijde van de invoercertificaten afgeschreven hoeveelheden en de hoeveelheden waarvoor die invoercertificaten waren afgegeven.

2.   Uiterlijk op 31 oktober na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode delen de lidstaten de Commissie de hoeveelheden producten mee die tijdens de voorgaande invoertariefcontingentsperiode daadwerkelijk in het vrije verkeer zijn gebracht.

Vanaf het begin van de invoertariefcontingentsperiode op 1 juli 2009 verstrekken de lidstaten de Commissie evenwel gegevens over de hoeveelheden producten die met ingang van 1 juli 2009 in het vrije verkeer zijn gebracht overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1301/2006.

3.   De in lid 1 en lid 2, eerste alinea, van dit artikel bedoelde mededelingen worden gedaan zoals vermeld in de bijlagen IV, V en VI bij deze verordening en er dient gebruik te worden gemaakt van de in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008 (10) van de Commissie vermelde productcategorieën.

2.

De nieuwe bijlagen IV, V en VI, waarvan de tekst in bijlage I bij deze verordening is opgenomen, worden toegevoegd.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 2092/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

De bepalingen van Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie (11), hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (12) en Verordening (EG) nr. 382/2008 van de Commissie (13) zijn van toepassing, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

2.

Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 7 bis

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

uiterlijk op 28 februari na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven gedurende de voorgaande invoertariefcontingentsperiode;

b)

uiterlijk op 30 april na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor de invoercertificaten niet of gedeeltelijk niet zijn gebruikt en die overeenstemmen met het verschil tussen de op de achterzijde van de invoercertificaten afgeschreven hoeveelheden en de hoeveelheden waarvoor die invoercertificaten waren afgegeven.

2.   Uiterlijk op 30 april na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode delen de lidstaten de Commissie de hoeveelheden producten mee die tijdens de voorgaande invoertariefcontingentsperiode daadwerkelijk in het vrije verkeer zijn gebracht.

Vanaf de invoertariefcontingentsperiode die ingaat op 1 januari 2009 verstrekken de lidstaten de Commissie evenwel gegevens over de hoeveelheden producten die met ingang van 1 januari 2009 in het vrije verkeer zijn gebracht overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1301/2006.

3.   De in lid 1 en lid 2, eerste alinea, van dit artikel bedoelde mededelingen worden gedaan zoals vermeld in de bijlagen IV, V en VI bij deze verordening en er dient gebruik te worden gemaakt van de in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008 vermelde productcategorieën.”.

3.

De nieuwe bijlagen IV, V en VI, waarvan de tekst in bijlage II bij deze verordening is opgenomen, worden toegevoegd.

Artikel 3

In Verordening (EG) nr. 2172/2005 wordt het volgende artikel 8 bis ingevoegd:

„Artikel 8 bis

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

uiterlijk op 28 februari na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven gedurende de voorgaande invoertariefcontingentsperiode;

b)

uiterlijk op 30 april na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor de invoercertificaten niet of gedeeltelijk niet zijn gebruikt en die overeenstemmen met het verschil tussen de op de achterzijde van de invoercertificaten afgeschreven hoeveelheden en de hoeveelheden waarvoor die invoercertificaten waren afgegeven.

2.   Uiterlijk op 30 april na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode delen de lidstaten de Commissie de hoeveelheden producten mee die tijdens de voorgaande invoertariefcontingentsperiode daadwerkelijk in het vrije verkeer zijn gebracht.

Vanaf de invoertariefcontingentsperiode die ingaat op 1 januari 2009 verstrekken de lidstaten de Commissie evenwel gegevens over de hoeveelheden producten die met ingang van 1 januari 2009 in het vrije verkeer zijn gebracht overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1301/2006.

3.   Voor de in lid 1 en lid 2, eerste alinea, van dit artikel bedoelde mededelingen worden de hoeveelheden uitgedrukt in aantal dieren en per productcategorie zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008 van de Commissie (14).

Artikel 4

In Verordening (EG) nr. 529/2007 wordt het volgende artikel 8 bis ingevoegd:

„Artikel 8 bis

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

uiterlijk op de tiende dag van elke maand, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven gedurende de voorgaande invoertariefcontingentsperiode;

b)

uiterlijk op 31 oktober 2008, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor de invoercertificaten niet of gedeeltelijk niet zijn gebruikt en die overeenstemmen met het verschil tussen de op de achterzijde van de invoercertificaten afgeschreven hoeveelheden en de hoeveelheden waarvoor die invoercertificaten waren afgegeven.

2.   Uiterlijk op 31 oktober 2008 delen de lidstaten de Commissie de hoeveelheden producten mee die tijdens de voorgaande invoertariefcontingentsperiode daadwerkelijk in het vrije verkeer zijn gebracht.

3.   Voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde mededelingen worden de hoeveelheden uitgedrukt in kilogram productgewicht en per productcategorie zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008 van de Commissie (15).

Artikel 5

In Verordening (EG) nr. 545/2007 wordt het volgende artikel 11 bis ingevoegd:

„Artikel 11 bis

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

uiterlijk op de tiende dag van elke maand, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven gedurende de voorgaande invoertariefcontingentsperiode;

b)

uiterlijk op 31 oktober 2008, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor de invoercertificaten niet of gedeeltelijk niet zijn gebruikt en die overeenstemmen met het verschil tussen de op de achterzijde van de invoercertificaten afgeschreven hoeveelheden en de hoeveelheden waarvoor die invoercertificaten waren afgegeven.

2.   Uiterlijk op 31 oktober 2008 delen de lidstaten de Commissie de hoeveelheden producten mee die tijdens de voorgaande invoertariefcontingentsperiode daadwerkelijk in het vrije verkeer zijn gebracht.

3.   Voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde mededelingen worden de hoeveelheden uitgedrukt in kilogram productgewicht, per volgnummer en per productcategorie zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008 van de Commissie (16).

Artikel 6

In Verordening (EG) nr. 558/2007 wordt het volgende artikel 9 bis ingevoegd:

„Artikel 9 bis

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

uiterlijk op 31 augustus na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven gedurende de voorgaande invoertariefcontingentsperiode;

b)

uiterlijk op 31 oktober na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor de invoercertificaten niet of gedeeltelijk niet zijn gebruikt en die overeenstemmen met het verschil tussen de op de achterzijde van de invoercertificaten afgeschreven hoeveelheden en de hoeveelheden waarvoor die invoercertificaten waren afgegeven.

2.   Uiterlijk op 31 oktober na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode delen de lidstaten de Commissie de hoeveelheden producten mee die tijdens de voorgaande invoertariefcontingentsperiode in het vrije verkeer zijn gebracht.

Vanaf de invoertariefcontingentsperiode die ingaat op 1 juli 2009 verstrekken de lidstaten de Commissie evenwel gegevens over de hoeveelheden producten die met ingang van 1 juli 2009 in het vrije verkeer zijn gebracht overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1301/2006.

3.   Voor de in lid 1 en lid 2, eerste alinea, van dit artikel bedoelde mededelingen worden de hoeveelheden uitgedrukt in aantal dieren en per productcategorie zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008 van de Commissie (17).

Artikel 7

In Verordening (EG) nr. 659/2007 wordt het volgende artikel 10 bis ingevoegd:

„Artikel 10 bis

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

uiterlijk op 31 augustus na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven gedurende de voorgaande invoertariefcontingentsperiode.

b)

uiterlijk op 31 oktober na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode, de hoeveelheden producten, ook als deze nul bedragen, waarvoor de invoercertificaten niet of gedeeltelijk niet zijn gebruikt en die overeenstemmen met het verschil tussen de op de achterzijde van de invoercertificaten afgeschreven hoeveelheden en de hoeveelheden waarvoor die invoercertificaten waren afgegeven.

2.   Uiterlijk op 31 oktober na afloop van elke invoertariefcontingentsperiode delen de lidstaten de Commissie de hoeveelheden producten mee die tijdens de voorgaande invoertariefcontingentsperiode in het vrije verkeer zijn gebracht.

Vanaf het begin van de invoertariefcontingentsperiode op 1 juli 2009 verstrekken de lidstaten de Commissie evenwel gegevens over de hoeveelheden producten die met ingang van 1 juli 2009 in het vrije verkeer zijn gebracht overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1301/2006.

3.   Voor de in lid 1 en lid 2, eerste alinea, van dit artikel bedoelde mededelingen worden de hoeveelheden uitgedrukt in aantal dieren en per productcategorie zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008 van de Commissie (18).

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).

(3)  PB L 43 van 18.2.2003, blz. 26. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 332/2008 (PB L 102 van 12.4.2008, blz. 17).

(4)  PB L 362 van 9.12.2004, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1965/2006 (PB L 408 van 30.12.2006, blz. 28).

(5)  PB L 346 van 29.12.2005, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1965/2006.

(6)  PB L 123 van 12.5.2007, blz. 26.

(7)  PB L 129 van 17.5.2007, blz. 14. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 98/2008 (PB L 29 van 2.2.2008, blz. 5).

(8)  PB L 132 van 24.5.2007, blz. 21.

(9)  PB L 155 van 15.6.2007, blz. 20.

(10)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 10.”.

(11)  PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3.

(12)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(13)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 10.”.

(14)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 10.”.

(15)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 10.”.

(16)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 10.”.

(17)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 10.”.

(18)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 10.”.


BIJLAGE I

BIJLAGE IV

Mededeling inzake (afgegeven) invoercertificaten — Verordening (EG) nr. 297/2003

Lidstaat: …

Toepassing van artikel 9 bis van Verordening (EG) nr. 297/2003

Hoeveelheden producten waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven

Van: … tot: …


Volgnummer

Productcategorie of –categorieën (1)

Hoeveelheid

(kilogram productgewicht)

09.4181

 

 

BIJLAGE V

Mededeling inzake invoercertificaten (niet-gebruikte hoeveelheden) — Verordening (EG) nr. 297/2003

Lidstaat: …

Toepassing van artikel 9 bis van Verordening (EG) nr. 297/2003

Hoeveelheden producten waarvoor de invoercertificaten niet zijn gebruikt

Van: … tot: …


Volgnummer

Productcategorie of –categorieën (2)

Niet-gebruikte hoeveelheid

(kilogram productgewicht)

09.4181

 

 

BIJLAGE VI

Mededeling inzake de hoeveelheden in het vrije verkeer gebrachte producten — Verordening (EG) nr. 297/2003

Lidstaat: …

Toepassing van artikel 9 bis van Verordening (EG) nr. 297/2003

Hoeveelheden in het vrije verkeer gebrachte producten:

Van: … tot: … (invoertariefcontingentsperiode).


Volgnummer

Productcategorie of –categorieën (3)

In het vrije verkeer gebrachte hoeveelheid

(kilogram productgewicht)

09.4181

 

 


(1)  Productcategorie of –categorieën zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008.

(2)  Productcategorie of –categorieën zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008.

(3)  Productcategorie of –categorieën zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008.


BIJLAGE II

BIJLAGE IV

Mededeling inzake (afgegeven) invoercertificaten — Verordening (EG) nr. 2092/2004

Lidstaat: …

Toepassing van artikel 7 bis van Verordening (EG) nr. 2092/2004

Hoeveelheden producten waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven

Van: … tot: …


Volgnummer

Productcategorie of -categorieën (1)

Hoeveelheid

(kilogram productgewicht)

09.4202

 

 

BIJLAGE V

Mededeling inzake invoercertificaten (niet-gebruikte hoeveelheden) — Verordening (EG) nr. 2092/2004

Lidstaat: …

Toepassing van artikel 7 bis van Verordening (EG) nr. 2092/2004

Hoeveelheden producten waarvoor de invoercertificaten niet zijn gebruikt

Van: … tot: …


Volgnummer

Productcategorie of -categorieën (2)

Niet-gebruikte hoeveelheid

(kilogram productgewicht)

09.4202

 

 

BIJLAGE VI

Mededeling inzake de hoeveelheden in het vrije verkeer gebrachte producten — Verordening (EG) nr. 2092/2004

Lidstaat: …

Toepassing van artikel 7 bis van Verordening (EG) nr. 2092/2004

Hoeveelheden in het vrije verkeer gebrachte producten:

Van: … tot: … (invoertariefcontingentsperiode).


Volgnummer

Productcategorie of -categorieën (3)

In het vrije verkeer gebrachte hoeveelheid

(kilogram productgewicht)

09.4202

 

 


(1)  Productcategorie of -categorieën zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008.

(2)  Productcategorie of -categorieën zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008.

(3)  Productcategorie of -categorieën zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 382/2008.


31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/44


VERORDENING (EG) Nr. 750/2008 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 414/2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad betreffende de toekenning van communautaire steun voor de particuliere opslag van bepaalde kaassoorten in het opslagseizoen 2008/2009

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 43, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 414/2008 van de Commissie (2) is de lijst vastgesteld van de kaassoorten die in aanmerking komen voor steun voor de particuliere opslag in de opslagperiode 2008/2009.

(2)

De Roemeense autoriteiten hebben gevraagd om voor bepaalde kaassoorten te mogen deelnemen aan de regeling inzake steun voor de particuliere opslag in de opslagperiode 2008/2009.

(3)

Op grond van het Roemeense verzoek en van de huidige marktsituatie voor bewaarkaas, moeten bepaalde soorten Roemeense bewaarkaas waarvoor de marktsituatie baat zou vinden bij steun voor de particuliere opslag, in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 414/2008 worden opgenomen voor een hoeveelheid die zou moeten volstaan om de kaasmarkt te stabiliseren.

(4)

Verordening (EG) nr. 414/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 414/2008 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).

(2)  PB L 125 van 9.5.2008, blz. 17.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Categorie kaas

Voor steun in aanmerking komende hoeveelheden

Minimale rijping

Inslagperiode

Uitslagperiode

Franse bewaarkaas:

beschermde oorsprongsbenaming voor de soorten beaufort of comté

„label rouge” voor „emmental grand cru”

klasse A of B voor emmentaler of gruyère

16 000 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Duitse bewaarkaas:

„Markenkäse” of „Klasse fein” Emmentaler/Bergkäse

1 000 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Ierse bewaarkaas:

 

„Irish long keeping cheese

 

Emmental, special grade”

900 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Oostenrijkse bewaarkaas:

1. Güteklasse Emmentaler/Bergkäse/Alpkäse

1 700 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Finse bewaarkaas:

„I luokka”

1 700 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Zweedse bewaarkaas:

„Västerbotten/Prästost/Svecia/Grevé”

1 700 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Poolse bewaarkaas:

„Podlaski/Piwny/Ementalski/Ser Corregio/Bursztyn/Wielkopolski”

3 000 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Sloveense bewaarkaas:

„Ementalec/Zbrinc”

200 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Litouwse bewaarkaas:

„Goja/Džiugas”

700 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Letse bewaarkaas:

„Rigamond, Ementāles tipa un Ekstra klases siers”

500 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Hongaarse bewaarkaas:

„Hajdú”

300 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009

Pecorino Romano

19 000 t

90 dagen en vervaardigd na 1 oktober 2007

van 1 juni tot en met 31 december 2008

vóór 31 maart 2009

Kefalotyri en kasseri vervaardigd van schapen- of geitenmelk of van een mengsel van beide soorten melk

2 500 t

90 dagen en vervaardigd na 30 november 2007

van 1 juni tot en met 30 november 2008

vóór 31 maart 2009

Roemeense bewaarkaas:

Cașcaval Dobrogea, Cașcaval Rucăr, Cașcaval Dalia, Brânza Trapist, Brânza Cedar en Emmental

500 t

10 dagen

van 1 augustus tot en met 30 september 2008

van 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2009”


31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/46


VERORDENING (EG) Nr. 751/2008 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2008

tot vaststelling van een verbod op de visserij op koolvis in het gebied Noorse wateren bezuiden 62° NB door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 40/2008 van de Raad van 16 januari 2008 tot vaststelling, voor 2008, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2008 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2008 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2008 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2008.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1098/2007 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).

(3)  PB L 19 van 23.1.2008, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 697/2008 van de Commissie (PB L 195 van 24.7.2008, blz. 9).


BIJLAGE

Nr.

22/T&Q

Lidstaat

SWE

Bestand

POK/04-N.

Soort

Koolvis (Pollachius virens)

Zone

Noorse wateren bezuiden 62° NB

Datum

19.6.2008


RICHTLIJNEN

31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/48


RICHTLIJN 2008/82/EG VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2008

tot wijziging van Richtlijn 2008/38/EG wat betreft diervoeders ter ondersteuning van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 93/74/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende diervoeders met bijzonder voedingsdoel (1), en met name op artikel 6, onder c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een van de bijzondere voedingsdoelen in Richtlijn 2008/38/EG van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (2) is „ondersteuning van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie”.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 163/2008 (3) heeft de Commissie een vergunning verleend voor het preparaat lanthaancarbonaat-octahydraat als zoötechnisch toevoegingsmiddel voor katten. Die vergunning was gebaseerd op een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 18 september 2007 (4). Volgens dat advies leidt toevoeging van dat preparaat aan het voer tot een geringere uitscheiding van fosfor in de urine en een grotere uitscheiding in de feces, in samenhang met een lagere schijnbare verteerbaarheid van fosfor. De EFSA kwam tot de conclusie dat het preparaat de fosforopname van volwassen katten kan verlagen.

(3)

Diervoeder met een laag fosforgehalte is al in Richtlijn 2008/38/EG opgenomen onder het voedingsdoel „ondersteuning van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie”. Hetzelfde positieve effect kan worden verkregen als de opname van fosfor uit het voer wordt verlaagd. Daarom moet lanthaancarbonaat-octahydraat in de lijst van bestemmingen in deel B van bijlage I bij Richtlijn 2008/38/EG worden opgenomen onder het voedingsdoel „ondersteuning van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie”.

(4)

Richtlijn 2008/38/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 2008/38/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 februari 2009 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 237 van 22.9.1993, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  PB L 62 van 6.3.2008, blz. 9.

(3)  PB L 50 van 23.2.2008, blz. 3.

(4)  The EFSA Journal (2007) 542, 1-15.


BIJLAGE

In deel B van bijlage I bij Richtlijn 2008/38/EG komt de tekst betreffende het bijzondere voedingsdoel „Ondersteuning van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie” als volgt te luiden:

Bijzonder voedingsdoel

Essentiële voedingskenmerken

Soort of categorie dieren

Vermeldingen op het etiket

Aanbevolen gebruiksduur

Andere vermeldingen

„Ondersteuning van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie (1)

Laag fosforgehalte en beperkt eiwitgehalte, maar hoogwaardige eiwitten

Honden en katten

Eiwitbron(nen)

Calcium

Fosfor

Kalium

Natrium

Gehalte aan essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste 6 maanden (2)

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld: „Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld: „Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

of

 

 

 

 

Verlaagde fosforopname door toevoeging van lanthaancarbonaat-octahydraat

Volwassen katten

Eiwitbron(nen)

Calcium

Fosfor

Kalium

Natrium

Lanthaancarbonaat-octahydraat

Gehalte aan essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste 6 maanden (2)

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld: „Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld: „Er moet altijd water beschikbaar zijn.”


(1)  Indien van toepassing mag de fabrikant het gebruik ook aanbevelen bij acute nierinsufficiëntie.

(2)  Als het voeder wordt aangeraden bij tijdelijke nierinsufficiëntie, is de aanbevolen gebruiksduur 2-4 weken.”


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/50


BESLUIT NR. 1/2007 VAN DE ASSOCIATIERAAD EG-TURKIJE

van 25 juni 2007

tot wijziging van de handelsconcessies voor verwerkte landbouwproducten, die zijn opgenomen in Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie en in Besluit nr. 1/97 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de regeling voor bepaalde verwerkte landbouwproducten, en tot intrekking van Besluit nr. 1/97

(2008/625/EG)

DE ASSOCIATIERAAD,

Gelet op de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (1), en met name op artikel 22, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In hoofdstuk I, deel V, van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (2) is de handelsregeling voor verwerkte landbouwproducten vastgesteld.

(2)

In Besluit nr. 1/97 van de Associatieraad EG-Turkije van 29 april 1997 betreffende de regeling voor bepaalde verwerkte landbouwproducten (3) zijn de jaarlijkse contingenten voor bepaalde goederen vastgesteld.

(3)

Onlangs zijn de onderhandelingen over nieuwe handelsverbeteringen afgesloten, die een verdieping en verruiming van de douane-unie en een verbetering van de economische convergentie in verband met de uitbreiding van de Gemeenschap op 1 mei 2004 beogen. Tot deze verbeteringen behoren concessies in de vorm van rechtenvrije tariefcontingenten (met name voor de goederen die onder Besluit nr. 1/97 vallen). Dat besluit moet bijgevolg worden ingetrokken.

(4)

Voor invoer buiten de contingenten blijven de huidige handelsbepalingen uit Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van kracht,

BESLUIT:

Artikel 1

De in de bijlagen I en II bedoelde tariefcontingenten worden onder de in die bijlagen genoemde voorwaarden geopend vanaf 1 januari tot en met 31 december 2007 en vervolgens ieder jaar van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 2

Voor invoer die de in de bijlagen I en II vermelde rechtenvrije contingenten te boven gaat, blijft hoofdstuk I, deel V, van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van kracht.

Artikel 3

Besluit nr. 1/97 van de Associatieraad EG-Turkije wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die van zijn vaststelling.

Het is van toepassing vanaf 1 januari 2007.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2007.

Voor de Associatieraad

De voorzitter

A. GÜL


(1)  PB 217 van 29.12.1964, blz. 3687/64.

(2)  PB L 35 van 13.2.1996, blz. 1.

(3)  PB L 126 van 17.5.1997, blz. 26.


BIJLAGE I

Rechtenvrije contingenten die van toepassing zijn op de invoer in de Europese Unie van verwerkte landbouwproducten uit Turkije

GN-code

Omschrijving

Jaarlijks rechtenvrij tariefcontingent

(nettogewicht, in t)

(1)

(2)

(3)

1704

Suikerwerk zonder cacao (witte chocolade daaronder begrepen):

5 000

1704 10

– kauwgom, ook indien bedekt met een laagje suiker:

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van minder dan 60 gewichtspercenten:

1704 10 11

– – – in de vorm van stroken

1704 10 19

– – – andere

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 60 of meer gewichtspercenten:

1704 10 91

– – – in de vorm van stroken

1704 10 99

– – – andere

1704 90

– ander:

10 000 (1)

1704 90 30

– – witte chocolade

– – ander:

1704 90 51

– – – pasta’s en spijs, marsepein daaronder begrepen, in onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van 1 kg of meer

1704 90 55

– – – keelpastilles en hoestbonbons

1704 90 61

– – – dragees en dergelijke met een suikerlaag omhulde artikelen

– – – ander:

1704 90 65

– – – – gom- en geleiproducten, vruchtenpasta’s toebereid als suikergoed daaronder begrepen

1704 90 71

– – – – zuurtjes en dergelijk hardgekookt suikerwerk, ook indien gevuld

1704 90 75

– – – – karamels, toffees en dergelijke

– – – – ander:

1704 90 81

– – – – – verkregen door samenpersing

1704 90 99

– – – – – ander

1806

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten:

5 000 (2)

1806 10

– cacaopoeder, waaraan suiker of andere zoetstoffen zijn toegevoegd:

1806 10 20

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 5 of meer doch minder dan 65 gewichtspercenten

1806 20

– andere bereidingen, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg:

1806 20 10

– – met een gehalte aan cacaoboter van 31 of meer gewichtspercenten of met een totaalgehalte aan cacaoboter en van melk afkomstige vetstoffen van 31 of meer gewichtspercenten

1806 20 30

– – met een totaalgehalte aan cacaoboter en van melk afkomstige vetstoffen van 25 of meer doch minder dan 31 gewichtspercenten

– – andere:

1806 20 50

– – – met een gehalte aan cacaoboter van 18 of meer gewichtspercenten

1806 20 70

– – – genaamde „chocolate milk crumb”

1806 20 80

– – – cacaofantasie

1806 20 95

– – – andere

– andere, in de vorm van tabletten, staven of repen:

1806 31 00

– – gevuld

1806 32

– – niet gevuld:

1806 32 10

– – – met toegevoegde granen, noten of andere vruchten

1806 32 90

– – – andere

1806 90

– andere:

– – chocolade en chocoladewerken:

– – – bonbons of pralines, ook indien gevuld:

1806 90 11

– – – – alcohol bevattend

1806 90 19

– – – – andere

– – – andere:

1806 90 31

– – – – gevuld

1806 90 39

– – – – niet gevuld

1806 90 50

– – suikerwerk en overeenkomstige bereidingen op basis van suiker vervangende stoffen, die cacao bevatten

1806 90 60

– – boterhampasta die cacao bevat

1806 90 70

– – bereidingen voor dranken, die cacao bevatten

1806 90 90

– – andere

1901

Moutextract; bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen; bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen:

900

1901 20 00

– mengsels en deeg, voor de bereiding van bakkerswaren bedoeld bij post 1905

1902

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; koeskoes, ook indien bereid:

20 000

– deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid:

1902 11 00

– – waarin ei is verwerkt

1902 19

– – andere:

1902 19 10

– – – geen meel, gries of griesmeel van zachte tarwe bevattend

1902 19 90

– – – andere

1902 20

– gevulde deegwaren (ook indien gekookt of op andere wijze bereid):

– – andere:

1902 20 91

– – – gekookt of gebakken

1902 20 99

– – – andere

1902 30

– andere deegwaren:

1902 30 10

– –gedroogd

1902 30 90

– – andere

1902 40

– koeskoes:

1902 40 10

– – niet bereid

1902 40 90

– – andere

1904

Graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren (bijvoorbeeld cornflakes); granen (andere dan maïs) in de vorm van korrels of in de vorm van vlokken of van andere bewerkte korrels (met uitzondering van meel, gries en griesmeel), voorgekookt of op andere wijze bereid, elders genoemd noch elders onder begrepen:

500

1904 10

– graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren:

1904 10 10

– – op basis van maïs

1904 10 30

– – op basis van rijst

1904 10 90

– – andere

1904 20

– bereidingen voor menselijke consumptie verkregen uit ongeroosterde graanvlokken of uit mengsels van ongeroosterde graanvlokken en geroosterde graanvlokken of gepofte granen:

100

1904 20 10

– – bereidingen van de soort „Müsli”, op basis van niet-geroosterde graanvlokken

– – andere:

1904 20 91

– – – op basis van maïs

1904 20 95

– – – op basis van rijst

1904 20 99

– – – andere

1904 30 00

– bulgurtarwe

10 000

1904 90

– andere:

2 500

1904 90 10

– – rijst

1904 90 80

– – andere

1905

Brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, ook indien deze producten cacao bevatten; ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel:

10 000

– koekjes en biscuits, gezoet; wafels en wafeltjes:

1905 31

– – koekjes en biscuits, gezoet:

– – – geheel of gedeeltelijk bedekt met chocolade of met andere bereidingen die cacao bevatten:

1905 31 11

– – – – in een onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van niet meer dan 85 g

1905 31 19

– – – – andere

– – – andere:

1905 31 30

– – – – met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 8 of meer gewichtspercenten

– – – – andere:

1905 31 91

– – – – – dubbele koekjes of biscuits, met tussenlaag

1905 31 99

– – – – – andere

1905 32

– – wafels en wafeltjes:

3 000

1905 32 05

– – – met een gehalte aan water van meer dan 10 gewichtspercenten

– – – andere

– – – – geheel of gedeeltelijk bedekt met chocolade of met andere bereidingen die cacao bevatten:

1905 32 11

– – – – – in een onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van niet meer dan 85 g

1905 32 19

– – – – – andere

– – – – andere:

1905 32 91

– – – – – gezouten, ook indien gevuld

1905 32 99

– – – – – andere

1905 40

– beschuit, geroosterd brood en dergelijke geroosterde producten:

120

1905 40 10

– – beschuit

1905 40 90

– – andere

1905 90

– andere:

10 000

1905 90 10

– – matzes

1905 90 20

– – ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten, van meel of van zetmeel

– – andere:

1905 90 30

– – – brood waaraan geen honig, eieren, kaas of vruchten zijn toegevoegd, met een gehalte aan suikers en aan vetstoffen van elk niet meer dan 5 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

1905 90 45

– – – koekjes en biscuits

1905 90 55

– – – geëxtrudeerde en geëxpandeerde producten, gezouten of gearomatiseerd

– – – andere:

1905 90 60

– – – – gezoet

2105 00

Consumptie-ijs, ook indien cacao bevattend:

3 000 (3)

2105 00 10

– geen of minder dan 3 gewichtspercenten van melk afkomstige vetstoffen bevattend

– met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen:

2105 00 91

– – van 3 of meer doch minder dan 7 gewichtspercenten

2105 00 99

– – van 7 of meer gewichtspercenten

2106

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:

4 000

2106 10

– proteïneconcentraten en getextureerde proteïnestoffen:

2106 10 80

– – andere

2106 90

– andere:

2106 90 98

– – – andere


(1)  Producten die niet onder het rechtenvrije contingent vallen: 1704 90 99 9080, doch inclusief halva en lokum.

(2)  Producten die niet onder het rechtenvrije contingent vallen: 1806 20 80 9080, 1806 20 95 9080, 1806 90 90 1980, 1806 90 90 9980.

(3)  Toepassing opgeschort totdat de problemen inzake de invoer in de Europese Unie van melk en zuivelproducten van oorsprong uit Turkije zijn opgelost.


BIJLAGE II

Rechtenvrije contingenten die van toepassing zijn op de invoer in Turkije van verwerkte landbouwproducten uit de EU

GN-code

Omschrijving

Jaarlijks rechtenvrij tariefcontingent

(nettogewicht, in t)

(1)

(2)

(3)

1704

Suikerwerk zonder cacao (witte chocolade daaronder begrepen):

1 000

1704 10

– kauwgom, ook indien bedekt met een laagje suiker:

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van minder dan 60 gewichtspercenten:

1704 10 11

– – – in de vorm van stroken

1704 10 19

– – – andere

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 60 of meer gewichtspercenten:

1704 10 91

– – – in de vorm van stroken

1704 10 99

– – – andere

1704 90

– andere:

2 500

1704 90 30

– – – witte chocolade

– – andere:

1704 90 51

– – – pasta’s en spijs, marsepein daaronder begrepen, in onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van 1 kg of meer

1704 90 55

– – – keelpastilles en hoestbonbons

1704 90 61

– – – dragees en dergelijke met een suikerlaag omhulde artikelen

– – – andere:

1704 90 65

– – – – gom- en geleiproducten, vruchtenpasta’s toebereid als suikergoed daaronder begrepen

1704 90 71

– – – – zuurtjes en dergelijk hardgekookt suikerwerk, ook indien gevuld

1704 90 75

– – – – karamels, toffees en dergelijke

– – – andere:

1704 90 81

– – – – – verkregen door samenpersing

1704 90 99

– – – – – andere

1806

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten:

7 000

1806 10

– cacaopoeder, waaraan suiker of andere zoetstoffen zijn toegevoegd:

1806 10 20

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 5 of meer doch minder dan 65 gewichtspercenten

1806 10 30

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 65 of meer doch minder dan 80 gewichtspercenten

1806 10 90

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 80 of meer gewichtspercenten

1806 20

– andere bereidingen, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg:

1806 20 10

– – met een gehalte aan cacaoboter van 31 of meer gewichtspercenten of met een totaalgehalte aan cacaoboter en van melk afkomstige vetstoffen van 31 of meer gewichtspercenten

1806 20 30

– – met een totaalgehalte aan cacaoboter en van melk afkomstige vetstoffen van 25 of meer doch minder dan 31 gewichtspercenten

– – andere:

1806 20 50

– – – met een gehalte aan cacaoboter van 18 of meer gewichtspercenten

1806 20 70

– – – zogenaamde „chocolate milk crumb”

1806 20 80

– – – cacaofantasie

1806 20 95

– – – andere

– andere, in de vorm van tabletten, staven of repen:

1806 31

– – gevuld

1806 32

– – niet gevuld:

1806 32 10

– – – met toegevoegde granen, noten of andere vruchten

1806 32 90

– – – andere

1806 90

– andere:

– – chocolade en chocoladewerken:

– – – bonbons of pralines, ook indien gevuld:

1806 90 11

– – – – alcohol bevattend

1806 90 19

– – – – andere

– – – andere:

1806 90 31

– – – – gevuld

1806 90 39

– – – – niet gevuld

1806 90 50

– – suikerwerk en overeenkomstige bereidingen op basis van suiker vervangende stoffen, die cacao bevatten

1806 90 60

– – boterhampasta die cacao bevat

1806 90 70

– – bereidingen voor dranken, die cacao bevatten

1806 90 90

– – andere

1901

Moutextract; bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen; bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen:

500

1901 10 00

– bereidingen voor de voeding van kinderen, opgemaakt voor de verkoop in het klein

1901 20

– mengsels en deeg, voor de bereiding van bakkerswaren bedoeld bij post1905

300

1901 90

– andere:

2 000

– – moutextract:

1901 90 11

– – – met een gehalte aan droge stof van 90 of meer gewichtspercenten

1901 90 19

– – – andere

– – andere:

1901 90 99

– – – andere

1902

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; koeskoes, ook indien bereid:

20 000

– deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid:

1902 11

– – waarin ei is verwerkt

1902 19

– – andere:

1902 19 10

– – – geen meel, gries of griesmeel van zachte tarwe bevattend

1902 19 90

– – – andere

1902 20

– gevulde deegwaren (ook indien gekookt of op andere wijze bereid):

– – andere:

1902 20 91

– – – gekookt of gebakken

1902 20 99

– – – andere

1902 30

– andere deegwaren:

1902 30 10

– – gedroogd

1902 30 90

– – andere

1902 40

– koeskoes:

1902 40 10

– – niet bereid

1902 40 90

– – andere

1904

Graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren (bijvoorbeeld cornflakes); granen (andere dan maïs) in de vorm van korrels of in de vorm van vlokken of van andere bewerkte korrels (met uitzondering van meel, gries en griesmeel), voorgekookt of op andere wijze bereid, elders genoemd noch elders onder begrepen:

5 000

1904 10

– graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren:

1904 10 10

– – op basis van maïs

1904 10 30

– – op basis van rijst

1904 10 90

– – andere

1904 20

– bereidingen voor menselijke consumptie verkregen uit ongeroosterde graanvlokken of uit mengsels van ongeroosterde graanvlokken en geroosterde graanvlokken of gepofte granen:

500

1904 20 10

– – bereidingen van de soort „Müsli”, op basis van niet-geroosterde graanvlokken

– – andere:

1904 20 91

– – – op basis van maïs

1904 20 95

– – – op basis van rijst

1904 20 99

– – – andere

1904 90

– andere:

300

1904 90 10

– – rijst

1904 90 80

– – andere

1905

Brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, ook indien deze producten cacao bevatten; ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel:

1 000

– koekjes en biscuits, gezoet; wafels en wafeltjes:

1905 31

– – koekjes en biscuits, gezoet:

– – – geheel of gedeeltelijk bedekt met chocolade of met andere bereidingen die cacao bevatten:

1905 31 11

– – – – in een onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van niet meer dan 85 g

1905 31 19

– – – – andere

– – – andere:

1905 31 30

– – – – met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 8 of meer gewichtspercenten

– – – – andere:

1905 31 91

– – – – – dubbele koekjes of biscuits, met tussenlaag

1905 31 99

– – – – – andere

1905 32

– – wafels en wafeltjes:

600

1905 32 05

– – – met een gehalte aan water van meer dan 10 gewichtspercenten

– – – andere

– – – – geheel of gedeeltelijk bedekt met chocolade of met andere bereidingen die cacao bevatten:

1905 32 11

– – – – – in een onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van niet meer dan 85 g

1905 32 19

– – – – – andere

– – – – andere:

1905 32 91

– – – – – gezouten, ook indien gevuld

1905 32 99

– – – – – andere

1905 40

– beschuit, geroosterd brood en dergelijke geroosterde producten:

200

1905 40 10

– – beschuit

1905 40 90

– – andere

1905 90

– andere:

1 500

1905 90 10

– – matzes

1905 90 20

– – ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten, van meel of van zetmeel

– – andere:

1905 90 30

– – – brood waaraan geen honig, eieren, kaas of vruchten zijn toegevoegd, met een gehalte aan suikers en aan vetstoffen van elk niet meer dan 5 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

1905 90 45

– – – koekjes en biscuits

1905 90 55

– – – geëxtrudeerde en geëxpandeerde producten, gezouten of gearomatiseerd

– – – andere:

1905 90 60

– – – – gezoet

1905 90 90

– – – – andere

2105 00

Consumptie-ijs, ook indien cacao bevattend:

3 000 (1)

2105 00 10

– geen of minder dan 3 gewichtspercenten van melk afkomstige vetstoffen bevattend

– met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen:

2105 00 91

– – van 3 of meer doch minder dan 7 gewichtspercenten

2105 00 99

– – van 7 of meer gewichtspercenten

2106

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:

4 000

2106 10

– proteïneconcentraten en getextureerde proteïnestoffen:

2106 10 80

– – andere

2106 90

– andere:

2106 90 98

– – – andere


(1)  Toepassing opgeschort totdat de problemen inzake de invoer in de Europese Unie van melk en zuivelproducten van oorsprong uit Turkije zijn opgelost.


Commissie

31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/62


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 30 april 2008

Steunmaatregel van de Staten nr. C 40/06 (ex NN 96/05)

Leenregelingen van het Verenigd Koninkrijk

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1612)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/626/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Gelet op Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1), en met name op artikel 7, leden 2 en 3,

Na de belanghebbende derden overeenkomstig de genoemde bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (2),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 15 juni 2004 werd de Commissie er door een inwoner van het Verenigd Koninkrijk van in kennis gesteld dat de Shetland Islands Council, de overheidsinstantie van het Verenigd Koninkrijk voor de Shetlandeilanden, aan de visserijsector steun heeft verleend, waarbij mogelijk sprake zou zijn van onrechtmatige staatssteun. Bij brieven van 24 augustus 2004, 4 februari 2005, 11 mei 2005 en 16 december 2005 verzocht de Commissie het Verenigd Koninkrijk inlichtingen over die steun te verstrekken. Het Verenigd Koninkrijk verstrekte de Commissie nadere inlichtingen bij brieven van 10 december 2004, 6 april 2005, 8 september 2005 en 31 januari 2006.

(2)

Bij brief van 13 september 2006 bracht de Commissie het Verenigd Koninkrijk op de hoogte van haar besluit de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de steunmaatregel in te leiden. Het Verenigd Koninkrijk formuleerde zijn opmerkingen over de steun bij brief van 16 oktober 2006. In antwoord op de verzoeken van de Commissie van 31 januari 2007 en 5 februari 2008, heeft het Verenigd Koninkrijk aanvullende informatie meegedeeld bij brieven van 4 september 2007 en 27 februari 2008.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is op 30 november 2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de steunmaatregel te maken. De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING

(4)

De Shetland Islands Council heeft betalingen aan de visserijsector verricht in het kader van twee algemene steunmaatregelen, namelijk „Aid to the Fish Catching and Processing Industry” (steun voor de visserijsector en de visverwerkende industrie) en „Aid to the Fish Farming Industry” (steun voor de viskwekerijsector), die in feite tal van verschillende steunregelingen omvatten. Een van die steunregelingen waren de „Loan assistance schemes” (leenregelingen, hierna „de regeling” genoemd).

(5)

Door middel van leenregelingen is via de Fish Farming Association enerzijds steun verleend aan zalmkwekerijen en anderzijds via de Fish Processors' Association aan visverwerkende bedrijven.

(6)

De leenregeling voor de zalmteelt is in 2000 opgezet met als doel aan individuele kwekers bedrijfskapitaal te verschaffen om consumptierijpe vis te kunnen kweken. De in het kader van de regeling geleende bedragen variëren tussen GBP 87 000 en GBP 250 000, met een maximum van 75 % van de kosten voor de aankoop van „smolts” (jonge zalm). De som van de geleende bedragen is GBP 3 477 130.

(7)

De leningen werden verstrekt aan bedrijven die hun levensvatbaarheid konden staven met een bedrijfsplan en financiële prognoses voor een periode van minstens drie jaar. De intrestvoet op de leningen stemde meestal overeen met het toepasselijke basispercentage in het VK plus 2 %. De leningen werden toegestaan op voorwaarde dat aan de leninggever het eigendomsrecht werd toegekend op de smolts, waardoor de verkoopwaarde van de volwassen vis als zekerheid gold.

(8)

In het kader van de leenregeling voor visverwerkende bedrijven zijn in de periode 1996-2002 5 leningen verstrekt. Het geleende bedrag bedroeg tussen GBP 73 000 en GBP 200 000, met een totaal van GBP 698 300. Om een lening te kunnen krijgen, dienden de bedrijven zich ertoe te verbinden gedurende de looptijd van de lening hun rekeningen door een auditor te laten certificeren, de geldende nationale en EU-normen inzake hygiëne, veiligheid en gezondheid na te leven en lid te blijven van de Shetland Fish Processor's Association.

(9)

De Commissie was van oordeel dat uit de beschikbare informatie niet kon worden afgeleid of de voorwaarden die aan de in het kader van de regeling verstrekte leningen zijn gekoppeld aanvaardbaar zouden zijn voor normale particuliere leninggevers op de markt. Aangezien de leningen in gunstiger omstandigheden bleken te zijn verstrekt of gekoppeld zijn aan gunstiger voorwaarden dan voor een normale particuliere leninggever aanvaardbaar zou zijn, leken de begunstigen een voordeel te hebben genoten dat zij in normale economische omstandigheden niet zouden genieten. Bovendien werden de betrokken bedrijven als rechtstreekse concurrenten van andere ondernemingen in de visserijsector beschouwd zodat er sprake leek te zijn van staatssteun in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag.

(10)

Met betrekking tot de verenigbaarheid van die leningen, als staatssteun, met de op het moment waarop de steun is toegekend geldende richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector uitte de Commissie haar twijfels betreffende de commerciële aard van de leningen en was zij derhalve van oordeel dat er sprake was van staatssteun. Wat de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt betreft, rees volgens de Commissie op basis van de beschikbare informatie bovendien de vraag of de leningen voldeden aan de richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector die op de respectievelijke momenten waarop de steun is toegekend van toepassing waren.

III.   OPMERKINGEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK

(11)

In zijn brieven van 16 oktober 2006, 4 september 2007 en 27 februari 2008 heeft het Verenigd Koninkrijk nadere toelichting verschaft over de leningen die in het kader van de regeling zijn verstrekt.

(12)

Het Verenigd Koninkrijk stelde dat de leningen werden verstrekt in omstandigheden die door een normale particuliere leninggever zouden worden aanvaard en derhalve geen staatssteun vormden in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

(13)

In dit kader verstrekte het Verenigd Koninkrijk toelichting over de intrestvoeten die bij de toekenning van de leningen zijn vastgesteld. De intrestvoeten zijn vastgesteld met het oog op een rendement dat overeenstemt met het in de EG (VK) geldende basispercentage en op basis van een risicobeoordeling. Op basis daarvan is een intrestbeleid ontwikkeld met voor leningen met een laag risico als indicatieve intrestvoet de VK-basisrente plus 2 %, voor leningen met een gemiddeld risico de VK-basisrente plus 3 % en voor risicoleningen de VK-basisrente plus 4 %. Het Verenigd Koninkrijk was van oordeel dat dit beleid strookt met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie.

(14)

In het kader van de leenregeling voor de zalmteelt werden tussen september 2000 en januari 2003 15 leningen verstrekt. Op die leningen waren de volgende voorwaarden en intrestvoeten van toepassing:

Begunstigde

Datum

Bedrag (GBP)

Geleend % ten opzichte van het totale project

Termijn

Intrestvoet in %

Johnson Seawell Ltd

06-2000

250 000

24

20 maanden

8,0

North Atlantic Salmon Ltd

06-2000

211 500

71,8

2 jaar

8,0

Hoove Salmon Ltd

06-2000

87 000

51,1

21 maanden

8,0

Dury Salmon Ltd

06-2000

250 000

64,3

2 jaar

8,0

Hoganess Salmon Ltd

09-2000

213 000

72

2 jaar

8,0

North Isles Seafood Ltd

08-2000

250 000

74,7

2 jaar

8,0

Bressay Salmon Ltd

06-2000

156 300

74,9

2 jaar

8,0

Wester Sound Salmon Ltd

10-2000

250 000

56,8

2 jaar

8,0

Scord Salmon (Shetland) Ltd

02-2001

107 100

72,6

2 jaar

7,5

Hoove Salmon Ltd

07-2001

226 481

73,2

2 jaar

7,5

Skerries Salmon Ltd

07-2001

249 750

75,7

2 jaar

7,5

Unst Salmon Ltd

08-2001

250 000

28,9

2 jaar

7,5

SSG Seafoods Ltd

04-2002

250 000

30,2

2 jaar

6,5

Cro Lax Ltd

05-2002

250 000

49,6

2 jaar

6,5

Aqua Farm Ltd

09-2002

250 000

34,8

15 maanden

6,5

(15)

Het Verenigd Koninkrijk verklaarde dat de meeste leningen zijn toegekend tegen het basispercentage van de Bank of England plus 2 %, in sommige gevallen 3 %. De terugbetalingstermijn was vastgesteld op basis van de groeicyclus van de smolts. Meestal bedroeg de termijn ongeveer 2 jaar met maandelijks intrestaflossingen en terugbetaling van het kapitaal na afloop van de op de oogst afgestemde looptijd van de lening. De geleende waarde varieerde tussen 24 % en 75 %.

(16)

De leningen werden toegestaan op voorwaarde dat een zekerheid werd gesteld waarbij de leninggever het eigendomsrecht verwierf op de smolts, waardoor de verkoopwaarde van de volwassen vis als zekerheid geldt. In een normale markt zou volgens het Verenigd Koninkrijk rekening worden gehouden met de verwachte waardestijging van de smolts tijdens hun kweekperiode, waardoor de ratio van de lening ten opzichte van de waarde in die periode toeneemt. Bovendien werd voor de toegekende leningen een zekerheid gesteld via vlottende vorderingen, die niet alleen een zekerheid bieden dankzij de waarde van de vis, maar ook dankzij de materiële vaste activa van de onderneming, zoals viskooien, vergunningen enz.

(17)

Ten slotte heeft het Verenigd Koninkrijk informatie meegedeeld over de ondernemingen waaraan leningen zijn toegekend: het maatschappelijk kapitaal van de ondernemingen, het percentage kapitaalverlies bij de investering en tijdens de 12 maanden die daaraan vooraf gingen, informatie waaruit blijkt dat geen enkele onderneming bij de toekenning van de lening het voorwerp uitmaakte van een insolventieprocedure, de financiële prognoses die de ondernemingen bij hun aanvraag hebben ingediend om hun levensvatbaarheid aan te tonen alsmede informatie over de specifieke zekerheden en de rangorde van de verschillende leningen.

(18)

In het kader van de leenregeling voor visverwerkende bedrijven zijn de volgende leningen verstrekt:

Begunstigde

Datum

Geleend bedrag

(GBP)

Lening als % van totale project

Termijn

Intrestvoet in %

Lerwick Fish Traders Ltd

05-1996

200 000

24,4

10 jaar

7,75

Shetland Seafood Specialities Ltd

10-1996

73 000

39,2

10 jaar

9,0

Whalsay Fish Processing Ltd

08-1997

173 000

36,6

10 jaar

8,0

D Watt (Shetland) Ltd

12-1998

110 000

21,6

10 jaar

8,0/5,0 (4)

D Watt (Shetland) Ltd

05-2002

142 002

39,1

7 jaar

6,5

(19)

Het Verenigd Koninkrijk stelt dat op één na alle leningen zijn verstrekt tegen een intrestvoet die hoger ligt dan zowel de basisrente van de Bank of England als het in de EG (VK) geldende referentiepercentage; de leningen waren meestal bedoeld voor uitrusting en hadden meestal een looptijd van 10 jaar; de voorwaarden stemden overeen met de voorwaarden die normale commerciële leninggevers aanbieden en het geleende kapitaal bedroeg nooit meer dan 40 % van de totale investering. De aan de leningen gekoppelde zekerheden waren standaardzekerheden en vlottende vorderingen

(20)

Het Verenigd Koninkrijk heeft informatie meegedeeld over de ondernemingen waaraan leningen zijn verstrekt: hun maatschappelijk kapitaal, het percentage kapitaalverlies op het moment van de investering en tijdens de twaalf maanden daarvoor, informatie waaruit blijkt dat geen van de ondernemingen op het moment waarop de lening werd verstrekt het voorwerp uitmaakte van een insolventieprocedure, de bij de aanvraag door de ondernemingen ingediende financiële prognoses om hun levensvatbaarheid aan te tonen alsmede informatie over de specifieke zekerheden en rangorde van elke lening.

(21)

Met betrekking tot de in 1998 aan D Watt (Shetland) Ltd toegestane lening heeft het Verenigd Koninkrijk ten slotte verklaard dat de intrestvoet aanvankelijk 8 % bedroeg, maar later door middel van een door de Shetland Islands Council rechtstreeks aan de leninggever betaalde rentesubsidie van GBP 20 000 is verlaagd tot 5 %. Het Verenigd Koninkrijk merkte op dat men de subsidie ook rechtstreeks aan de lener had kunnen betalen, aangezien hij in aanmerking kwam voor subsidies. Om het administratief beheer te vereenvoudigen, is er echter voor geopteerd de subsidie aan de leninggever te betalen en de intrestvoet te verlagen.

(22)

Het Verenigd Koninkrijk argumenteerde dat indien de Commissie zou oordelen dat het niet om commerciële leningen gaat, de leningen voldoen aan de toepasselijke regels inzake staatssteun.

(23)

Tot slot heeft het Verenigd Koninkrijk gesteld dat, als de Commissie een negatieve beschikking zou geven, de vóór 3 juni 2003 verleende steun niet mag worden teruggevorderd, aangezien dit in strijd zou zijn met het beginsel van de bescherming van de legitieme verwachtingen. In dit verband verwees het Verenigd Koninkrijk naar Beschikking 2003/612/EG van de Commissie van 3 juni 2003 inzake leningen voor de aankoop van visserijquota op de Shetlandeilanden (Verenigd Koninkrijk) (5) en Beschikking 2006/226/EG van de Commissie van 7 december 2005 betreffende investeringen van Shetland Leasing and Property Developments Ltd op de Shetlandeilanden (Verenigd Koninkrijk) (6), waarin is bepaald dat de Shetland Islands Council er tot 3 juni 2003 terecht is vanuit gegaan dat de gebruikte middelen privémiddelen waren, en geen overheidsmiddelen.

IV.   BEOORDELING

(24)

Er moet worden nagegaan of de regeling als staatssteun kan worden beschouwd en zo ja, of die steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(25)

Overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn „behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(26)

Volgens jurisprudentie (7) kan de toekenning van een lening door de staat of door een instelling die onder overheidscontrole staat een onderneming bevoordelen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag indien die onderneming gunstiger voorwaarden krijgt dan die welke zij op de kapitaalmarkt zou krijgen.

(27)

Een passend criterium om te oordelen of een lening als staatssteun moet worden beschouwd, is de mate waarin die onderneming dezelfde bedragen op de particuliere markt tegen vergelijkbare voorwaarden zou hebben kunnen lenen.

(28)

Relevante factoren om de lening te vergelijken met de private kapitaalmarkten zijn met name de looptijd en het bedrag van de lening, het risico dat de kredietnemer in gebreke blijft, de intrestvoet, de aard van de gestelde zekerheid en de rangorde.

(29)

Wat de intrestvoet van dergelijke leningen betreft, dient de door de Commissie overeenkomstig de mededeling over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld bepaalde referentierentevoet als referentie te worden gehanteerd (8). Het aldus vastgestelde referentiepercentage is een minimumpercentage dat in omstandigheden met bijzondere risico's (zoals een onderneming in moeilijkheden of bij het ontbreken van de gebruikelijke zekerheden die banken verlangen) kan worden verhoogd. Indien geen enkele particuliere bank de betrokken lening zou hebben willen verstrekken, kan de verhoging oplopen tot 400 basispunten en meer.

(30)

In onderstaande tabel worden de in het kader van de regeling toegestane intrestvoeten vergeleken met de op het moment waarop de leningen werden toegestaan geldende communautaire referentiepercentages.

Begunstigde

Datum

Intrestvoet in %

EU-referentie-rentevoet in %

Leenregeling voor visverwerkende bedrijven

Lerwick Fish Traders Ltd

05-1996

7,75

11,18

Shetland Seafood Specialities Ltd

10-1996

9,0

10,26

Whalsay Fish Processing Ltd

08-1997

8,0

8,15

D Watt (Shetland) Ltd

12-1998

8,0/5,0 (9)

7,77

D Watt (Shetland) Ltd

05-2002

6,5

6,01

Leenregeling voor de zalmteelt

Johnson Seawell Ltd

06-2000

8,0

7,64

North Atlantic Salmon Ltd

06-2000

8,0

7,64

Hoove Salmon Ltd

06-2000

8,0

7,64

Dury Salmon Ltd

06-2000

8,0

7,64

Hoganess Salmon Ltd

09-2000

8,0

7,64

North Isles Seafood Ltd

08-2000

8,0

7,64

Bressay Salmon Ltd

06-2000

8,0

7,06

Wester Sound Salmon Ltd

10-2000

8,0

7,06

Scord Salmon (Shetland) Ltd

02-2001

7,5

7,06

Hoove Salmon Ltd

07-2001

7,5

7,06

Skerries Salmon Ltd

07-2001

7,5

7,06

Unst Salmon Ltd

08-2001

7,5

6,01

SSG Seafoods Ltd

04-2002

6,5

6,01

Cro Lax Ltd

05-2002

6,5

6,01

Aqua Farm Ltd

09-2002

6,5

6,01

(31)

De intrestvoet van de drie leningen die in het kader van de leenregeling voor visverwerkende bedrijven zijn toegekend, in mei 1996 aan Lerwick Fish Traders Ltd, in oktober 1996 aan Shetland Seafood Specialities Ltd en in augustus 1997 aan Whalsay Fish Processing Ltd, was lager dan het communautaire referentiepercentage. Bovendien werd de aanvankelijke intrestvoet van de in 1998 aan D Watt (Shetland) Ltd toegestane lening, die hoger lager dan het communautaire referentiepercentage, door middel van rentesubsidies verlaagd tot een niveau onder dat referentiepercentage. Derhalve moet worden geconcludeerd dat deze leningen aan gunstiger voorwaarden zijn toegekend dan leningen op de kapitaalmarkt en de betrokken ondernemingen een voordeel opleverden.

(32)

De intrestvoeten van alle overige leningen die vanaf september 2000 zijn verstrekt in het kader van de leenregeling voor visverwerkende bedrijven en de leenregeling voor de zalmteelt lagen daarentegen allemaal hoger dan de op de respectievelijke op de momenten waarop de leningen zijn toegekend toepasselijke referentiepercentages en hadden onder normale voorwaarden kunnen zijn verstrekt op de kapitaalmarkt. Vervolgens moeten alle andere aspecten van de betrokken leningen worden vergeleken met tegen normale marktvoorwaarden toegekende leningen.

(33)

Uit de door het Verenigd Koninkrijk meegedeelde informatie, met een overzicht van de financiële situatie van elke onderneming, blijkt dat de leningen werden verstrekt overeenkomstig het in overweging 13 toegelichte intrestbeleid en dat voor elke onderneming een risicobeoordeling is uitgevoerd op basis waarvan de leningverstrekkende autoriteit geval per geval, afhankelijk van het reële risico voor elke lening en overeenkomstig normale handelsvoorwaarden de looptijd, de intrestvoet, de zekerheid en rangorde kon bepalen.

(34)

In dit verband moet er met name op worden gewezen dat geen enkele onderneming waaraan een lening werd verstrekt op het respectieve tijdstip van de toekenning van de lening zich in moeilijkheden bevond in de zin van de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (10). In die context is het risico dat de kredietnemer in gebreke blijft, waarbij bepaalde ondernemingen een groter risico vertegenwoordigden dan andere, gecompenseerd op een manier die vergelijkbaar is met de op de private markt voor leningen in deze sector gangbare voorwaarden, namelijk door een hogere intrestvoet in combinatie met een aanvullende zekerheid.

(35)

Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de vanaf september 2008 verstrekte leningen vergelijkbaar zijn met de sommen die een private leninggever in een markteconomie bereid zou zijn geweest te lenen tegen dezelfde voorwaarden en dat de voorwaarden waartegen deze leningen zijn toegekend derhalve niet gunstiger waren dan de normale marktvoorwaarden.

(36)

Leningen die zijn toegekend tegen voorwaarden die een afspiegeling zijn van de normale marktvoorwaarden bieden de begunstigde geen voordeel ten opzichte van andere spelers op de markt en dienen bij gebrek aan een voordeel voor de betrokken ondernemingen niet te worden beschouwd als staatssteun als bedoeld in artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

(37)

De betrokken ondernemingen concurreren rechtstreeks met andere visverwerkende bedrijven, zowel binnen het Verenigd Koninkrijk als in andere lidstaten. Die concurrentie kan door dergelijke leningen worden verstoord of bedreigd. De regelingen dienen derhalve te worden beschouwd als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(38)

Staatssteun kan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd wanneer die steun in aanmerking komt voor een van de uitzonderingen waarin het EG-Verdrag voorziet. Met betrekking tot staatssteun in de visserijsector worden steunmaatregelen van de Staten geacht in overeenstemming te zijn met de gemeenschappelijke markt indien voldaan is aan de voorwaarden van de Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector.

(39)

Op grond van de tweede alinea van punt 5.3 van de huidige Richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en de aquacultuursector (11) dient onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 te worden beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren die van toepassing zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de steun. Aangezien de leningen die moeten worden beoordeeld zijn toegestaan in 1996, 1997 en 1998, dient de verenigbaarheid te worden getoetst aan de richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en aquacultuursector van 1994 (12) („de richtsnoeren van 1994”) en die van 1997 („de richtsnoeren van 1997”) (13).

(40)

Op grond van punt 2.3 van de richtsnoeren van 1994 kan steun voor investeringen op het gebied van de verwerking en de afzet van visserijproducten verenigbaar worden geacht met de gemeenschappelijke markt mits de voorwaarden voor de toekenning vergelijkbaar zijn met die van Verordening (EG) nr. 3699/93 tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan (14) en minstens even stringent zijn, en op voorwaarde dat de staatssteun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger ligt dan de som van de overeenkomstig bijlage IV van die verordening toegelaten nationale en communautaire subsidies.

(41)

Krachtens artikel 11 van Verordening (EG) nr. 3699/93 en punt 2.4 van bijlage III bij die verordening, dienen voor leningen aan visverwerkende bedrijven de subsidiabele investeringen met name betrekking te hebben op de bouw en aankoop van gebouwen en installaties, de aankoop van nieuwe voorzieningen en installaties die nodig zijn voor de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten tussen het lossen en het stadium van het eindproduct alsmede de toepassing van nieuwe technologieën die met name gericht zijn op de verbetering van het concurrentievermogen. Investeringen met betrekking tot visserij- en aquacultuurproducten die niet met het oog op menselijke consumptie worden gebruikt en verwerkt, tenzij het gaat om investeringen die uitsluitend gericht zijn op de behandeling, verwerking en afzet van afval van visserij- en aquacultuurproducten, komen niet in aanmerking voor steun.

(42)

De in mei 1996 aan Lerwick Fish Traders Ltd toegestane lening van GBP 200 000 was bedoeld om de bouw van een fabriek voor de verpakking en verwerking van zalm te financieren. Dit project beantwoordt aan de bepalingen van de overwegingen 40 en 41. Er werd steun verleend voor investeringen in een gebouw en installaties en de aanschaf van uitrusting. Bovendien had de investering geen betrekking op visserij- en aquacultuurproducten die niet met het oog op menselijke consumptie worden gebruikt en verwerkt.

(43)

De in oktober 1996 aan Shetland Seafood Specialities Ltd verstrekte lening van GBP 73 000 was bedoeld om de aanschaf, installatie en inbedrijfstelling van een productielijn voor soep te financieren. Dit project voldoet aan de bepalingen van de overwegingen 40 en 41. Er is steun verleend voor investeringen in de aanschaf van nieuwe uitrusting en installaties die nodig zijn voor de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten tussen het lossen en het stadium van het eindproduct. Bovendien had de investering geen betrekking op visserij- en aquacultuurproducten die niet met het oog op menselijke consumptie worden gebruikt en verwerkt.

(44)

Met betrekking tot de in 1997 en 1998 toegestane leningen, worden in punt 2.3 van de richtsnoeren van 1997 dezelfde voorwaarden, zie overweging 39, gesteld als in de richtsnoeren van 1994. De steun moet derhalve worden getoetst aan de hand van de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 3699/93.

(45)

De in augustus 1997 aan Whalsay Fish Processors Ltd verstrekte lening van GBP 173 000 was bestemd voor de installatie van een visverwerkende lijn en een koelinstallatie in een bestaande fabriek. Dit project voldoet aan de bepalingen van de overwegingen 40 en 41. Er is steun verleend voor investeringen in de aankoop van nieuwe uitrusting en installaties die nodig zijn voor de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten tussen het lossen en het stadium van het eindproduct. Bovendien had de investering geen betrekking op visserij- en aquacultuurproducten die niet met het oog op menselijke consumptie worden gebruikt en verwerkt.

(46)

Wat de in december 1998 aan D Watt (Shetland) Ltd toegekende steun betreft, is Verordening (EG) nr. 3699/93 vervangen door Verordening (EG) nr. 2468/98 van de Raad van november 1998 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en de verwerking en de afzet van de producten daarvan (15). Op grond van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2468/98 gelden verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 3699/93 als verwijzingen naar de nieuwe verordening. De bepalingen inzake steun voor investeringen voor de verwerking en afzet van visserijproducten zijn opgenomen in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2468/98 en punt 2.4 van bijlage II van die verordening.

(47)

Krachtens artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2468/98 en punt 2.4 van bijlage II bij die verordening, dienen voor leningen aan visverwerkende bedrijven de subsidiabele investeringen met name betrekking te hebben op de bouw en aankoop van gebouwen en installaties, de aankoop van nieuwe voorzieningen en installaties die nodig zijn voor de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten tussen het lossen en het stadium van het eindproduct (waaronder met name informatica- en telematica-apparatuur). Investeringen met betrekking tot visserij- en aquacultuurproducten die bestemd zijn om voor andere doeleinden dan menselijke consumptie te worden gebruikt en verwerkt, tenzij het gaat om investeringen die uitsluitend gericht zijn op de behandeling, verwerking en afzet van afval van visserij- en aquacultuurproducten komen niet in aanmerking voor steun.

(48)

De in december aan D Watt (Shetland) Ltd verstrekte lening van GBP 110 000 was bedoeld voor de bouw en uitrusting van een nieuwe fabriek voor de verwerking van weekdieren. Dit project beantwoordt aan de bepalingen van overweging 47. Er is steun verleend voor investeringen in de aanschaf van nieuwe uitrusting en installaties die nodig zijn voor de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten tussen het lossen en het stadium van het eindproduct. Bovendien had de investering geen betrekking op visserij- en aquacultuurproducten die niet met het oog op menselijke consumptie worden gebruikt en verwerkt.

(49)

Op grond van bijlage IV van Verordening (EG) nr. 3699/93 en bijlage III van Verordening (EG) nr. 2468/98 mag de steun tot 50 % van de subsidiabele kosten bedragen.

(50)

De lening van GBP 200 000 aan Lerwick Fish Traders Ltd was bestemd voor een project met een totale kostprijs van GBP 819 672 en vertegenwoordigt ongeveer 24,4 % van de reële kostprijs van dat project. De lening diende te worden terugbetaald in 108 gelijke maandelijkse termijnen van GBP 2 784,94. De gehanteerde intrestvoet bedroeg 7,75 %, ten opzichte van een communautair referentiepercentage van 11,18 %.

(51)

De lening van GBP 73 000 aan Shetland Seafood Specialities Ltd was bestemd voor een project met een totale kostprijs van GBP 186 000 en vertegenwoordigt ongeveer 39,2 % van de reële kostprijs van dat project. De lening diende te worden terugbetaald in 120 gelijke maandelijkse termijnen. De gehanteerde intrestvoet bedroeg 9 %, ten opzichte van een communautair referentiepercentage van 10,26 %.

(52)

De lening van GBP 173 000 to Whalsay Fish Processors Ltd was bestemd voor een project met een totale kostprijs van GBP 473 150 en vertegenwoordigde ongeveer 36,6 % van de reële kostprijs van dat project. De lening diende te worden terugbetaald in 96 gelijke maandelijkse termijnen, beginnende 24 maanden na de toekenning van de lening of de eerste schijf daarvan. De gehanteerde intrestvoet bedroeg 8 %, ten opzichte van een communautair referentiepercentage van 8,15 %.

(53)

De lening van GBP 110 000 aan Watt (Shetland) Ltd was bestemd voor een project met een totale kostprijs van GBP 510 000 en vertegenwoordigde ongeveer 21,6 % van de reële kostprijs van dat project. De lening diende te worden terugbetaald in 120 gelijke maandelijkse termijnen. De gehanteerde intrestvoet bedroeg 5 %, ten opzichte van een communautair referentiepercentage van 7,77 %.

(54)

Om het steunbedrag te berekenen moeten voor elke lening de kosten van het project worden vergeleken met het brutosubsidie-equivalent van de lening. Uit de cijfers in de overwegingen 50 tot en met 53 blijkt dat alle leningen, zelfs voor de berekening van het brutosubsidie-equivalent, minder dan 50 % van de totale projectkosten vertegenwoordigen.

(55)

Derhalve kan worden geconcludeerd dat het steunbedrag in overeenstemming is met de voorwaarden van bijlage IV van Verordening (EG) nr. 3699/93 en bijlage III van Verordening (EG) nr. 2468/98 als bedoeld in overweging 49.

V.   CONCLUSIE

(56)

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van mening dat de in het kader van de leenregeling voor de zalmteelt toegekende steun alsmede de in 2002 in het kader van de leenregeling voor visverwerkende bedrijven aan D Watt (Shetland) Ltd toegekende steun geen staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

(57)

De Commissie is van oordeel dat de steun die in het kader van de leenregeling voor visverwerkende bedrijven in mei 1996 is verleend aan Lerwick Fish Traders Ltd, in oktober 1996 aan Shetland Seafood Specialities Ltd, in augustus 1997 aan Whalsay Fish Processors Ltd en in december 1998 aan D Watt (Shetland) Ltd staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. De steun voldoet evenwel aan de bepalingen van de richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en aquacultuursector en is derhalve op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De steun die het Verenigd Koninkrijk tussen 2000 en 2002 in het kader van de leenregeling voor de zalmteelt heeft toegekend vormt geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

2.   De steun die het Verenigd Koninkrijk tussen 2000 en 2002 aan D Watt (Shetland) Ltd heef toegekend in het kader van de leenregeling voor visverwerkende bedrijven vormt geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

3.   De steun die in het kader van de leenregeling voor visverwerkende bedrijven in de periode van 1996 tot 1998 is verleend aan Lerwick Fish Traders Ltd, Shetland Seafood Specialities Ltd, Whalsay Fish Processors Ltd en D Watt (Shetland) Ltd is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 30 april 2008.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB C 292 van 1.12.2006, blz. 6.

(3)  PB C 292 van 1.12.2006, blz. 6.

(4)  Aan de begunstigde van deze lening werd een rentesubsidie van GBP 20 000 toegekend zodat de betrokken onderneming een intrestvoet van slechts 5 % diende te betalen.

(5)  PB L 211 van 21.8.2003, blz. 63.

(6)  PB L 81 van 18.3.2006, blz. 36.

(7)  Arrest van het Hof in zaak C-142/87 België vs. de Commissie, Jurisprudentie 1986, blz. 231.

(8)  PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6.

(9)  Aan de begunstigde van deze lening werd een rentesubsidie van GBP 20 000 toegekend zodat de betrokken onderneming slechts een intrestvoet van 5 % diende te betalen.

(10)  PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.

(11)  PB C 84 van 3.4.2008, blz. 10.

(12)  PB C 260 van 17.9.1994, blz. 3.

(13)  PB C 100 van 27.3.1997, blz. 12.

(14)  PB L 346 van 31.12.1993, blz. 1.

(15)  PB L 312 van 20.11.1998, blz. 19.


31.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/70


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 29 juli 2008

betreffende een overgangsperiode voor controleactiviteiten van bepaalde auditors en auditorganisaties van derde landen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 3942)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/627/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 46, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 45, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG dienen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten over te gaan tot de registerinschrijving van auditors en auditorganisaties van derde landen die wettelijke controles uitvoeren van bepaalde vennootschappen die hun statutaire zetel buiten de Gemeenschap hebben en waarvan effecten in de Gemeenschap tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. Overeenkomstig artikel 45, lid 3, van Richtlijn 2006/43/EG dienen de lidstaten dergelijke in het register ingeschreven auditors en auditorganisaties van derde landen aan hun stelsels van publiek toezicht, hun kwaliteitsborgingsstelsels en hun onderzoeks- en sanctieregelingen te onderwerpen.

(2)

Ingevolge artikel 46, lid 2, van Richtlijn 2006/43/EG dient de Commissie in samenwerking met de lidstaten de gelijkwaardigheid van de stelsels van publiek toezicht, de kwaliteitsborgingsstelsels en de onderzoeks- en sanctieregelingen van derde landen te beoordelen en ter zake een besluit te nemen. Indien deze stelsels en regelingen als gelijkwaardig worden erkend, kunnen de lidstaten op voorwaarde van wederkerigheid de auditors en auditorganisaties van derde landen ontheffing verlenen van de in artikel 45 van de richtlijn gestelde eisen.

(3)

Met de hulp van de Europese groep van accountantstoezichthouders (European Group of Auditors' Oversight Bodies — EGAOB) is de Commissie overgegaan tot een eerste beoordeling van de auditregulering in relevante derde landen. De beoordelingen hebben echter nog geen definitieve gelijkwaardigheidsbesluiten opgeleverd, maar wel een eerste indruk verschaft van de stand van de auditregulering in de betrokken derde landen. In sommige derde landen bestaat een stelsel van publiek toezicht, maar de momenteel beschikbare informatie over de stelsels is ontoereikend om definitieve gelijkwaardigheidsbesluiten te kunnen nemen. In andere bestaan dergelijke stelsels van publiek toezicht nog niet, maar is er wel een kader voor auditregulering voorhanden dat het vooruitzicht biedt dat een dergelijk stelsel zal worden opgezet.

(4)

Aangezien er verdere beoordelingen zullen moeten worden uitgevoerd om definitieve besluiten ten aanzien van de gelijkwaardigheid van de in derde landen bestaande auditregulering te kunnen nemen, is het aangewezen een besluit te nemen dat in een overgangsperiode voor auditors en auditorganisaties van de betrokken derde landen voorziet, teneinde ervoor te zorgen dat de vereiste verdere beoordelingen kunnen plaatsvinden. Tijdens deze overgangsperiode mogen lidstaten derhalve geen gelijkwaardigheidsbesluiten op nationaal niveau nemen.

(5)

Daar het noodzakelijk is de beleggers te beschermen, mag het de auditors en auditorganisaties van de betrokken derde landen tijdens de overgangsperiode alleen worden toegestaan hun controleactiviteiten voort te zetten zonder overeenkomstig artikel 45 van Richtlijn 2006/43/EG in het register te zijn ingeschreven op voorwaarde dat zij informatie verschaffen over zichzelf en over de op hen toepasselijke controlestandaarden en onafhankelijkheidseisen wanneer zij controles uitvoeren. Ook informatie over de uitkomsten van individuele kwaliteitsbeoordelingen is bruikbaar voor deze doeleinden.

(6)

Onder deze voorwaarden dienen de auditors en auditorganisaties van de betrokken derde landen in staat te zijn hun activiteiten voort te zetten die verband houden met controleverklaringen betreffende enkelvoudige of geconsolideerde jaarrekeningen voor boekjaren die aanvangen in de periode van 29 juni 2008 tot en met 1 juli 2010. Tijdens deze overgangsperiode dienen de in artikel 45 van Richtlijn 2006/43/EG bedoelde bevoegde autoriteiten dan ook in staat te zijn tot de registerinschrijving van deze auditors en auditorganisaties over te gaan. Desalniettemin dient deze beschikking het recht van de lidstaten om hun onderzoeks- en sanctieregelingen toe te passen, onverlet te laten.

(7)

Het feit dat auditors en auditorganisaties van derde landen uit hoofde van deze beschikking hun controleactiviteiten met betrekking tot de in artikel 45 van Richtlijn 2006/43/EG bedoelde vennootschappen mogen voortzetten, mag de lidstaten er niet van weerhouden tussen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en de bevoegde autoriteiten van een derde land samenwerkingsregelingen inzake individuele kwaliteitsbeoordelingen te treffen.

(8)

De Commissie dient de werking van de overgangsregelingen te gepasten tijde te beoordelen. Indien de betrokken derde landen tegen die tijd geen stelsel van publiek toezicht hebben opgezet, dient te worden vastgesteld of de bevoegde autoriteiten van deze landen zich er jegens de Commissie publiekelijk toe hebben verbonden aan de op de artikelen 29, 30 en 32 van Richtlijn 2006/43/EG gebaseerde gelijkwaardigheidscriteria te voldoen en of een aanvullende overgangsperiode noodzakelijk is. Aan het einde van de overgangsperiode kan de Commissie besluiten ten aanzien van de gelijkwaardigheid van de in de betrokken derde landen bestaande auditregulering nemen. Voorts dient de Commissie te onderzoeken of de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeilijkheden hebben ondervonden om door deze derde landen te worden erkend. Daarna is het aan de lidstaten om overeenkomstig artikel 46 van Richtlijn 2006/43/EG uit te maken of zij op voorwaarde van wederkerigheid voor auditors en auditorganisaties van derde landen die als gelijkwaardig zijn erkend, afzien van de toepassing van de in artikel 45, leden 1 en 3, van de richtlijn gestelde eisen of deze wijzigen.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor accountantscontrole,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De lidstaten passen artikel 45 van Richtlijn 2006/43/EG niet toe ten aanzien van controleverklaringen die op in artikel 45, lid 1, van genoemde richtlijn bedoelde enkelvoudige of geconsolideerde jaarrekeningen voor boekjaren die aanvangen tijdens de periode van 29 juni 2008 tot en met 1 juli 2010 betrekking hebben en die door auditors of auditorganisaties van de in de bijlage bij deze beschikking genoemde derde landen zijn afgeleverd, mits de betrokken auditor of auditorganisatie van het derde land de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat alle volgende gegevens verstrekt:

a)

naam en adres van de betrokken auditor of auditorganisatie en informatie over de juridische structuur ervan;

b)

wanneer de auditor of auditorganisatie tot een netwerk behoort, een beschrijving van het netwerk;

c)

de controlestandaarden en onafhankelijkheidseisen die op de controle in kwestie zijn toegepast;

d)

een beschrijving van het interne kwaliteitbeheersingssysteem van de auditorganisatie;

e)

een indicatie of en wanneer de laatste kwaliteitsbeoordeling van de auditor of auditorganisatie is uitgevoerd en alle benodigde informatie over de uitkomst van de beoordeling. Ingeval de informatie over de uitkomst van de laatste kwaliteitsbeoordeling niet openbaar is en deze informatie niet onmiddellijk door de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land kan worden verstrekt, behandelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten dergelijke informatie als vertrouwelijk.

2.   De lidstaten zien erop toe dat het publiek wordt ingelicht over de naam en het adres van de betrokken auditors en auditorganisaties van de in de bijlage bij deze beschikking genoemde derde landen en over het feit dat deze derde landen nog niet als gelijkwaardig zijn erkend voor de doeleinden van Richtlijn 2006/43/EG. Te dien einde mogen de in artikel 45 van de richtlijn bedoelde bevoegde autoriteiten ook overgaan tot registerinschrijving van de auditors en auditorganisaties van de in de bijlage genoemde derde landen.

3.   Onverminderd lid 1 kunnen de lidstaten hun onderzoeks- en sanctieregelingen toepassen op de auditors en auditorganisaties van de in de bijlage genoemde derde landen.

4.   Lid 1 laat de samenwerkingsregelingen inzake individuele kwaliteitsbeoordelingen tussen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en de bevoegde autoriteiten van een in de bijlage genoemd derde land onverlet, op voorwaarde dat een dergelijke regeling aan alle volgende criteria voldoet:

a)

zij voorziet in de uitvoering van kwaliteitsbeoordelingen op basis van de gelijkheid van behandeling;

b)

zij is van tevoren aan de Commissie medegedeeld;

c)

zij loopt niet vooruit op een beschikking van de Commissie op grond van artikel 47 van Richtlijn 2006/43/EG.

Artikel 2

Uiterlijk binnen twee jaar beoordeelt de Commissie de situatie in de in de bijlage genoemde derde landen. De Commissie verifieert met name of de bevoegde administratieve autoriteiten van de in de bijlage genoemde derde landen ten aanzien waarvan de Commissie nog geen gelijkwaardigheidsbesluiten heeft genomen, zich er jegens haar publiekelijk toe hebben verbonden stelsels van publiek toezicht en kwaliteitsborgingsstelsels op te zetten die op de volgende beginselen zijn gebaseerd:

a)

de stelsels staan los van het auditberoep;

b)

zij garanderen een adequaat toezicht op controles van beursgenoteerde vennootschappen;

c)

de werking ervan is transparant en garandeert dat de uitkomst van kwaliteitsbeoordelingen betrouwbaar is;

d)

zij worden effectief onderbouwd door onderzoeken en sancties.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 juli 2008.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2008/30/EG (PB L 81 van 20.3.2008, blz. 53).


BIJLAGE

LIJST VAN DERDE LANDEN

 

Argentinië

 

Australië

 

Bahama’s

 

Bermuda

 

Brazilië

 

Canada

 

Caymaneilanden

 

Chili

 

China

 

Guernsey, Jersey, eiland Man

 

Hongkong

 

India

 

Indonesië

 

Israël

 

Japan

 

Kazachstan

 

Kroatië

 

Maleisië

 

Marokko

 

Mauritius

 

Mexico

 

Nieuw-Zeeland

 

Oekraïne

 

Pakistan

 

Rusland

 

Singapore

 

Taiwan

 

Thailand

 

Turkije

 

Verenigde Arabische Emiraten

 

Verenigde Staten van Amerika

 

Zuid-Afrika

 

Zuid-Korea

 

Zwitserland