ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 172

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
2 juli 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 624/2008 van de Raad van 23 juni 2008 tot vaststelling van de aanpassingscoëfficiënten die met ingang van 1 juli 2007 van toepassing zijn op de bezoldigingen van ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Gemeenschappen die in derde landen werkzaam zijn en van een deel van de ambtenaren die in de twee nieuwe lidstaten werkzaam blijven gedurende een periode van ten hoogste negentien maanden na de toetreding

1

 

 

Verordening (EG) nr. 625/2008 van de Commissie van 1 juli 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

7

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2008/69/EG van de Commissie van 1 juli 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde clofentezine, dicamba, difenoconazool, diflubenzuron, imazaquin, lenacil, oxadiazon, picloram en pyriproxyfen op te nemen als werkzame stoffen ( 1 )

9

 

 

DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

 

*

Beschikking nr. 626/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2008 inzake de selectie en machtiging van systemen die mobiele satellietdiensten (MSS) leveren ( 1 )

15

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2008/495/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 7 mei 2008 betreffende het voorlopige verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn MON810) uit hoofde van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1718)  ( 1 )

25

 

 

2008/496/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 1 juli 2008 tot benoeming van leden van het Comité voor weesgeneesmiddelen ( 1 )

28

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

2.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/1


VERORDENING (EG) Nr. 624/2008 VAN DE RAAD

van 23 juni 2008

tot vaststelling van de aanpassingscoëfficiënten die met ingang van 1 juli 2007 van toepassing zijn op de bezoldigingen van ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Gemeenschappen die in derde landen werkzaam zijn en van een deel van de ambtenaren die in de twee nieuwe lidstaten werkzaam blijven gedurende een periode van ten hoogste negentien maanden na de toetreding

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1), en met name op artikel 13, eerste alinea, van bijlage X,

Gelet op de Toetredingsakte van 2005, en met name op artikel 27, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in de landen buiten de Gemeenschap en bijgevolg moeten de aanpassingscoëfficiënten worden vastgesteld die met ingang van 1 juli 2007 van toepassing zijn op de bezoldigingen die in de valuta van het land van de standplaats worden uitbetaald aan de ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Gemeenschappen die in derde landen werkzaam zijn.

(2)

De aanpassingscoëfficiënten op basis waarvan betalingen ingevolge Verordening (EG) nr. 453/2007 (2) zijn gedaan, kunnen aanleiding geven tot positieve of negatieve aanpassingen met terugwerkende kracht van de bezoldigingen.

(3)

Indien de nieuwe aanpassingscoëfficiënten aanleiding geven tot een verhoging van de bezoldigingen, moet tot nabetaling worden overgegaan.

(4)

Indien de nieuwe aanpassingscoëfficiënten tot een daling van de bezoldigingen leiden, moeten de teveel ontvangen bedragen over de periode tussen 1 juli 2007 en de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden teruggevorderd.

(5)

Een eventuele terugvordering mag slechts betrekking hebben op een periode van ten hoogste zes maanden vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, en moet na deze datum over een periode van ten hoogste twaalf maanden kunnen worden gespreid naar analogie van de regeling betreffende de aanpassingscoëfficiënten die binnen de Gemeenschap wordt toegepast op de bezoldigingen en pensioenen van ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De aanpassingscoëfficiënten die met ingang van 1 juli 2007 van toepassing zijn op de in de valuta van het land van de standplaats uitbetaalde bezoldigingen van de in derde landen werkzame ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten van de Europese Gemeenschappen worden in de bijlage bij deze verordening vastgesteld.

De voor de berekening van deze bezoldigingen toegepaste wisselkoersen worden opgesteld overeenkomstig de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement en hebben betrekking op de in de eerste alinea genoemde datum.

Artikel 2

1.   De instellingen gaan over tot nabetaling indien de bezoldigingen op grond van de in de bijlage aangegeven aanpassingscoëfficiënten worden verhoogd.

2.   Indien de bezoldigingen op grond van de in de bijlage aangegeven aanpassingscoëfficiënten worden verlaagd, gaan de instellingen over tot een negatieve aanpassing met terugwerkende kracht van de bezoldigingen over de periode tussen 1 juli 2007 en de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze aanpassingen met terugwerkende kracht die een terugvordering van teveel ontvangen bedragen inhouden, hebben slechts betrekking op een periode van ten hoogste zes maanden vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De terugvordering wordt gespreid over een periode van ten hoogste twaalf maanden na dezelfde datum.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 23 juni 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 420/2008 (PB L 127 van 15.5.2008, blz. 1).

(2)  PB L 109 van 26.4.2007, blz. 22.


BIJLAGE

Land van de standplaats

Aanpassingscoëfficiënten juli 2007 (1)

Afghanistan (2)

0

Albanië

80,2

Algerije

88,7

Angola

130

Argentinië

57,1

Armenië

123,5

Australië

112,2

Azerbeidzjan (2)

0

Bangladesh

48,2

Barbados

129,7

Benin

91,9

Bolivia

48

Bosnië en Herzegovina (Banja Luka)

0

Bosnië en Herzegovina (Sarajevo)

78,7

Botswana

56,4

Brazilië

93,2

Bulgarije

81,7

Burkina Faso

90,7

Burundi (2)

0

Cambodja

69,8

Canada

93

Centraal-Afrikaanse Republiek

119,1

Chili

71,5

China

77,4

Colombia

82,1

Congo (Brazzaville)

130,2

Democratische Republiek Congo (Kinshasa)

129,5

Costa Rica

73,7

Cuba

86,1

Djibouti

94,3

Dominicaanse Republiek

69,3

Ecuador

64,8

Egypte

49,6

El Salvador

76,1

Eritrea

51,3

Ethiopië

88,3

Fiji

73,5

Filipijnen

64,4

Gabon

123

Gambia

60,5

Georgië

96,6

Ghana

69,7

Guatemala

78,6

Guinee

73,3

Guinee-Bissau

100,7

Guyana

62,1

Haïti

118,8

Honduras

69,7

Hongkong

94,8

India

52,9

Indonesië (Banda Atjeh)

53,9

Indonesië (Jakarta)

81,1

Irak

0

Israël

109,5

Ivoorkust

100,2

Jamaica

90,5

Japan (Naka)

101

Japan (Tokio)

106,5

Jemen

77,3

Jordanië

77,7

Kaapverdië

80,9

Kameroen

101,9

Kazachstan (Almaty)

125,4

Kazachstan (Astana)

71,6

Kenia

81,9

Kirgizië

88,3

Kosovo

 

Kroatië

106,8

Laos

74,2

Lesotho

62

Libanon

86

Liberia (2)

0

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

71,7

Madagaskar

86,6

Malawi

71,8

Maleisië

74,4

Mali

85

Marokko

89,5

Mauritanië

65,3

Mauritius

69,5

Mexico

74,4

Micronesia (2)

0

Moldavië

59,6

Montenegro

69,7

Mozambique

77,7

Namibië

72,5

Nepal

82,5

Nicaragua

57

Nieuw-Caledonië

135,3

Nieuw-Zeeland

109,6

Niger

85

Nigeria

86,1

Noorwegen

132

Oekraïne

108,2

Oezbekistan (2)

0

Oost-Timor

66,5

Pakistan

50,7

Panama

61

Papoea-Nieuw-Guinea

74,3

Paraguay

82,2

Peru

77,5

Roemenië

73,9

Rusland

122,6

Rwanda

91,7

Salomonseilanden

94,8

Samoa (2)

0

Saudi-Arabië

84,6

Senegal

87,7

Servië

66,1

Sierra Leone

75,4

Singapore

102,5

Somalië (2)

0

Sri Lanka

53,2

Sudan

56,2

Suriname

49,4

Swaziland

57

Syrië

69,4

Tadzjikistan

66,9

Taiwan

83,7

Tanzania

61,9

Thailand

67,7

Togo

89,4

Tonga (2)

0

Trinidad en Tobago

68,3

Tsjaad

129,4

Tunesië

71,5

Turkije

83,8

Uganda

77,1

Uruguay

69,8

Vanuatu

122,6

Venezuela

65,2

Verenigde Staten (New York)

102,8

Verenigde Staten (Washington)

97,8

Vietnam

51,5

Westelijke Jordaanoever en Gazastrook

92,1

Wit-Rusland (2)

0

Zambia

64,8

Zimbabwe (2)

0

Zuid-Afrika

60,2

Zuid-Korea

113,9

Zuid-Sudan

0

Zwitserland (Bern)

109,7

Zwitserland (Genève)

109,8


(1)  Brussel = 100 %.

(2)  Niet beschikbaar.


2.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/7


VERORDENING (EG) Nr. 625/2008 VAN DE COMMISSIE

van 1 juli 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 2 juli 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juli 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 1 juli 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

39,1

MK

32,3

TR

76,3

ZZ

49,2

0707 00 05

JO

156,8

MK

11,6

TR

47,5

ZZ

72,0

0709 90 70

TR

99,1

ZZ

99,1

0805 50 10

AR

94,2

IL

116,0

US

72,2

ZA

107,5

ZZ

97,5

0808 10 80

AR

80,8

BR

91,3

CL

94,5

CN

89,1

NZ

117,1

US

105,8

UY

88,5

ZA

90,9

ZZ

94,8

0809 10 00

TR

192,2

ZZ

192,2

0809 20 95

TR

343,5

US

354,9

ZZ

349,2

0809 30

CL

244,7

ZZ

244,7

0809 40 05

IL

162,8

ZZ

162,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


RICHTLIJNEN

2.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/9


RICHTLIJN 2008/69/EG VAN DE COMMISSIE

van 1 juli 2008

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde clofentezine, dicamba, difenoconazool, diflubenzuron, imazaquin, lenacil, oxadiazon, picloram en pyriproxyfen op te nemen als werkzame stoffen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 1490/2002 (3) van de Commissie zijn de bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht met het oog op hun opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Op die lijst komen ook de werkzame stoffen in de bijlage bij deze richtlijn voor.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1095/2007 werd in Verordening (EG) nr. 1490/2002 een nieuw artikel 11 ter ingevoegd op grond waarvan werkzame stoffen waarvoor duidelijke aanwijzingen bestaan dat mag worden verwacht dat zij geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater en geen onaanvaardbaar milieueffect hebben, in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG kunnen worden opgenomen zonder dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) om uitvoerig wetenschappelijk advies is gevraagd.

(3)

Voor de in de bijlage bij deze richtlijn vermelde werkzame stoffen heeft de Commissie overeenkomstig artikel 11 bis van Verordening (EG) nr. 1490/2002 de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en op het grondwater, en het milieueffect voor een aantal door de kennisgevers voorgestelde toepassingen onderzocht en is zij tot de conclusie gekomen dat die werkzame stoffen aan de eisen van artikel 11 ter van Verordening (EG) nr. 1490/2002 voldoen.

(4)

Overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1490/2002 heeft de Commissie voor de in de bijlage bij deze richtlijn vermelde werkzame stoffen aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid ontwerp-evaluatieverslagen ter bestudering voorgelegd. Deze verslagen zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 14 maart 2008 afgerond in de vorm van evaluatieverslagen van de Commissie. Overeenkomstig artikel 12 bis van Verordening (EG) nr. 1490/2002 moet de Commissie de EFSA verzoeken uiterlijk op 31 december 2010 haar standpunt over de ontwerp-evaluatieverslagen te geven.

(5)

Uit de verschillende analyses is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die de in de bijlage bij deze richtlijn vermelde werkzame stoffen bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. De in de bijlage bij deze richtlijn vermelde werkzame stoffen moeten derhalve in bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stoffen bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn.

(6)

Er moet worden voorzien in een redelijke termijn voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de opneming voortvloeien.

(7)

Onverminderd de verplichtingen zoals vastgelegd in Richtlijn 91/414/EEG ten gevolge van de opneming van een werkzame stof in bijlage I, moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die de in de bijlage vermelde werkzame stoffen bevatten, opnieuw te onderzoeken en ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG, met name in artikel 13 en bijlage I, is voldaan. De lidstaten moeten de bestaande toelatingen al naar het geval wijzigen, vervangen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG. In afwijking van bovenstaande termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde uniforme beginselen.

(8)

Bij eerdere opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (4) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft tot problemen kan leiden. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang tot een dossier verschaft dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe vastgestelde richtlijnen tot wijziging van bijlage I geen nieuwe verplichtingen op.

(9)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2009 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2009.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

1.   De lidstaten moeten, overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG, zo nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die de in de bijlage vermelde werkzame stoffen bevatten, uiterlijk op 30 juni 2009 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG met betrekking tot de in de bijlage vermelde stoffen is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de tekst betreffende die werkzame stoffen, en dat de houders van de toelatingen in het bezit zijn van of toegang hebben tot dossiers die overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13 van die richtlijn aan de eisen van bijlage II bij die richtlijn voldoen.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst in bijlage I bij die richtlijn betreffende de in de bijlage vermelde werkzame stoffen, overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat een van de in de bijlage vermelde werkzame stoffen bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 december 2008 in bijlage I bij die richtlijn zijn opgenomen. Aan de hand van die evaluatie bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van die richtlijn.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

wanneer het een product betreft dat een van de in de bijlage vermelde werkzame stoffen als enige werkzame stof bevat, indien nodig en uiterlijk op 31 december 2013 de toelating wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast een van de in de bijlage vermelde werkzame stoffen nog een of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 december 2013 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de richtlijnen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 1 juli 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/45/EG van de Commissie (PB L 94 van 5.4.2008, blz. 21).

(2)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1044/2003 (PB L 151 van 19.6.2003, blz. 32).

(3)  PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1095/2007 (PB L 246 van 21.9.2007, blz. 19).

(4)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 416/2008 (PB L 125 van 9.5.2008, blz. 25).


BIJLAGE

Aan het einde van de tabel in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt de volgende tekst toegevoegd:

Nr.

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Bijzondere bepalingen

„177

Clofentezine

CAS-nr. 74115-24-5

CIPAC-nr. 418

3,6-bis(2-chloorfenyl)-1,2,4,5-tetrazine

≥ 980 g/kg (droge stof)

1 januari 2009

31 december 2018

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als acaricide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over clofentezine dat door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

178

Dicamba

CAS-nr. 1918-00-9

CIPAC-nr. 85

3,6-dichloor-2-methoxybenzoëzuur

≥ 850 g/kg

1 januari 2009

31 december 2018

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over dicamba dat door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

179

Difenoconazool

CAS-nr. 119446-68-3

CIPAC-nr. 687

3-chloor-4-[(2RS,4RS;2RS,4SR)-4-methyl-2-(1H-1,2,4-triazool-1-ylmethyl)-1,3-dioxolaan-2-yl]fenyl-4-chloorfenylether

≥ 940 g/kg

1 januari 2009

31 december 2018

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over difenoconazool dat door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

de bescherming van in het water levende organismen;

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, passende risicobeperkende maatregelen omvatten.

180

Diflubenzuron

CAS-nr. 35367-38-5

CIPAC-nr. 339

1-(4-chloorfenyl)-3-(2,6-difluorbenzoyl)ureum

≥ 950 g/kg onzuiverheid: max. 0,03 g/kg 4-chloroaniline

1 januari 2009

31 december 2018

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over diflubenzuron dat door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

de bescherming van in het water levende organismen;

de bescherming van op het land levende organismen;

de bescherming van niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen, met inbegrip van bijen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, passende risicobeperkende maatregelen omvatten.

181

Imazaquin

CAS-nr. 81335-37-7

CIPAC-nr. 699

2-[(RS)-4-isopropyl-4-methyl-5-oxo-2-imidazoline-2-yl]chinoline-3-carbonzuur

≥ 960 g/kg (racemisch mengsel)

1 januari 2009

31 december 2018

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als groeiregulator voor planten.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over imazaquin dat door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

182

Lenacil

CAS-nr. 2164-08-1

CIPAC-nr. 163

3-cyclohexyl-1,5,6,7-tetrahydrocyclopentapyrimidine-2,4(3H)-dion

≥ 975 g/kg

1 januari 2009

31 december 2018

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over lenacil dat door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

183

Oxadiazon

CAS-nr. 19666-30-9

CIPAC-nr. 213

5-tert-butyl-3-(2,4-dichloor-5-isopropoxyfenyl)-1,3,4-oxadiazool-2(3H)-on

≥ 940 g/kg

1 januari 2009

31 december 2018

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over oxadiazon dat door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

184

Picloram

CAS-nr. 1918-02-1

CIPAC-nr. 174

4-amino-3,5,6-trichloorpyridine-2-carbonzuur

≥ 920 g/kg

1 januari 2009

31 december 2018

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over picloram dat door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

185

Pyriproxyfen

CAS-nr. 95737-68-1

CIPAC-nr. 715

4-fenoxyfenyl-(RS)-2-(2-pyridyloxy)propylether

≥ 970 g/kg

1 januari 2009

31 december 2018

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over pyriproxyfen dat door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

de bescherming van niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen, met inbegrip van bijen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, passende risicobeperkende maatregelen omvatten.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.”


DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

2.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/15


BESCHIKKING Nr. 626/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 30 juni 2008

inzake de selectie en machtiging van systemen die mobiele satellietdiensten (MSS) leveren

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Zoals de Raad in zijn conclusies van 3 december 2004 heeft bevestigd, is een efficiënt en coherent gebruik van het radiospectrum van essentieel belang voor de ontwikkeling van elektronischecommunicatiediensten en draagt dit bij tot de stimulering van groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid; de toegang tot het spectrum moet worden vergemakkelijkt om de efficiëntie te verbeteren en innovatie alsmede een grotere flexibiliteit voor de gebruikers en meer keuze voor de consument te bevorderen, waarbij rekening moet worden gehouden met doelstellingen van algemeen belang.

(2)

Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 14 februari 2007 met als titel „Naar een Europees radiospectrumbeleid” (3) het belang van communicatie onderstreept voor plattelandsgebieden en minder ontwikkelde regio’s, die op doeltreffende wijze zouden kunnen worden geholpen door de verspreiding van de breedbandtechniek, mobiele communicatie bij lagere frequentie en nieuwe draadloze technologieën om tot een universele dekking in de 27 lidstaten te komen met het oog op een duurzame ontwikkeling van alle gebieden. Het Europees Parlement heeft tevens opgemerkt dat de regelingen van de lidstaten voor de toewijzing en exploitatie van spectrum sterk verschillen en dat deze verschillen ernstige belemmeringen vormen voor de verwezenlijking van een goed functionerende interne markt.

(3)

De Commissie heeft in haar mededeling van 26 april 2007 over het Europese ruimtebeleid tevens als doelstelling geformuleerd dat de introductie van innovatieve diensten voor satellietcommunicatie moet worden vergemakkelijkt, met name door de vraag in afgelegen en landelijke gebieden te bundelen, terwijl zij benadrukt dat er pan-Europese vergunningen voor satellietdiensten en spectrum moeten komen.

(4)

Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (4) is gericht op de bevordering van een efficiënt gebruik en de waarborging van een effectief beheer van de radiofrequenties en de nummervoorraad, het opheffen van de nog resterende belemmeringen voor het leveren van de desbetreffende netwerken en diensten, de waarborging dat er geen sprake is van verschil in behandeling en de bevordering van de aanleg en ontwikkeling van trans-Europese netwerken en de interoperabiliteit van pan-Europese diensten.

(5)

De introductie van nieuwe systemen die mobiele satellietdiensten (MSS) leveren, zal bijdragen tot de ontwikkeling van de interne markt en de concurrentie bevorderen door de beschikbaarheid van pan-Europese diensten en eind-tot-eindconnectiviteit op te voeren en efficiënte investeringen te stimuleren. MSS vormen een innovatief alternatief platform voor verschillende soorten pan-Europese telecommunicatie- en omroep/multicastingdiensten, ongeacht de locatie van eindgebruikers, zoals zeer snelle toegang tot internet/intranet, mobiele multimedia en openbare bescherming en rampenbestrijding. MSS zouden met name de dekking van landelijke gebieden in de Gemeenschap kunnen verbeteren, waarmee de digitale kloof in geografisch opzicht wordt overbrugd, en de culturele verscheidenheid en de pluriformiteit van de media worden versterkt, terwijl tegelijkertijd overeenkomstig de doelstellingen van de vernieuwde Lissabonstrategie wordt bijgedragen tot het concurrentievermogen van de Europese industrie voor informatie- en communicatietechnologie. Richtlijn 89/552/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn Audiovisuele mediadiensten) (5) moet, waar zulks relevant is, van toepassing zijn op audiovisuele mediadiensten die met systemen voor MSS worden doorgegeven.

(6)

Satellietcommunicatie is van nature een grensoverschrijdende zaak en komt derhalve in aanmerking voor internationale of regionale naast nationale regelgeving. Pan-Europese satellietdiensten zijn een belangrijk onderdeel van de interne markt en kunnen een aanzienlijke bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie, zoals de uitbreiding van de geografische dekking van breedband overeenkomstig het i2010-initiatief (6). Nieuwe toepassingen van mobiele satellietsystemen zullen de komende jaren naar voren komen.

(7)

Beschikking 2007/98/EG van de Commissie van 14 februari 2007 betreffende het geharmoniseerde gebruik van het radiospectrum in de 2 GHz-frequentieband voor de implementatie van systemen voor mobiele satellietdiensten (7) bepaalt dat de lidstaten deze frequentiebanden met ingang van 1 juli 2007 beschikbaar stellen voor systemen die in de Gemeenschap MSS leveren.

(8)

Onder het technisch beheer van radiospectrum, zoals georganiseerd door Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking) (8) in het algemeen en Beschikking 2007/98/EG in het bijzonder, vallen niet de procedures voor de toewijzing van spectrum en de verlening van gebruiksrechten voor radiofrequenties.

(9)

Met uitzondering van artikel 8 van Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) (9) worden de exploitanten van mobiele satellietdiensten uit hoofde van het bestaande communautaire regelgevingskader voor elektronische communicatie op nationaal niveau geselecteerd en gemachtigd.

(10)

De regelgeving van de Internationale Telecommunicatie-Unie (ITU) voorziet in procedures voor de coördinatie van satellietradiofrequenties als instrument om schadelijke interferentie onder controle te houden, maar bevat geen informatie inzake selectie of machtiging.

(11)

Om te voorkomen dat de lidstaten beslissingen nemen die tot een versnippering van de interne markt zouden kunnen leiden en de in artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG genoemde doelstellingen zouden kunnen ondermijnen, moeten de selectiecriteria voor mobiele satellietsystemen bij uitzondering worden geharmoniseerd zodat de selectieprocedure ertoe leidt dat in de gehele Europese Unie MSS beschikbaar is. Vanwege de hoge aanloopinvesteringen die voor de ontwikkeling van mobiele satellietdiensten nodig zijn en de grote technologische en financiële risico’s die daarmee gepaard gaan, is een schaalvoordeel voor dergelijke systemen in de vorm van een brede pan-Europese geografische dekking nodig, zodat ze economisch levensvatbaar blijven.

(12)

Bovendien is voor een succesvolle lancering van MSS coördinatie van het regelgevend optreden van de lidstaten nodig. Verschillen in de nationale selectieprocedures zouden toch nog tot een versnippering van de interne markt kunnen leiden door uiteenlopende toepassing van de selectiecriteria, zoals de weging van de criteria, of verschillende tijdschema’s voor de selectieprocedures. Dit zou leiden tot een lappendeken van geselecteerde aanvragers, wat in tegenspraak is met de pan-Europese aard van deze MSS. Wanneer door verschillende lidstaten verschillende exploitanten van mobiele satellietsystemen worden geselecteerd, kan dit leiden tot complexe situaties met schadelijke interferentie of kan dit zelfs betekenen dat een geselecteerde exploitant geen pan-Europese satellietdienst kan leveren, bijvoorbeeld wanneer aan deze exploitant in verschillende lidstaten verschillende radiofrequenties worden toegewezen. Daarom moet de harmonisatie van de selectiecriteria worden aangevuld met de vaststelling van een gemeenschappelijk selectiemechanisme dat voor een gecoördineerd selectieresultaat voor alle lidstaten zorgt.

(13)

Aangezien bij de machtiging van de geselecteerde exploitanten van mobiele satellietsystemen voorwaarden aan deze machtigingen worden verbonden en derhalve rekening moet worden gehouden met een breed scala van nationale bepalingen op het gebied van elektronische communicatie, moet de machtiging door de bevoegde instanties van de lidstaten worden geregeld. Om voor een consistente aanpak van de machtiging in de verschillende lidstaten te zorgen moeten er echter op communautair niveau bepalingen worden vastgesteld voor de gesynchroniseerde toewijzing van spectrum en voor geharmoniseerde machtigingsvoorwaarden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan specifieke nationale voorwaarden die verenigbaar zijn met het communautaire recht.

(14)

MSS kunnen over het algemeen geografische gebieden bereiken die door andere elektronischecommunicatiediensten niet goed bestreken worden, zoals landelijke gebieden. Gecoördineerde selectie en machtiging van nieuwe systemen die MSS leveren moet daarom een belangrijke rol kunnen spelen bij het overbruggen van de digitale kloof door verbetering van toegankelijkheid, snelheid en kwaliteit van elektronischecommunicatiediensten in deze gebieden, waarmee aldus bijgedragen wordt tot de sociale cohesie. Het voorgestelde gebied dat door de MSS wordt bestreken (dekkingsgebied) en het tijdschema voor de levering van de MSS in alle lidstaten zijn daarom belangrijke kenmerken, waarmee bij de selectieprocedure terdege rekening moet worden gehouden.

(15)

Aangezien de lancering van MSS relatief veel tijd en complexe technische ontwikkelingsfasen vereist, moeten als onderdeel van de selectieprocedure de vorderingen bij de technische en commerciële ontwikkeling van mobiele satellietsystemen worden geëvalueerd.

(16)

Coördinatie van satellietradiofrequenties is van kritisch belang voor de daadwerkelijke levering van MSS in de lidstaten en moet daarom in de overwegingen worden betrokken wanneer de geloofwaardigheid van aanvragers en de levensvatbaarheid van de voorgestelde mobiele satellietsystemen in de selectieprocedure worden beoordeeld.

(17)

Met de vergelijkende selectieprocedure moet ernaar worden gestreefd mobiele satellietsystmen in de 2 GHz-frequentieband onverwijld in gebruik te nemen, met inachtneming van het recht van aanvragers om op een eerlijke en niet-discriminerende basis aan de selectieprocedure deel te nemen.

(18)

Complementaire grondcomponenten vormen een onlosmakelijk onderdeel van een mobiel satellietsysteem en hebben typisch ten doel de per satelliet aangeboden diensten te verbeteren in gebieden waar een ononderbroken directzichtverbinding met de satelliet ten gevolge van onderbrekingen van de horizon door bebouwing of terreingesteldheid niet gegarandeerd is. Overeenkomstig Beschikking 2007/98/EG gebruiken complementaire grondcomponenten dezelfde frequentiebanden als MSS (1 980 tot 2 010 MHz en 2 170 tot 2 200 MHz). De machtiging van dergelijke complementaire grondcomponenten zal derhalve voornamelijk afhangen van de plaatselijke omstandigheden. Ze moeten daarom, met inachtneming van voorwaarden die bij het communautaire recht worden vastgesteld, op nationaal niveau worden geselecteerd en gemachtigd. Dit hoeft geen afbreuk te doen aan de specifieke verzoeken van de bevoegde nationale instanties aan de geselecteerde aanvragers dat zij technische informatie verstrekken die aangeeft hoe bepaalde complementaire grondcomponenten de beschikbaarheid van de voorgestelde MSS kunnen verbeteren in geografische gebieden waar de communicatie met een of meer ruimtestations niet met de vereiste kwaliteit kan worden gewaarborgd, tenzij die informatie reeds overeenkomstig titel II verstrekt is.

(19)

Vanwege de beperkte hoeveelheid beschikbaar radiospectrum zal ook het aantal ondernemingen dat kan worden geselecteerd en gemachtigd, uiteraard beperkt zijn. Als het selectieproces echter tot de conclusie leidt dat er geen gebrek aan radiospectrum is, moeten alle in aanmerking komende aanvragers geselecteerd worden. De beperkte hoeveelheid beschikbaar radiospectrum kan tot gevolg hebben dat een fusie of overname van een exploitant van MSS met of door een andere exploitant tot aanzienlijke inperking van de concurrentie leidt en daarom in het kader van de mededingingsregels onderzocht moet worden.

(20)

Het recht om de specifieke toegewezen radiofrequenties te gebruiken dient de geselecteerde aanvragers zo spoedig mogelijk na selectie te worden verleend, overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2002/20/EG.

(21)

Besluiten over intrekking van machtigingen in verband met MSS of complementaire grondcomponenten wegens niet-naleving van verplichtingen dienen op nationaal niveau te worden ten uitvoer gelegd.

(22)

De monitoring van het gebruik van radiospectrum door de geselecteerde en gemachtigde exploitanten van mobiele satellietsystemen en eventueel vereiste executiemaatregelen vinden weliswaar op nationaal niveau plaats, maar het moet voor de Commissie mogelijk blijven de concrete regeling voor een gecoördineerde monitoring- en/of executieprocedure vast te stellen. Waar nodig moet de Commissie het recht krijgen om eventuele executiemaatregelen in verband met de naleving door de exploitanten van de gemeenschappelijke machtigingsvoorwaarden, met name vereisten inzake dekking, aan de orde te stellen.

(23)

De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10). Besluiten over de selectie van aanvragers moeten overeenkomstig de regelgevingsprocedure worden vastgesteld, gezien het belang van de communautaire procedure voor eventuele latere nationale machtigingsprocedures.

(24)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om de nadere regelingen voor de gecoördineerde toepassing van de handhavingsregels vast te stellen. Aangezien het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze beschikking door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële elementen, moeten ze worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bepaald in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

(25)

Aangezien de doelstelling van deze beschikking, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor de selectie en machtiging van exploitanten van mobiele satellietsystemen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

TITEL I

DOEL, WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1

Doel en werkingssfeer

1.   Deze beschikking heeft tot doel de ontwikkeling van een op concurrentie gebaseerde interne markt voor mobiele satellietdiensten (MSS) in de gehele Gemeenschap te vergemakkelijken en gaandeweg dekking in alle lidstaten te bereiken.

Bij deze beschikking wordt een communautaire procedure ingesteld voor de gemeenschappelijke selectie van exploitanten van mobiele satellietsystemen die overeenkomstig Beschikking 2007/98/EG de 2 GHz-frequentieband gebruiken, die bestaat uit radiospectrum van 1 980 tot 2 010 MHz voor aarde-ruimtecommunicatie en van 2 170 tot 2 200 MHz voor ruimte-aardecommunicatie. Voorts worden bepalingen vastgesteld voor de gecoördineerde machtiging door de lidstaten van de geselecteerde exploitanten voor het gebruik van het toegewezen radiospectrum binnen deze band voor de exploitatie van mobiele satellietsystemen.

2.   De exploitanten van mobiele satellietsystemen worden via een communautaire procedure overeenkomstig titel II geselecteerd.

3.   De geselecteerde exploitanten van mobiele satellietsystemen worden door de lidstaten overeenkomstig titel III gemachtigd.

4.   De exploitanten van complementaire grondcomponenten van mobiele satellietsystemen worden door de lidstaten overeenkomstig titel III gemachtigd.

Artikel 2

Definities

1.   De definities van Richtlijn 2002/21/EG en Richtlijn 2002/20/EG zijn ook voor deze beschikking van toepassing.

2.   Daarnaast zijn tevens de volgende definities van toepassing:

a)

onder „mobiele satellietsystemen” wordt verstaan: elektronischecommunicatienetwerken en de bijbehorende voorzieningen waarmee radiocommunicatiediensten kunnen worden geleverd tussen een mobiel grondstation en een of meer ruimtestations of tussen mobiele grondstations via een of meer ruimtestations dan wel tussen een mobiel grondstation en een of meer complementaire grondcomponenten die op vaste locaties worden gebruikt. Een dergelijk systeem omvat ten minste één ruimtestation;

b)

onder „complementaire grondcomponenten” van mobiele satellietsystemen wordt verstaan: grondstations die op vaste locaties worden gebruikt om de beschikbaarheid van de MSS te verbeteren in geografische gebieden binnen het dekkingsgebied van de satelliet(en) van het systeem waar de communicatie met een of meer ruimtestations niet met de vereiste kwaliteit kan worden gewaarborgd.

TITEL II

SELECTIEPROCEDURE

Artikel 3

Vergelijkende selectieprocedure

1.   Door de Commissie wordt een vergelijkende selectieprocedure georganiseerd voor de selectie van exploitanten van mobiele satellietsystemen. De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 10, lid 1, bedoelde comité voor communicatie.

2.   De aanvragers krijgen een eerlijke en niet-discriminerende mogelijkheid om deel te nemen aan de vergelijkende selectieprocedure, die transparant is.

De oproep voor aanvragers wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

3.   Toegang tot documenten die met de vergelijkende selectieprocedure verband houden, met inbegrip van de aanvragen, wordt verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (11).

4.   De Commissie kan externe deskundigen om advies en hulp vragen voor de analyse en/of beoordeling van de aanvragen. Deze externe deskundigen worden op basis van hun deskundigheid en hoge mate van onafhankelijkheid en onpartijdigheid gekozen.

Artikel 4

Ontvankelijkheid van aanvragen

1.   De volgende ontvankelijkheidseisen zijn van toepassing:

a)

de aanvrager is in de Gemeenschap gevestigd;

b)

in de aanvraag wordt de gevraagde hoeveelheid radiospectrum, met als maximum 15 MHz voor aarde-ruimtecommunicatie en 15 MHz voor ruimte-aardecommunicatie voor een aanvrager, vermeld en worden verklaringen en bewijsmateriaal verstrekt over het gevraagde radiospectrum, de vereiste mijlpalen en de selectiecriteria;

c)

bij de aanvraag wordt een verklaring gevoegd waarin de aanvrager toezegt dat:

i)

het voorgestelde mobiele satellietsysteem vanaf het tijdstip dat de levering van de MSS begint, een dekkingsgebied van ten minste 60 % van het totale landoppervlak van de lidstaten heeft;

ii)

de MSS in alle lidstaten en voor ten minste 50 % van de bevolking beschikbaar is en ten minste 60 % van het totale landoppervlak van elke lidstaat bestrijkt op een door de aanvrager aan te geven tijdstip doch niet later dan zeven jaar na de datum van bekendmaking van het overeenkomstig artikel 5, lid 2, of artikel 6, lid 3, door de Commissie genomen besluit.

2.   De aanvraag wordt bij de Commissie ingediend. De Commissie kan van aanvragers verlangen dat zij binnen een gespecificeerde periode van vijf tot twintig werkdagen aanvullende informatie betreffende vervulling van de ontvankelijkheidseisen verstrekken. Als deze informatie niet binnen de gespecificeerde periode wordt verstrekt, wordt de aanvraag geacht onontvankelijk te zijn.

3.   De Commissie beslist of de aanvraag ontvankelijk is. Een beslissing van de Commissie over aanvragen die niet ontvankelijk zijn, wordt met redenen omkleed en volgens de raadplegingsprocedure van artikel 10, lid 2, genomen.

4.   De Commissie deelt de aanvragers onmiddellijk mee of hun aanvraag als ontvankelijk wordt beschouwd en publiceert de lijst van ontvankelijke aanvragers.

Artikel 5

Eerste selectiefase

1.   Binnen 40 werkdagen na de publicatie van de lijst van ontvankelijke aanvragers beoordeelt de Commissie of de aanvragers het vereiste technische en commerciële ontwikkelingsniveau van hun respectieve mobiele satellietsystemen hebben aangetoond. Bij deze beoordeling wordt uitgegaan van de succesvolle voltooiing van mijlpalen één tot en met vijf die in de bijlage worden vermeld. Gedurende de hele eerste selectiefase wordt rekening gehouden met de geloofwaardigheid van de aanvragers en de levensvatbaarheid van de voorgestelde mobiele satellietsystemen.

2.   Indien de totale vraag naar radiospectrum, aangevraagd door in aanmerking komende aanvragers die niet krachtens lid 1 van dit artikel zijn afgewezen, niet groter is dan de beschikbare hoeveelheid radiospectrum die in artikel 1, lid 1, is vastgesteld, bepaalt de Commissie in een met redenen omkleed besluit volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 10, lid 3, dat alle in aanmerking komende aanvragers worden geselecteerd en bepaalt zij voor welke respectieve frequenties elke geselecteerde aanvrager een machtiging krijgt om deze in elke lidstaat te gebruiken overeenkomstig titel III.

3.   De Commissie deelt de aanvragers onmiddellijk mee of hun aanvraag als voor de tweede selectiefase in aanmerking komend wordt beschouwd of overeenkomstig lid 2 is geselecteerd. De Commissie publiceert de lijst van in aanmerking komende of geselecteerde aanvragers. In aanmerking komende aanvragers die de selectieprocedure niet wensen te vervolgen en geselecteerde aanvragers die de radiofrequenties niet wensen te gebruiken, stellen de Commissie daarvan binnen 30 werkdagen na deze publicatie schriftelijk in kennis.

Artikel 6

Tweede selectiefase

1.   Indien de totale vraag naar radiospectrum, aangevraagd door in aanmerking komende aanvragers die niet in de eerste selectiefase zijn afgewezen, groter is dan de beschikbare hoeveelheid radiospectrum die krachtens artikel 1, lid 1, is vastgesteld, selecteert de Commissie de in aanmerking komende aanvragers door na te gaan in hoeverre de door hen voorgestelde mobiele satellietsystemen aan de volgende gewogen selectiecriteria voldoen:

a)

voordelen voor de consument en de mededinging (wegingsfactor 20 %), bestaande uit de volgende twee subcriteria:

i)

het aantal eindgebruikers en het scala aan MSS die worden aangeboden op de datum waarop de ononderbroken levering van commerciële MSS begint;

ii)

de datum waarop de ononderbroken levering van commerciële MSS begint;

b)

spectrumefficiëntie (wegingsfactor 20 %), bestaande uit de volgende twee subcriteria:

i)

de totale hoeveelheid van het vereiste spectrum;

ii)

de geaggregeerde datastroomcapaciteit;

c)

pan-EU geografische dekking (wegingsfactor 40 %), bestaande uit de volgende drie subcriteria:

i)

het aantal lidstaten waar ten minste 50 % van de bevolking zich in het dekkingsgebied bevindt op de datum waarop de ononderbroken levering van commerciële MSS begint;

ii)

de mate van geografische dekking, gebaseerd op het dekkingsgebied van het totale landoppervlak van de lidstaten, op de datum waarop de ononderbroken levering van commerciële MSS begint;

iii)

het door de aanvrager genoemde tijdstip waarop de MSS beschikbaar zal zijn in alle lidstaten en voor ten minste 50 % van de bevolking en ten minste 60 % van het totale landoppervlak van elke lidstaat bestrijkt;

d)

de mate waarin de overheidsbeleidsdoelstellingen die niet onder de onder a), b) en c) bedoelde criteria vallen, bereikt worden (wegingsfactor 20 %) overeenkomstig de volgende drie subcriteria met gelijk gewicht:

i)

de levering van diensten van algemeen belang die bijdragen tot de bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid of de zekerheid van de burgers in het algemeen of van specifieke groepen burgers;

ii)

de integriteit en veiligheid van diensten;

iii)

het scala aan diensten die verleend worden aan consumenten in landelijke of verafgelegen gebieden.

2.   Eventuele regels voor de tenuitvoerlegging van dit artikel worden door de Commissie volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 10, lid 3, vastgesteld. Gedurende de hele tweede selectiefase wordt rekening gehouden met de geloofwaardigheid van de aanvragers en de levensvatbaarheid van de voorgestelde mobiele satellietsystemen.

3.   Binnen 80 werkdagen na de publicatie van de tijdens de eerste selectiefase vastgestelde lijst van in aanmerking komende aanvragers stelt de Commissie aan de hand van het rapport van het panel van externe deskundigen, voor zover van toepassing, en volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 10, lid 3, een besluit over de selectie van aanvragers vast. In het besluit wordt bepaald welke aanvragers worden geselecteerd, gerangschikt naar de mate waarin zij aan de selectiecriteria voldoen, de argumenten waarop het besluit berust, en voor welke frequenties elke geselecteerde aanvrager wordt gemachtigd om deze in elke lidstaat te gebruiken overeenkomstig titel III.

4.   Besluiten genomen overeenkomstig artikel 5, lid 2, of artikel 6, lid 3, worden uiterlijk een maand na vaststelling door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.

TITEL III

MACHTIGING

Artikel 7

Machtiging van de geselecteerde aanvragers

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de geselecteerde aanvragers, overeenkomstig het tijdschema en het dekkingsgebied waartoe de aanvragers zich hebben verbonden, overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder c), en volgens het nationale en communautaire recht, het gebruiksrecht krijgen voor de specifieke radiofrequentie die is bepaald in het krachtens artikel 5, lid 2, of artikel 6, lid 3, vastgestelde besluit van de Commissie, alsmede het recht om een mobiel satellietsysteem te exploiteren. Zij stellen de geselecteerde aanvragers dienovereenkomstig van deze rechten in kennis.

2.   Voor de onder lid 1 vallende rechten gelden de volgende gemeenschappelijke voorwaarden:

a)

de geselecteerde aanvragers gebruiken het toegewezen radiospectrum voor de levering van MSS;

b)

de geselecteerde aanvragers voldoen binnen 24 maanden na het overeenkomstig artikel 5, lid 2, of artikel 6, lid 3, vastgestelde selectiebesluit aan de in de bijlage vermelde mijlpalen zes tot en met negen;

c)

de geselecteerde aanvragers komen elke in hun aanvragen vermelde of tijdens de vergelijkende selectieprocedure gedane toezegging na, ongeacht of de totale vraag naar radiospectrum groter is dan de beschikbare hoeveelheid of niet;

d)

de geselecteerde aanvragers dienen een jaarlijks verslag in bij de bevoegde instanties van alle lidstaten waarin een gedetailleerd overzicht wordt gegeven van de stand van zaken bij de ontwikkeling van hun voorgesteld mobiel satellietsysteem;

e)

alle vereiste gebruiksrechten en machtigingen worden verleend voor de duur van achttien jaar vanaf de datum waarop het selectiebesluit overeenkomstig artikel 5, lid 2, of artikel 6, lid 3, is vastgesteld.

3.   De lidstaten kunnen overeenkomstig Beschikking 2007/98/EG spectrumgebruiksrechten als bedoeld in artikel 1, lid 1, toekennen voor de tijd en in de mate dat zij buiten het dekkingsgebied dat overeenkomstig deze beschikking is toegezegd door de geselecteerde aanvragers blijven.

4.   De lidstaten kunnen overeenkomstig de communautaire wetgeving, met inbegrip van de Richtlijn 2002/20/EG, objectief gegronde, niet-discriminerende, evenredige en transparante verplichtingen opleggen om de communicatie tussen de hulpdiensten en de autoriteiten tijdens ernstige rampen te waarborgen.

Artikel 8

Complementaire grondcomponenten

1.   De lidstaten zorgen er overeenkomstig de nationale en communautaire wetgeving voor dat hun bevoegde instanties de aanvragers die overeenkomstig titel II zijn geselecteerd en krachtens artikel 7 zijn gemachtigd om het spectrum te gebruiken, de machtigingen verlenen die nodig zijn voor de levering van complementaire grondcomponenten van mobiele satellietsystemen op hun grondgebied.

2.   De lidstaten selecteren of machtigen geen exploitanten van complementaire grondcomponenten van mobiele satellietsystemen voordat de selectieprocedure van titel II wordt afgerond door een besluit van de Commissie dat is vastgesteld krachtens artikel 5, lid 2, of artikel 6, lid 3. Dit laat het gebruik van de 2 GHz-frequentieband door andere systemen dan degene die MSS leveren overeenkomstig Beschikking 2007/98/EG onverlet.

3.   Voor nationale machtigingen die worden verleend voor de exploitatie van complementaire grondcomponenten van mobiele satellietsystemen in de 2 GHz-frequentieband, gelden de volgende gemeenschappelijke voorwaarden:

a)

de exploitanten gebruiken het toegewezen radiospectrum voor de levering van complementaire grondcomponenten van mobiele satellietsystemen;

b)

complementaire grondcomponenten maken integraal deel uit van een mobiel satellietsysteem en staan onder controle van het satellietcapaciteit- en netwerkbeheersmechanisme; ze gebruiken dezelfde transmissierichting en dezelfde gedeeltes van frequentiebanden als de bijbehorende satellietcomponenten en verhogen niet de spectrumbehoefte van het bijbehorende mobiele satellietsysteem;

c)

een onafhankelijke exploitatie van complementaire grondcomponenten wanneer de satellietcomponent van het bijbehorende mobiele satellietsysteem defect is, duurt niet langer dan 18 maanden;

d)

de gebruiksrechten en machtigingen worden verleend voor een periode die niet later eindigt dan het moment waarop de machtiging van het bijbehorende mobiele satellietsysteem verstrijkt.

Artikel 9

Monitoring en handhaving

1.   Geselecteerde exploitanten zijn verantwoordelijk voor de naleving van alle voorwaarden die voor hun machtigingen gelden en voor de betaling van alle toepasselijke machtigings- en/of gebruiksvergoedingen en -heffingen die krachtens het recht van de lidstaten verschuldigd zijn.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de handhavingsregels, met inbegrip van de regels inzake sancties in geval van inbreuken op de gemeenschappelijke voorwaarden als bedoeld in artikel 7, lid 2, in overeenstemming zijn met de communautaire regelgeving en met name artikel 10 van de Richtlijn 2002/20/EG. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten monitoren de naleving van de gemeenschappelijke voorwaarden en nemen passende maatregelen bij niet-naleving. De lidstaten stellen de Commissie jaarlijks in kennis van de resultaten van deze monitoring, indien bepaalde gemeenschappelijke voorwaarden niet zijn nageleefd en er executiemaatregelen genomen zijn.

De Commissie kan elke veronderstelde specifieke inbreuk op de gemeenschappelijke voorwaarden onderzoeken, bijgestaan door het in artikel 10, lid 1, bedoelde comité voor communicatie. Wanneer een lidstaat een specifieke inbreuk bij de Commissie meldt, stelt de Commissie een onderzoek in, bijgestaan door het comité voor communicatie.

3.   Maatregelen ter bepaling van eventuele passende regelingen voor gecoördineerde toepassing van de in lid 2 bedoelde handhavingsregels, met inbegrip van de regels voor gecoördineerde opschorting of intrekking van machtigingen vanwege inbreuken op de in artikel 7, lid 2, bedoelde gemeenschappelijke voorwaarden, die beogen niet-essentiële elementen van deze beschikking te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 10, lid 4.

TITEL IV

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 22 van Richtlijn 2002/21/EG ingestelde comité voor communicatie.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4 en lid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5 bis, lid 3, onder c), en lid 4, onder b) en e), van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijnen worden vastgesteld op één maand.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze beschikking treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 juni 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitster

M. KUCLER DOLINAR


(1)  PB C 44 van 16.2.2008, blz. 50.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 21 mei 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van 23 juni 2008.

(3)  PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 364.

(4)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 717/2007 (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 32).

(5)  PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/65/EG (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 27).

(6)  Mededeling van de Commissie van 1 juni 2005 getiteld „i2010 — Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid”.

(7)  PB L 43 van 15.2.2007, blz. 32.

(8)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.

(9)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.

(10)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(11)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


BIJLAGE

MIJLPALEN

1.   Indiening van een coördinatieverzoek bij de Internationale Telecommunicatie-Unie (ITU)

De aanvrager levert het bewijs dat de administratie die verantwoordelijk is voor de registratie bij de ITU van een mobiel satellietsysteem voor de levering van commerciële MSS binnen het grondgebied van de lidstaten, de relevante informatie van bijlage 4 van het radioreglement van de ITU heeft overgelegd.

2.   Fabricage van de satellieten

De aanvrager levert het bewijs dat er een bindende overeenkomst bestaat voor de fabricage van zijn satellieten die nodig zijn voor de levering van commerciële MSS op het grondgebied van de lidstaten. In het document worden de fabricagemijlpalen aangegeven die leiden tot de voltooiing van de fabricage van de satellieten die nodig zijn voor het verrichten van commerciële MSS. Het document wordt ondertekend door de aanvrager en de onderneming die de satellieten fabriceert.

3.   Overeenkomst voor de lancering van de satellieten

De aanvrager levert het bewijs dat er een bindende overeenkomst bestaat voor de lancering van het minimumaantal satellieten dat nodig is voor het ononderbroken leveren van een commerciële MSS op het grondgebied van de lidstaten. In het document worden de lanceringsdata en -diensten, en de contractbepalingen en -voorwaarden met betrekking tot schadevergoeding aangegeven. Het document wordt ondertekend door de exploitant van het mobiele satellietsysteem en de onderneming die de satellieten lanceert.

4.   Gateway-grondstations

De aanvrager levert het bewijs dat er een bindende overeenkomst bestaat voor de bouw en installatie van Gateway-grondstations die zullen worden gebruikt voor het leveren van commerciële MSS op het grondgebied van de lidstaten.

5.   Voltooiing van de kritische ontwerpevaluatie („Critical Design Review”)

De kritische ontwerpevaluatie is het moment in het implementatieproces van het ruimteschip waarop de ontwerp- en ontwikkelingsfase eindigt en de fabricagefase begint.

De aanvrager levert het bewijs van de afronding, uiterlijk 80 werkdagen na de indiening van de aanvraag, van de kritische ontwerpevaluatie, overeenkomstig de constructiemijlpalen in de overeenkomst voor de satellietfabricage. Het desbetreffende document, waarin de datum van voltooiing van de kritische ontwerpevaluatie vermeld staat, wordt ondertekend door de onderneming die de satellieten fabriceert.

6.   Koppeling („mating”) van de satellieten

Koppeling is het stadium in het implementatieproces van het ruimteschip waarin de communicatiemodule in de dienstmodule wordt geïntegreerd.

De aanvrager levert het bewijs dat de Test Readiness Review voor de koppeling van de communicatie- aan de dienstmodule heeft plaatsgevonden overeenkomstig de constructiemijlpalen in de overeenkomst voor de satellietfabricage. Het desbetreffende document, waarin de datum van voltooiing van de satellietkoppeling vermeld staat, wordt ondertekend door de onderneming die de satellieten fabriceert.

7.   Lancering van de satellieten

De aanvrager levert het bewijs dat het aantal satellieten dat nodig is voor het ononderbroken leveren van commerciële MSS op het grondgebied van de lidstaten succesvol gelanceerd en in een baan om de aarde gebracht is.

8.   Frequentiecoördinatie

De aanvrager levert duidelijk bewijs van de succesvolle frequentiecoördinatie van het systeem met andere mobiele satellietsystemen, overeenkomstig de relevante bepalingen van het radioreglement van de ITU. Echter, een systeem dat aantoont dat het aan de mijlpalen één tot en met zeven voldoet, is in dit stadium niet verplicht het bewijs te leveren van de afronding van de succesvolle frequentiecoördinatie met die mobiele satellietsystemen die niet adequaat en op redelijkerwijs te verwachten wijze aan de mijlpalen een tot en met zeven voldoen.

9.   Levering van MSS binnen het grondgebied van de lidstaten

De aanvrager levert het bewijs dat hij op de datum waarop de levering van de MSS begint daadwerkelijk de commerciële MSS op het grondgebied van de lidstaten ononderbroken levert met gebruikmaking van de satellieten die de aanvrager in het kader van mijlpaal drie heeft aangewezen ter dekking van de geografische zone zoals in de aanvraag vermeld.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

2.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/25


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2008

betreffende het voorlopige verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn MON810) uit hoofde van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1718)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/495/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 18, lid 1, eerste alinea,

Na raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 98/294/EG van de Commissie van 22 april 1998 betreffende het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn MON810) overeenkomstig Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (2) is bepaald dat toestemming dient te worden gegeven voor het in de handel brengen van dat product.

(2)

Op 3 augustus 1998 hebben de bevoegde instanties van Frankrijk deze toestemming verleend. De toestemming betreft alle toepassingen van het product, namelijk invoer, verwerking tot levensmiddelen en diervoeders, en teelt.

(3)

Overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2001/18/EG, die in de plaats is gekomen van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (3), gelden voor de procedures met betrekking tot kennisgevingen van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen die op 17 oktober 2002 niet waren afgerond, de bepalingen van Richtlijn 2001/18/EG.

(4)

Op 2 juni 1999 heeft Oostenrijk de Commissie in kennis gesteld van zijn besluit om het gebruik en de verkoop van Zea mays L., lijn MON810, voorlopig voor alle toepassingen te verbieden en heeft het zijn besluit met redenen omkleed overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 90/220/EEG.

(5)

Uit Zea mays L., lijn MON810, verkregen producten (levensmiddelen en voedselingrediënten, geproduceerd met maïsbloem, maïsgluten, maïsgriesmeel, maïszetmeel, maïsglucose en maïsolie geproduceerd met Zea mays L., lijn MON810) zijn toegelaten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 258/97 (4) en Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (5). Deze toepassingen vallen niet onder de door Oostenrijk aangemelde vrijwaringsmaatregel.

(6)

Het Wetenschappelijk Comité voor planten kwam op 24 september 1999 tot het besluit dat de door Oostenrijk overgelegde informatie geen nieuwe relevante wetenschappelijke gegevens bevatte waarmee bij de oorspronkelijke beoordeling van het dossier geen rekening was gehouden en die aanleiding konden vormen tot een herziening van het oorspronkelijke advies van het comité met betrekking tot dat product.

(7)

Op 9 januari, 9 februari en 17 februari 2004 heeft Oostenrijk bij de Commissie aanvullende informatie ingediend ter ondersteuning van zijn nationale maatregelen met betrekking tot maïslijn MON810.

(8)

Overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Richtlijn 2001/18/EG heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) geraadpleegd, die bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (6) is opgericht en krachtens die verordening in de plaats is gekomen van de betrokken wetenschappelijke comités.

(9)

De EFSA kwam op 8 juli 2004 (7) tot het besluit dat de door Oostenrijk overgelegde informatie geen nieuwe wetenschappelijke gegevens bevatte waardoor de milieurisicobeoordeling van maïslijn MON810 moest worden herzien en die een verbod op het gebruik en de verkoop van dit product in Oostenrijk rechtvaardigden.

(10)

Aangezien er in de gegeven omstandigheden geen redenen waren om aan te nemen dat het product een risico vormde voor de menselijke gezondheid of het milieu, heeft de Commissie op 29 november 2004 een ontwerp-beschikking waarbij Oostenrijk werd verzocht zijn voorlopige vrijwaringsmaatregel in te trekken, ter advies voorgelegd aan het bij artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG ingestelde comité, overeenkomstig de procedure van artikel 30, lid 2, van die richtlijn.

(11)

Dat comité heeft evenwel geen advies uitgebracht, en de Commissie heeft overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8) bij de Raad een voorstel ingediend betreffende de te nemen maatregelen.

(12)

Op 24 juni 2005 heeft de Raad dit voorstel overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bij gekwalificeerde meerderheid verworpen.

(13)

In zijn verklaring stelde de Raad dat „er nog steeds enige onzekerheid heerst wat betreft de nationale vrijwaringsmaatregelen in verband met het in de handel brengen van [het] genetisch gemodificeerde [maïsras] MON810” en riep hij de Commissie op „om meer informatie inzake [het] betrokken [GGO] te verzamelen en nader in te gaan op de vraag of de door [Oostenrijk] genomen [maatregel] die erop [is] gericht om bij wijze van tijdelijke voorzorgsmaatregel het in de handel brengen van [dit] genetisch gemodificeerde [organisme] op te schorten, gerechtvaardigd [is] en of de toelating van [een dergelijk organisme] nog voldoet aan de veiligheidseisen van Richtlijn 2001/18/EG”.

(14)

In november 2005 is de EFSA opnieuw door de Commissie geraadpleegd over de vraag of er enige wetenschappelijke reden is om aan te nemen dat het verder in de handel brengen van MON810-maïs onder de in de toestemming gestelde voorwaarden aanleiding kan geven tot nadelige effecten op de menselijke gezondheid of het milieu. In het bijzonder is de EFSA gevraagd alle aanvullende wetenschappelijke informatie te onderzoeken die aan het licht is gekomen nadat het eerdere wetenschappelijke advies betreffende de veiligheid van dit GGO werd uitgebracht.

(15)

In zijn advies van 29 maart 2006 (9) is de EFSA tot het besluit gekomen dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het verder in de handel brengen van MON810-maïs onder de in de desbetreffende toestemming gestelde voorwaarden tot enig nadelig effect op de gezondheid van mens of dier of op het milieu zal leiden.

(16)

Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG heeft de Commissie een voorstel bij de Raad ingediend waarbij Oostenrijk werd verzocht zijn vrijwaringsmaatregel in te trekken.

(17)

Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG heeft de Milieuraad op 18 december 2006 bij gekwalificeerde meerderheid te kennen gegeven dat hij zich verzet tegen het voorstel.

(18)

In zijn besluit verwijst de Raad naar de milieurisicobeoordeling zoals bedoeld in Richtlijn 2001/18/EG en stelt hij dat „er bij de milieurisicobeoordeling van GGO's op meer stelselmatige wijze rekening dient te worden gehouden met de verschillende landbouwstructuren en regionale ecologische kenmerken in de Europese Unie”.

(19)

Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG heeft de Commissie een gewijzigd voorstel ingediend om rekening te houden met het besluit van de Raad van 18 december 2006 dat alleen verwijst naar de milieuaspecten van de Oostenrijkse vrijwaringsmaatregel, namelijk de teelt.

(20)

Oostenrijk is begonnen met het verzamelen van relevante wetenschappelijke gegevens over deze aspecten die volgens Oostenrijk de voorlopige handhaving van de vrijwaringsmaatregel rechtvaardigen, in het bijzonder met betrekking tot „de verschillende landbouwstructuren en regionale ecologische kenmerken” zoals aangegeven in overweging 3 van bovengenoemd besluit van de Raad. Overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG wordt Oostenrijk verzocht de Commissie alle wetenschappelijke gegevens te overleggen die het heeft verzameld alsmede de nieuwe risicobeoordelingen zodra deze zijn afgerond en alle lidstaten daarover te informeren.

(21)

Op basis van de door Oostenrijk overgelegde documenten en de wetenschappelijke beoordeling zal de Commissie overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG handelen met betrekking tot deze aspecten van de Oostenrijkse maatregel.

(22)

De veiligheidsaspecten van Zea mays L., lijn MON810, waarop de uit hoofde van Richtlijn 90/220/EEG verleende toelating betrekking heeft (inclusief invoer en verwerking), zijn voor levensmiddelen en diervoeders in heel Europa gelijk en zijn beoordeeld door de EFSA, die concludeerde dat dit product waarschijnlijk geen nadelige effecten op de gezondheid van mens of dier zal hebben.

(23)

Het voorstel van de Commissie houdt alleen rekening met de levensmiddel- en diervoederaspecten van het Oostenrijkse verbod, namelijk het verbod op de invoer en verwerking van onbewerkte korrels als basismateriaal voor verdere verwerking of voor direct gebruik als levensmiddel of diervoeder.

(24)

Onder deze omstandigheden dient Oostenrijk zijn vrijwaringsmaatregelen ten minste ten aanzien van de invoer en de verwerking tot levensmiddelen en diervoeders van Zea mays L., lijn MON810, in te trekken.

(25)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn niet in overeenstemming met het advies van het in artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG ingestelde comité en derhalve heeft de Commissie bij de Raad een voorstel betreffende deze maatregelen ingediend. Aangezien de Raad bij afloop van de in artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG vastgestelde termijn de voorgestelde maatregelen niet heeft aangenomen, noch te kennen heeft gegeven dat hij zich tegen het voorstel verzet overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG, moeten deze maatregelen door de Commissie worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De door Oostenrijk genomen maatregelen tot het verbieden van de invoer en de verwerking tot levensmiddelen en diervoeders van Zea mays L., lijn MON810, die krachtens Beschikking 98/294/EG in de handel mag worden gebracht, zijn niet gerechtvaardigd op grond van artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG.

Artikel 2

Oostenrijk dient de nodige maatregelen te nemen om het verbod op de invoer en de verwerking tot levensmiddelen en diervoeders van Zea mays L., lijn MON810, te beëindigen uiterlijk 20 dagen na kennisgeving hiervan.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Oostenrijk.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2008.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/27/EG (PB L 81 van 20.3.2008, blz. 45).

(2)  PB L 131 van 5.5.1998, blz. 32.

(3)  PB L 117 van 8.5.1990, blz. 15.

(4)  PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 298/2008 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 64).

(6)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 202/2008 van de Commissie (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 17).

(7)  Advies van het Wetenschappelijk Panel voor genetisch gemodificeerde organismen naar aanleiding van een verzoek van de Commissie met betrekking tot het Oostenrijkse beroep op artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG, EFSA Journal (2004) 78, 1-13.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(9)  Advies van het Wetenschappelijk Panel voor genetisch gemodificeerde organismen naar aanleiding van een verzoek van de Commissie met betrekking tot genetisch gemodificeerde gewassen (Bt176-maïs, MON810-maïs, T25-maïs, Topas 19/2-koolzaad en Ms1xRf1-koolzaad) die het voorwerp uitmaken van vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 90/220/EEG, EFSA Journal (2006) 338, 1-15.


2.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/28


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 1 juli 2008

tot benoeming van leden van het Comité voor weesgeneesmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/496/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (1), en met name op artikel 4, lid 3,

Gelet op de aanbeveling van het Europees Geneesmiddelenbureau van 19 december 2007,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2006/286/EG van 12 april 2006 (2) heeft de Commissie op voordracht van het Europees Geneesmiddelenbureau drie leden van het Comité voor weesgeneesmiddelen (hierna „het Comité” genoemd) benoemd voor een periode van drie jaar met ingang van 16 april 2006.

(2)

Het lidmaatschap van twee van deze leden is respectievelijk in december 2006 (prof. Gianmartino Benzi) en augustus 2007 (dr. Julia Dunne) afgelopen. Daarom moeten twee nieuwe leden van het Comité worden benoemd.

(3)

Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft twee personen voor benoeming voorgedragen.

(4)

De leden van het Comité moeten worden benoemd voor een periode van drie jaar met ingang van 2 juli 2008,

BESLUIT:

Enig artikel

Op voordracht van het Europees Geneesmiddelenbureau worden de volgende personen tot leden van het Comité benoemd voor een periode van drie jaar met ingang van 2 juli 2008:

 

Dr. János BORVENDÉG

 

De heer Bruno SEPODES

Gedaan te Brussel, 1 juli 2008.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1.

(2)  PB L 104 van 13.4.2006, blz. 54.