ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
51e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
|
||
|
* |
Verordening (EG) nr. 516/2008 van de Commissie van 10 juni 2008 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1200/2005, (EG) nr. 184/2007, (EG) nr. 243/2007, (EG) nr. 1142/2007, (EG) nr. 1380/2007 en (EG) nr. 165/2008 wat betreft de voorwaarden van de vergunningen voor het gebruik van bepaalde toevoegingsmiddelen in diervoeding ( 1 ) |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Raad en Commissie |
|
|
|
2008/429/EG, Euratom |
|
|
* |
||
|
|
2008/430/EG, Euratom |
|
|
* |
||
|
|
Raad |
|
|
|
2008/431/EG |
|
|
* |
||
|
|
Commissie |
|
|
|
2008/432/EG |
|
|
* |
Beschikking van de Commissie van 23 mei 2008 tot wijziging van Beschikking 2006/771/EG inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1937) ( 1 ) |
|
|
|
2008/433/EG |
|
|
* |
Beschikking van de Commissie van 10 juni 2008 tot vaststelling van bijzondere eisen voor de invoer van zonnebloemolie van oorsprong of verzonden uit Oekraïne wegens de risico's van verontreiniging met minerale olie (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2709) ( 1 ) |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 515/2008 VAN DE COMMISSIE
van 10 juni 2008
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 11 juni 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 juni 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 10 juni 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
60,9 |
MK |
36,7 |
|
TR |
67,5 |
|
ZZ |
55,0 |
|
0707 00 05 |
JO |
162,5 |
MK |
23,0 |
|
TR |
118,6 |
|
ZZ |
101,4 |
|
0709 90 70 |
TR |
103,8 |
ZZ |
103,8 |
|
0805 50 10 |
AR |
125,8 |
EG |
150,8 |
|
TR |
129,5 |
|
US |
176,3 |
|
ZA |
143,1 |
|
ZZ |
145,1 |
|
0808 10 80 |
AR |
100,9 |
BR |
84,9 |
|
CL |
98,0 |
|
CN |
87,2 |
|
MK |
50,7 |
|
NZ |
106,4 |
|
US |
125,6 |
|
UY |
152,2 |
|
ZA |
85,6 |
|
ZZ |
99,1 |
|
0809 10 00 |
TR |
195,6 |
US |
317,3 |
|
ZZ |
256,5 |
|
0809 20 95 |
TR |
492,1 |
US |
400,6 |
|
ZZ |
446,4 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 516/2008 VAN DE COMMISSIE
van 10 juni 2008
tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1200/2005, (EG) nr. 184/2007, (EG) nr. 243/2007, (EG) nr. 1142/2007, (EG) nr. 1380/2007 en (EG) nr. 165/2008 wat betreft de voorwaarden van de vergunningen voor het gebruik van bepaalde toevoegingsmiddelen in diervoeding
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 13, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
BASF Aktiengesellschaft heeft een aanvraag uit hoofde van artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingediend tot wijziging van de naam van de vergunninghouder voor wat betreft de Verordeningen (EG) nr. 1200/2005 (2), (EG) nr. 184/2007 (3), (EG) nr. 243/2007 (4), (EG) nr. 1142/2007 (5), (EG) nr. 1380/2007 (6) en (EG) nr. 165/2008 (7) van de Commissie. |
(2) |
Deze verordeningen verlenen een vergunning voor het gebruik van bepaalde toevoegingsmiddelen. Deze vergunningen zijn gebonden aan de houder van de vergunning. In al deze gevallen is de houder van de vergunning BASF Aktiengesellschaft. |
(3) |
De aanvrager voert aan dat BASF Aktiengesellschaft met ingang van 14 januari 2008 is omgevormd tot BASF SE en dat BASF SE dezelfde onderneming is en nu de rechten voor het in de handel brengen van die toevoegingsmiddelen bezit. De aanvrager heeft bewijsstukken ter staving van zijn aanvraag ingediend. |
(4) |
De voorgestelde wijziging van de voorwaarden van de vergunningen is louter administratief en maakt geen nieuwe beoordeling van de desbetreffende toevoegingsmiddelen noodzakelijk. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is in kennis gesteld van de aanvraag. |
(5) |
Om de aanvrager in staat te stellen om vanaf 14 januari 2008 gebruik te maken van zijn rechten voor het in de handel brengen van de toevoegingsmiddelen onder de naam BASF SE, moeten de voorwaarden van de vergunningen met ingang van die datum worden gewijzigd. |
(6) |
De Verordeningen (EG) nr. 1200/2005, (EG) nr. 184/2007, (EG) nr. 243/2007, (EG) nr. 1142/2007, (EG) nr. 1380/2007 en (EG) nr. 165/2008 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
Er moet worden voorzien in een overgangsperiode tijdens welke bestaande voorraden kunnen worden opgebruikt. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1200/2005 worden in kolom 2 van de gegevens voor 1 de woorden „BASF Aktiengesellschaft” vervangen door de woorden „BASF SE”.
2. In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 184/2007 worden in kolom 2 van de gegevens voor 4d800 de woorden „BASF Aktiengesellschaft” vervangen door de woorden „BASF SE”.
3. In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 243/2007 worden in kolom 2 van de gegevens voor 4a1600 de woorden „BASF Aktiengesellschaft” vervangen door de woorden „BASF SE”.
4. In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1142/2007 worden in kolom 2 van de gegevens voor 4a1600 de woorden „BASF Aktiengesellschaft” vervangen door de woorden „BASF SE”.
5. In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1380/2007 worden in kolom 2 van de gegevens voor 4a62 de woorden „BASF Aktiengesellschaft” vervangen door de woorden „BASF SE”.
6. In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 165/2008 worden in kolom 2 van de gegevens voor 4a1600 de woorden „BASF Aktiengesellschaft” vervangen door de woorden „BASF SE”.
Artikel 2
Bestaande voorraden die voldoen aan de bepalingen die golden vóór de inwerkingtreding van deze verordening mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt tot en met 31 oktober 2008.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 14 januari 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 juni 2008.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).
(2) PB L 195 van 27.7.2005, blz. 6. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1445/2006 van de Commissie (PB L 271 van 30.9.2006, blz. 22).
(3) PB L 63 van 1.3.2007, blz. 1.
(4) PB L 73 van 13.3.2007, blz. 4.
(5) PB L 256 van 2.10.2007, blz. 20.
(6) PB L 309 van 27.11.2007, blz. 21.
(7) PB L 50 van 23.2.2008, blz. 8.
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/5 |
VERORDENING (EG) Nr. 517/2008 VAN DE COMMISSIE
van 10 juni 2008
houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 850/98 wat betreft de bepaling van de maaswijdte en de meting van de twijndikte van visnetten
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (1), en met name op artikel 48,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 850/98 voorziet in technische instandhoudingsmaatregelen voor de vangst en aanvoer van levende rijkdommen uit de zeewateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de lidstaten vallen. In de verordening is onder andere bepaald dat uitvoeringsbepalingen moeten worden vastgesteld voor de bepaling van de twijndikte en de maaswijdte van visnetten. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 129/2003 van de Commissie van 24 januari 2003 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de bepaling van de maaswijdte en de twijndikte van visnetten (2) bevat een aantal technische voorschriften inzake het gebruik van meetinstrumenten voor de bepaling van de maaswijdte en de twijndikte van visnetten. Het gebruik van deze meetinstrumenten door visserijinspecteurs heeft in een aantal gevallen echter geleid tot geschillen tussen visserijinspecteurs en vissers met betrekking tot de methoden en de meetresultaten, al naargelang hoe deze instrumenten werden gebruikt. |
(3) |
Bovendien is de nauwkeurigheid van deze meetinstrumenten dankzij de recente technische vooruitgang op het vlak van de ontwikkeling van instrumenten voor de bepaling van de maaswijdte van visnetten verbeterd. Het is dienstig ervoor te zorgen dat deze verbeterde instrumenten door communautaire en nationale visserijinspecteurs kunnen worden gebruikt. Het gebruik van de nieuwe instrumenten dient verplicht te worden gesteld voor de communautaire en de nationale inspecteurs, en de instrumenten dienen de vermelding „EG-meetinstrument” te dragen. |
(4) |
Met het oog op de controleprocedure moet worden bepaald welk type meetinstrument moet worden gebruikt, hoe het moet worden gebruikt, welke mazen voor meting moeten worden uitgekozen, welke methode voor het meten van elk van die mazen moet worden toegepast, hoe de maaswijdte van het net moet worden berekend, welke procedure moet worden gevolgd voor de keuze van twijndraden voor het meten van de twijndikte en hoe de inspectieprocedure moet verlopen. |
(5) |
Voor gevallen waarin het resultaat van de meting tijdens een inspectie door de kapitein van een vissersvaartuig wordt betwist, moet worden voorzien in een tweede meting, waarvan het resultaat definitief is. |
(6) |
Ter wille van de duidelijkheid van de Gemeenschapswetgeving dient Verordening (EG) nr. 129/2003 te worden ingetrokken en door de onderhavige verordening te worden vervangen. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor de visserij en de aquacultuur, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ONDERWERP EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp
Bij de onderhavige verordening worden nadere bepalingen vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 850/98 wat betreft de bepaling van de maaswijdte en de twijndikte van visnetten door communautaire en nationale inspecteurs.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
a) |
„maaswijdtemeter”: een meetinstrument voor de maaswijdte met twee bekken, waarmee automatisch lengtekrachten op de mazen worden uitgeoefend van 5 tot 180 Newton (N) met een nauwkeurigheid van 1 N; |
b) |
„actief vistuig”: alle soorten vistuig die tijdens het vissen actief worden voortbewogen, met name gesleept vistuig, omringend vistuig, trawls, Deense zegennetten en soortgelijke sleepnetten; |
c) |
„passief vistuig”: alle soorten vistuig die tijdens het vissen niet actief worden voortbewogen, met name kieuwnetten, warnetten, schakelnetten, kommen, beugen, kubben en korven en vallen; |
d) |
„N-richting” voor geknoopte netten: de richting loodrecht op de algemene looprichting van het netgaren, zoals aangegeven in bijlage I; |
e) |
„T-richting”:
|
f) |
„maaswijdte”:
|
g) |
„ruitvormige mazen”: mazen zoals in figuur 1 van bijlage II, met vier zijden van dezelfde lengte, waarbij de twee diagonalen van de maas loodrecht op elkaar staan en één diagonaal evenwijdig is met de lengteas van het net zoals aangegeven in figuur 2 van bijlage II; |
h) |
„vierkante mazen”: vierhoekige mazen met twee stellen evenwijdige zijden van dezelfde lengte, waarbij één stel evenwijdig is met de lengteas van het net en het andere er loodrecht op staat; |
i) |
„T90-maas”: een ruitvormige maas van geknoopte netten zoals in figuur 1 van bijlage II, waarbij de T-richting van het net evenwijdig is met de lengteas van het net. |
HOOFDSTUK II
EG-MEETINSTRUMENTEN
Artikel 3
Maaswijdtemeters en twijndiktemeters
1. Bij visserijinspecties maken communautaire en nationale inspecteurs voor de bepaling van de maaswijdte en de twijndikte van visnetten gebruik van maaswijdtemeters en twijndiktemeters die in overeenstemming zijn met het bepaalde in deze verordening.
2. Bijlage III bevat de technische specificaties voor maaswijdtemeters.
3. Bijlage IV bevat de technische specificaties voor twijndiktemeters.
4. De in lid 1 bedoelde maaswijdtemeters en twijndiktemeters dragen de vermelding „EG-meetinstrument” en worden door de fabrikant gecertificeerd als in overeenstemming met de respectievelijk in de leden 2 en 3 bedoelde technische specificaties.
5. Maaswijdtemeters en twijndiktemeters die worden verkocht of verdeeld voor gebruik door andere entiteiten of personen dan nationale visserijautoriteiten, dragen de vermelding „EG-meetinstrument” niet.
Artikel 4
IJkinstrumenten voor de maaswijdtemeter
De geijkte testgewichten en de geijkte testmeetplaat in figuur 1 van bijlage V worden gecertificeerd door de bevoegde nationale autoriteiten en dragen de vermelding „EG”.
Artikel 5
Controle van maaswijdtemeters
De nauwkeurigheid van maaswijdtemeters wordt gecontroleerd door:
a) |
de bekken van het meetinstrument in de slots van de geijkte testplaat in te brengen zoals aangegeven in figuur 1 van bijlage V; |
b) |
de geijkte testgewichten aan de vaste bek te hangen zoals aangegeven in figuur 2 van bijlage V. |
HOOFDSTUK III
BEPALING VAN DE MAASWIJDTE
Artikel 6
Keuze van de te meten mazen in actief vistuig
1. De inspecteur kiest een reeks van 20 opeenvolgende mazen van het net uit, in de volgende richting:
a) |
voor ruitvormige en vierkante mazen: in de richting van de lengteas van het net; |
b) |
voor T90- mazen: loodrecht op de lengteas van het net. |
2. Mazen op minder dan drie mazen afstand van de naadlijn, de naad, het touwwerk of de pooklijn worden niet gemeten. Deze afstand wordt gemeten in de richting loodrecht op een naad, touwwerk of pooklijn met het net gestrekt in de richting van deze meting. Mazen die beschadigd of geboet zijn en mazen waaraan voorzieningen zijn bevestigd, worden niet gemeten.
3. In afwijking van lid 1 behoeven de te meten mazen niet opeenvolgend te zijn indien de toepassing van lid 2 dit onmogelijk maakt.
Artikel 7
Keuze van de te meten mazen in passief vistuig
1. De inspecteur kiest 20 mazen van het visnet uit. Bij netten van verschillende maaswijdte worden de mazen in het gedeelte van het visnet met de kleinste mazen uitgekozen.
2. Bij de keuze van mazen overeenkomstig het bepaalde in lid 1 worden de volgende mazen niet in aanmerking genomen:
a) |
mazen aan de bovenkant, onderkant of zijkant van een naadlijn; |
b) |
mazen op minder dan drie mazen afstand van naden of touwwerk; |
c) |
mazen die beschadigd of geboet zijn. |
Artikel 8
Algemene bepalingen inzake de voorbereiding en het gebruik van maaswijdtemeters
Maaswijdtemeters worden:
a) |
voorbereid overeenkomstig bijlage VI; |
b) |
gebruikt overeenkomstig bijlage VII. |
Artikel 9
Gebruik van maaswijdtemeters voor het meten van ruitvormige mazen en T90-mazen
Bij het meten van ruitvormige mazen en T90-mazen in:
a) |
geknoopte en knooploze netten wordt, wanneer de N-richting kan worden bepaald, het net gestrekt in de N-richting van de mazen, zoals aangegeven in bijlage VII, |
b) |
knooploze netten wordt, wanneer de N-richting niet kan worden bepaald, de langste as van de maas gemeten. |
Artikel 10
Gebruik van de maaswijdtemeter voor het meten van vierkante mazen
1. Bij het meten van netdelen met vierkante mazen wordt het net eerst in de richting van de ene diagonaal en vervolgens in de richting van de andere diagonaal van de maas gestrekt, zoals aangegeven in bijlage VIII.
2. De in bijlage VI beschreven procedure wordt toegepast in de richting van elke diagonaal van de vierkante maas.
Artikel 11
Meetomstandigheden
Mazen dienen uitsluitend nat te worden gemeten en mogen niet bevroren zijn.
Artikel 12
Meting van de wijdte van uitgekozen mazen
1. De wijdte van elke maas is de afstand tussen de buitenkanten van de bekken van het meetinstrument op het punt waar de beweegbare bek wordt tegengehouden.
2. Ingeval er een verschil wordt gemeten tussen de diagonalen van een vierkante maas, wordt de langste diagonaal gebruikt.
Artikel 13
Bepaling van de maaswijdte van het net
De maaswijdte van het net is de gemiddelde, op het meetinstrument aangegeven waarde voor de 20 uitgekozen mazen.
Artikel 14
Bepaling van de maaswijdte bij betwistingen
1. Indien de kapitein van een vissersvaartuig het resultaat van een overeenkomstig artikel 13 bepaalde maaswijdte betwist, worden 20 mazen uitgekozen en gemeten in een ander deel van het visnet overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 12.
2. De maaswijdte wordt dan opnieuw bepaald als de gemiddelde, op het meetinstrument aangegeven waarde voor de 40 gemeten mazen. Het op het meetinstrument aangegeven resultaat is definitief.
HOOFDSTUK IV
METING VAN DE TWIJNDIKTE
Artikel 15
Algemene bepalingen inzake de keuze van twijndraden
1. De inspecteur kiest mazen in een willekeurig deel van het visnet uit waarvoor beperkingen inzake twijndikte gelden.
2. Twijndraden van een maas die gebroken of hersteld zijn, worden niet gemeten.
Artikel 16
Keuze van twijndraden in ruitvormig gemaasde netten
Twijndraden in ruitvormig gemaasde netten worden als volgt uitgekozen, zoals aangegeven in bijlage VIII:
a) |
bij enkelvoudig getwijnd garen wordt de twijndraad aan tegenover elkaar liggende zijden van 10 mazen uitgekozen; |
b) |
bij dubbelgetwijnd garen wordt elke streng aan tegenover elkaar liggende zijden van 5 mazen uitgekozen. |
Artikel 17
Keuze van twijndraden in vierkant gemaasde netten
Twijndraden in vierkant gemaasde netten worden als volgt uitgekozen, zoals aangegeven in bijlage VIII:
a) |
bij enkelvoudig getwijnd garen wordt de twijndraad aan slechts één zijde van 20 mazen uitgekozen, waarbij telkens de twijndraad aan dezelfde kant van de maas wordt uitgekozen; |
b) |
bij dubbelgetwijnd garen wordt elke streng aan slechts één zijde van 10 mazen uitgekozen, waarbij steeds de streng aan dezelfde kant van elke maas wordt uitgekozen. |
Artikel 18
Keuze van de twijndiktemeter
Inspecteurs maken gebruik van een instrument met een cirkelvormige opening waarvan de diameter gelijk is aan de maximaal voor het betrokken deel van het net toegestane dikte van het garen.
Artikel 19
Meetomstandigheden
De twijndraden worden in onbevroren toestand gemeten.
Artikel 20
Bepaling van de dikte van uitgekozen twijndraden
Wanneer het garen de sluiting van de bekken van het meetinstrument verhindert of wanneer het garen bij gesloten bekken niet vlot door de opening kan worden gehaald, noteert de inspecteur een negatief teken (–) bij de twijndikte.
Artikel 21
Meting van de twijndikte
1. Indien bij meer dan vijf van de 20 uitgekozen twijndraden het overeenkomstig artikel 20 genoteerde resultaat negatief (–) is, kiest en meet de inspecteur nogmaals 20 twijndraden overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 15 tot en met 20.
2. Indien de metingen bij meer dan 10 van de in totaal 40 uitgekozen twijndraden negatief (–) zijn, overschrijdt de twijndikte de voor dat deel van het visnet toegestane maximale twijndikte.
Artikel 22
Bepaling van de twijndikte bij geschillen
1. Wanneer de kapitein van het vaartuig het resultaat van de overeenkomstig artikel 21 verrichte bepaling van de twijndikte betwist, is het bepaalde in lid 2 van dit artikel van toepassing.
2. De inspecteur kiest en bepaalt nogmaals 20 andere twijndraden in hetzelfde deel van het visnet. Indien de metingen bij meer dan vijf van de in totaal 20 gekozen twijndraden negatief (–) zijn, overschrijdt de twijndikte de voor dat deel van het visnet toegestane maximale twijndikte. Het resultaat van deze bepaling is definitief.
HOOFDSTUK V
SLOTBEPALINGEN
Artikel 23
Intrekking
1. Verordening (EG) nr. 129/2003 wordt ingetrokken.
2. Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 129/2003 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage IX opgenomen concordantietabel.
Artikel 24
Overgangsbepalingen
1. Voor een overgangsperiode tot 1 september 2009 mogen de lidstaten in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie verder gebruikmaken van methoden voor de bepaling van de maaswijdte en de twijndikte van visnetten, die in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 129/2003.
2. Wanneer een lidstaat voornemens is om, voor een overgangsperiode tot 1 september 2009, in de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie gebruik te maken van methoden voor de bepaling van de maaswijdte en de twijndikte die in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 129/2003, stelt hij de Commissie daarvan onverwijld in kennis en publiceert hij deze informatie op zijn officiële website.
Artikel 25
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 juni 2008.
Voor de Commissie
Joe BORG
Lid van de Commissie
(1) PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2166/2005 (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 5).
(2) PB L 22 van 25.1.2003, blz. 5.
BIJLAGE I
Maaswijdte, N-richting en T-richting van twijnen
Figuur
BIJLAGE II
Ruitvormig geknoopte netten en T90-netten
Figuur 1
De loop van de twijndraden in standaardnetten met ruitvormige mazen (A) en in netten die 90° zijn gedraaid (B) is hieronder weergegeven.
Lengteas van het net
Figuur 2
BIJLAGE III
Technische specificaties voor maaswijdtemeters
1. |
Maaswijdtemeters:
|
2. |
In sommige gevallen kan bij zware lasten kruip in de netten optreden. Maaswijdtemeters moeten hierop inspelen door de vastgestelde kracht opnieuw uit te oefenen, wat een algoritme in de besturingssoftware vereist, zoals beschreven in het aanhangsel. |
Figuur
(Deze tekeningen zijn louter illustratief)
(1) De IP-codes (internal protection) zijn gespecificeerd in de internationale norm van de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) 60529.
(2) Snelheid van de beweegbare bek bij strekking van de maas. De onbelaste snelheid van de beweegbare bek kan hoger liggen.
Aanhangsel van bijlage III
Meetalgoritme
Om rekening te houden met kruip in een gestrekte maas:
1. |
De beweegbare bek in de maas opentrekken met een constante snelheid van 300 ± 30 mm/min (1), totdat de meetkracht is bereikt; |
2. |
De motor stoppen en 1 seconde wachten; |
3. |
Indien de kracht afneemt tot onder 80 % van de vooraf ingestelde meetkracht: de beweegbare bek in de maas opentrekken totdat de meetkracht opnieuw is bereikt. |
(1) Snelheid van de beweegbare bek bij strekking van de maas. De onbelaste snelheid van de beweegbare bek kan hoger liggen.
BIJLAGE IV
Technische specificaties voor twijndiktemeters
Meetinstrumenten voor de bepaling van de twijndikte:
a) |
zijn gemaakt van duurzaam, roestvrij materiaal dat bestand is tegen zware omstandigheden op zee en worden vervaardigd naar de tekeningen in onderstaande figuur; |
b) |
hebben, aan de binnenkant van de halfcirkelvormige bekken die bij sluiting de opening vormen voor het meten van de twijndikte, afgeronde randen om slijtage te voorkomen wanneer de twijn ter controle van de wettelijke dikte door de opening wordt getrokken; |
c) |
zijn zo gemaakt dat de neus van de tang is afgerond om ervoor te zorgen dat de bekken gemakkelijk tussen twee twijnen kunnen worden gestoken; |
d) |
hebben parallel beweegbare bekken die stevig genoeg zijn om bij redelijk gebruik niet te vervormen, met dien verstande dat de bek bij iedere meting handmatig moet worden dichtgeknepen; |
e) |
zijn aan de binnenkant van de bekken over een afstand van 1 mm uitgefreesd zodat, wanneer de bekken gesloten zijn, een vrije ruimte van 0,5 mm ontstaat om te voorkomen dat losse vezels uit de gevlochten of geslagen constructie van de twijn gekneld raken tussen de vlakke zijden van de bek aan weerszijden van de opening waarin de twijn wordt gelegd; |
f) |
geven, bij gesloten bekken, de diameter van elke cirkelvormige opening in millimeter aan op één van de bekken in de onmiddellijke nabijheid van de opening; hebben gesloten bekken wanneer de oppervlakken van beide binnenzijden van de bekken elkaar over de gehele lengte raken; |
g) |
dragen zowel op de tang als op de bekken de vermelding „EG-meetinstrument”; |
h) |
hebben een tolerantie voor de diameter van de opening van 0 + 0,1 mm; |
i) |
zijn zo handzaam dat inspecteurs tijdens het overstappen van het ene vaartuig op het andere een set van vier meetinstrumenten (4 mm, 5 mm, 6 mm, en 8 mm) bij zich kunnen dragen; |
j) |
zijn, wanneer ze verschillende maten hebben, gemakkelijk van elkaar te onderscheiden; |
k) |
kunnen gemakkelijk tussen twee twijnen worden gestoken. Wanneer het meetinstrument in positie is gebracht, kan het gemakkelijk met één hand worden bediend. |
Figuur
Montage tangen twijndiktemeter
BIJLAGE V
IJken en testen van maaswijdtemeters
A. Controle van lengtemeting
De lengtemeting wordt gecontroleerd door de bekken van het tijdens de inspectie te gebruiken meetinstrument in slots met verschillende lengtes van de geijkte testplaat in te brengen. Deze bewerking kan te allen tijde worden uitgevoerd.
Figuur 1
B. Controle van de meting van de kracht
De meting van de kracht wordt gecontroleerd door geijkte gewichten aan de vaste bek met de meetcel te hangen, terwijl het meetinstrument stevig wordt vastgehouden in verticale positie. De gewichten hebben de volgende waarden: 10, 20, 50 en 125 N. De gewichten mogen alleen onder stabiele omstandigheden worden gebruikt.
Figuur 2
(Deze tekeningen zijn louter illustratief)
BIJLAGE VI
Voorbereiding van maaswijdtemeters
1. |
De inspecteur:
|
2. |
Wanneer de in punt 1 uiteengezette stappen zijn uitgevoerd, is het meetinstrument klaar om maasmetingen te verrichten. |
BIJLAGE VII
Gebruik van de maaswijdtemeter voor inspectiedoeleinden
Bij het meten van de mazen
a) |
brengt de inspecteur de bekken in de maasopening in met de vaste bek van het meetinstrument tegen de knoop, zoals aangegeven in onderstaande figuur; |
b) |
activeert hij het meetinstrument zodat de bekken opengaan tot de beweegbare bek de tegenoverliggende knoop bereikt en stopt wanneer de ingestelde kracht bereikt is. Figuur
|
BIJLAGE VIII
Twijndraden in ruitvormig en vierkant gemaasde netten
Figuur
BIJLAGE IX
Concordantietabel
Verordening (EG) nr. 129/2003 |
Onderhavige verordening |
— |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 2 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 3, lid 4 |
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 9 |
Artikel 3, lid 2 |
— |
Artikel 3, lid 3 |
— |
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 5, lid 1 |
Artikel 6, lid 1 |
Artikel 5, lid 2 |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 5, lid 3 |
Artikel 6, lid 3 |
Artikel 6, lid 1 |
Artikel 11 |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 12, lid 1 |
Artikel 6, lid 3 |
Artikel 12, lid 2 |
Artikel 7 |
Artikel 13 |
Artikel 8 |
— |
Artikel 9 |
Artikel 14 |
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 10, lid 3 |
Artikel 3, lid 4 |
Artikel 10, lid 4 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 10, lid 5 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 11, lid 1 |
Artikel 7, lid 1 |
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 7, lid 2 |
Artikel 12, lid 1 |
Artikel 11 |
Artikel 12, lid 2 |
Artikel 8 |
Artikel 13 |
Artikel 13 |
Artikel 14 |
Artikel 6 |
Artikel 15 |
Artikel 14 |
Artikel 16, lid 1 |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 16, lid 2 |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 16, lid 3 |
Artikel 3, lid 4 |
Artikel 17, lid 1 |
Artikel 15, lid 1 |
Artikel 17, lid 2 |
Artikel 15, lid 2 |
Artikel 17, lid 3 |
— |
Artikel 18, lid 1 |
Artikel 19 |
Artikel 18, lid 2 |
Artikel 16 |
Artikel 18, lid 3 |
Artikel 17 |
Artikel 19, lid 1 |
Artikel 20 |
Artikel 19, lid 2 |
Artikel 21, lid 1 |
Artikel 19, lid 3 |
Artikel 21, lid 2 |
Artikel 20 |
Artikel 22 |
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/26 |
VERORDENING (EG) Nr. 518/2008 VAN DE COMMISSIE
van 10 juni 2008
tot vaststelling, voor het verkoopseizoen 2007/2008, van de opslagsteun voor krenten (basisproduct), rozijnen (basisproduct) en gedroogde vijgen (basisproduct)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit (1), en met name op artikel 9, lid 8,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De bij Verordening (EG) nr. 2201/96 ingestelde steunregeling is met ingang van 1 januari 2008 afgeschaft bij Verordening (EG) nr. 1182/2007 van de Raad (2) waarbij specifieke voorschriften voor de sector groenten en fruit zijn vastgesteld. Krachtens artikel 55, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1182/2007 blijft de steunregeling evenwel gedurende het verkoopseizoen 2007/2008 voor elk betrokken product van toepassing. |
(2) |
Krachtens artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2201/96 wordt aan de opslagbureaus opslagsteun toegekend voor de werkelijke duur van de opslag van de door hen aangekochte sultaninerozijnen, krenten en gedroogde vijgen die zij overeenkomstig lid 1 van dat artikel hebben gekocht. |
(3) |
Voor het verkoopseizoen 2007/2008 moet de opslagsteun voor krenten (basisproduct), rozijnen (basisproduct) en gedroogde vijgen (basisproduct) worden vastgesteld overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1622/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 houdende toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad wat de opslagregeling voor krenten (basisproduct) en rozijnen (basisproduct) en voor gedroogde vijgen (basisproduct) betreft (3). |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor het verkoopseizoen 2007/2008 bedraagt de in artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2201/96 bedoelde opslagsteun:
a) |
voor krenten en rozijnen:
|
b) |
voor gedroogde vijgen, 0,1311 EUR per dag en per ton nettogewicht. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 juni 2008.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 273 van 17.10.2007, blz. 1.
(3) PB L 192 van 24.7.1999, blz. 33. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1051/2005 (PB L 173 van 6.7.2005, blz. 5).
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/27 |
VERORDENING (EG) Nr. 519/2008 VAN DE COMMISSIE
van 10 juni 2008
houdende goedkeuring van minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Volailles de Loué (BGA))
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 9, lid 2, tweede zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Commissie heeft overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 en krachtens artikel 17, lid 2, van die verordening de aanvraag van Frankrijk beoordeeld voor de goedkeuring van een wijziging van onderdelen van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Volailles de Loué”, die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie is geregistreerd (2). |
(2) |
De aanvraag tot wijziging heeft tot doel de (bronskleurige) kalkoen („dinde (bronzée)”), die bestemd is voor verkoop in stukken tijdens het hele jaar, in het productdossier op te nemen. Er moeten ook verduidelijkingen worden aangebracht met betrekking tot het ras, de bezettingsdichtheid en het voer van deze soort kalkoenen. |
(3) |
De Commissie heeft de betrokken wijziging onderzocht en acht ze gerechtvaardigd. Aangezien het een minimale wijziging betreft in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, kan de Commissie deze wijziging goedkeuren zonder de in de artikelen 5, 6 en 7 van die verordening omschreven procedure te hoeven toe te passen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het productdossier voor de beschermde geografische aanduiding „Volailles de Loué” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
Artikel 2
De geconsolideerde samenvatting, die de belangrijkste gegevens uit het productdossier bevat, is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 juni 2008.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 417/2008 van de Commissie (PB L 125 van 9.5.2008, blz. 27).
(2) PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 704/2005 (PB L 118 van 5.5.2005, blz. 14).
BIJLAGE I
De volgende wijzigingen van het productdossier voor de beschermde geografische aanduiding „Volailles de Loué” worden goedgekeurd:
„Beschrijving van het product”:
Toevoeging van de volgende alinea :
„Les dindes (bronzées) fermières de Loué — op de hoeve gehouden (bronskleurige) kalkoenen van Loué
De kalkoense hennen en hanen van een langzaam groeiend ras, van de soort „bronskleurig”, met een grote lichaamsbouw en sterke poten, worden uitsluitend in de open lucht gehouden, en wel tot hoge leeftijd (minstens 14 weken voor kalkoense hennen en minstens 18 weken voor kalkoense hanen).
Door de maturiteit van de dieren heeft het vlees een goede smaak en behoudt het tijdens het braden zijn stevigheid; de genetische oorsprong van de dieren garandeert dat het vlees zacht is. De kalkoenen worden het hele jaar door geproduceerd en zijn bestemd om in stukken te worden verkocht of om te worden verwerkt.”
„Werkwijze voor het verkrijgen van het product”:
In de alinea „Ras” wordt het volgende toegevoegd: „De kalkoenkuikens moeten van de soort „bronskleurig” zijn.”
In de alinea „Bezettingsdichtheid” wordt het volgende toegevoegd: „De dieren worden gehouden in een kalkoenhok met lage bezettingsgraad (niet meer dan 6,25 kalkoenen per m2 vanaf de leeftijd van 10 weken)”.
In de alinea „Voer” wordt het volgende toegevoegd: „Minstens 75 % granen gedurende het grootste deel van de mestperiode voor de (bronskleurige) kalkoenen”.
BIJLAGE II
SAMENVATTING
VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD
„VOLAILLES DE LOUÉ”
EG-nummer: FR/PGI/117/0149/18.2.2004
BOB ( ) BGA (X)
Deze samenvatting bevat de belangrijkste gegevens uit het productdossier ter informatie.
1. Bevoegde dienst van de lidstaat
Naam |
: |
Institut national de l'Origine et de la Qualité |
Adres |
: |
51 rue d'Anjou — F-75008 Paris |
Tel. |
: |
(33) (0)1 53 89 80 00 |
Fax |
: |
(33) (0)1 42 25 57 97 |
|
: |
info@inao.gouv.fr |
2. Groepering
Naam |
: |
Syndicat des Volailles Fermières de Loué — SYVOL QUALIMAINE |
Adres |
: |
82 avenue Rubillard — F-72000 Le Mans |
Tel. |
: |
(33) (0)2 43 39 93 13 |
Fax |
: |
(33) (0)2 43 23 42 19 |
|
: |
info@loue.fr |
Samenstelling |
: |
Producenten/verwerkers (X) Andere ( ) |
3. Productcategorie
Categorie 1.1 — |
Vers vlees (en verse slachtafvallen) |
4. Overzicht van het productdossier (Samenvatting van de in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 voorgeschreven gegevens)
4.1. Naam
„Volailles de Loué”
4.2. Beschrijving
Pluimveekarkassen of stukken daarvan, van superieure kwaliteit, met smaakvol, zacht maar stevig vlees, zonder overtollig vet (Poulet Blanc Fermier de Loué, Dinde Fermière de Loué, Dinde (bronzée) Fermière de Loué, Pintade Fermière de Loué, Canard de Barbarie Fermier de Loué en Canette de Barbarie Fermière de Loué, Poulet Noir Fermier de Loué, Poulet Jaune Fermier de Loué, Oie Fermière de Loué, Chapon Fermier de Loué, Poule Fermière de Loué, Poularde Fermière de Loué, Poulet Blanc Fermier, Chapon de Pintade Fermier de Loué).
Opmaak van de dieren: volledig van de ingewanden ontdaan of enkel ontdarmd, in hun geheel of versneden, vers of bevroren.
4.3. Geografisch gebied
Het departement Sarthe; het departement Mayenne; in de departementen Orne, Indre-et-Loire, Loir-et-Cher en Eure-et-Loir: de aangrenzende kantons; in het departement Maine-et-Loire: het arrondissement Segré en de kantons Louroux-Béconnais, Saint-Georges-sur-Loire, Angers, Tiercé, Durtal, Seiches-sur-le-Loir, Baugé, Beaufort-en-Vallée, Noyant, Longué-Jumelles en Allonnes.
4.4. Bewijs van de oorsprong
Alle marktdeelnemers moeten zijn geregistreerd (broedbedrijven, voederfabrikanten, pluimveehouders, slachthuizen).
Voor elke partij pluimvee moeten de gegevens worden geregistreerd en gedocumenteerd aan de hand van: een verklaring van de pluimveehouder inzake de toevoeging van de dieren aan het beslag, leveringsbonnen voor eendagskuikens, verklaring van vertrek naar het slachthuis en bonnen voor het afhalen van de karkassen uit het slachthuis, verklaring met betrekking tot de etiketten die na het slachten voor het pluimvee zijn gebruikt en aangifte van de afgekeurde dieren. De etiketten zijn allemaal genummerd. De coherentie van deze gegevens wordt gecontroleerd om de traceerbaarheid van het product te waarborgen.
4.5. Werkwijze voor het verkrijgen van het product
Langzaam groeiende rassen en kruisingen. Kleine beslagen, in de open lucht of met vrije uitloop in het wallenlandschap tot de dieren geslachtsrijp zijn. Het voer bestaat vooral uit granen en de dieren worden pas geslacht nadat ze een voor elke soort vastgestelde minimumleeftijd hebben bereikt.
4.6. Verband
Het verband met de geografische oorsprong vloeit voort uit:
— |
de historische reputatie in verband met de „Foire de l’Envoi” in het dorp Loué. Deze markt was zeer vermaard in de 19e eeuw en trok tal van pluimveehandelaars aan. De boeren uit de streek verkochten hun productie aan deze handelaars. In 1958 hebben pluimveehouders en verpakkers van de streek van Loué met succes de productie van op de hoeve gehouden kwaliteitsgevogelte opnieuw opgestart. |
— |
de huidige reputatie: het pluimvee van Loué is het meest beroemde van Frankrijk. Het is het meest bekende bij het publiek en dit gevogelte neemt een grote plaats in in de gastronomie. Zeer befaamde restauranthouders maken van het vlees van deze dieren gebruik. |
4.7. Controlestructuur
Naam |
: |
QUALI OUEST |
Adres |
: |
30 rue du Pavé — F-72000 Le Mans |
Tel. |
: |
(33) (0)2 43 14 21 11 |
Fax |
: |
(33) (0)2 43 14 27 32 |
|
: |
qualiouest@qualiouest.com |
4.8. Etikettering
„Volailles de Loué”, met de naam van de betrokken soort.
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/31 |
VERORDENING (EG) Nr. 520/2008 VAN DE COMMISSIE
van 9 juni 2008
tot vaststelling van een verbod op de visserij op grenadiersvis in zone Vb, VI en VII (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) voor vaartuigen die de vlag van Spanje voeren
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 2015/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling, voor 2007 en 2008, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (3) zijn quota voor 2007 en 2008 vastgesteld. |
(2) |
Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, de betrokken, voor 2008 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt. |
(3) |
Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het opgebruiken van het quotum
Het quotum dat voor 2008 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.
Artikel 2
Verbod
De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 9 juni 2008.
Voor de Commissie
Fokion FOTIADIS
Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken
(1) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).
(2) PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9); rectificatie: PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6.
(3) PB L 384 van 29.12.2006, blz. 28. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1533/2007 (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 21).
BIJLAGE
Nr. |
02/DSS |
Lidstaat |
ESP |
Bestand |
RNG/5B67- |
Soort |
Grenadiersvis (Coryphaenoides rupestris) |
Gebied |
Zone Vb, VI en VII (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) |
Datum |
12.5.2008 |
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Raad en Commissie
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/33 |
BESLUIT VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE
van 26 mei 2008
betreffende de sluiting van het protocol bij de overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie
(2008/429/EG, Euratom)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 44, lid 2, artikel 47, lid 2, laatste volzin, artikel 55, artikel 57, lid 2, artikel 71, artikel 80, lid 2, en de artikelen 93, 94, 133 en 181 A, in samenhang met de tweede volzin van artikel 300, lid 2, en de eerste alinea van artikel 300, lid 3,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 101, tweede alinea,
Gelet op de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 6, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien de goedkeuring van de Raad overeenkomstig artikel 101 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het protocol bij de overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, is op 27 juni 2007 ondertekend namens de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, overeenkomstig Besluit 2007/547/EG (2) van de Raad. |
(2) |
In afwachting van zijn inwerkingtreding wordt het protocol met ingang van 1 januari 2007 op voorlopige basis toegepast. |
(3) |
Het protocol dient te worden goedgekeurd, |
BESLUITEN:
Artikel 1
Het protocol bij de overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie wordt goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de lidstaten.
De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht (3).
Artikel 2
De voorzitter van de Raad verricht namens de Europese Gemeenschap en haar lidstaten de in artikel 3, lid 2, van het protocol (4) bedoelde kennisgeving. De voorzitter van de Commissie verricht tegelijkertijd de bedoelde kennisgeving namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Gedaan te Brussel, 26 mei 2008.
Voor de Raad
De voorzitter
D. RUPEL
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) Advies van 10 juli 2007 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).
(2) PB L 202 van 3.8.2007, blz. 25.
(3) PB L 202 van 3.8.2007, blz. 26.
(4) De datum van inwerkingtreding van het protocol zal door het secretariaat-generaal van de Raad worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/35 |
BESLUIT VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE
van 26 mei 2008
betreffende de sluiting van het protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie
(2008/430/EG, Euratom)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 44, lid 2, artikel 47, lid 2, laatste volzin, artikel 55, artikel 57, lid 2, artikel 71, artikel 80, lid 2, en de artikelen 93, 94, 133 en 181 A, in samenhang met de tweede volzin van artikel 300, lid 2, en de eerste alinea van artikel 300, lid 3,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 101, tweede alinea,
Gelet op de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 6, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien de goedkeuring van de Raad overeenkomstig artikel 101 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, is op 27 juni 2007 ondertekend namens de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, overeenkomstig Besluit 2007/548/EG van de Raad (2). |
(2) |
In afwachting van zijn inwerkingtreding wordt het protocol met ingang van 1 januari 2007 op voorlopige basis toegepast. |
(3) |
Het protocol dient te worden goedgekeurd, |
BESLUITEN:
Artikel 1
Het protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie wordt goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de lidstaten.
De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht (3).
Artikel 2
De voorzitter van de Raad verricht namens de Europese Gemeenschap en haar lidstaten de in artikel 3, lid 2, van het protocol bedoelde kennisgeving (4). De voorzitter van de Commissie verricht tegelijkertijd de bedoelde kennisgeving namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Gedaan te Brussel, 26 mei 2008.
Voor de Raad
De voorzitter
D. RUPEL
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) Advies van 10 juli 2007 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).
(2) PB L 202 van 3.8.2007, blz. 30.
(3) PB L 202 van 3.8.2007, blz. 31.
(4) De datum van inwerkingtreding van het protocol zal door het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
Raad
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/36 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 5 juni 2008
waarbij bepaalde lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Gemeenschap, het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen te bekrachtigen of tot dit verdrag toe te treden, en waarbij bepaalde lidstaten worden gemachtigd een verklaring af te leggen betreffende de toepassing van de interne voorschriften van het Gemeenschapsrecht
(2008/431/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), artikel 67, lid 1, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, lid 3, eerste alinea,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Gemeenschap werkt aan de totstandbrenging van een gemeenschappelijke justitiële ruimte die is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. |
(2) |
Het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, dat op 19 oktober 1996 in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht werd gesloten, (hierna „het verdrag” te noemen), levert een waardevolle bijdrage aan de bescherming van kinderen op internationaal niveau en het is bijgevolg wenselijk dat de bepalingen ervan zo snel mogelijk worden toegepast. |
(3) |
Bij Beschikking 2003/93/EG van 19 december 2002 (2) werden de lidstaten gemachtigd het verdrag in het belang van de Gemeenschap te ondertekenen. De toenmalige lidstaten van de Gemeenschap hebben het verdrag op 1 april 2003 in Den Haag ondertekend, behalve Nederland, dat het verdrag al eerder had ondertekend. Andere lidstaten, die op 1 april 2003 geen lidstaten van de Gemeenschap waren, hebben het verdrag ook ondertekend. |
(4) |
De Raad en de Commissie zijn bij de aanneming van Beschikking 2003/93/EG overeengekomen dat deze beschikking zou worden gevolgd door een voorstel van de Commissie voor een beschikking van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd het verdrag in het belang van de Gemeenschap ten gepaste tijde te bekrachtigen of in het belang van de Gemeenschap daartoe toe te treden. |
(5) |
Sommige lidstaten hebben het verdrag al bekrachtigd of zijn reeds tot het verdrag toegetreden. |
(6) |
Bepaalde artikelen van het verdrag hebben gevolgen voor het afgeleide recht van de Gemeenschap ter zake van de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, met name Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (3). De lidstaten behouden hun bevoegdheid op de onder het verdrag vallende gebieden die geen gevolgen hebben voor het Gemeenschapsrecht. De Gemeenschap en de lidstaten hebben derhalve de gedeelde bevoegdheid voor het sluiten van het verdrag. |
(7) |
Krachtens het verdrag kunnen enkel soevereine staten toetreden. Om deze reden kan de Gemeenschap het verdrag niet bekrachtigen en evenmin tot het verdrag toetreden. |
(8) |
Het is derhalve dienstig dat de Raad de lidstaten bij wijze van uitzondering machtigt om in het belang van de Gemeenschap het verdrag te bekrachtigen of tot het verdrag toe te treden onder de in deze beschikking bepaalde voorwaarden, met uitzondering evenwel van de lidstaten die het verdrag al hebben bekrachtigd of er reeds toe zijn toegetreden. |
(9) |
Teneinde de toepassing van de communautaire voorschriften inzake erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen binnen de Gemeenschap te waarborgen, legt artikel 2 van Beschikking 2003/93/EG de lidstaten de verplichting op bij de ondertekening van het verdrag een verklaring af te leggen. |
(10) |
De lidstaten die het verdrag op 1 april 2003 ondertekend hebben, hebben bij die gelegenheid de in artikel 2 van Beschikking 2003/93/EG opgenomen verklaring afgelegd. Andere lidstaten, die het verdrag niet uit hoofde van Beschikking 2003/93/EG hebben ondertekend, hebben de bovenbedoelde verklaring na hun toetreding tot de Europese Unie afgelegd. Sommige lidstaten hebben de voornoemde verklaring evenwel niet afgelegd en moeten de verklaring van artikel 2 van deze beschikking derhalve nu afleggen. |
(11) |
De lidstaten die bij onderhavige beschikking gemachtigd worden het verdrag te bekrachtigen of tot het verdrag toe te treden, moeten dit gelijktijdig doen. Ter voorbereiding van de gelijktijdige neerlegging van hun akten van bekrachtiging of toetreding dienen deze lidstaten derhalve informatie uit te wisselen over de stand van de bekrachtigings- of toetredingsprocedure. |
(12) |
Het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen deel aan de aanneming en de toepassing van deze beschikking. |
(13) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De Raad machtigt België, Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk om in het belang van de Gemeenschap het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (hierna „het verdrag” genoemd) te bekrachtigen of tot dat verdrag toe te treden, mits wordt voldaan aan de in de artikelen 3 en 4 genoemde voorwaarden.
2. De tekst van het verdrag is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De Raad machtigt Bulgarije, Cyprus, Letland, Malta, Nederland en Polen tot het afleggen van de volgende verklaring:
„De artikelen 23, 26 en 52 van het verdrag verlenen de verdragspartijen een zekere flexibiliteit om een eenvoudige en snelle regeling toe te passen voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen. De communautaire voorschriften voorzien in een regeling inzake erkenning en tenuitvoerlegging die minstens even gunstig is als de regeling van het verdrag. Bijgevolg zullen door een gerecht van een lidstaat van de Europese Unie gegeven beslissingen die betrekking hebben op een onder het verdrag vallende aangelegenheid in … (4) worden erkend en uitgevoerd krachtens de toepasselijke interne voorschriften van het Gemeenschapsrecht (5).
Artikel 3
1. De in artikel 1, lid 1, genoemde lidstaten nemen de nodige stappen teneinde de akten van bekrachtiging van of toetreding tot het verdrag indien mogelijk vóór 5 juni 2010 gelijktijdig neer te leggen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
2. De in lid 1 genoemde lidstaten wisselen vóór 5 december 2009 in het kader van de Raad informatie met de Commissie uit over de datum waarop de voor de bekrachtiging of toetreding noodzakelijke parlementaire procedures naar hun inschatting hun beslag zullen hebben gekregen. Op basis hiervan worden de datum en voorwaarden van gelijktijdige neerlegging bepaald.
Artikel 4
De in artikel 1, lid 1, genoemde lidstaten stellen het ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden er schriftelijk van in kennis wanneer de voor de bekrachtiging of toetreding noodzakelijke parlementaire procedures hun beslag hebben gekregen, en delen daarbij mee dat hun akten van bekrachtiging of toetreding in overeenstemming met deze beschikking later zullen worden neergelegd.
Artikel 5
Deze beschikking is van toepassing met ingang van de dag van publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 6
Deze beschikking is gericht tot alle lidstaten, uitgezonderd Denemarken, Tsjechië, Estland, Litouwen, Hongarije, Slovenië en Slowakije.
Gedaan te Luxemburg, 5 juni 2008.
Voor de Raad
De voorzitter
D. MATE
(1) PB C 82 E van 1.4.2004, blz. 307.
(2) PB L 48 van 21.2.2003, blz. 3.
(3) PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2116/2004 (PB L 367 van 14.12.2004, blz. 1).
(4) Lidstaat die de verklaring aflegt.
(5) Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad speelt ter zake een belangrijke rol, omdat zij betrekking heeft op de bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.”.
VERTALING
VERDRAG INZAKE DE BEVOEGDHEID, HET TOEPASSELIJKE RECHT, DE ERKENNING, DE TENUITVOERLEGGING EN DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN OUDERLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID EN MAATREGELEN TER BESCHERMING VAN KINDEREN
(19 oktober 1996)
De staten die dit Verdrag hebben ondertekend,
Gelet op de noodzaak de bescherming van kinderen in internationale situaties te verbeteren,
Geleid door de wens conflicten te vermijden tussen hun rechtsstelsels ten aanzien van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bescherming van kinderen,
Herinnerend aan het belang van internationale samenwerking voor de bescherming van kinderen,
Bevestigend dat het belang van het kind voorop dient te staan,
Vaststellend dat het Verdrag van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen herziening behoeft,
Verlangend hiertoe gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen, rekening houdend met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989,
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK I
TOEPASSINGSGEBIED VAN HET VERDRAG
Artikel 1
1. Dit Verdrag heeft tot doel:
a) |
de staat aan te wijzen welks autoriteiten bevoegd zijn maatregelen te nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van het kind; |
b) |
het recht aan te wijzen dat door die autoriteiten in de uitoefening van hun bevoegdheid dient te worden toegepast; |
c) |
het op de ouderlijke verantwoordelijkheid toepasselijke recht te bepalen; |
d) |
de erkenning en de tenuitvoerlegging van de bedoelde beschermende maatregelen in alle verdragsluitende staten te verzekeren; |
e) |
tussen de autoriteiten van de verdragsluitende staten een zodanige samenwerking tot stand te brengen als noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van dit Verdrag. |
2. Voor de toepassing van dit Verdrag omvat de term, „ouderlijke verantwoordelijkheid” het ouderlijke gezag of iedere overeenkomstige gezagsverhouding waarin de rechten, de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden van ouders, voogden of andere wettelijke vertegenwoordigers ten opzichte van de persoon of het vermogen van het kind besloten liggen.
Artikel 2
Het Verdrag is van toepassing op kinderen vanaf het tijdstip van hun geboorte totdat zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.
Artikel 3
De in artikel 1 bedoelde maatregelen kunnen met name betrekking hebben op:
a) |
de toekenning, de uitoefening, de beëindiging of de beperking van ouderlijke verantwoordelijkheid, alsmede de overdracht ervan; |
b) |
gezagsrechten, met inbegrip van rechten betreffende de zorg voor de persoon van het kind, en in het bijzonder het recht om zijn verblijfplaats te bepalen, alsmede het omgangsrecht met inbegrip van het recht het kind voor een beperkte tijdsduur mee te nemen naar een andere plaats dan zijn gewone verblijfplaats; |
c) |
voogdij, curatele en overeenkomstige rechtsinstituten; |
d) |
de aanwijzing en de taken van enige persoon of lichaam, belast met de zorg voor de persoon of het vermogen van het kind, of die het kind vertegenwoordigt of bijstaat; |
e) |
de plaatsing van het kind in een pleeggezin of in een inrichting of de verstrekking van zorg aan het kind door middel van kafala of een overeenkomstig rechtsinstituut; |
f) |
het toezicht door een overheidslichaam op de verzorging van een kind door een persoon die met de zorg voor dat kind belast is; |
g) |
het beheer, de instandhouding of de beschikking over het vermogen van het kind. |
Artikel 4
Het Verdrag is niet van toepassing op:
a) |
de vaststelling of de ontkenning van familierechtelijke betrekkingen; |
b) |
beslissingen inzake adoptie, voorbereidende maatregelen voor adoptie of de nietigverklaring of herroeping van adoptie; |
c) |
de geslachtsnaam en de voornamen van het kind; |
d) |
handlichting; |
e) |
onderhoudsverplichtingen; |
f) |
trusts en erfopvolging; |
g) |
sociale zekerheid; |
h) |
overheidsmaatregelen van algemene aard op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg; |
i) |
maatregelen genomen op grond van strafbare feiten begaan door kinderen; |
j) |
beslissingen inzake het recht op asiel en inzake toelating. |
HOOFDSTUK II
BEVOEGDHEID
Artikel 5
1. De rechterlijke en administratieve autoriteiten van de verdragsluitende staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, zijn bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van zijn persoon of vermogen.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 7, zijn in geval van verplaatsing van de gewone verblijfplaats van het kind naar een andere verdragsluitende staat de autoriteiten van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd.
Artikel 6
1. Ten aanzien van vluchtelingenkinderen en kinderen die ten gevolge van onlusten die in hun land plaatsvinden naar een ander land zijn verplaatst, hebben de autoriteiten van de verdragsluitende staat op welks grondgebied deze kinderen ten gevolge van hun verplaatsing aanwezig zijn, de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid van artikel 5.
2. De bepaling van het voorgaande lid is eveneens van toepassing op kinderen wier gewone verblijfplaats niet kan worden vastgesteld.
Artikel 7
1. In geval van ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van het kind blijven de autoriteiten van de verdragsluitende staat waarin het kind onmiddellijk voor de overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd totdat het kind een gewone verblijfplaats heeft verworven in een andere staat en
a) |
enige persoon, instelling of ander lichaam dat gezagsrechten heeft, in de overbrenging of het niet doen terugkeren heeft berust, of |
b) |
het kind in die andere staat zijn verblijfplaats heeft gehad, gedurende een periode van ten minste een jaar nadat de persoon, de instelling of het andere lichaam dat gezagsrechten heeft, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, geen verzoek tot terugkeer, dat binnen die periode is ingediend, nog in behandeling is, en het kind in zijn nieuwe omgeving is geworteld. |
2. Het overbrengen of het niet doen terugkeren van een kind wordt als ongeoorloofd beschouwd, wanneer:
a) |
dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht dat is toegekend aan een persoon, een instelling of enig ander lichaam, alleen of gezamenlijk, ingevolge het recht van de staat waar het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, en b) |
b) |
deze rechten alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werden uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging of het niet doen terugkeren, dan wel zouden zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden. |
Het onder a bedoelde gezagsrecht kan in het bijzonder voortvloeien uit een toekenning van rechtswege, een rechterlijke of administratieve beslissing of een overeenkomst die geldig is ingevolge het recht van die staat.
3. Zolang de in het eerste lid bedoelde autoriteiten hun bevoegdheid behouden, kunnen de autoriteiten van de verdragsluitende staat waarheen het kind is overgebracht of waar het wordt vastgehouden slechts ingevolge artikel 11 spoedeisende maatregelen nemen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de persoon of het vermogen van het kind.
Artikel 8
1. Bij wijze van uitzondering kan de autoriteit van een verdragsluitende staat die ingevolge artikel 5 of 6 bevoegd is, indien zij van oordeel is dat de autoriteit van een andere verdragsluitende staat in een bepaald geval beter in staat is het belang van het kind te beoordelen,
— |
hetzij die andere autoriteit, rechtstreeks of door tussenkomst van de centrale autoriteit van die staat, verzoeken de bevoegdheid te aanvaarden om de door haar noodzakelijk geachte beschermende maatregelen te nemen, |
— |
hetzij de zaak aanhouden en de partijen uitnodigen een daartoe strekkend verzoek te richten aan de autoriteit van die andere staat. |
2. De verdragsluitende staten wier autoriteiten kunnen worden aangezocht of geadieerd op de in het vorige lid bedoelde wijze, zijn:
a) |
een staat waarvan het kind de nationaliteit bezit; |
b) |
een staat waar vermogen van het kind is gelegen; |
c) |
een staat bij welks autoriteiten een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed van de ouders van het kind of tot nietigverklaring van hun huwelijk aanhangig is; |
d) |
een staat waarmee het kind een nauwe band heeft. |
3. De betrokken autoriteiten kunnen met elkaar in overleg treden.
4. De autoriteit die op de in het eerste lid bedoelde wijze is benaderd, kan de bevoegdheid aanvaarden in de plaats van de ingevolge artikel 5 of 6 bevoegde autoriteit, indien zij zulks in het belang van het kind acht.
Artikel 9
1. Indien de autoriteiten van een verdragsluitende staat als bedoeld in het tweede lid van artikel 8 oordelen dat zij in een bepaald geval beter in staat zijn het belang van het kind te beoordelen, kunnen zij:
— |
hetzij de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, rechtstreeks of door tussenkomst van de centrale autoriteit van die staat, verzoeken hen te machtigen de bevoegdheid uit te oefenen om door hen noodzakelijk geachte beschermende maatregelen te nemen, |
— |
hetzij de partijen uitnodigen een daartoe strekkend verzoek te richten aan de autoriteiten van de verdragsluitende staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. |
2. De betrokken autoriteiten kunnen met elkaar in overleg treden.
3. De autoriteit van wie het verzoek uitgaat kan, in de plaats van de autoriteit van de verdragsluitende staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, de bevoegdheid slechts uitoefenen indien deze laatste het verzoek heeft ingewilligd.
Artikel 10
1. Onverminderd de artikelen 5 tot en met 9, kunnen de autoriteiten van een verdragsluitende staat, in de uitoefening van hun bevoegdheid om te beslissen over een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed van de ouders van een kind dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere verdragsluitende staat, of tot nietigverklaring van hun huwelijk, maatregelen nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van dat kind indien het recht van hun staat daarin voorziet en indien:
a) |
op het tijdstip van de aanvang van de procedure een van de ouders zijn of haar gewone verblijfplaats heeft in die staat en een van hen de ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind heeft, en |
b) |
de bevoegdheid van deze autoriteiten om dergelijke maatregelen te nemen zowel door de ouders is aanvaard, als door enige andere persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het kind, en het belang van het kind daarmee is gediend. |
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid om maatregelen te nemen ter bescherming van het kind eindigt zodra de beslissing betreffende de inwilliging of de afwijzing van het verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of de nietigverklaring van het huwelijk definitief is geworden, of de procedure om een andere reden een einde heeft genomen.
Artikel 11
1. In alle spoedeisende gevallen zijn de autoriteiten van iedere verdragsluitende staat op welks grondgebied het kind of vermogen van het kind zich bevindt, bevoegd om alle noodzakelijke beschermende maatregelen te nemen.
2. De maatregelen die ingevolge het voorgaande lid zijn genomen ten aanzien van een kind dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een verdragsluitende staat houden op van kracht te zijn zodra de krachtens de artikelen 5 tot en met 10 bevoegde autoriteiten de door de omstandigheden vereiste maatregelen hebben genomen.
3. De maatregelen die ingevolge het eerste lid zijn genomen ten aanzien van een kind dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een niet-verdragsluitende staat houden op van kracht te zijn in elke verdragsluitende staat zodra de door de omstandigheden vereiste maatregelen, welke zijn genomen door de autoriteiten van een andere staat, in de betrokken verdragsluitende staat worden erkend.
Artikel 12
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 7 zijn de autoriteiten van een verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan het kind of vermogen van het kind zich bevindt, bevoegd om ter bescherming van diens persoon of vermogen voorlopige maatregelen te nemen waarvan de territoriale werking beperkt is tot de betrokken staat, voor zover dergelijke maatregelen niet onverenigbaar zijn met maatregelen die reeds door de ingevolge de artikelen 5 tot en met 10 bevoegde autoriteiten zijn genomen.
2. De ingevolge het voorgaande lid genomen maatregelen ten aanzien van een kind dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een verdragsluitende staat houden op van kracht te zijn zodra de ingevolge de artikelen 5 tot en met 10 bevoegde autoriteiten een beslissing hebben genomen betreffende beschermende maatregelen die door de omstandigheden vereist zijn.
3. De ingevolge het eerste lid genomen maatregelen ten aanzien van een kind dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een niet-verdragsluitende staat houden op van kracht te zijn in de verdragsluitende staat waar de maatregelen zijn genomen, zodra door de omstandigheden vereiste maatregelen welke zijn genomen door de autoriteiten van een andere staat, in de betrokken verdragsluitende staat worden erkend.
Artikel 13
1. De autoriteiten van een verdragsluitende staat die ingevolge de artikelen 5 tot en met 10 bevoegd zijn maatregelen te nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van het kind dienen zich te onthouden van het uitoefenen van deze bevoegdheid indien, op het tijdstip van de aanvang van de procedure, om overeenkomstige maatregelen is verzocht aan de ingevolge de artikelen 5 tot en met 10 op het tijdstip van het verzoek bevoegde autoriteiten van een andere verdragsluitende staat en deze nog in beraad zijn.
2. Het in het voorgaande lid bepaalde is niet van toepassing indien de autoriteiten aan wie het verzoek om maatregelen aanvankelijk is voorgelegd, van hun bevoegdheid hebben afgezien.
Artikel 14
De maatregelen die met toepassing van de artikelen 5 tot en met 10 zijn genomen blijven van kracht overeenkomstig het daarin bepaalde, ook indien een verandering in de omstandigheden de grond waarop de bevoegdheid was gebaseerd, heeft weggenomen, zolang de krachtens het Verdrag bevoegde autoriteiten deze maatregelen niet hebben gewijzigd, vervangen of beëindigd.
HOOFDSTUK III
TOEPASSELIJK RECHT
Artikel 15
1. De autoriteiten van de verdragsluitende staten oefenen de bevoegdheid die hun ingevolge het bepaalde in hoofdstuk II is toegekend uit onder toepassing van hun interne recht.
2. Zij kunnen echter, in zoverre de bescherming van de persoon of het vermogen van het kind dit vereist, bij wijze van uitzondering het recht van een andere staat waarmee de omstandigheden nauw verband houden, toepassen of daarmee rekening houden.
3. Indien de gewone verblijfplaats van het kind wordt verplaatst naar een andere verdragsluitende staat, beheerst het recht van die andere staat vanaf het moment van de verplaatsing de wijze van uitvoering van de in de staat van de vorige gewone verblijfplaats genomen maatregelen.
Artikel 16
1. Het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
2. Het ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid door een overeenkomst of een eenzijdige rechtshandeling, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment waarop de overeenkomst of de eenzijdige rechtshandeling van kracht wordt.
3. Het op grond van het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere staat.
4. Indien de gewone verblijfplaats van het kind wordt verplaatst, wordt het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst door het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats.
Artikel 17
De uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Indien de gewone verblijfplaats van het kind wordt verplaatst, wordt de uitoefening beheerst door het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats.
Artikel 18
De in artikel 16 bedoelde ouderlijke verantwoordelijkheid kan worden beëindigd of de voorwaarden voor de uitoefening ervan gewijzigd, door ingevolge dit Verdrag te nemen maatregelen.
Artikel 19
1. De geldigheid van een rechtshandeling, tot stand gekomen tussen een derde en een andere persoon die op grond van het recht van de staat waar de rechtshandeling tot stand is gekomen bevoegd zou zijn als wettelijk vertegenwoordiger van het kind op te treden, kan niet worden aangetast en de derde kan niet aansprakelijk worden gesteld op de enkele grond dat krachtens het door de bepalingen van dit hoofdstuk aangewezen recht de ander niet bevoegd was als wettelijk vertegenwoordiger van het kind op te treden, tenzij de derde wist of had moeten weten dat de ouderlijke verantwoordelijkheid door dit recht werd beheerst.
2. Het voorgaande lid is alleen van toepassing indien de rechtshandeling tot stand is gekomen tussen personen die zich op het grondgebied van eenzelfde staat bevinden.
Artikel 20
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing ook indien het daardoor aangewezen recht het recht is van een staat die niet een verdragsluitende staat is.
Artikel 21
1. In dit hoofdstuk wordt onder „recht” verstaan het in een staat geldende recht, met uitsluiting van regels van conflictenrecht van die staat.
2. Indien echter het volgens artikel 16 toepasselijke recht het recht is van een niet-verdragsluitende staat en indien de conflictenregels van die staat het recht aanwijzen van een andere niet-verdragsluitende staat die zijn eigen recht zou toepassen, is het recht van laatstgenoemde staat van toepassing. Indien die andere niet-verdragsluitende staat zijn eigen recht niet toepast, is het door artikel 16 aangewezen recht van toepassing.
Artikel 22
De toepassing van het door de bepalingen van dit hoofdstuk aangewezen recht kan slechts worden geweigerd indien deze toepassing, gelet op het belang van het kind, kennelijk in strijd zou zijn met de openbare orde.
HOOFDSTUK IV
ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING
Artikel 23
1. De door de autoriteiten van een verdragsluitende staat genomen maatregelen worden van rechtswege in alle andere verdragsluitende staten erkend.
2. Erkenning kan evenwel worden geweigerd:
a) |
indien de maatregel is genomen door een autoriteit wiens bevoegdheid niet was gebaseerd op een van de in hoofdstuk II bedoelde gronden; |
b) |
indien de maatregel, behoudens een spoedeisend geval, is genomen in het kader van een rechterlijke of administratieve procedure zonder dat het kind in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, zulks met schending van fundamentele beginselen van procesrecht van de aangezochte staat; |
c) |
op verzoek van enige persoon die beweert dat de maatregel inbreuk maakt op zijn of haar ouderlijke verantwoordelijkheid, indien deze maatregel, behoudens in een spoedeisend geval, is genomen zonder dat deze persoon in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord; |
d) |
indien de erkenning, gelet op het belang van het kind, kennelijk in strijd is met de openbare orde van de aangezochte staat; |
e) |
indien de maatregel onverenigbaar is met een maatregel die naderhand is genomen in de niet-verdragsluitende staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, en deze latere maatregel voldoet aan de vereisten voor erkenning in de aangezochte staat; |
f) |
indien de in artikel 33 bedoelde procedure niet in acht is genomen. |
Artikel 24
Onverminderd het bepaalde in artikel 23, eerste lid, kan iedere belanghebbende persoon de bevoegde autoriteiten van een verdragsluitende staat verzoeken een beslissing te nemen over de erkenning of de niet-erkenning van een in een andere verdragsluitende staat genomen maatregel. De procedure wordt beheerst door het recht van de aangezochte staat.
Artikel 25
De autoriteit van de aangezochte staat is gebonden aan de vaststelling van de feiten waarop de autoriteit van de staat waar de maatregel is genomen haar bevoegdheid heeft gebaseerd.
Artikel 26
1. Indien maatregelen die in een verdragsluitende staat zijn genomen en daar uitvoerbaar zijn, in een andere verdragsluitende staat ten uitvoer moeten worden gelegd, worden zij op verzoek van een belanghebbende partij in die andere staat uitvoerbaar verklaard of voor tenuitvoerlegging geregistreerd volgens de procedure die in het recht van laatstgenoemde staat is voorzien.
2. Elke verdragsluitende staat gebruikt voor de verklaring van uitvoerbaarheid of de registratie een eenvoudige en snelle procedure.
3. De verklaring van uitvoerbaarheid of de registratie kan slechts op een van de in artikel 23, tweede lid, voorziene gronden worden geweigerd.
Artikel 27
Behoudens de toetsing die in verband met de toepassing van de voorgaande artikelen noodzakelijk is, mag geen toetsing plaats vinden van de gronden waarop een genomen maatregel berust.
Artikel 28
Maatregelen genomen in de ene verdragsluitende staat en uitvoerbaar verklaard of voor tenuitvoerlegging geregistreerd in een andere verdragsluitende staat, worden in laatstgenoemde staat ten uitvoer gelegd alsof deze maatregelen door de autoriteiten van die staat waren genomen. De tenuitvoerlegging vindt plaats overeenkomstig het recht van de aangezochte staat binnen de door dat recht voorziene grenzen, met inachtneming van het belang van het kind.
HOOFDSTUK V
SAMENWERKING
Artikel 29
1. Elke verdragsluitende staat wijst een centrale autoriteit aan die is belast met de naleving van de door het Verdrag aan haar opgelegde verplichtingen.
2. Federale staten, staten waarin meer dan één rechtsstelsel geldt en staten die autonome territoriale eenheden omvatten, staat het vrij meer dan één centrale autoriteit aan te wijzen en de territoriale of personele reikwijdte van hun taken aan te geven. Een staat die van deze mogelijkheid gebruik maakt, wijst de centrale autoriteit aan waaraan alle mededelingen kunnen worden gedaan met het oog op overbrenging daarvan aan de bevoegde centrale autoriteit binnen deze staat.
Artikel 30
1. De centrale autoriteiten werken onderling samen en bevorderen de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in hun staten ten einde de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken.
2. Zij nemen, in verband met de toepassing van het Verdrag, alle passende maatregelen om informatie te verstrekken over de wetgeving van en de beschikbare diensten in hun staat op het gebied van de bescherming van kinderen.
Artikel 31
De centrale autoriteit van een verdragsluitende staat neemt, hetzij rechtstreeks, hetzij via overheidsinstanties of andere instellingen, alle passende maatregelen ten einde:
a) |
de informatie-uitwisseling te vereenvoudigen en de in de artikelen 8 en 9 en in dit hoofdstuk bedoelde bijstand te verlenen; |
b) |
door bemiddeling, verzoening of overeenkomstige methoden minnelijke schikkingen te bevorderen met betrekking tot de bescherming van de persoon of het vermogen van het kind, in de omstandigheden waarin het Verdrag van toepassing is; |
c) |
op verzoek van de bevoegde autoriteit van een andere verdragsluitende staat bijstand te verlenen bij het opsporen van het kind, indien het ernaar uitziet dat dit zich op het grondgebied van de aangezochte staat bevindt en bescherming nodig heeft. |
Artikel 32
Op een met redenen omkleed verzoek van de centrale autoriteit of van een andere bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat waarmee het kind een nauwe band heeft, kan de centrale autoriteit van de verdragsluitende staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft en waar het zich bevindt, rechtstreeks of via overheidsinstanties of andere instellingen
a) |
een rapport uitbrengen over de situatie van het kind; |
b) |
de bevoegde autoriteit van haar staat verzoeken na te gaan of maatregelen ter bescherming van de persoon of het vermogen van het kind wenselijk zijn. |
Artikel 33
1. Indien een ingevolge de artikelen 5 tot en met 10 bevoegde autoriteit de plaatsing van het kind in een pleeggezin of in een instelling dan wel de verstrekking van zorg aan het kind door middel van kafala of een overeenkomstig rechtsinstituut overweegt en indien deze plaatsing of zorg dient plaats te vinden in een andere verdragsluitende staat, pleegt zij eerst overleg met de centrale autoriteit of een andere bevoegde autoriteit van laatstgenoemde staat. Daartoe verstrekt zij een rapport over het kind, vergezeld van de redenen voor de voorgestelde plaatsing of zorg.
2. De beslissing over de plaatsing of de verstrekking van zorg mag in de verzoekende staat slechts worden genomen indien de centrale autoriteit of een andere bevoegde autoriteit van de aangezochte staat heeft ingestemd met de plaatsing of de zorg, met inachtneming van het belang van het kind.
Artikel 34
1. Wanneer een beschermende maatregel wordt overwogen, kunnen de ingevolge het Verdrag bevoegde autoriteiten, indien de situatie van het kind dit vereist, elke autoriteit van een andere verdragsluitende staat die informatie heeft die van belang is voor de bescherming van het kind, verzoeken deze informatie mee te delen.
2. Een verdragsluitende staat kan verklaren dat verzoeken ingevolge het eerste lid slechts via zijn centrale autoriteit aan zijn autoriteiten kunnen worden doorgeleid.
Artikel 35
1. De bevoegde autoriteiten van een verdragsluitende staat kunnen de autoriteiten van een andere verdragsluitende staat verzoeken bijstand te verlenen bij de uitvoering van de ingevolge dit Verdrag getroffen beschermende maatregelen, in het bijzonder bij de verzekering van de daadwerkelijke uitoefening van het omgangsrecht alsmede het recht om regelmatige rechtstreekse contacten te onderhouden.
2. De autoriteiten van een verdragsluitende staat waar het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft, kunnen op verzoek van de in die staat woonachtige ouder die een omgangsrecht met het kind tracht te verkrijgen of te behouden, inlichtingen of bewijsmateriaal verzamelen en zich uitspreken over de geschiktheid van die ouder om het omgangsrecht uit te oefenen en over de voorwaarden waaronder dat recht moet worden uitgeoefend. Een autoriteit die ingevolge de artikelen 5 tot en met 10 bevoegd is om over het omgangsrecht met het kind te beslissen, dient alvorens een beslissing te nemen met deze informatie, dit bewijsmateriaal en deze bevindingen rekening te houden.
3. Een autoriteit die ingevolge de artikelen 5 tot en met 10 bevoegd is om te beslissen over het omgangsrecht, kan de procedure schorsen hangende de uitkomst van een op grond van het tweede lid ingediend verzoek, in het bijzonder wanneer bij haar een verzoek aanhangig is gemaakt tot beperking of beëindiging van een omgangsrecht dat is toegekend in de staat waar het kind zijn vorige gewone verblijfplaats had.
4. Dit artikel laat onverlet de bevoegdheid van een ingevolge de artikelen 5 tot en met 10 bevoegde autoriteit om hangende de uitkomst van het ingevolge het tweede lid ingediende verzoek voorlopige maatregelen te nemen.
Artikel 36
In alle gevallen waarin een kind is blootgesteld aan een ernstig gevaar doen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staat waar maatregelen voor de bescherming van het kind zijn genomen of worden overwogen, indien hun wordt meegedeeld dat de verblijfplaats van het kind is overgebracht naar of dat het kind zich bevindt in een andere staat, aan de autoriteiten van die andere staat mededeling van dit gevaar en de genomen of in overweging zijnde maatregelen.
Artikel 37
Een autoriteit vraagt of verstrekt geen informatie ingevolge dit hoofdstuk, indien volgens haar aannemelijk is dat een dergelijke handeling de persoon of het vermogen van het kind in gevaar zou kunnen brengen, of een ernstige bedreiging zou vormen voor de vrijheid of het leven van een familielid van het kind.
Artikel 38
1. Onverminderd de mogelijkheid een redelijke vergoeding te vragen voor het verlenen van diensten, dienen centrale autoriteiten en andere overheidsinstanties van de verdragsluitende staten hun eigen kosten te dragen bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk.
2. Een verdragsluitende staat kan met een of meer andere verdragsluitende staten overeenkomsten sluiten inzake de onderlinge verdeling van de kosten.
Artikel 39
Een verdragsluitende staat kan met een of meer andere verdragsluitende staten overeenkomsten sluiten met het oog op verbetering van de toepassing van dit hoofdstuk in hun onderlinge betrekkingen. De staten die een zodanige overeenkomst hebben gesloten, zenden een afschrift daarvan aan de depositaris van het Verdrag.
HOOFDSTUK VI
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 40
1. De autoriteiten van de verdragsluitende staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of van de verdragsluitende staat waar een beschermende maatregel is genomen, kunnen aan de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid heeft of aan de persoon aan wie de bescherming van de persoon of het vermogen van het kind is toevertrouwd, op zijn of haar verzoek een verklaring verstrekken waarin wordt aangegeven in welke hoedanigheid die persoon kan optreden en welke bevoegdheden hem of haar zijn verleend.
2. De in de verklaring aangegeven hoedanigheid en bevoegdheden wordt deze persoon geacht te bezitten, behoudens bewijs van het tegendeel.
3. Elke verdragsluitende staat wijst de autoriteiten aan die bevoegd zijn de verklaring op te stellen.
Artikel 41
Persoonlijke gegevens die op grond van het Verdrag zijn verzameld of meegedeeld mogen slechts worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of meegedeeld.
Artikel 42
De autoriteiten aan wie informatie wordt verstrekt garanderen de vertrouwelijkheid daarvan in overeenstemming met het recht van hun staat.
Artikel 43
Alle krachtens dit Verdrag verzonden of afgegeven bescheiden zijn vrijgesteld van legalisatie of enige andere soortgelijke formaliteit.
Artikel 44
Elke verdragsluitende staat kan de autoriteiten aanwijzen tot wie de verzoeken bedoeld in de artikelen 8, 9 en 33 dienen te worden gericht.
Artikel 45
1. Van de aanwijzingen bedoeld in de artikelen 29 en 44 wordt mededeling gedaan aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
2. De in het tweede lid van artikel 34 bedoelde verklaring wordt afgelegd bij de depositaris bij het Verdrag.
Artikel 46
Een verdragsluitende staat met verschillende rechtsstelsels of regelingen met betrekking tot de bescherming van het kind en diens vermogen, is niet gehouden de bepalingen van het Verdrag toe te passen op conflicten die slechts deze verschillende rechtsstelsels of regelingen betreffen.
Artikel 47
Ten aanzien van een staat die op het gebied van enige bij dit Verdrag geregelde aangelegenheid twee of meer rechtsstelsels of verzamelingen rechtsregels heeft die binnen territoriale eenheden van toepassing zijn,
1. |
wordt een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in die staat uitgelegd als een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in een territoriale eenheid; |
2. |
wordt een verwijzing naar de aanwezigheid van het kind in die staat uitgelegd als een verwijzing naar aanwezigheid in een territoriale eenheid; |
3. |
wordt een verwijzing naar de ligging van vermogen van het kind in die staat uitgelegd als een verwijzing naar de ligging van vermogen van het kind in een territoriale eenheid; |
4. |
wordt een verwijzing naar de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit uitgelegd als een verwijzing naar de door het recht van die staat aangewezen territoriale eenheid of, bij gebreke van ter zake dienende regels, naar de territoriale eenheid waarmee het kind de nauwste betrekkingen heeft; |
5. |
wordt een verwijzing naar de staat bij de autoriteiten waarvan een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed door de ouders van het kind of tot nietigverklaring van hun huwelijk aanhangig is, uitgelegd als een verwijzing naar de territoriale eenheid bij de autoriteiten waarvan een dergelijk verzoek aanhangig is; |
6. |
wordt een verwijzing naar de staat waarmee het kind een nauwe band heeft, uitgelegd als een verwijzing naar de territoriale eenheid waarmee het kind een zodanige band heeft; |
7. |
wordt een verwijzing naar de staat waarheen het kind is overgebracht of waarin het wordt vastgehouden uitgelegd als een verwijzing naar de desbetreffende territoriale eenheid waarnaar het kind is overgebracht of waarin het wordt vastgehouden; |
8. |
wordt een verwijzing naar de instellingen of autoriteiten van die staat, niet zijnde de centrale autoriteiten, uitgelegd als een verwijzing naar de instellingen of autoriteiten die in de desbetreffende territoriale eenheid tot optreden bevoegd zijn; |
9. |
wordt een verwijzing naar het recht of de procedure of de autoriteit van de staat waarin een maatregel is genomen uitgelegd als een verwijzing naar het recht of de procedure of de autoriteit van de territoriale eenheid waarin een zodanige maatregel is genomen; |
10. |
wordt een verwijzing naar het recht of de procedure of de autoriteit van de aangezochte staat uitgelegd als een verwijzing naar het recht of de procedure of de autoriteit van de territoriale eenheid waarin om erkenning of tenuitvoerlegging wordt verzocht. |
Artikel 48
Teneinde het op grond van hoofdstuk III toepasselijke recht aan te wijzen ten aanzien van een staat die twee of meer territoriale eenheden omvat met ieder hun eigen rechtsstelsel of verzameling rechtsregels op het gebied van enige aangelegenheid die onder dit Verdrag valt, zijn de volgende regels van toepassing:
a) |
indien in die staat regels van kracht zijn waarin wordt vastgesteld van welke territoriale eenheid het recht van toepassing is, wordt het recht van die eenheid toegepast; |
b) |
in afwezigheid van dergelijke regels is het recht van het desbetreffende gebiedsdeel volgens het bepaalde in artikel 47 van toepassing. |
Artikel 49
Teneinde het krachtens hoofdstuk III toepasselijke recht aan te wijzen ten aanzien van een staat die twee of meer rechtsstelsels of regelingen heeft die op verschillende categorieën personen van toepassing zijn op het gebied van enige in dit Verdrag geregelde aangelegenheid, zijn de volgende regels van toepassing:
a) |
indien in een zodanige staat regels van kracht zijn waarin wordt vastgesteld welke van deze stelsels van toepassing is, vindt het desbetreffende stelsel toepassing; |
b) |
bij gebreke van dergelijke regels, is het recht van toepassing van het stelsel of de verzameling rechtsregels waarmee het kind de nauwste band heeft. |
Artikel 50
Dit Verdrag doet geen afbreuk aan de toepassing van het Verdrag van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen in de betrekkingen tussen de staten die partij zijn bij beide Verdragen. Onverlet blijft echter de mogelijkheid om op bepalingen van dit Verdrag een beroep te doen ten einde de terugkeer te bewerkstelligen van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of wordt vastgehouden, of ten einde het omgangsrecht te regelen.
Artikel 51
In de betrekkingen tussen de verdragsluitende staten treedt dit Verdrag in de plaats van het Verdrag van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen en het Verdrag tot regeling der voogdij van minderjarigen ondertekend te ‘s-Gravenhage op 12 juni 1902, onverminderd de erkenning van maatregelen genomen uit hoofde van het hierboven vermelde Verdrag van 5 oktober 1961.
Artikel 52
1. Dit Verdrag laat onverlet internationale regelingen waarbij de verdragsluitende staten partij zijn en die bepalingen bevatten over in dit Verdrag geregelde onderwerpen tenzij een andersluidende verklaring wordt afgelegd door de staten die partij zijn bij dergelijke regelingen.
2. Dit Verdrag laat onverlet de mogelijkheid dat een of meer verdragsluitende staten overeenkomsten sluiten die ten aanzien van kinderen die hun gewone verblijfplaats hebben in een van de staten die partij zijn bij dergelijke overeenkomsten bepalingen bevatten over bij dit Verdrag geregelde onderwerpen.
3. Overeenkomsten die door een of meer verdragsluitende partijen worden gesloten over onderwerpen die door dit Verdrag worden geregeld, doen in de betrekkingen van deze staten met andere verdragsluitende staten geen afbreuk aan de toepassing van de bepalingen van dit Verdrag.
4. De voorgaande leden zijn eveneens van toepassing op eenvormige wetten die hun grondslag vinden in het bestaan van speciale banden van regionale of andere aard tussen de desbetreffende staten.
Artikel 53
1. Het Verdrag is slechts van toepassing op maatregelen die zijn genomen in een staat nadat het Verdrag ten aanzien van die staat in werking is getreden.
2. Het Verdrag is van toepassing op de erkenning en de tenuitvoerlegging van maatregelen die zijn genomen nadat het in werking is getreden in de betrekkingen tussen de staat waar de maatregelen zijn genomen en de aangezochte staat.
Artikel 54
1. Mededelingen aan de centrale autoriteit of een andere autoriteit van een verdragsluitende staat worden gedaan in de oorspronkelijke taal en gaan vergezeld van een vertaling in de officiële taal of in een van de officiële talen van de andere staat of, wanneer deze vertaling bezwaarlijk kan worden vervaardigd, van een vertaling in het Frans of in het Engels.
2. Een verdragsluitende staat kan echter, door het maken van het in artikel 60 bedoelde voorbehoud, bezwaar maken tegen het gebruik van hetzij het Frans, hetzij het Engels.
Artikel 55
1. Een verdragsluitende staat kan, in overeenstemming met artikel 60,
a) |
zich de bevoegdheid van zijn autoriteiten voorbehouden maatregelen te nemen gericht op de bescherming van het vermogen van een kind dat op zijn grondgebied is gelegen; |
b) |
zich het recht voorbehouden een ouderlijke verantwoordelijkheid of een maatregel niet te erkennen indien dat gezag of die maatregel in strijd is met een door zijn autoriteiten ten aanzien van dat vermogen genomen maatregel. |
2. Het voorbehoud kan worden beperkt tot bepaalde categorieën goederen.
Artikel 56
De Secretaris-generaal van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht roept periodiek een Bijzondere Commissie bijeen ten einde de praktische werking van het Verdrag te toetsen.
HOOFDSTUK VII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 57
1. Het Verdrag staat open voor ondertekening door de staten die ten tijde van de Achttiende Zitting lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
2. Het Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring dienen te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, depositaris van het Verdrag.
Artikel 58
1. Iedere andere staat kan tot het Verdrag toetreden nadat het overeenkomstig artikel 61, eerste lid, in werking is getreden.
2. De akte van toetreding dient te worden nedergelegd bij de depositaris.
3. De toetreding heeft slechts gevolg in de betrekkingen tussen de toetredende staat en die verdragsluitende staten die niet binnen zes maanden na de ontvangst van de in artikel 63, letter b, bedoelde kennisgeving bezwaar hebben gemaakt tegen de toetreding van deze staat. Een dergelijk bezwaar kan ook door een staat worden gemaakt op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring indien deze na een toetreding plaatsvindt. Van elk bezwaar wordt kennis gegeven aan de depositaris.
Artikel 59
1. Indien een staat twee of meer territoriale eenheden heeft waarin verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn betreffende in dit Verdrag geregelde aangelegenheden, kan hij op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat dit Verdrag op al deze territoriale eenheden of slechts op een of meer daarvan van toepassing is en kan hij te allen tijde deze verklaring wijzigen door een nieuwe verklaring af te leggen.
2. Elke verklaring wordt ter kennis gebracht van de depositaris en daarin worden uitdrukkelijk de territoriale eenheden vermeld waarop het Verdrag van toepassing is.
3. Indien een staat geen verklaring aflegt krachtens dit artikel, is het Verdrag van toepassing op alle gebiedsdelen van die staat.
Artikel 60
1. Elke staat kan, uiterlijk op het tijdstip van de bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op het tijdstip waarop de verklaring bedoeld in artikel 59 wordt afgelegd, een of beide in artikel 54, tweede lid en in artikel 55 bedoelde voorbehouden maken. Andere voorbehouden zijn niet toegestaan.
2. Elke staat kan te allen tijde een gemaakt voorbehoud intrekken. Van de intrekking wordt de depositaris in kennis gesteld.
3. Het voorbehoud houdt op van kracht te zijn op de eerste dag van de derde kalendermaand na de in het voorgaande lid bedoelde kennisgeving.
Artikel 61
1. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, bedoeld in artikel 57.
2. Vervolgens treedt het Verdrag in werking
a) |
voor iedere staat die het Verdrag later bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; |
b) |
voor iedere staat die toetreedt, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de termijn van drie maanden na afloop van de periode van zes maanden bedoeld in artikel 58, derde lid; |
c) |
voor een territoriale eenheid waartoe het Verdrag overeenkomstig artikel 59 is uitgebreid, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de kennisgeving bedoeld in dat artikel. |
Artikel 62
1. Een staat die partij is bij het Verdrag kan dit opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de depositaris. De opzegging kan beperkt worden tot bepaalde territoriale eenheden waarop het Verdrag van toepassing is.
2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van twaalf maanden nadat de kennisgeving door de depositaris is ontvangen. Wanneer in de kennisgeving een langere opzegtermijn is aangegeven, wordt de opzegging van kracht na het verstrijken van zulk een langere termijn.
Artikel 63
De depositaris geeft de lidstaten van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en de staten die overeenkomstig artikel 58 zijn toegetreden, kennis van het volgende:
a) |
de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen en goedkeuringen bedoeld in artikel 57; |
b) |
de toetredingen en de bezwaren tegen toetredingen bedoeld in artikel 58; |
c) |
de datum waarop het Verdrag in werking treedt overeenkomstig artikel 61; |
d) |
de verklaringen bedoeld in de artikelen 34, tweede lid, en 59; |
e) |
de overeenkomsten bedoeld in artikel 39; |
f) |
de voorbehouden bedoeld in de artikelen 54, tweede lid, en 55 en de intrekkingen bedoeld in artikel 60, tweede lid; |
g) |
de opzeggingen bedoeld in artikel 62. |
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te ‘s-Gravenhage, op 19 oktober 1996, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en waarvan langs diplomatieke weg een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift zal worden gezonden aan elk der staten die lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht ten tijde van haar achttiende zitting.
Commissie
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/49 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 23 mei 2008
tot wijziging van Beschikking 2006/771/EG inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1937)
(Voor de EER relevante tekst)
(2008/432/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking) (1), en met name op artikel 4, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Beschikking 2006/771/EG van de Commissie (2) harmoniseert de technische voorwaarden voor korteafstandsapparatuur. |
(2) |
Vanwege de snelle veranderingen in de technologie en de maatschappelijke behoeften zullen er echter nieuwe toepassingen voor korteafstandsapparatuur ontstaan, hetgeen wellicht periodieke aanpassingen vergt van de voorwaarden voor spectrumharmonisering. |
(3) |
Op 5 juli 2006 heeft de Commissie de Europese Conferentie van de Administraties van Posterijen en van Telecommunicatie (CEPT), overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Beschikking nr. 676/2002/EG, een permanent mandaat (3) gegeven om de bijlage bij Beschikking 2006/771/EG aan te passen naar aanleiding van technologische en marktontwikkelingen op het gebied van korteafstandsapparatuur. |
(4) |
In haar naar aanleiding van het mandaat ingediende verslag (4) van juli 2007 adviseerde de CEPT de Commissie een aantal technische aspecten in de bijlage bij Beschikking 2006/771/EG te wijzigen. |
(5) |
Beschikking 2006/771/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(6) |
Apparatuur die voldoet aan de in deze beschikking uiteengezette voorwaarden moet tevens Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (5) naleven om het spectrum doelmatig te gebruiken teneinde schadelijke interferentie te voorkomen, hetgeen wordt aangetoond hetzij door naleving van de geharmoniseerde norm hetzij door te voldoen aan alternatieve procedures voor conformiteitsbeoordeling. |
(7) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Radiospectrumcomité, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De bijlage bij Beschikking 2006/771/EG wordt vervangen door de bijlage bij deze beschikking.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 23 mei 2008.
Voor de Commissie
Viviane REDING
Lid van de Commissie
(1) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.
(2) PB L 312 van 11.11.2006, blz. 66.
(3) Permanent mandaat aan de CEPT met betrekking tot de jaarlijkse bijwerking van de technische bijlage van de Beschikking van de Commissie inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur (5 juli 2006).
(4) RSCOM(07) 58.
(5) PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
BIJLAGE
Geharmoniseerde frequentiebanden en technische parameters voor korteafstandsapparatuur
Type korteafstandsapparatuur |
Frequentieband |
Maximaal vermogen maximale veldsterkte/maximale vermogensdichtheid (1) |
Aanvullende parameters/spectrumtoegang en onderdrukkingsvoorschriften (2) |
Overige gebruiksbeperkingen (3) |
Toepassingstermijn |
Niet-specifieke korteafstandsapparatuur (4) |
6 765-6 795 kHz |
42 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 oktober 2008 |
13,553-13,567 MHz |
42 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 oktober 2008 |
|
26,957-27,283 MHz |
10 mW effectief uitgestraald vermogen (e.r.p.), hetgeen overeenkomt met 42 dBμA/m op 10 m afstand |
|
Videotoepassingen worden uitgesloten |
1 juni 2007 |
|
40,660-40,700 MHz |
10 mW e.r.p. |
|
Videotoepassingen worden uitgesloten |
1 juni 2007 |
|
433,050-434,040 (5) MHz |
1 mW e.r.p. – 13dBm/10 kHz vermogensdichtheid voor bandbreedte met een modulatie van meer dan 250 kHz |
|
Audio- en spraaksignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
|
10 mW e.r.p. |
Activiteitscyclus (6): 10 % |
Audio- en spraaksignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 juni 2007 |
||
434,040-434,790 (5) MHz |
1 mW e.r.p. – 13dBm/10 kHz vermogensdichtheid voor bandbreedte met een modulatie van meer dan 250 kHz |
|
Audio- en spraaksignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
|
10 mW e.r.p. |
Activiteitscyclus (6): 10 % |
Audio- en spraaksignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 juni 2007 |
||
Activiteitscyclus (6): 100 % afhankelijk van kanaalraster van maximaal 25 kHz |
Audio- en spraaksignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
|||
863,000-868,000 MHz |
25 mW e.r.p. |
Technieken om toegang te krijgen tot spectrum en om interferentie te onderdrukken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van Richtlijn 1999/5/EG zijn verplicht. Eventueel kan ook een activiteitscyclus (6) van 0,1 % worden gebruikt |
Audio- en spraaksignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
|
868,000-868,600 (5) MHz |
25 mW e.r.p. |
Technieken om toegang te krijgen tot spectrum en om interferentie te onderdrukken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van Richtlijn 1999/5/EG zijn verplicht. Eventueel kan ook een activiteitscyclus (6) van 1 % worden gebruikt |
Videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
|
25 mW e.r.p. |
Technieken om toegang te krijgen tot spectrum en om interferentie te onderdrukken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken welke zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van Richtlijn 1999/5/EG zijn verplicht. Eventueel kan ook een activiteitscyclus (6) van 0,1 % worden gebruikt |
Audio- en spraaksignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
||
868,700-869,200 (5) MHz |
25 mW e.r.p. |
Technieken om toegang te krijgen tot spectrum en interferentie te onderdrukken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van Richtlijn 1999/5/EG zijn verplicht. Eventueel kan ook een activiteitscyclus (6) van 0,1 % worden gebruikt |
Videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
|
25 mW e.r.p. |
Technieken om toegang te krijgen tot spectrum en om interferentie te beperken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van Richtlijn 1999/5/EG zijn verplicht. Eventueel kan ook een activiteitscyclus (6) van 0,1 % worden gebruikt |
Audio- en spraaksignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
||
869,400-869,650 (5) MHz |
500 mW e.r.p. |
Technieken om toegang te krijgen tot spectrum en om interferentie te beperken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van Richtlijn 1999/5/EG zijn verplicht. Eventueel kan ook een activiteitscyclus (6) van 10 % worden gebruikt Kanaalraster moet 25 kHz zijn, maar de hele band mag ook als één kanaal worden gebruikt voor zeer snelle datatransmissie |
Videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
|
25 mW e.r.p. |
Technieken om toegang te krijgen tot spectrum en om interferentie te onderdrukken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van Richtlijn 1999/5/EG zijn verplicht. Eventueel kan ook een activiteitscyclus (6) van 0,1 % worden gebruikt |
Audio- en spraaksignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
||
869,700-870,000 (5) MHz |
5 mW e.r.p. |
Bij geavanceerde onderdrukkingstechnieken zijn spraaktoepassingen toegestaan |
Audiosignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 juni 2007 |
|
25 mW e.r.p. |
Technieken om toegang te krijgen tot spectrum en om interferentie te onderdrukken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van Richtlijn 1999/5/EG zijn verplicht. Eventueel kan ook een activiteitscyclus (6) van 0,1 % kan worden gebruikt |
Audio- en spraaksignalen en videotoepassingen worden uitgesloten |
1 oktober 2008 |
||
2 400-2 483,5 MHz |
10 mW equivalent isotroop uitgestraald vermogen (e.i.r.p.) |
|
|
1 juni 2007 |
|
5 725-5 875 MHz |
25 mW e.i.r.p. |
|
|
1 juni 2007 |
|
24,150-24,250 GHz |
100 mW e.i.r.p. |
|
|
1 oktober 2008 |
|
61,0-61,5 GHz |
100 mW e.i.r.p. |
|
|
1 oktober 2008 |
|
Alarmsystemen |
868,600-868,700 MHz |
10 mW e.r.p. |
Kanaalraster: 25 kHz De hele band mag ook als één kanaal worden gebruikt voor zeer snelle datatransmissie Activiteitscyclus (6): 1,0 % |
|
1 oktober 2008 |
869,250-869,300 MHz |
10 mW e.r.p. |
Kanaalraster: 25 kHz Activiteitscyclus (6): 0,1 % |
|
1 juni 2007 |
|
869,300-869,400 MHz |
10 mW e.r.p. |
Kanaalraster: 25 kHz Activiteitscyclus (6): 1,0 % |
|
1 oktober 2008 |
|
869,650-869,700 MHz |
25 mW e.r.p. |
Kanaalraster: 25 kHz Activiteitscyclus (6): 10 % |
|
1 juni 2007 |
|
Sociale alarmsystemen (7) |
869,200-869,250 MHz |
10 mW e.r.p. |
Kanaalraster: 25 kHz Activiteitscyclus (6): 0,1 % |
|
1 juni 2007 |
Inductieve toepassingen (8) |
20,050-59,750 kHz |
72 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 juni 2007 |
59,750-60,250 kHz |
42 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 juni 2007 |
|
60,250-70,000 kHz |
69 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 juni 2007 |
|
70-119 kHz |
42 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 juni 2007 |
|
119-127 kHz |
66 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 juni 2007 |
|
127-140 kHz |
42 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 oktober 2008 |
|
140-148,5 kHz |
37,7 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 oktober 2008 |
|
148,5-5 000 kHz In de hieronder vermelde specifieke banden zijn hogere maximale veldsterkten en aanvullende gebruiksbeperkingen van toepassing: |
– 15 dBμA/m op 10 m afstand in alle bandbreedten van 10 kHz De totale veldsterkte is voorts – 5 dBμA/m op 10 m afstand voor systemen met een bandbreedte van meer dan 10 kHz |
|
|
1 oktober 2008 |
|
400-600 kHz |
– 8 dBμA/m op 10 m afstand |
|
Andere toepassingen dan RFID (9) zijn niet toegestaan |
1 oktober 2008 |
|
3 155-3 400 kHz |
13,5 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 oktober 2008 |
|
5 000-30 000 kHz In de hieronder vermelde specifieke banden zijn hogere maximale veldsterkten en aanvullende gebruiksbeperkingen van toepassing: |
– 20 dBμA/m op 10 m afstand in alle bandbreedten van 10 kHz De totale veldsterkte is voorts 5 dBμA/m op 10 m afstand voor systemen met een bandbreedte van meer dan 10 kHz |
|
|
1 oktober 2008 |
|
6 765-6 795 kHz |
42 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 juni 2007 |
|
7 400-8 800 kHz |
9 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 oktober 2008 |
|
10 200-11 000 kHz |
9 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 oktober 2008 |
|
13 553-13 567 kHz |
42 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 juni 2007 |
|
60 dBμA/m at 10 m afstand |
|
Andere toepassingen dan RFID (9) en EAS (10) zijn niet toegestaan |
1 oktober 2008 |
||
26 957-27 283 kHz |
42 dBμA/m op 10 m afstand |
|
|
1 oktober 2008 |
|
Actieve medische implantaten (11) |
9-315 kHz |
30 dBμA/m op 10 m afstand |
Activiteitscyclus (6): 10 % |
|
1 oktober 2008 |
402-405 MHz |
25 μW e.r.p. |
Kanaalraster: 25 kHz Andere kanaalbeperking: individuele zenders kunnen aangrenzende kanalen combineren voor meer bandbreedte met geavanceerde onderdrukkingstechnieken die ten minste equivalent zijn aan de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van Richtlijn 1999/5/EG |
|
1 oktober 2008 |
|
Draadloze audio toepassingen (12) |
87,5-108,0 MHz |
50 nW e.r.p. |
Maximaal kanaalraster: 200 kHz |
|
1 oktober 2008 |
863-865 MHz |
10 mW e.r.p. |
|
|
1 juni 2007 |
(1) De lidstaten moeten het gebruik van spectrum toestaan tot het maximale vermogen, de maximale veldsterkte of de maximale vermogensdichtheid in deze tabel. In overeenstemming met artikel 3, lid 3, van Beschikking 2006/771/EG kunnen zij minder restrictieve voorwaarden opleggen, d.w.z. gebruik van spectrum met hoger vermogen, hogere veldsterkte of vermogensdichtheid.
(2) De lidstaten kunnen alleen deze „aanvullende parameter/spectrumtoegang en onderdrukkingsvoorschriften” opleggen en geen andere parameters of voorwaarden voor spectrumtoegang en onderdrukkingsvoorschriften. Minder restrictieve voorwaarden in de zin van artikel 3, lid 3, van Beschikking 2006/771/EG betekent dat de lidstaten de voorwaarden met betrekking tot parameters/spectrumtoegang en onderdrukkingsvoorschriften in een bepaalde cel volledig kunnen weglaten of een hoger maximum kunnen toestaan.
(3) De lidstaten kunnen alleen deze „overige gebruiksbeperkingen” opleggen en geen aanvullende gebruiksbeperkingen toevoegen. Omdat minder restrictieve voorwaarden kunnen worden ingevoerd in de zin van artikel 3, lid 3, van Beschikking 2006/771/EG kunnen de lidstaten één van deze of alle beperkingen weglaten.
(4) Deze categorie is beschikbaar voor alle soorten toepassingen die aan de technische voorwaarden voldoen (karakteristieke voorbeelden zijn telemetrie, afstandsbediening, alarmsystemen, data in het algemeen en andere soortgelijke toepassingen).
(5) Voor deze frequentieband moeten de lidstaten alle alternatieve sets gebruiksvoorwaarden mogelijk maken.
(6) „Activiteitscyclus”: ratio van de tijd gedurende eender welke periode van een uur, tijdens dewelke het toestel actief uitzendt. Minder beperkende voorwaarden in de zin van Beschikking 2006/771/EG, artikel 3, lid 3, houden in dat lidstaten een hogere waarde mogen toestaan voor de activiteitscyclus.
(7) Sociale alarmsystemen worden gebruikt om ouderen en gehandicapten te helpen wanneer zij in nood verkeren.
(8) Onder deze categorie valt bijvoorbeeld apparatuur voor wegrijblokkering bij auto's, identificatie van dieren, alarmsystemen, kabeldetectie, afvalbeheer, persoonsidentificatie, draadloze voice link, toegangscontrole, benaderingssensoren, antidiefstalsystemen met inbegrip van RF-inductie-antidiefstalsystemen, gegevensoverdracht naar handapparatuur, automatische artikelidentificatie, draadloze controlesystemen en automatische tolheffing op wegen.
(9) Onder deze categorie vallen inductieve toepassingen die gebruikt worden voor radiofrequentie-identificatie (RFID).
(10) Onder deze categorie vallen inductieve toepassingen die gebruikt worden voor Elektronische Artikel Bewaking (EAS).
(11) Onder deze categorie valt het radiodeel van actieve implanteerbare medische apparatuur, zoals gedefinieerd in Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen en randapparatuur daarvan (PB L 189 van 20.7.1990, blz. 17).
(12) Toepassingen voor draadloze audiosystemen, inclusief snoerloze luidsprekers; snoerloze koptelefoons voor draagbaar gebruik, bijvoorbeeld draagbare cd-, cassette- of radioapparatuur die een persoon bij zich draagt; snoerloze koptelefoons die in een auto worden gebruikt, bijvoorbeeld in combinatie met een radio of een mobiele telefoon enz.; in-ear-monitoring, gebruikt bij concerten of andere toneelproducties.
11.6.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 151/55 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 10 juni 2008
tot vaststelling van bijzondere eisen voor de invoer van zonnebloemolie van oorsprong of verzonden uit Oekraïne wegens de risico's van verontreiniging met minerale olie
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2709)
(Voor de EER relevante tekst)
(2008/433/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name op artikel 53, lid 2, tweede alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Aan het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders (RASFF) is op 23 april 2008 gemeld dat zonnebloemolie van oorsprong uit Oekraïne verontreinigd bleek te zijn met hoge gehalten aan minerale olie. Deze verontreiniging met minerale olie is later bevestigd bij verscheidene zendingen van ruwe zonnebloemolie van oorsprong uit Oekraïne die de laatste maanden in de Gemeenschap zijn ingevoerd. Zonnebloemolie met hoge gehalten aan minerale olie is ongeschikt voor menselijke consumptie en wordt daarom onveilig geacht. De verontreinigingsbron is nog niet bekend. |
(2) |
De Commissie heeft de Oekraïense autoriteiten herhaaldelijk verzocht om informatie te verstrekken over de oorsprong van de verontreiniging en de maatregelen die zijn genomen om deze in de toekomst te voorkomen. Aan de Oekraïense autoriteiten zijn ook garanties gevraagd wat betreft de vaststelling van doeltreffende maatregelen om te waarborgen dat zendingen zonnebloemolie die Oekraïne verlaten met bestemming de Europese Gemeenschap worden onderworpen aan een passende bemonstering en analyse op de aanwezigheid van minerale olie. |
(3) |
In Oekraïne worden onderzoeken uitgevoerd om de verontreinigingsbron te identificeren. De Oekraïense autoriteiten hebben zich er ook toe verbonden een passend controlesysteem op te zetten dat ervoor zal zorgen dat alle naar de Europese Unie uit te voeren zendingen zonnebloemolie worden gecertificeerd als zendingen van zonnebloemolie die geen gehalten aan minerale olie bevat die haar ongeschikt maken voor menselijke consumptie. De bijzonderheden van dit controlesysteem moeten echter nog aan de Commissie worden verstrekt. De Commissie moet het controle- en certificeringssysteem beoordelen om na te gaan of het voldoende nauwkeurig en betrouwbaar is om ervoor te zorgen dat de naar de Gemeenschap uitgevoerde zonnebloemolie geen gehalten aan minerale olie bevat die de zonnebloemolie ongeschikt maken voor menselijke consumptie. Er moet worden gegarandeerd dat geen uitvoer van zonnebloemolie naar de Gemeenschap zal plaatsvinden totdat een dergelijk controle- en certificeringssysteem is opgezet en door de Commissie is beoordeeld en goedgekeurd. De beoordeling van het controle- en certificeringssysteem zal worden uitgevoerd op grond van de door de Oekraïense autoriteiten verstrekte gedetailleerde informatie. |
(4) |
Naar aanleiding van een verzoek van de Commissie om de risico's als gevolg van de verontreiniging van zonnebloemolie met minerale olie te beoordelen heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een verklaring over de verontreiniging van door Oekraïne geexporteerde zonnebloemolie met minerale olie uitgebracht. In die verklaring wordt verwezen naar beoordelingen van het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO en de WHO (JECFA), waaruit blijkt dat de toxiciteit afhangt van het soort minerale olie. Volgens de EFSA blijkt uit de beschikbare analyseresultaten voor de verontreinigde zonnebloemolie uit Oekraïne dat het gaat om minerale olie met hoge viscositeit. Op grond van blootstellingsschattingen concludeert de EFSA dat consumptie door de mens van zonnebloemolie die verontreinigd is met minerale olie met hoge viscositeit weliswaar ongewenst is, maar in dit geval geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Aangezien de verontreinigingsbron nog niet met zekerheid is vastgesteld, bestaat er een vermoeden van risico in verband met de aanwezigheid van onaanvaardbaar hoge gehalten minerale olie in zonnebloemolie. |
(5) |
Gezien het risiconiveau moeten de lidstaten ook nadat het controle- en certificatiesysteem door de Commissie is goedgekeurd, zendingen zonnebloemolie bij invoer controleren om na te gaan of het gehalte aan minerale olie in die zendingen overeenkomt met wat op het certificaat wordt verklaard. Dit systeem van dubbele controle is nodig en gerechtvaardigd om aanvullende garanties te bieden voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van het door de Oekraïense autoriteiten ingevoerde controle- en certificatiesysteem. De kosten van deze controles komen ten laste van de exploitanten die voor de invoer verantwoordelijk zijn. De lidstaten moeten de Commissie via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders in kennis stellen van ongunstige resultaten. Gunstige resultaten worden elke drie maanden aan de Commissie meegedeeld. Deze informatieplicht is nodig om de maatregelen opnieuw te kunnen beoordelen. |
(6) |
Artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002 voorziet in de mogelijkheid van het nemen van passende communautaire noodmaatregelen voor uit een derde land ingevoerde levensmiddelen en diervoeders om de gezondheid van mens en dier en het milieu te beschermen, wanneer het risico niet op afdoende wijze kan worden beheerst met de door de betrokken lidstaten getroffen maatregelen. |
(7) |
In afwachting van de beoordeling en de goedkeuring van het door de Oekraïense autoriteiten opgezette controle- en certificeringssysteem mag geen invoer van zonnebloemolie van oorsprong of verzonden uit Oekraïne plaatsvinden wegens het risico van verontreiniging met minerale olie. |
(8) |
De lidstaten zijn in kennis gesteld van het verontreinigingsincident en hebben passende maatregelen genomen om de reeds op de markt gebrachte verontreinigde zonnebloemolie en levensmiddelen die verontreinigde zonnebloemolie bevatten uit de handel te nemen, zoals door de Commissie via het RASFF aanbevolen. |
(9) |
Gezien de urgentie heeft de Commissie in afwachting van de vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en na de autoriteiten van Oekraïne te hebben geïnformeerd, op 23 mei 2008 Beschikking 2008/388/EG tot vaststelling van bijzondere eisen voor de invoer van zonnebloemolie van oorsprong of verzonden uit Oekraïne wegens de risico's van verontreiniging met minerale olie vastgesteld (2) overeenkomstig de procedure van artikel 53, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 178/2002. |
(10) |
Die maatregelen moeten worden bevestigd en gewijzigd wat betreft de kosten van de controles die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden verricht. |
(11) |
Beschikking 2008/388/EG moet daarom worden ingetrokken en vervangen. |
(12) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
1. De lidstaten verbieden de invoer van zonnebloemolie van GN-code 1512 11 91 of 1512199010, van oorsprong of verzonden uit Oekraïne (hierna „zonnebloemolie” genoemd), tenzij de zending zonnebloemolie vergezeld gaat van een geldig certificaat dat de afwezigheid van onaanvaardbare gehalten aan minerale olie en de resultaten van de bemonstering en de analyse op de aanwezigheid van minerale olie certificeert.
2. Het in lid 1 bedoelde certificaat is alleen geldig voor de invoer van zendingen zonnebloemolie in de Gemeenschap als de bemonstering en de analyse van de zending en de afgifte van het certificaat plaatsvinden nadat de Commissie het door de Oekraïense autoriteiten opgezette controle- en certificeringssysteem beoordeeld en officieel goedgekeurd heeft.
3. De lidstaten zullen via het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid in kennis worden gesteld van de bijzonderheden van het door de Oekraïense autoriteiten opgezette controle- en certificeringssysteem en van de officiële goedkeuring daarvan door de Commissie.
4. De lidstaten nemen de passende maatregelen voor de bemonstering en de analyse van elke van een geldig certificaat vergezelde en voor invoer aangeboden zending zonnebloemolie van oorsprong of verzonden uit Oekraïne om ervoor te zorgen dat het gehalte aan minerale olie in de zendingen in overeenstemming is met wat op het certificaat wordt verklaard.
Zij stellen de Commissie in kennis van ongunstige resultaten via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders. Gunstige resultaten worden elke drie maanden aan de Commissie meegedeeld.
5. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zonnebloemolie van oorsprong of verzonden uit Oekraïne die niet aan deze beschikking voldoet, niet voor gebruik als levensmiddel of diervoeder in de handel wordt gebracht.
6. De lidstaten zorgen ervoor dat de kosten van de uitvoering van de leden 4 en 5 worden gedragen door de exploitanten die verantwoordelijk zijn voor de invoer.
Artikel 2
Beschikking 2008/388/EG wordt ingetrokken.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 10 juni 2008.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 202/2008 van de Commissie (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 17).
(2) PB L 136 van 24.5.2008, blz. 43.