ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 143

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
3 juni 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 485/2008 van de Raad van 26 mei 2008 inzake de door de lidstaten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van het Europees Landbouwgarantiefonds (Gecodificeerde versie)

1

 

 

Verordening (EG) nr. 486/2008 van de Commissie van 2 juni 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

10

 

*

Verordening (EG) nr. 487/2008 van de Commissie van 2 juni 2008 tot opneming van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Casatella Trevigiana (BOB))

12

 

*

Verordening (EG) nr. 488/2008 van de Commissie van 2 juni 2008 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China

13

 

*

Verordening (EG) nr. 489/2008 van de Commissie van 2 juni 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 806/2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor varkensvlees

30

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2008/406/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 11 december 2007 betreffende steunmaatregel C 51/06 (ex N 748/06) die Polen ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van Arcelor Huta Warszawa (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6077)  ( 1 )

31

 

 

2008/407/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 2 juni 2008 tot wijziging van Beschikking 2004/432/EG tot goedkeuring van door derde landen ingediende residubewakingsplannen overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2297)  ( 1 )

49

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

3.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 143/1


VERORDENING (EG) Nr. 485/2008 VAN DE RAAD

van 26 mei 2008

inzake de door de lidstaten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van het Europees Landbouwgarantiefonds

(Gecodificeerde versie)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 4045/89 van de Raad van 21 december 1989 inzake de door de lidstaten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw en houdende intrekking van Richtlijn 77/435/EEG (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

Krachtens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (4), treffen de lidstaten de nodige maatregelen om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap te waarborgen, en met name om zich te vergewissen van de realiteit en de regelmatigheid van de door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en door het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) gefinancierde verrichtingen, om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen en om de als gevolg van onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen.

(3)

De controle van de handelsdocumenten van de ondernemingen die bedragen ontvangen of verschuldigd zijn, kan een zeer doeltreffend middel zijn ter controle van de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van het ELGF. Deze controle vormt een aanvulling op de andere door de lidstaten verrichte controles. Deze verordening laat voorts de nationale controlevoorschriften die verder gaan dan de hierin opgenomen bepalingen onverlet.

(4)

De keuze van de documenten aan de hand waarvan deze controle wordt verricht, moet zodanig worden bepaald dat een volledige controle kan plaatsvinden.

(5)

Bij de keuze van de te controleren ondernemingen moet met name rekening worden gehouden met de aard van de verrichtingen die onder hun verantwoordelijkheid plaatsvinden en met de verdeling van de ondernemingen die bedragen ontvangen of verschuldigd zijn, naargelang van hun financiële betekenis in het kader van de financieringsregeling van het ELGF.

(6)

Het is voorts dienstig in een minimumaantal controles van de handelsdocumenten te voorzien. Dit aantal dient te worden vastgesteld volgens een methode waarmee wordt voorkomen dat belangrijke verschillen tussen de lidstaten ontstaan als gevolg van de specifieke structuur van hun uitgaven in het kader van de het ELGF. Deze methode kan worden vastgesteld door het aantal ondernemingen met een zeker financieel gewicht in het kader van de financieringsregeling van het ELGF, als referentieaantal te nemen.

(7)

De bevoegdheden van de met controle belaste functionarissen moeten worden vastgesteld alsmede de plicht van de ondernemingen om de handelsdocumenten gedurende een bepaalde periode te hunner beschikking te houden en hun de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Voorts dient te worden bepaald dat de handelsdocumenten in sommige gevallen in beslag kunnen worden genomen.

(8)

In verband met de internationale structuur van het handelsverkeer van landbouwproducten en met het oog op de werking van de interne markt, moet de samenwerking tussen de lidstaten worden georganiseerd. Het is ook noodzakelijk om op communautair niveau de gegevens over ondernemingen in derde landen die bedragen ontvangen of verschuldigd zijn, op een centrale plaats te verzamelen.

(9)

Hoewel de controleprogramma’s in de eerste plaats door de lidstaten moeten worden vastgesteld, moeten zij aan de Commissie worden voorgelegd, zodat deze haar toezichthoudende coördinerende rol kan vervullen en bij de vaststelling van deze programma’s passende criteria worden gehanteerd. De controles kunnen op die manier worden toegespitst op sectoren of ondernemingen met een hoog frauderisico.

(10)

Elke lidstaat moet over een specifieke dienst beschikken die belast is met de voortgangscontrole op de uitvoering van deze verordening en met de coördinatie van de in het kader van deze verordening verrichte controles. De functionarissen van deze dienst kunnen op grond van deze verordening bij ondernemingen controles uitvoeren.

(11)

De diensten die in het kader van deze verordening controles verrichten, moeten organisatorisch losstaan van de diensten die controles uitoefenen vóór betaling van de bedragen.

(12)

De in het kader van de controles van de handelsdocumenten verkregen inlichtingen dienen onder het beroepsgeheim te vallen.

(13)

Op communautair niveau dient een uitwisseling van informatie tot stand te worden gebracht om de resultaten van de toepassing van deze verordening efficiënter te kunnen benutten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Deze verordening heeft betrekking op de controle die op basis van de handelsdocumenten van degenen die bedragen ontvangen of verschuldigd zijn dan wel hun vertegenwoordigers, hierna „ondernemingen” genoemd, wordt uitgevoerd op verrichtingen die direct of indirect plaatsvinden in het kader van de financieringsregeling van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), om vast te stellen of de verrichtingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en aan de voorschriften voldoen.

2.   Deze verordening geldt niet voor de maatregelen die onder het bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (5) ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem vallen. Overeenkomstig de in artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde procedure stelt de Commissie een lijst op van de andere maatregelen waarvoor deze verordening niet geldt.

3.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„handelsdocumenten”: alle boeken, registers, nota’s en bewijsstukken, de boekhouding, de productie- en kwaliteitsadministraties en de briefwisseling met betrekking tot de handelsactiviteiten van de onderneming, alsmede de commerciële gegevens, in welke vorm dan ook, inclusief computergegevens, voor zover deze documenten of gegevens direct of indirect betrekking hebben op de in lid 1 bedoelde verrichtingen;

b)

„derden”: alle natuurlijke en rechtspersonen die direct of indirect betrokken zijn bij verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van het ELGF.

Artikel 2

1.   De lidstaten verrichten controles op de handelsdocumenten van de ondernemingen, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de te controleren verrichtingen. De lidstaten zien erop toe dat de te controleren ondernemingen zo worden gekozen dat de doeltreffendheid van de preventieve maatregelen en de maatregelen voor de opsporing van onregelmatigheden in het kader van de financieringsregeling van het ELGF maximaal gewaarborgd is. Bij de keuze wordt met name rekening gehouden met de financiële betekenis van de ondernemingen op dit gebied en andere risicofactoren.

2.   De in lid 1 bedoelde controles worden gedurende elke in lid 7 bedoelde controleperiode verricht bij een aantal ondernemingen dat niet kleiner mag zijn dan de helft van het aantal ondernemingen waarvan, in het kader van de regeling van het ELGF, de ontvangsten of de verschuldigde bedragen of beide tezamen in het ELGF-boekjaar voorafgaande aan dat waarin de controle aanvangt, hoger waren dan 150 000 EUR.

3.   Voor elke controleperiode selecteren de lidstaten, onverminderd hun verplichtingen op grond van lid 1, de te controleren ondernemingen aan de hand van een risicoanalyse inzake de uitvoerrestituties en alle andere regelingen waarvoor die uitvoerbaar is. De lidstaten moeten aan de Commissie hun voorstel voor de toepassing van een risicoanalyse, met gegevens over de te volgen aanpak, de toe te passen technieken, de criteria en de methode voorleggen uiterlijk op 1 december van het jaar vóór dat waarin de controleperiode begint waarvoor het voorstel geldt. De lidstaten moeten rekening houden met de opmerkingen van de Commissie, die deze binnen acht weken na de ontvangst van het voorstel moet meedelen.

4.   Voor de regelingen waarvoor een risicoanalyse niet uitvoerbaar is, moet in de loop van de controleperiode een controle worden uitgevoerd in ondernemingen waarvan de totale ontvangsten of de totale verschuldigde bedragen of de som van deze twee bedragen in het kader van het financieringssysteem van het ELGF, hoger waren dan 350 000 EUR en die in geen van de twee voorgaande controleperiodes overeenkomstig deze verordening zijn gecontroleerd.

5.   Ondernemingen waarvan de som van de ontvangsten of de verschuldigde bedragen lager was dan 40 000 EUR, worden in het kader van deze verordening alleen gecontroleerd aan de hand van criteria die door de lidstaten in hun jaarlijkse controleprogramma bedoeld in artikel 10 of door de Commissie in een eventueel voorgestelde wijziging van dit programma moeten worden aangegeven.

6.   De in lid 1 bedoelde controles worden in voorkomend geval uitgebreid tot natuurlijke personen of rechtspersonen die verbonden zijn met ondernemingen in de zin van artikel 1 alsmede tot elke andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die hiervoor op grond van artikel 3 in aanmerking komt.

7.   De controleperiode loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het volgende jaar.

De controles bestrijken een periode van ten minste twaalf maanden die ten einde loopt tijdens de voorgaande controleperiode; deze periode van twaalf maanden kan aan begin of einde worden verlengd met door de lidstaat vast te stellen perioden.

8.   De controles uit hoofde van deze verordening laten onverlet de controles overeenkomstig de artikelen 36 en 37 van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

Artikel 3

1.   De juistheid van de belangrijkste gegevens die worden gecontroleerd, wordt geverifieerd aan de hand van een aan het risiconiveau aangepast aantal tegencontroles, indien nodig onder meer van handelsdocumenten van derden, die met name inhouden:

a)

vergelijkingen met de handelsdocumenten van leveranciers, klanten, vervoerders en andere derden;

b)

zo nodig, fysieke controles op de hoeveelheid en de aard van de voorraden;

c)

vergelijkingen met de gegevens over de financiële transacties die leiden tot of het gevolg zijn van de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van het ELGF, en

d)

controles van de boekhouding of van stukken inzake financiële transacties waaruit ten tijde van de controle blijkt dat de documenten die door het betalende orgaan worden aangehouden als bewijs voor de betaling van steun aan de begunstigde, in orde zijn.

2.   In het bijzonder wanneer de ondernemingen overeenkomstig de communautaire of nationale voorschriften een afzonderlijke voorraadboekhouding dienen te voeren, wordt bij de controle deze boekhouding in passende gevallen ook getoetst aan de handelsdocumenten en in voorkomend geval vergeleken met de voorraden van de ondernemingen.

3.   Bij de selectie van de te controleren transacties moet terdege rekening worden gehouden met het risiconiveau.

Artikel 4

De ondernemingen bewaren de handelsdocumenten gedurende ten minste drie jaar, ingaande na afloop van het jaar waarin zij zijn opgesteld.

De lidstaten kunnen een langere periode van bewaring van deze documenten voorschrijven.

Artikel 5

1.   Degenen die voor de onderneming verantwoordelijk zijn, of derden, zorgen ervoor dat alle handelsdocumenten en aanvullende inlichtingen aan de met de controle belaste functionarissen of daartoe gemachtigde personen worden verstrekt. Computergegevens moeten via een passende informatiedrager worden verstrekt.

2.   De met de controle belaste functionarissen of daartoe gemachtigde personen kunnen eisen dat hun uittreksels uit of kopieën van de in lid 1 bedoelde documenten worden verstrekt.

3.   Als tijdens een controle op grond van deze verordening de door de onderneming bijgehouden handelsdocumenten ongeschikt worden geacht voor controledoeleinden, wordt de onderneming verzocht die documenten in het vervolg bij te houden volgens de voorschriften van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de controle, onverminderd de verplichtingen op grond van andere verordeningen voor de betrokken sector.

De lidstaat bepaalt vanaf welke datum de gegevens beschikbaar moeten zijn.

Wanneer alle of een deel van de handelsdocumenten die op grond van deze verordening moeten worden gecontroleerd, zich bij een onderneming binnen hetzelfde handelsconcern, dezelfde vennootschap of vereniging van centraal beheerde ondernemingen als de gecontroleerde onderneming, hetzij binnen, hetzij buiten het geografische grondgebied van de Gemeenschap, bevinden, moet de gecontroleerde onderneming deze documenten toegankelijk maken voor de controlefunctionarissen, op een door de met de uitvoering van de controle belaste lidstaat te bepalen plaats en tijdstip.

Artikel 6

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de functionarissen belast met de controles het recht hebben de handelsdocumenten in beslag te nemen of in beslag te doen nemen. Bij uitoefening van dit recht worden de nationale bepalingen ter zake in acht genomen en wordt geen afbreuk gedaan aan de toepassing van de regels inzake de strafrechtelijke procedure betreffende het in beslag nemen van documenten.

2.   De lidstaten treffen adequate maatregelen om sancties op te leggen aan natuurlijke personen of rechtspersonen die de krachtens het bepaalde in deze verordening op hen rustende verplichtingen niet nakomen.

Artikel 7

1.   De lidstaten verlenen elkaar de nodige bijstand voor de uitvoering van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde controles in de volgende gevallen:

a)

indien een onderneming of een derde is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar het betrokken bedrag is betaald en/of uitgekeerd of had moeten worden betaald en/of uitgekeerd;

b)

indien een onderneming of een derde is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar de voor de controle noodzakelijke documenten en gegevens zich bevinden.

De Commissie kan gezamenlijke acties coördineren waarbij twee of meer lidstaten elkaar bijstaan. Bepalingen voor een dergelijke coördinatie worden opgesteld overeenkomstig de in artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde procedure.

Indien twee of meer lidstaten in het overeenkomstig artikel 10, lid 2, meegedeelde programma een gezamenlijke actie voorstellen die uitgebreide wederzijdse bijstand vergt, kan de Commissie desgevraagd een verlaging met ten hoogste 25 % toestaan van het minimumaantal controles dat overeenkomstig artikel 2, leden 2 tot en met 5, voor de betrokken lidstaten is bepaald.

2.   In de eerste drie maanden volgend op het ELGF-boekjaar van betaling of uitkering zenden de lidstaten een lijst van de in lid 1, onder a), bedoelde ondernemingen aan elke lidstaat waar een dergelijke onderneming is gevestigd. De lijst bevat alle gegevens om de lidstaat van bestemming in staat te stellen deze ondernemingen te identificeren en zijn controleverplichtingen na te komen. De lidstaat van bestemming is, overeenkomstig artikel 2, verantwoordelijk voor de controle op deze ondernemingen. Een kopie van elke lijst moet aan de Commissie worden toegezonden.

De lidstaat waar de betaling of uitkering heeft plaatsgevonden, kan de lidstaat waar de onderneming is gevestigd, verzoeken enkele van de ondernemingen op die lijst te controleren overeenkomstig artikel 2, onder vermelding van de noodzaak van het verzoek en met name de daaraan verbonden risico’s.

De lidstaat die het verzoek ontvangt, houdt terdege rekening met de door de aanvragende lidstaat opgegeven risico’s die met de onderneming zijn verbonden.

De aangezochte lidstaat deelt de aanvragende lidstaat mede hoe zijn verzoek is afgehandeld. Indien een op deze lijst voorkomende onderneming wordt gecontroleerd, deelt de lidstaat die de controle heeft verricht de resultaten van de controle uiterlijk drie maanden na het einde van de controleperiode mee aan de lidstaat waar de betaling heeft plaatsgevonden.

Een overzicht van de verzoeken van deze aard wordt op kwartaalbasis aan de Commissie toegezonden binnen één maand na afloop van elk kwartaal. De Commissie kan vragen dat een kopie van individuele verzoeken wordt verstrekt.

3.   In de eerste drie maanden volgend op het ELGF-boekjaar van betaling verstrekken de lidstaten de Commissie een lijst van in een derde land gevestigde ondernemingen waarvoor het betrokken bedrag in die lidstaat is betaald en/of uitgekeerd of had moeten worden betaald en/of uitgekeerd.

4.   Wanneer voor een overeenkomstig artikel 2 uitgevoerde controle van een onderneming, met name de in artikel 3 bedoelde tegencontroles, nadere informatie vereist is in een andere lidstaat, kan een naar behoren met redenen omkleed verzoek om een specifieke controle worden ingediend. Een overzicht van de specifieke verzoeken van deze aard wordt op kwartaalbasis aan de Commissie toegezonden binnen één maand na afloop van elk kwartaal. De Commissie kan vragen dat een kopie van individuele verzoeken wordt verstrekt.

Binnen zes maanden na ontvangst van het controleverzoek wordt hieraan gevolg gegeven; de resultaten van de controle worden onverwijld aan de aanvragende lidstaat en de Commissie meegedeeld. De mededeling aan de Commissie wordt op kwartaalbasis verricht binnen één maand na afloop van elk kwartaal.

5.   Overeenkomstig de in artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde procedure stelt de Commissie minimumeisen vast waaraan de inhoud van de in de leden 2 en 4 van dit artikel bedoelde verzoeken moet voldoen.

Artikel 8

1.   De inlichtingen die worden verkregen in het kader van de bij deze verordening voorgeschreven controles vallen onder het beroepsgeheim. Zij mogen alleen worden medegedeeld aan personen die op grond van hun functie in de lidstaten of bij de instellingen van de Gemeenschappen daarvan beroepshalve kennis moeten nemen.

2.   Dit artikel laat de nationale bepalingen met betrekking tot de gerechtelijke procedure onverlet.

Artikel 9

1.   Vóór 1 januari volgende op de controleperiode verstrekken de lidstaten de Commissie een uitvoerig verslag over de toepassing van deze verordening.

De lidstaten moeten in dit verslag melden met welke problemen zij eventueel zijn geconfronteerd alsmede de voor de oplossing hiervan getroffen maatregelen en in voorkomend geval suggesties doen om in de situatie verbetering te brengen.

2.   De lidstaten en de Commissie wisselen regelmatig met elkaar van gedachten over de toepassing van deze verordening.

3.   De Commissie evalueert jaarlijks de gemaakte vooruitgang in haar jaarlijkse rapport met betrekking tot het beheer van het Fonds bedoeld in artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

Artikel 10

1.   De lidstaten stellen controleprogramma’s op die in de volgende controleperiode overeenkomstig artikel 2 zullen worden uitgevoerd.

2.   Vóór 15 april van elk jaar delen de lidstaten de Commissie het in lid 1 bedoelde programma mee, met vermelding van:

a)

het aantal ondernemingen dat zal worden gecontroleerd en hun verdeling per sector, rekening houdend met de daarbij betrokken bedragen;

b)

de criteria die zijn aangehouden bij de opstelling van deze programma’s.

3.   De door de lidstaten opgestelde programma’s die aan de Commissie zijn medegedeeld, worden door de lidstaten ten uitvoer gelegd indien de Commissie binnen een termijn van acht weken geen opmerkingen heeft gemaakt.

4.   Voor de door de lidstaten in de programma’s aangebrachte wijzigingen geldt dezelfde procedure.

5.   In uitzonderlijke gevallen kan de Commissie in om het even welk stadium verzoeken in het programma van een of meer lidstaten een bijzondere categorie ondernemingen op te nemen.

Artikel 11

1.   In elke lidstaat wordt een specifieke dienst belast met de voortgangscontrole op de uitvoering van deze verordening en:

a)

hetzij de uitvoering van de hierin voorgeschreven controles door functionarissen die rechtstreeks ressorteren onder deze specifieke dienst;

b)

hetzij de coördinatie van de controles die door functionarissen van andere diensten worden uitgevoerd.

De lidstaten kunnen ook bepalen dat de op grond van deze verordening te verrichten controles gedeeltelijk door de specifieke dienst en gedeeltelijk door andere nationale diensten worden uitgevoerd, op voorwaarde dat eerstgenoemde dienst zorg draagt voor de coördinatie.

2.   De met de toepassing van de bepalingen van deze verordening belaste dienst/diensten moet/moeten organisatorisch los staan van diensten of afdelingen die zijn belast met de betaling van de bedragen of de daaraan voorafgaande controles.

3.   De in lid 1 bedoelde specifieke dienst neemt alle nodige initiatieven en maatregelen om te zorgen voor een correcte toepassing van deze verordening.

4.   Voorts zorgt de specifieke dienst voor:

a)

de opleiding van de nationale functionarissen belast met de in deze verordening bedoelde controles, ten einde dezen in staat te stellen voldoende kennis te verwerven met het oog op het vervullen van hun taken;

b)

het beheer van de controleverslagen en al het documentatiemateriaal over de krachtens deze verordening uitgevoerde en geplande controles;

c)

de redactie en de mededeling van de in artikel 9, lid 1, bedoelde rapporten en van de in artikel 10 bedoelde programma’s.

5.   De betrokken lidstaat verleent de specifieke dienst alle bevoegdheden die nodig zijn om de in de leden 3 en 4 bedoelde taken te kunnen vervullen.

De dienst bestaat uit een passend aantal personeelsleden met een adequate opleiding om de bovengenoemde taken te kunnen uitvoeren.

6.   Dit artikel is niet van toepassing wanneer het minimumaantal te controleren ondernemingen krachtens artikel 2, leden 2 tot en met 5, kleiner is dan 10.

Artikel 12

De in deze verordening opgenomen bedragen in euro worden, waar nodig, omgerekend in nationale munt door toepassing van de wisselkoers van toepassing op de eerste werkdag van het jaar waarin de controleperiode begint en gepubliceerd in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

De uitvoeringsbepalingen van deze verordening worden, zo nodig, vastgesteld volgens de in artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde procedure.

Artikel 14

Voor de controle op de specifieke uitgaven die door de Gemeenschap in het kader van deze verordening worden gefinancierd, gelden de artikelen 36 en 37 van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

Artikel 15

1.   Overeenkomstig de ter zake geldende nationale wettelijke bepalingen hebben de functionarissen van de Commissie toegang tot alle documenten die met het oog op of naar aanleiding van de in het kader van deze verordening georganiseerde controles zijn opgesteld en tot de verzamelde gegevens met inbegrip van de gegevens die zijn opgeslagen in de computersystemen. Laatstgenoemde gegevens moeten, op verzoek, via een passende informatiedrager worden verstrekt.

2.   De in artikel 2 bedoelde controles moeten altijd door functionarissen van de lidstaat worden uitgevoerd.

Functionarissen van de Commissie mogen aan die controles deelnemen. Zij mogen zelf niet de aan de nationale functionarissen toegekende bevoegdheden uitoefenen; wel hebben zij toegang tot dezelfde lokalen en documenten als de functionarissen van de lidstaat.

3.   Bij controles overeenkomstig artikel 7 mogen functionarissen van de aanvragende lidstaat met toestemming van de aangezochte lidstaat aanwezig zijn bij de controle in de aangezochte lidstaat en dienen zij toegang te hebben tot dezelfde lokalen en documenten als de functionarissen van laatstgenoemde lidstaat.

Functionarissen van de aanvragende lidstaat die aanwezig zijn bij controles in de aangezochte lidstaat moeten te allen tijde het bewijs van hun officiële bevoegdheid kunnen leveren. De controles moeten altijd door functionarissen van de aangezochte lidstaat worden uitgevoerd.

4.   Indien de nationale bepalingen van strafprocesrecht bepaalde handelingen aan nadrukkelijk door de nationale wet aangewezen functionarissen voorbehouden, nemen de functionarissen van de Commissie noch de in lid 3 bedoelde functionarissen van de lidstaat aan deze handelingen deel. In geen geval nemen zij deel aan met name huiszoekingen of formeel verhoor van personen in het kader van het strafrecht van de lidstaat. Wel hebben zij toegang tot hierdoor verkregen inlichtingen.

Artikel 16

Verordening (EEG) nr. 4045/89, gewijzigd bij de verordeningen vermeld in bijlage I, wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 17

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

D. RUPEL


(1)  Advies van 19 juni 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 388 van 30.12.1989, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2154/2002 (PB L 328 van 5.12.2002, blz. 4).

(3)  Zie bijlage I.

(4)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1437/2007 (PB L 322 van 7.12.2007, blz. 1).

(5)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 293/2008 van de Commissie (PB L 90 van 2.4.2008, blz. 5).


BIJLAGE I

INGETROKKEN VERORDENING MET DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Verordening (EEG) nr. 4045/89 van de Raad

(PB L 388 van 30.12.1989, blz. 18)

 

Verordening (EG) nr. 3094/94 van de Raad

(PB L 328 van 20.12.1994, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 3235/94 van de Raad

(PB L 338 van 28.12.1994, blz. 16)

Uitsluitend artikel 1, lid 1

Verordening (EG) nr. 2154/2002 van de Raad

(PB L 328 van 5.12.2002, blz. 4)

 


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EEG) nr. 4045/89

De onderhavige verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3, aanhef, en artikel 1, lid 2, onder a)

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3, onder b)

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 5

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 2, eerste alinea

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2, tweede alinea

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 2, derde alinea

Artikel 2, lid 2, vierde alinea

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 2, vijfde alinea

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 6

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 7

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 8

Artikel 3, lid 1, aanhef

Artikel 3, lid 1, aanhef

Artikel 3, lid 1, eerste streepje

Artikel 3, lid 1, onder a)

Artikel 3, lid 1, tweede streepje

Artikel 3, lid 1, onder b)

Artikel 3, lid 1, derde streepje

Artikel 3, lid 1, onder c)

Artikel 3, lid 1, vierde streepje

Artikel 3, lid 1, onder d)

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 7, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 7, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a)

Artikel 7, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder b)

Artikel 7, lid 1, tweede alinea

Artikel 7, lid 1, tweede alinea

Artikel 7, lid 1, derde alinea

Artikel 7, lid 1, derde alinea

Artikel 7, leden 2 tot en met 5

Artikel 7, leden 2 tot en met 5

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9, lid 1

Artikel 9, lid 1, eerste alinea

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 9, lid 3

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 4

Artikel 9, lid 3

Artikel 9, lid 5

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 2, aanhef

Artikel 10, lid 2, aanhef

Artikel 10, lid 2, eerste streepje

Artikel 10, lid 2, onder a)

Artikel 10, lid 2, tweede streepje

Artikel 10, lid 2, onder b)

Artikel 10, leden 3, 4 en 5

Artikel 10, leden 3, 4 en 5

Artikel 11, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 11, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 11, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a)

Artikel 11, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder b)

Artikel 11, lid 1, tweede alinea

Artikel 11, lid 1, tweede alinea

Artikel 11, leden 2 en 3

Artikel 11, leden 2 en 3

Artikel 11, lid 4, aanhef

Artikel 11, lid 4, aanhef

Artikel 11, lid 4, eerste streepje

Artikel 11, lid 4, onder a)

Artikel 11, lid 4, tweede streepje

Artikel 11, lid 4, onder b)

Artikel 11, lid 4, derde streepje

Artikel 11, lid 4, onder c)

Artikel 11, leden 5 en 6

Artikel 11, leden 5 en 6

Artikel 18

Artikel 12

Artikel 19

Artikel 13

Artikel 20

Artikel 14

Artikel 21

Artikel 15

Artikel 22

Artikel 16

Artikel 23

Artikel 17

Bijlage I

Bijlage II


3.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 143/10


VERORDENING (EG) Nr. 486/2008 VAN DE COMMISSIE

van 2 juni 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 3 juni 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 juni 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 2 juni 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

51,7

MK

44,3

TN

105,3

TR

60,2

ZZ

65,4

0707 00 05

MK

30,3

TR

127,0

ZZ

78,7

0709 90 70

TR

94,9

ZZ

94,9

0805 50 10

AR

123,8

IL

134,6

TR

149,9

US

152,9

UY

61,8

ZA

143,4

ZZ

127,7

0808 10 80

AR

103,8

BR

87,0

CA

61,8

CL

91,6

CN

83,4

NZ

112,0

TR

85,9

US

126,6

UY

94,7

ZA

86,9

ZZ

93,4

0809 20 95

TR

502,4

US

508,1

ZZ

505,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


3.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 143/12


VERORDENING (EG) Nr. 487/2008 VAN DE COMMISSIE

van 2 juni 2008

tot opneming van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Casatella Trevigiana (BOB))

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ter uitvoering van artikel 6, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 en met inachtneming van artikel 17, lid 2, van die verordening is de door Italië ingediende aanvraag tot registratie van de naam „Casatella Trevigiana” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Bij de Commissie is geen enkel bezwaarschrift zoals bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 ingediend en bijgevolg moet die naam worden geregistreerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde naam wordt geregistreerd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 juni 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 417/2008 van de Commissie (PB L 125 van 9.5.2008, blz. 27).

(2)  PB C 204 van 1.9.2007, blz. 20.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.3.   Kaas

ITALIË

Casatella Trevigiana (BOB)


3.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 143/13


VERORDENING (EG) Nr. 488/2008 VAN DE COMMISSIE

van 2 juni 2008

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 23 juli 2007 werd door de European Chemical Industry Council (CEFIC) („de klager”) namens een producent die een groot deel van de totale communautaire productie van citroenzuur vertegenwoordigt, in dit geval meer dan 25 %, een klacht ingediend betreffende de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

(2)

Het bij die klacht gevoegde bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

(3)

Op 4 september 2007 werd de procedure ingeleid met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

2.   Partijen bij de procedure

(4)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de importeurs, de haar bekende betrokken gebruikers en hun verenigingen, consumentenorganisaties, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de communautaire producenten van de inleiding van de antidumpingprocedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(5)

Om de producenten/exporteurs in staat te stellen desgewenst om een behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) of een individuele behandeling (IB) te verzoeken, heeft de Commissie de haar bekende betrokken producenten/exporteurs en de vertegenwoordigers van China de desbetreffende formulieren toegezonden. Acht producenten/exporteurs en groepen van verbonden ondernemingen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een BMO of, indien uit het onderzoek zou blijken dat zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen, om een IB.

(6)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs en importeurs dat bij dit onderzoek was betrokken, is in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening tot een steekproef over te gaan.

(7)

Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, een steekproef samen te stellen, werd de producenten/exporteurs, de importeurs en hun vertegenwoordigers verzocht zich kenbaar te maken en overeenkomstig de bepalingen van het inleidingsbericht binnen 15 dagen na publicatie daarvan basisinformatie over hun activiteiten in verband met het betrokken product te verstrekken.

(8)

De Commissie stelde overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening van de producenten/exporteurs een steekproef samen op basis van de grootste representatieve exporthoeveelheden van citroenzuur naar de Gemeenschap die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. Op basis van de informatie die de Commissie van de producenten/exporteurs heeft ontvangen, heeft zij een steekproef van vier ondernemingen of groepen van verbonden ondernemingen („de in de steekproef opgenomen ondernemingen”) geselecteerd die de grootste hoeveelheden naar de Gemeenschap exporteren. De vier in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigen 79 % van de totale uitvoer van citroenzuur uit China naar de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de betrokken partijen, die geen bezwaar maakten.

(9)

Overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening hebben alle vier niet in de steekproef opgenomen producenten om een individuele marge verzocht. Slechts één onderneming, DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd, heeft de gevraagde informatie binnen de vastgestelde termijn ingediend. Bijgevolg werd slechts één compleet verzoek om een individuele marge ontvangen. Aangezien dit verzoek niet als te belastend werd beschouwd en niet in de weg zou hebben gestaan aan een tijdige afsluiting van het onderzoek, werd het verzoek aanvaard.

(10)

Voor de niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 17 van de basisverordening een steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve invoerhoeveelheid van citroenzuur naar de Gemeenschap die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Op basis van de informatie die de Commissie van de niet-verbonden importeurs heeft ontvangen, heeft zij een steekproef van vier ondernemingen of groepen van verbonden ondernemingen („de in de steekproef opgenomen ondernemingen”) geselecteerd die de grootste hoeveelheden in de Gemeenschap invoeren. De vier in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigen 36 % van de totale invoer van citroenzuur uit China naar de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de betrokken partijen, die geen bezwaar maakten. Eén van de in de steekproef opgenomen importeurs kon de gevraagde informatie niet verstrekken. De drie overige importeurs vertegenwoordigen 29 % van de totale invoer van citroenzuur uit China naar de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak.

(11)

De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig had voor een voorlopige vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap ingewonnen en gecontroleerd en heeft controles verricht bij de volgende ondernemingen:

a)

Producenten in de Gemeenschap:

Jungbunzlauer Austria AG, Wenen, Oostenrijk,

S.A. Citrique Belge N.V., Tienen, België;

b)

Chinese producenten/exporteurs:

Anhui BBCA Biochemical Co. Ltd, Bengbu, provincie Anhui,

RZBC Co. Ltd, Rizhao, provincie Shandong,

TTCA Co., Ltd, Anqiu, provincie Shandong,

Yixing Union Biochemical Co. Ltd, Yixing, provincie Jiangsu,

Shanxi Ruicheng, Ruicheng, provincie Shanxi,

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd, Laiwu, provincie Shandong,

Weifang Ensign Industry Co. Ltd, Changle, provincie Shandong,

DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd, West Wuxi, provincie Jiangsu;

c)

Verbonden ondernemingen in China:

Anhui BBCA Maanshan Biochemical Ltd, Maanshan, provincie Anhui,

China National Xin Liang Storage Transportation & Trading Corp., Beijing,

DSM (China) Ltd, Shanghai,

Shanxi Dimine International Trade, Taiyuan, provincie Shanxi;

d)

Onafhankelijke importeur in de Gemeenschap:

Azelis group, St Augustin, Duitsland,

Rewe Food Ingredients, Keulen, Duitsland,

Brenntag, Mülheim/Ruhr, Duitsland.

(12)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(13)

Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor producenten/exporteurs die niet als marktgerichte onderneming konden worden beschouwd, gebruik moest worden gemaakt van de gegevens uit een referentieland, in dit geval Canada (zie overwegingen 40 tot en met 44), vond een controlebezoek plaats bij onderstaande onderneming:

e)

Producent in Canada:

Jungbunzlauer Canada, Port Colborne, Ontario.

3.   Onderzoektijdvak

(14)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Voor de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade, heeft de Commissie gegevens onderzocht die betrekking hadden op de periode van 1 januari 2004 tot en met 30 juni 2007 („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(15)

Het betrokken product is citroenzuur (waaronder natriumcitraat), een voedingszuur en pH-regelaar met vele toepassingen zoals in dranken, voedingsmiddelen, detergenten, cosmetica en geneesmiddelen. De belangrijkste grondstoffen zijn suiker/melasse, tapioca, maïs of glucose (verkregen uit granen) en verschillende middelen voor de microbiële fermentatie onder water van koolhydraten.

(16)

Het betrokken product bevat citroenzuur-monohydraat („CAM”), watervrij citroenzuur („CAA”) en trinatriumcitraat-dihydraat („TSC”). Deze drie soorten vormen het betrokken product omdat ze dezelfde chemische basiseigenschappen en een dezelfde toepassingen hebben. Deze productsoorten vallen onder GN-codes 2918 14 00 (CAM, CAA) en ex 2918 15 00 (TSC). De GN-code 2918 15 00 omvat ook zouten en esters, die niet het betrokken product zijn.

(17)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product allemaal dezelfde technische basiskenmerken en chemische basiseigenschappen hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Derhalve worden zij in het kader van deze procedure geacht een enkel product te vormen.

2.   Soortgelijk product

(18)

Het citroenzuur dat in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt geproduceerd en verkocht en het citroenzuur dat in en door China en Canada (het referentieland) wordt geproduceerd en verkocht, bleek dezelfde technische kenmerken en chemische eigenschappen en dezelfde toepassingen te hebben als het citroenzuur dat in China voor uitvoer naar de Gemeenschap wordt geproduceerd en verkocht. Deze producten worden voorlopig beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Algemeen

(19)

Zoals in overweging 6 is gezegd, werd in het bericht van inleiding overwogen een steekproef van Chinese producenten/exporteurs samen te stellen. In totaal hebben acht groepen van ondernemingen binnen de vastgestelde termijn de vragenlijst voor de steekproef beantwoord en de gevraagde informatie verstrekt. Ze vertegenwoordigen 96 % van de totale invoer volgens de cijfers van Eurostat. Het niveau van medewerking wordt dus hoog geacht. Alle producenten/exporteurs hebben een BMO of IB aangevraagd. Zoals vermeld in overweging 8, zijn vier groepen van ondernemingen op grond van hun exporthoeveelheden naar de Gemeenschap voor de steekproef geselecteerd.

2.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(20)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit China voor producenten die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel.

(21)

Voor het gemak zijn deze criteria hieronder kort samengevat:

1.

besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis; de kosten van de belangrijkste productiemiddelen weerspiegelen hoofdzakelijk de marktprijzen;

2.

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen en die alle terreinen bestrijkt;

3.

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4.

de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen;

5.

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(22)

Alle acht ondernemingen of groepen van ondernemingen van Chinese producenten/exporteurs die aan deze procedure meewerken, verzochten overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om een BMO en dienden het desbetreffende aanvraagformulier binnen de vastgestelde termijn in. Al deze groepen omvatten zowel producenten van het betrokken product als aan deze producenten verbonden ondernemingen die een rol spelen in de citroenzuursector. Het behoort tot de vaste praktijk van de Commissie om na te gaan of een groep verbonden ondernemingen in haar geheel voldoet aan de voorwaarden voor een BMO. De onderstaande groepen verzochten om een BMO:

Anhui BBCA Biochemical Co., Ltd,

RZBC Co., Ltd,

TTCA Co., Ltd,

Yixing Union Biochemical Co. Ltd,

Shanxi Ruicheng,

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd,

Weifang Ensign Industry Co. Ltd,

DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd.

(23)

Voor deze meewerkende producenten/exporteurs heeft de Commissie alle gegevens verzameld die zij nodig achtte, en heeft zij de in het aanvraagformulier voor een BMO verstrekte gegevens ter plaatse gecontroleerd, voor zover dat noodzakelijk werd geacht.

(24)

Een BMO kon worden toegekend aan twee ondernemingen of groepen van ondernemingen (Laiwu Taihe en DSM Wuxi), die aan alle criteria in overweging 21 voldeden.

(25)

Drie ondernemingen of groepen van ondernemingen (RZBC Co. Ltd, TTCA Co., Ltd en Yixing Union Biochemical) hebben de meeste van hun activa verhypothekeerd om leningen op te nemen. Ondanks de hypotheek op de meeste van hun activa, waren ze nog altijd in staat borg te staan voor leningen aan andere bedrijven. Als compensatie kregen RZBC, TTCA Co., Ltd en Yixing Union Biochemical een gelijkaardige waarborg voor hun leningen van ondernemingen voor wie zij zelf borg hadden gestaan. De ondernemingen gebruikten deze waarborg om leningen tot 25 à 50 % van hun totale activa te krijgen. Zij voerden aan dat een soortgelijk systeem ook wordt gebruikt in landen met een markteconomie en dat hierin uitdrukkelijk wordt voorzien in de Chinese bankwetgeving. De informatie die tijdens het onderzoek werd verzameld, toonde echter aan dat het normale bankbeleid leningen verstrekt voor slechts een fractie van de waarde van de activa die als garantie worden gebruikt en niet voor een bedrag dat die waarde overschrijdt. Het banksysteem dat de leningen verstrekte, stond bovendien onder aanzienlijke staatsinvloed. Daarom werd geconcludeerd dat de drie bovenvermelde ondernemingen niet voldeden aan criterium 1 in overweging 21. Aan deze ondernemingen kon bijgevolg geen BMO worden toegekend.

(26)

Voor twee ondernemingen (TTCA Co., Ltd en Weifang Ensign) stegen de waarde van de landgebruiksrechten en/of de vaste activa aanzienlijk (500-1 500 %) in relatief korte tijd, tussen het ogenblik waarop ze werden verworven of als kapitaalinbreng in de onderneming werden gebracht en hun nieuwe evaluatie tussen 1 en 5 jaar later. Dit geeft aan dat de respectievelijke activa werden verworven tegen een waarde onder de marktprijs wat neerkomt op een verkapte subsidie. Beide ondernemingen voerden aan dat de stijging eigenlijk niet zo aanzienlijk was en eerder in lijn was met de normale stijging van vergelijkbare activa in China. Er werd echter geen bewijs geleverd dat deze beweringen staaft. Gezien het voordeel dat deze ondernemingen kregen door activa onder de marktprijs te verwerven, wordt niet voldaan aan criterium 3 van overweging 21 hierboven.

(27)

Eén onderneming, Anhui BBCA Biochemical Co., Ltd, kreeg een aanzienlijke som geld tijdens het onderzoektijdvak (bijna 10 % van de totale activa of 15 % van de jaarlijkse omzet). Bepaalde pachtgelden werden bovendien zonder kosten ontvangen. In het licht hiervan en van de aanzienlijke verworven subsidie, wordt niet voldaan aan criteria 1 en 3 van overweging 21. De opmerkingen van de onderneming veranderen niets aan de bevindingen.

(28)

Eén onderneming, Shanxi Ruicheng, kreeg particuliere leningen ter waarde van ongeveer 20 % van de activa. Voor deze leningen werden (tot op heden) geen terugbetalingstermijnen vastgelegd en er werd geen rente toegerekend of betaald. De kredietkosten van de onderneming waren dus aanzienlijk vertekend. Aangezien de onderneming geen contracten voor deze leningen kon voorleggen, kan staatsinvloed betreffende deze leningen niet worden uitgesloten, wat betekent dat er niet wordt voldaan aan criterium 1 uit overweging 21. De opmerkingen van de onderneming veranderen niets aan de bevindingen.

(29)

Gelet op het voorafgaande konden zes van de acht Chinese ondernemingen of groepen van ondernemingen die om een BMO hadden verzocht, niet aantonen dat zij voldoen aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(30)

Daarom oordeelde de Commissie dat een BMO moest worden toegekend aan twee ondernemingen (Laiwu Taihe en DSM Wuxi) en moest worden geweigerd voor de resterende zes ondernemingen/groepen van ondernemingen. Het Raadgevend Comité werd geconsulteerd en had geen bezwaren tegen deze conclusies.

3.   Individuele behandeling („IB”)

(31)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

(32)

Alle producenten/exporteurs die om een BMO hebben verzocht, verzochten eveneens om een IB voor het geval hun geen BMO zou worden toegekend.

(33)

De zes ondernemingen of groepen van ondernemingen aan wie geen BMO werd toegekend, voldeden allemaal aan alle criteria van artikel 9, lid 5, en kregen een IB toegekend.

4.   Normale waarde

(34)

De normale waarde moest worden vastgesteld voor alle vier in de steekproef opgenomen ondernemingen, plus de enige onderneming die een compleet verzoek om een individuele marge indiende, zoals uiteengezet in overweging 9 (de „onderzochte ondernemingen”).

4.1.   Ondernemingen of groepen van ondernemingen aan wie een BMO kon worden toegekend

(35)

Om de normale waarde vast te stellen, heeft de Commissie voor elk van de producenten/exporteurs aan wie een BMO kon worden toegekend, eerst overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening onderzocht of hun totale binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was, d.w.z. of de totale verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van het betrokken product die naar de Gemeenschap was uitgevoerd. Aan één (DSM Wuxi) van de vijf onderzochte ondernemingen kon een BMO worden toegekend. De binnenlandse verkoop van het betrokken product bleek representatief voor deze onderneming aan wie een BMO kon worden toegekend.

(36)

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort van het betrokken product die in representatieve hoeveelheden werd verkocht, ingevolge artikel 2, lid 4, van de basisverordening kon worden beschouwd als verkoop in het kader van een normale handelstransactie. Hiertoe bepaalde zij voor de enige uitgevoerde productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan niet-verbonden afnemers.

(37)

Het onderzoek toonde aan dat de verkoop van de enige uitgevoerde productsoort voor DSM Wuxi niet als een normale handelstransactie kon worden beschouwd. Aangezien de binnenlandse verkoop niet kon worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde, moest een andere methode worden toegepast. In dit verband werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening op grond van de productiekosten van de onderneming van het betrokken product vastgesteld. Voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werden de productiekosten vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en winst.

(38)

Aangezien DSM Wuxi geen binnenlandse verkoop van het soortgelijke product had die als een normale handelstransactie kon worden beschouwd, konden de VAA-kosten en de winst niet worden bepaald volgens de methode die wordt uiteengezet in de aanhef van artikel 2, lid 6 van de basisverordening. Aangezien er geen BMO werd toegekend aan de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs, konden de VAA-kosten en de winst niet worden bepaald volgens de methode van artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening. Bovendien verkoopt DSM Wuxi bijna uitsluitend citroenzuur, zodat de VAA-kosten en de winst ook niet konden worden bepaald volgens de methode van artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening. Bijgevolg werd beslist om de VAA-kosten en de winst te bepalen overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening. In dit verband werden de bedragen gebruikt voor de VAA-kosten en de winst voor binnenlandse verkoop van het soortgelijke product die werden bepaald voor de medewerkende onderneming in het referentieland.

(39)

De geconstateerde productiekosten en de VAA-kosten werden waar nodig gebruikt bij het door berekening vaststellen van de normale waarden.

4.2.   Ondernemingen of groepen van ondernemingen aan wie geen BMO kon worden toegekend

(40)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijzen of de berekende waarde in een referentieland.

(41)

In het bericht van inleiding gaf de Commissie te kennen dat zij overwoog de Verenigde Staten van Amerika als referentieland te kiezen om de normale waarde voor China vast te stellen. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Twee belanghebbenden maakten bezwaar tegen dit voorstel. RZBC Co. stelde Thailand voor als referentieland.

(42)

Wat Thailand betreft, wijst de beschikbare informatie erop dat de totale productie van de twee Thaise producenten ongeveer 10 000 t is, waarvan 5 000 t uitvoer (voornamelijk naar Japan). Wanneer deze binnenlandse verkoop (gemiddeld 2 500 t per onderneming) wordt vergeleken met de Chinese uitvoer naar de Gemeenschap (meer dan 50 000 t bij de grootste producenten/exporteurs), is het niet waarschijnlijk dat een Thaise producent een representatieve binnenlandse verkoop heeft. RZBC voert bovendien aan dat de kostenstructuur van de Thaise ondernemingen waarschijnlijk meer overeenkomsten vertoont met de situatie in China. Het belangrijkste argument ter staving van deze bewering is echter dat Thailand en China beide Aziatische landen zijn. Er dient op te worden gewezen dat de arbeidskosten gewoonlijk 5 à 10 % van de omzet vertegenwoordigen, ze zijn dus geen belangrijk element in de kostenstructuur van een citroenzuurproducent.

(43)

Er zij op gewezen dat de Thaise ondernemingen aanzienlijk kleiner zijn dan de ondernemingen in de voornaamste producerende landen (China, EU, VS, Canada en Brazilië). De belangrijkste Chinese producenten zijn 10 tot 20 keer groter dan de Thaise producenten, terwijl de grootte van de Canadese producent en die van de belangrijkste Chinese producenten vergelijkbaar zijn.

(44)

De VS werd oorspronkelijk als referentieland aangewezen en twee Amerikaanse ondernemingen waren aanvankelijk tot medewerking bereid. Deze verklaarden zich daarna echter niet langer tot medewerking bereid. Er werd derhalve contact opgenomen met de enige producent in Canada en met twee producenten in Brazilië en hun werd gevraagd mee te werken aan het onderzoek. Enkel de enige Canadese producent heeft echter aan het onderzoek meegewerkt. Bijgevolg werden de prijzen op de Canadese markt van citroenzuur dat in het kader van normale handelstransacties werd verkocht, als basis gebruikt om de normale waarde vast te stellen voor de vergelijkbare productsoorten van de producenten/exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend.

5.   Uitvoerprijs

(45)

De producenten/exporteurs voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of via binnen en buiten de Gemeenschap gevestigde verbonden of niet-verbonden handelsondernemingen. Aan alle ondernemingen of groepen van ondernemingen kon een BMO of een IB worden toegekend.

(46)

Bij de rechtstreekse uitvoer naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of via verbonden of niet-verbonden handelsondernemingen werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product.

(47)

Bij uitvoer naar de Gemeenschap via verbonden handelsondernemingen in de Gemeenschap werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijzen van deze verbonden handelsondernemingen aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap.

6.   Vergelijking

(48)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijzen te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(49)

Op grond hiervan werden waar nodig correcties toegepast voor de kosten van vervoer, verzekering, lading, lossing en aanverwante kosten, verpakking en krediet.

(50)

Voor de verkopen via verbonden importeurs die binnen de Gemeenschap gevestigd zijn, werd een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening toegepast, wanneer werd aangetoond dat deze ondernemingen in feite functioneerden als onafhankelijke importeurs. Deze correctie was gebaseerd op de VAA-kosten van de importeurs, vermeerderd met winst, waarvoor de gegevens van niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap werden verkregen.

7.   Dumpingmarges

(51)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs werden overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening individuele dumpingmarges vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Voor RZBC, een groep van ondernemingen met twee producenten/exporteurs, werd één enkele dumpingmarge als gemiddelde van de dumpingmarges van de twee ondernemingen vastgesteld.

(52)

Voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen en die niet individueel werden onderzocht, werd de dumpingmarge berekend als een gewogen gemiddelde van de marges die voor alle ondernemingen in de steekproef waren vastgesteld.

(53)

Gezien het hoge niveau van medewerking (96 %) (zie overweging 19) werd een dumpingmarge voor het gehele land vastgesteld op het niveau van de hoogste marge die gold voor een medewerkende onderneming.

(54)

Op grond hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Anhui BBCA Biochemical Ltd

54,4 %

DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd

19,6 %

RZBC Co.

60,1 %

RZBC (Juxian) Co. Ltd

60,1 %

TTCA Co., Ltd

57,3 %

Yixing Union Biochemical

56,8 %

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd

57,5 %

Shanxi Ruicheng

57,5 %

Weifang Ensign Industry Co. Ltd

57,5 %

Alle andere ondernemingen

60,1 %

D.   SCHADE

1.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(55)

In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door twee ondernemingen: Jungbunzlauer, Oostenrijk en S.A. Citrique Belge in België (deel van de DSM-group, met hoofdzetel in Zwitserland). De klager Jungbunzlauer vertegenwoordigt een belangrijk deel van de totale bekende productie van het soortgelijke product in de Gemeenschap, namelijk meer dan 25 %. Beide producenten werkten volledig aan het onderzoek mee, maar de tweede Europese producent nam een neutrale houding aan in het onderzoek.

(56)

S.A. Citrique Belge N.V. heeft tijdens het onderzoektijdvak uit China ingevoerd. De omvang van de invoer was echter onbeduidend (tussen 1 % en 6 % van de productie tijdens het onderzoektijdvak — om redenen van vertrouwelijkheid wordt een orde van grootte gegeven), en dus werd het niet passend geacht deze producent buiten beschouwing te laten in de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(57)

Aangezien de twee medewerkende producenten uit overweging 11 100 % vertegenwoordigden van de totale communautaire productie tijdens het onderzoektijdvak, worden ze geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening te vormen en worden ze hierna de „bedrijfstak van de Gemeenschap” genoemd.

(58)

Aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap uit slechts twee producenten bestaat, werden de gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening in indexvorm of als orde van grootte weergegeven met het oog op de vertrouwelijkheid.

2.   Verbruik in de Gemeenschap

(59)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt en de invoergegevens die van Eurostat werden verkregen.

(60)

De communautaire markt voor het betrokken product en het soortgelijke product nam met 15 % sterk toe tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak; dit is te danken aan de stijging in citroenzuurtoepassingen.

 

2004

2005

2006

OT

Verbruik in ton

360 000-380 000

360 000-380 000

390 000-410 000

420 000-440 000

Index (2004 = 100)

100

99

106

115

3.   Invoer uit het betrokken land

a)   Omvang van de betrokken invoer

(61)

Het volume van de invoer van het betrokken product uit China in de Gemeenschap steeg aanmerkelijk in de beoordelingsperiode. De invoer in de EU nam sinds 2004 met 37 % toe.

Invoer

2004

2005

2006

OT

China ton

145 025

151 806

171 703

198 288

Index (2004 = 100)

100

105

118

137

b)   Marktaandeel van de betrokken invoer

(62)

Tijdens de beoordelingsperiode nam het marktaandeel van de invoer uit China gestaag toe met 7 procentpunten. Het steeg 2 procentpunten tussen 2004 en 2005, met nog eens 2 procentpunten tussen 2005 en 2006 en met nog eens 3 procentpunten tijdens het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van de Chinese invoer bedroeg tijdens het onderzoektijdvak 46 %.

c)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(63)

De gemiddelde invoerprijs van het betrokken product uit China nam van 2004 tot 2005 met 3 % toe en daalde daarna sterk met 9 procentpunten van 2005 tot 2006. De prijs bleef tijdens het onderzoektijdvak op het lage niveau van 2006. Over het geheel gezien daalden de invoerprijzen uit het betrokken land tijdens de beoordelingsperiode met 6 %.

Prijs per eenheid

2004

2005

2006

OT

China (EUR/ton)

588

606

551

553

Index (2004 = 100)

100

103

94

94

ii)   Prijsonderbieding

(64)

Om na te gaan of er sprake was van prijsonderbieding werden de gegevens over de prijzen in het onderzoektijdvak geanalyseerd. De relevante verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap waren de nettoprijzen na aftrek van kortingen en rabatten. Waar nodig werden deze prijzen gecorrigeerd naar de prijs af fabriek, d.w.z. zonder de vervoerskosten binnen de Gemeenschap. De invoerprijzen van China waren eveneens netto, zonder kortingen en rabatten en indien nodig gecorrigeerd tot cif-prijzen, grens Gemeenschap, met de nodige aanpassing voor de douanerechten (6,5 %) en de kosten na invoer. Deze kosten na invoer bevatten ook een correctie voor de kosten van een speciale behandeling voor rekening van de importeurs in de Gemeenschap bij de verdeling van bepaalde volumes voordat het betrokken product verder wordt verkocht. De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de invoerprijzen van de producten uit China werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, namelijk de verkoop aan onafhankelijke afnemers op de communautaire markt. Tijdens het onderzoektijdvak bedroeg de aldus berekende gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, 17,42 % voor China.

4.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(65)

Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een beoordeling van alle economische factoren die van invloed waren op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode. Aangezien de analyse slechts twee ondernemingen betreft, worden de meeste indicatoren met het oog op de vertrouwelijkheid in indexvorm of als orde van grootte gepresenteerd.

a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(66)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam tijdens de beoordelingsperiode met 5 % toe en de productiecapaciteit nam ook met 3 % toe om voordeel te halen uit het toegenomen verbruik. In de beoordelingsperiode steeg de bezettingsgraad licht met 2 %.

 

2004

2005

2006

OT

Productie in ton (orde van grootte)

260 000-280 000

265 000-285 000

270 000-290 000

275 000-295 000

Productie (index)

100

99

102

105

Productiecapaciteit in ton

(orde van grootte)

315 000-335 000

315 000-335 000

320 000-340 000

320 000-340 000

Productiecapaciteit (index)

100

100

103

103

Bezettingsgraad (index)

100

99

99

102

b)   Verkoopvolume en marktaandeel in de Gemeenschap

(67)

Omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap uit slechts twee producenten bestaat en citroenzuur op de communautaire markt uit slechts drie bronnen wordt betrokken (de bedrijfstak van de Gemeenschap, China en Israël), zijn de gegevens over het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap om redenen van vertrouwelijkheid geïndexeerd overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening.

(68)

Onderstaande cijfers geven de verkoop weer van de bedrijfstak van de EG aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap nam met 5 % toe tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van een stijging met 15 % in het verbruik van de Gemeenschap. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak gestaag gedaald en lag in het onderzoektijdvak in totaal vijf procentpunten lager.

Bedrijfstak van de Gemeenschap

2004

2005

2006

OT

Verkoopvolume (index)

100

98

99

105

Marktaandeel (index)

100

99

94

91

(69)

De verkoopprijzen per eenheid evolueerden als volgt:

 

2004

2005

2006

OT

Prijs per eenheid in EUR

(orde van grootte)

750-850

750-850

780-880

780-880

Prijs per eenheid (index)

100

100

102

103

De tabel laat zien dat tijdens de beoordelingsperiode de prijs licht is toegenomen met 3 %. Er zij op gewezen dat de voornaamste grondstoffen voor de productie van citroenzuur suiker/melasses of glucose (verkregen uit granen) zijn. Bovendien is ook energie een belangrijke kostenfactor bij de productie van citroenzuur. De energiekosten maken 16 % van de productiekosten van citroenzuur uit, zodat sterke schommelingen van de olie- en gasprijzen onder normale omstandigheden rechtstreeks van invloed zijn op de verkoopprijs van citroenzuur.

(70)

Er werd geconstateerd dat de prijzen van de voornaamste productiefactoren (suiker/melasses, glucose en energie) tijdens de beoordelingsperiode sterk toenamen op de wereldmarkt, wat leidde tot aanzienlijk hogere productiekosten. Deze ontwikkeling werd niet weergegeven in de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aangezien die prijzen tijdens dezelfde periode met slechts 3 % toenamen. De bedrijfstak van de Gemeenschap berekende bijgevolg slechts een klein deel van zijn hogere kosten door om geen klanten te verliezen.

c)   Voorraden

(71)

Onderstaande cijfers geven de omvang van de voorraden aan het einde van elke periode weer. Het peil van de voorraden daalde met 28 % om tegemoet te komen aan de gestegen vraag op de markt.

 

2004

2005

2006

OT

Voorraden in ton (orde van grootte)

20 000-25 000

20 000-25 000

20 000-25 000

15 000-20 000

Voorraden (index)

100

98

97

72

d)   Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(72)

De jaarlijkse investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de productie van het soortgelijke product daalden sterk in de beoordelingsperiode en waren tijdens het onderzoektijdvak beperkt tot onderhoud.

 

2004

2005

2006

OT

Investeringen (index)

100

81

82

79

e)   Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

(73)

Gezien de zeer hoge en buitengewone herstructureringskosten van één communautaire producent werd het niet redelijk geacht de winstgevendheid vast te stellen op basis van de nettowinst vóór belastingen. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd daarom vastgesteld als de operationele winst op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers, uitgedrukt als percentage van de omzet.

 

2004

2005

2006

OT

Winstgevendheid op verkoop in de EG (orde van grootte)

0 %-10 %

0 %-10 %

(– 10 %)-0 %

(– 10 %)-0 %

Winstgevendheid op verkoop in de EG (index)

100

141

– 126

– 166

Rendement van de totale investeringen (orde van grootte)

(– 10 %)-0 %

0 %-10 %

(– 10 %)-0 %

(– 15 %)-(– 5 %)

Rendement van totale investeringen (index)

– 100

124

–75

– 175

Kasstroom (index)

100

133

70

61

(74)

In de beoordelingsperiode verslechterde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk. Het rendement van de totale investeringen werd berekend door de operationele winst op het soortgelijke product uit te drukken als een percentage van de nettoboekwaarde van de vaste activa die werden toegerekend aan het soortgelijke product. Deze indicator evolueerde in lijn met de winstgevendheid en daalde sterk tijdens de beoordelingsperiode. Ook bij de kasstroom werd een dergelijke negatieve trend vastgesteld, wat leidde tot een opvallende algemene verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak.

f)   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

(75)

Het aantal werknemers dat in de bedrijfstak van de Gemeenschap betrokken was bij de vervaardiging van het soortgelijk product, is tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak met 9 % gedaald. De gemiddelde arbeidskosten per werknemer daalden met 11 %.

 

2004

2005

2006

OT

Aantal werknemers (index)

100

93

92

91

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (index)

100

90

88

89

Productiviteit (index)

100

106

112

115

(76)

Herstructureringsinspanningen om tot geringere productiekosten, rationalisatie en een kleiner personeelsbestand te komen, resulteerden in een hogere output per werknemer (een stijging met 15 % tijdens de beoordelingsperiode). De conclusie luidt dus dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode veel kosteneffectiever geworden was.

g)   Hoogte van de dumpingmarge

(77)

Gezien de omvang van de invoer uit het betrokken land en de prijzen waartegen deze invoer plaatsvond, kunnen de gevolgen van de hoogte van de dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet te verwaarlozen worden beschouwd.

h)   Herstel van eerdere dumping

(78)

Aangezien er geen informatie was over dumping vóór de situatie waarop deze procedure betrekking heeft, wordt dit punt irrelevant geacht.

5.   Conclusie inzake schade

(79)

Een aantal schade-indicatoren kenden een positieve ontwikkeling tijdens de beoordelingsperiode: bij het streven naar een hogere effectiviteit kon de bedrijfstak van de Gemeenschap het verkoops- en productievolume, de productiecapaciteit, de bezettingsgraad en de productiviteit verhogen terwijl de voorraden en de jaarlijkse arbeidskosten werden verminderd.

(80)

Daar het verbruik echter toenam, verminderde het marktaandeel met 9 % tijdens de beoordelingsperiode. De financiële indicatoren vertoonden bovendien een negatieve ontwikkeling: de winstgevendheid daalde voortdurend. Ook het rendement van de investeringen en de kasstroom ontwikkelden zich negatief. Dit kwam doordat de sterke stijging van de grondstoffenprijzen slechts gedeeltelijk kon worden doorberekend in de verkoopprijs van het soortgelijke product. De kleine stijging in de verkoopprijzen was onvoldoende om de winstmarge van de bedrijfstak van de Gemeenschap te behouden.

(81)

Uit het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(82)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping schade heeft geleden, en of deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap tezelfdertijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping zou worden toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(83)

De aanzienlijke stijging van de omvang van de invoer met dumping met 37 % tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak en van het marktaandeel van deze invoer op de communautaire markt, namelijk. met 7 procentpunten, alsook de vastgestelde prijsonderbieding (die tijdens het onderzoektijdvak tussen 15 en 21 % lag) vielen samen met de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, terwijl de gemiddelde prijzen van alle producenten/exporteurs in China met 6 % daalden.

(84)

De gevolgen van deze oneerlijke prijsbepaling voor de invoer met dumping uit China was dat de prijzen op de communautaire markt werden gedrukt en de bedrijfstak van de Gemeenschap marktaandeel verloor aan invoer met dumping. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon onmogelijk zijn verhoogde productiekosten doorberekenen op het niveau dat nodig was om winstgevend te blijven, zonder marktaandeel te verliezen.

(85)

Daar duidelijk is vastgesteld dat de sterke stijging van de invoer met dumping tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderboden, samenviel met de daling in de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de verslechtering van de andere financiële indicatoren, luidt de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

3.   Gevolgen van andere factoren

a)   Invoer van oorsprong uit andere derde landen dan China

(86)

Het voornaamste derde land vanwaar citroenzuur wordt ingevoerd, is volgens Eurostat Israël. Het marktaandeel van de invoer uit Israël is echter beperkt en daalde in de beoordelingsperiode van 5 % in 2004 tot slechts 3 % tijdens het onderzoektijdvak. De gemiddelde invoerprijzen uit Israël lagen in de beoordelingsperiode voorts op hetzelfde niveau of zelfs hoger dan de prijzen van de Gemeenschap.

Gemiddelde prijs (EUR)

2004

2005

2006

OT

Israël

807

788

865

839

Index (2004 = 100)

100

98

107

104

(87)

Behalve de invoer uit Israël was er geen invoer van betekenis uit andere landen. Op basis van de bevindingen over deze invoer kan dus voorlopig worden geconcludeerd dat de invoer uit andere landen dan China geen rol speelde bij de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b)   Stijging van de grondstofkosten als gevolg van de EU-hervorming van de suikersector

(88)

Sommige belanghebbenden voerden aan dat eventuele schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap verband hield met de prijsstijging van suiker, dat als voornaamste grondstof wordt gebruikt voor het soortgelijke product, als gevolg van de hervorming van de suikersector in de EU en de daaropvolgende intrekking van de productierestitutie aan de chemische sector.

(89)

In dat verband wordt opgemerkt dat één communautaire producent vooral melasses als voornaamste grondstof gebruikt, maar dat hiervoor nooit productierestituties zijn toegekend hoewel ze formeel gezien vallen onder het Gemeenschappelijk landbouwbeleid voor suiker.

(90)

Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap onder de gemeenschappelijke marktordening voor suiker recht had op productierestituties voor het gebruik van suiker als grondstof om zo zijn concurrentievermogen op de wereldmarkt te behouden. De productierestituties komen overeen met het verschil tussen de EU-interventieprijs voor suiker na aftrek van de prijs voor suiker op de wereldmarkt, vermeerderd met het standaardbedrag voor de verzendkosten bij uitvoer van suiker uit de Gemeenschap. De bedrijfstak van de Gemeenschap kocht zijn suiker dan ook tegen wereldmarktprijzen.

(91)

Dit systeem wordt sinds juli 2006 hervormd waarbij de bescherming voor de suikersector wordt teruggeschroefd. Overeenkomstig het nieuwe systeem, dat is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (3), mag de chemische sector vrij onderhandelen met suikerproducenten en bietentelers over de hoeveelheden en prijs van industriële suiker, d.w.z. de methodologie voor de referentieprijs en de quota zijn in deze sector opgeheven. Voorts kan de bedrijfstak van de Gemeenschap bepaalde hoeveelheden industriële suiker vrij van rechten op de wereldmarkt kopen. Indien er tot slot geen suiker beschikbaar is tegen een prijs die met de wereldmarktprijs voor suiker overeenkomt, dan kan de chemische industrie aanspraak maken op een productierestitutie. De bepaling over deze productierestituties bestaat nog, maar is al sinds juli 2006 niet meer gebruikt. Daaruit kan worden geconcludeerd dat er voldoende suiker beschikbaar was tegen wereldmarktprijzen.

(92)

Uit het onderzoek bleek bovendien dat, afhankelijk van het aandeel van de verschillende grondstoffen die de bedrijfstak van de Gemeenschap voor de productie van het soortgelijke product gebruikt, suiker van januari tot juni 2006 6 tot 21 % van de productiekosten (om redenen van vertrouwelijkheid wordt de orde van grootte gegeven) uitmaakte; dit aandeel is tijdens het onderzoektijdvak niet meer gestegen dan de prijs voor suiker op de wereldmarkt.

(93)

In het onderzoek werd dus aangetoond dat de hervorming van de suikersector geen aanzienlijke invloed had op de kostensituatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(94)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de hervorming van de suikersector geen mede-oorzaak was van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

c)   Stijgende energieprijzen

(95)

Volgens sommige belanghebbenden hield de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade verband met de stijging van de energieprijzen.

(96)

In dit verband wordt opgemerkt dat de productie van citroenzuur energie-intensief is en dat de totale energiekosten 16 % van de productie uitmaken (zie overweging 69). De energiekosten in de beoordelingsperiode zijn inderdaad relatief matig gestegen, en dit weerspiegelde zich in de productiekosten.

(97)

Het zijn in ieder geval niet de gestegen energieprijzen als zodanig die een negatieve invloed hadden op de financiele situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, maar de onmogelijkheid om de gestegen energiekosten door te berekenen aan de afnemers door de prijsdaling die het gevolg was van de aanzienlijke invoer met dumping.

(98)

Er werd voorts beweerd dat de gestegen energieprijzen de productie van citroenzuur zouden aantasten omdat de Europese citroenzuurindustrie de biobrandstoffenindustrie voor koolhydraten zou beconcurreren, koolhydraten zijn één van de verbindingen die worden gebruikt voor de productie van citroenzuur. Aangezien de vraag naar energie stijgt en daardoor ook de vraag naar biobrandstoffen, zouden producenten van biobrandstoffen meer moeten betalen voor die koolhydraten (d.w.z. suiker en zijn residuale melasses, glucose). Dit zou de kosten van die koolhydraten opdrijven voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Uit het onderzoek naar de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie overwegingen 69 en 92) is echter gebleken dat er geen stijging van de productiekosten was voor suiker of melasses die geen verband hield met de algemene stijging van de suikerprijs op de wereldmarkt. Bijgevolg kan er geen directe invloed van de biobrandstoffenindustrie op de producenten van citroenzuur worden vastgesteld. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

(99)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de gevolgen van de stijging van de energiekosten geen mede-oorzaak zijn van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

d)   Prijskartel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(100)

Sommige belanghebbenden voerden aan dat de Europese producenten het verlies in marktaandeel zelf hadden teweeggebracht door het citroenzuurkartel (1991-1995) waaraan de klager en de andere Europese producent, onder zijn vorige eigenaar, deelnamen. Zij voerden aan dat de verkoopprijs door deze concurrentiebeperkende praktijken kunstmatig hoog was en dat dit de Chinese producenten in staat stelde de markt te betreden. Een analyse van de statistieken toont aan dat de invoer van Chinees citroenzuur sterk vermeerderde tussen 1998 en 1999 (64 %) en nog meer tussen 2002 en 2004 (137 %), verschillende jaren nadat het kartel ophield te bestaan.

(101)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de gevolgen van de concurrentiebeperkende praktijken waaraan de bedrijfstak van de Gemeenschap deelnam, geen mede-oorzaak zijn van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

e)   Wisselkoersschommelingen

(102)

Enkele belanghebbenden stelden dat de waardevermindering van de Amerikaanse dollar (USD) ten opzichte van de euro een stijging van de invoer van citroenzuur in de Gemeenschap in de hand heeft gewerkt.

(103)

Tussen 2004 en het einde van het onderzoektijdvak heeft de USD tegenover de euro 6,01 % van zijn waarde verloren. Noch de prijsontwikkeling bij de bedrijfstak van de Gemeenschap, noch het volume van de invoer uit de betrokken landen of uit andere derde landen weerspiegelt de vrij geringe waardevermindering van de USD ten opzichte van de euro.

(104)

De waardevermindering van de USD ten opzichte van de euro moet daarom als te verwaarlozen worden beschouwd en kan niet als een belangrijke reden voor het verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden gezien.

(105)

Bovendien wordt eraan herinnerd dat het onderzoek moet nagaan of de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping (wat prijzen en hoeveelheden betreft) of dat deze schade aan andere factoren moet worden toegeschreven. Volgens artikel 3, lid 6, van de basisverordening moet worden aangetoond dat de prijzen van de invoer met dumping schade veroorzaken. Er wordt alleen gesproken over een verschil in prijspeil; de factoren die dat prijspeil bepalen, hoeven niet te worden geanalyseerd.

(106)

Zelfs als de wisselkoersschommeling van de USD ten opzichte van de euro tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak in aanmerking wordt genomen en er vanuit wordt gegaan dat alle uitvoer naar de Gemeenschap in USD gebeurde, dan zou de prijsonderbieding nog altijd meer dan 10 % bedragen.

(107)

Bijgevolg wordt er voorlopig geconcludeerd dat de waardestijging van de euro ten opzichte van de USD niet sterk genoeg was om het oorzakelijke verband tussen de betrokken invoer en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te verbreken; het verzoek werd daarom afgewezen.

4.   Conclusie betreffende het oorzakelijk verband

(108)

Uit bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat het volume en het marktaandeel van de invoer van oorsprong uit het betrokken land in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn gestegen, terwijl de verkoopprijzen van het ingevoerde product sterk zijn gedaald en er in het onderzoektijdvak een aanzienlijke prijsonderbieding plaatsvond. Deze stijging van het marktaandeel van laaggeprijsde invoer viel samen met een daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap en een daling van de prijs en de winstgevendheid.

(109)

Bij het onderzoek van de andere factoren waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade kon hebben geleden, bleek dat geen van die factoren aanmerkelijke negatieve gevolgen kon hebben gehad.

(110)

Uitgaande van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van oorsprong uit het betrokken land aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(111)

De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit bijzondere geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen in te stellen. Ingevolge artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie de waarschijnlijke gevolgen van de maatregelen voor alle betrokken partijen in overweging genomen.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(112)

Zoals vermeld in overweging 11 bestaat de bedrijfstak van de Gemeenschap uit twee ondernemingen, met productiefaciliteiten in Oostenrijk en België, die 500 à 600 werknemers rechtstreeks betrokken zijn bij de productie, verkoop en administratie van het soortgelijke product. Als er maatregelen worden ingesteld, wordt verwacht dat de prijsdaling op de communautaire markt een halt wordt toegeroepen, dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich zullen herstellen en dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bijgevolg zal verbeteren.

(113)

Indien geen antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zullen de financiële indicatoren, en met name de winstgevendheid, van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich waarschijnlijk verder in negatieve zin ontwikkelen. In dat geval zal de bedrijfstak van de Gemeenschap de kunstmatig lage marktprijzen van de invoer uit China niet kunnen volgen en bijgevolg marktaandeel verliezen. Dit zal dan waarschijnlijk leiden tot een daling van de productie en van de investeringen, de sluiting van bepaalde productiefaciliteiten en verlies van arbeidsplaatsen in de Gemeenschap.

(114)

In dat verband is het vermeldenswaardig dat drie producenten van citroenzuur in de Gemeenschap sinds 2004 hun deuren hebben moeten sluiten.

(115)

Daarom wordt geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zou stellen te herstellen van de schadeveroorzakende dumping.

2.   Belang van niet-verbonden importeurs

(116)

Zoals vermeld in overweging 10 hebben vier in de steekproef opgenomen importeurs de vragenlijst teruggestuurd; zij zijn goed voor ongeveer 36 % van de invoer in de Gemeenschap van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak. Eén in de steekproef opgenomen importeur kon de gevraagde informatie niet verstrekken. De vragenlijst die hij indiende, werd derhalve buiten beschouwing gelaten. De drie overige ingevulde vragenlijsten werden ter plaatse gecontroleerd.

(117)

Citroenzuur maakte slechts een zeer klein deel uit van de omzet van deze importeurs. Gemiddeld kon ongeveer 1 % van de activiteiten van deze importeurs in verband worden gebracht met de invoer van citroenzuur uit China, maar dit aandeel wordt toch als belangrijk beschouwd om een volledig assortiment producten te kunnen aanbieden. Een aantal importeurs koopt het betrokken product niet alleen in China, maar ook bij andere leveranciers binnen en buiten de Gemeenschap, waaronder ook de bedrijfstak van de Gemeenschap. De gemiddelde winstmarge van de in de steekproef opgenomen importeurs op de handel in citroenzuur bedraagt ongeveer 4,4 %.

(118)

De importeurs in de Gemeenschap zijn geen voorstander van maatregelen. De medewerkende importeurs voerden aan dat de instelling van maatregelen hun activiteiten ernstig zou schaden omdat zij de prijsstijging niet zouden kunnen doorberekenen aan de gebruikers. In dit verband zou de instelling van een antidumpingrecht op de invoer uit China hoogstwaarschijnlijk leiden tot een opwaartse correctie van de marktprijzen. De invloed van de rechten zou hoogstwaarschijnlijk miniem zijn in het algemene resultaat van de importeurs omdat citroenzuur maar een klein deel van hun totale omzet vertegenwoordigt. Dat na correctie van de cif-prijzen, grens Gemeenschap, voor kosten na invoer nog steeds aanzienlijke onderbieding wordt vastgesteld, wijst erop dat er nog ruimte is voor een prijsstijging. Het kan dus niet worden uitgesloten dat importeurs een deel van hun rechten kunnen doorberekenen aan afnemers in de levensmiddelen- en drankenindustrie. Gezien het geringe aandeel van de verkoop van het betrokken product in de activiteiten van de importeurs en de winstmarge die zij momenteel zowel in het algemeen als alleen op de verkoop van citroenzuur maken, kan in ieder geval worden verwacht dat het voorlopige recht geen invloed van betekenis zal hebben op de financiële situatie van deze ondernemingen.

(119)

Voorts werd aangevoerd dat de instelling van rechten tot een duopolistische marktsituatie in de Gemeenschap kan leiden, waarbij concurrentie uit derde landen wordt uitgesloten. Sommige belanghebbenden uitten hun bezorgdheid over de mogelijkheid van Europese producenten om tegemoet te komen aan de stijgende Europese vraag. Uit het onderzoek bleek dat, zelfs als er op volle capaciteit was gewerkt, de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak slechts aan 75 % van de Europese vraag had kunnen voldoen. Er moet in dat verband worden onderstreept dat antidumpingrechten niet bedoeld zijn om de invoer te stoppen maar eerder om gelijke voorwaarden te creëren. In combinatie met invoer uit andere derde landen zoals Israël zou dit, zo luidt de voorlopige conclusie, voor voldoende aanbod moeten zorgen om tegemoet te komen aan de vraag van de Gemeenschap. Het niveau van de Chinese invoer zal echter na de instelling van de voorlopige maatregelen nauwlettend worden onderzocht om de aanbodsituatie op de Europese markt te analyseren.

(120)

Hoewel de importeurs/distributeurs tegen de instelling van maatregelen zijn, kan uit de beschikbare informatie worden geconcludeerd dat het voordeel dat zij zouden hebben bij het achterwege blijven van antidumpingmaatregelen niet opweegt tegen het belang dat de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft bij een correctie van de oneerlijke en schadelijke handelspraktijken van China.

3.   Belang van de gebruikers

(121)

Tien gebruikers hebben een gebruikersvragenlijst ingevuld. Alle antwoorden waren onvolledig en konden derhalve niet volledig worden opgenomen in de analyse, hoewel het duidelijk is dat citroenzuur in vele verschillende toepassingen wordt gebruikt, maar enkel in kleine hoeveelheden. Antidumpingrechten zouden dus geen aanzienlijke invloed hebben op hun totale productiekosten. Slechts één medewerkende gebruiker gaf aan dat de instelling van maatregelen grote invloed op zijn onderneming zou hebben zonder dit argument verder te staven.

(122)

Gelet op het voorgaande en gezien de geringe medewerking is het derhalve onwaarschijnlijk dat de voorgestelde maatregelen ingrijpende gevolgen zullen hebben voor de situatie van de gebruikers in de Gemeenschap.

4.   Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(123)

Indien antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zal de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk meer verkopen, marktaandeel terugwinnen en meer winst maken. Als geen antidumpingmaatregelen worden genomen, bestaat er een reëel gevaar dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, gezien zijn ongunstige financiële situatie, gedwongen zal zijn productiefaciliteiten te sluiten en personeel te ontslaan. Over het algemeen zouden ook de gebruikers in de Gemeenschap profijt trekken van de maatregelen, aangezien het aanbod van citroenzuur niet in gevaar wordt gebracht en de aankoopprijs van citroenzuur slechts matig zou stijgen. Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om in dit geval in het belang van de Gemeenschap geen maatregelen in te stellen.

G.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(124)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping schade blijft lijden.

1.   Schademarge

(125)

De voorlopige antidumpingrechten moeten hoog genoeg zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping nog schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap toebrengt, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarges niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping worden geneutraliseerd, werd erop gelet dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst vóór belastingen te maken die redelijkerwijze, bij normale concurrentieverhoudingen — dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping — kan worden gehaald. Een winstmarge van 9 % werd in dit verband toegepast, op basis van de bereikte winst vóór de sterke stijging van de invoer van citroenzuur uit China.

2.   Voorlopige maatregelen

(126)

Gelet op het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is; in alle gevallen is de schademarge het laagst.

(127)

Omdat er in zeer ruime mate medewerking werd verleend, werd het passend geacht het recht voor de ondernemingen die geen medewerking aan het onderzoek hadden verleend, vast te stellen op het niveau van het hoogste recht dat werd opgelegd aan ondernemingen die wel medewerking hadden verleend. Derhalve werd het residuele recht vastgesteld op 49,3 %.

(128)

De voorlopige antidumpingrechten luiden derhalve als volgt:

In de steekproef opgenomen exporteurs

Voorgesteld antidumpingrecht

Anhui BBCA Biochemical Co., Ltd

42,2 %

DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd

13,2 %

RZBC Co.

43,2 %

RZBC (Juxian) Co. Ltd

43,2 %

TTCA Co., Ltd

49,3 %

Yixing Union Biochemical

38,8 %

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd

43,2 %

Shanxi Ruicheng

43,2 %

Weifang Ensign Industry Co. Ltd

43,2 %

Alle andere ondernemingen

49,3 %

(129)

De vermelde antidumpingmaatregelen worden voorlopig bepaald in de vorm van advaloremrechten. Als tegenprestatie van het feit dat de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap onvoldoende kan zijn om aan de vraag op de communautaire markt te voldoen (zie overweging 119), zal het niveau van de invoer uit China na de instelling van voorlopige rechten nauwlettend worden onderzocht. Mochten er zich problemen voordoen met het aanbod van citroenzuur op de communautaire markt, zal een alternatieve vorm van maatregelen worden overwogen.

3.   Slotbepaling

(130)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Bovendien wordt erop gewezen dat de bevindingen inzake het instellen van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van eventuele definitieve maatregelen herzien kunnen worden.

(131)

De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van het onderhavige onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit China die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. Op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere ondernemingen die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, met inbegrip van entiteiten die met de vermelde onderneming verbonden zijn, is dit recht niet van toepassing. Voor hen geldt het recht dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(132)

Verzoeken van ondernemingen om de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van een entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van citroenzuur en trinatriumcitraat-dihydraat dat is ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00 (Taric-code 2918150010) van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

Anhui BBCA Biochemical Co. Ltd — nr. 73, Fengyuandadao Road, Bengbu 233010, provincie Anhui, China

42,2

A874

DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd — West Side of Jincheng Bridge, Wuxi 214024, provincie Jiangsu, China

13,2

A875

RZBC Co. Ltd — nr. 9 Xinghai West Road, Rizhao, provincie Shandong, China

43,2

A876

RZBC (Juxian) Co. Ltd, West Wing, Chenyang North Road, Ju, provincie Shandong, China

43,2

A877

TTCA Co., Ltd — West, Wenhe Bridge North, Anqiu, provincie Shandong, China

49,3

A878

Yixing Union Biochemical Co. Ltd — Industry Zone Yixing 214203, provincie Jiangsu, China

38,8

A879

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd, China

43,2

A880

Shanxi Ruicheng Yellow River Chemicals Co. Ltd, China

43,2

A881

Weifang Ensign Industry Co. Ltd, China

43,2

A882

Alle andere ondernemingen

49,3

A999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten op dit recht van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden, binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening, opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 juni 2008.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 205 van 4.9.2007, blz. 14.

(3)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1260/2007 (PB L 283 van 27.10.2007, blz. 1).


3.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 143/30


VERORDENING (EG) Nr. 489/2008 VAN DE COMMISSIE

van 2 juni 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 806/2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor varkensvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (1), en met name op artikel 11, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 806/2007 van de Commissie (2) zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector varkensvlees.

(2)

Naar aanleiding van vragen betreffende de invoer van bepaalde producten in het kader van de tariefcontingenten met de volgnummers 09.4038 en 09.4074, en met het oog op een uniforme toepassing, moet de omschrijving van de goederen met de betrokken volgnummers worden verduidelijkt.

(3)

Verordening (EG) nr. 806/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor varkensvlees,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 1 van Verordening (EG) nr. 806/2007 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Met het oog op de toepassing van deze verordening worden onder de producten van de GN-codes ex 0203 19 55 en ex 0203 29 55 van de contingenten met de volgnummers 09.4038 (groep G2) en 09.4074 (groep G7) van bijlage 1 begrepen: hammen en delen daarvan.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 juni 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2). Verordening (EEG) nr. 2759/75 wordt met ingang van 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 181 van 11.7.2007, blz. 3.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

3.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 143/31


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2007

betreffende steunmaatregel C 51/06 (ex N 748/06) die Polen ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van Arcelor Huta Warszawa

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6077)

(Slechts de tekst in de Poolse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/406/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Gelet op Protocol nr. 8 van de Toetredingsakte betreffende de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie (1),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (2) en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

In 2002 diende de onderneming Arcelor Huta Warszawa („AHW”), toen nog Huta L.W. Sp. z o o geheten („HLW”) bij de Poolse autoriteiten een herstructureringsplan in (ook „individueel bedrijfsplan” genoemd). Dit plan werd in maart 2003 gewijzigd („IBP 2003”).

(2)

De herstructurering van de ijzer- en staalsector in Polen is in juni 1998 begonnen, toen Polen een eerste herstructureringsprogramma voor de ijzer- en staalindustrie bij de Commissie indiende om te voldoen aan artikel 8, lid 4, van Protocol nr. 2 van de Europa-Overeenkomst met Polen (hierna artikel 8, lid 4, genoemd). Volgens deze bepaling mocht bij wijze van uitzondering gedurende de eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst, overheidssteun worden verleend voor herstructurering met betrekking tot ijzer- en staalproducten.

(3)

Op 5 november 2002 keurde de Poolse ministerraad het herstructurerings- en ontwikkelingsprogramma voor de Poolse ijzer- en staalindustrie tot 2006 goed; op basis hiervan nam hij op 25 maart 2003 het definitieve nationale hervormingsprogramma aan („NHP”). Dit programma houdt voornamelijk in dat een steunbedrag van maximaal 3,387 miljard PLN (846 miljoen EUR) (3) voor de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie mag worden toegekend in de periode 1997-2006.

(4)

Het NHP werd aan de Commissie voorgelegd en op 25 maart 2003 door haar geanalyseerd. Op basis van deze analyse diende de Commissie een voorstel in voor een besluit van de Raad betreffende de verlenging van de periode waarin, in het kader van de Europa-Overeenkomst, overheidssteun aan de Poolse staalsector mocht worden verleend (en die aanvankelijk in 1997 afliep) tot eind 2003, mits de begunstigde ondernemingen in 2006 levensvatbaar zouden zijn. De Raad keurde dit besluit in juli 2003 goed (4).

(5)

De EU stond Polen derhalve in afwijking van haar eigen regels (5) toe, herstructureringssteun aan de staalindustrie te verlenen. Dit besluit werd uiteindelijk vastgelegd in Protocol nr. 8 bij de Toetredingsakte betreffende de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie („Protocol nr. 8”) (6). Dit protocol bevestigt dat aan de acht met name genoemde ondernemingen, inclusief HLW, overheidssteun mag worden verleend voor een bedrag van maximaal 3,387 miljard PLN tot eind 2003, mits de herstructurering uiterlijk op 31 december 2006 is voltooid (7). Het NHP kent HLW 322 miljoen PLN aan herstructureringssteun toe (zie tabel 8), een maatregel die in het IBP 2003 opnieuw wordt bevestigd en die overeenkomstig punt 9, onder a) en h), van Protocol nr. 8 ten uitvoer moet worden gelegd.

(6)

Om ervoor te zorgen dat de voorwaarden worden nageleefd bevat Protocol nr. 8 gedetailleerde bepalingen op het gebied van uitvoering en toezicht. Polen moest onder andere tweejaarlijkse toezichtverslagen indienen en in 2004, 2005 en 2006 werden door een onafhankelijke consultant taxaties verricht. Tot dusverre zijn ondernemingsverslagen voor HLW/AHW ingediend in februari 2004, april 2005, mei 2006 en juni 2007. Zij zijn met de Poolse autoriteiten en de begunstigde ondernemingen besproken en door de diensten van de Commissie en de Poolse autoriteiten goedgekeurd.

(7)

Het IBP van HLW werd in 2005 door AHW gewijzigd („IBP 2005”). Voor deze wijziging werd de Commissie overeenkomstig punt 10 van Protocol nr. 8 om goedkeuring verzocht.

(8)

Bij brief van 6 december 2006 deelde de Commissie Polen mee dat zij besloten had de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden omdat er mogelijk sprake was van misbruik van steun.

(9)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden werd in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (8). De Commissie verzocht tevens belanghebbenden hun opmerkingen over de steun kenbaar te maken.

(10)

Polen antwoordde bij brief van 2 maart 2007. Op 19 maart 2007 ontving de Commissie tevens opmerkingen van de begunstigde onderneming AHW, die zij met vragen naar de Poolse autoriteiten doorzond. Na een bijeenkomst met de Poolse autoriteiten en de begunstigde onderneming in maart 2007 werden nogmaals vragen aan Polen toegezonden, en wel op 2 april 2007 en op 6 augustus 2007. Deze vragen werden op 4 juni 2007 en 1 oktober 2007 door Polen beantwoord.

(11)

Vervolgens stelden de diensten van de Commissie Polen op 18 oktober 2007 in kennis van haar voorlopige beoordeling van de maatregel, en na verdere briefwisseling tussen de Poolse autoriteiten en de Commissie deelden de Poolse autoriteiten op 16 november 2007 mee dat de onderneming voornemens was de steun terug te betalen, „onverminderd de juridische situatie”.

(12)

De Poolse autoriteiten bevestigden bij brief van 22 november 2007 dat AHW op 20 november 2007 een bedrag van 2 089 768 EUR had gestort op een geblokkeerde rekening van het Poolse ministerie van Financiën. Krachtens de overeenkomst heeft niemand toegang tot de rekening voordat de onderhavige beschikking is goedgekeurd. Op de datum van de goedkeuring staat dit bedrag, vermeerderd met rente vanaf 20 november 2007, aan het ministerie ter beschikking. Indien per eind februari 2008 geen beschikking wordt gegeven, dan worden de middelen aan AHW teruggestort.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

(13)

AHW is een Poolse staalfabrikant die vloeibaar staal en lange producten produceert, met name kwaliteitsstaal en speciaalstaal (lichte en zware profielen).

(14)

In 1991 werd het grootste deel van de aandelen in HLW overgenomen door de Italiaanse staalproducent Lucchini. In 2005 werden zij aan Arcelor verkocht, welke onderneming in 2006 met Mittal Steel fuseerde (9).

1.   Het herstructureringsprogramma van het IBP 2003

(15)

Het is de Commissie bekend dat HLW ten tijde van de goedkeuring van het bedrijfsplan in ernstige financiële problemen verkeerde. De onderneming kreeg geen aanvullende middelen van haar moederonderneming Lucchini, die volgens Polen een ernstige financiële crisis doormaakte, en zij kon haar eigen waardevolle activa niet verkopen als gevolg van wetgevingsproblemen. Daardoor kampte de onderneming tussen 1997 en 2003 met een groot kastekort, wat in het herstructureringsplan tot uiting kwam (10).

(16)

Om haar levensvatbaarheid te herstellen werden daarom in het IBP 2003 van HLW verscheidene kerntaken op het gebied van herstructurering vastgesteld (punt 3.2). De belangrijkste hiervan waren:

a)

„herstructurering van de activa en financiële herstructurering om de voor de tenuitvoerlegging van het programma benodigde middelen te verkrijgen, de financiële liquiditeit te waarborgen en de financiële kosten te drukken;

b)

het doen van investeringen om de kwaliteit en het assortiment van de vervaardigde producten te verbeteren, het concurrentievermogen van de onderneming te bevorderen en de kosten te verlagen […];

c)

verdere verbetering van de milieuregels.”

a)   Investeringen

(17)

Volgens de in het IBP 2003 (punt 3.3) uiteengezette ondernemingsstrategie werd gestreefd naar een „geleidelijke verbetering van de productmix door een sterke inkrimping van de productie van staven en knuppels en de ombuiging van de productie in de richting van speciaalstaal en constructiestaal”. Hiertoe was HLW voornemens „een programma ten uitvoer te leggen van geleidelijke investeringen in de volgende onderdelen van de fabriek: middelgrote walsmachine, smelterij, ingot-gieterij”, terwijl de bandwalserij voor smalle strips zou worden gesloten.

(18)

Om de bovengenoemde strategie ten uitvoer te leggen stelde de onderneming een investeringsprogramma op van [tussen de 150 en 220 miljoen PLN], (11) dat in het IBP 2003 als volgt werd weergegeven:

Tabel 1

Geplande investeringen in staalproductie (= tabel 21 van het IBP 2003)

× 1 000 PLN

2002

2003

2004

2005

2006

Totaal

Staalfabriek

 

 

 

 

[…]

[…]

Warmwalserijen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[circa 95 %]

Algemeen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Draadtrekkerij

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Totaal

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[150-220 miljoen PLN]

(19)

Zoals in punt 4.4 van het IBP 2003 wordt aangegeven, werd met de investeringen de modernisering van de warmwalserijen beoogd (zie tabel 22 van het IBP 2003). Dit omvatte de modernisering van de walserij voor middelzware profielen evenals het vervangen van de herverhittingsovens van de blokwalserij en de walserij voor zware profielen. Het tijdschema voor de investeringen werd in tabel 23 van het IBP 2003 vermeld; hieruit bleek dat de investeringen bijna alle in 2002 een aanvang moesten nemen.

b)   Herstructurering van het personeelsbestand

(20)

De onderneming was voornemens (punt 4.11 van het IBP 2003) om het aantal werknemers terug te brengen van 1 249 tot 850 personen. Volgens het IBP 2005 zal het aantal arbeidsplaatsen worden verminderd tot 700. Het IBP 2003 trok 4,03 miljoen PLN uit voor de herstructurering van het personeelsbestand; van dit bedrag zou 1,5 miljoen PLN door de overheid worden bijgedragen in de vorm van speciaal hiervoor bestemde overheidssteun, 1,17 miljoen PLN door het PHARE-programma en 1,34 miljoen PLN door de onderneming zelf. (12).

c)   Financiële herstructurering

(21)

In het IBP 2003 was tevens een financiële herstructurering alsmede herstructurering van de activa voorzien, welke volgens punt 3.2 bestond in: „de terugbetaling van kortlopende leningen en de verkoop van overbodige activa die geen verband houden met de productie”.

(22)

Volgens het IBP 2003 (punt 4.7) zou er een schuldherstructurering plaatsvinden voor een bedrag van 513 369 miljoen PLN (volgens de balans was dit de som van de langlopende en kortlopende verplichtingen). De bedoeling was dit met toekomstige winst en de herstructurering van de activa te financieren. Van laatstgenoemde maatregel werden opbrengsten verwacht van 363 miljoen PLN in 2004 en 2005; 60 miljoen PLN van dit bedrag zou worden gebruikt om nieuwe schulden te dekken.

(23)

Meer in het bijzonder stelt de Commissie vast dat het IBP 2003 de volgende maatregelen op het gebied van financiële herstructurering bevatte: ten eerste was de schuld aan de overheid kwijtgescholden, wat neerkwam op de toekenning van een steunbedrag van 21,5 miljoen PLN (zie 4.12.2); ten tweede was HLW reeds in 2000 begonnen met de herstructurering van de activa door de verkoop van niet-productieve activa, met de opbrengst waarvan het investeringsprogramma zou worden gefinancierd.

(24)

Wat de herstructurering van de activa betreft moet erop worden gewezen dat er reeds een financiële transactie met de activa van HLW had plaatsgevonden die door de onderneming werd beschreven als een „sale-en-leaseback-transactie”. In 2000 had de onderneming een lening van 250 miljoen PLN gekregen die in hoofdzaak was gedekt door de verpanding van grond en gebouwen van de onderneming. Het betrof hier zowel productieve als niet-productieve activa. De aflossing diende te geschieden in twee aflossingstermijnen per jaar tot 2010. De transactie was noodzakelijk omdat HLW kasmiddelen nodig had doch haar niet-productieve activa niet onmiddellijk kon verkopen. Dit diende in de loop van de komende jaren te gebeuren, en met de hiermee gegenereerde cash flow zouden de financiële kosten worden gereduceerd.

(25)

Volgens het IBP 2003 had de herstructurering van activa betrekking op de niet-productieve activa (punten 4.7 en 4.8). Kennelijk werd eind 2001 een eerste deel (53 hectare) van een terrein van 100 hectare verkocht. De verkoop van andere niet-productieve activa werd echter vertraagd omdat AKR (Agencja Kapitałowo Rozliczeniowa S.A. — een onderneming waarvan de aandelen in bezit zijn van het agentschap voor industriële ontwikkeling en het ministerie van Financiën) moeite had met de regulering van de wettelijke status van het deel van de grond dat geen verband hield met de productie.

(26)

Omdat er geen middelen beschikbaar waren uit de verkoop van grond, werd overwogen een overbruggingslening aan te gaan van 300 miljoen PLN met een overheidsgarantie. De bedoeling was de lening te gebruiken voor investeringen en kortlopende verplichtingen (in totaal 219 miljoen PLN). Verder werd 53 miloen PLN bestemd voor het vervroegd ten uitvoer leggen van investeringen die oorspronkelijk voor na 2006 waren gepland (de som van deze bedragen, 219 + 53 miljoen, vermeerderd met 10 % financieringskosten (d.w.z. 27 miljoen), beloopt 299 miljoen PLN). Derhalve dient van de totale middelen van [150-220 miljoen PLN] die voor de investeringen gepland zijn, een bedrag van ten minste […] miljoen PLN (d.w.z. […] miljoen PLN — 53 miljoen PLN) in het bedrag van 219 miljoen PLN te worden opgenomen. Het resterende bedrag van […] miljoen PLN (219 miljoen PLN — […] miljoen PLN) moet derhalve overeenkomen met de kosten van de financiële herstructurering van de kortlopende leningen.

d)   Herstructurering in verband met het milieu

(27)

Het IBP 2003 (punt 4.9) bevatte verder een afzonderlijk investeringsprogramma op milieugebied met het oog op de tenuitvoerlegging van een milieubeheersysteem overeenkomstig ISO 14001 (0,5 miljoen PLN), het verrichten van een aantal investeringen in het kader van een grondsaneringsproject van 50 miljoen PLN en de modernisering van de stroomopwekking (waarvoor geen middelen werden toegekend). De maatregelen zouden in 2002 een aanvang nemen.

(28)

Het onderzoek wees uit dat enkele, maar niet alle maatregelen van het IBP 2003 volgens het tijdschema ten uitvoer zijn gelegd. Met name de bouw van een schrootverwerkingsinstallatie werd tot 2007-2008 uitgesteld, en is pas in de zomer van 2007 van start gegaan. Verder ging de bouw van een afvalverwerkingsinstallatie niet door; de afvalverwerking werd uitbesteed aan een subcontractant (13) omdat dit een efficiëntere oplossing was.

(29)

Het onderzoek bevestigde echter ook de bewering van Polen dat de kosten voor de herstructurering op milieugebied niet op basis van het herstructureringsprogramma zouden worden betaald, doch met eigen middelen, zoals de opbrengst van de herstructurering van de activa, zouden worden gedekt.

e)   Financiering van de herstructurering

(30)

Volgens het IBP 2003 (punt 4.12) is er sprake van een financieringstekort van 300 miljoen PLN (zie ook de verklaring met betrekking tot de kasstroom, punt 5.1). Aangezien er geen aanwijzingen zijn van het tegendeel, kan worden aangenomen dat dit het enige bedrag was dat gefinancierd moest worden.

(31)

Volgens punt 4.12 was voor de herstructurering in 2002 een financieringsbedrag van 113,6 miljoen PLN nodig en in 2003 een bedrag van 105,3 miljoen PLN, naast de financieringskosten van 21,9 miljoen PLN om deze leningen te kunnen aangaan. Verder werd nog eens 53 miljoen PLN uitgetrokken om de investeringen te vervroegen. Het is echter niet geheel duidelijk waar deze middelen voor nodig waren.

(32)

Na 2003 was kennelijk geen financiering meer nodig. In haar IBP 2005 bevestigt AHW met betrekking tot het IBP 2003 „het […] herstructureringsprogramma ging ervan uit dat er een reeks maatregelen van strategische en operationele aard zouden worden genomen waarvan een aanzienlijke verbetering van de rentabiliteit van de activiteiten werd verwacht, resulterend in financiële liquiditeit. Volgens het herstructureringsprogramma zouden de factoren inzake financiële liquiditeit vanaf 2003 geleidelijk verbeteren.”

f)   Conclusie over de herstructureringsinspanningen in het kader van het IBP 2003

(33)

De herstructurering die in het IBP 2003 was voorzien en waarvoor buitengewone steun nodig was omvat een investering ([150-220] miljoen PLN, inclusief een bedrag van 53 miljoen PLN voor vervroegde investeringen), de herstructurering van het personeelsbestand (4,03 miljoen PLN), de afschrijving van bepaalde schulden aan de overheid (21,5 miljoen PLN), financiële herstructurering (81,5 miljoen PLN) en financieringskosten voor de lening (27,1 miljoen PLN), voor een totaalbedrag van 324,63 miljoen PLN.

(34)

De bedoeling was om de herstructurering voornamelijk te financieren door middel van een lening met overheidsgarantie ten einde het financieringstekort aan te vullen dat was ontstaan doordat de herstructurering van een deel van de activa vertraging had opgelopen. Om de onderneming in staat te stellen in 2002-2003 en eventueel ook in 2004 tot financiële herstructurering en investeringen over te gaan, werd haar een overbruggingslening toegekend met een garantie van het ministerie van Financiën. Het herstructureringsproject was derhalve duidelijk aan een tijdschema gebonden.

(35)

In het IBP 2003 was evenwel niet vermeld dat de herstructurering van de activa kosten met zich zou brengen. Het betrof veeleer een doorlopend proces, dat los stond van het door de overheid gesteunde herstructureringsplan en waarvoor duidelijk geen extra overheidsmiddelen nodig waren. Ook werden bepaalde maatregelen die niet rechtstreeks verband hielden met het herstel van de levensvatbaarheid, zoals de milieubeschermingsmaatregelen, gefinancierd via de herstructurering van de activa. Zij werden derhalve, zoals Polen meermalen heeft verklaard, buiten de herstructurering om ten uitvoer gelegd.

(36)

In feite wordt de herstructurering van de activa enkel genoemd omdat hiermee, door de verkoop van de niet-productieve activa, financiële middelen moesten worden gegenereerd. De aflossing van de sale-en-leaseback-transactie wordt echter niet vermeld.

2.   Staatssteun

(37)

Van het steunbedrag van 322 miljoen PLN (als netto subsidie-equivalent berekend) dat oorspronkelijk in het kader van het NHP was goedgekeurd, heeft AHW het steunbedrag ontvangen dat in de onderstaande, door Polen ingediende tabel wordt vermeld:

Tabel 2

Goedgekeurde en in 2002 en 2003 ontvangen steun (14)

 

NHP

(× 000 PLN)

Ontvangen staatssteun

(× 000 PLN)

Verschil

(× 000 PLN)

Totaal 2002-2003

321 878 000

203 946 000

117 932 000

(38)

De steun werd voor drie verschillende doeleinden toegekend:

a)

0,33 miljoen PLN voor de herstructurering van het personeelsbestand (oorspronkelijk was een bedrag van 1,5 miljoen PLN gepland);

b)

20,56 miljoen PLN voor de afschrijving van schulden (oorspronkelijk was een bedrag van 21,5 miljoen PLN gepland), welke middelen werden gebruikt voor een algemene verbetering van de financiële positie van de onderneming;

c)

een leninggarantie van 183,2 miljoen PLN (46,3 miljoen EUR, oorspronkelijk was een bedrag van 299 miljoen PLN gepland en door de Commissie goedgekeurd).

(39)

De lening met overheidsgarantie was aan HLW verstrekt door de Bank Pekao S.A. op basis van een op 10 december 2003 tussen HLW en de bank gesloten overeenkomst. Volgens deze leningovereenkomst moet de lening binnen vijf jaar na de ondertekening ervan, d.w.z. op 10 december 2008, zijn afgelost.

(40)

AHW had de garantie in augustus 2003 aangevraagd. Deze werd verleend bij besluit van de ministerraad van 31 december 2003 en had een nominale waarde van 46,3 miljoen EUR, een bedrag dat vermeerderd met rente en andere samenhangende kosten opliep tot 58,3 miljoen EUR. In dit besluit werd erkend dat HLW de steun in de eerste plaats nodig had om investeringen in de warmwalserij en de aankoop van vastgoed in het kader van de sale-en-leaseback-overeenkomst te financieren, en werd voorgeschreven dat deze middelen voor dat doel zouden worden gebruikt. Met name werd het volgende bepaald:

a)

een deel van de lening, een bedrag van maximaal 14 600 000 EUR, was bedoeld om investeringen in de productie, investeringen in verband met de modernisering van de walserij (voor middelzware profielen) en de walsmachine (kooien) te financieren. Tussen 30 september 2004 en 28 februari 2005 werd evenwel slechts een bedrag van 2 854 355 EUR in acht termijnen opgenomen. De aflossing vond op 16 september 2005 plaats.

b)

het andere deel van de lening, een bedrag van maximaal 31 430 000 EUR waarmee de onderneming het resterende gedeelte van de sale-en-leaseback-overeenkomst wilde aflossen, was bestemd voor schuldherstructurering middels de terugkoop van productie-activa (grond en gebouwen). Vanaf 24 augustus 2004 gebruikte de onderneming hiervan 31 245 684 EUR, een bedrag dat op 16 september 2005 werd terugbetaald. Volgens de autoriteiten en de begunstigde onderneming werd de lening gebruikt om de sale-en-leaseback-overeenkomst van 2000 af te lossen.

(41)

De onderneming verklaarde dat zij in totaal een bedrag van 1 132 788,35 EUR aan rente had betaald in tranches. Bepaald werd dat de eerste rentebetaling, die op 30 december 2004 plaatsvond, moest worden toegerekend aan de respectievelijke opgenomen leningtranches, terwijl de rentebedragen vanaf dat moment konden worden verdeeld over de respectievelijke totaalbedragen. Volgens de Poolse autoriteiten leidde dit tot de volgende onderverdeling van de rentebetalingen:

Tabel 3

Betaalde rente

Datum, rentebetaling

Totale rente

Rente over het deel van de lening dat gebruikt werd voor de aflossing van de sale-en-leaseback-overeenkomst

Rente over het deel van de lening dat gebruikt werd voor investeringen

30.12.2004

371 931 EUR

363 880 EUR

8 051 EUR

30.6.2005

536 522 EUR

491 612 EUR

44 910 EUR

16.9.2005

224 336 EUR

205 557 EUR

18 778 EUR

 

1 132 788 EUR

1 061 050 EUR

71 738 EUR

(42)

AHW had daarnaast de volgende uitgavenposten in verband met de gegarandeerde lening:

a)

een voorbereidingsvergoeding van 270 000 EUR;

b)

een vergoeding aan het ministerie van Financiën van 583 300 EUR voor het verstrekken van de leninggarantie, betaald op 30 april 2004 (1 % van het totale garantiebedrag van 58 330 000 PLN, onafhankelijk van de omvang van de daadwerkelijk verstrekte lening);

c)

kosten die de bank in verband met de leningovereenkomst heeft moeten dragen die ten laste van AHW komen: 55 947 EUR.

(43)

Uit de leningaanvraag van HLW in 2003 blijkt tevens dat HLW de lening zelf had verlaagd (ten opzichte van het in het kader van het IBP 2003 goedgekeurde bedrag) omdat de lening reeds door onderhandelingen tot stand was gekomen. HLW behield zich wel het recht voor om het resterende steunbedrag tot maximaal 75 miljoen PLN op te nemen, maar heeft dit nooit gedaan.

3.   Tenuitvoerlegging van het IBP 2003

(44)

Dat het IBP 2003 slechts ten dele ten uitvoer werd gelegd, wordt niet betwist. Tussen 2002 en 2004 besteedde HLW slechts 58,7 miljoen PLN aan de herstructurering. Slechts [circa 25 % van het totale in tabel 1 weergegeven investeringsbedrag] miljoen PLN werd besteed, van het bedrag van […] miljoen PLN dat was uitgetrokken voor de investeringen in de modernisering van de warmwalserij van 2002 tot 2004. Er werd slechts geïnvesteerd in de modernisering van de walserij voor middelzware profielen, terwijl geen investeringen plaatsvonden in de herverhittingsovens van de blokwals of de walserij voor zware profielen. Bovendien werd minder dan een half miljoen PLN van een bedrag van […] miljoen PLN in de staalfabriek geïnvesteerd en werd […] miljoen PLN aan andere algemene investeringen besteed (voor details zie de kolommen voor 2002, 2003 en 2004 in tabel 4).

(45)

De Commissie heeft geen informatie ontvangen over de vraag of de financiële herstructurering ten uitvoer is gelegd. Zij maakt echter uit het IBP 2005 op dat de schuld van HLW op 30 juni 2005 ongeveer even groot was als eind 2001 (zie punt 1.8 van het IBP 2005). Bovendien kon HLW reeds in 2004 een positief bedrijfsresultaat behalen. Hieruit leidt de Commissie af dat de onderneming de financiële herstructurering van haar kortlopende leningen volgens plan heeft uitgevoerd.

(46)

Volgens de verslagen van de onafhankelijke consultant die met het toezicht belast was, was HLW noch in 2004, noch eind 2004 of eind 2005 levensvatbaar. AHW was echter aan het einde van de herstructureringsperiode (eind 2006) levensvatbaar.

(47)

Het staat vast dat de levensvatbaarheid aan het eind van 2006 te danken is aan een aantal factoren die, afgezien van de gedeeltelijke modernisering van de walserij, voornamelijk samenhangen met de hausse in de staalsector, die een zeer gunstige uitwerking had op de omzet van de onderneming. Bovendien waren met de overname door Arcelor, een kapitaalkrachtige investeerder, alle liquiditeitsproblemen van HLW verdwenen. De onderneming kon echter niet staven dat het daadwerkelijke gebruik van de garantie voor herfinancieringsdoeleinden tot de levensvatbaarheid van de onderneming had bijgedragen.

4.   Wijzigingen in het IBP 2003

(48)

De komst van een nieuwe eigenaar in 2005 had een aanzienlijke wijziging van de investeringsstrategie tot gevolg. In plaats van de modernisering van de bestaande warmwalserijen is AHW thans voornemens een nieuwe walserij te bouwen met voldoende capaciteit om lange producten voor constructiedoeleinden te produceren. Op basis van vierkante knuppels van 160 mm zullen in de walserij producten worden vervaardigd zoals koolstofhoudend betonstaal, ronde en platte staven, lichte profielen en dwarsdoorsneden. Polen zet uiteen dat deze aanpassing een reactie vormt op de ontwikkelingen in de bouwsector, die volgens de vooruitzichten in de regio Warschau gedurende vele jaren aanzienlijk zal groeien, wat AHW wellicht een „first-mover”-voordeel geeft omdat de onderneming in Warschau gevestigd is.

(49)

De nieuwe walserij zal medio 2008 volledig operationeel zijn en zal de bestaande warmwalserijen vervangen, in de modernisering waarvan reeds [circa 25 % van het totale in tabel 1 weergegeven investeringsbedrag] miljoen PLN is geïnvesteerd. De totale kosten van het investeringsprogramma worden in de volgende tabel samengevat:

Tabel 4

Kosten van het nieuwe investeringsprogramma van het IBP 2005

In 000 PLN

2002 (15)

2003 (15)

2004 (15)

2005

2006

Totaal

Staalfabriek

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Warmwalserijen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[circa 120 % van het totale in tabel 1 weergegeven investeringsbedrag ]

Algemeen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Totaal

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[circa 140 % van het totale in tabel 1 weergegeven investeringsbedrag]

(50)

De totale investeringskosten zullen thans derhalve [circa 140 % van het totale in tabel 1 weergegeven investeringsbedrag] miljoen PLN bedragen, waarvan [circa 120 % van het totale in tabel 1 weergegeven investeringsbedrag] aan de warmwalserij zal worden besteed, dus […] miljoen PLN méér dan het bedrag dat oorspronkelijk voor de investering was uitgetrokken. Deze kosten omvatten echter ook het bedrag van […] miljoen PLN voor de reeds voltooide modernisering van de walserij voor middelzware profielen. Indien deze kosten van de […] miljoen PLN zouden worden afgetrokken, dan zouden de kosten van de nieuwe walserij [minder dan 200] miljoen PLN bedragen.

5.   Ontwikkeling van de capaciteit

(51)

De ontwikkeling van de capaciteit van AHW wordt in de volgende tabel weergegeven:

Tabel 5

Maximale productiecapaciteit per jaar (× 1 000 ton)

Productie

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Opmerkingen

Vloeibaar staal

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[circa 100 % van de totale walserijcapaciteit]

[idem]

Geen wijzigingen

Platte producten

20

20

20

20

0

0

0

Bepaald in Protocol nr. 8

Walserijwalsdraad

180

180

180

180

180

0

0

Bepaald in Protocol nr. 8

Walserij staven, lichte profielen, profielen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[circa 40 %]

0

Nieuwe strategie (16)

Walserij lange zware profielen, profielen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[circa 60 %]

0

Nieuwe strategie (16)

Walserij gegoten profielen

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

0

Nieuwe strategie (16)

Koudgewalste banden

30

0

0

0

0

0

0

Bepaald in Protocol nr. 8

Nieuwe walserij

0

0

0

0

0

[…]

[circa 70 %]

Nieuwe strategie (niet voorzien in Protocol nr. 8)

(52)

Wanneer de nieuwe walserij in 2008 volledig operationeel is zal de oude walserij worden gesloten. Vóór 2007 heeft de totale productie van de onderneming de maximumcapaciteit van […] ton nooit overschreden. De wijziging van het investeringsprogramma zal derhalve leiden tot een verdere vermindering van de capaciteit van de onderneming met […] ton.

III.   REDENEN OM DE PROCEDURE IN TE LEIDEN

(53)

In haar brief van 6 december 2006 betoogde de Commissie dat het herstructureringsplan van AHW niet ten uitvoer was gelegd en verklaarde zij te zullen onderzoeken of dit neerkwam op misbruik van de verstrekte herstructureringssteun. De Commissie wees er met name op dat een groot deel van de steun niet naar behoren was gebruikt.

(54)

Verder betwijfelde de Commissie of zij het gewijzigde bedrijfsplan in het kader van punt 10 van Protocol nr. 8 wel kon aanvaarden, omdat dit een nieuwe investering inhoudt die wellicht zinvol is maar die niet noodzakelijk is voor de herstructurering van de onderneming.

IV.   OPMERKINGEN VAN POLEN

(55)

De Poolse autoriteiten delen mee dat AHW de overheidsgarantie overeenkomstig de voorwaarden waaronder deze was toegekend heeft gebruikt, en zij verklaren:

a)

ten eerste, dat de aflossing van de sale-en-leaseback-transactie verband hield met investeringen, die niet nader werden gespecificeerd maar slechts als zeer algemene maatregel werden beschreven;

b)

ten tweede, dat de transactie onderdeel vormde van de financiële herstructurering; volgens de Poolse autoriteiten bedroegen de herstructureringskosten 857 miljoen PLN omdat zij verliezen en verplichtingen ook als herstructureringskosten beschouwen. Polen merkt op dat hiertoe de verliezen van de jaren 2002 en 2003 behoren ten bedrage van 150 miljoen PLN die in de balansvooruitzichten zijn opgenomen (IBP 2003, blz. 79). Bovendien had de onderneming tevens langlopende en kortlopende schulden van 513,4 miljoen PLN. De overige kosten vloeien voort uit de herstructurering van het personeelsbestand en investeringen (190,5 miljoen PLN);

c)

ten derde, dat de transactie deel uitmaakte van de herstructurering van de activa die in het herstructureringsplan was voorzien. In dit verband besloot de onderneming „de sale-en-leaseback-overeenkomst te vervangen door een — minder kostbare — lening” teneinde het „negatieve effect van de schulden op de kasstroomsituatie” te beperken. Volgens Polen was dit dringend noodzakelijk omdat de financiële middelen van HLW „vrijwel uitgeput waren”.

(56)

Verder beweren de Poolse autoriteiten dat de sale-en-leaseback-transactie bijdroeg tot de levensvatbaarheid van de onderneming, zonder deze bewering evenwel te staven.

(57)

De Poolse autoriteiten bevestigen dat het tijdstip waarop de steun werd toegekend van cruciaal belang was. Zij stellen zelfs dat „er alleen in 2003-2004 behoefte was aan overheidssteun” terwijl er in wezen sprake was van een financieringstekort (17).

(58)

De Poolse autoriteiten vermelden nogmaals dat AHW de steun heeft terugbetaald. De overheidsgarantie was slechts als aanvulling bedoeld op de overige zakelijke zekerheden die in verband met de lening waren gesteld. In feite was aan de desbetreffende bank een zakelijke zekerheid verstrekt in de vorm van de verpanding van grond en van alle vaste activa, evenals van zeven wissels. Verder gaf Polen nadere bijzonderheden over verschillende andere financieringsinstrumenten waarvan HLW indertijd eveneens gebruik maakte en geeft daarmee aan dat HLW ook zonder de garantie financiële middelen op de markt had kunnen aantrekken.

(59)

De Poolse autoriteiten herinneren eraan dat Arcelor de onderneming niet gekocht zou hebben indien niet zeker was of HLW „recht had op de staatssteun die zij voor het herstructureringsproces had ontvangen”.

(60)

De Poolse autoriteiten benadrukken dat het investeringsprogramma door de wijziging van het plan omvangrijker is geworden dan in het oorspronkelijke plan was voorzien, en dat met alle investeringen per eind 2006 (d.w.z. tegen het eind van de herstructureringsperiode) onherroepelijk een begin was gemaakt. De Poolse autoriteiten zijn derhalve van mening dat er geen sprake is van misbruik van steun en dat de voorgestelde wijziging van het plan als verenigbaar met de communautaire regelgeving moet worden beschouwd.

(61)

De Poolse autoriteiten verklaren dat reeds in 1997 sprake was van de in het IBP 2005 voorgenomen investering, de vervanging van de walserij voor middelzware profielen. Van 1997 tot 2003 had de onderneming echter onvoldoende cash flow om deze investering te financieren. Pas toen Arcelor de onderneming overnam waren er voldoende middelen voor de financiering beschikbaar (18). Verder stelt Polen dat het productgamma in het IBP 2003 slechts globaal was gedefinieerd en dat hierbij niet optimaal rekening was gehouden met de verandering van de vraagstructuur op de Poolse markt, die een aanpassing van het productgamma noodzakelijk maakte.

(62)

De Poolse autoriteiten betogen dat de wijzigingen in het IBP 2005 geen negatieve gevolgen hebben voor Protocol nr. 8. Het nieuwe plan is noodzakelijk om „duurzame levensvatbaarheid” tot stand te brengen. De huidige levensvatbaarheid die aan het eind van de herstructureringsperiode was bereikt, was slechts te danken aan de positieve marktsituatie en de gunstige verhouding tussen prijzen, inkomsten en uitgaven. In dit verband beweren zij dat de laagoventechnologie niet garandeert dat de onderneming op lange termijn concurrerend zal zijn, en moet worden vervangen door een modern continugietproces.

(63)

De Poolse autoriteiten merken op dat zelfs indien de ontvangen steun als aanvullende exploitatiesteun zou worden aangemerkt, de compenserende maatregelen, d.w.z. de extra capaciteitsvermindering van de onderneming na wijziging van de strategie als voldoende tegenwicht moeten worden beschouwd. Verder bevestigen de Poolse autoriteiten dat HLW niet alle investeringen uitvoerde omdat de herstructurering van de activa vertraging opliep.

(64)

Polen deelde de Commissie voorts de rentevoet van de lening mee als vermeld in overweging 41 evenals de overige kosten in verband met de lening en de garantie als vermeld in overweging 42.

V.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(65)

De begunstigde onderneming heeft haar opmerkingen over de inleiding van de procedure kenbaar gemaakt en is vervolgens op de hoogte gehouden van de informatie-uitwisseling tussen de Commissie en de Poolse autoriteiten.

(66)

AHW betoogt dat een groot deel van de steun werd gebruikt om bepaalde geleasde activa terug te kopen en aldus de financiële kosten terug te dringen. Aangezien de investeringen betrekking hadden op de geleasde activa, kon de terugkoop ervan bovendien als onderdeel van de herstructurering worden beschouwd.

(67)

De begunstigde onderneming wijst er ook op dat de garantie werd toegekend voor de toetreding van Polen tot de Europese Unie (de resolutie van de Raad van Ministers werd in december 2003 goedgekeurd), en dat het daarom aan de Poolse regering was om het doel van de steun te bepalen. Verder betoogt de onderneming dat zij de steun volledig conform het besluit tot toekenning van de garantie heeft gebruikt.

(68)

AHW herhaalt dat het nieuwe plan hetzelfde doel nastreeft als het oude, en dat een wijziging van strategie noodzakelijk is voor de levensvatbaarheid van de onderneming op lange termijn.

VI.   BEOORDELING

1.   Toepasselijk recht

(69)

In punt 1 van Protocol nr. 8 wordt bepaald: „onverminderd de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag wordt overheidssteun die door Polen wordt verleend voor de herstructurering van nader bepaalde delen van de Poolse ijzer- en staalindustrie als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt beschouwd” mits onder andere aan de in het protocol genoemde voorwaarden is voldaan.

(70)

De Raad heeft de overgangsperiode voor het verlenen van herstructureringssteun aan de Poolse ijzer- en staalindustrie verlengd tot de toetreding van Polen tot de Europese Unie. Deze maatregel werd in Protocol nr. 8 in het kader van de toetreding van Polen tot de EU vastgelegd. Met het oog op deze verlenging bestrijkt het protocol een periode die vóór de toetreding begint en na de toetreding eindigt. Meer in het bijzonder wordt in beperkte mate herstructureringssteun toegestaan in de periode 1997-2003; andere overheidssteun voor de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie in de periode 1997-2006 is verboden. In dat opzicht onderscheidt het protocol zich duidelijk van andere bepalingen van de Toetredingsakte, zoals het in bijlage IV beschreven tijdelijke mechanisme (de „bestaande steunprocedure”), dat enkel betrekking heeft op vóór de toetreding verleende staatssteun, voorzover die nog van toepassing is na de toetreding. Protocol nr. 8 kan dus worden beschouwd als een „lex specialis” die andere bepalingen van de Toetredingsakte terzake vervangt (19).

(71)

Aangezien de artikelen 87 en 88 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gewoonlijk geen betrekking hebben op steun die vóór de toetreding werd verleend en na de toetreding niet meer van toepassing is, breiden de bepalingen van Protocol nr. 8 het toezicht op staatssteun ingevolge het EG-Verdrag uit tot alle steun die in de periode 1997-2006 voor de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie werd verstrekt.

(72)

Overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag kan de beschikking na de toetreding van Polen tot de EU worden gegeven, omdat Protocol nr. 8 geen specifieke bepalingen ter zake bevat en derhalve de normale regels en beginselen moeten worden toegepast. Daarom is ook Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag („de procedureverordening”) (20) van toepassing.

2.   Misbruik van steun

(73)

Krachtens punt 18, onder a), van Protocol nr. 8 is de Commissie bevoegd om „de passende maatregelen te nemen om van betrokken ondernemingen de terugbetaling te eisen van eventuele steun die werd verleend zonder dat de in dit protocol bepaalde voorwaarden werden nagekomen […] indien uit het toezicht blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de in dit protocol opgenomen overgangsregelingen”.

(74)

Op grond van het formele onderzoek is de Commissie tot de conclusie gekomen dat Polen haar twijfels over het misbruik van de herstructureringssteun niet heeft kunnen wegnemen. De Commissie stelt vast dat de onderneming haar herstructureringsplan niet naar behoren ten uitvoer heeft gelegd op de uitdrukkelijk in punt 9, onder a) en h), van Protocol nr. 8 bepaalde wijze, en dat, van de beschikbaar gestelde financiële middelen (circa 34 miljoen EUR) slechts een onbeduidend deel overeenkomstig het IBP 2003 werd gebruikt voor de financiering van investeringen, terwijl het resterende bedrag, 31,2 miljoen EUR, voor doeleinden werd gebruikt die niet in het plan waren vermeld.

(75)

Om tot deze conclusie te komen heeft de Commissie eerst onderzocht welke maatregelen in het oorspronkelijke IBP waren gepland, en daarna of deze voorgenomen maatregelen op enigerlei wijze onverenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt; vervolgens heeft zij het effect van de onverenigbaarheid van de misbruikte steun bestudeerd met inaanmerkingneming van het plan als geheel, alvorens het steunbedrag te onderzoeken. Of het nieuwe plan verandering kan brengen in deze conclusie wordt in het volgende hoofdstuk (3) besproken.

a)   Reikwijdte van de herstructurering volgens het oorspronkelijke investeringsplan

(76)

De Commissie geeft allereerst een toelichting op de reikwijdte van het IBP 2003 en de vraag of de aflossing van de sale-en-leaseback-overeenkomst voor productieve activa, waarvoor de herstructureringssteun voornamelijk was gebruikt, onder het IBP 2003 viel.

(77)

Zoals in overweging 34 is aangegeven was het voornaamste doel van het hestructureringsplan te waarborgen dat bepaalde maatregelen ten uitvoer zouden worden gelegd die noodzakelijk waren om de levensvatbaarheid van HLW binnen een redelijke termijn te herstellen. Het ging hierbij voornamelijk om investeringen en financiële herstructurering. Hoofddoel van het plan was de onderneming in staat te stellen zich in 2002 en 2003 te herstructureren.

(78)

Ten eerste zou HLW volgens het IBP 2003 [150-220] miljoen PLN investeren. Zowel de begunstigde onderneming als de Poolse autoriteiten lijken evenwel van mening te zijn dat de verwerving van de productieve activa als onderdeel van het investeringsprogramma kan worden beschouwd. Polen stelt dat de investeringen als een zeer algemene maatregel werden beschreven, en dat geen enkele investering uitvoerig werd behandeld. Verder stelt de begunstigde onderneming dat de aankoop noodzakelijk was voor het herstructureringsproces „omdat de fabriek zonder deze faciliteiten gedurende de herstructurering niet geëxploiteerd had kunnen worden”.

(79)

De Commissie kan deze argumenten niet aanvaarden. Punt 4.4 van het IBP 2003 bevat een duidelijke indeling van de investeringen naar kosten (tabel 21 van het IBP 2003, weergegeven als tabel 1 in overweging 18), bestemming (tabel 22 van het IBP 2003) en tijdschema (tabel 23 van het IBP 2003). Er was geen ruimte voor de aflossing van de sale-en-leaseback-overeenkomst voor productieve activa. Deze argumenten tonen in feite aan dat noch de Poolse autoriteiten, noch de begunstigde onderneming een aannemelijke rechtvaardiging kon vinden voor de aflossing van de sale-en-leaseback-overeenkomst. Anders zou deze transactie in het plan zijn opgenomen.

(80)

Ten tweede is in het IBP 2003 een beperkte financiële herstructurering voorzien. In hun latere verklaringen beweerden de Poolse autoriteiten dat het terugkoopbedrag van de productieve activa in de financiële herstructurering zou moeten worden opgenomen (21). Zij betogen dat de financiële herstructurering ook betrekking had op bestaande verliezen van 150 miljoen PLN en een schuldherschikking van 530 miljoen PLN, en komen aldus tot een totaalbedrag aan herstructureringskosten van circa 858 miljoen PLN.

(81)

De Commissie kan er echter niet mee instemmen dat de bestaande verliezen van 150 miljoen PLN en de schuldherschikking van 513 miljoen PLN herstructureringskosten zijn. Zoals in overweging 22 is opgemerkt, betwist de Commissie niet dat in punt 4.7 van het IBP 2003 wordt opgemerkt dat „de onderneming voornemens is de verplichting van 513 miljoen PLN te herstructureren”. Er wordt echter niet vermeld dat dit een noodzakelijk onderdeel van de herstructureringstaken vormt. Zo wordt in punt 3.2 enkel de „terugbetaling van kortlopende leningen en de verkoop van overbodige activa die geen verband houden met de productie” als herstructureringstaak genoemd.

(82)

Het is bovendien niet gebruikelijk om alle soorten verliezen eenvoudig als herstructureringskosten te beschouwen zoals Polen doet. Balansverplichtingen kunnen niet zonder meer op één lijn worden gesteld met herstructureringskosten, omdat deze verplichtingen eigen zijn aan de normale bedrijfsuitoefening. Weliswaar kunnen extreem grote verplichtingen tot moeilijkheden aanleiding geven, maar indien in dergelijke gevallen herstructurering plaatsvindt, moeten specifieke maatregelen in de vorm van kapitaalinjecties of leningen of schuldherschikkingsovereenkomsten worden getroffen om deze problemen op te lossen. In het plan komt geen enkele van deze financiële herstructureringsmaatregelen voor (punt 4.7, vijfde alinea).

(83)

Zo wordt in het IBP 2003 (punt 4.7) vermeld dat slechts 363 miljoen PLN nodig was om de herstructurering te financieren. Dit is minder dan de totale bestaande schuld van 513 miljoen PLN. Bovendien lijkt het bedrag van 60 miljoen PLN dat in punt 4.7 wordt genoemd betrekking te hebben op het toekomstige werkkapitaal. Derhalve was ten hoogste 300 miljoen PLN bestemd voor de herstructurering (zie overweging 30).

(84)

Welk gebruik van dit bedrag van 300 miljoen PLN is gemaakt wordt echter verduidelijkt in punt 4.12.1 van het IBP 2003, waar de kosten en financieringsbronnen van het programma worden besproken. In dit punt wordt uiteengezet dat voor 2002-2003 een totale financiële dekking ten bedrage van 219 miljoen PLN nodig was. Aangezien dit bedrag eveneens bestemd was om investeringen te financieren, zoals in overweging 26 is opgemerkt, bleef slechts […] miljoen PLN over voor financiële herstructurering.

(85)

Dit bedrag van 81,5 miljoen PLN was niet eens voldoende om de lening in het kader van de sale-en-leaseback-overeenkomst af te lossen. In punt 3.2 werd duidelijk gesteld dat financiële herstructurering enkel betrekking zou hebben op de kortlopende leningen. De financiële herstructurering waarvan in het plan sprake was beperkte zich derhalve tot een bedrag van 81,5 miljoen PLN, dat echter niet bestemd was om de sale-en-lease-overeenkomst af te lossen omdat de desbetreffende lening een looptijd had tot 2010 en dus duidelijk een langlopende verplichting vormde. Derhalve kan de aflossing van de sale-en-leaseback-overeenkomst evenmin worden beschouwd als een onderdeel van de financiële herstructurering die met steun wordt gefinancierd.

(86)

Ten slotte lijken de Poolse autoriteiten te erkennen dat de aflossing van de sale-en-leaseback-transactie geen deel uitmaakte van de herstructurering van de activa, aangezien zij niet beweren dat dit wel het geval is. Zij verwijzen echter indirect naar de herstructurering van de activa wanneer zij een passage citeren die hierop betrekking heeft: „de bovengenoemde verkoop zal Huta L.W in staat stellen een deel van haar leningen af te lossen en toch haar financiële liquiditeit te waarborgen” (punt 64 van de brief van 4 juni).

(87)

De Poolse autoriteiten erkennen echter niet dat nergens wordt aangegeven dat de volledige schuld die uit de sale-en-leaseback-overeenkomst voortvloeit moet worden herschikt, hoewel in het plan meermalen wordt gesteld dat de herschikking slechts betrekking heeft op niet-productieve activa. Dit wordt in het hoofdstuk waaruit het bovenstaande citaat van de Poolse autoriteiten afkomstig is, tweemaal herhaald. Hier wordt duidelijk vermeld dat bepaalde verplichtingen in het kader van de sale-en-leaseback-overeenkomst, namelijk die welke betrekking hebben op niet-productieve activa (zie punt 4.12.1 van het IBP 2003) aan een herstructurering van de activa zullen worden onderworpen. Deze herstructurering betreft het zogenaamde „100 hectare”- en het „88 hectare”-project. Het doel van deze herstructurering was om kasmiddelen vrij te maken om de investeringen te kunnen verrichten en tegelijkertijd de financiële kosten van de verplichtingen te reduceren. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de volledige sale-en-leaseback-overeenkomst voortijdig moest worden afgelost om de financiële kosten te reduceren. De herstructurering van de activa is veeleer bedoeld om de financiële kosten „te verminderen”, niet om deze kosten te elimineren.

(88)

Ten slotte is er, gezien de financiële problemen van HLW, volgens de Commissie geen enkele reden waarom HLW haar productieve activa zou trachten terug te kopen terwijl de aflossing pas later diende te geschieden. Er werd op geen enkele wijze aangetoond dat de sale-en-lease-overeenkomst de herstructurering in de weg stond. Dit argument wordt met name in punt 4.12 van het IBP 2003 niet gestaafd; in dit punt wordt slechts opgemerkt dat HLW, door bepaalde activa af te stoten die op een eerder tijdstip als de onproductieve activa werden aangemerkt, in staat zou zijn de kosten van de aflossing van de sale-en-lease-overeenkomst te reduceren. Dit is logisch, aangezien de activa zouden worden verkocht om de lening (gedeeltelijk) terug te betalen en aldus HLW te ontheffen van de verplichting om rente over de lening te betalen. Er wordt echter geenszins aan de terugkoop van de productieve activa gerefereerd, welke geen kasmiddelen zou opleveren omdat de desbetreffende activa in het bezit van de onderneming zouden blijven.

(89)

De terugkoop van de productieve activa was derhalve in het IBP 2003 niet voorzien. HLW gebruikte de steun derhalve voor een doel dat niet in het herstructureringsplan, dat de basis vormde voor de goedkeuring van de steun, was opgenomen. Dit betekent dat de steun niet conform het NHP en het goedkeuringsbesluit, d.w.z. Protocol nr. 8, werd gebruikt. Krachtens artikel 1, onder g), van de procedureverordening kan dit mogelijk als misbruik van steun worden beschouwd, omdat dit begrip in die verordening wordt gedefinieerd als het gebruik van steun in strijd met de beschikking waarbij de steun is goedgekeurd (22).

b)   Onverenigbaarheid van de misbruikte steun

(90)

Nadat is vastgesteld dat de ontvangen overheidssteun niet overeenkomstig het plan gebruikt werd, moet worden aangetoond dat deze misbruikte steun bovendien onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(91)

Formeel kan dit reeds worden opgemaakt uit het feit dat, ten eerste, de onderneming de steun niet overeenkomstig het plan heeft gebruikt, een plan dat zij overeenkomstig Protocol nr. 8 verplicht was naar behoren ten uitvoer te leggen en ten tweede, dat eventuele andere overheidssteun die buiten het IBP, het NHP en Protocol nr. 8 om wordt verleend, ingevolge punt 18 van Protocol nr. 8 onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(92)

Bovendien merkt de Commissie op dat zij hoe dan ook niet tot de conclusie kon komen dat het feitelijk gebruik van de steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt, ook al had AHW haar levensvatbaarheid hersteld. In dit verband zou de Commissie willen verduidelijken dat, hoewel de begunstigde onderneming betwijfelt of haar huidige levensvatbaarheid toereikend is, moet worden geoordeeld dat haar interpretatie van het begrip levensvatbaarheid afwijkt van de wijze waarop dit begrip in bijlage 3 van Protocol nr. 8 wordt gedefinieerd. Deze interpretatie werd in het kader van Protocol nr. 8 overeengekomen en door beide overeenkomstsluitende partijen gecontroleerd, en kan niet met terugwerkende kracht door een begunstigde onderneming worden gewijzigd.

(93)

De Commissie herhaalt echter ten eerste dat verenigbaarheid niet eenvoudig voortvloeit uit het feit dat HLW haar levensvatbaarheid in 2006 herstelde. Het herstel van de levensvatbaarheid als zodanig is niet voldoende om een herstructureringsproject verenigbaar te maken met de gemeenschappelijke markt. Bovendien moet worden gewaarborgd dat dit herstel van de levensvatbaarheid wordt bereikt met een minimum aan voor de herstructurering noodzakelijke overheidssteun, en dat compenserende maatregelen ten uitvoer worden gelegd. De Commissie herinnert eraan dat deze voorwaarden zijn neergelegd in artikel 8, lid 4, van de Europa-overeenkomst, waarnaar in punt 1 van Protocol nr. 8 wordt verwezen. Met name het beginsel dat overheidssteun tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt moet blijven betekent dat de steun niet mag worden gebruikt om een investering of maatregel te financieren die niet van wezenlijk belang is voor de herstructurering (23).

(94)

Ten tweede herinnert de Commissie eraan dat het plan, dat wil zeggen de herstructureringstaken en de maatregelen om deze te financieren, vooraf reeds moet waarborgen dat levensvatbaarheid zal worden bereikt. In het IPB 2003 werd inderdaad bijzondere nadruk gelegd op investeringen, en het vervroegd ten uitvoer leggen van investeringen waarbij gebruik wordt gemaakt van overheidssteun. Volgens het plan zouden de investeringen als gevolg van de overbruggingslening worden vervroegd tot 2003. Verder werd opgemerkt dat de herstructurering van de activa gepland was voor 2004 en 2005, wat zonder meer te laat was voor de tenuitvoerlegging van het investeringsprogramma. De lening werd derhalve verstrekt om het financieringstekort te overbruggen. In de inleiding van het plan wordt nogmaals verklaard dat „de tenuitvoerlegging van het herstructureringsprogramma overeenkomstig het goedgekeurde tijdschema en de voortzetting van de activiteiten van de onderneming, een overbruggingslening noodzakelijk maken”. Kortom, het verstrekken van een overbruggingslening werd noodzakelijk geacht om de investeringen overeenkomstig een specifiek tijdschema vervroegd ten uitvoer te leggen.

(95)

Dat HLW de voorkeur gaf aan de aflossing van de sale-en-lease-overeenkomst voor productieve activa boven een tijdige uitvoering van de investeringen wijst er dus op dat, vanuit een ex ante-perspectief, HLW het herstel van haar levensvatbaarheid in gevaar bracht. De Poolse autoriteiten hebben zelfs geen enkele reden opgegeven waarom de situatie in augustus 2003, toen HLW de garantie anvroeg, dus slechts vijf maanden na de laatste bijwerking van het plan in maart 2003, zou zijn gewijzigd. Dit gebruik van de steun was derhalve niet in overeenstemming met het plan maar verhinderde veeleer een behoorlijke tenuitvoerlegging van het plan, aangezien de investeringen aan een tijdschema gebonden waren. Vanuit een ex ante-perspectief beschouwd bracht de onderneming derhalve haar levensvatbaarheid duidelijk in gevaar, ondanks het feit dat zij deze later herstelde.

(96)

Het is waar dat financiële middelen fungibel zijn, en het feit dat de overheidssteun niet overeenkomstig het plan werd gebruikt zou kunnen betekenen dat het herstructureringsplan met andere middelen werd gefinancierd, die oorspronkelijk voor andere doeleinden bestemd waren dan waarvoor de steun thans wordt gebruikt. Dergelijke argumenten zijn echter niet aanvaardbaar in het geval van een herstructureringsproject, wanneer de financiële middelen van de onderneming moeten worden gebruikt voor de heroriëntering van de onderneming en er, in het licht van de moeilijkheden waarin de onderneming verkeert, geen vrije middelen dienen te worden uitgetrokken voor projecten die niet in het plan zijn opgenomen. Daarom leidt het gebruik van de lening met overheidsgarantie om de lening voor de productieve activa af te lossen, tot een beperking van andere herstructureringsactiviteiten, en met name de tijdige tenuitvoerlegging van de genoemde investeringen.

(97)

Verder acht de Commissie het argument van de Poolse autoriteiten en de begunstigde dat de onderneming in 2003 in zo grote financiële moeilijkheden verkeerde dat zij in het geheel geen investeringen kon verrichten, niet steekhoudend. De Commissie begrijpt namelijk niet waarom een onderneming in een dergelijke situatie zou hebben geopteerd voor de aflossing van een langlopende schuld en niet voor andere maatregelen die noodzakelijk waren om de levensvatbaarheid te herstellen.

(98)

Tenslotte is het niet relevant dat de onderneming nu voorstelt de in 2004 niet ten uitvoer gelegde investeringen thans te zullen verrichten, omdat de tenuitvoerlegging gebonden was aan een specifiek tijdschema dat als enige mogelijkheid werd beschouwd om tegen eind 2006 de levensvatbaarheid te herstellen. De inbreuk is onherroepelijk en kan niet ongedaan worden gemaakt door een wijziging van het IBP; ook het feit dat in het IPB 2005 aanvullende investeringen zijn voorzien, kan het misbruik van de middelen niet corrigeren.

(99)

Ten derde zij opgemerkt dat, indien HLW er in augustus 2003 vanuit ging dat de investeringen niet langer noodzakelijk waren om de levensvatbaarheid te herstellen, dit zou betekenen dat HLW in het IBP 2003 buitensporig hoge herstructureringskosten had opgegeven en dat de ontvangen steun niet noodzakelijk was voor de herstructurering. De Commissie acht het evenwel onwaarschijnlijk dat de onderneming slechts vijf maanden na de vaststelling van het IBP 2003 (maart 2003) van voornemen veranderd was toen zij in augustus 2003 de garantie aanvroeg en verklaarde dat deze grotendeels bestemd was om de lening voor de productieve activa af te lossen. Om dit aannemelijk te maken had de onderneming de Commissie hiervan in ieder geval tijdig in kennis moeten stellen, wat zij niet gedaan heeft.

(100)

Echter, zelfs indien de investeringen niet nodig zouden zijn geweest dan nog lijkt de herbestemming van de middelen om de sale-en-lease-back van de productieve activa af te lossen tot herstructureringskosten, niet te rechtvaardigen. De middelen voor deze aflossing waren beschikbaar, en de aflossing had derhalve na afloop van de herstructureringsperiode kunnen plaatsvinden. Dit zou weliswaar tot financiële kosten hebben geleid, maar hiermee was kennelijk in de financiële vooruitzichten van het IBP 2003 rekening gehouden. Aangezien de activa niet konden worden verkocht zou de aflossing derhalve enkel tot het wegvallen van de financiële kosten hebben geleid, waardoor HLW over meer liquide middelen zou hebben beschikt. Uiteindelijk heeft HLW derhalve aanvullende kasmiddelen verkregen die als exploitatiesteun kunnen worden beschouwd; deze steun had weer uiterst marktverstorende maatregelen tot gevolg kunnen hebben. Dergelijke maatregelen zouden, wanneer zij bij de Commissie zouden zijn aangemeld, niet zijn goedgekeurd. Evenzo zou, indien de investeringen werkelijk niet noodzakelijk waren, dus ook het feitelijke gebruik van de steun als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd.

(101)

Tenslotte wordt het argument van de begunstigde dat de garantie in overeenstemming met het besluit van de overheid werd gebruikt en dat de overheid bevoegd was het doel van de steun te bepalen, door de Commissie niet betwist. Zij merkt echter op dat dit geen verband houdt met de verenigbaarheid van de garantie, die moet worden vastgesteld overeenkomstig Protocol nr. 8 en het IBP 2003, welke geen steun omvatten voor het doel dat door de overheid in haar toekenningsbesluit is vastgesteld.

(102)

Gezien het voorafgaande kan de Commissie slechts concluderen dat de steun is gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met de punten 9 en 18 van Protocol nr. 8, en dat zij daarom onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

c)   Gevolgen van de onverenigbaarheid van de misbruikte steun voor het herstructureringsplan als geheel

(103)

Tenslotte dienen de gevolgen van de onverenigbaarheid van de misbruikte steun te worden onderzocht.

(104)

Allereerst merkt de Commissie op dat dit onderzoek niet heeft uitgewezen dat bepaalde herstructureringskosten niet noodzakelijk waren, maar dat een deel van de overheidsmiddelen misbruikt is. Weliswaar hadden bepaalde investeringen geschrapt kunnen worden — idealiter na goedkeuring door de Commissie. Dit zou betekenen dat de herstructureringskosten in feite lager uitvielen en dat het desbetreffende deel van de steun zou moeten worden terugbetaald, een procedure die de Commissie ook in andere herstructureringszaken in de staalsector heeft gevolgd (24). In dit geval is het probleem echter niet alleen dat bepaalde herstructureringskosten overbodig zijn geworden maar, zoals hierboven is besproken, dat de totale financiering van een deel van de herstructurering (d.w.z. een bedrag van 31,2 miljoen EUR) haar bestemming heeft verloren. De overbruggingslening werd immers vanuit een ex ante-perspectief, vrijwel volledig gebruikt op een wijze die niet in overeenstemming was met het IBP en het herstel van de levensvatbaarheid in gevaar bracht; vanuit het perspectief dat op het tijdstip van de wijziging bestond, verschafte zij de onderneming overbodige middelen die moesten worden terugbetaald. Daarenboven kan dergelijk misbruik niet met terugwerkende kracht worden rechtgezet door de investering uit te stellen, omdat de middelen werden toegekend om de investeringen en financiële herstructurering op een bepaald tijdstip te financieren. Deze bestemming van de steun was in 2005 al achterhaald. Indien de herstructurering op een later tijdstip was verricht zou er zelfs geen steun, en met name geen overbruggingslening met een overheidsgarantie, nodig zijn geweest. Het misbruik betreft derhalve alle middelen die in het kader van de overbruggingslening zijn toegekend en die voor de financiering van de sale-en-leaseback van de productieve activa werden gebruikt.

(105)

Verder erkent de Commissie dat het niet ongebruikelijk is dat er aan het einde van een herstructureringsperiode sprake is van een middelenoverschot, en dat een onderneming niet moet worden gestraft omdat de bereikte resultaten beter zijn dan vooraf werd verwacht. Dit zou echter tot betere bedrijfsresultaten moeten leiden, waardoor de onderneming meer ruimte heeft voor, bijvoorbeeld, een vervroegde aflossing. Het betekent niet dat de onderneming vrijwel alle steun mag gebruiken voor doeleinden die niet in het bedrijfsplan voorkomen.

(106)

Ten tweede moet eraan worden herinnerd dat de onderneming ook overheidssteun heeft ontvangen als gevolg van verscheidene andere maatregelen, zoals de afschrijving van schulden en de mogelijkheid om een deel van de gegarandeerde lening voor de financiering van investeringen te gebruiken. Deze maatregelen werden overeenkomstig het plan ten uitvoer gelegd en hebben de onderneming geholpen haar levensvatbaarheid te herstellen.

(107)

Niettemin zou men kunnen veronderstellen dat de gehele herstructurering als mislukt moet worden beschouwd omdat het plan slechts gedeeltelijk ten uitvoer werd gelegd en, vanuit ex ante-perspectief, alleen een volledige tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan ervoor zou zorgen dat de levensvatbaarheid werd hersteld. Het zou echter in deze context van belang kunnen zijn dat de onderneming er inderdaad in geslaagd is haar levensvatbaarheid te herstellen (25), althans voor zover zij niet méér steun heeft ontvangen dan voor het herstel van de levensvatbaarheid noodzakelijk was. Met andere woorden, indien deze middelen zouden worden terugbetaald dan zou de situatie die vóór de toekenning van de steun bestond worden hersteld, en zou er dus geen sprake meer zijn van teveel ontvangen steun. In dit geval kunnen de overige maatregelen, die wel overeenkomstig het plan werden uitgevoerd, er inderdaad toe hebben bijgedragen dat de levensvatbaarheid werd hersteld. Zij zouden derhalve als verenigbaar kunnen worden beschouwd mits de teveel betaalde steun wordt terugbetaald.

(108)

Aangezien de overige maatregelen er inderdaad voor hebben gezorgd dat de levensvatbaarheid met het strikt noodzakelijke minimum aan steun werd hersteld, kan de Commissie daarom concluderen dat niet het volledige bedrag van de herstructureringssteun werd misbruikt doch alleen het gedeelte van de gegarandeerde lening dat een andere bestemming heeft gekregen, en dat de overige maatregelen van het IBP 2003 verenigbaar waren.

d)   Steunelement van het misbruikte deel van de gegarandeerde lening

(109)

Ten slotte moet het steunelement van de door de overheid gegarandeerde lening van 31 245 684 EUR worden bepaald. In principe kan de steunintensiteit van een garantie tot 100 % bedragen (26).

(110)

De Commissie meent dat de garantie als vorm van steun in dit geval een beperkt verstorend effect had omdat de lening waarvoor HLW een garantie ontving na een jaar door Arcelor werd terugbetaald. Daarom is de Commissie van oordeel dat, om alle voordelen die door de onderneming zijn ontvangen ongedaan te maken, slechts de rentesubsidie moet worden terugbetaald die de garantie met zich bracht voor de periode dat de lening aan de onderneming ter beschikking stond. Bovendien merkt de Commissie op dat de onderneming nog steeds in staat was om financiering aan te trekken en zij een behoorlijke zekerheid kon bieden. Dit komt ook in de garantieovereenkomst, waarin een zekerheidsstelling werd geëist, tot uiting.

(111)

Overeenkomstig de vaste praktijk van de Commissie is de rentesubsidie gelijk aan het verschil tussen de rente die onder marktvoorwaarden had moeten worden betaald en de rente die daadwerkelijk door de onderneming is betaald. In dit geval zou de marktrente worden berekend op basis van de referentierente op het moment dat de middelen ter beschikking werden gesteld (augustus 2004), vermeerderd met 400 basispunten omdat HLW in 2004 niet levensvatbaar was (zie overweging 46) doch in moeilijkheden verkeerde (27). Volgens de vaste praktijk van de Commissie is een vermeerdering met minder dan 400 basispunten niet toegestaan (28). Een verdere verhoging is evenwel niet nodig omdat de onderneming zekerheden stelde en de staalsector in 2004 goede resultaten behaalde.

(112)

Aangezien de lening niet in PLN maar in EUR werd verstrekt past de Commissie het referentietarief voor de eurozone toe, dat wil zeggen 4,43 %. In dit verband dient erop te worden gewezen dat het daadwerkelijk behaalde voordeel moet worden vastgesteld door de voor de onderneming geldende voorwaarden te vergelijken met de marktvoorwaarden (zonder de overheidsgarantie). Het is normale marktpraktijk om de rente op leningen vast te stellen op basis van het referentietarief (gewoonlijk het relevante interbancaire referentietarief) voor de valuta van de hoofdsom, omdat de fluctuatie van de geldswaarde verband houdt met de economie waarin een specifieke valuta wordt gebruikt. Daarom moet in het geval van een lening in euro de referentievoet die door een leninggever in een markteconomie wordt toegepast ook worden gebruikt voor deze lening in euro, ook indien deze in Polen wordt verstrekt.

(113)

De rente zou derhalve 8,43 % per jaar hebben moeten bedragen, wat neerkomt op een bedrag van 2 807 206 EUR. Dit bedrag moet worden vergeleken met de uitgaven die de onderneming daadwerkelijk verrichtte. Deze uitgaven bestaan uit een rente van 1 061 050 EUR plus enkele premies voor de garantie (als aangegeven in overweging 42, a) en b)), waarmee volgens de Commissiepraktijk rekening moet worden gehouden bij de berekening van het steunelement van een garantie (29).

(114)

De kosten van de garantie moeten over het totale bedrag van de garantie worden gespreid en worden gerelateerd aan de misbruikte steun plus de rente die door de garantie wordt gedekt. Dit omdat het beperkte gebruik van het gegarandeerde deel van de lening voor investeringen een bedrijfsbeslissing was die nog niet was genomen toen de gegarandeerde lening werd vastgesteld in de vorm van een lening van 46 miljoen EUR plus de rente over vijf jaar. Anders zou de gegarandeerde lening anders zijn geregeld. Daarom moet een proportionele onderverdeling worden gemaakt waarbij het deel van de vergoeding wordt berekend dat overeenkomt met het feitelijk gegarandeerde en misbruikte bedrag. Bovendien zou de vergoeding om dezelfde redenen moeten worden berekend voor de periode waarin de garantie daadwerkelijk gebruikt is ten opzichte van de totale duur van vijf jaar, omdat de gegarandeerde lening in die periode in theorie werd afgelost. Een voortijdige beëindiging vormt een wijziging van een bedrijfsbesluit die onafhankelijk van de voordien getroffen regeling tot stand is gekomen.

(115)

De Commissie aanvaardt derhalve de aftrek van de kosten voor de vergoeding aan de staat en voor de voorbereidingsvergoeding als aangegeven in overweging 42), maar wel op basis van een pro rata berekening, gebaseerd op a) de ratio van het daadwerkelijk gegarandeerde bedrag (32,3 (= 31,24 + 1,06 (hoofdsom plus daadwerkelijk betaalde rente)) en het totale garantiebedrag (58 330 000 EUR) en b) de ratio van het daadwerkelijke gebruik en het bedoelde gebruik gedurende vijf jaar (d.w.z. 388 dagen van een potentiële 1 826 dagen).

(116)

Wat de vergoedingen voor de in overweging 42, onder c) vermelde lening betreft, beschouwt de Commissie deze vergoedingen niet als kosten die van het voordeel kunnen worden afgetrokken, omdat met alle leningen tegen marktvoorwaarden vergelijkbare, en mogelijk zelfs hogere kosten verbonden zijn.

(117)

Dit leidt tot de volgende berekening, rekening houdende met de samengestelde rente op het voordeel vanaf 24 augustus 2004 tot de terugbetaling, met een op terugvorderingen toepasselijk rentetarief van 7,62 % per jaar:

EUR

Totaal gefinancierd bedrag

31 245 684

Normaal verschuldigde rente van 24.8.2004 tot 16.9.2005

2 807 206

Daadwerkelijk door HLW over de gegarandeerde lening betaalde rente

1 061 050

Voorbereidingsvergoeding voor de garantie, naar rato van de totale garantie en de looptijd van de lening

31 792

Vergoeding aan de staat, naar rato van de totale garantie en de looptijd van de lening

68 683

Totale daadwerkelijke kosten voor de gegarandeerde lening

1 161 525

Renteverschil (= voordeel)

1 645 682

Vermeerderd met samengestelde rente tegen terugvorderingstarief van 24.8.2004 tot 20.11.2007

444 086

Verschuldigd op 20.11.2007

2 089 768

e)   Conclusie

(118)

Samenvattend komt de Commissie tot de conclusie dat de aflossing van de sale-en-leaseback-overeenkomst voor de productieve activa niet in het IBP 2003 was voorzien en het herstel van de levensvatbaarheid in gevaar bracht, althans op het moment waarop de steun noodzakelijk was. Aangezien de onderneming evenwel haar levensvatbaarheid desondanks herstelde, doet het misbruik van de steun geen afbreuk aan de verenigbaarheid van de resterende steun. Aangezien de garantie is beëindigd en de lening reeds is terugbetaald, moet thans alleen de rentesubsidie ten gunste van HLW in de periode waarin het geld beschikbaar was (d.w.z. vanaf de uitkering van de middelen tot de aflossing) nog worden teruggevorderd. Deze rentesubsidie bedraagt 1 645 682 EUR.

3.   Wijziging van het IBP

(119)

Polen heeft de Commissie verzocht een bijgewerkt IBP goed te keuren op grond van punt 10 van Protocol nr. 8.

(120)

De Commissie heeft soortgelijke gevallen in het verleden behandeld en daarbij verklaard: „De goedkeuring van de Commissie voor een wijziging van een IBP moet gebaseerd zijn op de overweging dat de wijziging niet onverenigbaar is met de doelstellingen van Protocol nr. 8. Dit is het geval wanneer de belangrijkste cijfers in het protocol met betrekking tot overheidssteun, capaciteit en tijdstip ongewijzigd blijven en de evenredigheid van de staatssteun als aangegeven in het protocol intact blijft zonder dat de doelstelling inzake levensvatbaarheid in het geding komt. (30).

(121)

De Commissie heeft in haar besluit tot inleiding van de procedure verduidelijkt dat de wijzigingen in dit geval geen verhoging van het totale bedrag aan overheidssteun, noch een toename van de productiecapaciteit (31) in de herstructureringsperiode betroffen maar dat het herziene IBP vooral een aanzienlijke wijziging van de investeringsstrategie van de onderneming inhield, dat de toegekende overheidssteun ten onrechte als exploitatiesteun leek te zijn gebruikt en dat geen overheidssteun meer nodig was om de investeringen te voltooien (zie overwegingen 54 en 56). Het onderzoek heeft in wezen bevestigd dat deze twijfels niet waren weggenomen, omdat de steun inderdaad was misbruikt, zoals hierboven is geconcludeerd, en onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(122)

Het IBP 2005 corrigeert dit probleem, d.w.z. dat teveel overheidssteun is toegekend niet, en kan derhalve niet in de huidige vorm worden goedgekeurd. Met name het feit dat AHW inmiddels het investeringsprogramma nieuw leven heeft ingeblazen volstaat niet om het probleem te verhelpen. Zoals hierboven is besproken zou dit ook het geval zijn indien de onderneming alleen de investeringen die in het herstructureringsplan zijn opgenomen, zou hebben uitgevoerd. Het is duidelijk dat het nieuwe investeringsprogramma veel later ten uitvoer zal worden gelegd dan oorspronkelijk in het plan was voorzien. Ook is duidelijk dat de oorspronkelijke steun was verleend om de inachtneming van het tijdschema van het herstructureringsprogramma te waarborgen. De steun was derhalve bedoeld om HLW ertoe te bewegen deze investeringen overeenkomstig een tijdschema in 2003 en 2004 uit te voeren. Indien het tijdschema voor herstructurering ex ante tot 2004 en 2005 zou zijn verlengd, dan zou geen overbruggingslening en dus ook geen steun nodig zijn geweest.

(123)

Ondanks het misbruik merkt de Commissie op dat indien de misbruikte steun is terugbetaald, zij het overige nieuwe plan kan goedkeuren. In haar besluit tot inleiding van de procedure heeft zij zich bereid verklaard de nieuwe bedrijfsstrategie vanuit industrieel oogpunt te aanvaarden, omdat zij erkende dat de nieuwe investering gunstig zou zijn voor het functioneren van de onderneming in de toekomst, en andere positieve effecten zou kunnen hebben in de zin van milieubescherming en kostenvermindering.

(124)

In elk geval merkt de Commissie op dat de wijziging van het plan geen aanvullende steun vereist doch volledig met de financiële middelen van de investeerder wordt gefinancierd. De Commissie ziet daarom geen reden om bezwaar aan te tekenen tegen het bijgewerkte programma, ook indien er sprake is van een wijziging van strategie (32).

VII.   CONCLUSIE

(125)

Samenvattend stelt de Commissie vast dat HLW de garantie voor een bedrag van 31,2 miljoen EUR in de zin van punten 9 en 18 van Protocol nr. 8 heeft misbruikt en op onverenigbare wijze heeft toegepast. Aangezien de overheidsgarantie is beëindigd en de lening is terugbetaald, was het voordeel voor HLW gelijk aan een bedrag aan rentesubsidie van 1 645 682 EUR. Dit bedrag moet worden terugbetaald. Op 20 november 2007 heeft AHW vrijwillig een bedrag van 2 089 768 EUR op de geblokkeerde rekening gestort. Dit bedrag komt overeen met het verschuldigde bedrag plus de totale rente, en zal aan de Poolse autoriteiten ter beschikking worden gesteld op de datum van bekendmaking van deze beschikking; er is derhalve geen verdere terugbetaling meer noodzakelijk.

(126)

Bovendien kan de Commissie, mits deze steun wordt terugbetaald, op basis van punt 10 van Protocol nr. 8 de wijziging van het plan als vermeld in het IBP 2005 goedkeuren, omdat hiermee geen aanvullende steun is gemoeid en de levensvatbaarheid van de onderneming wordt verbeterd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De overheidssteun ten bedrage van 1 645 682 EUR welke door Polen in strijd met punt 18 van Protocol nr. 8 aan HLW/AHW is toegekend, is door HLW/AHW misbruikt en is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

Aangezien de misbruikte steun als bedoeld in artikel 1 is terugbetaald, heeft de Commissie geen bezwaar tegen de wijziging van het bedrijfsplan van AHW.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot Polen.

Gedaan te Brussel, 11 december 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 948.

(2)  PB C 35 van 17.2.2007, blz. 41.

(3)  Uitgaand van 1 euro = 4 PLN.

(4)  Besluit van de Raad van 21 juli 2003, PB L 199 van 7.8.2003, blz. 17. Zie beschikking van de Commissie betreffende de staatssteun nr. C-20/04, PB L 366 van 21.12.2006, blz. 1, punten 23 en volgende.

(5)  Zie Mededeling van de Commissie — reddings-, herstructurerings- en sluitingssteun aan de ijzer- en staalindustrie (PB C 70 van 19.3.2002, blz. 21), die herstructureringssteun aan de staalindustrie verbiedt.

(6)  Zie voetnoot 1.

(7)  Volgens het meest recente toezichtverslag van juni 2007 is inmiddels 2,727 miljard PLN aan steun uitgekeerd. Van de acht begunstigden zijn drie ondernemingen, Technolgie Buczek (zie beschikking van de Commissie van 23 oktober 2007 in zaak nr. C 23/06, nog niet bekendgemaakt), Huta Andrzej en Huta Batory intussen geliquideerd, terwijl vier ondernemingen, te weten Polskie Huty Stali S.A (thans Mittal Steel Poland, zie beschikking van de Commissie in zaak nr. N 186/05, wijziging van het IBP van MSP), Huta Bankowa, Huta Labędy en Huta Pokόj hun levensvatbaarheid hebben hersteld.

(8)  Zie voetnoot 2.

(9)  Zie beschikking van de Commissie Mittal/Arcelor van 2 juni 2006, zaak nr. COMP/M.4137.

(10)  Zie de door Polen op 4 juni 2007 verstrekte inlichtingen, overwegingen 19, 30 en 55.

(11)  Delen van de onderhavige tekst zijn weggelaten om te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens worden bekendgemaakt. Deze weglatingen zijn aangegeven met een stippellijntje tussen vierkante haakjes. Met het gehele investeringsprogramma is een bedrag gemoeid van 150 à 220 miljoen PLN. Voor een beter begrip van de tekst van deze beschikking wordt in het vervolg vertrouwelijke financiële informatie aangeduid als een approximatief percentage van dit bedrag van 150 à 220 miljoen PLN (waarbij 150-220 miljoen PLN wordt gelijkgesteld aan 100 %).

(12)  IBP 2003, blz. 66, tabel 35.

(13)  Zie ESC-verslag over 2006 van juli 2007.

(14)  Deze cijfers komen overeen met die welke in tabel 36 van het IBP 2003 worden vermeld. De cijfers zijn bijgewerkt overeenkomstig een Pools en een onafhankelijk toezichtverslag van juni 2007, waarbij 1 EUR = 3,95 PLN.

(15)  reeds in het kader van het IBP 2003 verrichte investeringen

(16)  Protocol nr. 8 voorziet niet in deze capaciteitsinkrimping.

(17)  Brief van 4 juni 2007, punt 20.

(18)  De Poolse autoriteiten verklaren dat er grotere investeringsuitgaven nodig zijn om de nodige aanpassingen te verrichten met betrekking tot continugieten en om het productgamma uit te breiden, maar volgens hen spelen twee factoren een compenserende rol: ten eerste zou de omschakeling van de investering naar de bouw van een vervangende walserij aanzienlijke kostenbesparingen moeten opleveren van maximaal 85 miljoen EUR, en ten tweede zouden er in een later stadium kostenbesparingen moeten optreden met betrekking tot de energie- en exploitatie-uitgaven.

(19)  Zie de beschikking van de Commissie van 5 juli 2005 betreffende staatssteun nr. C 20/04 ten gunste van Huta Czestochowa, PB L 366 van 21.12.2006, blz. 1.

(20)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(21)  Brief van 4 juni 2007, punt 24.

(22)  Misbruik laat de vraag of een begunstigde oorspronkelijk gerechtigd was steun te ontvangen buiten beschouwing, maar stelt slechts vast dat de steun in strijd met de beschikking waarbij de steun werd goedgekeurd, is gebruikt.

(23)  Dit algemene beginsel is reeds meermalen toegepast. Het is vastgelegd in punt 45 van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun en werd bevestigd in de beschikking van de Commissie in zaak nr. C31/2001 Schmitz-Gotha, PB L 77 van 24.3.2003, blz. 41, waarbij de Commissie de verwerving van een toeleverancier die weliswaar nuttig, maar niet strikt noodzakelijk voor de herstructurering werd geacht, afwees. Dit oordeel van de Commissie werd onderschreven door het arrest in zaak T-17/03 Schmitz–Gotha, Jurispr. [2006] blz. II-1139.

(24)  Beschikking van de Commissie van 13.9.2006 in zaak nr. N 350a/2006 MSO, PB C 280 van 18.11.2006, blz. 4.

(25)  Zie beschikking van de Commissie van 23 oktober 2007 in zaak nr. C 23/06 Technologie Buczek, nog niet verschenen, waar dit niet het geval was.

(26)  Mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld, PB C 273 van 9.9.1997, blz. 3. Zie ook het besluit van de Commissie van 12.9.2007 tot inleiding van de procedure in zaak nr. NN45/2007 (C 38/2007), Arbel Fauvet Rail, PB C 249 van 24.10.2007, blz. 17, punt 15.

(27)  De Commissie bepaalt of een onderneming in moeilijkheden verkeert op basis van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2. Verder wordt een onderneming eveneens als een onderneming in moeilijkheden beschouwd wanneer zij een herstructurering ondergaat en daarbij een herstructureringsplan ten uitvoer legt, wat hier het geval is. Voor de 400 basispunten zie de beschikking van de Commissie van 2.3.2005 met betrekking tot steunmaatregel nr. C 43/2001, Chemische Werke Piesteritz, PB L 296 van 12.11.2005, blz. 19, overwegingen 107-108; en de beschikking van de Commissie van 24.1.2007 inzake steunmaatregel nr. C 38/2005, Biria, PB L 183 van 13.7.2007, blz. 27, punten 83 e.v.

(28)  Mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld, PB C 273 van 9.9.1997, blz. 3.

(29)  Zie mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties, PB C 71 van 11.3.2000, blz. 14, punt 3.2.

(30)  Beschikking van de Commissie in zaak nr. N 186/05, wijziging van het IBP van MSP, overweging 41 en Beschikking nr. N 600/04 van de Commissie, wijziging van het IBP van VPFM.

(31)  De Commissie merkte op dat de nieuwe investering zou resulteren in een capaciteitsvermindering van 930 kt tot 700 kt.

(32)  Voor de volledigheid zou de Commissie er tevens op willen wijzen dat zij blijft bij haar oordeel dat de vervanging niet reeds in het IBP 2000 was opgenomen. Het IBP stelt duidelijk dat HLW zich wilde „richten op de geleidelijke verbetering van haar productmix” door „de ontwikkeling van de productie met name gericht op speciaalstaal en constructiestaal”. Het IBP 2005 stelt duidelijk „om aan de marktvraag te voldoen, is het noodzakelijk geworden de strategie te verfijnen en het portfolio van de staalfabrieken uit te breiden met een reeks nieuwe producten”. Dit houdt in dat AHW aan de vraag naar constructiestaal wilde voldoen door een nieuwe walserij te bouwen die dit soort staal zou kunnen produceren en waarin het bestaande vloeibare staal efficiënter voor dit doel kon worden gebruikt. Het is echter duidelijk dat de onderneming niet over de fondsen beschikte om deze investeringen vóór 2003 te doen, doch hiertoe alleen met de hulp van Arcelor in staat was.


3.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 143/49


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 2 juni 2008

tot wijziging van Beschikking 2004/432/EG tot goedkeuring van door derde landen ingediende residubewakingsplannen overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2297)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/407/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (1), en met name op artikel 29, lid 1, vierde alinea, en lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 96/23/EG stelt controlemaatregelen vast voor de in bijlage I vermelde stoffen en groepen residuen. Richtlijn 96/23/EG bepaalt dat om te worden opgenomen, of te blijven voorkomen, op de lijsten van derde landen waaruit de lidstaten de onder die richtlijn vallende dieren en primaire producten van dierlijke oorsprong mogen invoeren, de betrokken derde landen een plan moeten indienen met de garanties die zij bieden inzake het toezicht op de in die richtlijn bedoelde groepen residuen en stoffen.

(2)

Beschikking 2004/432/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot goedkeuring van door derde landen ingediende residubewakingsplannen overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG (2) van de Raad bevat een lijst van de derde landen die een residubewakingsplan hebben ingediend met de garanties die door hen worden geboden overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn.

(3)

Nieuw-Caledonië en Tanzania hebben bij de Commissie residubewakingsplannen ingediend voor dieren en producten van dierlijke oorsprong die momenteel niet in de lijst van de bijlage bij Beschikking 2004/432/EG zijn opgenomen. De beoordeling van die plannen en de door de Commissie verkregen aanvullende informatie bieden voldoende garanties voor de residubewaking in die derde landen voor de desbetreffende dieren en producten. Deze dieren en producten van dierlijke oorsprong moeten daarom worden opgenomen in de lijst voor die derde landen in de bijlage bij die beschikking.

(4)

Costa Rica, dat momenteel niet in de lijst van de bijlage bij Beschikking 2004/432/EG is opgenomen, heeft bij de Commissie een residubewakingsplan voor aquacultuurproducten ingediend. De beoordeling van dat plan en de door de Commissie verkregen aanvullende informatie bieden voldoende garanties voor de residubewaking voor aquacultuurproducten in dit derde land. Aquacultuurproducten moeten bijgevolg worden opgenomen in de lijst voor Costa Rica in de bijlage bij die beschikking.

(5)

Zuid-Afrika is voor verscheidene dieren en producten van dierlijke oorsprong uit de bijlage bij Beschikking 2004/432/EG, zoals gewijzigd bij Beschikking 2008/105/EG van de Commissie (3), geschrapt. Zuid-Afrika heeft echter, na solide garanties te hebben voorgelegd, de gegevens betreffende vrij en gekweekt wild, inclusief struisvogels, gehandhaafd. Dit derde land heeft aangetoond dat het residubewakingsplan 2007/2008 voor struisvogels momenteel wordt toegepast, maar daarentegen de toepassing van het plan voor vrij en gekweekt wild, uitgezonderd struisvogels, niet kunnen aantonen. De gegevens voor de desbetreffende dieren en producten van dierlijke oorsprong moeten daarom worden geschrapt uit de lijst voor Zuid-Afrika in de bijlage bij die beschikking.

(6)

Een inspectiebezoek van het Voedsel- en Veterinair Bureau aan de Republiek Moldavië is gebleken dat ernstige tekortkomingen bestaan wat betreft de toepassing van het residubewakingsplan voor honing. De desbetreffende gegevens voor de Republiek Moldavië moeten daarom uit de lijst in de bijlage bij die beschikking worden geschrapt. De autoriteiten van dat derde land zijn daarvan in kennis gesteld.

(7)

Er moet een overgangsperiode worden vastgesteld voor zendingen dieren en producten van oorsprong uit Zuid-Afrika en de Republiek Moldavië die vóór de datum van toepassing van deze beschikking uit die derde landen naar de Gemeenschap zijn verzonden, om de voor hun aankomst in de Gemeenschap benodigde tijd te bestrijken en een verstoring van het handelsverkeer te vermijden.

(8)

Beschikking 2004/432/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2004/432/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

De bij deze beschikking aangebrachte wijzigingen in de lijst van de bijlage bij Beschikking 2004/432/EG zijn niet van toepassing op zendingen dieren en producten van oorsprong uit Zuid-Afrika en de Republiek Moldavië als de importeur van dergelijke producten kan aantonen dat zij vóór de datum van toepassing van deze beschikking uit het derde land waren verzonden en op weg waren naar de Gemeenschap.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 juni 2008.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 2 juni 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352).

(2)  PB L 154 van 30.4.2004, blz. 43; rectificatie in PB L 189 van 27.5.2004, blz. 33. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2008/222/EG (PB L 70 van 14.3.2008, blz. 17).

(3)  PB L 38 van 13.2.2008, blz. 9.


BIJLAGE

„BIJLAGE

ISO 2-code

Land

Runderen

Schapen/geiten

Varkens

Paarden

Pluimvee

Aquacultuurproducten

Melk

Eieren

Konijnen

Vrij wild

Gekweekt wild

Honing

AD

Andorra (1)

X

X

 

X

 

 

 

 

 

 

 

 

AE

Verenigde Arabische Emiraten

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

AL

Albanië

 

X

 

 

 

X

 

X

 

 

 

 

AN

Nederlandse Antillen

 

 

 

 

 

 

X (2)

 

 

 

 

 

AR

Argentinië

X

X

 

X

X

X

X

X

X

X

X

X

AU

Australië

X

X

 

X

 

X

X

 

 

X

X

X

BA

Bosnië en Herzegovina

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

BD

Bangladesh

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

BR

Brazilië

X

 

 

X

X

X

 

 

 

 

 

X

BW

Botswana

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

 

BY

Belarus

 

 

 

X (3)

 

X

X

X

 

 

 

 

BZ

Belize

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

CA

Canada

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

CH

Zwitserland

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

CL

Chili

X

X (4)

X

 

X

X

X

 

 

X

 

X

CN

China

 

 

 

 

X

X

 

 

X

 

 

X

CO

Colombia

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

CR

Costa Rica

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

CU

Cuba

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

EC

Ecuador

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

ET

Ethiopië

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

FK

Falklandeilanden

X

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

FO

Faeröer

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

GL

Groenland

 

X

 

 

 

 

 

 

 

X

X

 

GM

Gambia

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

GT

Guatemala

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

HK

Hongkong

 

 

 

 

X (5)

X (5)

 

 

 

 

 

 

HN

Honduras

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

HR

Kroatië

X

X

X

X (6)

X

X

X

X

X

X

X

X

ID

Indonesië

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

IL

Israël

 

 

 

 

X

X

X

X

 

 

 

X

IN

India

 

 

 

 

 

X

X

X

 

 

 

X

IS

IJsland

X

X

X

X

 

X

X

 

 

 

X (2)

 

IR

Iran, Islamitische Republiek

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

JM

Jamaica

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

JP

Japan

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

KG

Kirgizië

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

KR

Korea, Republiek

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

LK

Sri Lanka

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

MA

Marokko

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

ME

Montenegro (5)

X

X

X

X (3)

 

 

 

 

 

 

 

X

MG

Madagaskar

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

MK

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (6)

X

X

 

X (3)

 

 

X

 

 

 

 

 

MU

Mauritius

 

 

 

 

X (2)

X

 

 

 

 

 

 

MX

Mexico

 

 

 

X

 

X

 

X

 

 

 

X

MY

Maleisië

 

 

 

 

X (7)

X

 

 

 

 

 

 

MZ

Mozambique

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

NA

Namibië

X

X

 

 

 

 

 

 

 

X

X

 

NC

Nieuw-Caledonië

X

 

 

 

 

X

 

 

 

X

X

X

NI

Nicaragua

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

NZ

Nieuw-Zeeland

X

X

 

X

 

X

X

 

 

X

X

X

PA

Panama

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

PE

Peru

 

 

 

 

X

X

 

 

 

 

 

 

PH

Filipijnen

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

PN

Pitcairneilanden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

PY

Paraguay

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

RS

Servië (8)

X

X

X

X (3)

X

X

X

X

 

X

 

X

RU

Russische Federatie

X

X

X

X (3)

X

 

X

X

 

 

X (9)

X

SA

Saudi-Arabië

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

SC

Seychellen

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

SG

Singapore

X (2)

X (2)

X (2)

 

X (2)

X (2)

X (2)

 

 

 

 

 

SM

San Marino (10)

X

 

X

 

 

 

 

 

 

 

 

X

SR

Suriname

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

SV

El Salvador

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

SZ

Swaziland

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TH

Thailand

 

 

 

 

X

X

 

 

 

 

 

X

TN

Tunesië

 

 

 

 

X

X

 

 

 

X

 

 

TR

Turkije

 

 

 

 

X

X

X

 

 

 

 

X

TW

Taiwan

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

TZ

Tanzania, Verenigde Republiek

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

UA

Oekraïne

 

 

 

 

 

 

X

X

 

 

 

X

UG

Uganda

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

US

Verenigde Staten

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

UY

Uruguay

X

X

 

X

 

X

X

 

X

X

X

X

VE

Venezuela

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

VN

Vietnam

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

YT

Mayotte

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

ZA

Zuid-Afrika

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X (11)

X (11)

 

ZM

Zambia

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

ZW

Zimbabwe

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

X

 


(1)  Eerste residubewakingsplan goedgekeurd door de subgroep voor veterinaire aangelegenheden EG-Andorra (overeenkomstig Besluit nr. 2/1999 van het Gemengd Comité EG-Andorra van 22 december 1999 (PB L 31 van 5.2.2000, blz. 84)).

(2)  Derde land dat voor de productie van levensmiddelen alleen grondstoffen uit andere daarvoor erkende derde landen gebruikt.

(3)  Export van levende paarden voor de slacht (uitsluitend dieren voor de levensmiddelenproductie).

(4)  Alleen schapen.

(5)  Voorlopige situatie in afwachting van nadere informatie over residuen.

(6)  Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; voorlopige code die geenszins vooruitloopt op de definitieve nomenclatuur voor dit land, waarover in het kader van de Verenigde Naties nog wordt onderhandeld.

(7)  Alleen het Maleisische schiereiland (West-Maleisië).

(8)  Uitgezonderd Kosovo als omschreven in Resolutie 1244 van 10 juni 1999 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(9)  Alleen voor rendieren uit de regio’s Moermansk en Yamalo-Nenets.

(10)  Bewakingsplan goedgekeurd overeenkomstig Besluit nr. 1/94 van het Samenwerkingscomité EG-San Marino van 28 juni 1994 (PB L 238 van 13.9.1994, blz. 25).

(11)  Alleen struisvogels.”