ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 98

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
10 april 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 322/2008 van de Commissie van 9 april 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 323/2008 van de Commissie van 8 april 2008 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

3

 

*

Verordening (EG) nr. 324/2008 van de Commissie van 9 april 2008 tot vaststelling van herziene procedures voor de uitvoering van inspecties van de Commissie op het gebied van de maritieme beveiliging ( 1 )

5

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2008/291/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 18 maart 2008 tot wijziging van Beschikking 2004/452/EG tot vaststelling van een lijst van organen waarvan de onderzoekers voor wetenschappelijke doeleinden toegang hebben tot vertrouwelijke gegevens (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1005)  ( 1 )

11

 

 

2008/292/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 4 april 2008 houdende vaststelling dat de Zwarte Zee en de daarmee verbonden riviersystemen geen natuurlijke habitat voor Europese aal vormen met het oog op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1100/2007 van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1217)

14

 

 

2008/293/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 4 april 2008 houdende wijziging van Beschikking 2006/784/EG tot toelating van een methode voor de indeling van geslachte varkens in Frankrijk (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1235)

16

 

 

2008/294/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 7 april 2008 betreffende geharmoniseerde spectrumgebruiksvoorwaarden voor mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen (MCA-diensten) in de Gemeenschap (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1256)  ( 1 )

19

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

Commissie

 

 

2008/295/EG

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 7 april 2008 inzake machtiging voor mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen (MCA-diensten) in de Europese Gemeenschap (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1257)  ( 1 )

24

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 283/2008 van de Commissie van 27 maart 2008 tot vervanging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 673/2005 van de Raad tot vaststelling van aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 86 van 28.3.2008)

28

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

10.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/1


VERORDENING (EG) Nr. 322/2008 VAN DE COMMISSIE

van 9 april 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 april 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 april 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 9 april 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

74,4

MA

52,8

TN

115,9

TR

101,4

ZZ

86,1

0707 00 05

EG

178,8

MA

43,7

TR

174,6

ZZ

132,4

0709 90 70

MA

88,0

TR

122,2

ZZ

105,1

0805 10 20

EG

53,4

IL

56,2

MA

52,8

TN

54,1

TR

64,5

US

51,9

ZZ

55,5

0805 50 10

AR

117,5

TR

137,3

ZA

125,5

ZZ

126,8

0808 10 80

AR

90,6

BR

77,2

CA

97,5

CL

87,1

CN

88,7

MK

52,8

NZ

123,0

US

117,8

UY

45,1

ZA

72,0

ZZ

85,2

0808 20 50

AR

87,7

CL

77,7

CN

53,0

UY

89,6

ZA

98,7

ZZ

81,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


10.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/3


VERORDENING (EG) Nr. 323/2008 VAN DE COMMISSIE

van 8 april 2008

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen te worden vastgesteld voor de indeling van de in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen goederen.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke communautaire voorschriften is vastgesteld voor de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Met toepassing van genoemde algemene regels, dienen de in kolom 1 van de tabel omschreven goederen die zijn opgenomen in de bijlage te worden ingedeeld onder de daarmee corresponderende GN-codes die zijn vermeld in kolom 2, op grond van de motiveringen die zijn opgenomen in kolom 3 van voornoemde tabel.

(4)

Het is wenselijk dat een beroep kan worden gedaan op een door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting betreffende de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die niet in overeenstemming is met de bepalingen van onderhavige verordening, door de rechthebbende, gedurende drie maanden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De goederen omschreven in kolom 1 van de in de bijlage opgenomen tabel worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de corresponderende GN-codes vermeld in kolom 2 van voornoemde tabel.

Artikel 2

Op de door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de onderhavige verordening, kan gedurende drie maanden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92, een beroep worden gedaan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 april 2008.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 580/2007 (PB L 138 van 30.5.2007, blz. 1).

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

1.

Brilvormig artikel van soepele kunststof dat een gekleurde vloeistofoplossing bevat met de volgende samenstelling (volumepercenten):

water

40

propyleenglycol

60

Dit product is bedoeld om hoofdpijn te verlichten wanneer het op het gezicht wordt aangebracht na eerst in een koelkast te zijn gekoeld.

3824 90 97

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3 (b) en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, en de tekst van de GN-codes 3824, 3824 90 en 3824 90 97.

De oplossing in de kunststof houder wordt gebruikt als koelmiddel en verleent het product zijn wezenlijke karakter van een preparaat van post 3824.

Het artikel heeft geen therapeutische of profylactische werking in de zin van hoofdstuk 30.

2.

Houder van kunststof vellen die een mengsel van water en olie bevat, bedoeld om te worden ingebracht in de cups van badpakken of bustehouders.

3926 20 00

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3 (b) en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, en de tekst van de GN-codes 3926 en 3926 20 00.

Aangezien het artikel bedoeld is om te worden ingebracht in de cups van badpakken of bustehouders voor vrouwen, wordt het in de zin van post 3926 beschouwd als kledingtoebehoren van onderverdeling 3926 20 00.

3.

Artikel van geweven stof in de vorm van een riem, die zachte tarwekorrels bevat en die, na verwarming in een magnetron, wordt gebruikt om pijn in de onderrug te verlichten.

1001 90 99

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3 (b) en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, en de tekst van de GN-codes 1001, 1001 90 en 1001 90 99.

De zachte tarwe in de riem wordt gebruikt om de opgeslagen warmte over te brengen en verleent het product zijn wezenlijke karakter van een graanproduct van post 1001.

Het artikel heeft geen therapeutische of profylactische werking in de zin van hoofdstuk 30.


10.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/5


VERORDENING (EG) Nr. 324/2008 VAN DE COMMISSIE

van 9 april 2008

tot vaststelling van herziene procedures voor de uitvoering van inspecties van de Commissie op het gebied van de maritieme beveiliging

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (1), en met name op artikel 9, lid 4,

Gelet op Richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens (2), en met name op artikel 13, leden 2 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Teneinde toezicht te houden op de toepassing door de lidstaten van Verordening (EG) nr. 725/2004, dient de Commissie zes maanden na de inwerkingtreding van die verordening met het uitvoeren van inspecties te beginnen. Het organiseren van inspecties onder toezicht van de Commissie is noodzakelijk om de doeltreffendheid van nationale systemen voor kwaliteitscontrole en van maatregelen, procedures en structuren voor de maritieme beveiliging te verifiëren.

(2)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Richtlijn 2005/65/EG dient de Commissie de toepassing van die richtlijn door de lidstaten te controleren, samen met de inspecties waarin Verordening (EG) nr. 725/2004 voorziet.

(3)

Het bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (3) ingestelde Europees Agentschap voor maritieme veiligheid dient de Commissie technische bijstand te verlenen bij de uitvoering van haar inspectietaken met betrekking tot schepen, relevante maatschappijen en erkende veiligheidsorganisaties.

(4)

De Commissie dient samen met de lidstaten het tijdschema en de voorbereiding van haar inspecties te coördineren. De inspectieteams van de Commissie dienen een beroep te kunnen doen op gekwalificeerde nationale inspecteurs, voor zover beschikbaar.

(5)

De inspecties van de Commissie dienen te worden uitgevoerd volgens een vaste procedure, die een standaardmethodiek omvat.

(6)

Gevoelige informatie met betrekking tot inspecties dient vertrouwelijk te worden behandeld.

(7)

Verordening (EG) nr. 884/2005 van de Commissie van 10 juni 2005 tot vaststelling van procedures voor inspecties van de Commissie op het gebied van de maritieme beveiliging (4), moet derhalve worden ingetrokken.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 725/2004 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden procedures vastgesteld voor de uitvoering van inspecties van de Commissie om toezicht te houden op de toepassing van Verordening (EG) nr. 725/2004, op het niveau van iedere lidstaat en van afzonderlijke havenfaciliteiten en relevante maatschappijen.

In deze verordening worden ook procedures vastgesteld voor het toezicht door de Commissie op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/65/EG, samen met de inspecties op het niveau van de lidstaten en havenfaciliteiten met betrekking tot havens zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 11, van deze verordening.

Deze inspecties worden op een doorzichtige, doeltreffende, geharmoniseerde en samenhangende wijze uitgevoerd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„inspectie van de Commissie”: een door inspecteurs van de Commissie ingesteld onderzoek naar nationale kwaliteitscontrolevoorzieningen en maatregelen, procedures en structuren voor de maritieme beveiliging teneinde de naleving van Verordening (EG) nr. 725/2004 en de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/65/EG te controleren;

2.

„inspecteur van de Commissie”: een persoon die voldoet aan de in artikel 7 genoemde criteria en die werkt in dienst van de Commissie of van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, of een nationaal inspecteur die in opdracht van de Commissie deelneemt aan inspecties van de Commissie;

3.

„nationaal inspecteur”: een persoon die als inspecteur maritieme beveiliging in dienst is van een lidstaat en gekwalificeerd is volgens de vereisten van die lidstaat;

4.

„objectief bewijs”: kwantitatieve of kwalitatieve informatie, aantekeningen of constateringen met betrekking tot de beveiliging of het bestaan en de uitvoering van een in Verordening (EG) nr. 725/2004 of Richtlijn 2005/65/EG opgenomen voorschrift, gebaseerd op verifieerbare waarnemingen, metingen of tests;

5.

„waarneming”: vermelding van een tijdens een inspectie van de Commissie geconstateerd feit, dat met objectieve bewijzen kan worden gestaafd;

6.

„gebrek aan overeenstemming”: een geconstateerde situatie waarin objectieve bewijzen aantonen dat niet is voldaan aan een in Verordening (EG) nr. 725/2004 of Richtlijn 2005/65/EG opgenomen voorschrift en dat een corrigerend optreden is vereist;

7.

„ernstig gebrek aan overeenstemming”: een onmiddellijk corrigerend optreden vereisende aanwijsbare afwijking die een ernstige bedreiging voor de maritieme beveiliging vormt. Hieronder valt ook het ontbreken van een doeltreffende en systematische uitvoering van een in Verordening (EG) nr. 725/2004 of Richtlijn 2005/65/EG opgenomen voorschrift;

8.

„instantie”: de door iedere lidstaat aangewezen instantie die als contactpunt voor de Commissie en de overige lidstaten optreedt en die de toepassing van de in Verordening (EG) nr. 725/2004 vastgestelde maatregelen inzake maritieme beveiliging en de in Richtlijn 2005/65/EG vastgestelde maatregelen inzake havenveiligheid vergemakkelijkt, de follow-up verzorgt en informatie verschaft;

9.

„relevante maatschappij”: een entiteit die een bedrijfs-, scheeps- of havenveiligheidsfunctionaris moet benoemen, of die verantwoordelijk is voor de implementatie van een scheepsveiligheidsplan of een havenveiligheidsplan, of door een lidstaat is aangewezen als veiligheidsorganisatie;

10.

„test”: beproeving van maatregelen voor maritieme beveiliging, waarbij het beramen van een onwettige handeling wordt gesimuleerd met het doel de doeltreffendheid van de toepassing van de bestaande beveiligingsmaatregelen te testen;

11.

„haven”: het gebied binnen de grenzen die door de lidstaten zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Richtlijn 2005/65/EG en dat overeenkomstig artikel 12 van die richtlijn aan de Commissie is meegedeeld.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE EISEN

Artikel 3

Samenwerking met de lidstaten

Onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie werken de lidstaten met de Commissie samen bij de vervulling van haar inspectietaken. De samenwerking vindt plaats tijdens de voorbereidende, de controle- en de verslagleggingsfase.

Artikel 4

Uitoefening van de bevoegdheid van de Commissie

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de inspecteurs van de Commissie gebruik kunnen maken van hun bevoegdheid tot het inspecteren van de activiteiten op het gebied van de maritieme beveiliging van alle overeenkomstig Verordening (EG) nr. 725/2004 of Richtlijn 2005/65/EG bevoegde autoriteiten en van alle relevante maatschappijen.

2.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de inspecteurs van de Commissie, wanneer zij daarom verzoeken, toegang krijgen tot alle relevante beveiligingsgerelateerde documenten, en in het bijzonder:

a)

het nationale programma voor de implementatie van Verordening (EG) nr. 725/2004 als bedoeld in artikel 9, lid 3, van die verordening;

b)

de door de instantie verstrekte gegevens en de controlerapporten als bedoeld in artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 725/2004;

c)

de resultaten van het toezicht van de lidstaten op de tenuitvoerlegging van de havenveiligheidsplannen.

3.   Wanneer inspecteurs van de Commissie bij de uitvoering van hun taken problemen ondervinden, staan de betrokken lidstaten de Commissie met alle binnen hun juridische bevoegdheden vallende middelen bij om haar taak volledig uit te voeren.

Artikel 5

Deelname van nationale inspecteurs aan inspecties van de Commissie

1.   De lidstaten streven ernaar de Commissie nationale inspecteurs ter beschikking te stellen die kunnen deelnemen aan inspecties van de Commissie, met inbegrip van de voorbereidende en de verslagleggingsfase.

2.   Een nationale inspecteur neemt niet deel aan inspecties van de Commissie in de lidstaat waarin hij werkzaam is.

3.   Elke lidstaat doet de Commissie een lijst toekomen van nationale inspecteurs op wie zij een beroep kan doen om deel te nemen aan haar inspecties.

Die lijst wordt uiterlijk eind juni van elk jaar bijgewerkt.

4.   De Commissie stelt het bij artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 725/2004 opgerichte comité (hierna „het comité” genoemd) in kennis van de in lid 3, eerste alinea, van dit artikel bedoelde lijsten.

5.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat bij een bepaalde inspectie van de Commissie de deelname van een nationaal inspecteur noodzakelijk is, verzoekt zij de lidstaten om informatie betreffende de beschikbaarheid van nationale inspecteurs voor het uitvoeren van die inspectie. Een dergelijk verzoek dient gewoonlijk acht weken vóór de inspectie te worden gedaan.

6.   De Commissie neemt de kosten die voortvloeien uit de deelname van nationale inspecteurs aan inspecties van de Commissie voor haar rekening overeenkomstig de communautaire regels.

Artikel 6

Technische bijstand van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid bij inspecties van de Commissie

Bij de verlening van technische bijstand aan de Commissie overeenkomstig artikel 2, onder b) iv), van Verordening (EG) nr. 1406/2002, stelt het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid technische experts beschikbaar voor deelname aan inspecties van de Commissie, met inbegrip van de voorbereidende en de verslagleggingsfase.

Artikel 7

Kwalificatiecriteria en opleiding van inspecteurs van de Commissie

1.   Inspecteurs van de Commissie moeten over passende kwalificaties beschikken, waaronder voldoende theoretische en praktijkervaring op het gebied van de maritieme beveiliging. Daartoe behoren in principe:

a)

een goed begrip van maritieme beveiliging en van de wijze waarop deze wordt toegepast bij de onderzochte activiteiten;

b)

een goede praktijkkennis van beveiligingstechnologieën en -technieken;

c)

kennis van inspectiebeginselen, -procedures en -technieken;

d)

praktijkkennis van de onderzochte activiteiten.

2.   Om voor inspecties van de Commissie gekwalificeerd te zijn, moeten de inspecteurs van de Commissie een opleiding voor het uitvoeren van dergelijke inspecties met goed gevolg hebben voltooid.

In het geval van nationale inspecteurs die optreden als inspecteurs van de Commissie, geldt dat zij een opleiding moeten hebben genoten die:

a)

door de Commissie is erkend;

b)

een basisopleiding en regelmatige bijscholingen omvat;

c)

een prestatieniveau verzekert dat toereikend is om te controleren of beveiligingsmaatregelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 725/2004 en Richtlijn 2005/65/EG ten uitvoer worden gelegd.

3.   De Commissie zorgt ervoor dat de inspecteurs van de Commissie aan de in de leden 1 en 2 uiteengezette criteria voldoen.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES VOOR DE UITVOERING VAN INSPECTIES VAN DE COMMISSIE

Artikel 8

Aankondiging van inspecties

1.   De Commissie kondigt een inspectie ten minste zes weken van tevoren aan bij de instantie van de lidstaat op wiens grondgebied de inspectie wordt verricht. In uitzonderlijke gevallen kan deze aankondigingstermijn worden verkort.

De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de aankondiging van een inspectie vertrouwelijk blijft, zodat het inspectieproces niet wordt belemmerd.

2.   De instantie wordt van tevoren op de hoogte gebracht van de voorgenomen omvang van de inspectie van de Commissie.

Indien een havenfaciliteit dient te worden geïnspecteerd, wordt in de aankondiging aan de instantie meegedeeld of:

a)

de inspectie ook betrekking heeft op schepen die zich tijdens de inspectie in die havenfaciliteit of elders in de haven bevinden; en

b)

de inspectie ook betrekking heeft op de controle van de haven overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Richtlijn 2005/65/EG.

Voor de toepassing van punt b) wordt onder „controle” verstaan: verifiëren of de bepalingen van Richtlijn 2005/65/EG zijn toegepast door de lidstaten en door de havens op hun grondgebied die krachtens artikel 12 van Richtlijn 2005/65/EG aan de Commissie zijn meegedeeld. Controle betekent met name dat wordt geverifieerd of bij de beoordeling van de veiligheid van haven en de opstelling van de havenveiligheidsplannen rekening is gehouden met alle bepalingen van Richtlijn 2005/65/EG en of de maatregelen van de plannen in overeenstemming zijn met de bepalingen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 725/2004 zijn vastgesteld voor de havenfaciliteiten in de desbetreffende havens.

3.   De instantie:

a)

brengt de relevante bevoegde autoriteiten in de lidstaten op de hoogte van de inspectie,

b)

stelt de Commissie in kennis van die relevante bevoegde autoriteiten.

4.   De instantie deelt de Commissie uiterlijk 24 uur vóór de inspectie de naam van de vlaggenstaat en het IMO-nummer mee van de schepen die zich naar verwachting tijdens de inspectie in de overeenkomstig de tweede alinea van lid 2 medegedeelde havenfaciliteit of haven zullen bevinden.

5.   Wanneer de vlaggenstaat een lidstaat is, stelt de Commissie indien mogelijk de instantie van die lidstaat in kennis van het feit dat het schip kan worden geïnspecteerd wanneer het zich in de havenfaciliteit bevindt.

6.   Wanneer de inspectie van een havenfaciliteit in een lidstaat ook een schip betreft waarvan die lidstaat de vlaggenstaat is, neemt de instantie contact op met de Commissie om te bevestigen of dat schip zich gedurende de inspectie al dan niet in de havenfaciliteit zal bevinden.

7.   Wanneer een schip dat vooraf voor inspectie is geselecteerd tijdens de inspectie van de havenfaciliteit niet in de haven is aangemeerd, bereiken de Commissie en de overeenkomstig artikel 9, lid 3, aangestelde coördinator overeenstemming over de inspectie van een alternatief schip. Dit schip mag zich ook in een andere havenfaciliteit van de haven bevinden. In dat geval zijn de leden 5 en 8 van dit artikel nog steeds van toepassing.

8.   De inspecties van de Commissie worden uitgevoerd onder toezicht van de lidstaat van de havenfaciliteit die verantwoordelijk is voor controle- en toezichtsmaatregelen krachtens voorschrift 9 van de Speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, zoals gewijzigd (SOLAS-Verdrag), wanneer:

a)

de vlaggenstaat van het schip geen lidstaat is; of

b)

het schip niet was opgenomen in de krachtens lid 4 van dit artikel verstrekte informatie.

9.   Wanneer een inspectie bij de instantie wordt aangekondigd, kan ook een voorafgaande vragenlijst worden toegezonden, ter invulling door de relevante bevoegde autoriteit of autoriteiten, samen met een verzoek om de in artikel 4, lid 2, bedoelde documenten.

In de aankondiging wordt ook aangegeven binnen welke termijn de ingevulde vragenlijst en de in artikel 4, lid 2, bedoelde documenten naar de Commissie moeten worden teruggezonden.

Artikel 9

Voorbereiding van inspecties

1.   De inspecteurs van de Commissie treffen de nodige voorbereidingen om ervoor te zorgen dat de inspecties efficiënt, accuraat en op samenhangende wijze worden uitgevoerd.

2.   De Commissie verstrekt de instantie de naam van de inspecteurs van de Commissie die in opdracht van haar inspecties uitvoeren, alsook andere nadere gegevens, voor zover van toepassing. Onder meer de naam van de teamleider van de inspectie moet worden verstrekt; dit moet een inspecteur zijn die in dienst is bij de Commissie.

3.   Voor elke inspectie ziet de instantie erop toe dat een coördinator wordt aangewezen die de nodige praktische regelingen treft voor de uit te voeren inspectie. Tijdens de inspectie treedt de teamleider op als eerste contactpersoon voor de coördinator.

Artikel 10

Uitvoering van inspecties

1.   Voor het toezicht op de toepassing door de lidstaten van de in Verordening (EG) nr. 725/2004 vervatte voorschriften inzake maritieme beveiliging wordt gebruikgemaakt van een standaardmethodiek.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de inspecteurs van de Commissie tijdens de inspecties steeds worden vergezeld.

3.   Wanneer een schip dat zich in een havenfaciliteit bevindt wordt geïnspecteerd en de vlaggenstaat van het schip niet de lidstaat van de havenfaciliteit is, zorgt de lidstaat van de havenfaciliteit ervoor dat de inspecteurs van de Commissie gedurende de inspectie van het schip worden vergezeld door een functionaris van een in artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 725/2004 bedoelde autoriteit.

4.   De inspecteurs van de Commissie zijn in het bezit van een identiteitskaart waarmee zij worden gemachtigd namens de Commissie inspecties uit te voeren. De lidstaten zien erop toe dat de inspecteurs van de Commissie toegang kunnen krijgen tot alle ruimten waartoe zij ten behoeve van de inspectie toegang moeten hebben.

5.   Tests worden slechts uitgevoerd na kennisgeving aan en met instemming van de instantie wat betreft omvang en doel. De instantie zorgt voor alle vereiste coördinatie met de betrokken bevoegde autoriteiten.

6.   Onverminderd artikel 11 geven de inspecteurs van de Commissie, indien passend en uitvoerbaar, ter plaatse een informele en mondelinge samenvatting van hun waarnemingen.

De instantie wordt onmiddellijk in kennis gesteld van elk ernstig gebrek aan overeenstemming met Verordening (EG) nr. 725/2004 of Richtlijn 2005/65/EG dat aan het licht komt tijdens een inspectie van de Commissie, voordat het inspectieverslag overeenkomstig artikel 11 van deze verordening wordt voltooid.

Wanneer een inspecteur van de Commissie tijdens de inspectie van een schip echter een ernstig gebrek aan overeenstemming vaststelt, dat vereist dat actie wordt ondernomen overeenkomstig artikel 16, stelt de teamleider de instantie van de lidstaat die havenstaat is daarvan onmiddellijk in kennis.

Artikel 11

Inspectieverslag

1.   Binnen zes weken na voltooiing van een inspectie zendt de Commissie de lidstaat een inspectieverslag toe. Dit inspectieverslag kan, voor zover van toepassing, ook de resultaten van de controle van de haven overeenkomstig artikel 8, lid 2, onder b), bevatten.

2.   Wanneer gedurende de inspectie van een havenfaciliteit een schip werd geïnspecteerd, worden de relevante delen van het inspectieverslag eveneens toegezonden aan de lidstaat die de vlaggenstaat is, indien het een andere lidstaat betreft dan die waarin de inspectie plaatsvond.

3.   De lidstaat brengt de geïnspecteerde entiteiten op de hoogte van de relevante waarnemingen die bij de inspectie zijn opgetekend. Het inspectieverslag zelf wordt echter niet naar de geïnspecteerde entiteiten verzonden.

4.   In het verslag wordt gedetailleerd ingegaan op de bij de inspectie opgetekende waarnemingen en wordt elk gebrek of ernstig gebrek aan overeenstemming met Verordening (EG) nr. 725/2004 of Richtlijn 2005/65/EG vermeld.

Het verslag kan aanbevelingen bevatten voor corrigerend optreden.

5.   Bij de beoordeling van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 725/2004 en Richtlijn 2005/65/EG wordt op elk van de waarnemingen in het verslag één van de volgende classificaties toegepast:

a)

in overeenstemming;

b)

in overeenstemming, doch verbetering wenselijk;

c)

gebrek aan overeenstemming;

d)

ernstig gebrek aan overeenstemming;

e)

niet van toepassing;

f)

niet bevestigd.

Artikel 12

Antwoord van de lidstaat

1.   Binnen drie maanden na de datum van verzending van een inspectieverslag doet de lidstaat de Commissie een schriftelijk antwoord op het verslag toekomen dat:

a)

ingaat op de waarnemingen en aanbevelingen; en

b)

een actieplan met specifieke maatregelen en termijnen bevat om de geconstateerde gevallen van niet-naleving te verhelpen.

2.   Wanneer in het inspectieverslag geen gebrek of ernstig gebrek aan overeenstemming met Verordening (EG) nr. 725/2004 of Richtlijn 2005/65/EG wordt vermeld, is geen antwoord vereist.

Artikel 13

Maatregelen van de Commissie

1.   De Commissie kan in geval van een gebrek of ernstig gebrek aan overeenstemming met Verordening (EG) nr. 725/2004 of Richtlijn 2005/65/EG en na ontvangst van het antwoord van de lidstaat een of meer van de volgende maatregelen treffen:

a)

opmerkingen doen toekomen aan de lidstaat of een nadere toelichting vragen om het antwoord in zijn geheel of delen daarvan te verduidelijken;

b)

een vervolginspectie of -controle uitvoeren, die minstens twee weken van tevoren moet worden aangekondigd, om de uitvoering van het corrigerend optreden te controleren;

c)

een inbreukprocedure ten aanzien van de betrokken lidstaat inleiden.

2.   Wanneer een vervolginspectie van een schip moet worden uitgevoerd, brengt de lidstaat die de vlaggenstaat is, indien mogelijk, de Commissie op de hoogte van de toekomstige havens die het schip zal aandoen, zodat de Commissie kan beslissen waar en wanneer de vervolginspectie zal worden uitgevoerd.

HOOFDSTUK IV

ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Gevoelige informatie

Onverminderd artikel 13 van Verordening (EG) nr. 725/2004 en artikel 16 van Richtlijn 2005/65/EG behandelt de Commissie gevoelig materiaal met betrekking tot de inspecties als vertrouwelijke informatie.

Artikel 15

Inspectieprogramma van de Commissie

1.   De Commissie vraagt het comité om advies over de prioriteiten voor de uitvoering van haar inspectieprogramma.

2.   De Commissie licht het comité regelmatig in over de uitvoering van haar inspectieprogramma alsmede over de resultaten van de inspecties.

Artikel 16

Kennisgeving aan de lidstaten van een ernstig gebrek aan overeenstemming

Wanneer bij een inspectie een ernstig gebrek aan overeenstemming met Verordening (EG) nr. 725/2004 of Richtlijn 2005/65/EG aan het licht komt dat geacht wordt een wezenlijke invloed te hebben op de algemene mate van maritieme beveiliging in de Gemeenschap, brengt de Commissie ook de andere lidstaten onmiddellijk op de hoogte na het inspectieverslag aan de betrokken lidstaat te hebben toegezonden.

Zodra een ernstig gebrek aan overeenstemming, dat krachtens dit artikel aan de andere lidstaten is meegedeeld, tot tevredenheid van de Commissie is gecorrigeerd, brengt de Commissie de andere lidstaten daarvan onmiddellijk op de hoogte.

Artikel 17

Herziening

De Commissie zal haar systeem van inspecties regelmatig opnieuw bezien, en met name de doeltreffendheid ervan.

Artikel 18

Intrekking

Verordening (EG) nr. 884/2005 wordt ingetrokken.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 april 2008.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vicevoorzitter


(1)  PB L 129 van 29.4.2004, blz. 6.

(2)  PB L 310 van 25.11.2005, blz. 28.

(3)  PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2038/2006 (PB L 394 van 30.12.2006, blz. 1).

(4)  PB L 148 van 11.6.2005, blz. 25.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

10.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/11


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 18 maart 2008

tot wijziging van Beschikking 2004/452/EG tot vaststelling van een lijst van organen waarvan de onderzoekers voor wetenschappelijke doeleinden toegang hebben tot vertrouwelijke gegevens

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1005)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/291/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (1), en met name op artikel 20, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 831/2002 van de Commissie van 17 mei 2002 tot tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek, met betrekking tot de toegang tot vertrouwelijke gegevens voor wetenschappelijke doeleinden (2), stelt, met het oog op statistische conclusies voor wetenschappelijke doeleinden, vast onder welke voorwaarden toegang kan worden verleend tot aan de communautaire instantie toegezonden vertrouwelijke gegevens, en bepaalt de regels voor samenwerking tussen de Gemeenschap en de nationale overheden ter vereenvoudiging van deze toegang.

(2)

Bij Beschikking 2004/452/EG van de Commissie (3) is een lijst van organen vastgesteld waarvan de onderzoekers voor wetenschappelijke doeleinden toegang hebben tot vertrouwelijke gegevens.

(3)

Het Directoraat Onderzoek, studies en statistieken (Direction de l'Animation de la Recherche, des Études et des Statistiques — DARES) van het ministerie van Arbeid, Sociale Betrekkingen en Solidariteit, Parijs, Frankrijk, de Research Foundation of State University of New York (RFSUNY), Albany, Verenigde Staten van Amerika, en het Fins Centrum voor pensioenen (Eläketurvakeskus — ETK), Finland, moeten worden beschouwd als organen die aan de vereiste voorwaarden voldoen, en moeten derhalve worden toegevoegd aan de lijst van agentschappen, organisaties en instellingen zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 831/2002.

(4)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch geheim,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2004/452/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2008.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 133 van 18.5.2002, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1000/2007 (PB L 226 van 30.8.2007, blz. 7).

(3)  PB L 156 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 202 van 7.6.2004, blz. 1. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2008/52/EG (PB L 13 van 16.1.2008, blz. 29).


BIJLAGE

„BIJLAGE

ORGANEN WAARVAN DE ONDERZOEKERS VOOR WETENSCHAPPELIJKE DOELEINDEN TOEGANG HEBBEN TOT VERTROUWELIJKE GEGEVENS

Europese Centrale Bank

Spaanse centrale bank

Italiaanse centrale bank

Cornell University (staat New York, Verenigde Staten van Amerika)

Department of Political Science, Baruch College, New York City University (staat New York, Verenigde Staten van Amerika)

Duitse centrale bank

Eenheid Werkgelegenheidsanalyse van het directoraat-generaal Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen van de Europese Commissie

Universiteit van Tel Aviv (Israël)

Wereldbank

Center of Health and Wellbeing (CHW) van de Woodrow Wilson School of Public and International Affairs van Princeton University, New Jersey, Verenigde Staten van Amerika

University of Chicago (UofC), Illinois, Verenigde Staten van Amerika

Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO)

Family and Labour Studies Division van Statistics Canada, Ottawa, Ontario, Canada

Eenheid Econometrie en statistische ondersteuning van de fraudebestrijding (ESAF) van het directoraat-generaal Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Europese Commissie

Eenheid Steun voor de Europese onderzoeksruimte (SERA) van het directoraat-generaal Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Europese Commissie

Canada Research Chair van de School of Social Science van de Atkinson Faculty of Liberal and Professional Studies van York University, Toronto, Ontario, Canada

University of Illinois at Chicago (UIC), Chicago, Verenigde Staten van Amerika

Rady School of Management van de University of California, San Diego, Verenigde Staten van Amerika

Directoraat Onderzoek, studies en statistieken (Direction de l'Animation de la Recherche, des Études et des Statistiques — DARES) van het ministerie van Arbeid, Sociale Betrekkingen en Solidariteit, Parijs, Frankrijk

The Research Foundation of State University of New York (RFSUNY), Albany, Verenigde Staten van Amerika

Fins Centrum voor pensioenen (Eläketurvakeskus — ETK), Finland”


10.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/14


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 4 april 2008

houdende vaststelling dat de Zwarte Zee en de daarmee verbonden riviersystemen geen natuurlijke habitat voor Europese aal vormen met het oog op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1100/2007 van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1217)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Duitse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Poolse, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse en de Tsjechische taal zijn authentiek)

(2008/292/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1100/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal (1), en met name op artikel 1, lid 2,

Na raadpleging van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1100/2007 is een kader vastgesteld voor de bescherming en het duurzame gebruik van het Europese-aalbestand in de wateren van de Gemeenschap, in de kustlagunes, in de estuaria en in de rivieren en aansluitende binnenwateren van de lidstaten.

(2)

De lidstaten moeten bepalen en omschrijven welke individuele stroomgebieden op hun grondgebied een natuurlijke habitat voor Europese aal vormen. Voor elk stroomgebied voor aal dienen de lidstaten een beheersplan voor aal op te stellen.

(3)

Aangezien Europese aal in de Zwarte Zee en de daarmee verbonden riviersystemen slechts in geringe aantallen wordt aangetroffen, staat niet vast dat deze wateren een natuurlijke habitat voor deze soort vormen.

(4)

De Commissie is bij Verordening (EG) nr. 1100/2007 derhalve gemachtigd te beslissen of de Zwarte Zee en de daarmee verbonden riviersystemen een natuurlijke habitat vormen waarvoor herstelmaatregelen ten uitvoer moeten worden gelegd.

(5)

Volgens een aan de Commissie gericht advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij bevinden de Zwarte Zee en de daarmee verbonden riviersystemen zich aan de uiterste grens van het verspreidingsgebied van Europese aal en kwam de soort, vóór ze werd uitgezet, er slechts sporadisch voor. De dichtheid van het Europese-aalbestand in deze wateren was, vóór het uitzetten, te laag voor een levensvatbare visserij op deze soort, ongeacht de leeftijdsklasse van de dieren.

(6)

Het is onwaarschijnlijk dat voldoende dieren die in de met de Zwarte Zee verbonden rivieren zijn uitgezet, het stadium van de volwassenheid halen en de paaitrek naar de Sargassozee kunnen maken. Bovendien zullen waarschijnlijk weinig jonge alen in staat zijn naar de met de Zwarte Zee verbonden rivieren te trekken, tot volle wasdom te komen en de paaigronden te bereiken.

(7)

Mochten herstelmaatregelen in de Zwarte Zee en de daarmee verbonden riviersystemen al een positief effect op Europese aal hebben, dan zou dat verwaarloosbaar zijn en dus onevenredig klein zijn in vergelijking met de administratieve en financiële lasten voor de betrokken lidstaten.

(8)

Daarom moet worden vastgesteld dat de Zwarte Zee en de daarmee verbonden riviersystemen geen natuurlijke habitat voor Europese aal vormen met het oog op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1100/2007.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De Zwarte Zee en de daarmee verbonden riviersystemen vormen geen natuurlijke habitat voor Europese aal met het oog op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1100/2007.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Italië, de Republiek Hongarije, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, Roemenië, de Republiek Slovenië en de Republiek Slowakije.

Gedaan te Brussel, 4 april 2008.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 248 van 22.9.2007, blz. 17.


10.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/16


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 4 april 2008

houdende wijziging van Beschikking 2006/784/EG tot toelating van een methode voor de indeling van geslachte varkens in Frankrijk

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1235)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(2008/293/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 3220/84 van de Raad van 13 november 1984 tot vaststelling van het communautaire indelingsschema voor geslachte varkens (1), en met name op artikel 5, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2006/784/EG van de Commissie (2) wordt het gebruik van vijf methoden toegestaan (Capteur Gras/Maigre — Sydel (CGM), CSB Ultra-Meater, de manuele methode (ZP), Autofom, UltraFom 300) voor de indeling van geslachte varkens in Frankrijk.

(2)

De Franse regering heeft de Commissie verzocht toestemming te verlenen voor het gebruik van twee nieuwe methoden voor de indeling van geslachte varkens en heeft de resultaten van de versnijdingsproeven overgelegd in deel twee van het protocol als bedoeld in artikel 3, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2967/85 van de Commissie van 24 oktober 1985 houdende nadere bepalingen voor de toepassing van het communautaire indelingsschema voor geslachte varkens (3).

(3)

Uit het onderzoek van dit verzoek is gebleken dat aan de voorwaarden voor toelating van deze indelingsmethoden is voldaan.

(4)

Beschikking 2006/784/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor varkensvlees,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Beschikking 2006/784/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Aan artikel 1, eerste alinea, worden de volgende punten f) en g) toegevoegd:

„f)

het „CSB Image-Meater” genaamde apparaat en de bijbehorende schattingsmethoden, waarvan de nadere gegevens in deel 6 van de bijlage zijn vermeld.

g)

het „VCS 2000” genaamde apparaat en de bijbehorende schattingsmethoden, die nader zijn beschreven in deel 7 van de bijlage.”.

2.

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 4 april 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 301 van 20.11.1984, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3513/93 (PB L 320 van 22.12.1993, blz. 5).

(2)  PB L 318 van 17.11.2006, blz. 27. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2007/510/EG (PB L 187 van 19.7.2007, blz. 47).

(3)  PB L 285 van 25.10.1985, blz. 39. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1197/2006 (PB L 217 van 8.8.2006, blz. 6).


BIJLAGE

Aan de bijlage bij Beschikking 2006/784/EG worden de volgende delen 6 en 7 toegevoegd:

„DEEL 6

CSB Image-Meater

1.

De geslachte varkens worden ingedeeld met behulp van het „CSB Image-Meater” genaamde apparaat.

2.

De CSB Image-Meater bestaat uit een videocamera, een PC met een beeldanalysekaart, een scherm, een printer, een besturingsmechanisme, een meetmechanisme en interfaces. De elf variabelen van de Image-Meater worden allemaal op de scheidingslijn gemeten; de gemeten waarden worden door een centrale eenheid omgezet in een schatting van het magervleesaandeel.

3.

Het magervleesaandeel van het geslachte varken wordt aan de hand van de onderstaande formule berekend:

Ŷ =

64,40 – 0,129 G – 0,187 MG – 0,068 VaG + 0,003 VbG – 0,368 EG + 0,036 V + 0,032 MV – 0,024 VaV + 0,034 VbV – 0,024 VcV + 0,022 VdV

waarbij:

Ŷ

=

het geschatte aandeel mager vlees van het geslachte varken,

G

=

de volgens de ZP-methode berekende spekdikte: de minimale spekdikte (met inbegrip van het zwoerd) over de musculus gluteus medius (in millimeter),

MG

=

de gemiddelde spekdikte over de musculus gluteus medius (in millimeter),

VaG

=

de gemiddelde spekdikte over lendenwervel „a” (in millimeter),

VbG

=

de gemiddelde spekdikte over lendenwervel „b” (in millimeter),

EG

=

de gemiddelde spekdikte van de buitenste subcutane vetlaag over de lendenwervels „a” tot en met „d” (in millimeter),

V

=

de volgens de ZP-methode berekende spierdikte: de minimale spierdikte tussen het voorste uiteinde van de musculus gluteus medius en het dorsale deel van het mergkanaal (in millimeter),

MV

=

de gemiddelde spierdikte over de lendenspier en de musculus gluteus medius (in millimeter),

VaV

=

de gemiddelde spierdikte over lendenwervel „a” (in millimeter),

VbV

=

de gemiddelde spierdikte over lendenwervel „b” (in millimeter),

VcV

=

de gemiddelde spierdikte over lendenwervel „c” (in millimeter),

VdV

=

de gemiddelde spierdikte over lendenwervel „d” (in millimeter).

De formule is geldig voor geslachte varkens met een gewicht tussen 45 en 125 kg.

DEEL 7

VCS 2000

1.

De geslachte varkens worden ingedeeld met behulp van het „VCS 2000” genaamde apparaat.

2.

Het apparaat werkt met digitale videobeeldanalyse. De belangrijkste onderdelen zijn drie camera's, lampen, een beeldanalysecomputer, een server-PC en positioneringseenheden. Op positie 1 neemt een camera een beeld van de buitenkant van de ham. Op positie 2 nemen twee camera's beelden op de scheidingslijn. Uit de beelden worden 40 variabelen afgeleid. Het betreft voornamelijk diepten, breedten, lengten en oppervlakten. De gemeten waarden worden door een centrale eenheid omgezet in een schatting van het magervleesaandeel.

3.

Het aandeel mager vlees van een geslacht varken wordt op basis van 40 variabelen aan de hand van de onderstaande formule berekend:

Ŷ =

122,458 + 0,05805 * X1 + 0,01449 * X2 – 0,02996 * X3 – 0,001585 * X4 – 39,297 * X5 – 47,553 * X6 + 38,877 * X7 – 0,1013 * X8 + 0,00004308 * X9 – 817,242 * X10 + 10,135 * X11 + 15,277 * X12 – 25,777 * X13 – 90,738 * X14 + 0,0005792 * X15 + 2,743 * X16 – 0,06866 * X17 + 3,511 * X18 – 0,1681 * X19 – 0,007867 * X20 – 0,1082 * X21 – 0,01290 * X22 + 0,02957 * X23 + 0,03856 * X24 – 0,003353 * X25 – 0,03378 * X26 – 0,01661 * X27 + 2,368 * X28 – 0,3133 * X29 – 0,01386 * X30 – 0,02100 * X31 – 0,01908 * X32 – 0,02442 * X33 + 0,06009 * X34 – 0,007792 * X35 – 2,598 * X36 – 7,632 * X37 – 0,004848 * X38 – 0,9099 * X39 – 20,514 * X40

waarbij:

Ŷ = het geschatte aandeel mager vlees van het geslachte varken,

X1, X2, … X40 de door VCS 2000 gemeten variabelen.

De variabelen en de statistische methode zijn beschreven in deel II van het Franse protocol dat op grond van artikel 3, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2967/85 bij de Commissie is ingediend.

De formule is geldig voor geslachte varkens met een gewicht tussen 45 en 125 kg.”.


10.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/19


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2008

betreffende geharmoniseerde spectrumgebruiksvoorwaarden voor mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen (MCA-diensten) in de Gemeenschap

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1256)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/294/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (radiospectrumbeschikking) (1), en met name op artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het strategisch kader i2010 — Europese informatiemaatschappij (2) beoogt een open en concurrerende digitale economie en legt de nadruk op de rol van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) als drijvende kracht voor inclusie en levenskwaliteit. Het ontwikkelen van aanvullende communicatiemiddelen zou gunstig zijn voor de arbeidsproductiviteit en voor groei op de mobiele telefoniemarkt.

(2)

Toepassingen om netwerkverbindingen tot stand te brengen tijdens een vlucht zijn van nature pan-Europees omdat zij hoofdzakelijk voor grensoverschrijdende vluchten binnen en buiten de Gemeenschap zullen worden gebruikt. Een gecoördineerde aanpak om de mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen (MCA-diensten) te reguleren draagt bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de interne markt.

(3)

Harmonisering van de regels voor het gebruik van radiospectrum in de Gemeenschap zal een spoedige ontwikkeling en toepassing van MCA-diensten in de Gemeenschap vergemakkelijken.

(4)

Commerciële exploitatie van MCA-diensten wordt momenteel alleen overwogen voor GSM-systemen die actief zijn in de 1 710-1 785 MHz-band voor uplink (verzending vanaf eindapparatuur en ontvangst door basisstation) en de 1 805-1 880 MHz-band voor downlink (verzending vanaf basisstation en ontvangst door eindapparatuur), in overeenstemming met de ETSI-normen EN 301 502 en EN 301 511. In de toekomst kan dit echter worden uitgebreid tot andere terrestrische openbare mobiele communicatiesystemen die voldoen aan andere normen en actief zijn in andere frequentiebanden.

(5)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Beschikking nr. 676/2002/EG heeft de Commissie de Europese Conferentie voor Post en Telecommunicatie (CEPT) (3) een mandaat gegeven om al het nodige te doen om na te gaan welke problemen zich voordoen met betrekking tot de technische compatibiliteit tussen de exploitatie van GSM 1800-systemen aan boord van vliegtuigen en een aantal radiodiensten die hier wellicht gevolgen van ondervinden. Deze beschikking gaat uit van de technische studies die in het kader van het EG-mandaat door de CEPT zijn uitgevoerd en gepresenteerd werden in CEPT-verslag 016 (4).

(6)

Het MCA-systeem dat in het CEPT-verslag onder de loep wordt genomen, bestaat uit een netwerkbesturingseenheid (NCU) en een basistransceiverstation in een vliegtuig (vliegtuig-BTS). Het systeem is ontworpen om ervoor te zorgen dat signalen die worden uitgezonden door grondstations voor mobiele communicatie niet kunnen worden waargenomen in de cabine van het vliegtuig en dat de eindapparatuur van gebruikers aan boord van het vliegtuig alleen een minimaal signaal uitzenden. De technische parameters voor de NCU en de vliegtuig-BTS zijn afgeleid van theoretische modellen.

(7)

Spectrumgebruik door terrestrische elektronische netwerken voor mobiele communicatie valt buiten de werkingssfeer van deze beschikking. Dit wordt bestreken door onder meer een beschikking van de Commissie inzake de harmonisering van de 900 MHz- en de 1 800 MHz-frequentieband voor terrestrische systemen die pan-Europese elektronische communicatiediensten kunnen leveren.

(8)

Ook de voorwaarden voor machtigingen en MCA-diensten vallen buiten de werkingssfeer van deze beschikking. De coördinatie van de voorwaarden voor nationale machtigingen voor MCA-diensten wordt behandeld door Aanbeveling 2008/295/EG van de Commissie (5) overeenkomstig Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (6).

(9)

Apparatuur voor MCA-diensten die door deze beschikking worden bestreken valt onder de werkingssfeer van Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (7). Een vermoeden van overeenstemming met de fundamentele eisen van Richtlijn 1999/5/EG voor apparatuur die gebruikt wordt voor MCA-diensten in de Europese Unie kan worden geleverd door de naleving van de geharmoniseerde ETSI norm EN 302 480 of door de andere in Richtlijn 1999/5/EG uiteengezette overeenstemmingsbeoordelingsprocedures.

(10)

Vraagstukken met betrekking tot de luchtveiligheid zijn van het grootste belang en geen enkele bepaling in deze beschikking mag indruisen tegen handhaving van optimale veiligheidsvoorwaarden in de lucht.

(11)

MCA-diensten kunnen alleen worden verstrekt op voorwaarde dat zij voldoen aan de veiligheid van het luchtverkeer via passende luchtwaardigheidscertificeringen en andere relevante luchtvaartbepalingen, alsmede aan de eisen voor elektronische communicatie. Luchtwaardigheidscertificaten die geldig zijn voor de gehele Gemeenschap worden afgegeven door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (8).

(12)

Deze beschikking heeft geen betrekking op spectrumvraagstukken in verband met communicatieverbindingen tussen vliegtuigen, het satellietruimtestation en de grond die ook MCA-diensten moeten verstrekken.

(13)

Om ervoor te zorgen dat de in deze beschikking vastgestelde voorwaarden relevant blijven en gelet op de snelle veranderingen op het gebied van radiospectrum dient de nationale overheid waar mogelijk toezicht te houden op het gebruik van het radiospectrum door apparatuur voor MCA-diensten, teneinde een actieve toetsing van deze beschikking mogelijk te maken. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de technologische vooruitgang en moet worden nagegaan of het aanvankelijke vermoeden wat betreft de exploitatie van MCA-diensten nog steeds relevant is.

(14)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Radiospectrumcomité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Deze beschikking beoogt de technische voorwaarden voor de beschikbaarheid en het doelmatig gebruik van radiospectrum voor mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen in de Gemeenschap te harmoniseren.

Deze beschikking geldt onverminderd eventuele andere relevante communautaire voorschriften, met name Verordening (EG) nr. 1702/2003 en Aanbeveling 2008/295/EG.

Artikel 2

Ten behoeve van deze beschikking zijn de volgende definities van toepassing:

1.

„mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen (MCA-diensten)”: elektronische communicatiediensten, zoals omschreven in artikel 2, onder c), van Richtlijn 2002/21/EG, die door een onderneming worden aangeboden om vliegtuigpassagiers tijdens een vlucht in staat te stellen gebruik te maken van openbare communicatienetwerken zonder rechtstreekse verbindingen tot stand te brengen met terrestrische mobiele netwerken;

2.

„op interferentievrije en onbeschermde basis”: het feit dat er geen schadelijke interferentie mag worden veroorzaakt bij enige radiocommunicatiedienst en er geen aanspraak kan worden gemaakt op bescherming van deze apparaten tegen schadelijke interferentie die wordt veroorzaakt door radiocommunicatiediensten;

3.

„basistransceiverstation aan boord van vliegtuigen (vliegtuig-BTS)”: één of meer mobiele communicatiestations aan boord van een vliegtuig die werken met een van de in tabel 1 in de bijlage vermelde frequentiebanden en systemen;

4.

„netwerkbesturingseenheid (NCU)”: apparatuur die zich in het vliegtuig bevindt en ervoor zorgt dat signalen die door in tabel 2 van de bijlage beschreven aan de grond gevestigde elektronische communicatiesystemen worden uitgezonden niet waarneembaar zijn in de cabine door de hoorbaarheidsdrempel (noise floor) in de cabine in de ontvangstfrequenties voor mobiele communicatie te verhogen.

Artikel 3

De lidstaten stellen, zo snel mogelijk en uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze beschikking, de in tabel 1 in de bijlage vermelde frequentiebanden beschikbaar voor MCA-diensten op interferentievrije en onbeschermde basis, mits deze diensten voldoen aan de in de bijlage uiteengezette voorwaarden.

Artikel 4

De lidstaten stellen de minimumhoogte boven de grond vast voor transmissie van een actief MCA-systeem in overeenstemming met deel 3 van de bijlage.

De lidstaten kunnen hogere minima opleggen voor MCA-diensten indien dit op grond van nationale topografische voorwaarden en voorwaarden voor invoering van het netwerk aan de grond wordt gerechtvaardigd. Deze informatie, voorzien van de nodige toelichting, wordt uiterlijk vier maanden na vaststelling van deze beschikking meegedeeld aan de Commissie en wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

De lidstaten houden nauwlettend toezicht op het gebruik van spectrum door MCA-diensten met name wat betreft feitelijke of potentiële schadelijke interferentie en de blijvende relevantie van de in artikel 3 gespecificeerde voorwaarden, en delen hun bevindingen aan de Commissie mede, zodat deze beschikking tijdig kan worden herzien.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 april 2008.

Voor de Commissie

Viviane REDING

Lid van de Commissie


(1)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.

(2)  COM(2005) 229 van 1.6.2005.

(3)  Mandaat aan de CEPT met betrekking tot mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen, 12 oktober 2006.

(4)  Verslag van de CEPT aan de Europese Commissie naar aanleiding van het EG-mandaat inzake mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen (MCA), 30 maart 2007.

(5)  Zie bladzijde 24 van dit Publicatieblad.

(6)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 717/2007 (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 32).

(7)  PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(8)  PB L 243 van 27.9.2003, blz. 6. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 287/2008 (PB L 87 van 29.3.2008, blz. 3).


BIJLAGE

1.   VOOR MCA-DIENSTEN TOEGESTANE FREQUENTIEBANDEN EN SYSTEMEN

Tabel 1

Type

Frequentie

Systeem

GSM 1800

1 710-1 785 MHz en 1 805-1 880 MHz (de „1 800 MHz band”)

Conform de door ETSI gepubliceerde GSM-norm, met name EN 301 502, EN 301 511 en EN 302 480, of equivalente specificaties

2.   VOORKOMING VAN VERBINDINGEN TUSSEN MOBIELE EINDAPPARATUUR EN NETWERKEN AAN DE GROND

Tijdens de periode waarin gebruik van MCA-diensten aan boord van een vliegtuig is toegestaan, moet worden voorkomen dat mobiele eindapparatuur met een ontvangst binnen de in tabel 2 vermelde frequenties verbinding krijgt met mobiele netwerken aan de grond.

Tabel 2

Frequentieband

(MHz)

Systemen aan de grond

460-470

CDMA2000, FLASH OFDM

921-960

GSM, WCDMA

1 805-1 880

GSM, WCDMA

2 110-2 170

WCDMA

3.   TECHNISCHE PARAMETERS

3.1.   GSM 1800 MCA-systemen

a)   Equivalent isotroop uitgestraald vermogen (e.i.r.p.), buiten het vliegtuig, van de NCU/het vliegtuig-BTS

De totale e.i.r.p., buiten het vliegtuig, van de NCU/het vliegtuig-BTS mag niet hoger zijn dan:

Tabel 3

Hoogte boven de grond

(m)

Maximale e.i.r.p.-dichtheid die afkomstig is van NCU/vliegtuig BTS buiten het vliegtuig

460-470 MHz

921-960 MHz

1 805-1 880 MHz

2 110-2 170 MHz

dBm/1,25 MHz

dBm/200 kHz

dBm/200 kHz

dBm/3,84 MHz

3 000

–17,0

–19,0

–13,0

1,0

4 000

–14,5

–16,5

–10,5

3,5

5 000

–12,6

–14,5

–8,5

5,4

6 000

–11,0

–12,9

–6,9

7,0

7 000

–9,6

–11,6

–5,6

8,3

8 000

–8,5

–10,5

–4,4

9,5

b)   Equivalent isotroop uitgestraald vermogen (e.i.r.p.), buiten het vliegtuig, van het eindapparaat aan boord

De e.i.r.p., buiten het vliegtuig, van het mobiele GSM-eindapparaat dat uitzendt op 0 dBm mag niet meer bedragen dan:

Tabel 4

Hoogte boven de grond

(m)

Maximale e.i.r.p., buiten het vliegtuig, van het mobiele GSM-eindapparaat in het dBm/kanaal

1 800 MHz

3 000

–3,3

4 000

–1,1

5 000

0,5

6 000

1,8

7 000

2,9

8 000

3,8

c)   Operationele eisen

I.

De minimumhoogte boven de grond voor transmissies van een actief GSM 1800 MCA-systeem moet 3 000 meter bedragen.

II.

Het actieve vliegtuig-BTS moet het transmissievermogen van alle mobiele GSM-eindapparaten die uitzenden in de 1 800 MHz-band beperken tot een nominale waarde van 0 dBm in alle stadia van communicatie, inclusief de eerste toegang.


AANBEVELINGEN

Commissie

10.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/24


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2008

inzake machtiging voor mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen (MCA-diensten) in de Europese Gemeenschap

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1257)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/295/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (1), en met name op artikel 19, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar beleid inzake de informatiemaatschappij en het i2010-initiatief onderstreept de EU de voordelen van gemakkelijke toegang tot informatie en communicatiebronnen voor alle aspecten van het dagelijkse leven. Een gecoördineerde aanpak van de regelgeving voor mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen (MCA-diensten) zou ertoe bijdragen dat deze voordelen concreet vorm krijgen en zou grensoverschrijdende elektronische communicatiediensten in de Gemeenschap vergemakkelijken.

(2)

Wanneer de lidstaten toestemming willen verlenen voor MCA-diensten moeten zij de kaderrichtlijn en Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) (2) in acht nemen.

(3)

Overeenkomstig de kaderrichtlijn, moeten nationale regelgevingsinstanties in de lidstaten bijdragen tot de ontwikkeling van de interne markt door onder meer de resterende belemmeringen op te heffen voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten en diensten en elektronischecommunicatiediensten op Europees niveau en het opzetten en ontwikkelen van trans-Europese netwerken en de interoperabiliteit van pan-Europese diensten aan te moedigen.

(4)

Overeenkomstig de machtigingsrichtlijn moet een zo licht mogelijk machtigingssysteem worden gehanteerd om het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten mogelijk te maken, teneinde de ontwikkeling van nieuwe elektronischecommunicatiediensten alsmede transnationale communicatienetwerken en -diensten te bevorderen en dienstenaanbieders en consumenten te laten profiteren van de schaalvoordelen van de interne markt. Deze doelstellingen kunnen over het algemeen het best worden bereikt door algemene machtigingen voor alle elektronischecommunicatienetwerken en -diensten.

(5)

De technische voorwaarden die nodig zijn om het risico te verkleinen van schadelijke interferentie van MCA-gebruik met terrestrische mobiele netwerken worden afzonderlijk behandeld in Beschikking 2008/294/EG van de Commissie (3).

(6)

De technische basis voor Beschikking 2008/294/EG is verslag 016 van de Europese Conferentie van de PTT-administraties (CEPT), dat werd opgesteld naar aanleiding van het door de EG op 12 oktober 2006 aan de CEPT verleende mandaat inzake MCA-diensten.

(7)

Een vermoeden van overeenstemming van apparatuur die gebruikt wordt voor MCA-diensten in de Europese Unie met de fundamentele eisen van 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (4) kan worden geleverd door de naleving van de geharmoniseerde ETSI-norm EN 302 480.

(8)

Vraagstukken met betrekking tot de luchtveiligheid zijn van het grootste belang en MCA-diensten kunnen alleen worden verstrekt op voorwaarde dat voldaan is aan de eisen in verband met de veiligheid van de luchtvaart door middel van passende luchtwaardigheidscertificering en andere relevante luchtvaartovereenkomsten, alsmede aan de eisen voor elektronische communicatie. Luchtwaardigheidscertificaten die geldig zijn voor de gehele Gemeenschap worden afgegeven door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA).

(9)

Wanneer de in Beschikking 2008/294/EG en in geharmoniseerde norm EN 302 480 of equivalente normen en relevante luchtwaardigheidscertificaten vastgestelde technische voorwaarden voldoen aan de relevante eisen, zal het risico van schadelijke interferentie te verwaarlozen zijn zodat algemene machtigingen voor MCA-diensten moeten worden overwogen.

(10)

De verantwoordelijkheid voor machtiging van MCA-diensten ligt bij het land waarin het vliegtuig is geregistreerd in overeenstemming met het machtigingsstelsel van dat land.

(11)

De beschikbaarheid en het gezamenlijk delen van voldoende informatie zou bijdragen tot het oplossen van eventuele problemen in verband met grensoverschrijdende interferentie die veroorzaakt wordt door MCA-diensten.

(12)

Overeenkomstig Beschikking nr. 2007/344/EG van de Commissie van 16 mei 2007 inzake de geharmoniseerde beschikbaarheid van informatie over spectrumgebruik in de Gemeenschap (5) dienen de lidstaten bepaalde informatie te verstrekken aan het ERO frequentie-informatiesysteem (EFIS). Andere relevante informatie kan worden verkregen bij de exploitanten van MCA-diensten of van burgerluchtvaartautoriteiten.

(13)

Een eigen register van alle relevante gegevens voor alle vliegtuigen met MCA-apparatuur die binnen, alsook van en naar de Europese Unie vliegen, zou kunnen bijdragen tot een oplossing voor interferentie doordat alle informatie tijdig en in een gemeenschappelijk formaat bijeen wordt gebracht. Op voorwaarde dat een dergelijk gemeenschappelijk register periodiek wordt herzien, zou het kunnen worden bijgehouden door de relevante MCA-exploitanten en aan de Commissie en de lidstaten beschikbaar kunnen worden gesteld.

(14)

Ook de bepalingen van het internationale ITU-verdrag inzake radioregelgeving wat betreft kennisgeving en toewijzing van frequenties en melding van schadelijke interferentie zou een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van interferentiekwesties tussen lidstaten.

(15)

Machtiging voor vliegtuigen met MCA aan boord die binnen het luchtruim van de lidstaten vliegen maar buiten de Europese Unie zijn geregistreerd, kan worden ondersteund door van de industrie afkomstige relevante informatie uit het hiertoe bestemde MCA-register en door toepassing van relevante bepalingen in de ITU radioregelgeving. Een gemeenschappelijke aanpak van wederzijdse erkenning van MCA-machtigingen met landen waar niet uit de EU afkomstige vliegtuigen zijn geregistreerd kan eveneens een steentje bijdragen.

(16)

Lidstaten hebben exploitanten van terrestrische mobiele communicatie reeds rechten verleend voor frequentiegebruik. Dergelijke machtigingen bestrijken echter niet MCA-diensten en zijn over het algemeen beperkt tot terrestrische mobiele diensten.

(17)

Voor deze aanbeveling wordt de vliegtuigcabineruimte geacht te vallen onder de jurisdictie en het toezicht van het land waar het vliegtuig is geregistreerd.

(18)

Het gebruik van MCA-diensten kan ook gevolgen hebben voor de openbare veiligheid. Nationale maatregelen of maatregelen in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (6) kunnen worden genomen om ervoor te zorgen dat mobiele telefoons aan boord van vliegtuigen niet voor onwettige doeleinden worden gebruikt.

(19)

Op de regelgevings- en technische elementen van de gemeenschappelijke aanpak van machtigingen voor MCA-diensten in de Europese Unie moet nauwlettend toezicht worden gehouden om ervoor te zorgen dat deze voldoen aan de algemene doelstelling om schadelijke interferentie te voorkomen omdat anders passende corrigerende maatregelen moeten worden overwogen.

(20)

De in deze aanbeveling vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Communicatiecomité,

BEVEELT AAN:

1.

Deze aanbeveling beoogt nationale voorwaarden voor machtigingen en procedures in verband met het gebruik van radiospectrum voor mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen (MCA-diensten) te coördineren om de invoering ervan in de Gemeenschap te vergemakkelijken en schadelijke interferentie die wordt veroorzaakt door MCA-diensten bij grensoverschrijdende vluchten te vermijden.

De menselijke factor bij het gebruik van MCA-diensten en satellietcommunicatie tussen luchtvaart en ruimtestations valt buiten de werkingssfeer van deze aanbeveling.

De in deze aanbeveling vermelde nationale voorwaarden en voorschriften met betrekking tot machtigingen gelden onverminderd de wettelijke verplichtingen in verband met de luchtveiligheid en de openbare veiligheid.

2.

„Mobiele communicatiediensten aan boord van vliegtuigen (MCA-diensten)” zijn elektronische communicatiediensten zoals gedefinieerd in artikel 2, onder c), van de kaderrichtlijn, die worden geleverd door een onderneming om luchtvaartpassagiers in staat te stellen gebruik te maken van openbare communicatienetwerken tijdens een vlucht zonder een rechtstreekse verbinding tot stand te brengen met terrestrische mobiele netwerken.

3.

Uiterlijk zes maanden na goedkeuring van deze aanbeveling nemen de lidstaten alle maatregelen die nodig zijn om machtigingen te verlenen voor het verstrekken van MCA-diensten aan boord van vliegtuigen die op hun grondgebied zijn geregistreerd.

De lidstaten verlenen machtigingen voor MCA-diensten in overeenstemming met de in deze aanbeveling uiteengezette beginselen. Geen enkele bepaling in deze aanbeveling mag in strijd zijn met handhaving van optimale luchtveiligheidsvoorwaarden.

De lidstaten verlangen geen aanvullende machtiging voor gebruik van MCA-diensten boven hun grondgebied in vliegtuigen die in andere lidstaten geregistreerd zijn, in overeenstemming met de op grond van punt 4 overeengekomen voorwaarden.

MCA-diensten aan boord van vliegtuigen die buiten de Gemeenschap geregistreerd zijn en voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig punt 4 en geregistreerd zijn in overeenstemming met de relevante ITU-voorschriften, moeten worden vrijgesteld van de machtigingsverplichting in de Gemeenschap.

4.

Lidstaten verlenen alleen een machtiging voor MCA-diensten indien deze voldoen aan de in Beschikking 2008/294/EG uiteengezette technische voorwaarden.

5.

De lidstaten moeten overwegen algemene machtigingen te verlenen voor het verstrekken van MCA-diensten aan boord van vliegtuigen die op hun grondgebied geregistreerd zijn.

Wanneer het gebruik van spectrum voor de exploitatie van MCA-diensten onderworpen is aan individuele rechten, moeten de lidstaten de noodzaak van dergelijke individuele rechten periodiek, in het licht van de opgedane ervaringen, onderzoeken om de voorwaarden die aan dergelijke rechten verbonden zijn op te nemen in een algemene machtiging.

In dergelijke gevallen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat MCA-diensten en terrestrische mobiele elektronische communicatiediensten in dezelfde frequentiebanden onder aparte voorwaarden worden toegestaan.

6.

De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten tijdig in kennis van de MCA-diensten waarvoor machtiging werd verleend aan boord van vliegtuigen die binnen hun rechtsgebied zijn geregistreerd en van het verzoek om in hun nationale luchtruim MCA-diensten te verstrekken aan boord van vliegtuigen die buiten de Europese Unie geregistreerd zijn.

Waar nodig verzoeken de lidstaten de exploitanten van MCA-diensten hun de gegevens te verstrekken die relevant zijn voor de in het voorgaande lid vermelde doel.

7.

De lidstaten werken actief, constructief en in een geest van solidariteit samen, eventueel gebruikmakend van de bestaande ITU-procedures, om vraagstukken met betrekking tot schadelijke interferentie die zou worden veroorzaakt door het gebruik van MCA-diensten op te lossen.

De lidstaten brengen vraagstukken in verband met schadelijke interferentie die veroorzaakt zou worden door MCA-diensten welke in een andere lidstaat zijn toegestaan, onmiddellijk ter kennis van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het verlenen van de machtiging voor de desbetreffende MCA-diensten evenals de Commissie. In voorkomend geval stelt de Commissie het Communicatiecomité en het Radiospectrumcomité op de hoogte van bovengenoemde vraagstukken om oplossingen te zoeken voor eventuele problemen.

De lidstaten die een machtiging hebben verleend voor MCA-diensten waarvan het vermoeden bestaat dat zij schadelijke interferentie veroorzaken voor diensten op het grondgebied van andere lidstaten moeten optreden en dergelijke interferentie onverwijld oplossen.

8.

De lidstaten moeten nauwlettend toezicht houden op het gebruik van spectrum door MCA-diensten, met name met het oog op bestaande of mogelijke schadelijke interferentie en moeten de Commissie verslag uitbrengen van hun bevindingen zodat deze de aanbeveling indien nodig tijdig kan aanpassen.

9.

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 april 2008.

Voor de Commissie

Viviane REDING

Lid van de Commissie


(1)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 717/2007 (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 32).

(2)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.

(3)  Zie bladzijde 19 van dit Publicatieblad.

(4)  PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB L 129 van 17.5.2007, blz. 67.

(6)  PB L 355 van 30.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 849/2004 (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 3).


Rectificaties

10.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/28


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 283/2008 van de Commissie van 27 maart 2008 tot vervanging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 673/2005 van de Raad tot vaststelling van aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

( Publicatieblad van de Europese Unie L 86 van 28 maart 2008 )

Op bladzijde 20 wordt de bijlage als volgt vervangen:

„BIJLAGE

„BIJLAGE I

De producten waarop de aanvullende rechten zullen worden toegepast, worden aan de hand van hun achtcijferige GN-code geïdentificeerd. De omschrijving van de producten die onder deze codes zijn ingedeeld, is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 493/2005 (2).

 

4820 10 90

 

4820 50 00

 

4820 90 00

 

4820 30 00

 

4820 10 50

 

6204 63 11

 

6204 69 18

 

6204 63 90

 

6104 63 00

 

6203 43 11

 

6103 43 00

 

6204 63 18

 

6203 43 19

 

6204 69 90

 

6203 43 90

 

0710 40 00

 

9003 19 30

 

8705 10 00

 

6301 40 10

 

6301 30 10

 

6301 30 90

 

6301 40 90

 

4818 50 00

 

9009 11 00

 

9009 12 00

 

8467 21 99

 

4803 00 31

 

4818 30 00


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 82 van 31.3.2005, blz. 1.”