ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
51e jaargang |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Commissie |
|
|
|
2008/260/EG |
|
|
* |
|
|
IV Andere besluiten |
|
|
|
EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE |
|
|
|
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 261/2008 VAN DE RAAD
van 17 maart 2008
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde compressoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de „basisverordening”), en met name op artikel 9,
Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Inleiding van de procedure
(1) |
Op 20 november 2006 heeft Federazione ANIMA/COMPO (de „klager”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, namelijk meer dan 50 %, van de totale communautaire productie van bepaalde compressoren overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening bij de Commissie een klacht ingediend betreffende de invoer van bepaalde compressoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China („China”). |
(2) |
Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake dumping en aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om tot inleiding van een procedure over te gaan. |
(3) |
Op 21 december 2006 werd de procedure ingeleid met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
2. Voorlopige maatregelen
(4) |
Aangezien bepaalde aspecten nader moesten worden onderzocht, werd besloten het onderzoek voort te zetten zonder voorlopige maatregelen in te stellen. |
3. Partijen bij de procedure
(5) |
De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten/exporteurs in China, importeurs, handelaren, gebruikers en verenigingen, de vertegenwoordigers van China, de klager en andere haar bekende betrokken communautaire producenten officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord. |
(6) |
Om de producenten/exporteurs in staat te stellen desgewenst om een behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) of een individuele behandeling (IB) te verzoeken, heeft de Commissie de haar bekende betrokken producenten/exporteurs en de vertegenwoordigers van China de desbetreffende formulieren toegezonden. Veertien producenten/exporteurs en groepen van verbonden ondernemingen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een BMO of, indien uit het onderzoek zou blijken dat zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen, om een IB. Eén producent/exporteur vroeg uitsluitend om een IB. |
(7) |
Gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs in China en importeurs en producenten in de Gemeenschap heeft de Commissie in het bericht van inleiding aangegeven dat voor de vaststelling van dumping en schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik kan worden gemaakt van een steekproef. |
(8) |
Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen —, werd aan alle producenten/exporteurs in China en alle importeurs in de Gemeenschap en communautaire producenten gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak (OT) (van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006). |
(9) |
De Commissie stelde overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening van de producenten/exporteurs een steekproef samen op basis van de grootste representatieve exporthoeveelheden van bepaalde compressoren in de Gemeenschap die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. Op basis van de informatie die de Commissie van de producenten/exporteurs heeft ontvangen, heeft zij de zes ondernemingen of groepen van verbonden ondernemingen geselecteerd („de in de steekproef opgenomen ondernemingen”) die de grootste hoeveelheden naar de Gemeenschap exporteren. De zes in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigden 93 % van de totale exporthoeveelheden van bepaalde compressoren uit China naar de Gemeenschap tijdens het OT. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de betrokken partijen, die geen bezwaar maakten. |
(10) |
Aangezien van de communautaire producenten slechts drie groepen ondernemingen aan het onderzoek meewerkten, werd besloten dat een steekproef niet nodig was. |
(11) |
Aangezien slechts een van de importeurs aan het onderzoek meewerkte, werd besloten dat een steekproef niet nodig was. |
(12) |
De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle in de steekproef opgenomen ondernemingen en naar alle haar bekende betrokken partijen. Zes producenten/exporteurs in China, drie producenten in de Gemeenschap en één importeur hebben de vragenlijst volledig ingevuld teruggestuurd. Eén producent in de Gemeenschap vulde alleen de steekproefvragenlijst in. Geen andere belanghebbenden stuurden antwoorden op de vragenlijst in. |
(13) |
De Commissie heeft alle gegevens die voor een vaststelling van dumping, schade als gevolg hiervan en het belang van de Gemeenschap nodig werden geacht, ingewonnen en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:
|
(14) |
Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor producenten/exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, gebruik moest worden gemaakt van de gegevens in een referentieland, in dit geval Brazilië, vond een controlebezoek plaats bij onderstaande ondernemingen:
|
4. Onderzoektijdvak
(15) |
Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006 (het „onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2003 tot het eind van het onderzoektijdvak (de „beoordelingsperiode”). |
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Betrokken product
(16) |
Bij het betrokken product gaat het om zuigercompressoren met een debiet van maximaal 2 kubieke meter (m3) per minuut, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („compressoren” of het „betrokken product”), doorgaans aangegeven onder de GN-codes ex 8414 40 10, ex 8414 80 22, ex 8414 80 28 en ex 8414 80 51. |
(17) |
Een compressor bestaat gewoonlijk uit een pomp, die ofwel rechtstreeks ofwel via een riem door een elektrische motor wordt aangedreven. In de meeste gevallen wordt de perslucht in een vat gepompt, dat hij via een drukregelaar en een rubberslang verlaat. Compressoren, in het bijzonder de grotere modellen, kunnen met wielen zijn uitgerust, zodat zij mobiel zijn. Zij kunnen alleen worden verkocht, of samen met toebehoren om te spuiten, schoon te maken of om banden of andere voorwerpen op te blazen. |
(18) |
In het bericht van inleiding van deze procedure werd ook verwezen naar de bijbehorende pompen. Uit het onderzoek is gebleken dat de bijbehorende pompen één essentieel onderdeel van de onderzochte compressoren zijn (maar niet het enige) (afhankelijk van het model vertegenwoordigen zij tussen de 25 en de 35 % van de totale kosten van het eindproduct) en dat zij ook afzonderlijk kunnen worden verkocht, of gemonteerd op andere compressoren die hier niet worden onderzocht. Uit het onderzoek is eveneens gebleken dat zij niet dezelfde technische en fysieke kenmerken hebben als de volledige compressoren en niet voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. De volledige compressor omvat ook andere essentiële onderdelen (bv. het vat en de motor). Ook de distributiekanalen en de perceptie van de afnemer verschillen naargelang het gaat om een pomp of om een volledige compressor. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de bijbehorende pompen in dit geval niet als het betrokken product kunnen worden beschouwd. |
(19) |
Het betrokken product wordt gebruikt om instrumenten die op perslucht werken aan te drijven, om te spuiten, schoon te maken, dan wel om banden of andere voorwerpen op te blazen. Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product, ondanks verschillen in vorm, materialen en productieproces, allemaal dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Derhalve worden zij in het kader van deze procedure geacht één enkel product te vormen. |
2. Soortgelijk product
(20) |
Uit het onderzoek is gebleken dat de compressoren die door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap worden geproduceerd en verkocht, de compressoren die in China worden geproduceerd en daar op de binnenlandse markt worden verkocht, de compressoren die in Brazilië — het referentieland — worden geproduceerd en daar op de binnenlandse markt worden verkocht, en de compressoren die in China worden geproduceerd en naar de Gemeenschap worden geëxporteerd, dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. |
(21) |
Daarom worden al deze compressoren beschouwd als gelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
C. DUMPING
1. Algemeen
(22) |
Er hebben zich veertien ondernemingen of groepen van ondernemingen gemeld, die samen 100 % van de totale export van het betrokken product naar de Europese Gemeenschap vertegenwoordigen. Het niveau van medewerking was dus hoog. Om een BMO werd door dertien ondernemingen of groepen van ondernemingen verzocht, terwijl slechts één onderneming om een IB heeft verzocht. Zoals vermeld in overweging 9, zijn zes ondernemingen op grond van hun exporthoeveelheden voor de steekproef geselecteerd. |
2. Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)
(23) |
Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit China de normale waarde voor producenten die aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel. |
(24) |
Om verwijzingen te vergemakkelijken, zijn deze criteria hieronder kort samengevat:
|
(25) |
Vijf in de steekproef opgenomen Chinese producenten/exporteurs of groepen van Chinese producenten/exporteurs verzochten aanvankelijk overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om een BMO en dienden het desbetreffende aanvraagformulier binnen de vastgestelde termijn in. Al deze groepen omvatten zowel producenten van het betrokken product als met deze producenten verbonden ondernemingen die een rol spelen bij de verkoop van het betrokken product. Het behoort tot de vaste praktijk van de Commissie om na te gaan of een groep verbonden ondernemingen in haar geheel voldoet aan de voorwaarden voor een BMO. De onderstaande groepen verzochten om een BMO:
|
(26) |
Voor de bovengenoemde in de steekproef opgenomen medewerkende producenten/exporteurs heeft de Commissie alle gegevens verzameld die zij nodig achtte en de in het aanvraagformulier verstrekte gegevens ter plaatse gecontroleerd, voor zover dat noodzakelijk werd geacht. |
(27) |
Uit het onderzoek is gebleken dat geen BMO kon worden toegekend aan drie van de bovengenoemde vijf Chinese producenten/exporteurs die daarom hadden verzocht omdat geen van deze ondernemingen of groepen van ondernemingen voldeed aan criterium 2 in overweging 24. Een van de groepen van ondernemingen voldeed evenmin aan criterium 3. |
(28) |
Een BMO kon worden toegekend aan twee ondernemingen of groepen van ondernemingen (FIAC en Nu Air), die aan alle criteria in overweging 24 voldeden. |
(29) |
Eén onderneming (Taizhou) van de groep Hongyou/Taizhou en één onderneming (Wealth Shanghai/Nantong Wealth) konden niet aantonen dat zij voldeden aan criterium 2 in overweging 24, aangezien werd vastgesteld dat hun boekhoudpraktijken en -normen niet in overeenstemming waren met de internationale boekhoudnormen. Aan de groep van ondernemingen (Hongyou/Taizhou) en de onderneming (Wealth Shanghai/Nantong Wealth) kon bijgevolg geen BMO worden toegekend. |
(30) |
Eén onderneming (Xinlei) kon niet aantonen dat zij voldeed aan criterium 2 in overweging 24, aangezien haar boekhoudpraktijken en -normen niet in overeenstemming waren met de internationale boekhoudnormen. De onderneming beschikte bovendien niet over overtuigend bewijsmateriaal waaruit de betaling van haar landgebruiksrechten bleek. Zij voldeed bijgevolg evenmin aan criterium 3 in overweging 24. Aan deze onderneming kon bijgevolg geen BMO worden toegekend. |
(31) |
Eén niet-verbonden importeur maakte bezwaar tegen de toekenning van een BMO aan Nu Air omdat de gecontroleerde rekeningen voor 2004 en 2005 volgens hem inconsistenties bevatten. Nu Air kon evenwel aantonen dat er geen inconsistenties waren en kon de punten die deze importeur aan de orde had gesteld, ook verduidelijken. Dit bezwaar werd bijgevolg van de hand gewezen. |
(32) |
Dezelfde importeur maakte bezwaar tegen de toekenning van een BMO aan FIAC omdat de onderneming in 2002 met de regionale overheid een voorlopige overeenkomst had gesloten waardoor zij gedurende maximaal drie jaar gratis een stuk grond zou kunnen gebruiken, in afwachting dat de formaliteiten voor de onteigening van de grond waren afgehandeld. Deze overeenkomst liep echter af zonder dat FIAC er gebruik van had gemaakt of voor die grond een eigendomstitel had verworven. FIAC kon trouwens ook aantonen dat het voor de gebouwen en terreinen die het voor zijn activiteiten gebruikte, steeds huur heeft betaald. Dit argument werd derhalve afgewezen. |
(33) |
Eén onderneming (Hongyou) van de groep Hongyou/Taizhou maakte er bezwaar tegen dat haar wegens de situatie in een andere onderneming (namelijk Taizhou) geen BMO werd toegekend. Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3), moeten Hongyou en Taizhou als verbonden partijen worden beschouwd. Wanneer aan Taizhou geen BMO kon worden toegekend, kon bijgevolg evenmin aan Hongyou een BMO worden toegekend. |
(34) |
Gelet op het voorafgaande konden drie van de vijf in de steekproef opgenomen Chinese ondernemingen of groepen van ondernemingen die om een BMO hadden verzocht, niet aantonen dat zij voldoen aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. |
(35) |
Daarom oordeelde de Commissie dat een BMO moest worden toegekend aan twee ondernemingen (FIAC en Nu Air) en moest worden geweigerd voor de resterende drie ondernemingen/groepen van ondernemingen. Het Raadgevend Comité is geraadpleegd en had geen bezwaar tegen de conclusies van de diensten van de Commissie. |
3. Individuele behandeling („IB”)
(36) |
Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd. |
(37) |
Alle producenten/exporteurs die om een BMO hebben verzocht, verzochten eveneens om een IB voor het geval hen geen BMO zou worden toegekend. Eén onderneming (Anlu) had uitsluitend om een IB verzocht. |
(38) |
Van de vier in de steekproef opgenomen ondernemingen of groepen van ondernemingen waaraan geen BMO kon worden toegekend (Xinlei, Hongyou/Taizhou en Wealth Shanghai/Nantong Wealth) of die niet om een BMO hadden verzocht (Anlu), voldeden drie ondernemingen of groepen van ondernemingen (Xinlei, Anlu en Wealth Shanghai/Nantong Wealth) aan alle criteria van artikel 9, lid 5; aan hen kon dus een IB worden toegekend. |
(39) |
Taizhou heeft niet kunnen aantonen dat het aan alle in artikel 9, lid 5, van de basisverordening vastgestelde voorwaarden voor een IB voldoet. Namelijk de ernstige problemen met het boekhoudsysteem van de onderneming maakte het onmogelijk na te gaan of aan het in artikel 9, lid 5, onder b), van de basisverordening vastgestelde criterium dat de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden vrij worden vastgesteld, was voldaan. |
(40) |
Het verzoek van Taizhou om een IB werd bijgevolg verworpen. |
4. Normale waarde
4.1. Ondernemingen of groepen van ondernemingen waaraan een BMO kon worden toegekend
(41) |
Om de normale waarde vast te stellen, heeft de Commissie voor de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs aan wie een BMO kon worden toegekend, eerst overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening onderzocht of hun binnenlandse verkoop van het betrokken product aan niet-verbonden afnemers representatief was, d.w.z. of de totale verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van het betrokken product die naar de Gemeenschap was uitgevoerd. Aangezien de binnenlandse verkoop van de twee ondernemingen of groepen van ondernemingen verwaarloosbaar was, werd geoordeeld dat het product niet in representatieve hoeveelheden werd verkocht om een geschikte basis te bieden voor de vaststelling van de normale waarde. |
(42) |
Aangezien de binnenlandse verkoop niet kon worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde, moest een andere methode worden toegepast. De Commissie heeft de normale waarde door berekening vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De normale waarde werd berekend op grond van de productiekosten van de ondernemingen of de groepen van ondernemingen voor het betrokken product. Voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening worden de productiekosten vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en winst. De VAA-kosten en de winst konden niet worden vastgesteld overeenkomstig de aanhef van artikel 2, lid 6, van de basisverordening, aangezien geen enkele onderneming of groep van ondernemingen een representatieve binnenlandse verkoop had. Zij konden evenmin worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening omdat een BMO aan geen andere onderneming kon worden toegekend. De VAA-kosten en de winst konden evenmin worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening omdat geen van de ondernemingen of groepen van ondernemingen beschikte over een representatieve verkoop van dezelfde algemene categorie van producten in het kader van normale handelstransacties. De VAA-kosten en de winst zijn bijgevolg vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), („elke andere redelijke methode”) op grond van de VAA-kosten en de winst van de medewerkende producent in het referentieland. Uit niet-vertrouwelijke informatie is gebleken dat deze winstmarge niet groter was dan de winstmarge van andere bekende producenten van dezelfde algemene categorie van producten (d.w.z. elektrische machines) in China tijdens het OT. |
4.2. Ondernemingen of groepen van ondernemingen waaraan geen BMO kon worden toegekend
(43) |
Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijzen of de berekende waarde in een referentieland. |
(44) |
In het bericht van inleiding gaf de Commissie te kennen dat zij overwoog Brazilië als referentieland te kiezen om de normale waarde voor China vast te stellen. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Geen enkele belanghebbende maakte bezwaar tegen dit voorstel. |
(45) |
De vier bekende producenten in Brazilië produceren ongeveer 220 000 compressoren per jaar, en de invoer bedraagt ongeveer 30 000 eenheden. De Commissie verzocht alle bekende producenten in Brazilië om medewerking. |
(46) |
Twee Braziliaanse producenten werkten mee aan het onderzoek. Een van die ondernemingen is verbonden met een communautaire producent, de FIAC Group. Uit het onderzoek is gebleken dat deze producent over het algemeen hoge prijzen aanrekende, vooral omdat hij een kleine hoeveelheid geperfectioneerde compressoren voor medische doeleinden produceerde die niet direct vergelijkbaar zijn met het betrokken product. Door de zeer verschillende eigenschappen van het product en de markt, zou het moeilijk zijn de nodige correcties toe te passen om deze gegevens als normale waarde voor de in China geproduceerde compressoren te kunnen gebruiken. De tweede medewerkende Braziliaanse producent bleek een aantal compressormodellen te produceren die vergelijkbaar zijn met die welke de Chinese producenten/exporteurs naar de Gemeenschap uitvoeren. Bijgevolg werden de prijzen op de Braziliaanse markt van de vergelijkbare modellen van deze Braziliaanse producent, die in het kader van normale handelstransacties werden verkocht, als basis gebruikt om de normale waarde vast te stellen voor de producenten/exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend. |
5. Uitvoerprijs
(47) |
De producenten/exporteurs voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of via binnen en buiten de Gemeenschap gevestigde verbonden of niet-verbonden handelsondernemingen. |
5.1. Ondernemingen of groepen van ondernemingen waaraan een BMO of een IB kon worden toegekend
(48) |
Bij de rechtstreekse uitvoer naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of via verbonden of niet-verbonden handelsondernemingen werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product. |
(49) |
Bij uitvoer naar de Gemeenschap via verbonden handelsondernemingen in de Gemeenschap werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijzen van deze verbonden handelsondernemingen aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. Bij verkoop via verbonden ondernemingen buiten de Gemeenschap werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijs aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. |
5.2. Ondernemingen of groepen van ondernemingen waaraan geen BMO/IB kon worden toegekend
(50) |
Voor de twee in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs aan wie geen BMO of IB werd toegekend (Taizhou/Hongyou Group), konden de gegevens over hun uitvoer om de in overweging 29 uiteengezette redenen niet worden gebruikt om de individuele dumpingmarges vast te stellen. Bijgevolg werd een dumpingmarge berekend zoals uiteengezet in overweging 55. |
6. Vergelijking
(51) |
De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijzen te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. |
(52) |
Op basis hiervan werden, voor zover dit nodig en gerechtvaardigd was, voor alle Chinese producenten/exporteurs aan wie een BMO/IB kon worden toegestaan, correcties toegepast voor verschillen in handelsstadium, de kosten van vervoer, verzekering, op- en overslag, laden en lossen en aanverwante kosten, verpakking, krediet, en servicekosten (waarborgen/garanties). Voor de overige ondernemingen is een gemiddelde correctie toegepast die op de bovengenoemde correcties is gebaseerd. |
(53) |
Voor de verkopen via verbonden handelaren die buiten de Gemeenschap gevestigd zijn, werd een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening toegepast, wanneer werd aangetoond dat deze ondernemingen in feite functioneerden als een agent die op commissiebasis werkt. Deze correctie was gebaseerd op de VAA-kosten van de handelsondernemingen, vermeerderd met een winst waarvoor de gegevens van een niet-verbonden handelaar in de Gemeenschap werden verkregen. |
7. Dumpingmarges
(54) |
De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, zijn:
|
(55) |
Voor de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen waaraan geen BMO of IB was toegekend, werd de dumpingmarge berekend als een gewogen gemiddelde van de marges die waren vastgesteld voor de drie ondernemingen of groepen van ondernemingen waaraan een IB maar geen BMO was toegekend. |
(56) |
Voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen, werd de dumpingmarge berekend als een gewogen gemiddelde van de marges die voor alle ondernemingen in de steekproef waren vastgesteld. |
(57) |
Gezien het hoge niveau van medewerking (100 %) (zie overweging 22) werd een gemiddelde dumpingmarge voor het gehele land vastgesteld op het hoogste niveau dat gold voor een in de steekproef opgenomen onderneming. |
D. SCHADE
1. Communautaire productie
(58) |
Gezien de definitie van „bedrijfstak van de Gemeenschap” in artikel 4, lid 1, van de basisverordening, werd de productie van onderstaande communautaire fabrikanten bij het openen van het onderzoek in de definitie van de communautaire productie opgenomen:
|
(59) |
Twee van de klagende producenten zetten hun samenwerking kort na de inleiding van de procedure stop en hebben niet geantwoord op de steekproefvragenlijst. |
(60) |
Uit het onderzoek is gebleken dat alle drie medewerkende (groepen van) ondernemingen, naast hun eigen communautaire fabricage, ook steeds grotere hoeveelheden van het betrokken product hadden geïmporteerd voor wederverkoop op de communautaire markt. Zoals uit het onderzoek is gebleken, besloten alle medewerkende ondernemingen een deel van hun productie naar lagelonenlanden te verhuizen, ten minste het deel dat het meest aan de stijgende invoer met dumping uit China was blootgesteld. De invoer door medewerkende (groepen van) ondernemingen was hoofdzakelijk afkomstig van hun respectieve in China gevestigde verbonden zuster- of dochterondernemingen. |
(61) |
De Commissie heeft dus onderzocht of het belangencentrum van die ondernemingen zich, ondanks die invoerhoeveelheden, binnen de Gemeenschap bevond. |
(62) |
Wat het volume betreft dat de medewerkende fabrikanten in de Gemeenschap invoerden, werd vastgesteld dat twee van deze (groepen van) ondernemingen (onderneming A en B) toenemende maar relatief kleine hoeveelheden van het betrokken product invoerden (tijdens de hele beoordelingsperiode bleef het volume van de wederverkoop van het betrokken product van oorsprong uit China kleiner dan de respectieve nettoverkoop van de eigen productie van deze ondernemingen). Het hoofdkantoor en de O&O-activiteiten van deze ondernemingen bleven ook in de Gemeenschap. Daarom wordt geconcludeerd dat het belangencentrum van de ondernemingen A en B zich nog steeds in de Gemeenschap bevindt en dat deze ondernemingen, ondanks hun invoer uit China, als deel van de communautaire productie moeten worden beschouwd. |
(63) |
Voor de andere medewerkende groep van ondernemingen (onderneming C) is vastgesteld dat tijdens de beoordelingsperiode niet alleen het aandeel van het ingevoerde product dat op de communautaire markt werd verkocht aanzienlijk was toegenomen, maar dat dit aandeel sinds 2005 groter was dan het aandeel van de hoeveelheden van het soortgelijke product dat in de Gemeenschap werd geproduceerd en verkocht. Tijdens het OT maakte het volume van de wederverkoop van het betrokken product van oorsprong uit China het overgrote deel uit van de totale verkoop van onderneming C op de communautaire markt. |
(64) |
De Commissie heeft overwogen of deze aanzienlijke invoervolumes als een aanvulling van het productassortiment of als tijdelijk konden worden beschouwd. Er is evenwel gebleken dat de invoer door onderneming C niet als een aanvulling van het productassortiment kan worden beschouwd, maar gebaseerd is op een strategische beslissing om de productie van het betrokken product in China uit te besteden en zo de productiekosten te drukken en met de andere invoer uit China te kunnen concurreren. Er werd eveneens geconstateerd dat veel modellen die in China werden geproduceerd tijdens het OT ook door een andere onderneming van dezelfde groep in Italië werden geproduceerd. De compressoren die in China werden geproduceerd, concurreerden dus direct met die welke door dezelfde groep in Italië werden geproduceerd. Gezien het bovenstaande en het belang van de wederverkoop van de ingevoerde producten in de totale verkoop van onderneming C, kon bijgevolg niet worden geconcludeerd dat het belangencentrum van onderneming C voor de fabricage van het betrokken product zich nog steeds in de Gemeenschap bevindt. Het leek waarschijnlijk dat onderneming C de invoer van het soortgelijke product uit het betrokken land voor wederverkoop op de communautaire markt zou voortzetten of nog zou opvoeren, wat zou betekenen dat onderneming C veeleer als een importeur dan als een communautaire producent moet worden beschouwd. |
(65) |
Daarom wordt geconcludeerd dat onderneming C niet in de definitie van communautaire productie mag worden opgenomen. |
(66) |
De communautaire productie van bepaalde compressoren in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening is uiteindelijk gedefinieerd als alle productie door alle in overweging 58 genoemde ondernemingen, verminderd met de productie van onderneming C. Aangezien een aantal producenten en assembleurs in de Gemeenschap geen medewerking heeft verleend, werd de productie geschat op basis van bij het onderzoek verzamelde en door de klager verstrekte gegevens. |
2. Bedrijfstak van de Gemeenschap
(67) |
De procedure is ingeleid na een klacht die door de Italiaanse federatie ANIMA, die vier ondernemingen vertegenwoordigt die compressoren produceren, werd ingediend en door een andere producent werd ondersteund (zie overweging 58). Ondanks het feit dat twee klagende ondernemingen, zoals hierboven vermeld, niet meewerkten, en één communautaire fabrikant van de definitie van communautaire productie werd uitgesloten, bleken de twee resterende communautaire producenten die goed aan het onderzoek meewerkten, een groot deel van de communautaire productie te vertegenwoordigen, in dit geval ongeveer 50 %. Deze twee medewerkende producenten worden bijgevolg geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening te vormen. |
(68) |
De resterende in de klacht en in overweging 58 genoemde producenten, met uitzondering van de onderneming die van de definitie van de communautaire productie werd uitgesloten, worden hierna „de andere communautaire producenten” genoemd. Geen van deze andere communautaire producenten maakte bezwaar tegen de klacht. |
3. Verbruik in de Gemeenschap
(69) |
Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkoop van de eigen productie van onderneming C en van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt, de van Eurostat verkregen gegevens over de omvang van de invoer in de Gemeenschap en, wat de verkoop van de andere communautaire producenten betreft, de in de klacht verstrekte informatie. |
(70) |
Tijdens de beoordelingsperiode is de communautaire markt voor het betrokken en het soortgelijke product met 6 % gekrompen en tijdens het OT was zij nog goed voor ongeveer 3 066 000 stuks. Het verbruik in de Gemeenschap daalde met name met 7 % in 2004, steeg vervolgens licht met 1 procentpunt in 2005 en stabiliseerde zich tijdens het OT op dat niveau. De daling van het verbruik in de Gemeenschap kan worden toegeschreven aan de krimpende verkoop van de producenten in de Gemeenschap en de gedaalde invoer uit derde landen (hoofdzakelijke de Verenigde Staten en Japan).
|
4. Invoer uit het betrokken land
a) Omvang van de invoer
(71) |
De omvang van de invoer van het betrokken product in de Gemeenschap steeg zeer sterk tussen 2003 en het eind van het OT. Tijdens de beoordelingsperiode steeg de invoer met 182 % tot meer dan 1 600 000 stuks. De invoer uit het betrokken land steeg met name met 66 % tussen 2003 en 2004, met nog eens 110 procentpunten in 2005, en met 6 procentpunten tijdens het OT. |
b) Marktaandeel
(72) |
Het marktaandeel van de exporteurs in het betrokken land nam tijdens de beoordelingsperiode met meer dan 35 procentpunten toe en vertegenwoordigde 53 % tijdens het OT. De Chinese exporteurs vergrootten hun marktaandeel tussen 2003 en 2004 met 13 procentpunten en in 2005 met nog eens 20 procentpunten. Tijdens het OT groeide het marktaandeel van de exporteurs uit het betrokken land licht met nog 1 procentpunt.
|
c) Prijzen
i) Prijsontwikkeling
(73) |
De invoerprijzen van het betrokken product in onderstaande tabel zijn gebaseerd op door medewerkende exporteurs verstrekte en tijdens het onderzoek gecontroleerde gegevens. Tijdens de beoordelingsperiode deed zich een algemene stijging van de gemiddelde invoerprijzen van het betrokken product van oorsprong uit China voor: de prijzen stegen met 6 % tussen 2003 en het eind van het OT. De stijgende trend van de prijzen kan het gevolg zijn van een gewijzigde productmix, aangezien de Chinese fabrikanten geleidelijk ook meer geavanceerde en duurdere compressoren beginnen te produceren en uit te voeren.
|
ii) Prijsonderbieding
(74) |
Voor vergelijkbare modellen van het betrokken product is er een prijsvergelijking gemaakt tussen de gemiddelde verkoopprijzen in de Gemeenschap van de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs en die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Hiertoe zijn de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers af fabriek, na aftrek van alle kortingen en belastingen, vergeleken met de cif-prijzen franco grens Gemeenschap van de producenten/exporteurs van China, naar behoren gecorrigeerd voor de kosten van het lossen en de inklaring. Aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn communautaire productie gewoonlijk rechtstreeks aan detailhandelaren verkoopt, terwijl de Chinese goederen via al dan niet verbonden importeurs en/of handelaren aan detailhandelaren worden verkocht, is de invoerprijs waar nodig gecorrigeerd om ervoor te zorgen dat de vergelijking in hetzelfde handelsstadium gebeurde. Uit de vergelijking is gebleken dat het in de Gemeenschap verkochte betrokken product tijdens het OT de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, afhankelijk van de betrokken exporteur, met 22 à 43 % onderbood. |
5. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(75) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren. |
(76) |
Aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap slechts twee producenten telt, worden de gegevens met betrekking tot de bedrijfstak van de Gemeenschap met het oog op de vertrouwelijkheid overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening in geïndexeerde vorm of als orde van grootte gepresenteerd. Er zij op gewezen dat de onderstaande gegevens alleen betrekking hebben op het in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerde betrokken product, met uitsluiting van stand-alone-pompen en van compressoren die door de verbonden ondernemingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in China worden geproduceerd en vervolgens het voorwerp zijn van wederverkoop in de Gemeenschap. |
a) Productie
(77) |
De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde aanzienlijk tussen 2003 en het eind van het OT: zij daalde met name met 16 % in 2004, met nog eens 23 procentpunten in 2005 en met nog eens 7 procentpunten tijdens het OT. Tijdens het OT bedroeg de omvang van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen de 300 000 en de 400 000 stuks.
|
b) Capaciteit en bezettingsgraad
(78) |
De productiecapaciteit steeg met 3 % licht tussen 2003 en 2004, steeg verder met 9 procentpunten in 2005 en stabiliseerde zich op dat niveau tijdens het OT. De stijging van de productiecapaciteit in 2005 kan worden toegeschreven aan de investeringen van één communautaire producent in een extra productielijn voor compressoren die voor een hoger marktsegment bestemd zijn. Tijdens het OT bedroeg de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen de 600 000 en de 800 000 stuks. |
(79) |
De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde tijdens de beoordelingsperiode constant, en bedroeg tijdens het OT minder dan de helft van die in 2003. Dat is het gevolg van een daling van de productie. Tijdens het OT schommelde de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 40 en 50 %.
|
c) Voorraden
(80) |
De eindvoorraden stegen in 2004 met 37 %, in 2005 met nog eens 45 procentpunten, en daalden vervolgens met 138 procentpunten tijdens het OT. Tijdens het OT bedroegen de voorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen de 10 000 en de 20 000 stuks. Aangezien het soortgelijke product in de Gemeenschap hoofdzakelijk op bestelling wordt geproduceerd, wordt het voorraadpeil voor dit product niet als een nuttige schade-indicator beschouwd.
|
d) Verkoopvolume
(81) |
De verkoop van de eigen productie op de communautaire markt door de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde tijdens de beoordelingsperiode constant: met 19 % in 2004, met nog eens 24 procentpunten in 2005 en met nog eens 9 procentpunten tijdens het OT. Tijdens het OT bedroeg de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen de 200 000 en de 300 000 stuks.
|
e) Marktaandeel
(82) |
De bedrijfstak van de Gemeenschap verloor tijdens de hele beoordelingsperiode aan marktaandeel: de index die de ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap weergeeft, daalde met name met 13 % in 2004, met 27 procentpunten in 2005 en met nog eens 9 procentpunten tijdens het OT. Tijdens het OT bedroeg het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen de 5 en de 10 %.
|
f) Groei
(83) |
Tussen 2003 en het eind van het OT, toen het verbruik in de Gemeenschap met 6 % daalde, daalde de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt nog veel sterker, en wel met 52 %. Tijdens de beoordelingsperiode verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap bijna de helft van zijn marktaandeel, terwijl de invoer met dumping meer dan 35 procentpunten aan marktaandeel won en uiteindelijk 53 % van de markt voor zijn rekening nam. Er wordt bijgevolg geconcludeerd dat er geen groei plaatsvond waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap had kunnen profiteren. |
g) Werkgelegenheid
(84) |
De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde tijdens de beoordelingsperiode gestaag: met 10 % in 2004, met nog eens 16 procentpunten in 2005 en met nog eens 5 procentpunten tijdens het OT. Tijdens het OT verschafte de bedrijfstak van de Gemeenschap met de productie en de verkoop van het soortgelijke product werk aan tussen de 150 en de 200 werknemers.
|
h) Productiviteit
(85) |
De productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Gemeenschap, uitgedrukt in productie (aantal stuks) per persoon per jaar, daalde in 2004 met 7 %, in 2005 met nog eens 10 procentpunten en tijdens het OT met nog eens 5 procentpunten. Tijdens het OT bedroeg de productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen de 1 500 en de 2 000 stuks. De gestage daling van de productiviteit weerspiegelt de productie, die tijdens de hele beoordelingsperiode iets sneller is gedaald dan de overeenkomstige werkgelegenheid.
|
i) Arbeidskosten
(86) |
De gemiddelde arbeidskosten per werknemer stegen tussen 2003 en 2004 met 8 % en stabiliseerden zich in 2005 op dat niveau, alvorens tijdens het OT met 1 procentpunt weer licht te dalen. De stijging in 2004 was hoofdzakelijk toe te schrijven aan een loonsverhoging die een van de producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap had toegekend na een geschil met de vakbonden in de onderneming. Deze na onderhandelingen tot stand gekomen loonsverhoging werd bovendien voorafgegaan door een staking in 2003, en de uren die daardoor niet werden betaald, hadden een relatieve daling van de jaarlijkse arbeidskosten in vergelijking met de volgende jaren tot gevolg.
|
j) Factoren die van invloed zijn op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(87) |
De eenheidsprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij verkoop van de eigen productie aan niet-verbonden afnemers stegen met 20 % tussen 2003 en het eind van het OT: de gemiddelde verkoopprijs steeg met 9 % in 2004 en met nog eens 13 procentpunten in 2005, en daalde vervolgens licht met 2 procentpunten tijdens het OT. Tijdens het OT lag de gemiddelde eenheidsprijs tussen de 100 en de 150 EUR.
|
(88) |
De stijging van de gemiddelde eenheidsprijs weerspiegelt de gedeeltelijke en geleidelijke overschakeling van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap naar een hoger marktsegment, d.w.z. betere kwaliteit, betere prestaties, een grotere capaciteit en bijgevolg modellen van het soortgelijke product die duurder zijn in productie en verkoop. |
(89) |
Gezien de omvang en de hoogte van de prijsonderbieding, had deze invoer zeker invloed op de prijzen. |
k) Winstgevendheid en rendement van investeringen
(90) |
Tijdens de hele beoordelingsperiode bleef de winstgevendheid van de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap, uitgedrukt als percentage van de nettoverkopen, negatief. De verliezen verminderden in 2004 en verder in 2005: in dat jaar waren ze relatief het laagst, waarna ze tijdens het OT slechts licht toenamen. Tijdens het OT bedroeg de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen de – 3 en de – 10 %.
|
(91) |
Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep gelijk met de bovenstaande ontwikkeling van de winstgevendheid. Het bleef ook tijdens de beoordelingsperiode negatief. Het verbeterde in 2004 en verder in 2005, en verslechterde vervolgens licht tijdens het OT. Tijdens het OT bedroeg het rendement van investeringen tussen de – 30 % en de – 15 %. |
l) Kasstroom
(92) |
De nettokasstroom van bedrijfsactiviteiten bleef ook negatief tijdens de beoordelingsperiode, maar verbeterde duidelijk en was nog slechts licht negatief tijdens het OT, waar hij tussen de – 100 000 en de 0 EUR bedroeg.
|
m) Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
(93) |
De jaarlijkse investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de productie van het soortgelijke product stegen in 2004 met 72 % en in 2005 met nog eens 75 procentpunten, en daalden vervolgens met 7 procentpunten licht tijdens het OT. De netto-investeringen tijdens het OT waren evenwel relatief laag en bedroegen tussen de 1 300 000 en de 2 300 000 EUR. De stijging kan worden toegeschreven aan een investering door een van de communautaire producenten voor het leasen van een nieuw gebouw om het productieproces te centraliseren en te moderniseren, alsook aan investeringen door de bedrijfstak van de Gemeenschap voor het onderhoud en de vernieuwing van bestaande apparatuur, maar ook voor nieuwe apparatuur en modules, in een poging om haar concurrentievermogen ten aanzien van de invoer met dumping uit China te verbeteren.
|
(94) |
De Commissie heeft geen bewijsmateriaal ontvangen waaruit bleek dat het vermogen om kapitaal aan te trekken tijdens de beoordelingsperiode was verminderd of versterkt. |
n) Hoogte van de dumpingmarge
(95) |
Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit het betrokken land, is het effect van de hoogte van de feitelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Gemeenschap niet te verwaarlozen. |
o) Herstel van de gevolgen van eerdere dumping
(96) |
Aangezien er geen informatie was over dumping voorafgaand aan de situatie waarop deze procedure betrekking heeft, werd dit punt niet relevant geacht. |
6. Conclusie inzake schade
(97) |
Tussen 2003 en het eind van het OT steeg de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit China zeer sterk, namelijk met 182 %, en steeg het marktaandeel van deze invoer op de communautaire markt met meer dan 35 procentpunten. De gemiddelde prijzen van de invoer met dumping waren tijdens de beoordelingsperiode steeds lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien onderboden de prijzen van de ingevoerde producten uit China die van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk. Op een gewogen gemiddelde basis bedroeg de prijsonderbieding tijdens het OT tussen de 22 en de 43 %. |
(98) |
Een aantal indicatoren kende tussen 2003 en het eind van het OT een positieve ontwikkeling: de gemiddelde verkoopprijzen per eenheid stegen met 20 %, de productiecapaciteitsindicator steeg met 12 %, en de investeringen stegen met 140 %. In de overwegingen 78, 88 en 93 is evenwel uiteengezet dat er bijzondere redenen voor deze ontwikkeling zijn. Zoals vermeld in overweging 90 vertoonde de winstgevendheid tijdens de hele beoordelingsperiode tekenen van herstel, aangezien de verliezen tussen 2003 en het eind van het OT aanzienlijk verminderden. Er moet evenwel op worden gewezen dat de winstgevendheid negatief bleef en dat de verliezen tijdens het OT niet als verwaarloosbaar kunnen worden beschouwd. |
(99) |
De situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleek tijdens de beoordelingsperiode duidelijk te zijn verslechterd. De meeste schade-indicatoren kenden tussen 2003 en het eind van het OT een negatieve ontwikkeling: de omvang van de productie daalde met 46 %, de bezettingsgraad werd meer dan gehalveerd, de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap liep met 52 % terug, het overeenkomstige marktaandeel verminderde met bijna de helft, de werkgelegenheid kromp met 31 % en de productiviteit daalde met 22 %. |
(100) |
Er wordt dan ook geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden. |
E. OORZAKELIJK VERBAND
1. Inleiding
(101) |
Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping heeft geleden, als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap tezelfdertijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping zou worden toegeschreven. |
2. Gevolgen van de invoer met dumping
(102) |
De aanzienlijke stijging van de omvang van de invoer met dumping (met 182 %) tussen 2003 en het eind van het OT, en van het marktaandeel van deze invoer op de communautaire markt (met 35 procentpunten), alsook de vastgestelde prijsonderbieding (die tijdens het OT tussen de 22 en de 43 % bedroeg) vielen grotendeels samen met de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals in overweging 99 is uiteengezet. De dumpingprijzen waren tijdens de hele beoordelingsperiode bovendien gemiddeld lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze invoer met dumping wordt geacht een neerwaartse druk te hebben uitgeoefend op de prijzen, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen niet kon verhogen tot het niveau dat nodig was geweest om winst te maken, en aanzienlijke negatieve gevolgen te hebben gehad voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De bedrijfstak van de Gemeenschap blijkt bovendien een aanzienlijk deel van zijn marktaandeel aan de gestegen omvang van de invoer met dumping te hebben verloren. Minder verkoop leidt tot een relatieve stijging van de vaste kosten, en ook dat had negatieve gevolgen voor de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Er is dan ook een duidelijk oorzakelijk verband tussen de invoer uit China en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade. |
3. Gevolgen van andere factoren
(103) |
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, daalde de omvang van de uitvoer tijdens de beoordelingsperiode met 33 %; die daling was evenwel niet zo sterk als die van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie overweging 81). Tijdens het OT werden tussen de 100 000 en de 150 000 stuks uitgevoerd. De gemiddelde uitvoerprijs per eenheid bleef tussen 2003 en het eind van het OT stabiel en bedroeg tussen de 100 en de 150 EUR.
|
(104) |
Gezien de prijsstabiliteit op de exportmarkten en de relatief kleinere daling van de omvang van de uitvoer, wordt de uitvoeractiviteit, ook al heeft die misschien bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade, niet geacht daartoe in zo’n mate te hebben bijdragen dat het oorzakelijk verband wordt verbroken. |
(105) |
Een belanghebbende argumenteerde dat de stijging van de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet uitsluitend door de stijging van de grondstoffenprijzen (met name van de metalen onderdelen) kon veroorzaakt zijn, maar dat ook andere factoren meespeelden, waarbij hij suggereerde dat de bedrijfstak de schade ook aan zichzelf te wijten had. Deze belanghebbende ging evenwel niet nader in op de oorzaken die erop zouden wijzen dat de bedrijfstak zichzelf schade zou hebben toegebracht. |
(106) |
Uit het onderzoek is gebleken dat de productiekosten per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2003 en het eind van het OT met ongeveer 8 % zijn gestegen. Deze stijging zou gedeeltelijk aan de kennelijke prijsstijging van de grondstoffen kunnen worden toegeschreven. Uit het onderzoek is gebleken dat de kostenstijging gedeeltelijk toe te schrijven is aan de slechtere kostenstructuur en in het bijzonder aan de hogere vaste kosten per eenheid ingevolge de aanzienlijke daling van het aantal geproduceerde eenheden. De stijging is evenwel voor het grootste deel te wijten aan de duidelijke prijsstijging van de onderdelen die voor de productie van modellen in het bovenste marktsegment worden gebruikt. |
(107) |
De stijging van de gemiddelde productiekosten per eenheid werd evenwel meer dan gecompenseerd door de stijging van de gemiddelde verkoopprijs per eenheid (zie overweging 87), die een verbetering van de (weliswaar nog steeds negatieve) winstgevendheid tot gevolg had (zie overweging 90). Daarom wordt de stijging van de productiekosten niet geacht te hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade. |
(108) |
Volgens Eurostatgegevens daalde de omvang van de invoer in de Gemeenschap van het soortgelijke product van oorsprong uit overige derde landen (d.w.z. met uitsluiting van China) met 33 % in 2004 en met nog eens 7 procentpunten in 2005, alvorens tijdens het OT met een stijging van 9 procentpunten weer licht te herstellen. De totale daling tussen 2003 en het eind van het OT bedraagt 31 %. Het overeenkomstige marktaandeel van de invoer uit overige derde landen daalde van 35 % in 2003 tot 26 % tijdens het OT. |
(109) |
Er was geen gedetailleerde informatie beschikbaar betreffende de prijs van de invoer uit overige derde landen. Aangezien Eurostat geen rekening houdt met de productmix, konden deze gegevens niet worden aangewend voor een redelijke vergelijking met de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Tijdens het onderzoek wees niets erop dat de prijzen van de invoer uit overige derde landen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zouden onderbieden. |
(110) |
Gezien de dalende omvang en het krimpende marktaandeel en omdat er geen bewijs van het tegendeel is, wordt geconcludeerd dat de invoer uit overige derde landen de bedrijfstak van de Gemeenschap geen aanmerkelijke schade heeft toegebracht, indien er al schade was.
|
(111) |
Zoals in overweging 65 is vermeld, werd één producent in de Gemeenschap van de definitie van communautaire productie uitgesloten. Bovendien werkte een aantal producenten en assembleurs niet mee aan dit onderzoek (zie overweging 58). Op basis van informatie die de Commissie tijdens het onderzoek van medewerkende producenten en uit de klacht heeft verkregen, wordt geschat dat de omvang van de verkoop van deze andere producenten in de Gemeenschap op de communautaire markt in 2003 ongeveer 1 000 000 stuks bedroeg, tijdens de hele beoordelingsperiode aanzienlijk is gedaald en tijdens het OT nog slechts ongeveer 400 000 stuks bedroeg. Zo ook daalde het overeenkomstige marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode van 31 % in 2003 tot 13 % tijdens het OT. De omvang van de verkoop en het marktaandeel van deze producenten namen dus niet toe ten koste van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Net als de bedrijfstak van de Gemeenschap verloren deze producenten daarentegen een groot deel van hun verkoop en marktaandeel aan de invoer met dumping uit China. |
(112) |
Gezien bovenstaande opmerkingen en bij gebrek aan bewijs van het tegendeel, luidt de conclusie dat de andere producenten in de Gemeenschap niet aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade hebben bijgedragen.
|
(113) |
Zoals vermeld in overweging 70, daalde het verbruik tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 200 000 stuks of 6 %. Er zij evenwel op gewezen dat de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt tijdens dezelfde periode zowel in absolute cijfers (de verkoop daalde met 250 000 à 300 000 stuks) als in relatieve cijfers (de verkoop liep met een daling van 52 % zeer sterk terug) een veel sterkere daling kende. Terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap ongeveer de helft van zijn marktaandeel verloor (zie overweging 82), steeg het marktaandeel van de Chinese compressoren met 35 procentpunten (zie overweging 71). Er wordt bijgevolg geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade niet door de daling van het verbruik werd veroorzaakt. |
4. Conclusie betreffende het oorzakelijk verband
(114) |
Aangezien de enorme toename van de invoer met dumping uit China, het overeenkomstige groeiende marktaandeel van deze invoer en de geconstateerde prijsonderbieding samenvielen met de verslechtering van de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap, moet worden geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening veroorzaakt is door de invoer met dumping. |
(115) |
Uit het onderzoek is gebleken dat de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap in beperkte mate tot de geleden schade hebben kunnen bijdragen, maar niet in die mate dat het oorzakelijke verband zou worden verbroken. Andere bekende factoren werden onderzocht, maar bleken niet tot de geleden schade te hebben bijgedragen. De stijging van de eenheidskosten van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd meer dan geneutraliseerd door de gelijktijdige stijging van de verkoopprijs, zodat kon worden geconcludeerd dat deze niet tot de geleden schade had bijgedragen. Gezien de dalende omvang en het krimpende marktaandeel van de invoer uit andere derde landen en aangezien geen goede prijsvergelijking met de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap kon worden gemaakt, werd geconcludeerd dat deze invoer de schade niet had veroorzaakt. Wat de concurrentie van de andere producenten in de Gemeenschap betreft, werd op grond van hun dalende verkoopomvang en hun aan de invoer met dumping verloren marktaandeel vastgesteld dat hun activiteit niet tot de geleden schade had bijgedragen. Aangezien de daling van de consumptie kleiner was dan de daling van de verkoop in de Gemeenschap door de communautaire producenten en samenviel met de aanzienlijke toename van de invoer met dumping uit China, werd geconcludeerd dat deze op zich de schade niet had veroorzaakt. |
(116) |
Uitgaande van de hierboven vermelde analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle andere bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer uit China. |
F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
(117) |
De Raad en de Commissie hebben onderzocht of er dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen te nemen. Met het oog hierop hebben de Raad en de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor alle betrokken partijen. De diensten van de Commissie hebben oorspronkelijk definitieve mededeling van feiten en overwegingen in de zin van artikel 20, lid 4, eerste zin, van de basisverordening gedaan, waarin ervoor werd geopteerd geen maatregelen in te stellen. Na die mededeling van feiten en overwegingen hebben bepaalde marktdeelnemers, met name twee medewerkende producenten in de Gemeenschap, een aantal argumenten naar voren gebracht, die er aanleiding toe hebben gegeven dat de Commissie de zaak opnieuw heeft onderzocht. De belangrijkste argumenten worden hieronder behandeld. |
1. Belang van de medewerkende producenten in de Gemeenschap
(118) |
Onverminderd de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie overweging 67) moet er rekening mee worden gehouden dat, zoals in overweging 60 is vermeld, alle medewerkende groepen van ondernemingen in de Gemeenschap productiefaciliteiten in China hebben opgericht en steeds grotere hoeveelheden van het betrokken product invoerden met het oog op wederverkoop op de communautaire markt. Zoals vermeld in overweging 58 verkocht een groep van ondernemingen zijn in de Gemeenschap gevestigde productiefaciliteit in 2007, dus na het OT, aan een andere onderneming. Aangezien deze ontwikkeling zich na het OT heeft voorgedaan en deze groep het betrokken product tijdens de beoordelingsperiode in de Gemeenschap vervaardigde, wordt deze groep als een producent in de Gemeenschap beschouwd en worden zijn belangen in dit punt besproken. |
(119) |
Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap mogelijk schade zal blijven ondervinden indien geen maatregelen worden ingesteld. Het is namelijk waarschijnlijk dat dit tot een verdere verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en een verdere krimping van haar marktaandeel zou leiden. |
(120) |
Wanneer daarentegen wel maatregelen worden ingesteld, zullen de prijzen en/of verkoophoeveelheden (en het marktaandeel) misschien stijgen, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn financiële en economische situatie zou kunnen verbeteren. |
(121) |
Wat de mogelijke ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap betreft indien maatregelen worden ingesteld, zij erop gewezen dat alle medewerkende producenten tijdens het onderzoek hebben geargumenteerd dat de instelling van maatregelen de trend van de verplaatsing van de productie naar lagelonenlanden zou omkeren en de productie (ten minste gedeeltelijk) naar de Gemeenschap zou terughalen. |
(122) |
In dat verband is uit de analyse van de gedetailleerde gegevens die twee medewerkende producenten in de Gemeenschap en hun verbonden dochterondernemingen in China hebben verstrekt, duidelijk gebleken dat de productie in China (in plaats van in de Gemeenschap) van het voor de communautaire markt bestemde betrokken product gezien de specifieke economische situatie in China tijdens de laatste jaren grote kostenvoordelen bood. Deze kostenvoordelen en de dumping door de Chinese exporteurs op de communautaire markt kunnen er de oorzaak van zijn geweest dat alle medewerkende producenten in de Gemeenschap hun productie aanvankelijk (gedeeltelijk) naar China hebben verplaatst. |
(123) |
Daarom werd onderzocht of de instelling van antidumpingrechten, die in het geval van de verbonden exporteurs van de in overweging 122 vermelde producenten relatief laag zijn, althans voor twee van de medewerkende producenten verandering zou brengen in de belangrijkste economische parameters die tot de verplaatsing van de productie naar lagelonenlanden hebben geleid. Er is vastgesteld dat de totale kosten van in de Gemeenschap verkochte en in China geproduceerde compressoren (met inbegrip van onder meer fabricagekosten, VAA-kosten, zeevracht, conventionele rechten en een eventueel antidumpingrecht), hoewel ze iets lager zouden uitvallen, van dezelfde grootteorde zouden zijn als de totale productie- en verkoopkosten van soortgelijke compressoren in de Gemeenschap. |
(124) |
Deze twee ondernemingen herhaalden bovendien hun standpunt dat indien als gevolg van maatregelen de invoer met dumping uit China de prijzen minder zou onderbieden, zij hun productie in de Gemeenschap zouden kunnen vergroten en/of weer op gang zouden kunnen brengen door gebruik te maken van bestaande maar onbenutte capaciteit. |
(125) |
Er kan dan ook niet worden uitgesloten dat deze producenten gebruikmaken van hun aanzienlijke onbenutte capaciteit in Europa, zoals twee van de medewerkende producenten in hun opmerkingen ingevolge de mededeling van feiten en overwegingen aanvoeren. Dat lijkt mogelijk, aangezien de kosten van op de communautaire markt verkochte goederen door de voorgestelde maatregelen bijna gelijk zouden worden voor goederen die in China en voor goederen die in de Gemeenschap worden geproduceerd. Er kan dan ook niet worden uitgesloten dat deze producenten hun productie in de Gemeenschap zullen vergroten als gevolg van de instelling van maatregelen. Wanneer door de instelling van rechten op goederen van verbonden producenten in China het verschil in kosten kleiner zou worden tussen goederen die in China en goederen die in de Gemeenschap worden geproduceerd en op de communautaire markt worden verkocht, kan tot slot niet worden uitgesloten dat deze producenten er de voorkeur aan zouden geven niet al hun productie buiten de Gemeenschap te concentreren, teneinde zich in bepaalde vestigingen in de productie van bepaalde modellen te specialiseren of het risico te spreiden. |
(126) |
De verbonden onderneming in China van de derde medewerkende producent werd niet opgenomen in de steekproef voor de berekening van de dumpingmarges; indien maatregelen worden ingesteld, zou voor deze producent in principe dan ook het gemiddelde recht van 51,6 % gelden dat van toepassing is op de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef werden opgenomen. Aangezien deze Chinese onderneming niet in de steekproef werd opgenomen, beschikt de Commissie niet over gecontroleerde informatie betreffende haar productiekosten. Bijgevolg kan niet worden uitgesloten dat de totale kosten van in de Gemeenschap verkochte en in China geproduceerde compressoren (onder meer met inbegrip van fabricagekosten, VAA-kosten, zeevracht, conventionele rechten en eventuele antidumpingrechten) in dat geval meer zouden bedragen dan de totale productie- en verkoopkosten van soortgelijke compressoren in de Gemeenschap. |
(127) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen benadrukte de Italiaanse vereniging van producenten van compressoren (ANIMA), die de klacht had ingediend, dat antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld zodat de producenten in de Gemeenschap zouden kunnen blijven produceren en economisch zouden kunnen overleven. Zij lieten duidelijk verstaan dat zij voor maatregelen zijn, zelfs wanneer voor verbonden Chinese leveranciers van een aantal Europese producenten relatief hoge antidumpingrechten zouden gelden. |
(128) |
Er is geëvalueerd wat de instelling van maatregelen als mogelijke voordelen heeft voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Wanneer geen maatregelen worden ingesteld, kan dat tot een verdere verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en een verdere krimping van het marktaandeel van die bedrijfstak leiden. Daardoor zouden waarschijnlijk zowel een aantal banen als de investeringen in de opbouw van productiecapaciteit in de Gemeenschap verloren gaan. Hoewel deze elementen moeilijk te kwantificeren zijn, moet er bij de algemene beoordeling van het belang van de Gemeenschap rekening mee worden gehouden. Anderzijds kan niet worden uitgesloten dat, indien antidumpingmaatregelen worden ingesteld, de productie van de Gemeenschap zou stijgen en een deel van de productie naar de Gemeenschap zou worden teruggebracht. Dat zou de werkgelegenheid kunnen doen stijgen en een bijkomend effect kunnen hebben op de toeleveranciers die halfafgewerkte producten leveren aan de communautaire producenten van compressoren. |
2. Belang van andere communautaire producenten
(129) |
Deze producenten werkten niet mee aan het onderzoek. Hun marktaandeel is vergelijkbaar met dat van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Gezien het gebrek aan medewerking en het feit dat deze producenten in dit onderzoek meestal geen duidelijk standpunt hebben ingenomen, is niet bekend wat het belang van deze producenten zou zijn. Na de mededeling van de bevindingen hebben één niet-medewerkende producent, twee klagende producenten die hun medewerking aan dit onderzoek hadden stopgezet (zie overweging 59) en de Italiaanse vereniging van producenten van compressoren (ANIMA) zich gemeld en de argumenten in overweging 127 herhaald. Zij gaven duidelijk te kennen dat zij voor de instelling van maatregelen waren. |
3. Belang van (niet-verbonden) importeurs, consumenten en andere marktdeelnemers in de Gemeenschap
(130) |
Tijdens het OT nam de enige medewerkende niet-verbonden importeur ongeveer 20 % van de totale in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheid van het betrokken product van oorsprong uit China voor zijn rekening. Aangezien er voor het overige geen medewerking was en gezien het bovenstaande percentage wordt deze importeur representatief geacht voor de situatie van niet-verbonden importeurs. Deze medewerkende partij liet weten tegen de instelling van antidumpingmaatregelen op de invoer van dit specifieke product uit China gekant te zijn. Tijdens het OT vertegenwoordigde de wederverkoop van het betrokken product tussen de 2 en de 8 % van de totale omzet van deze importeur. Tussen de 30 en de 70 personen zijn rechtstreeks betrokken bij de aankoop, het verhandelen en de wederverkoop van het betrokken product. |
(131) |
Ook consumentenverenigingen en alle bekende detailhandelaren, distributeurs, handelaren en/of andere marktdeelnemers die in de Gemeenschap bij de distributieketen betrokken zijn, werd om medewerking verzocht. Niemand zegde evenwel zijn medewerking toe. Aangezien slechts één niet-verbonden importeur en geen andere marktdeelnemers in de Gemeenschap noch consumentenorganisaties hun medewerking aan dit onderzoek hebben verleend, werd het passend geacht de totale, algemene mogelijke gevolgen van eventuele maatregelen voor al deze partijen te analyseren. De algemene conclusie luidt dat de situatie van de consumenten en de marktdeelnemers die in de Gemeenschap bij de distributieketen betrokken zijn, door de eventuele maatregelen negatief kan worden beïnvloed. |
4. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap
(132) |
Om de in de overwegingen 125 en 126 uiteengezette redenen, kan in dit specifieke geval niet worden uitgesloten dat de medewerkende producenten in de Gemeenschap voordeel trekken van de maatregelen door gebruik te maken van onbenutte capaciteit om een deel van de productie terug te winnen die zij ingevolge schade veroorzakende dumping hadden verloren. |
(133) |
De Commissie erkent dat de instelling van maatregelen negatieve gevolgen kan hebben voor de consumenten en alle marktdeelnemers die in de Gemeenschap bij de distributieketen betrokken zijn. Het is evenwel ook duidelijk dat wanneer de productie in de Gemeenschap (en bijgevolg waarschijnlijk ook de werkgelegenheid in de Gemeenschap in deze productiesector) stijgt, de maatregelen een aantal voordelen voor de Gemeenschap zouden inhouden. |
(134) |
In artikel 21 van de basisverordening staat dat in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de noodzaak om de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende dumping weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen; deze specifieke bepaling moet echter worden gezien in het algemene kader van het afwegen van het belang van de Gemeenschap, zoals in het bovengenoemde artikel is vastgesteld. Bijgevolg moeten de gevolgen voor alle betrokken partijen van het al dan niet instellen van maatregelen worden onderzocht. |
(135) |
Gezien de hoge dumping- en schademarges wordt tot slot geoordeeld dat de overgelegde informatie in dit specifieke geval onvoldoende bewijsmateriaal levert om tot de conclusie te kunnen komen dat de eventuele instelling van maatregelen duidelijk onevenredig zou zijn en tegen de belangen van de Gemeenschap zou indruisen. |
(136) |
Indien de situatie van vóór de instelling van maatregelen (met name het marktaandeel van 53 % van de invoer uit China en het relatief kleine marktaandeel van de medewerkende producenten in de Gemeenschap) ondanks de instelling van maatregelen evenwel onveranderd zou blijven, kunnen de kosten van het eventuele recht die door de consumenten en marktdeelnemers in de Gemeenschap (met inbegrip van importeurs, handelaren en detailhandelaren) moeten worden gedragen, op lange termijn groter blijken te zijn dan het voordeel voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Daarom worden de maatregelen voor twee jaar ingesteld, en zullen onder meer communautaire producenten worden verzocht verslag uit te brengen. |
G. DEFINITIEVE MAATREGELEN
(137) |
Eventuele antidumpingmaatregelen moeten toereikend zijn om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen, doch zonder de vastgestelde dumpingmarges te overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst voor belasting te maken die redelijkerwijze, bij normale concurrentieverhoudingen — dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping — kan worden verwezenlijkt. Aangezien de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de hele beoordelingsperiode niet winstgevend was, werd geoordeeld dat de winstmarge van 5 % die deze bedrijfstak behaalde op andere producten van dezelfde categorie die zij tijdens het OT produceerde en verkocht, een passende winstmarge is waarvan kan worden verwacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap die in afwezigheid van schade veroorzakende dumping ook voor het soortgelijke product behaalt. |
(138) |
De vereiste prijsstijging werd vervolgens berekend aan de hand van een vergelijking per productsoort van de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, met de niet-schadelijke prijs van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte soortgelijke product. De niet-schadelijke prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap zodanig aan te passen dat de bovengenoemde winstmarge daarin tot uiting komt. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-waarde bij invoer. |
(139) |
Uit de hierboven vermelde prijsvergelijking is gebleken dat de berekende schademarges tussen de 61,3 en de 160,8 % bedragen en voor alle ondernemingen hoger zijn dan de respectieve dumpingmarges. In het licht van het bovenstaande en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening wordt geoordeeld dat op bepaalde compressoren van oorsprong uit China een definitief antidumpingrecht op het niveau van de dumpingmarges moet worden ingesteld. |
(140) |
Bijgevolg moeten onderstaande antidumpingrechten worden ingesteld:
|
(141) |
De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van het onderhavige onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit China die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde onderneming; op die producten is het voor het gehele land geldende recht van toepassing. |
(142) |
Verzoeken van ondernemingen om de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen. |
(143) |
Er worden maatregelen ingesteld om de producenten in de Gemeenschap van de schadelijke gevolgen van dumping te laten herstellen. Indien zich aanvankelijk een onevenwicht zou voordoen tussen de mogelijke voordelen voor de producenten in de Gemeenschap enerzijds en de kosten voor de consumenten en de overige marktdeelnemers in de Gemeenschap anderzijds, kan dit onevenwicht worden geneutraliseerd door een stijging en/of het weer op gang brengen van de productie in de Gemeenschap. Zoals hierboven reeds vermeld wordt het, gezien de omvang van de last van eventuele rechten en rekening houdend met het feit dat het scenario van een grotere productie in de Gemeenschap misschien geen werkelijkheid wordt, evenwel voorzichtig geacht om de duur van de maatregelen in dergelijke uitzonderlijke omstandigheden tot twee jaar te beperken. |
(144) |
Deze periode zou voor de producenten in de Gemeenschap lang genoeg moeten zijn om hun productie in Europa te verhogen en/of weer op gang te brengen, terwijl de situatie van de consumenten en andere marktdeelnemers in de Gemeenschap toch niet ernstig in het gedrang wordt gebracht. Er wordt geoordeeld dat een periode van twee jaar het meest geschikt is om te achterhalen of de Europese productie door het instellen van maatregelen inderdaad is gestegen, waardoor de negatieve gevolgen voor importeurs en consumenten werden gecompenseerd. |
(145) |
Het wordt eveneens passend geacht de situatie op de communautaire markt na de instelling van maatregelen van dichtbij te volgen, om de maatregelen eventueel prompt te herzien indien mocht blijken dat met de rechten het beoogde doel, nl. op korte termijn de levensvatbaarheid van bestaande producenten te verzekeren en op middellange termijn hun economische en financiële situatie te verbeteren, niet wordt bereikt. |
(146) |
Daarom zal de producenten in de Gemeenschap worden verzocht geregeld verslag uit te brengen bij de Commissie over de ontwikkeling van een aantal essentiële economische en financiële indicatoren. Ook importeurs en andere betrokken marktdeelnemers kan daarom worden verzocht; zij kunnen eveneens uit eigen beweging dergelijke informatie verstrekken. Op grond van deze gegevens zal de Commissie de situatie van de invoer en de communautaire productie geregeld evalueren, teneinde indien nodig snel te kunnen reageren. |
(147) |
De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van definitieve antidumpingrechten aan te bevelen. Belanghebbenden konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling ook opmerkingen maken. De opmerkingen van de partijen werden naar behoren onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd. Alle partijen ontvingen een gedetailleerd antwoord op hun opmerkingen. |
(148) |
Om een gelijke behandeling van nieuwe exporteurs en in de bijlage bij deze verordening vermelde niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen te garanderen, moet het voor de laatstgenoemde ondernemingen geldende gewogen gemiddelde recht eveneens gelden voor alle nieuwe exporteurs die anders voor een nieuw onderzoek krachtens artikel 11, lid 4, van de basisverordening in aanmerking zouden komen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op zuigercompressoren (met uitzondering van zuigercompressorpompen) met een debiet van maximaal 2 kubieke meter (m3) per minuut, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, ingedeeld onder de GN-codes ex 8414 40 10, ex 8414 80 22, ex 8414 80 28 en ex 8414 80 51 (Taric-codes 8414401010, 8414802219, 8414802299, 8414802811, 8414802891, 8414805119 en 8414805199).
2. Het antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten die door onderstaande ondernemingen zijn geproduceerd, is als volgt:
Onderneming |
Recht |
Aanvullende Taric-codes |
Zhejiang Xinlei Mechanical & Electrical Co. Ltd, Wenling |
77,6 % |
A860 |
Zhejiang Hongyou Air Compressor Manufacturing Co. Ltd, Wenling, en Taizhou Hutou Air Compressors Manufacturing Co. Ltd, Wenling |
76,6 % |
A861 |
Shanghai Wealth Machinery & Appliance Co. Ltd, Shanghai en Wealth (Nantong) Machinery Co. Ltd, Nantong |
73,2 % |
A862 |
Zhejiang Anlu Cleaning Machinery Co. Ltd, Taizhou |
67,4 % |
A863 |
Nu Air (Shanghai) Compressor and Tools Co. Ltd, Sjanghai |
13,7 % |
A864 |
FIAC Air Compressors (Jiangmen) Co. Ltd, Jiangmen |
10,6 % |
A865 |
Medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen (vermeld in de bijlage) |
51,6 % |
A866 |
Alle andere ondernemingen |
77,6 % |
A999 |
3. Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten op dit recht van toepassing.
4. Wanneer een nieuwe producent/exporteur in China ten genoegen van de Commissie aantoont dat:
— |
hij het in lid 1 beschreven product tijdens de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006 niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd („onderzoektijdvak”), |
— |
hij niet verbonden is met een exporteur of producent in China voor wie de antiumpingmaatregelen gelden die bij deze verordening worden ingesteld, |
— |
hij het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting heeft om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Gemeenschap uit te voeren, |
— |
hij op marktvoorwaarden opereert in de zin van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, dan wel aan de voorwaarden voor een individuele behandeling voldoet overeenkomstig artikel 9, lid 5, van die verordening, |
kan de Raad, met een gewone meerderheid, op een na raadpleging van het Raadgevend Comité door de Commissie ingediend voorstel, lid 2 wijzigen door de nieuwe producent/exporteur toe te voegen aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddeld recht van 51,6 % geldt.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing tot en met 21 maart 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 maart 2008.
Voor de Raad
De voorzitter
I. JARC
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).
(2) PB C 314 van 21.12.2006, blz. 2.
(3) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 214/2007 (PB L 62 van 1.3.2007, blz. 6).
BIJLAGE
NIET IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN MEDEWERKENDE CHINESE PRODUCENTEN/EXPORTEURS
Aanvullende Taric-code A866
Fini (Taishan) Air Compressor Manufacturing Co. Ltd |
Taishan |
Lacme Dafeng Machinery Co. Ltd |
Dafeng |
Qingdao D&D Electro Mechanical Technologies Co. Ltd en Qingdao D&D International Co. Ltd |
Qingdao |
Shanghai Liba Machine Co. Ltd |
Sjanghai |
Taizhou Sanhe Machinery Co. Ltd |
Wenling |
Taizhou Dazhong Air Compressors Co. Ltd |
Wenling |
Taizhou Shimge Machinery & Electronic Co. Ltd |
Wenling |
Quanzhou Yida Machine Equipment Co. Ltd |
Quanzhou |
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/21 |
VERORDENING (EG) Nr. 262/2008 VAN DE COMMISSIE
van 19 maart 2008
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 maart 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 maart 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 19 maart 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
JO |
62,5 |
MA |
57,1 |
|
TN |
134,4 |
|
TR |
96,5 |
|
ZZ |
87,6 |
|
0707 00 05 |
JO |
202,1 |
MA |
90,4 |
|
TR |
156,2 |
|
ZZ |
149,6 |
|
0709 90 70 |
MA |
74,1 |
TR |
127,0 |
|
ZZ |
100,6 |
|
0709 90 80 |
EG |
242,2 |
ZZ |
242,2 |
|
0805 10 20 |
EG |
46,0 |
IL |
55,1 |
|
MA |
53,7 |
|
TN |
56,7 |
|
TR |
46,1 |
|
ZA |
43,3 |
|
ZZ |
50,2 |
|
0805 50 10 |
IL |
106,6 |
SY |
109,7 |
|
TR |
131,9 |
|
ZA |
147,5 |
|
ZZ |
123,9 |
|
0808 10 80 |
AR |
98,4 |
BR |
86,4 |
|
CA |
98,7 |
|
CL |
103,2 |
|
CN |
83,2 |
|
MK |
44,4 |
|
US |
97,3 |
|
UY |
87,6 |
|
ZA |
69,5 |
|
ZZ |
85,4 |
|
0808 20 50 |
AR |
76,0 |
CL |
72,8 |
|
CN |
88,9 |
|
ZA |
104,8 |
|
ZZ |
85,6 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/23 |
VERORDENING (EG) Nr. 263/2008 VAN DE COMMISSIE
van 19 maart 2008
houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor boter in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 581/2004
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 31, lid 3, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 581/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 tot opening van een permanente inschrijving voor de bepaling van de uitvoerrestituties voor bepaalde soorten boter (2) voorziet in een permanente inschrijving. |
(2) |
In het kader van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 580/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 houdende een inschrijvingsprocedure tot vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (3) en na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, dient te worden besloten geen restitutie toe te kennen voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 18 maart 2008. |
(3) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 581/2004 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 18 maart 2008, geen uitvoerrestitutie toegekend voor de producten en de bestemmingen zoals vermeld in artikel 1, lid 1, van die verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 maart 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 maart 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1152/2007 van de Raad (PB L 258 van 4.10.2007, blz. 3). Verordening (EEG) nr. 1255/1999 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 90 van 27.3.2004, blz. 64. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1543/2007 (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 62).
(3) PB L 90 van 27.3.2004, blz. 58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 128/2007 (PB L 41 van 13.2.2007, blz. 6).
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/24 |
VERORDENING (EG) Nr. 264/2008 VAN DE COMMISSIE
van 19 maart 2008
tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (1), en met name op artikel 8, lid 3, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 is bepaald dat het verschil tussen de wereldmarktprijs voor de in artikel 1, lid 1, van die verordening genoemde producten en de prijs voor deze producten op de markt van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer. |
(2) |
Gezien de huidige marktsituatie in de sector slachtpluimvee moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2777/75 vastgestelde voorschriften en criteria. |
(3) |
Krachtens artikel 8, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 kan de restitutie variëren naar gelang van de bestemming, indien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten dat noodzakelijk maakt of maken. |
(4) |
Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren en die zijn voorzien van een identificatiemerk zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten ook voldoen aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3). |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2777/75 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel wordt voldaan.
2. De op grond van lid 1 voor een restitutie in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, namelijk dat zij zijn vervaardigd in een erkende inrichting en dat zij voldoen aan de in bijlage II, sectie I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde bepalingen inzake identificatiemerken.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 maart 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 maart 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1). Verordening (EEG) nr. 2777/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1243/2007 (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 8).
(3) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.
BIJLAGE
Uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee voor de periode vanaf 20 maart 2008
Productcode |
Bestemming |
Meeteenheid |
Restitutiebedrag |
||
0105 11 11 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
1,4 |
||
0105 11 19 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
1,4 |
||
0105 11 91 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
1,4 |
||
0105 11 99 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
1,4 |
||
0105 12 00 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
2,8 |
||
0105 19 20 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
2,8 |
||
0207 12 10 9900 |
V03 |
EUR/100 kg |
55,0 |
||
0207 12 90 9190 |
V03 |
EUR/100 kg |
55,0 |
||
0207 12 90 9990 |
V03 |
EUR/100 kg |
55,0 |
||
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd. De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:
|
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/26 |
VERORDENING (EG) Nr. 265/2008 VAN DE COMMISSIE
van 19 maart 2008
tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector eieren
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 8, lid 3, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2771/75 is bepaald dat het verschil tussen de wereldmarktprijs voor de in artikel 1, lid 1, van die verordening genoemde producten en de prijs voor deze producten op de markt van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer. |
(2) |
Gezien de huidige marktsituatie in de sector eieren moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2771/75 vastgestelde voorschriften en criteria. |
(3) |
Krachtens artikel 8, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 kan de restitutie variëren naar gelang van de bestemming, indien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten dat noodzakelijk maakt of maken. |
(4) |
Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren en die voldoen aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (2) en Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3), alsmede aan de bij Verordening (EG) nr. 1028/2006 van de Raad van 19 juni 2006 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (4) vastgestelde voorschriften inzake het merken. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2771/75 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel wordt voldaan.
2. De op grond van lid 1 voor een restitutie in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, namelijk dat zij zijn vervaardigd in een erkende inrichting en dat zij voldoen aan de in bijlage II, sectie I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en in Verordening (EG) nr. 1028/2006 vastgestelde voorschriften inzake het merken.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 maart 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 maart 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1). Verordening (EEG) nr. 2771/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.
(3) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1243/2007 (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 8).
(4) PB L 186 van 7.7.2006, blz. 1.
BIJLAGE
Uitvoerrestituties in de sector eieren van toepassing vanaf 20 maart 2008
Productcode |
Bestemming |
Meeteenheid |
Restitutiebedrag |
||||||
0407 00 11 9000 |
A02 |
EUR/100 st. |
2,32 |
||||||
0407 00 19 9000 |
A02 |
EUR/100 st. |
1,16 |
||||||
0407 00 30 9000 |
E09 |
EUR/100 kg |
0,00 |
||||||
E10 |
EUR/100 kg |
20,00 |
|||||||
E19 |
EUR/100 kg |
0,00 |
|||||||
0408 11 80 9100 |
A03 |
EUR/100 kg |
50,00 |
||||||
0408 19 81 9100 |
A03 |
EUR/100 kg |
25,00 |
||||||
0408 19 89 9100 |
A03 |
EUR/100 kg |
25,00 |
||||||
0408 91 80 9100 |
A03 |
EUR/100 kg |
31,50 |
||||||
0408 99 80 9100 |
A03 |
EUR/100 kg |
8,00 |
||||||
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd. De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:
|
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/28 |
VERORDENING (EG) Nr. 266/2008 VAN DE COMMISSIE
van 19 maart 2008
houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op eieren en eigeel, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 8, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 kan het verschil tussen de prijzen van de bij artikel 1, lid 1, van die verordening bedoelde producten in de internationale handel enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die in de bijlage bij die verordening worden genoemd. |
(2) |
In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2), is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2771/75. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 dient de restitutie per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten te worden vastgesteld voor dezelfde periode als die welke is gekozen voor de vaststelling van de restituties voor dezelfde producten die in onverwerkte toestand worden uitgevoerd. |
(4) |
In artikel 11 van de in het kader van de Uruguayronde gesloten landbouwovereenkomst is bepaald dat de restitutie bij uitvoer van een in een goed verwerkt product niet meer mag bedragen dan de restitutie voor ditzelfde product dat in onverwerkte toestand wordt uitgevoerd. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2771/75 vermelde goederen, worden vastgesteld zoals in de bijlage bij deze verordening is aangegeven.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 maart 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 maart 2008.
Voor de Commissie
Heinz ZOUREK
Directeur-generaal Ondernemingen en industrie
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1).
(2) PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1496/2007 (PB L 333 van 19.12.2007, blz. 3).
BIJLAGE
Restituties die met ingang van 20 maart 2008 van toepassing zijn op eieren en eigeel die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen
(EUR/100 kg) |
||||
GN-code |
Omschrijving |
Bestemming (1) |
Restituties |
|
0407 00 |
Vogeleieren in de schaal, vers, verduurzaamd of gekookt: |
|
|
|
– van pluimvee: |
|
|
||
0407 00 30 |
– – andere: |
|
|
|
|
02 |
0,00 |
||
03 |
20,00 |
|||
04 |
0,00 |
|||
|
01 |
0,00 |
||
0408 |
Vogeleieren uit de schaal en eigeel, vers, gedroogd, gestoomd of in water gekookt, in een bepaalde vorm gebracht, bevroren of op andere wijze verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen: |
|
|
|
– eigeel: |
|
|
||
0408 11 |
– – gedroogd: |
|
|
|
ex 0408 11 80 |
– – – geschikt voor menselijke consumptie: |
|
|
|
ongezoet |
01 |
50,00 |
||
0408 19 |
– – andere: |
|
|
|
– – – geschikt voor menselijke consumptie: |
|
|
||
ex 0408 19 81 |
– – – – vloeibaar: |
|
|
|
ongezoet |
01 |
25,00 |
||
ex 0408 19 89 |
– – – – bevroren: |
|
|
|
ongezoet |
01 |
25,00 |
||
– andere: |
|
|
||
0408 91 |
– – gedroogd: |
|
|
|
ex 0408 91 80 |
– – – geschikt voor menselijke consumptie: |
|
|
|
ongezoet |
01 |
31,50 |
||
0408 99 |
– – andere: |
|
|
|
ex 0408 99 80 |
– – – geschikt voor menselijke consumptie: |
|
|
|
ongezoet |
01 |
8,00 |
(1) De bestemmingen zijn:
01 |
derde landen. Voor Zwitserland en Liechtenstein gelden deze restituties niet voor de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972; |
02 |
Bahrein, Hongkong SAR, Jemen, Koeweit, Oman, Qatar, Rusland, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten; |
03 |
de Filipijnen, Japan, Maleisië, Taiwan, Thailand en Zuid-Korea, en |
04 |
alle bestemmingen, met uitzondering van Zwitserland en van de bestemmingen bedoeld onder 02 en 03. |
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/30 |
VERORDENING (EG) Nr. 267/2008 VAN DE COMMISSIE
van 19 maart 2008
tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 5, lid 4,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (2), en met name op artikel 5, lid 4,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (3), en met name op artikel 3, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (4), zijn de uitvoeringsbepalingen van de regeling voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten en de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, vastgesteld. |
(2) |
Uit een regelmatige controle van gegevens waarvan wordt uitgegaan bij de vaststelling van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd, met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. Derhalve moeten de representatieve prijzen voor die producten worden gepubliceerd. |
(3) |
Deze wijziging, gezien de marktsituatie, moet zo spoedig mogelijk worden toegepast. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 maart 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1). Verordening (EEG) nr. 2771/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1).
(3) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2916/95 van de Commissie (PB L 305 van 19.12.1995, blz. 49).
(4) PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 161/2008 (PB L 48 van 22.2.2008, blz. 29).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 19 maart 2008 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95
„BIJLAGE I
GN-code |
Omschrijving |
Representatieve prijs (EUR/100 kg) |
Zekerheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 3 (EUR/100 kg) |
Oorsprong (1) |
0207 12 10 |
Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren |
108,3 |
0 |
02 |
0207 12 90 |
Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren |
120,1 |
0 |
01 |
111,1 |
2 |
02 |
||
0207 14 10 |
Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren |
230,1 |
21 |
01 |
261,8 |
12 |
02 |
||
297,4 |
1 |
03 |
||
0207 14 50 |
Borsten van kippen, bevroren |
322,0 |
0 |
01 |
283,9 |
0 |
02 |
||
0207 14 60 |
Dijen van kippen, bevroren |
116,1 |
8 |
01 |
0207 25 10 |
Geslachte kalkoenen (zogenaamde kalkoenen 80 %), bevroren |
181,1 |
0 |
01 |
0207 27 10 |
Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren |
370,2 |
0 |
01 |
400,6 |
0 |
03 |
||
0408 11 80 |
Eigeel, gedroogd |
457,1 |
0 |
02 |
0408 91 80 |
Eieren uit de schaal, gedroogd |
439,1 |
0 |
02 |
1602 32 11 |
Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken |
223,8 |
19 |
01 |
3502 11 90 |
Ovoalbumine, gedroogd |
560,1 |
0 |
02 |
(1) Verklaring van de code:
01 |
Brazilië |
02 |
Argentinië |
03 |
Chili.” |
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/32 |
VERORDENING (EG) Nr. 268/2008 VAN DE COMMISSIE
van 19 maart 2008
houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde zuivelproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 31, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 31, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 kan het verschil tussen de prijzen van de in artikel 1, onder a), b), c), d), e) en g), van die verordening bedoelde producten in de internationale handel enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd. |
(2) |
In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2) is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer zij worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1255/1999. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 14, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 moet de restitutievoet per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten maandelijks worden vastgesteld. |
(4) |
Voor bepaalde melkproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, bestaat evenwel het gevaar dat, indien vooraf hoge restituties worden vastgesteld, de verplichtingen die met betrekking tot deze restituties zijn aangegaan, op het spel worden gezet. Om dat gevaar te voorkomen dienen passende voorzorgsmaatregelen te worden genomen, zonder evenwel contracten op lange termijn uit te sluiten. De vaststelling van specifieke restitutiebedragen voor het vooraf vaststellen van de restituties voor deze producten moet het mogelijk maken beide doelstellingen te verwezenlijken. |
(5) |
In artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 is bepaald dat voor de vaststelling van de restitutie in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de restituties bij de productie en de steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking die voor de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 vermelde basisproducten of daarmee gelijkgestelde producten in alle lidstaten worden toegepast uit hoofde van de verordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de betrokken sector. |
(6) |
Ingevolge artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 wordt steun verleend aan in de Gemeenschap geproduceerde en tot caseïne verwerkte ondermelk, indien deze melk en de daarvan vervaardigde caseïne aan bepaalde eisen voldoen. |
(7) |
Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (3) voorziet in de levering van boter en room tegen verlaagde prijs aan de fabrikanten van bepaalde koopwaren. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De restitutiebedragen die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1255/1999 vermelde goederen, worden vastgesteld zoals bepaald in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 maart 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 maart 2008.
Voor de Commissie
Heinz ZOUREK
Directeur-generaal Ondernemingen en industrie
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1152/2007 van de Raad (PB L 258 van 4.10.2007, blz. 3).
(2) PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1496/2007 (PB L 333 van 19.12.2007, blz. 3).
(3) PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1546/2007 (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 68).
BIJLAGE
Restituties welke van toepassing zijn vanaf 20 maart 2008 op bepaalde zuivelproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (1)
(EUR/100 kg) |
||||
GN-code |
Omschrijving |
Restituties |
||
Bij vaststelling vooraf van de restituties |
Overige gevallen |
|||
ex 0402 10 19 |
Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van minder dan 1,5 gewichtspercenten (PG 2): |
|
|
|
|
— |
— |
||
|
0,00 |
0,00 |
||
ex 0402 21 19 |
Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van 26 gewichtspercenten (PG 3): |
|
|
|
|
0,00 |
0,00 |
||
|
0,00 |
0,00 |
||
ex 0405 10 |
Boter met een vetgehalte van 82 gewichtspercenten (PG 6): |
|
|
|
|
0,00 |
0,00 |
||
|
0,00 |
0,00 |
||
|
0,00 |
0,00 |
(1) De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar:
a) |
derde landen: Andorra, de Heilige Stoel (Vaticaanstad), Liechtenstein en de Verenigde Staten van Amerika en op de naar de Zwitserse Bondsstaat uitgevoerde goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II van Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972; |
b) |
gebieden van de lidstaten van de EU die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap: Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d’Italia, Helgoland, Groenland, de Faeröer en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent; |
c) |
Europese gebieden waarvoor buitenlandse betrekkingen onder de verantwoordelijkheid van een lidstaat vallen en die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap: Gibraltar. |
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/35 |
VERORDENING (EG) Nr. 269/2008 VAN DE COMMISSIE
van 19 maart 2008
tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwe leng in zone VI en VII (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 2015/2006 van de Raad van 19 december 2006 tot vaststelling, voor 2007 en 2008, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (3) zijn quota voor 2007 en 2008 vastgesteld. |
(2) |
Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2008 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt. |
(3) |
Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het opgebruiken van het quotum
Het quotum dat voor 2008 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.
Artikel 2
Verbod
De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 maart 2008.
Voor de Commissie
Fokion FOTIADIS
Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken
(1) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).
(2) PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9, gerectificeerd in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6).
(3) PB L 384 van 29.12.2006, blz. 28. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1533/2007 (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 21).
BIJLAGE
Nr. |
01/DSS |
Lidstaat |
SPANJE |
Bestand |
BLI/67- |
Soort |
Blauwe leng (Molva dypterygia) |
Zone |
VI en VII (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) |
Datum |
4.2.2008 |
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/37 |
VERORDENING (EG) Nr. 270/2008 VAN DE COMMISSIE
van 19 maart 2008
betreffende de afgifte van uitvoercertificaten in de wijnsector
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 883/2001 van de Commissie van 24 april 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad met betrekking tot het handelsverkeer van producten van de wijnbouwsector met derde landen (1), en met name op artikel 7 en artikel 9, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 63, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (2) is bepaald dat de uitvoerrestituties voor producten van de wijnsector worden toegekend voor maximaal de hoeveelheden en bedragen die bepaald zijn in de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw. |
(2) |
In artikel 9 van Verordening (EG) nr. 883/2001 is bepaald onder welke voorwaarden de Commissie bijzondere maatregelen kan vaststellen om te voorkomen dat de in het kader van die overeenkomst toegestane hoeveelheden of uitgaven worden overschreden. |
(3) |
Volgens de gegevens betreffende de uitvoercertificaten waarover de Commissie op 19 maart 2008 beschikt, dreigen de voor de in artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 883/2001 bedoelde bestemmingszone 1 (Afrika) voor de periode tot en met 30 april 2008 nog beschikbare hoeveelheden te worden overschreden indien de afgifte van uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie niet wordt beperkt. Derhalve moet op de van 16 tot en met 18 maart 2008 ingediende aanvragen een uniform verminderingspercentage worden toegepast en moeten de afgifte van certificaten voor de ingediende aanvragen en de indiening van aanvragen voor deze zone worden geschorst tot en met 1 mei 2008, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie in de wijnsector waarvoor van 16 tot en met 18 maart 2008 aanvragen op grond van Verordening (EG) nr. 883/2001 zijn ingediend, worden afgegeven voor 64,57 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 1 (Afrika).
2. Voor de in lid 1 bedoelde producten van de wijnsector worden de afgifte van uitvoercertificaten waarvoor aanvragen op 19 maart 2008 of later zijn ingediend, en ook de indiening, met ingang van 20 maart 2008, van aanvragen van uitvoercertificaten voor de bestemmingszone 1 (Afrika) tot en met 1 mei 2008 geschorst.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 maart 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 maart 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 128 van 10.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1211/2007 (PB L 274 van 18.10.2007, blz. 5).
(2) PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
RICHTLIJNEN
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/38 |
RICHTLIJN 2008/24/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2006/48/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, eerste en derde zin,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (6) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om technische aanpassingen en uitvoeringsmaatregelen vast te stellen teneinde onder meer rekening te houden met technische ontwikkelingen op de financiële markten en een eenvormige toepassing van Richtlijn 2006/48/EG te waarborgen. Deze maatregelen hebben de volgende doelstellingen: verduidelijking van definities; wijziging van het toepassingsgebied van vrijstellingen; nadere uitwerking of aanvulling van de bepalingen van die richtlijn door middel van technische aanpassingen op het gebied van de bepaling van het eigen vermogen en op het gebied van de organisatie, berekening en beoordeling van risico’s en risicoposities. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2006/48/EG, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG zijn de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden beperkt in de tijd. In hun verklaring betreffende Besluit 2006/512/EG hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesteld dat Besluit 2006/512/EG een bevredigende horizontale oplossing biedt voor het verzoek van het Europees Parlement de uitvoering van de volgens de medebeslissingsprocedure aangenomen wetgevingsbesluiten te toetsen en dat aan de Commissie derhalve uitvoeringsbevoegdheden van onbeperkte duur moeten worden verleend. Het Europees Parlement en de Raad hebben ook verklaard erop te zullen toezien dat de voorstellen tot intrekking van bepalingen van besluiten die voorzien in een beperking in de tijd van de delegatie van de uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie met de grootste spoed worden aangenomen. Als gevolg van de invoering van de regelgevingsprocedure met toetsing, moet de bepaling van Richtlijn 2006/48/EG waarin een dergelijke beperking in de tijd is opgenomen, worden geschrapt. |
(6) |
De Commissie dient op gezette tijden de werking te controleren van de bepalingen betreffende de aan haar verleende uitvoeringsbevoegdheden, teneinde het Europees Parlement en de Raad in staat te stellen na te gaan of de reikwijdte van deze bevoegdheden en de aan de Commissie opgelegde procedurele vereisten adequaat zijn en borg staan voor doelmatigheid en democratische verantwoording. |
(7) |
Derhalve dient Richtlijn 2006/48/EG dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(8) |
Daar de bij deze richtlijn aan Richtlijn 2006/48/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 150 wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 151 wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) PB C 39 van 23.2.2007, blz. 1.
(3) Advies van het Europees Parlement van 14 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(4) PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/64/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).
(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(6) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/40 |
RICHTLIJN 2008/25/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (6) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om de voor de uitvoering van Richtlijn 2002/87/EG vereiste maatregelen vast te stellen, ter verduidelijking van de technische aspecten van bepaalde definities in genoemde Richtlijn, teneinde met name rekening te kunnen houden met ontwikkelingen op de financiële markten en inzake prudente technieken en een eenvormige toepassing van deze richtlijn binnen de Gemeenschap te waarborgen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2002/87/EG, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Overeenkomstig Richtlijn 2002/87/EG zijn de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden beperkt in de tijd. In hun verklaring betreffende Besluit 2006/512/EG hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesteld dat Besluit 2006/512/EG een bevredigende horizontale oplossing biedt voor het verzoek van het Europees Parlement, de uitvoering van de volgens de medebeslissingsprocedure aangenomen wetgevingsbesluiten te toetsen en dat aan de Commissie derhalve uitvoeringsbevoegdheden van onbeperkte duur moeten worden verleend. Het Europees Parlement en de Raad hebben ook verklaard erop te zullen toezien dat de voorstellen tot intrekking van bepalingen van besluiten die voorzien in een beperking in de tijd van de delegatie van de uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie met de grootste spoed worden aangenomen. Als gevolg van de invoering van de regelgevingsprocedure met toetsing dient de bepaling van Richtlijn 2002/87/EG waarin een dergelijke beperking in de tijd is opgenomen, te worden geschrapt. |
(6) |
De Commissie dient op gezette tijden de werking te controleren van de bepalingen betreffende de aan haar verleende uitvoeringsbevoegdheden, teneinde het Europees Parlement en de Raad in staat te stellen na te gaan of de reikwijdte van deze bevoegdheden en de aan de Commissie opgelegde procedurele vereisten adequaat zijn en borg staan voor doelmatigheid en democratische verantwoording. |
(7) |
Derhalve dient Richtlijn 2002/87/EG dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(8) |
Daar de bij deze richtlijn aan Richtlijn 2002/87/EG aan te brengen wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2002/87/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 20, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) PB C 39 van 23.2.2007, blz. 1.
(3) Advies van het Europees Parlement van 14 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(4) PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9).
(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(6) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/42 |
RICHTLIJN 2008/26/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2003/6/EG betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik), wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (6) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om de voor de uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG vereiste maatregelen vast te stellen, teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en een eenvormige toepassing van deze richtlijn te garanderen. Die maatregelen beogen definities aan te passen, de bepalingen van deze richtlijn uit te werken of aan te vullen met technische modaliteiten voor de openbaarmaking van voorwetenschap, voor het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, voor de melding van transacties van leidinggevende personen en van verdachte transacties aan de bevoegde autoriteiten en voor een billijke voorstelling van onderzoeksresultaten. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2003/6/EG, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Overeenkomstig Richtlijn 2003/6/EG zijn de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden beperkt in de tijd. In hun verklaring betreffende Besluit 2006/512/EG hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesteld dat Besluit 2006/512/EG een bevredigende horizontale oplossing biedt voor het verzoek van het Europees Parlement de uitvoering van de volgens de medebeslissingsprocedure aangenomen wetgevingsbesluiten te toetsen en dat aan de Commissie derhalve uitvoeringsbevoegdheden van onbeperkte duur moeten worden verleend. Het Europees Parlement en de Raad hebben ook verklaard erop te zullen toezien dat de voorstellen tot intrekking van bepalingen van besluiten die voorzien in een beperking in de tijd van de delegatie van de uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie, met de grootste spoed worden aangenomen. Als gevolg van de invoering van de regelgevingsprocedure met toetsing moet de bepaling van Richtlijn 2003/6/EG waarin een dergelijke beperking in de tijd is opgenomen, worden geschrapt. |
(6) |
De Commissie dient op gezette tijden de werking te controleren van de bepalingen betreffende de aan haar verleende uitvoeringsbevoegdheden, teneinde het Europees Parlement en de Raad in staat te stellen na te gaan of de reikwijdte van deze bevoegdheden en de aan de Commissie opgelegde procedurele vereisten adequaat zijn en borg staan voor doelmatigheid en democratische verantwoording. |
(7) |
Richtlijn 2003/6/EG dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(8) |
Daar de bij deze richtlijn aan Richtlijn 2003/6/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2003/6/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 6, lid 10, wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
|
4. |
Artikel 16, lid 5, wordt vervangen door: „5. De Commissie stelt volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast voor de werkprocedures inzake de uitwisseling van informatie en grensoverschrijdend onderzoek zoals bedoeld in dit artikel.”. |
5. |
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) PB C 39 van 23.2.2007, blz. 1.
(3) Advies van het Europees Parlement van 14 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(4) PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.
(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(6) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/45 |
RICHTLIJN 2008/27/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet tevens de bevoegdheid worden gegeven om de voor de uitvoering van Richtlijn 2001/18/EG vereiste maatregelen vast te stellen. Deze maatregelen beogen een aantal bijlagen aan te passen en criteria voor kennisgeving en minimumdrempels vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2001/18/EG, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Derhalve dient Richtlijn 2001/18/EG dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(6) |
Daar de bij deze richtlijn aan Richtlijn 2001/18/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2001/18/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 16, leden 2 en 3, worden vervangen door: „2. De in lid 1 bedoelde criteria en informatievoorschriften alsook passende voorschriften voor een samenvatting van het dossier, worden vastgesteld. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, na raadpleging van het bevoegde wetenschappelijke comité. De criteria en informatievoorschriften moeten zodanig zijn dat een hoog veiligheidsniveau voor de gezondheid van de mens en het milieu gewaarborgd is, en gebaseerd worden op de beschikbare wetenschappelijke gegevens over die veiligheid en de ervaring die met de introductie van vergelijkbare ggo’s is opgedaan. De voorschriften van artikel 13, lid 2, worden vervangen door de voorschriften die vastgesteld zijn volgens de eerste alinea, en de procedure van artikel 13, leden 3, 4, 5 en 6, en de artikelen 14 en 15, is van toepassing. 3. Voordat de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 30, lid 3, wordt ingeleid met het oog op een besluit over de in lid 1 bedoelde criteria en informatievoorschriften, stelt de Commissie dat voorstel ter beschikking van het publiek. Het publiek kan gedurende 60 dagen opmerkingen aan de Commissie doen toekomen. De Commissie zendt deze opmerkingen, samen met een analyse, door aan het in artikel 30 bedoelde comité.”. |
2. |
Artikel 21, lid 2, wordt vervangen door: „2. Voor producten waarin onvoorziene of technisch niet te voorkomen sporen van toegelaten ggo’s niet vallen uit te sluiten, kan een minimumdrempel worden vastgesteld, waar beneden die producten niet behoeven te worden geëtiketteerd overeenkomstig het bepaalde in lid 1. Drempelwaarden worden vastgesteld naargelang van het betrokken product. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
3. |
Artikel 21, lid 3, wordt vervangen door: „3. Lid 1 is niet van toepassing op sporen van toegestane ggo’s in producten die bestemd zijn voor rechtstreekse be- of verwerking, voor zover deze sporen aanwezig zijn in een verhouding van ten hoogste 0,9 % of een lagere drempelwaarde, mits de aanwezigheid van deze sporen onvoorzien of technisch niet te voorkomen is. De drempelwaarden, bedoeld in de eerste alinea, kunnen worden vastgesteld. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
4. |
Artikel 23, lid 2, wordt vervangen door: „2. Binnen 60 dagen te rekenen vanaf de dag van ontvangst van de door lidstaat toegezonden informatie, wordt een besluit genomen over de maatregel van die lidstaat in overeenstemming met de regelgevingsprocedure bedoeld in artikel 30, lid 2. Voor de berekening van de periode van 60 dagen wordt geen rekening gehouden met de tijd gedurende welke de Commissie wacht op nadere informatie die zij eventueel aan de kennisgever heeft gevraagd of advies vraagt van een of meer wetenschappelijke comités die geraadpleegd zijn. De periode gedurende welke de Commissie het advies van de geraadpleegde wetenschappelijke comités inwacht, mag niet meer dan 60 dagen bedragen. Evenmin wordt rekening gehouden met de periode die de Raad nodig heeft om een besluit te nemen overeenkomstig de in artikel 30, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.”. |
5. |
Artikel 26, lid 2, wordt vervangen door: „2. De voorwaarden voor de uitvoering van lid 1 worden vastgesteld zonder doublures te bevatten van etiketteringsvoorschriften die in de huidige communautaire wetgeving zijn opgenomen, of zonder daarmee in strijd te zijn. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Hierbij zou naar behoren rekening moeten worden gehouden met de etiketteringsvoorschriften welke door de lidstaten zijn vastgesteld overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving.”. |
6. |
Artikel 27 wordt vervangen door: „Artikel 27 Aanpassing van de bijlagen aan de vooruitgang van de techniek De aanpassing van bijlage II, delen C en D, de bijlagen III tot en met VI, alsmede bijlage VII, deel C, aan de vooruitgang van de techniek, wordt vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing; deze aanpassing beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen.”. |
7. |
Artikel 30, lid 3, wordt vervangen door: „3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”. |
8. |
In bijlage II wordt de eerste alinea vervangen door: „Deze bijlage beschrijft in algemene bewoordingen de te bereiken doelstelling, de relevante elementen, alsmede de algemene beginselen en de methode die moet worden gevolgd voor de uitvoering van de in de artikelen 4 en 13 bedoelde milieurisicobeoordeling. Teneinde de tenuitvoerlegging en de interpretatie van deze bijlage te vereenvoudigen, kunnen technische richtsnoeren worden uitgewerkt in overeenstemming met de in artikel 30, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.”. |
9. |
In bijlage IV wordt de inleidende formule vervangen door: „Deze bijlage beschrijft in algemene bewoordingen de aanvullende informatie die moet worden verstrekt bij kennisgeving van het in de handel brengen van een product, alsmede informatie betreffende etiketteringsvoorschriften voor ggo’s die als product of in een product in de handel worden gebracht en ggo’s die daarvan op grond van artikel 2, lid 4, tweede alinea, zijn vrijgesteld. Teneinde de tenuitvoerlegging en de interpretatie van deze bijlage te vereenvoudigen, kunnen technische richtsnoeren, onder meer voor de omschrijving van het bestemde gebruik van het product, worden uitgewerkt in overeenstemming met de in artikel 30, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure. Wat betreft de in artikel 26 voorgeschreven etiketteringsvoorschriften van vrijgestelde organismen, wordt voorzien in passende aanbevelingen en beperkingen:”. |
10. |
In bijlage VII worden de eerste en tweede alinea vervangen door: „Deze bijlage beschrijft in algemene bewoordingen de te bereiken doelstelling alsmede de algemene beginselen die moeten worden gevolgd voor de opstelling van het in artikel 13, lid 2, artikel 19, lid 3, en artikel 20 bedoelde controleplan. Teneinde de tenuitvoerlegging en de interpretatie van deze bijlage te vereenvoudigen, kunnen technische richtsnoeren worden uitgewerkt in overeenstemming met de in artikel 30, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.”. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 14 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1830/2003 (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24).
(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(5) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/48 |
RICHTLIJN 2008/28/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2005/32/EG betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten, en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en van Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), alsook drie richtlijnen, die uitvoeringsmaatregelen zijn in de zin van artikel 15 van die richtlijn, met name Richtlijn 92/42/EEG van de Raad van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels (4), Richtlijn 96/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 september 1996 betreffende normen voor de energie-efficiëntie van huishoudelijke elektrische koelkasten, diepvriezers en combinaties daarvan (5) en Richtlijn 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen vereiste maatregelen (6) bepalen dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van artikel 251 van het Verdrag aangenomen, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (8) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
Deze verklaring bevat een lijst van dringend aan te passen besluiten, waaronder Richtlijn 2005/32/EG. De aanpassing van die richtlijn maakt ook de aanpassing van de Richtlijnen 92/42/EEG, 96/57/EG en 2000/55/EG noodzakelijk. |
(5) |
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om de Richtlijnen 92/42/EEG, 96/57/EG en 2000/55/EG te wijzigen of in te trekken. Deze wijziging of intrekking moet worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(6) |
De Commissie moet tevens de bevoegdheid worden gegeven uitvoeringsmaatregelen vast te stellen met eisen inzake ecologisch ontwerp voor bepaalde energieverbruikende producten, met inbegrip zo nodig van het invoeren van uitvoeringsmaatregelen tijdens de overgangsperiode, alsmede bepalingen inzake de weging van de diverse milieuaspecten. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2005/32/EG door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing. |
(7) |
Derhalve dienen Richtlijn 2005/32/EG, alsook de Richtlijnen 92/42/EEG, 96/57/EG en 2000/55/EG te worden gewijzigd. |
(8) |
Daar de bij deze richtlijn aan Richtlijn 2005/32/EG, alsook aan de Richtlijnen 92/42/EEG, 96/57/EG en 2000/55/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2005/32/EG
Richtlijn 2005/32/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In artikel 13 wordt het volgende lid ingevoegd: „1 bis. Richtsnoeren betreffende specifieke aspecten van kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de productsector waarop de uitvoeringsmaatregel betrekking heeft. Zo nodig kan de Commissie, overeenkomstig lid 1, verder gespecialiseerd materiaal ontwikkelen ter vergemakkelijking van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn door kleine en middelgrote bedrijven.”. |
2. |
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
Artikel 16, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
4. |
In artikel 19 wordt lid 3 vervangen door: „3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”. |
Artikel 2
Wijziging van Richtlijn 92/42/EEG
In artikel 10 bis van Richtlijn 92/42/EEG worden de woorden „overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2005/32/EG” vervangen door de woorden „overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2005/32/EG”.
Artikel 3
Wijziging van Richtlijn 96/57/EG
In artikel 9 bis van Richtlijn 96/57/EG worden de woorden „overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2005/32/EG” vervangen door de woorden „overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2005/32/EG”.
Artikel 4
Wijziging van Richtlijn 2000/55/EG
In artikel 9 bis van Richtlijn 2000/55/EG worden de woorden „overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2005/32/EG” vervangen door de woorden „overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2005/32/EG”.
Artikel 5
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 6
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 11 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.
(4) PB L 167 van 22.6.1992, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/32/EG.
(5) PB L 236 van 18.9.1996, blz. 36. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2005/32/EG.
(6) PB L 279 van 1.11.2000, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2005/32/EG.
(7) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(8) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/51 |
RICHTLIJN 2008/29/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG tot invoering van een communautaire code voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op, op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om sommige bepalingen en bijlagen vast te stellen, om voorzieningen te treffen, beginselen en richtsnoeren vast te stellen en specifieke toepassingsvoorwaarden te omschrijven. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2001/83/EG, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Derhalve dient Richtlijn 2001/83/EG te worden gewijzigd. |
(6) |
Daar de bij deze richtlijn aan Richtlijn 2001/83/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2001/83/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 14, lid 1, tweede alinea, wordt vervangen door: „Indien nieuwe wetenschappelijke kennis dit rechtvaardigt, kan de Commissie het in de eerste alinea, derde streepje, bepaalde aanpassen. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 121, lid 2 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
2. |
Artikel 35, lid 1, derde alinea, wordt vervangen door: „Deze voorzieningen worden door de Commissie vastgesteld in de vorm van een uitvoeringsverordening. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 121, lid 2 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
3. |
Artikel 46, onder f), tweede alinea, wordt vervangen door: „Dit punt is ook van toepassing op bepaalde hulpstoffen; de lijst van die hulpstoffen en de specifieke toepassingsvoorwaarden worden vastgesteld bij een richtlijn die door de Commissie wordt vastgesteld. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 121, lid 2 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
4. |
Artikel 46 bis, lid 2, wordt vervangen door: „2. De Commissie kan lid 1 wijzigen om het aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 121, lid 2 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
5. |
Artikel 47, eerste alinea, wordt vervangen door: „De beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen bedoeld in artikel 46, onder f), worden vastgesteld in de vorm van een richtlijn. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 121, lid 2 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
6. |
Artikel 104, lid 7, wordt vervangen door: „7. De Commissie kan lid 6 wijzigen in het licht van de ervaringen die zijn opgedaan met de werking ervan. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 121, lid 2 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
7. |
Artikel 107, lid 2, vierde alinea, wordt vervangen door: „Het besluit over de definitieve maatregelen betreffende het product wordt vastgesteld volgens de in artikel 121, lid 3, bedoelde beheersprocedure.”. |
8. |
Artikel 108 wordt vervangen door: „Artikel 108 Alle wijzigingen die ter aanpassing van de bepalingen van de artikelen 101 tot en met 107 aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang noodzakelijk kunnen zijn, worden door de Commissie vastgesteld. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 121, lid 2 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
9. |
Artikel 120 wordt vervangen door: „Artikel 120 De ter aanpassing van bijlage I aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang noodzakelijke wijzigingen, worden door de Commissie vastgesteld. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 121, lid 2 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
10. |
Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 29 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1394/2007 (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121).
(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(5) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/53 |
RICHTLIJN 2008/30/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 44, lid 2, onder g),
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet tevens de bevoegdheid worden gegeven om de voor de uitvoering van Richtlijn 2006/43/EG vereiste maatregelen aan te nemen teneinde met name het vertrouwen in de controlefunctie te verzekeren, de uniforme toepassing van vereisten inzake beroepsethiek, kwaliteitsborgingsstelsels, onafhankelijkheid en objectiviteit te garanderen, de lijst van vakgebieden waarop de toetsing van de theoretische kennis van auditors betrekking heeft, aan te passen, internationale controlestandaarden en een gemeenschappelijke standaard voor controleverklaringen voor jaarrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen in te voeren, vast te stellen, en de uitzonderingsgevallen te omschrijven waarin documenten rechtstreeks mogen worden overgedragen naar derde landen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet essentiële onderdelen van Richtlijn 2006/43/EG, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG zijn de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden beperkt in de tijd. In hun verklaring betreffende Besluit 2006/512/EG hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesteld dat Besluit 2006/512/EG een bevredigende horizontale oplossing biedt voor het verzoek van het Europees Parlement de uitvoering van de volgens de medebeslissingsprocedure aangenomen besluiten te toetsen en dat aan de Commissie derhalve uitvoeringsbevoegdheden van onbeperkte duur moeten worden verleend. Het Europees Parlement en de Raad hebben ook verklaard erop te zullen toezien dat de voorstellen tot intrekking van bepalingen van besluiten die voorzien in een beperking in de tijd van de delegatie van de uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie met de grootste spoed worden aangenomen. Als gevolg van de invoering van de regelgevingsprocedure met toetsing moet de bepaling van Richtlijn 2006/43/EG waarin een dergelijke beperking in de tijd is opgenomen, worden geschrapt. |
(6) |
De Commissie dient op gezette tijden de werking te controleren van de bepalingen betreffende de aan haar verleende uitvoeringsbevoegdheden, teneinde het Europees Parlement en de Raad in staat te stellen na te gaan of de reikwijdte van deze bevoegdheden en de aan de Commissie opgelegde procedurele vereisten adequaat zijn en borg staan voor doelmatigheid en democratische verantwoording. |
(7) |
Derhalve dient Richtlijn 2006/43/EG dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(8) |
Daar de bij deze richtlijn aan Richtlijn 2006/43/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2006/43/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 8, lid 3, wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 21, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
Artikel 22, lid 4, wordt als volgt gewijzigd:
|
4. |
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
|
5. |
Artikel 28, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
6. |
Artikel 29, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
7. |
Artikel 36, lid 7, wordt als volgt gewijzigd:
|
8. |
Artikel 45, lid 6, wordt vervangen door: „6. Teneinde uniforme toepassing van lid 5, onder d), van dit artikel te waarborgen, wordt de daarin bedoelde gelijkwaardigheid beoordeeld door de Commissie in samenwerking met de lidstaten. De Commissie neemt ter zake een besluit volgens de regelgevingsprocedure van artikel 48, lid 2. De lidstaten kunnen de in lid 5, onder d), van dit artikel bedoelde gelijkwaardigheid beoordelen, zolang de Commissie een dergelijk besluit niet heeft genomen. In dit verband kan de Commissie maatregelen treffen gericht op het verwezenlijken van algemene gelijkwaardigheidscriteria overeenkomstig de vereisten vastgelegd in de artikelen 22, 24, 25 en 26, die van toepassing zijn op alle derde landen en die door de lidstaten worden gebruikt voor het beoordelen van de gelijkwaardigheid op nationaal niveau. De criteria zijn niet strenger dan de vereisten vastgelegd in de artikelen 22, 24, 25 en 26. Deze maatregelen, die niet-essentiële elementen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 48, lid 2 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
9. |
Artikel 46, lid 2, wordt vervangen door: „2. Teneinde uniforme toepassing van lid 1 van dit artikel te waarborgen, wordt de daarin bedoelde gelijkwaardigheid beoordeeld door de Commissie in samenwerking met de lidstaten. De Commissie neemt ter zake een besluit volgens de regelgevingsprocedure van artikel 48, lid 2. De lidstaten kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde gelijkwaardigheid beoordelen of vertrouwen op de beoordelingen van andere lidstaten, zolang de Commissie een dergelijk besluit niet heeft genomen. Indien de Commissie besluit dat niet aan de gelijkwaardigheidseis van lid 1 van dit artikel wordt voldaan, kan zij de betrokken auditors en auditorganisaties toestaan hun controleactiviteiten gedurende een passende overgangsperiode voort te zetten overeenkomstig de voorschriften van de relevante lidstaat. In dit verband kan de Commissie maatregelen treffen gericht op het verwezenlijken van algemene gelijkwaardigheidscriteria overeenkomstig de vereisten vastgelegd in de artikelen 29, 30 en 32, die van toepassing zijn op alle derde landen en die door de lidstaten worden gebruikt voor het beoordelen van de gelijkwaardigheid op nationaal niveau. De criteria zijn niet strenger dan de vereisten vastgelegd in de artikelen 29, 30 en 32. Deze maatregelen, die niet-essentiële elementen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 48, lid 2 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
10. |
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
|
11. |
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 14 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.
(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(5) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/57 |
RICHTLIJN 2008/31/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet tevens de bevoegdheid worden gegeven om gemeenschappelijke voorwaarden voor onderzoek en ontwikkeling vast te stellen, de bijlagen aan te passen en het toetsingsprogramma vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet essentiële onderdelen van Richtlijn 98/8/EG, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Derhalve dient Richtlijn 98/8/EG dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(6) |
Daar de bij deze richtlijn aan Richtlijn 98/8/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 98/8/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 10, lid 5, wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 11, lid 4, wordt vervangen door: „4. Na ontvangst van de beoordeling stelt de Commissie zonder onnodige vertraging overeenkomstig artikel 27 een voorstel op, waarover uiterlijk twaalf maanden na ontvangst van de in lid 2 vermelde evaluatie wordt beslist. Dat besluit, dat niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 28, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
3. |
Artikel 16, lid 2, wordt vervangen door: „2. Na de aanneming van deze richtlijn start de Commissie een tienjarig werkprogramma voor een systematisch onderzoek van alle werkzame stoffen die op de in artikel 34, lid 1, bedoelde datum reeds op de markt zijn als werkzame stoffen van een biocide, bestemd voor andere doeleinden dan de in artikel 2, lid 2, onder c) en d), gedefinieerde. In voorschriften worden de opstelling en uitvoering van het programma opgenomen, met inbegrip van prioriteiten voor de beoordeling van de verschillende werkzame stoffen en een tijdschema. Deze voorschriften, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 28, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Uiterlijk twee jaar voor de voltooiing van het werkprogramma dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een rapport over de vordering van het programma in. Tijdens die periode van tien jaar kan vanaf de in artikel 34, lid 1, bedoelde datum worden besloten dat een werkzame stof in bijlage I, IA of IB wordt opgenomen en onder welke voorwaarden, of, in gevallen waarin niet wordt voldaan aan de voorschriften van artikel 10 of waarin de vereiste informatie en gegevens niet binnen de voorgeschreven periode zijn verstrekt, dat de bewuste werkzame stof niet in bijlage I, IA of IB wordt opgenomen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 28, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
4. |
Artikel 17, lid 5, wordt vervangen door: „5. De gezamenlijke voorwaarden voor de toepassing van dit artikel, met name de maximumhoeveelheden werkzame stoffen of biociden die bij experimenten mogen vrijkomen en de minimuminformatie die moet worden verstrekt om de beoordeling overeenkomstig lid 2 mogelijk te maken. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 28, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
5. |
Artikel 27, lid 2, wordt vervangen door: „2. Aan het eind van die periode stelt de Commissie op basis van de volgende elementen een voorstel op, waarover volgens de toepasselijke procedures van artikel 28, lid 2 of lid 4, wordt beslist:
|
6. |
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
|
7. |
Artikel 29 wordt vervangen door: „Artikel 29 Aanpassing aan de vooruitgang van de techniek De wijzigingen die nodig zijn voor de aanpassing van de bijlagen IIA, IIB, IIIA, IIIB, IVA of IVB en de beschrijvingen van de productsoorten in bijlage V aan de vooruitgang van de techniek, of voor de specificatie van de voor elke productsoort vereiste informatie worden vastgesteld. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 28, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 14 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/16/EG van de Commissie (PB L 42 van 16.2.2008, blz. 48).
(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(5) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/60 |
RICHTLIJN 2008/32/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor een regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om technische specificaties en gestandaardiseerde methoden vast te stellen en om een aantal bijlagen aan te passen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2000/60/EG, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Aangezien de Commissie bij Beschikking 2005/646/EG (6) een register heeft vastgesteld van de locaties die het intercalibratienet zullen vormen, bedoeld in bijlage V, punt 1.4.1., bij Richtlijn 2000/60/EG, dienen de verwijzingen naar verlopen termijnen te worden geschrapt. |
(6) |
Derhalve dient Richtlijn 2000/60/EG dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(7) |
Daar de bij deze richtlijn in Richtlijn 2000/60/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedures, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2000/60/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 8, lid 3, wordt vervangen door: „3. De technische specificaties en de gestandaardiseerde methoden voor analyse en monitoring van de watertoestand worden vastgesteld. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
2. |
Artikel 20 wordt vervangen door: „Artikel 20 Technische aanpassingen van de richtlijn 1. De bijlagen I en III, alsmede punt 1.3.6. van bijlage V, kunnen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang worden aangepast, met inachtneming van de termijnen voor toetsing en bijstelling van de stroomgebiedsbeheersplannen, zoals vermeld in artikel 13. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Waar nodig kan de Commissie volgens de regelgevingsprocedure van artikel 21, lid 2, richtsnoeren vaststellen voor de toepassing van de bijlagen II en V. 2. Ten behoeve van de transmissie en de verwerking van gegevens, met inbegrip van statistische en cartografische gegevens, kunnen voor de doeleinden van lid 1 technische opmaakvoorschriften worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 21, lid 2.”. |
3. |
Artikel 21 wordt vervangen door: „Artikel 21 Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”. |
4. |
Bijlage V, punt 1.4.1. wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 11 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).
(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(5) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
(6) Beschikking 2005/646/EG van de Commissie van 17 augustus 2005 tot vaststelling van een register van locaties die deel zullen uitmaken van het intercalibratienet overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG (PB L 243 van 19.9.2005, blz. 1).
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/62 |
RICHTLIJN 2008/33/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2000/53/EG betreffende autowrakken, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor een regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op, op grond van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om bijlagen te wijzigen en om een aantal technische en controlevoorschriften vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2000/53/EG onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Aangezien de Commissie de in de artikelen 5, lid 5, 7, lid 2 en 8, lid 2, van Richtlijn 2000/53/EG bedoelde uitvoeringsregels reeds heeft vastgesteld via de Beschikkingen 2002/151/EG (6), 2005/293/EG (7) en 2003/138/EG (8), dienen de verwijzingen naar de termijnen van respectievelijk 21 oktober 2001, 21 oktober 2002 en 21 oktober 2001, te worden geschrapt. |
(6) |
Derhalve dient Richtlijn 2000/53/EG dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(7) |
Daar de bij deze richtlijn in Richtlijn 2000/53/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2000/53/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 4, lid 2, onder b), wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 5, lid 5, wordt vervangen door: „5. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de bevoegde instanties de in andere lidstaten overeenkomstig lid 3 afgegeven bewijzen van afgifte erkennen en aanvaarden. Daartoe worden minimumeisen voor het certificaat van vernietiging opgesteld. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
3. |
Aan artikel 6 wordt het volgende lid toegevoegd: „6. Bijlage I wordt aangepast aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. Die maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
4. |
Artikel 7, lid 2, derde alinea, wordt vervangen door: „Er worden gedetailleerde voorschriften vastgesteld om na te gaan of door de lidstaten aan de doelstellingen van de eerste alinea wordt voldaan. Bij het voorstellen van dergelijke voorschriften houdt de Commissie rekening met alle relevante factoren, onder meer de beschikbaarheid van gegevens en de kwestie van de in- en uitvoer van autowrakken. Deze voorschriften, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
5. |
Artikel 8, lid 2, wordt vervangen door: „2. De in lid 1 bedoelde normen worden vastgesteld. Bij het voorstellen van dergelijke normen houdt de Commissie rekening met het werk dat op dit gebied wordt verricht in de bevoegde internationale fora en draagt zij daaraan op passende wijze bij. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
6. |
Aan artikel 9, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: „De formaten voor het gegevensbanksysteem worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.”. |
7. |
Artikel 11 wordt vervangen door: „Artikel 11 Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG ingestelde comité. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op 3 maanden. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 11 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2005/673/EG van de Raad (PB L 254 van 30.9.2005, blz. 69).
(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(5) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
(6) Beschikking 2002/151/EG van de Commissie van 19 februari 2002 inzake minimumeisen voor het certificaat van vernietiging overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2000/53/EG (PB L 50 van 21.2.2002, blz. 94).
(7) Beschikking 2005/293/EG van de Commissie van 1 april 2005 tot vaststelling van nadere voorschriften betreffende de bewaking van de streefcijfers inzake hergebruik/terugwinning en hergebruik/recycling zoals vastgesteld bij Richtlijn 2000/53/EG (PB L 94 van 13.4.2005, blz. 30).
(8) Beschikking 2003/138/EG van de Commissie van 27 februari 2003 tot vaststelling van onderdeel- en materiaalcoderingsnormen voor voertuigen uit hoofde van Richtlijn 2000/53/EG (PB L 53 van 28.2.2003, blz. 58).
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/65 |
RICHTLIJN 2008/34/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor een regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op, op grond van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om bijlagen aan te passen en bepalingen voor de controle op het bereiken van streefcijfers vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2002/96/EG, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Aangezien de Commissie de voorschriften waarnaar in artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2002/96/EG wordt verwezen in Beschikking 2005/369/EG (6) heeft vastgelegd, dient de verwijzing naar de termijn van 13 augustus 2004 te worden geschrapt. |
(6) |
Derhalve dient Richtlijn 2002/96/EG dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(7) |
Daar de bij deze richtlijn in Richtlijn 2002/96/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedures, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2002/96/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 6, lid 1, tweede alinea, wordt vervangen door: „Bijlage II kan worden gewijzigd om andere verwerkingstechnieken die ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu bieden, in te voeren. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
2. |
Artikel 7, lid 3, tweede alinea, wordt vervangen door: „Nadere bepalingen voor de controle op het bereiken door de lidstaten van de in lid 2 genoemde streefcijfers, waaronder materiaalspecificaties, worden vastgesteld. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
3. |
Artikel 13 wordt vervangen door: „Artikel 13 Aanpassing aan de vooruitgang van wetenschap en techniek Eventuele wijzigingen die nodig zijn om artikel 7, lid 3, alsmede bijlage I B (in het bijzonder met het oog op de mogelijke toevoeging van armaturen in huishoudens, gloeilampen en fotovoltaïsche producten, d.w.z. zonnepanelen), bijlage II (in het bijzonder gelet op nieuwe technische ontwikkelingen voor de verwerking van AEEA) en de bijlagen III en IV aan de vooruitgang van wetenschap en techniek aan te passen, dienen te worden vastgesteld. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Voordat de bijlagen worden gewijzigd, raadpleegt de Commissie onder andere de producenten van elektrische en elektronische apparatuur, de recycleerders, de verwerkers alsmede de milieuorganisaties, werknemers- en consumentenverenigingen.”. |
4. |
Artikel 14, lid 3, wordt vervangen door: „3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”. |
5. |
Bijlage II, punt 4, wordt vervangen door:
|
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 11 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2003/108/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 106).
(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(5) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
(6) Beschikking 2005/369/EG van de Commissie van 3 mei 2005 tot vaststelling van regels voor het toezicht op de naleving door de lidstaten en tot vaststelling van rapportageformulieren voor de toepassing van Richtlijn 2002/96/EG (PB L 119 van 11.5.2005, blz. 13).
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/67 |
RICHTLIJN 2008/35/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2002/95/EG betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor een regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op, op grond van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om de bijlagen aan te passen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2002/95/EG, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Derhalve dient Richtlijn 2002/95/EG dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(6) |
Daar de bij deze richtlijn in Richtlijn 2002/95/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2002/95/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 5, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 7 wordt vervangen door: „Artikel 7 Comité 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (6) ingestelde comité. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 11 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/692/EG van de Commissie (PB L 283 van 14.10.2006, blz. 50).
(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(5) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
(6) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).”.
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/69 |
RICHTLIJN 2008/36/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en artikel 55,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 92/49/EEG (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op, op grond van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om de voor de uitvoering van Richtlijnen 73/239/EEG (6), 88/357/EEG (7) en 92/49/EEG vereiste maatregelen vast te stellen, teneinde met de technische ontwikkelingen in de verzekeringssector of op de financiële markten rekening te houden en een eenvormige toepassing van die richtlijnen te garanderen. Deze maatregelen hebben met name de volgende doelstellingen: uitbreiding van de lijst van rechtsvormen; wijziging van de lijst van verzekeringsbranches of aanpassing van de terminologie van die lijst; verduidelijking van de bestanddelen van de solvabiliteitsmarge; wijziging van het minimumgarantiefonds; wijziging van de lijst van categorieën van activa die ter dekking van de technische voorzieningen worden aanvaard en van de voorschriften betreffende de spreiding van beleggingen; wijziging van de versoepelingen van de congruentieregels en verduidelijking van de definities. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijnen 73/239/EEG, 88/357/EEG en 92/49/EEG, onder meer door hen aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Derhalve dient Richtlijn 92/49/EEG dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(6) |
Daar de bij deze richtlijn aan Richtlijn 92/49/EEG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
In artikel 51 van Richtlijn 92/49/EEG wordt de inleidende zin vervangen door:
„De volgende technische aanpassingen die niet-essentiële onderdelen van Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG alsmede van deze richtlijn beogen te wijzigen, onder meer door hen aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 2 van Richtlijn 91/675/EEG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing:”.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 10 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 1).
(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(5) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
(6) Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/101/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 238).
(7) Tweede Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten (PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 14).
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/71 |
RICHTLIJN 2008/37/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2008
tot wijziging van Richtlijn 2005/68/EG betreffende herverzekering, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en artikel 55,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). |
(2) |
Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. |
(3) |
Overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG, en teneinde de regelgevingsprocedure te kunnen toepassen op de reeds geldende besluiten die zijn vastgesteld overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 251 van het Verdrag, moeten die besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast. |
(4) |
De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om de voor de uitvoering van Richtlijn 2005/68/EG nodige maatregelen vast te stellen, teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen in de verzekeringssector en op financiële markten en een eenvormige toepassing van die richtlijn te garanderen. Deze maatregelen beogen in het bijzonder uitbreiding van de lijst van rechtsvormen, verduidelijking of aanpassing van de bestanddelen die de solvabiliteitsmarge vormen, verhoging van de premies of de schadebedragen die worden gebruikt voor de berekening van de solvabiliteitsmarge voor bepaalde herverzekeringsactiviteiten of categorieën overeenkomsten, wijziging van het minimumgarantiefonds en verduidelijking van de definities. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2005/68/EG, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(5) |
Richtlijn 2005/68/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(6) |
Daar de bij deze richtlijn aan Richtlijn 2005/68/EG aangebrachte wijzigingen van technische aard zijn en alleen betrekking hebben op de comitéprocedure, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten. Het is derhalve niet nodig daartoe bepalingen vast te stellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2005/68/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
In artikel 56 komt de inleidende zin als volgt te luiden: „De volgende maatregelen tot uitvoering van deze richtlijn, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden volgens de in artikel 55, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing vastgesteld.”. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. LENARČIČ
(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.
(2) Advies van het Europees Parlement van 10 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.
(3) PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 1).
(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(5) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Commissie
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/73 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 18 maart 2008
tot vrijstelling van bepaalde partijen van de uitbreiding tot bepaalde rijwielonderdelen van het bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 van de Raad ingestelde antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, laatstelijk gehandhaafd en gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1095/2005, en tot opheffing van de bij Verordening (EG) nr. 88/97 van de Commissie vastgestelde schorsing van het tot bepaalde rijwielonderdelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China uitgebreide antidumpingrecht voor bepaalde partijen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1044)
(2008/260/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de „basisverordening”),
Gelet op Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad (2) (de „uitbreidingsverordening”) tot uitbreiding van het definitieve anti-dumpingrecht, ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 (3) voor rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, op de invoer van bepaalde onderdelen van rijwielen uit de Volksrepubliek China en tot heffing van het uitgebreide recht op dergelijke uit hoofde van Verordening (EG) nr. 703/96 geregistreerde invoer,
Gelet op Verordening (EG) nr. 88/97 van de Commissie (4) (de „vrijstellingsverordening”) tot goedkeuring van de vrijstelling van de invoer van bepaalde delen van rijwielen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, van de uitbreiding bij Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad van het bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 van de Raad ingestelde antidumpingrecht, en met name op artikel 7,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Na de inwerkingtreding van de vrijstellingsverordening heeft een aantal rijwielassemblagebedrijven op grond van artikel 3 van die verordening een aanvraag ingediend om vrijstelling van het antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 71/97 was uitgebreid tot de invoer van bepaalde rijwielonderdelen uit de Volksrepubliek China („het uitgebreide antidumpingrecht”). De Commissie heeft in het Publicatieblad verscheidene malen lijsten van rijwielassemblagebedrijven (5) bekendgemaakt waarvoor het uitgebreide antidumpingrecht op de invoer van voor het vrije verkeer aangegeven hoofdonderdelen van rijwielen was geschorst op grond van artikel 5, lid 1, van de vrijstellingsverordening. |
(2) |
Na de laatste bekendmaking van de lijst van partijen waarvan de aanvraag werd onderzocht (6), werd een onderzoektijdvak gekozen. Door de toetreding van Bulgarije en Roemenië werd beslist een onderzoektijdvak van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2007 vast te stellen, zodat ook vrijstellingsaanvragen van Bulgaarse en Roemeense rijwielassemblagebedrijven in het kader van dezelfde procedure konden worden onderzocht. Aan alle bedrijven waarvan de aanvraag werd onderzocht, werd een lijst gezonden met vragen over hun assemblageactiviteiten in het onderzoektijdvak. |
A. VRIJSTELLINGSAANVRAGEN WAARVOOR HET UITGEBREIDE ANTIDUMPINGRECHT EERDER WAS GESCHORST
A.1. Ontvankelijke vrijstellingsaanvragen
(3) |
De Commissie heeft van de in tabel 1 vermelde partijen alle informatie ontvangen die nodig is om over de ontvankelijkheid van hun aanvragen te oordelen. De betaling van uitgebreide antidumpingrechten door deze partijen is daarna geschorst. De ontvangen informatie werd onderzocht en zo nodig ter plaatse gecontroleerd. De Commissie heeft op basis van deze informatie vastgesteld dat de aanvragen van de in tabel 1 genoemde partijen op grond van artikel 4, lid 1, van de vrijstellingsverordening ontvankelijk zijn. Tabel 1
|
(4) |
De Commissie heeft kunnen vaststellen dat de waarde van de onderdelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China die tweeëntwintig van deze bedrijven bij de assemblage van rijwielen hebben gebruikt minder dan 60 % bedroeg van de totale waarde van de onderdelen die bij de assemblage werden gebruikt en dat artikel 13, lid 2, van de basisverordening daarom niet op hen van toepassing is. |
(5) |
Daarom en overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de vrijstellingsverordening moeten de in de bovenstaande tabel vermelde partijen van het uitgebreide antidumpingrecht worden vrijgesteld. |
(6) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de vrijstellingsverordening moeten de in tabel 1 vermelde partijen met ingang van de datum van ontvangst van hun aanvraag van het uitgebreide antidumpingrecht worden vrijgesteld. Voorts moet hun douaneschuld uit hoofde van het uitgebreide antidumpingrecht als nietig worden beschouwd vanaf de datum van ontvangst van hun vrijstellingsaanvraag. |
(7) |
Opgemerkt zij dat de volgende in tabel 1 vermelde partij de diensten van de Commissie in kennis heeft gesteld van een wijziging van haar maatschappelijke zetel tijdens het onderzoektijdvak:
|
(8) |
Vastgesteld is dat deze adreswijziging van de maatschappelijke zetel niet van invloed is geweest op de assemblageactiviteiten uit het oogpunt van de vrijstellingsverordening. De Commissie is daarom van oordeel dat deze wijziging geen invloed dient te hebben op de vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht. |
A.2. Afgewezen en ingetrokken vrijstellingsaanvragen
(9) |
De in tabel 2 vermelde partijen hebben ook een aanvraag ingediend om van het uitgebreide antidumpingrecht te worden vrijgesteld. Tabel 2
|
(10) |
Twee partijen hebben hun vrijstellingsaanvraag ingetrokken en de Commissie daarvan in kennis gesteld. |
(11) |
Een andere partij is failliet gegaan en heeft de assemblage-activiteiten bijgevolg gestaakt. |
(12) |
Daar de in tabel 2 genoemde partijen niet hebben voldaan aan de criteria van artikel 6, lid 2, van de vrijstellingsverordening, moet de Commissie hun aanvragen om vrijstelling afwijzen overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de verordening. Daarom moet de in artikel 5 van de vrijstellingsverordening vermelde schorsing van het uitgebreide antidumpingrecht worden opgeheven en moet het uitgebreide antidumpingrecht worden geheven vanaf de datum van ontvangst van de aanvragen van deze partijen. |
B. VRIJSTELLINGSAANVRAGEN WAARVOOR HET UITGEBREIDE ANTIDUMPINGRECHT NIET EERDER WAS GESCHORST
B.1. Onontvankelijke vrijstellingsaanvragen
(13) |
De in tabel 3 genoemde partijen hebben ook een aanvraag ingediend om van het uitgebreide antidumpingrecht te worden vrijgesteld. Tabel 3
|
(14) |
Opgemerkt zij dat de aanvragen van deze partijen niet aan de ontvankelijkheidscriteria van artikel 4, lid 1, van de vrijstellingsverordening voldeden aangezien al deze partijen hoofdbestanddelen van rijwielen voor de productie of assemblage van rijwielen gebruiken in hoeveelheden van minder dan 300 eenheden per soort per maand. |
(15) |
Deze partijen werden van deze conclusie in kennis gesteld en konden hierover opmerkingen maken. Twee partijen hebben geen opmerkingen gemaakt en de twee andere partijen hebben hun aanvraag ingetrokken. Bijgevolg is aan deze partijen geen schorsing van het uitgebreide antidumpingrecht verleend. |
B.2. Ontvankelijke vrijstellingsaanvragen waarvoor schorsing moet worden verleend
(16) |
Voorts werden van de in tabel 4 vermelde partijen vrijstellingsaanvragen ontvangen op grond van artikel 3 van de vrijstellingsverordening. De schorsing van het uitgebreide recht naar aanleiding van deze aanvragen moet in werking treden op de datum die is vermeld in de kolom „datum van inwerkingtreding”. Tabel 4
|
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De in tabel 1 vermelde partijen worden vrijgesteld van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 van de Raad werd ingesteld op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, dat werd gehandhaafd bij Verordening (EG) nr. 1524/2000 en gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1095/2005 en dat bij Verordening (EG) nr. 71/97 werd uitgebreid tot bepaalde rijwielonderdelen uit de Volksrepubliek China.
De vrijstelling treedt in werking op de dag die voor elke partij is vermeld in de kolom „datum van inwerkingtreding”.
Tabel 1
Vrijgestelde partijen
Naam |
Adres |
Land |
Vrijstelling krachtens Verordening (EG) nr. 88/97 |
Datum van inwerkingtreding |
Aanvullende TARIC-code |
||
Alubike — Bicicletas S.A. |
Zona Industrial de Oia, Lote C-10, 3770-059 Oliveira do Bairro |
Portugal |
Artikel 7 |
12.12.2005 |
A730 |
||
Balkanvelo AD |
|
Bulgarije |
Artikel 7 |
1.1.2007 |
A811 |
||
Bonaventure BVBA |
|
België |
Artikel 7 |
19.1.2006 |
A732 |
||
CROSS Ltd. |
|
Bulgarije |
Artikel 7 |
1.1.2007 |
A810 |
||
SC Eurosport DHS SA |
Santuhalm Street 35A, Deva, dept. Hunedoara |
Roemenië |
Artikel 7 |
1.1.2007 |
A817 |
||
F.lli Schiano S.R.L. |
|
Italië |
Artikel 7 |
31.1.2007 |
A824 |
||
Goldbike — Industria de Bicicletas Lda |
|
Portugal |
Artikel 7 |
9.8.2006 |
A777 |
||
Helkama Velox Oy |
Santalantie 22, 10960 Hanko Pohjoinen |
Finland |
Artikel 7 |
29.1.2007 |
A825 |
||
Ing. Jaromír Březina |
|
Tsjechië |
Artikel 7 |
20.7.2006 |
A776 |
||
KHE Fahrradhandels GmbH |
|
Duitsland |
Artikel 7 |
6.11.2006 |
A794 |
||
Koga BV. |
|
Nederland |
Artikel 7 |
19.6.2006 |
A773 |
||
Rijwielen en Bromfietsenfabriek L'Avenir NV |
Posthoornstraat 1, 2500 Lier |
België |
Artikel 7 |
21.3.2007 |
A826 |
||
Leader — 96 Ltd. |
19 Sedianka Str., 4003 Plovdiv |
Bulgarije |
Artikel 7 |
1.1.2007 |
A813 |
||
Look Cycle International S.A. |
|
Frankrijk |
Artikel 7 |
14.9.2006 |
A781 |
||
Maxcom Ltd. |
|
Bulgarije |
Artikel 7 |
1.1.2007 |
A812 |
||
Prestige Rijwielen NV |
|
België |
Artikel 7 |
16.2.2006 |
A737 |
||
Puky GmbH & Co. KG |
|
Duitsland |
Artikel 7 |
21.8.2006 |
A778 |
||
Robifir Bike Ltd. |
|
Bulgarije |
Artikel 7 |
1.1.2007 |
A815 |
||
Skeppshultcykeln AB |
Storgatan 78, 333 03 Skeppshult |
Zweden |
Artikel 7 |
29.3.2006 |
A745 |
||
Stevens Vertriebs GmbH |
|
Duitsland |
Artikel 7 |
3.7.2006 |
A774 |
||
Trenga DE Vertriebs GmbH |
|
Duitsland |
Artikel 7 |
10.5.2006 |
A746 |
||
Velomania Ltd. |
Dimitar Nestorov Street bl. 120, 1612 Sofia |
Bulgarije |
Artikel 7 |
1.1.2007 |
A814 |
Artikel 2
De aanvragen om vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht die op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 88/97 van de Commissie werden ingediend door de in tabel 2 vermelde partijen worden afgewezen.
De schorsing van het uitgebreide antidumpingrecht op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 88/97 wordt voor elke partij opgeheven vanaf de datum van inwerkingtreding die is vermeld in de kolom „datum van inwerkingtreding”.
Tabel 2
Partijen waarvoor de schorsing wordt opgeheven
Naam |
Adres |
Land |
Schorsing krachtens Verordening (EG) nr. 88/97 |
Datum van inwerkingtreding |
Aanvullende TARIC-code |
||
Isaac International Ltd. |
4 Axis Park, P014 1FD Fareham Hants, Hampshire |
Verenigd Koninkrijk |
Artikel 5 |
13.12.2006 |
A816 |
||
Loris Cycles di Perinel Lori |
Via delle Industrie 8, 30022 Ceggia (VE) |
Italië |
Artikel 5 |
13.12.2005 |
A731 |
||
ROG Kolesa d.d. (former ELAN Bikes, d.d.) |
|
Slovenië |
Artikel 5 |
1.5.2004 |
A538 |
Artikel 3
Tabel 3 vormt de bijgewerkte lijst van partijen waarvan de aanvraag op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 88/97 wordt onderzocht. De schorsing van het uitgebreide recht naar aanleiding van deze aanvragen trad in werking op de datum die is vermeld in de kolom „datum van inwerkingtreding” in tabel 3.
Tabel 3
Partijen waarvan de aanvraag wordt onderzocht
Naam |
Adres |
Land |
Schorsing krachtens Verordening (EG) nr. 88/97 |
Datum van inwerkingtreding |
Aanvullende TARIC-code |
||
Blue Ocean Hungary Ltd. |
|
Hongarije |
Artikel 5 |
30.1.2008 |
A858 |
||
Canyon Bicycles GmbH |
|
Duitsland |
Artikel 5 |
4.12.2007 |
A856 |
||
Euro-Bike-Products |
|
Polen |
Artikel 5 |
6.8.2007 |
A849 |
||
EUSA Mart European Sales & Marketing GmbH & Co. KG |
An der Welle 4, 60322 Frankfurt am Main |
Duitsland |
Artikel 5 |
7.1.2008 |
A857 |
||
KOVL spol. S.r.o. |
|
Tsjechië |
Artikel 5 |
29.3.2007 |
A838 |
||
MICPOL |
|
Polen |
Artikel 5 |
17.4.2007 |
A839 |
||
N&W Cycle GmbH |
|
Duitsland |
Artikel 5 |
11.10.2007 |
A852 |
||
Radsportvertrieb Dietmar Bayer GmbH |
|
Duitsland |
Artikel 5 |
25.6.2007 |
A850 |
||
Special Bike — Societa Cooperativa |
|
Italië |
Artikel 5 |
22.1.2008 |
A533 |
Artikel 4
De aanvragen om vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht die zijn ingediend door de in tabel 4 vermelde partijen worden afgewezen.
Tabel 4
Partijen waarvan de vrijstellingsaanvraag wordt afgewezen
Naam |
Adres |
Land |
BBC International Biria Bike Company International GmbH |
Mannheimer Strasse 80, 68535 Edingen-Neckarhausen |
Duitsland |
Ets. TH Brasseur SA |
Rue des Steppes 13, 4000 Liège |
België |
Individual Bike s.r.o. |
Kmochova 2430, 431 11 Chomutov |
Tsjechië |
Shrapnell NV |
Groendreef 7, 9500 Geraardsbergen |
België |
Artikel 5
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten en tot de in de artikelen 1, 2, 3 en 4 genoemde partijen.
Gedaan te Brussel, 18 maart 2008.
Voor de Commissie
Peter MANDELSON
Lid van de Commissie
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).
(2) PB L 16 van 18.1.1997, blz. 55.
(3) PB L 228 van 9.9.1993, blz. 1. Verordening gehandhaafd bij Verordening (EG) nr. 1524/2000 (PB L 175 van 14.7.2000, blz. 39) en gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1095/2005 (PB L 183 van 14.7.2005, blz. 1).
(4) PB L 17 van 21.1.1997, blz. 17.
(5) PB C 45 van 13.2.1997, blz. 3, PB C 112 van 10.4.1997, blz. 9, PB C 220 van 19.7.1997, blz. 6, PB C 378 van 13.12.1997, blz. 2, PB C 217 van 11.7.1998, blz. 9, PB C 37 van 11.2.1999, blz. 3, PB C 186 van 2.7.1999, blz. 6, PB C 216 van 28.7.2000, blz. 8, PB C 170 van 14.6.2001, blz. 5, PB C 103 van 30.4.2002, blz. 2, PB C 35 van 14.2.2003, blz. 3, PB C 43 van 22.2.2003, blz. 5, PB C 54 van 2.3.2004, blz. 2, PB C 299 van 4.12.2004, blz. 4, PB L 17 van 21.1.2006, blz. 16 en PB L 313 van 14.11.2006, blz. 5.
(6) PB L 313 van 14.11.2006, blz. 5.
IV Andere besluiten
EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA
20.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/81 |
BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA
Nr. 388/06/COL
van 13 december 2006
houdende de eenenzestigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun
DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,
GELET OP de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name op de artikelen 61, 62 en 63 en Protocol nr. 26,
GELET OP de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (2), en met name op artikel 24 en artikel 5, lid 2, onder b), en artikel 1 in deel I van Protocol nr. 3,
OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, overeenkomstig artikel 24 van de Toezichtovereenkomst, uitvoering zal geven aan de staatssteunbepalingen van de EER-overeenkomst,
OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst kennisgevingen of richtsnoeren doet uitgaan over aangelegenheden die in de EER-overeenkomst worden behandeld, indien die overeenkomst of de Toezichtovereenkomst zulks uitdrukkelijk voorschrijft, of indien de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA dit nodig acht,
WIJZEND OP de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun (3), die op 19 januari 1994 door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (4) zijn vastgesteld,
OVERWEGENDE dat de Commissie op 22 november 2006 een nieuwe communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie heeft goedgekeurd, waarvan de officiële versie eind december 2006 in het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden gepubliceerd,
OVERWEGENDE dat deze kaderregeling ook van belang is voor de Europese Economische Ruimte,
OVERWEGENDE dat een uniforme toepassing van de EER-regels inzake staatssteun in de gehele Europese Economische Ruimte dient te worden gewaarborgd,
OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge punt II onder de titel „ALGEMEEN” aan het eind van bijlage XV bij de EER-overeenkomst, na overleg met de Commissie, besluiten dient vast te stellen die overeenstemmen met de besluiten van de Commissie,
OVERWEGENDE dat zodra de definitieve officiële versie van de nieuwe communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie beschikbaar is, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in staat zal zijn de overeenstemmende richtsnoeren vast te stellen,
OVERWEGENDE dat het huidige hoofdstuk 14 op 31 december 2006 afloopt,
OVERWEGENDE dat de geldigheid van het bestaande hoofdstuk 14 dient te worden verlengd totdat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de richtsnoeren die overeenstemmen met de nieuwe communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie vaststelt,
NA RAADPLEGING van de Commissie,
ERAAN HERINNEREND dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in een schrijven van 13 november 2006 met betrekking tot dit onderwerp de EVA-staten heeft geraadpleegd,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
1. |
De geldigheid van hoofdstuk 14 van de richtsnoeren inzake staatssteun, steun voor onderzoek en ontwikkeling wordt verlengd totdat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nieuwe richtsnoeren heeft vastgesteld die overeenstemmen met de nieuwe communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Het punt 2 van afdeling 14.9 van hoofdstuk 14 van de richtsnoeren inzake staatssteun komt als volgt te luiden: „Deze richtsnoeren zullen van toepassing zijn totdat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nieuwe richtsnoeren heeft vastgesteld in overeenstemming met de nieuwe communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, die de Commissie op 22 november 2006 heeft goedgekeurd.”. |
2. |
De EVA-staten worden van dit besluit in kennis gesteld door middel van een schrijven, vergezeld van een afschrift van dit besluit. |
3. |
De Commissie wordt van dit besluit in kennis gesteld door middel van een schrijven, vergezeld van een afschrift van dit besluit. |
4. |
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie. |
Gedaan te Brussel, 13 december 2006.
Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA
Bjørn T. GRYDELAND
Voorzitter
Kristján A. STEFÁNSSON
Lid van het College
(1) Hierna „de EER-overeenkomst” genoemd.
(2) Hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd.
(3) Hierna „de richtsnoeren inzake staatssteun” genoemd.
(4) Oorspronkelijk bekendgemaakt in PB L 231 van 3.9.1994 en in het EER-supplement nr. 32 van diezelfde datum, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 november 2006.