ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
50e jaargang |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Commissie |
|
|
|
2007/851/EG |
|
|
* |
||
|
|
2007/852/EG |
|
|
* |
Beschikking van de Commissie van 13 december 2007 tot wijziging van Beschikking 2005/5/EG wat de communautaire vergelijkende proeven en tests voor zaaizaad en teeltmateriaal van Asparagus officinalis op grond van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6168) ( 1 ) |
|
|
|
2007/853/EG |
|
|
* |
Besluit van de Commissie van 13 december 2007 betreffende de voortzetting in 2008 van de communautaire vergelijkende proeven en tests voor zaaizaad en teeltmateriaal van Asparagus officinalis op grond van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad, waarmee in 2005 een aanvang is gemaakt ( 1 ) |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 1510/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 december 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 19 december 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
191,0 |
MA |
97,9 |
|
TN |
157,6 |
|
TR |
116,2 |
|
ZZ |
140,7 |
|
0707 00 05 |
JO |
237,0 |
MA |
57,0 |
|
TR |
86,3 |
|
ZZ |
126,8 |
|
0709 90 70 |
MA |
74,3 |
TR |
106,5 |
|
ZZ |
90,4 |
|
0709 90 80 |
EG |
290,4 |
ZZ |
290,4 |
|
0805 10 20 |
AR |
36,7 |
MA |
76,3 |
|
TR |
81,0 |
|
ZA |
38,1 |
|
ZW |
28,6 |
|
ZZ |
52,1 |
|
0805 20 10 |
MA |
72,4 |
ZZ |
72,4 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
HR |
15,2 |
IL |
66,8 |
|
TR |
75,2 |
|
ZZ |
52,4 |
|
0805 50 10 |
EG |
49,3 |
MA |
119,9 |
|
TR |
102,7 |
|
ZZ |
90,6 |
|
0808 10 80 |
CA |
86,7 |
CN |
87,6 |
|
MK |
29,7 |
|
US |
77,3 |
|
ZZ |
70,3 |
|
0808 20 50 |
AR |
71,1 |
CN |
44,6 |
|
US |
122,8 |
|
ZZ |
79,5 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 1511/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van december 2007 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1385/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor vlees van pluimvee
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1385/2007 van de Commissie van 26 november 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad, wat betreft de opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee (3), en met name op artikel 5, lid 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De in de eerste zeven dagen van december 2007 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor bepaalde contingenten, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven. |
(2) |
De in de eerste zeven dagen van december 2007 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor bepaalde contingenten, betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 1385/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.
2. De hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2008 vastgestelde hoeveelheid en worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 december 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1). Verordening (EEG) nr. 2777/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).
(3) PB L 309 van 27.11.2007, blz. 47.
BIJLAGE
Nummer van de groep |
Volgnr. |
Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.1.2008-31.3.2008 (%) |
Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1.4.2008-30.6.2008 vastgestelde hoevelheid (kg) |
1 |
09.4410 |
1,077885 |
— |
2 |
09.4411 |
1 275 000 |
|
3 |
09.4412 |
1,095290 |
— |
4 |
09.4420 |
1,474926 |
— |
5 |
09.4421 |
2,293577 |
— |
6 |
09.4422 |
1,644736 |
— |
(1) Niet van toepassing: de Commissie heeft geen enkele certificaataanvraag ontvangen.
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/5 |
VERORDENING (EG) Nr. 1512/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van december 2007 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 1384/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1384/2007 van de Commissie van 26 november 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2398/96 van de Raad, wat betreft de opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor de invoer in de Gemeenschap van producten van de sector vlees van pluimvee van oorsprong uit Israël (3), en met name op artikel 5, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De invoercertificaataanvragen die in de eerste zeven dagen van december 2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 hebben, voor het contingent met het volgnummer 09.4092, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven. |
(2) |
De invoercertificaataanvragen die in de eerste zeven dagen van december 2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 hebben betrekking op een hoeveelheid, voor het contingent met het volgnummer 09.4091, die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 1384/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.
2. De hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2008 vastgestelde hoeveelheid en worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 december 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1). Verordening (EEG) nr. 2777/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).
(3) PB L 309 van 27.11.2007, blz. 40.
BIJLAGE
Nummer van de groep |
Volgnr. |
Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.1.2008-31.3.2008 (%) |
Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode 1.4.2008-30.6.2008 vastgestelde hoeveelheid (kg) |
IL1 |
09.4092 |
3,012048 |
— |
IL2 |
09.4091 |
140 000 |
(1) Niet van toepassing: de Commissie heeft geen enkele certificaataanvraag ontvangen.
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/7 |
VERORDENING (EG) Nr. 1513/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van december 2007 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 1383/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1383/2007 van de Commissie van 26 november 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 779/98 van de Raad, wat betreft de opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor de invoer in de Gemeenschap van producten van de sector vlees van pluimvee van oorsprong uit Turkije (2), en met name op artikel 5, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1383/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector vlees van pluimvee. |
(2) |
De in de eerste zeven dagen van december 2007 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 ingediende invoercertificaataanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De hoeveelheden waarvoor in het kader van het tariefcontingent met volgnummer 09.4103 geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 1383/2007 en die aan de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2008 moeten worden toegevoegd, bedragen 250 000 kg.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 december 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1). Verordening (EEG) nr. 2777/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 309 van 27.11.2007, blz. 34.
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/8 |
VERORDENING (EG) Nr. 1514/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van december 2007 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1382/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor varkensvlees
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1382/2007 van de Commissie 26 november 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad wat de invoerregeling voor varkensvlees betreft (2), en met name op artikel 5, lid 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1382/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector varkensvlees. |
(2) |
De in de eerste zeven dagen van december 2007 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 ingediende invoercertificaataanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De hoeveelheden waarvoor in het kader van het tariefcontingent met volgnummer 09.4046 geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 1382/2007 en die aan de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2008 moeten worden toegevoegd, bedragen 1 750 000 kg.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 december 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2). Verordening (EEG) nr. 2759/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 309 van 27.11.2007, blz. 28.
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/9 |
VERORDENING (EG) Nr. 1515/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van december 2007 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1399/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor bepaalde vleesproducten van oorsprong uit Zwitserland
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1399/2007 van de Commissie van 28 november 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van een tariefcontingent voor worst en bepaalde vleesproducten van oorsprong uit Zwitserland (2), en met name op artikel 5, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1399/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van bepaalde vleesproducten. |
(2) |
De in de eerste zeven dagen van december 2007 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 ingediende invoercertificaataanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De hoeveelheden waarvoor in het kader van het tariefcontingent met volgnummer 09.4180 geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 1399/2007 en die aan de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2008 moeten worden toegevoegd, bedragen 475 000 kg.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 december 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2). Verordening (EEG) nr. 2759/75 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 311 van 29.11.2007, blz. 7.
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/10 |
VERORDENING (EG) Nr. 1516/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (1), en met name op artikel 3, lid 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 842/2006 dienen de registers van koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur bepaalde informatie te bevatten. Om een doeltreffende uitvoering van Verordening (EG) nr. 842/2006 te garanderen, is het dienstig te bepalen dat in de registers van deze apparatuur aanvullende informatie wordt opgenomen. |
(2) |
In de registers van deze apparatuur dient informatie over de vulling met gefluoreerd broeikasgas te worden opgenomen. Indien niet bekend is hoeveel de vulling met gefluoreerd broeikasgas bedraagt, dient de exploitant van de apparatuur in kwestie ervoor te zorgen dat die vulling door een gekwalificeerde persoon wordt bepaald zodat de controle op lekkage wordt vergemakkelijkt. |
(3) |
Alvorens de controle op lekkage plaatsvindt, dient een gekwalificeerde persoon de in het register van de apparatuur opgenomen informatie zorgvuldig door te nemen om eventuele problemen die zich eerder hebben voorgedaan vast te stellen en de voorgaande verslagen te raadplegen. |
(4) |
Teneinde een efficiënt toezicht op lekkage te garanderen, dienen de controles op lekkage te worden toegespitst op de onderdelen van de apparatuur waar lekken het waarschijnlijkst zijn. |
(5) |
Controles op lekkage worden uitgevoerd door middel van directe of indirecte meetmethoden. In het geval van directe meetmethoden wordt lekkage vastgesteld door het gebruik van detectietoestellen waarmee kan worden bepaald of de vulling van gefluoreerd broeikasgas uit het systeem ontsnapt. Indirecte meetmethoden zijn gebaseerd op de vaststelling van abnormaal systeemgedrag en op de analyse van relevante parameters. |
(6) |
Indirecte meetmethoden dienen te worden toegepast in gevallen waarin de lekkage een zeer traag verloop kent en de apparatuur is opgesteld in een goed verluchte omgeving waar het moeilijk is de uit het systeem ontsnappende gefluoreerde broeikasgassen in de lucht te detecteren. Directe meetmethoden zijn noodzakelijk om de precieze locatie van het lek vast te stellen. Het besluit over welke meetmethode moet worden gebruikt, dient te worden genomen door een gekwalificeerde persoon die over de vereiste opleiding en ervaring beschikt om per geval de meest geschikte meetmethode te bepalen. |
(7) |
Als er een vermoeden van lekkage bestaat, dient een controle plaats te vinden om het lek op te sporen en te repareren. |
(8) |
Teneinde de veiligheid van het gerepareerde systeem te garanderen, dient bij de vervolgcontrole waarin Verordening (EG) nr. 842/2006 voorziet, de aandacht te worden toegespitst op de onderdelen van het systeem waar de lekkage was vastgesteld en op de naburige onderdelen. |
(9) |
Bij een onjuiste installatie van nieuwe systemen bestaat een aanzienlijk risico op lekkage. Daarom dienen pas geïnstalleerde systemen onmiddellijk nadat zij in bedrijf zijn genomen, op lekkage te worden gecontroleerd. |
(10) |
De maatregelen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte comité (2), |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
Deze verordening stelt, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 842/2006, de basisvoorschriften inzake controle op lekkage vast voor in bedrijf of tijdelijk buiten bedrijf zijnde stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die 3 kg of meer gefluoreerde broeikasgassen bevat.
Deze verordening is niet van toepassing op apparatuur met hermetisch afgesloten systemen die als zodanig zijn geëtiketteerd en minder dan 6 kg gefluoreerde broeikasgassen bevatten.
Artikel 2
Apparatuurregister
1. De exploitant vermeldt zijn naam, postadres en telefoonnummer in het in artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 842/2006 bedoelde register, hierna „apparatuurregister” genoemd.
2. De vulling met gefluoreerd broeikasgas van de koel-, klimaatregelings- of warmtepompapparatuur wordt vermeld in het apparatuurregister.
3. Als de vulling met gefluoreerd broeikasgas van koel-, klimaatregelings- of warmtepompapparatuur niet in de technische specificaties van de fabrikant of op het etiket van het betrokken systeem is vermeld, zorgt de exploitant ervoor dat deze door een gekwalificeerde persoon wordt bepaald.
4. Als de oorzaak van lekkage wordt vastgesteld, wordt deze in het apparatuurregister vermeld.
Artikel 3
Raadpleging van het apparatuurregister
1. Alvorens de controle op lekkage plaatsvindt, raadpleegt een gekwalificeerde persoon het apparatuurregister.
2. Er wordt speciale aandacht besteed aan informatie betreffende eventuele recurrente problemen en probleemgebieden.
Artikel 4
Systematische controles
De volgende onderdelen van de koel-, klimaatregelings- of warmtepompapparatuur worden systematisch gecontroleerd:
1. |
verbindingsstukken/voegen; |
2. |
kleppen met inbegrip van de stangen; |
3. |
dichtingen, met inbegrip van de dichtingen van verwisselbare drogers en filters; |
4. |
delen van het systeem die onderhevig zijn aan trillingen; |
5. |
verbindingen met veiligheids- en functionele inrichtingen. |
Artikel 5
Keuze van de meetmethode
1. Bij de uitvoering van een controle op lekkage van koel-, klimaatregelings- of warmtepompapparatuur wordt door een gekwalificeerde persoon een directe meetmethode als omschreven in artikel 6 of een indirecte meetmethode als omschreven in artikel 7 toegepast.
2. Directe meetmethoden mogen altijd worden toegepast.
3. Indirecte meetmethoden mogen alleen worden toegepast als de in artikel 7, lid 1, genoemde parameters van de te analyseren apparatuur betrouwbare informatie opleveren over de vulling met gefluoreerde broeikasgassen zoals vermeld in het apparatuurregister alsook over de kans op lekkage.
Artikel 6
Directe meetmethoden
1. Ter vaststelling van lekkage worden door een gekwalificeerde persoon een of meer van de volgende directe meetmethoden gebruikt:
a) |
controle van circuits en componenten waarvoor een risico van lekkage bestaat met behulp van op het koelmiddel in het systeem afgestemde gasdetectietoestellen; |
b) |
gebruik van een in het ultraviolet (uv) oplichtende detectievloeistof of een geschikte kleurstof in het circuit; |
c) |
gebruik van een gedeponeerde zeepoplossing. |
2. De in lid 1, onder a), bedoelde gasdetectietoestellen worden om de twaalf maanden gecontroleerd om ervoor te zorgen dat ze correct functioneren. De gevoeligheid van draagbare gasdetectietoestellen dient ten minste 5 g per jaar te bedragen.
3. Het gebruik van een uv-detectievloeistof of een geschikte kleurstof in het koelcircuit is alleen toegestaan indien de fabrikant van de apparatuur heeft bevestigd dat een dergelijke detectiemethode technisch bruikbaar is. Een dergelijke methode mag alleen worden toegepast door een persoon die gekwalificeerd is voor het uitvoeren van activiteiten waarbij het koelcircuit dat de gefluoreerde broeikasgassen bevat, wordt geopend.
4. Wanneer de in lid 1 gespecificeerde methoden geen lek aan het licht brengen en de in artikel 4 genoemde onderdelen geen spoor van lekkage vertonen en de gekwalificeerde persoon van mening is dat er een lek is, inspecteert hij de andere onderdelen van de apparatuur.
5. Alvorens ter controle op lekkage een druktest met zuurstofvrije stikstof (Oxygen Free Nitrogen, OFN) of een ander geschikt druktestgas wordt uitgevoerd, worden de gefluoreerde broeikasgassen uit het hele systeem gerecupereerd door een persoon die gekwalificeerd is om gefluoreerde broeikasgassen uit het type apparatuur in kwestie te recupereren.
Artikel 7
Indirecte meetmethoden
1. Ter vaststelling van lekkage wordt door een gekwalificeerde persoon een visuele en manuele controle van de apparatuur uitgevoerd en worden een of meer van de volgende parameters geanalyseerd:
a) |
druk; |
b) |
temperatuur; |
c) |
compressorstroom; |
d) |
vloeistofniveaus; |
e) |
hervullingsvolume. |
2. Elk vermoeden van lekkage van gefluoreerde broeikasgassen geeft aanleiding tot een onderzoek naar lekkage met behulp van een directe methode zoals gespecificeerd in artikel 6.
3. Er bestaat een vermoeden van lekkage wanneer zich een of meer van de volgende situaties voordoen:
a) |
een permanent lekkagedetectiesysteem geeft aan dat er lekkage optreedt; |
b) |
de apparatuur maakt abnormale geluiden, veroorzaakt trillingen, vertoont ijsvorming of levert onvoldoende koelcapaciteit; |
c) |
er zijn sporen van corrosie, olielekken of schade aan componenten of materialen op plaatsen waar lekkage kan optreden; |
d) |
peilglazen, niveau-indicatoren of andere visuele hulpmiddelen geven aan dat er lekkage optreedt; |
e) |
er zijn aanwijzingen voor schade aan veiligheidsschakelaars, drukschakelaars, manometers en verbindingen met sensoren; |
f) |
de geanalyseerde parameters, met inbegrip van de aflezingen van realtime elektronische systemen, wijzen op afwijkingen van de normale bedrijfsomstandigheden; |
g) |
er zijn andere symptomen van koelmiddelverlies. |
Artikel 8
Reparatie van lekken
1. De exploitant ziet erop toe dat reparaties worden uitgevoerd door een voor die specifieke activiteit gekwalificeerde persoon.
Indien nodig wordt vóór de reparatie een drainage of recuperatie uitgevoerd.
2. De exploitant zorgt ervoor dat zo nodig een lektest met zuurstofvrije stikstof (OFN) of een ander geschikt druktest- en drooggas wordt uitgevoerd, gevolgd door een lediging, hervulling en lektest.
Alvorens een druktest met zuurstofvrije stikstof (OFN) of een ander geschikt druktestgas wordt uitgevoerd, worden de gefluoreerde broeikasgassen indien nodig uit de hele apparatuur gerecupereerd.
3. Voor zover mogelijk wordt de oorzaak van de lekkage opgespoord om herhaling te vermijden.
Artikel 9
Vervolgcontrole
Bij de uitvoering van de in artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 842/2006 bedoelde vervolgcontrole besteedt een gekwalificeerde persoon speciale aandacht aan de plaatsen waar lekken zijn vastgesteld en gerepareerd, alsook aan naburige onderdelen ingeval die tijdens de reparatie zijn belast.
Artikel 10
Eisen betreffende pas in gebruik genomen apparatuur
Pas geïnstalleerde apparatuur dient onmiddellijk nadat zij in bedrijf is genomen, op lekkage te worden gecontroleerd.
Artikel 11
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/540/EG van de Commissie (PB L 198 van 31.7.2007, blz. 35).
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/13 |
VERORDENING (EG) Nr. 1517/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad ten aanzien van de afwijking betreffende de scheiding van de productielijnen voor biologische en niet-biologische diervoeders
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 13, tweede streepje,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Deel E, punt 3, tweede alinea, van bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 voorziet in een afwijking van de verplichting alle installaties die worden gebruikt in de eenheden waar onder Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad vallende mengvoeders worden bereid, volledig te scheiden van de installaties die worden gebruikt voor mengvoeders die niet onder die verordening vallen. De geldigheidsduur van die afwijking verstrijkt op 31 december 2007. |
(2) |
De ervaring leert dat die afwijking in ruime mate wordt toegepast door de marktdeelnemers. Het in de tijd gescheiden gebruik van dezelfde productielijn voor de productie van biologische en niet-biologische diervoeders vereist de toepassing van adequate reinigingsmaatregelen om een zuivere productie van biologische diervoeders te garanderen. Het bewijs is geleverd dat dergelijke maatregelen doeltreffend kunnen zijn wanneer zij strikt en onder strenge controle worden toegepast. |
(3) |
In artikel 18 van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (2) is bepaald dat de productie van verwerkt biologisch diervoeder in tijd of ruimte gescheiden moet worden gehouden van de productie van verwerkt niet-biologisch diervoeder. |
(4) |
Bijgevolg is het dienstig de geldigheidsduur van de betrokken afwijking te verlengen totdat Verordening (EG) nr. 834/2007 op 1 januari 2009 in werking treedt. |
(5) |
Verordening (EEG) nr. 2092/91 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2092/91 opgerichte comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In deel E van bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt in punt 3, tweede lid, de datum „31 december 2007” vervangen door de datum „31 december 2008”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1319/2007 van de Commissie (PB L 293 van 10.11.2007, blz. 3).
(2) PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/14 |
VERORDENING (EG) Nr. 1518/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor vermout
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (1), en met name op artikel 7, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Argentijnse Republiek betreffende de wijziging van de concessies die zijn vervat in de lijsten van verbintenissen van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek, in verband met hun toetreding tot de Europese Gemeenschap (2), goedgekeurd bij Besluit 2006/930/EG van de Raad (3), voorziet in de opening van een erga omnes tariefcontingent voor vermout. Dit contingent moet worden geopend. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (4) zijn de voorschriften inzake het beheer van de tariefcontingenten vastgelegd die bepalen dat de chronologische volgorde van de data van de douaneaangiften moet worden gevolgd. Het bij deze verordening geopende tariefcontingent moet overeenkomstig deze voorschriften worden beheerd. |
(3) |
Overeenkomstig de verbintenissen die de Gemeenschap op grond van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling is aangegaan, moet deze verordening met ingang van 1 januari 2007 van toepassing zijn. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake verwerkte agrarische producten die niet onder bijlage I vallen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt een jaarlijks tariefcontingent (volgnummer 09.0098) van 13 810 hl (erga omnes) geopend voor het in het vrije verkeer in de Gemeenschap brengen van vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l en met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 18 % vol (tariefpost 2205 90 10), met een tarief van 7 EUR/hl.
Artikel 2
Het in artikel 1 bedoelde jaarlijks tariefcontingent wordt beheerd door de Commissie overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Günter VERHEUGEN
Vicevoorzitter
(1) PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2580/2000 (PB L 298 van 25.11.2000, blz. 5).
(2) PB L 355 van 15.12.2006, blz. 92.
(3) PB L 355 van 15.12.2006, blz. 91.
(4) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 214/2007 (PB L 62 van 1.3.2007, blz. 6).
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/15 |
VERORDENING (EG) Nr. 1519/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2430/1999, (EG) nr. 418/2001 en (EG) nr. 162/2003 wat betreft de voorwaarden voor de verlening van vergunningen voor het gebruik van bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding, behorende tot de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen”
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 13, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 voorziet in de mogelijkheid tot wijziging van de voorwaarden van de vergunning voor een toevoegingsmiddel op grond van een verzoek van de vergunninghouder. |
(2) |
Voor het gebruik van het toevoegingsmiddel diclazuril 0,5 g/100 g (Clinacox 0,5 % Premix) en diclazuril 0,2 g/100 g (Clinacox 0,2 % Premix), behorende tot de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” is een vergunning voor tien jaar voor mestkippen verleend bij Verordening (EG) nr. 2430/1999 van de Commissie (2). De vergunning werd gebonden aan de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van het toevoegingsmiddel. |
(3) |
Voor het gebruik van het toevoegingsmiddel diclazuril 0,5 g/100 g (Clinacox 0,5 % Premix) en diclazuril 0,2 g/100 g (Clinacox 0,2 % Premix), behorende tot de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” is een vergunning voor tien jaar voor mestkalkoenen verleend bij Verordening (EG) nr. 418/2001 van de Commissie (3). De vergunning werd gebonden aan de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van het toevoegingsmiddel. |
(4) |
Voor het gebruik van het toevoegingsmiddel diclazuril 0,5 g/100 g (Clinacox 0,5 % Premix) en diclazuril 0,2 g/100 g (Clinacox 0,2 % Premix), behorende tot de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” is een vergunning voor tien jaar voor opfokleghennen verleend bij Verordening (EG) nr. 162/2003 van de Commissie (4). De vergunning werd gebonden aan de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van het toevoegingsmiddel. |
(5) |
De vergunninghouder, Janssen Animal Health bvba, heeft krachtens artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 een aanvraag ingediend om de naam van de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van de in de overwegingen 2 tot en met 4 vermelde toevoegingsmiddelen te wijzigen. Tezamen met de aanvraag heeft hij gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de rechten voor het in de handel brengen van die toevoegingsmiddelen met ingang van 2 juli 2007 zijn overgedragen op Janssen Pharmaceutica nv, zijn Belgische moedermaatschappij. |
(6) |
De toewijzing van een vergunning voor een toevoegingsmiddel die is gebonden aan een persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen daarvan aan een andere persoon is gebaseerd op een louter administratieve procedure en vereiste geen nieuwe beoordeling van de toevoegingsmiddelen. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is in kennis gesteld van de aanvraag. |
(7) |
Om Janssen Pharmaceutica nv in staat te stellen om vanaf 2 juli 2007 gebruik te maken van zijn eigendomsrechten is het nodig dat de naam van de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van de toevoegingsmiddelen met ingang van 2 juli 2007 wordt gewijzigd. Daarom moet deze verordening met terugwerkende kracht worden toegepast. |
(8) |
De Verordeningen (EG) nr. 2430/1999, (EG) nr. 418/2001 en (EG) nr. 162/2003 moeten daarom dienovereenkomstig worden aangepast. |
(9) |
Er moet worden voorzien in een overgangsperiode tijdens welke bestaande voorraden kunnen worden opgebruikt. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2430/1999 worden in kolom 2 van de gegevens voor E 771 de woorden „Janssen Animal Health bvba” vervangen door de woorden „Janssen Pharmaceutica nv”.
2. In bijlage III bij Verordening (EG) nr. 418/2001 worden in kolom 2 van de gegevens voor E 771 de woorden „Janssen Animal Health bvba” vervangen door de woorden „Janssen Pharmaceutica nv”.
3. In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 162/2003 worden in kolom 2 van de gegevens voor E 771 de woorden „Janssen Animal Health bvba” vervangen door de woorden „Janssen Pharmaceutica nv”.
Artikel 2
Bestaande voorraden die voldoen aan de bepalingen die golden vóór de inwerkingtreding van deze verordening mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt tot en met 30 april 2008.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 2 juli 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).
(2) PB L 296 van 17.11.1999, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 249/2006 (PB L 42 van 14.2.2006, blz. 22).
(3) PB L 62 van 2.3.2001, blz. 3.
(4) PB L 26 van 31.1.2003, blz. 3.
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/17 |
VERORDENING (EG) Nr. 1520/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
tot verlening van een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen voor diervoeding
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding (1), en met name op artikel 3 en artikel 9.D, lid 1,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (2), en met name op artikel 25,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1831/2003 voorziet in de toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding. |
(2) |
Artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 bevat overgangsmaatregelen voor vergunningaanvragen betreffende toevoegingsmiddelen die vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG zijn ingediend. |
(3) |
De aanvragen voor de in de bijlagen bij deze verordening genoemde toevoegingsmiddelen zijn vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingediend. |
(4) |
De eerste opmerkingen betreffende die aanvragen zijn krachtens artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/524/EEG vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 aan de Commissie toegezonden. Die aanvragen moeten daarom nog overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 70/524/EEG worden behandeld. |
(5) |
Voor het gebruik van het preparaat van micro-organismen Saccharomyces cerevisiae (MUCL 39885) is bij Verordening (EG) nr. 879/2004 van de Commissie (3) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor melkkoeien. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dat preparaat van micro-organismen voor melkkoeien. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dat preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage I bij deze verordening, moet daarom zonder tijdsbeperking worden toegestaan. |
(6) |
Voor het gebruik van het preparaat van micro-organismen Enterococcus faecium (DSM 10663/NCIMB 10415) is bij Verordening (EG) nr. 1801/2003 van de Commissie (4) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor mestkalkoenen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dat preparaat van micro-organismen. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dat preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage II bij deze verordening, moet daarom zonder tijdsbeperking worden toegestaan. |
(7) |
Voor het gebruik van het preparaat van micro-organismen Enterococcus faecium (DSM 10663/NCIMB 10415) is bij Verordening (EG) nr. 1288/2004 van de Commissie (5) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor honden. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dat preparaat van micro-organismen. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dat preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage III bij deze verordening, moet daarom zonder tijdsbeperking worden toegestaan. |
(8) |
Voor het gebruik van het preparaat van micro-organismen Lactobacillus acidophilus (D2/CSL CECT 4529) is bij Verordening (EG) nr. 2154/2003 van de Commissie (6) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor legkippen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dat preparaat van micro-organismen. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dat preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage IV bij deze verordening, moet daarom zonder tijdsbeperking worden toegestaan. |
(9) |
Voor het gebruik van het enzympreparaat endo-1,4-bèta-glucanase EC 3.2.1.4, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (IMI SD 142), is bij Verordening (EG) nr. 1436/98 van de Commissie (7) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor biggen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dat enzympreparaat. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dit enzympreparaat, zoals omschreven in bijlage V bij deze verordening, moet daarom zonder tijdsbeperking worden toegestaan. |
(10) |
Uit de beoordeling van deze aanvragen blijkt dat er bepaalde procedures nodig zijn om werknemers tegen blootstelling aan de in de bijlagen opgenomen toevoegingsmiddelen te beschermen. Die bescherming moet worden gewaarborgd door toepassing van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (8). |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor het tot de groep „Micro-organismen” behorende preparaat in bijlage I wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.
Artikel 2
Voor het tot de groep „Micro-organismen” behorende preparaat in bijlage II wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.
Artikel 3
Voor het tot de groep „Micro-organismen” behorende preparaat in bijlage III wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.
Artikel 4
Voor het tot de groep „Micro-organismen” behorende preparaat in bijlage IV wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.
Artikel 5
Voor het tot de groep „Enzymen” behorende preparaat in bijlage V wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.
Artikel 6
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1800/2004 van de Commissie (PB L 317 van 16.10.2004, blz. 37).
(2) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).
(3) PB L 162 van 30.4.2004, blz. 65.
(4) PB L 264 van 15.10.2003, blz. 16.
(5) PB L 243 van 15.7.2004, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1812/2005 (PB L 291 van 5.11.2005, blz. 18).
(6) PB L 324 van 11.12.2003, blz. 11.
(7) PB L 191 van 7.7.1998, blz. 15.
(8) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/30/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 27.6.2007, blz. 21).
BIJLAGE I
EG-nr. |
Toevoegingsmiddel |
Chemische formule, beschrijving |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimum |
Maximum |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||
CFU/kg volledig diervoeder |
||||||||||||
Micro-organismen |
||||||||||||
E 1710 |
Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 |
Bereiding van Saccharomyces cerevisiae met ten minste: poeder en ronde of ovale korrels: 1 × 109 CFU/g toevoegingsmiddel |
Melkkoeien |
— |
1,23 × 109 |
2,33 × 109 |
|
Zonder tijdsbeperking |
BIJLAGE II
EG-nr. |
Toevoegingsmiddel |
Chemische formule, beschrijving |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimum |
Maximum |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||
CFU/kg volledig diervoeder |
||||||||||||||||||
Micro-organismen |
||||||||||||||||||
E 1707 |
Enterococcus faecium DSM 10663/NCIMB 10415 |
Bereiding van Enterococcus faecium met ten minste:
|
Mestkalkoenen |
— |
1 × 107 |
1,0 × 109 |
|
Zonder tijdsbeperking |
BIJLAGE III
EG-nr. |
Toevoegingsmiddel |
Chemische formule, beschrijving |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimum |
Maximum |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||
CFU/kg volledig diervoeder |
||||||||||||||
Micro-organismen |
||||||||||||||
E 1707 |
Enterococcus faecium DSM 10663/NCIMB 10415 |
Bereiding van Enterococcus faecium met ten minste:
|
Honden |
— |
1 × 109 |
3,5 × 1010 |
In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden. |
Zonder tijdsbeperking |
BIJLAGE IV
EG-nr. |
Toevoegingsmiddel |
Chemische formule, beschrijving |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimum |
Maximum |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
CFU/kg volledig diervoeder |
||||||||
Micro-organismen |
||||||||
E 1715 |
Lactobacillus acidophilus D2/CSL CECT 4529 |
Bereiding van Lactobacillus acidophilus met ten minste: 50 × 109 CFU/g toevoegingsmiddel |
Legkippen |
— |
1 × 109 |
1 × 109 |
In de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden. |
Zonder tijdsbeperking |
BIJLAGE V
EG-nr. |
Toevoegingsmiddel |
Chemische formule, beschrijving |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimum |
Maximum |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||||
Activiteitseenheden/kg volledig veevoeder |
||||||||||||||||||||
Enzymen |
||||||||||||||||||||
E 1616 |
Endo-1,4-bèta-glucanase EC 3.2.1.4 |
Bereiding van endo-1,4-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (IMI SD 142), met een minimale activiteit van:
|
Biggen (gespeend) |
— |
350 CU |
— |
|
Zonder tijdsbeperking |
(1) 1 CU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 4,5 en een temperatuur van 30 °C 0,128 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit bèta-glucaan van gerst.
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/24 |
VERORDENING (EG) Nr. 1521/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Enterococcus faecium DSM 7134 (Bonvital) als toevoegingsmiddel voor diervoeding
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de toelatingsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage bij deze verordening opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en bescheiden zijn bij de aanvraag verstrekt. |
(3) |
De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van het preparaat Enterococcus faecium DSM 7134 (Bonvital) als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor zeugen. |
(4) |
Voor het gebruik van het preparaat Enterococcus faecium DSM 7134 werd bij Verordening (EG) nr. 666/2003 van de Commissie (2) een voorlopige vergunning verleend voor biggen en mestvarkens, bij Verordening (EG) nr. 2154/2003 van de Commissie (3) een voorlopige vergunning voor zeugen, bij Verordening (EG) nr. 521/2005 van de Commissie (4) een voorlopige vergunning voor mestkippen, en bij Verordening (EG) nr. 538/2007 van de Commissie (5) een vergunning voor tien jaar (Bonvital) voor biggen (gespeend) en mestvarkens. |
(5) |
Er zijn nieuwe gegevens ingediend tot staving van de aanvraag van een vergunning voor zeugen. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 10 juli 2007 geconcludeerd dat het preparaat Enterococcus faecium DSM 7134 (Bonvital) geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu (6). Ook kwam zij tot de conclusie dat aan dat preparaat geen andere risico’s verbonden zijn die op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 de verlening van een vergunning voor deze bijkomende diercategorie in de weg zouden staan. Volgens het advies is het gebruik van het preparaat doeltreffend voor de verbetering van de prestatieparameters van zeugen. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend. |
(6) |
Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).
(2) PB L 96 van 12.4.2003, blz. 11.
(3) PB L 324 van 11.12.2003, blz. 11.
(4) PB L 84 van 2.4.2005, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1812/2005 (PB L 291 van 5.11.2005, blz. 18).
(5) PB L 128 van 16.5.2007, blz. 16.
(6) Opinion of the Scientific Panel on Additives and Products or Substances used in Animal Feed on the safety and efficacy of the product „Bonvital”, a preparation of Enterococcus faecium as a feed additive for sows, goedgekeurd op 10 juli 2007. The EFSA Journal (2007) 521, blz. 1-8.
BIJLAGE
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel (handelsnaam) |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||
CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % |
|||||||||||||||||||
Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren |
|||||||||||||||||||
4b1841 |
Lactosan Starterkulturen GmbH & Co KG |
Enterococcus faecium DSM 7134 (Bonvital) |
|
Zeugen |
— |
0,5 × 109 |
1 × 109 |
|
9.1.2018 |
(1) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/27 |
VERORDENING (EG) Nr. 1522/2007 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 795/2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (1), en met name op artikel 54, lid 5, en artikel 145, onder d) en d quinquies),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie (2) zijn bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling vastgesteld die van toepassing zijn sinds 2005. |
(2) |
In Verordening (EG) nr. 1782/2003 zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1182/2007 (3), waarbij specifieke voorschriften voor de sector groenten en fruit zijn vastgesteld, zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de ontkoppeling van steun voor groenten en fruit en de integratie ervan in de bedrijfstoeslagregeling. Daarom moeten de desbetreffende uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld. Die uitvoeringsbepalingen moeten op dezelfde leest zijn geschoeid als die welke reeds in Verordening (EG) nr. 795/2004 zijn opgenomen voor olijfolie, tabak, katoen, hop, suikerbieten, suikerriet, cichorei en bananen. |
(3) |
Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 795/2004 moet worden aangevuld met de definitie van boomkwekerijgewassen (kwekerijproducten). |
(4) |
Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 795/2004 bevat uitvoeringsbepalingen met betrekking tot landbouwers die in productiecapaciteit hebben geïnvesteerd of percelen hebben gehuurd op lange termijn. Die bepalingen moeten worden aangepast om rekening te houden met de bijzondere situatie van de landbouwers in de sector groenten en fruit die vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1182/2007 dergelijke investeringen hebben gedaan of contracten voor een dergelijke langetermijnhuur hebben gesloten. |
(5) |
De lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, hebben een systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond opgezet overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Bij de overschakeling van het oude op het nieuwe identificatiesysteem kan het zijn voorgekomen dat in 2003 bestaande elementen of percelen door technische problemen niet correct in het nieuwe identificatiesysteem zijn overgenomen. Om in deze context in al die lidstaten de toepassing te vergemakkelijken van de in artikel 54, lid 2, van die verordening opgenomen definitie van „hectare die in aanmerking komt voor een braakleggingstoeslagrecht”, dient die lidstaten te worden toegestaan onverminderd artikel 33 van Verordening (EG) nr. 795/2004 af te wijken van de in artikel 54, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 opgenomen verwijzing naar de voor de aanvragen om oppervlaktesteun voor 2003 vastgestelde datum, mits zij garanderen dat de totale oppervlakte landbouwgrond die voor braakleggingstoeslagrechten in aanmerking komt, niet zal worden uitgebreid. Artikel 32 van Verordening (EG) nr. 795/2004 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Aangezien sommige van die lidstaten de bedrijfstoeslagregeling ten uitvoer hebben gelegd met ingang van 1 januari 2007, dient de bovenbedoelde afwijking van toepassing te zijn met ingang van die datum. |
(6) |
Voor de landbouwers die uiterlijk op de uiterste datum voor de indiening van een aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten voor het jaar van de vaststelling van de in punt M van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde bedragen en subsidiabele hectaren reeds toeslagrechten toegewezen hebben gekregen of hebben gekocht of ontvangen, worden de waarde en het aantal van hun toeslagrechten herberekend in verband met de referentiebedragen en hectaren die voortvloeien uit de integratie van de sector groenten en fruit. Braakleggingstoeslagrechten en aan speciale voorwaarden onderworpen toeslagrechten dienen bij die berekening niet in aanmerking te worden genomen. |
(7) |
Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moet voor de vorming van de nationale reserve een lineaire procentuele verlaging worden toegepast op alle referentiebedragen. Bepalingen moeten worden vastgesteld om te verduidelijken hoe de lidstaten te werk moeten gaan voor de integratie van de referentiebedragen voor groenten en fruit in de vorming van de nationale reserve. |
(8) |
De lidstaten die het bij artikel 59, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingestelde regionale model toepassen, dienen te worden gemachtigd het aantal toeslagrechten per landbouwer vast te stellen dat uit de integratie van de hectaren groenten en fruit voortvloeit. |
(9) |
De uiterste datum dient te worden vastgesteld voor de mededeling door de lidstaten aan de Commissie van gegevens met betrekking tot de bij artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheden. |
(10) |
Verordening (EG) nr. 795/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 795/2004 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
Aan artikel 32, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd: „Onverminderd artikel 33 van de onderhavige verordening kunnen de nieuwe lidstaten in de zin van artikel 2, onder g), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 in het geval dat zij bij de bepaling van de grenzen van sommige percelen landbouwgrond technische problemen hebben ondervonden als gevolg van de overschakeling van het perceelidentificatiesysteem dat bestond op de in artikel 54, lid 2, van die verordening bedoelde datum, op het in artikel 20 van die verordening bedoelde systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond, van het bepaalde in artikel 54, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 afwijken om de verwijzing naar de voor de aanvragen om oppervlaktesteun voor 2003 vastgestelde datum vast te stellen op 30 juni 2006. Zij nemen maatregelen om elke belangrijke toeneming van de totale oppervlakte die voor braakleggingstoeslagrechten in aanmerking komt, te voorkomen. Bulgarije en Roemenië kunnen die datum evenwel vaststellen op 30 juni 2007.”. |
4. |
Het volgende hoofdstuk 6 quater wordt ingevoegd vóór hoofdstuk 7: „HOOFDSTUK 6 QUATER INTEGRATIE VAN DE SECTOR GROENTEN EN FRUIT IN DE BEDRIJFSTOESLAGREGELING Artikel 48 septies Algemene regels 1. Voor de bepaling van het bedrag en het aantal van de toeslagrechten in het kader van de integratie van de sector groenten en fruit in de bedrijfstoeslagregeling geldt het volgende: de artikelen 37 en 43 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn van toepassing behoudens het bepaalde in artikel 48 octies van de onderhavige verordening en in het geval dat de lidstaat heeft gebruikgemaakt van de bij artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, is dat artikel van toepassing behoudens het bepaalde in artikel 48 nonies van de onderhavige verordening. 2. Onverminderd artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 795/2004 mogen de lidstaten voor de toewijzing van de toeslagrechten die voortvloeien uit de integratie van de sector groenten en fruit in de bedrijfstoeslagregeling, vanaf 1 januari 2008 overgaan tot de identificatie van de subsidiabele landbouwers. 3. In voorkomend geval wordt het bepaalde in artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toegepast ten aanzien van de waarde van alle toeslagrechten die vóór de integratie van de steun voor groenten en fruit bestonden, en ten aanzien van de referentiebedragen die zijn berekend voor de steun voor groenten en fruit. 4. Het verlagingspercentage dat de lidstaat overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft vastgesteld, wordt toegepast op de in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerde referentiebedragen voor producten van de sector groenten en fruit. 5. De in artikel 42, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde periode van vijf jaar begint niet opnieuw te lopen voor de uit de nationale reserve afkomstige toeslagrechten waarvan het bedrag overeenkomstig artikel 48 octies of artikel 48 nonies van de onderhavige verordening is herberekend of verhoogd. 6. Voor de toepassing van artikel 7, lid 1, de artikelen 12 tot en met 17 en de artikelen 20 en 27 van de onderhavige verordening ten aanzien van de sector groenten en fruit is het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling het jaar van de vaststelling door de lidstaat van de in punt M van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde bedragen en subsidiabele hectaren, rekening houdend met de in de derde alinea van dat punt bedoelde facultatieve overgangsperiode van drie jaar. Artikel 48 octies Specifieke regels 1. Indien de landbouwer, uiterlijk op de overeenkomstig artikel 12 van de onderhavige verordening vastgestelde uiterste datum voor de indiening van een aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten, geen toeslagrechten of alleen braakleggingstoeslagrechten of aan speciale voorwaarden onderworpen toeslagrechten in eigendom heeft, ontvangt hij overeenkomstig de artikelen 37 en 43 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 berekende toeslagrechten voor groenten en fruit. De eerste alinea is ook van toepassing in het geval dat de landbouwer toeslagrechten heeft gehuurd tussen het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling en het jaar van de integratie van de sector groenten en fruit. 2. Indien de landbouwer, uiterlijk op de overeenkomstig artikel 12 van de onderhavige verordening vastgestelde uiterste datum voor de indiening van een aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten, toeslagrechten toegewezen heeft gekregen of heeft gekocht of ontvangen, worden de waarde en het aantal van de toeslagrechten die hij in eigendom heeft, als volgt herberekend:
De braakleggingstoeslagrechten en de aan speciale voorwaarden onderworpen toeslagrechten worden bij de in dit lid bedoelde berekening niet in aanmerking genomen. 3. De toeslagrechten die zijn verhuurd vóór de overeenkomstig artikel 12 vastgestelde uiterste datum voor de indiening van een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, worden in aanmerking genomen bij de in lid 2 bedoelde berekening. De toeslagrechten die vóór 15 mei 2004 zijn verhuurd door middel van een contractclausule zoals bedoeld in artikel 27, worden evenwel alleen indien de verhuurvoorwaarden kunnen worden aangepast, in aanmerking genomen bij de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde berekening. Artikel 48 nonies Regionale uitvoering 1. Indien de lidstaat heeft gebruikgemaakt van de bij artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, ontvangen de landbouwers overeenkomstig artikel 59, lid 4, van die verordening een aantal toeslagrechten dat gelijk is aan het aantal nieuwe subsidiabele hectaren groenten en fruit, consumptieaardappelen en boomkwekerijgewassen (kwekerijproducten). De waarde van de toeslagrechten wordt berekend overeenkomstig artikel 59, leden 2 en 3, en artikel 63, lid 3, van die verordening. Het in artikel 59, lid 4, van die verordening bedoelde eerste toepassingsjaar is 2008. 2. In afwijking van lid 1, eerste alinea, kunnen de lidstaten het extra aantal toeslagrechten per landbouwer vaststellen op basis van objectieve criteria in overeenstemming met punt M van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor groenten en fruit, consumptieaardappelen en boomkwekerijgewassen (kwekerijproducten).”. |
5. |
Het volgende artikel 49 ter wordt ingevoegd vóór artikel 50: „Artikel 49 ter Integratie van groenten en fruit De lidstaten delen de door hen genomen besluiten ten aanzien van de bij artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheden, uitgesplitst naar product, jaar en, in voorkomend geval, regio, uiterlijk op 1 november 2008 aan de Commissie mee.”. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2008. Artikel 1, punt 3, is evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1276/2007 van de Commissie (PB L 284 van 30.10.2007, blz. 11).
(2) PB L 141 van 30.4.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 608/2007 (PB L 141 van 2.6.2007, blz. 31).
(3) PB L 273 van 17.10.2007, blz. 1.
(4) PB L 38 van 12.2.2000, blz. 1.”.
RICHTLIJNEN
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/31 |
RICHTLIJN 2007/66/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 december 2007
tot wijziging van de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (4) en Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (5) hebben betrekking op de beroepsprocedures bij opdrachten die worden geplaatst door aanbestedende diensten als bedoeld in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (6) en in artikel 2 van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (7). De Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG hebben tot doel de daadwerkelijke toepassing te waarborgen van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG. |
(2) |
De Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG zijn derhalve alleen van toepassing op opdrachten binnen de werkingssfeer van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, ongeacht welke inschrijvingsprocedure wordt gevolgd of welke middelen voor de oproep tot mededinging worden gebruikt, daaronder begrepen prijsvragen voor ontwerpen, kwalificatieregelingen en dynamische aankoopsystemen. Overeenkomstig de arresten van het Hof van Justitie dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat doeltreffende en snelle rechtsmiddelen ter beschikking staan tegen de besluiten van de aanbestedende diensten over de vraag of een bepaalde opdracht binnen de personele of materiële werkingssfeer van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG valt. |
(3) |
Uit de raadplegingen van belanghebbende partijen en de rechtspraak van het Hof van Justitie is een aantal zwakke punten gebleken ten aanzien van de bestaande beroepsmechanismen in de lidstaten. Als gevolg van deze zwakke punten maken de bij de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG ingestelde mechanismen het niet altijd mogelijk de naleving te verzekeren van de communautaire wetgeving, in het bijzonder in een stadium waarin de inbreuken nog ongedaan kunnen worden gemaakt. De door middel van die richtlijnen beoogde garanties inzake doorzichtigheid en niet-discriminatie moeten derhalve worden versterkt om ervoor te zorgen dat de Gemeenschap als geheel volledig profiteert van de positieve gevolgen van de bij de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG tot stand gebrachte modernisering en vereenvoudiging van de regels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten. In de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG dienen bijgevolg de noodzakelijke verduidelijkingen te worden aangebracht om de door de communautaire wetgever beoogde resultaten te bereiken. |
(4) |
Een van de gebleken zwakke punten is het ontbreken van een termijn om een doeltreffend beroep in te stellen tussen het besluit tot gunning van een opdracht en het sluiten van de desbetreffende overeenkomst. Dat leidt soms tot een zeer snelle ondertekening van de overeenkomst door aanbestedende diensten die de gevolgen van het betwiste gunningsbesluit onomkeerbaar willen maken. Om deze tekortkoming, die een ernstige belemmering vormt voor een doeltreffende rechtsbescherming van de betrokken inschrijvers — te weten, de inschrijvers die niet definitief zijn uitgesloten —, te verhelpen, dient te worden voorzien in een opschortende minimumtermijn gedurende welke de sluiting van de desbetreffende overeenkomst wordt opgeschort, ongeacht of die sluiting al dan niet geschiedt ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst. |
(5) |
Bij het bepalen van de duur van de opschortende minimumtermijn moet rekening worden gehouden met verschillende soorten communicatiemiddelen. Wanneer gebruik wordt gemaakt van snelle communicatiemiddelen, kan in een kortere termijn worden voorzien dan wanneer andere communicatiemiddelen worden gebruikt. Deze richtlijn voorziet alleen in opschortende minimumtermijnen. Het staat de lidstaten vrij termijnen op te leggen of te handhaven die langer zijn dan bedoelde minimumtermijnen. Het staat de lidstaten ook vrij te besluiten welke termijn van toepassing is in het geval dat verschillende communicatiemiddelen cumulatief worden gebruikt. |
(6) |
De opschortende termijn moet de betrokken inschrijvers voldoende tijd bieden om het besluit tot gunning van een opdracht te onderzoeken en te beoordelen of het aangewezen is een beroepsprocedure in te leiden. Wanneer de betrokken inschrijvers in kennis worden gesteld van het besluit tot gunning van een opdracht, moeten hen de relevante inlichtingen worden verschaft die zij nodig hebben om een doeltreffend beroep te kunnen instellen. Hetzelfde geldt voor de gegadigden, voor zover de aanbestedende dienst hen niet tijdig inlichtingen ter beschikking heeft gesteld over de afwijzing van hun aanvraag. |
(7) |
Die relevante inlichtingen omvatten, met name, een samenvattende beschrijving van de relevante redenen zoals die in artikel 41 van Richtlijn 2004/18/EG en in artikel 49 van Richtlijn 2004/17/EG zijn beschreven. Aangezien de duur van de opschortende termijn van lidstaat tot lidstaat verschilt, is het tevens van belang dat de betrokken inschrijvers en gegadigden worden ingelicht over de termijn waarover zij daadwerkelijk beschikken om een beroepsprocedure in te stellen. |
(8) |
Het is niet de bedoeling dat een dergelijke opschortende minimumtermijn wordt toegepast indien overeenkomstig Richtlijn 2004/17/EG of Richtlijn 2004/18/EG geen voorafgaande bekendmaking van de aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie is vereist, met name in gevallen van dwingende spoed als bedoeld in artikel 31, punt 1, onder c), van Richtlijn 2004/18/EG of artikel 40, lid 3, onder d), van Richtlijn 2004/17/EG. In die gevallen volstaat het dat in doeltreffende beroepsprocedures wordt voorzien na de sluiting van de overeenkomst. Een opschortende termijn is evenmin vereist indien alleen de inschrijver aan wie de opdracht is gegund, betrokken is en er geen betrokken gegadigden zijn. In dat geval zijn er in de inschrijvingsprocedure geen andere betrokkenen meer die belang hebben bij het ontvangen van de kennisgeving en bij het gebruikmaken van een opschortende termijn die een doeltreffend beroep mogelijk maakt. |
(9) |
Ten slotte zou, in het geval van opdrachten op grond van een raamovereenkomst of een dynamisch aankoopsysteem, een verplichte opschortende termijn invloed kunnen hebben op de beoogde efficiëntievoordelen van dergelijke inschrijvingsprocedures. In plaats van in een verplichte opschortende termijn te voorzien, kunnen de lidstaten derhalve overeenkomstig artikel 2 quinquies van beide Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG voorzien in onverbindendheid als een doeltreffende sanctie voor inbreuken op het tweede streepje van de tweede alinea van artikel 32, lid 4, op artikel 33, leden 5 en 6, van Richtlijn 2004/18/EG, en op artikel 15, leden 5 en 6, van Richtlijn 2004/17/EG. |
(10) |
In de gevallen bedoeld in artikel 40, lid 3, onder i), van Richtlijn 2004/17/EG, is voor opdrachten op grond van een raamovereenkomst geen voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie vereist. In die gevallen dient een opschortende termijn niet verplicht te zijn. |
(11) |
Wanneer een lidstaat verlangt dat degene die van een beroepsprocedure gebruik wil maken, de aanbestedende dienst daarvan in kennis stelt, moet duidelijk worden gemaakt dat zulks geen invloed mag hebben op de opschortende termijn of andere termijnen voor het instellen van beroep. Wanneer een lidstaat verlangt dat de betrokkene eerst beroep instelt bij de aanbestedende dienst, dient die betrokkene over een redelijke minimumtermijn te beschikken om de zaak bij de bevoegde beroepsinstantie aanhangig te maken vóór het sluiten van de overeenkomst, ingeval hij het antwoord of het uitblijven van een antwoord van de aanbestedende dienst zou willen aanvechten. |
(12) |
Het instellen van beroep kort vóór het verstrijken van de opschortende minimumtermijn dient niet tot gevolg te hebben dat de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie niet meer over de minimale benodigde tijd beschikt om op te treden, met name om de termijn te verlengen voor opschorting van het sluiten van de overeenkomst. Bijgevolg moet in een autonome opschortende minimumtermijn worden voorzien, die niet eindigt voordat de beroepsinstantie een besluit over het verzoek heeft genomen. Dit belet niet dat de beroepsinstantie eerst nagaat of het beroep als dusdanig ontvankelijk is. De lidstaten kunnen bepalen dat deze periode eindigt hetzij wanneer de beroepsinstantie een besluit heeft genomen over een verzoek tot voorlopige maatregelen, inclusief een besluit over een verdere opschorting van de sluiting van de overeenkomst, hetzij wanneer de beroepsinstantie een besluit ten gronde over de zaak heeft genomen, met name over het verzoek tot nietigverklaring van een onwettig besluit. |
(13) |
Ter bestrijding van de onwettige onderhandse gunning van opdrachten, die het Hof van Justitie als een zeer ernstige schending van het communautaire aanbestedingsrecht door een aanbestedende dienst heeft gekwalificeerd, dient in doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties te worden voorzien. Door onwettige onderhandse gunning tot stand gekomen overeenkomsten moeten derhalve in beginsel als onverbindend worden beschouwd. Een overeenkomst behoort niet automatisch onverbindend te worden, doch dient door een onafhankelijke beroepsinstantie onverbindend te worden verklaard of het gevolg te zijn van een besluit van een onafhankelijke beroepsinstantie. |
(14) |
Onverbindendheid is de meest doeltreffende manier om de mededinging te herstellen en nieuwe zakelijke kansen te creëren voor bedrijven waaraan op een onwettige manier de mogelijkheid tot mededinging is ontnomen. Onderhandse gunning in de zin van deze richtlijn dient alle gunningen te omvatten van opdrachten zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie in de zin van Richtlijn 2004/18/EG. Dit komt overeen met een procedure zonder voorafgaande oproep tot mededinging in de zin van Richtlijn 2004/17/EG. |
(15) |
Mogelijke rechtvaardigingen voor onderhandse gunning in de zin van deze richtlijn kunnen omvatten: de uitzonderingen in de artikelen 10 tot en met 18 van Richtlijn 2004/18/EG, de toepassing van de artikelen 31, 61 of 68 van Richtlijn 2004/18/EG, de gunning van een opdracht voor diensten overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2004/18/EG of een wettige „interne” gunning van een opdracht zoals uitgelegd door het Hof van Justitie. |
(16) |
Dit geldt ook voor opdrachten die voldoen aan de voorwaarden voor uitsluiting of bijzondere regelingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, de artikelen 18 tot en met 26, de artikelen 29 en 30, of artikel 62 van Richtlijn 2004/17/EG, voor gevallen waarin artikel 40, lid 3, van Richtlijn 2004/17/EG van toepassing is of voor de gunning van opdrachten voor diensten overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn 2004/17/EG. |
(17) |
Een beroepsprocedure dient op zijn minst toegankelijk te zijn voor eenieder die belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde opdracht en die door een beweerde inbreuk is of dreigt te worden geschaad. |
(18) |
Ter voorkoming van ernstige inbreuken op de opschortingsverplichting en de automatische opschorting, welke voorwaarden zijn voor een doeltreffend beroep, moeten doeltreffende sancties worden toegepast. Overeenkomsten die in strijd met de opschortende termijn of de automatische opschorting zijn gesloten, moeten derhalve in beginsel als onverbindend worden beschouwd, indien zij gepaard gaan met inbreuken op Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2004/17/EG, voor zover deze inbreuken de kansen om de opdracht te krijgen hebben beïnvloed van de inschrijver die beroep instelt. |
(19) |
In het geval van andere inbreuken op formele vereisten zouden de lidstaten kunnen oordelen dat het niet passend is het beginsel van onverbindendheid toe te passen. Voor die gevallen moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben alternatieve sancties op te leggen. Alternatieve sancties dienen beperkt te blijven tot het opleggen van boetes die betaald moeten worden aan een instantie die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst, of tot een verkorting van de looptijd van de overeenkomst. Het is aan de lidstaten de details van de alternatieve sancties en de regels voor de toepassing ervan te bepalen. |
(20) |
Deze richtlijn mag de toepassing van strengere sancties overeenkomstig het nationaal recht niet uitsluiten. |
(21) |
Doel is dat, indien een lidstaat voorschriften vastlegt die ervoor zorgen dat een overeenkomst als onverbindend wordt beschouwd, de rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst niet langer worden uitgevoerd en uitgeoefend. De gevolgen van onverbindendverklaring van een overeenkomst dienen te worden bepaald door het nationaal recht. Het nationaal recht kan dus bijvoorbeeld voorzien in de vernietiging met terugwerkende kracht van alle contractuele verbintenissen (ex tunc) of daarentegen de werking van de nietigverklaring beperken tot verbintenissen die nog uitgevoerd moeten worden (ex nunc). Dit mag niet ertoe leiden dat geen krachtdadige sancties worden getroffen indien de uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenissen reeds volledig of nagenoeg volledig zijn uitgevoerd. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten ook in alternatieve sancties voorzien, rekening houdend met de mate waarin een overeenkomst van kracht blijft overeenkomstig het nationaal recht. Evenzo moeten de gevolgen wat betreft de eventuele terugvordering van bedragen die zouden zijn betaald en alle andere vormen van eventuele restitutie — met inbegrip van restitutie in geld indien restitutie in natura niet mogelijk is — worden bepaald door het nationaal recht. |
(22) |
Ter verzekering van de evenredigheid van de toegepaste sancties kunnen de lidstaten de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie evenwel in staat stellen de overeenkomst in stand te laten dan wel sommige of het geheel van de gevolgen ervan in de tijd te erkennen, indien de uitzonderlijke omstandigheden van het betrokken geval de naleving van bepaalde dwingende eisen met betrekking tot een algemeen belang noodzakelijk maken. In deze gevallen moeten in plaats daarvan alternatieve sancties worden toegepast. De beroepsinstantie, die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst, moet alle relevante aspecten onderzoeken teneinde vast te stellen of dwingende eisen betreffende een algemeen belang het noodzakelijk maken dat de overeenkomst verbindend blijft. |
(23) |
In uitzonderlijke gevallen moet, onmiddellijk na de vernietiging van de overeenkomst, gebruik kunnen gemaakt worden van de procedure van gunning door onderhandelingen zonder bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in de zin van artikel 31 van Richtlijn 2004/18/EG of artikel 40, lid 3, van Richtlijn 2004/17/EG. Indien in die gevallen de resterende contractuele verplichtingen om technische of andere dwingende redenen alleen zouden kunnen worden nageleefd door de ondernemer aan wie de opdracht is gegund, zou de toepassing van dwingende redenen gerechtvaardigd kunnen zijn. |
(24) |
Wat de verbindendheid van een overeenkomst betreft, mogen economische belangen alleen als dwingende eisen worden beschouwd indien onverbindendheid in uitzonderlijke omstandigheden onevenredig grote gevolgen zou hebben. Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de betrokken overeenkomst, vormen echter geen dwingende eisen. |
(25) |
Voorts verlangt de noodzaak de rechtszekerheid van door de aanbestedende diensten genomen besluiten in de tijd te verzekeren, dat een redelijke minimale verjaringstermijn wordt vastgesteld voor beroepen die beogen vast te stellen dat de overeenkomst onverbindend is. |
(26) |
Ter voorkoming van eventuele rechtsonzekerheid als gevolg van onverbindendheid, moeten de lidstaten in een uitzondering op de vaststelling van onverbindendheid voorzien in gevallen waarin de aanbestedende dienst van mening is dat de onderhandse gunning van een opdracht zonder voorafgaande bekendmaking van de aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie is toegestaan overeenkomstig de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG en zij een opschortende minimumtermijn heeft toegepast die een doeltreffende beroepsprocedure mogelijk maakt. De vrijwillige bekendmaking die deze opschortende termijn doet ingaan, houdt geen enkele verruiming in van een uit Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2004/17/EG voortvloeiende verplichting. |
(27) |
Aangezien deze richtlijn nationale beroepsprocedures aanscherpt, met name in gevallen van een onwettige onderhandse gunning van opdrachten, dienen de bedrijven te worden aangemoedigd van deze nieuwe mechanismen gebruik te maken. Om redenen van rechtszekerheid kan de onverbindendheid van een overeenkomst slechts gedurende een bepaalde termijn ingeroepen worden. Het bindend karakter van deze termijnen moet in acht worden genomen. |
(28) |
De verhoging van de doeltreffendheid van de nationale beroepsprocedures moet de betrokkenen ertoe aanzetten, meer gebruik te maken van de beroepen in kort geding vóór het sluiten van een overeenkomst. Daarom moet het correctiemechanisme worden toegespitst op gevallen van ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake overheidsopdrachten. |
(29) |
De in Richtlijn 92/13/EEG neergelegde vrijwillige verificatieregeling, waarmee de aanbestedende diensten door middel van regelmatige controles de conformiteit van hun aanbestedingsprocedures kunnen laten vaststellen, is vrijwel niet gebruikt. Het kan bijgevolg zijn doel, een aanzienlijk aantal inbreuken op het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten te voorkomen, niet bereiken. De bij Richtlijn 92/13/EEG aan de lidstaten opgelegde verplichting voor de permanente terbeschikkingstelling te zorgen van daartoe gemachtigde instanties, kan anderzijds administratieve onderhoudskosten meebrengen die niet langer gerechtvaardigd zijn doordat van de aanbestedende diensten geen werkelijke vraag uitgaat. Om die redenen dient het verificatiestelsel te worden geschrapt. |
(30) |
Ook het in Richtlijn 92/13/EEG neergelegde bemiddelingsmechanisme heeft niet op werkelijke belangstelling van de ondernemers kunnen rekenen. Dat komt zowel omdat het op zich niet volstaat om bindende voorlopige maatregelen te verkrijgen die het onwettige sluiten van een overeenkomst tijdig kunnen verhinderen, als omdat de aard ervan moeilijk te verenigen is met de inachtneming van de bijzonder korte termijnen voor het instellen van beroepsprocedures strekkende tot voorlopige maatregelen en tot nietigverklaring van onwettige besluiten. Bovendien is de potentiële doeltreffendheid van het bemiddelingsmechanisme nog afgezwakt door de moeilijkheden in iedere lidstaat een volledige en voldoende lange lijst op te stellen van onafhankelijke bemiddelaars die op ieder tijdstip beschikbaar zijn en de bemiddelingsverzoeken op zeer korte termijn kunnen behandelen. Om die redenen dient het bemiddelingsmechanisme te worden geschrapt. |
(31) |
De Commissie dient het recht te hebben lidstaten te verzoeken haar informatie over de werking van de nationale beroepsprocedures te verstrekken die in verhouding staat tot de beoogde doelstelling. Het raadgevend comité inzake overheidsopdrachten moet worden betrokken bij de vaststelling van de aard en de omvang van die informatie. Alleen de terbeschikkingstelling van die informatie kan het immers mogelijk maken, na een voldoende lange toepassingsperiode de gevolgen van de door deze richtlijn ingevoerde veranderingen juist te beoordelen. |
(32) |
De Commissie moet uiterlijk drie jaar na de termijn voor uitvoering van deze richtlijn de in de lidstaten geboekte vooruitgang toetsen en aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de doeltreffendheid ervan. |
(33) |
De voor de uitvoering van Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8). |
(34) |
Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten die onder het toepassingsgebied van Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG vallen, om de genoemde redenen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken, onder eerbiediging van het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten. |
(35) |
In overeenstemming met punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven (9) dienen de lidstaten voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken. |
(36) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. Deze richtlijn beoogt met name de volledige eerbiediging te waarborgen van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op toegang tot een onpartijdig gerecht, overeenkomstig artikel 47, eerste en tweede alinea, van het Handvest. |
(37) |
De Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 89/665/EEG
Richtlijn 89/665/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
De artikelen 1 en 2 worden vervangen door: „Artikel 1 Toepassingsgebied en beschikbaarheid van beroepsprocedures 1. Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten als bedoeld in Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (10), tenzij deze opdrachten overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 18 van die richtlijn worden uitgesloten. Tot de opdrachten in de zin van deze richtlijn behoren overheidsopdrachten, raamovereenkomsten, concessieovereenkomsten voor openbare werken en dynamische aankoopsystemen. De lidstaten nemen met betrekking tot opdrachten die binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2004/18/EG vallen, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen door de aanbestedende diensten genomen besluiten op doeltreffende wijze en vooral zo snel mogelijk beroep kan worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 2 septies van deze richtlijn, op grond van het feit dat door die besluiten het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten of de nationale voorschriften waarin dat Gemeenschapsrecht is omgezet, geschonden zijn. 2. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen die een vordering wegens in het kader van een gunningsprocedure geleden schade willen indienen, niet worden gediscrimineerd op grond van het in deze richtlijn gemaakte onderscheid tussen nationale voorschriften waarin het Gemeenschapsrecht is omgezet, en andere nationale voorschriften. 3. De lidstaten dragen er zorg voor dat beroepsprocedures, volgens modaliteiten die de lidstaten kunnen bepalen, op zijn minst toegankelijk zijn voor een ieder die belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde opdracht en die door een beweerde inbreuk is of dreigt te worden geschaad. 4. De lidstaten kunnen verlangen dat degene die van een beroepsprocedure gebruik wenst te maken, de aanbestedende dienst in kennis heeft gesteld van de beweerde inbreuk en van zijn voornemen beroep in te stellen, mits zulks geen afbreuk doet aan de opschortende termijn overeenkomstig artikel 2 bis, lid 2, of aan enige andere termijnen voor het instellen van beroep overeenkomstig artikel 2 quater. 5. De lidstaten kunnen verlangen dat de betrokkene eerst beroep instelt bij de aanbestedende dienst. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de instelling van dit beroep resulteert in de onmiddellijke opschorting van de mogelijkheid om de overeenkomst te sluiten. De lidstaten nemen een besluit over welke communicatiemiddelen, met inbegrip van faxberichten of elektronische middelen, geschikt zijn voor het instellen van beroep waarin de eerste alinea voorziet. De in de eerste alinea bedoelde opschorting eindigt niet vóór het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop de aanbestedende dienst per faxbericht of langs elektronische weg een antwoord heeft verzonden, of, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt, voor het verstrijken van een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop de aanbestedende dienst een antwoord heeft verzonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop een antwoord is ontvangen. Artikel 2 Voorschriften voor beroepsprocedures 1. De lidstaten zorgen ervoor dat de maatregelen betreffende de in artikel 1 bedoelde beroepsprocedures voorzien in de nodige bevoegdheden om:
2. De in lid 1 en in de artikelen 2 quinquies en 2 sexies bedoelde bevoegdheden kunnen worden opgedragen aan afzonderlijke instanties die verantwoordelijk zijn voor verschillende aspecten van de beroepsprocedures. 3. Wanneer bij een instantie in eerste aanleg, die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst, een beroep wordt ingesteld aangaande een besluit tot gunning van een opdracht, zorgen de lidstaten ervoor dat de aanbestedende dienst de overeenkomst niet kan sluiten voordat de beroepsinstantie een besluit heeft genomen over het verzoek tot voorlopige maatregelen of het beroep. De opschorting eindigt niet voordat de in artikel 2 bis, lid 2, en artikel 2 quinquies, leden 4 en 5, bedoelde opschortende termijn is verstreken. 4. Behalve zoals bepaald in lid 3 en in artikel 1, lid 5, behoeven de beroepsprocedures niet noodzakelijk een automatische opschortende werking te hebben voor de gunningsprocedures waarop zij betrekking hebben. 5. De lidstaten kunnen bepalen dat de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie rekening kan houden met de vermoedelijke gevolgen van voorlopige maatregelen voor alle belangen die kunnen worden geschaad, alsmede met het openbaar belang, en kan besluiten deze maatregelen niet toe te staan wanneer hun negatieve gevolgen groter zouden kunnen zijn dan hun voordelen. Een besluit om geen voorlopige maatregelen te nemen laat andere door de verzoeker ingeroepen rechten onverlet. 6. De lidstaten kunnen bepalen dat, wanneer schadevergoeding wordt gevorderd omdat het besluit onwettig is genomen, het aangevochten besluit eerst nietig moet worden verklaard door een instantie die daartoe bevoegd is. 7. Behalve de gevallen waarin de artikelen 2 quinquies tot en met 2 septies voorzien, worden de gevolgen van de uitoefening van de in lid 1 van het dit artikel bedoelde bevoegdheden voor een na de gunning van een opdracht gesloten overeenkomst, door het nationale recht bepaald. Voorts mag, behalve in gevallen waarin een besluit moet worden nietig verklaard voordat schadevergoeding wordt toegekend, een lidstaat bepalen dat na de overeenkomstig artikel 1, lid 5, lid 3 van dit artikel of de artikelen 2 bis tot en met 2 septies tot stand gekomen sluiting van de overeenkomst de bevoegdheden van de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie zich beperken tot het toekennen van schadevergoeding aan eenieder die door een inbreuk schade heeft geleden. 8. De lidstaten zorgen ervoor dat de besluiten van de instanties die verantwoordelijk zijn voor de beroepsprocedures, op doeltreffende wijze kunnen worden gehandhaafd. 9. Wanneer de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instanties geen rechterlijke instanties zijn, worden hun beslissingen steeds schriftelijk met redenen worden omkleed. Voorts moet in dat geval worden voorzien in procedures waarmee tegen de door de bevoegde beroepsinstantie genomen vermoedelijk onwettige maatregelen of vermoede tekortkomingen bij de uitoefening van de haar opgedragen bevoegdheden, beroep kan worden ingesteld bij een andere instantie die een rechterlijke instantie is in de zin van artikel 234 van het Verdrag en onafhankelijk is van de aanbestedende dienst en de beroepsinstantie. Voor de benoeming en de beëindiging van het mandaat van de leden van deze onafhankelijke instantie gelden dezelfde voorwaarden als voor rechters, wat betreft de voor de benoeming bevoegde autoriteit, de duur van hun mandaat en hun afzetbaarheid. Ten minste de voorzitter van deze onafhankelijke instantie heeft dezelfde juridische en beroepskwalificaties als een rechter. De onafhankelijke instantie neemt haar besluiten na een procedure op tegenspraak en deze besluiten zijn, met middelen die door elke lidstaat worden vastgesteld, juridisch bindend. |
2. |
De volgende artikelen worden toegevoegd: „Artikel 2 bis Opschortende termijn 1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de in artikel 1, lid 3, bedoelde personen over voldoende tijd beschikken om op doeltreffende wijze beroep in te stellen tegen de door de aanbestedende diensten genomen besluiten tot gunning van een opdracht, door de noodzakelijke bepalingen vast te stellen die voldoen aan de in lid 2 van het dit artikel en in artikel 2 quater bepaalde minimumvoorwaarden. 2. Het sluiten van de overeenkomst volgende op het besluit tot gunning van een onder Richtlijn 2004/18/EG vallende opdracht kan niet geschieden vóór het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht per faxbericht of langs elektronische weg aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden of, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt, vóór het verstrijken van een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden, of, hetzij van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht is ontvangen. Inschrijvers worden geacht bij de procedure betrokken te zijn zolang zij niet definitief zijn uitgesloten. De uitsluiting is definitief wanneer de betrokken inschrijvers daarvan in kennis zijn gesteld en wanneer de uitsluiting wettig is bevonden door een onafhankelijke beroepsinstantie, dan wel er niet langer beroep tegen de uitsluiting kan worden ingesteld. Gegadigden worden geacht bij de procedure betrokken te zijn indien de aanbestedende dienst geen informatie over de afwijzing van hun verzoek ter beschikking heeft gesteld voordat de betrokken inschrijvers in kennis werden gesteld van het besluit tot gunning van de opdracht. De kennisgeving van het gunningsbesluit aan iedere betrokken inschrijver en gegadigde gaat vergezeld van:
Artikel 2 ter Afwijkingen van de opschortende termijn De lidstaten mogen bepalen dat de in artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn bedoelde termijnen in de volgende gevallen niet van toepassing zijn:
Wanneer gebruik wordt gemaakt van deze afwijking, zorgen de lidstaten er overeenkomstig de artikelen 2 quinquies en 2 septies van deze richtlijn voor dat de overeenkomst onverbindend is, indien:
Artikel 2 quater Termijnen voor het instellen van beroep Wanneer een lidstaat bepaalt dat beroep tegen een besluit van een aanbestedende dienst dat is genomen in het kader van of met betrekking tot een onder Richtlijn 2004/18/EG vallende gunningsprocedure, binnen een bepaalde termijn moet worden ingesteld, bedraagt deze termijn ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit van de aanbestedende dienst per faxbericht of langs elektronische weg aan de inschrijver of gegadigde is gezonden of, indien van andere communicatiemiddelen gebruik wordt gemaakt, bedraagt deze termijn hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit van de aanbestedende dienst aan de inschrijver of gegadigde is gezonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum van ontvangst van het besluit van de aanbestedende dienst. De kennisgeving van dat besluit van de aanbestedende dienst aan iedere inschrijver of gegadigde gaat vergezeld van een samenvattende beschrijving van de relevante redenen. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen besluiten bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van deze richtlijn waarvoor geen specifieke kennisgeving is gedaan, bedraagt de termijn ten minste 10 kalenderdagen, ingaande vanaf de datum van bekendmaking van het betreffende besluit. Artikel 2 quinquies Onverbindendheid 1. De lidstaten zorgen ervoor dat een overeenkomst door een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst onverbindend wordt verklaard of dat de onverbindendheid van de overeenkomst het gevolg is van een besluit van zulke onafhankelijke beroepsinstantie, in de volgende gevallen:
2. De gevolgen van de onverbindendheid van een overeenkomst worden bepaald door het nationaal recht. Het nationaal recht kan voorzien in vernietiging met terugwerkende kracht van alle contractuele verbintenissen of in een beperking van de werking van de nietigverklaring tot de verbintenissen die nog moeten uitgevoerd worden. In dat laatste geval voorzien de lidstaten in de toepassing van andere sancties in de zin van artikel 2 sexies, lid 2. 3. De lidstaten kunnen bepalen dat de van de aanbestedende dienst onafhankelijke beroepsinstantie kan besluiten een overeenkomst niet onverbindend te verklaren, ook al is die overeenkomst onwettig gegund om de in lid 1 genoemde redenen, indien de beroepsinstantie van mening is, nadat zij alle relevante aspecten heeft onderzocht, dat dwingende redenen van algemeen belang het noodzakelijk maken dat de overeenkomst verbindend blijft. In dat geval voorzien de lidstaten in alternatieve sancties in de zin van artikel 2 sexies, lid 2, die in de plaats daarvan van toepassing zijn. Wat de verbindendheid van een overeenkomst betreft, mogen economische belangen alleen als dwingende redenen worden beschouwd indien onverbindendheid in uitzonderlijke omstandigheden onevenredig grote gevolgen zou hebben. Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de betrokken overeenkomst, mogen evenwel geen dwingende redenen van algemeen belang vormen. Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de overeenkomst, omvatten onder meer de kosten die voortvloeien uit vertraging bij de uitvoering van de overeenkomst, de kosten van een nieuwe aanbestedingsprocedure, de kosten die veroorzaakt worden door het feit dat een andere onderneming de overeenkomst uitvoert, en de kosten van de juridische verplichtingen die voortvloeien uit de onverbindendheid. 4. De lidstaten bepalen dat lid 1, onder a), van dit artikel niet van toepassing is indien:
5. De lidstaten bepalen dat lid 1, onder c), van dit artikel niet van toepassing is indien:
Artikel 2 sexies Inbreuken op deze richtlijn en alternatieve sancties 1. In het geval van een inbreuk op artikel 1, lid 5, artikel 2, lid 3, of artikel 2 bis, lid 2, die niet onder artikel 2 quinquies, lid 1, onder b), valt, voorzien de lidstaten in onverbindendheid van de overeenkomst overeenkomstig artikel 2 quinquies, leden 1 tot en met 3, of in alternatieve sancties. De lidstaten kunnen bepalen dat een van de aanbestedende dienst onafhankelijke beroepsinstantie, nadat zij alle relevante aspecten heeft onderzocht, besluit of de overeenkomst als onverbindend moet worden beschouwd, dan wel of alternatieve sancties moeten worden opgelegd. 2. Alternatieve sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Alternatieve sancties zijn:
De lidstaten kunnen de beroepsinstantie een ruime beslissingsbevoegdheid geven om alle relevante factoren in aanmerking te nemen, waaronder de ernst van de inbreuk, het gedrag van de aanbestedende dienst en, in de gevallen bedoeld in artikel 2 quinquies, lid 2, de mate waarin de overeenkomst van kracht blijft. Het toekennen van schadevergoeding vormt geen passende sanctie met het oog op de toepassing van dit lid. Artikel 2 septies Termijnen 1. De lidstaten kunnen bepalen dat het in artikel 2 quinquies, lid 1, bedoelde beroep moet worden ingesteld:
2. In alle andere gevallen, daaronder begrepen het instellen van beroep overeenkomstig artikel 2 sexies, lid 1, worden de termijnen voor het instellen van beroep volgens het nationaal recht bepaald, onder voorbehoud van artikel 2 quater.”. |
3. |
Artikel 3 wordt vervangen door: „Artikel 3 Correctiemechanisme 1. De Commissie kan de procedure van de leden 2 tot en met 5 hanteren, wanneer zij, vóór de sluiting van een overeenkomst, van oordeel is dat er een ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake overheidsopdrachten is gepleegd tijdens een gunningsprocedure die binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2004/18/EG valt. 2. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de redenen waarom zij tot de conclusie is gekomen dat een ernstige inbreuk is gepleegd en vraagt om deze met passende middelen ongedaan te maken. 3. Binnen 21 kalenderdagen na ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving deelt de betrokken lidstaat aan de Commissie mee:
4. Een met redenen omkleed oordeel medegedeeld volgens lid 3, onder b), kan onder meer worden gebaseerd op het feit dat tegen de beweerde inbreuk beroep bij een rechter of een beroep als bedoeld in artikel 2, lid 9, is ingesteld. In dat geval deelt de lidstaat de Commissie het resultaat van deze procedures mee, zodra dit bekend is. 5. In geval van kennisgeving waarbij wordt medegedeeld dat een gunningsprocedure is opgeschort overeenkomstig lid 3, onder c), stelt de lidstaat de Commissie ervan in kennis dat de opschorting is ingetrokken of dat een andere gunningsprocedure is ingeleid die geheel of gedeeltelijk verband houdt met de voorafgaande procedure. Deze nieuwe kennisgeving moet bevestigen dat de beweerde inbreuk ongedaan is gemaakt, of moet een met redenen omkleed oordeel bevatten waarin toegelicht wordt waarom geen corrigerende actie heeft plaatsgevonden.”. |
4. |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 3 bis Inhoud van de aankondiging in het geval van vrijwillige transparantie vooraf De in het tweede streepje van artikel 2 quinquies, lid 4, bedoelde aankondiging, waarvan de opmaak door de Commissie zal worden vastgesteld volgens de raadgevingsprocedure van artikel 3 ter, lid 2, bevat de volgende informatie:
Artikel 3 ter Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 71/306/EEG van de Raad van 26 juli 1971 ingestelde Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten (11), hierna „het Comité” genoemd. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (12) van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit. |
5. |
Artikel 4 wordt vervangen door: „Artikel 4 Uitvoering 1. De Commissie kan de lidstaten, in overleg met het Comité, verzoeken haar gegevens over de werking van nationale beroepsprocedures te verstrekken. 2. De lidstaten delen de Commissie jaarlijks de tekst mede van alle besluiten die hun beroepsinstanties overeenkomstig artikel 2 quinquies, lid 3, hebben genomen, en de redenen daarvoor.”. |
6. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 4 bis Evaluatie Uiterlijk op 20 december 2012 evalueert de Commissie de toepassing van deze richtlijn en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de doeltreffendheid ervan, en met name van de alternatieve sancties en termijnen.”. |
Artikel 2
Wijzigingen van Richtlijn 92/13/EEG
Richtlijn 92/13/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 Toepassingsgebied en beschikbaarheid van beroepsprocedures 1. Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten als bedoeld in Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (13), tenzij deze opdrachten overeenkomstig artikel 5, lid 2, artikelen 18 tot en met 26, artikelen 29 en 30, of artikel 62 van die richtlijn zijn uitgesloten. Tot de opdrachten in de zin van deze richtlijn behoren opdrachten voor leveringen, werken en diensten, raamovereenkomsten en dynamische aankoopsystemen. De lidstaten nemen met betrekking tot opdrachten die binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2004/17/EG vallen, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen door aanbestedende diensten genomen besluiten op doeltreffende wijze en vooral zo snel mogelijk beroep kan worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 2 septies van deze richtlijn, op grond van het feit dat door die besluiten het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten of de nationale voorschriften waarin dat Gemeenschapsrecht is omgezet, geschonden zijn. 2. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen die een vordering wegens in het kader van een gunningsprocedure geleden schade willen indienen, niet worden gediscrimineerd op grond van het in deze richtlijn gemaakte onderscheid tussen nationale voorschriften waarin het Gemeenschapsrecht is omgezet, en andere nationale voorschriften. 3. De lidstaten dragen er zorg voor dat beroepsprocedures, volgens modaliteiten die de lidstaten kunnen bepalen, op zijn minst toegankelijk zijn voor een ieder die belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde opdracht en die door een beweerde inbreuk is of dreigt te worden geschaad. 4. De lidstaten kunnen verlangen dat degene die van een beroepsprocedure gebruik wenst te maken, de aanbestedende dienst in kennis heeft gesteld van de beweerde inbreuk en van zijn voornemen beroep in te stellen, mits zulks geen afbreuk doet aan de opschortende termijn overeenkomstig artikel 2 bis, lid 2, of aan enige andere termijnen voor het instellen van beroep overeenkomstig artikel 2 quater. 5. De lidstaten kunnen verlangen dat de betrokkene eerst beroep instelt bij de aanbestedende dienst. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de instelling van dit beroep resulteert in de onmiddellijke opschorting van de mogelijkheid om de overeenkomst te sluiten. De lidstaten nemen een besluit over welke communicatiemiddelen, met inbegrip van faxberichten of elektronische middelen, geschikt zijn voor het instellen van beroep overeenkomstig de eerste alinea. De in de eerste alinea bedoelde opschorting eindigt niet vóór het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop de aanbestedende dienst per faxbericht of langs elektronische weg een antwoord heeft verzonden, of, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt, voor het verstrijken van een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop de aanbestedende dienst een antwoord heeft verzonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop een antwoord is ontvangen. |
2. |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 2 bis Opschortende termijn 1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de in artikel 1, lid 3, bedoelde personen over termijnen beschikken die lang genoeg zijn om op doeltreffende wijze beroep in te stellen tegen de door de aanbestedende diensten genomen besluiten tot gunning van een opdracht, door de noodzakelijke bepalingen vast te stellen die voldoen aan de in lid 2 van dit artikel en in artikel 2 quater bepaalde minimumvoorwaarden. 2. Het sluiten van de overeenkomst volgende op het besluit tot gunning van een onder Richtlijn 2004/17/EG vallende opdracht kan niet geschieden vóór het verstrijken van een termijn van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht per faxbericht of langs elektronische weg aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden of, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt, vóór het verstrijken van een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden, hetzij van ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht is ontvangen. Inschrijvers worden geacht bij de procedure betrokken te zijn zolang zij niet definitief zijn uitgesloten. De uitsluiting is definitief wanneer de betrokken inschrijvers daarvan in kennis zijn gesteld en wanneer de uitsluiting wettig is bevonden door een onafhankelijke beroepsinstantie, dan wel er niet langer beroep tegen de uitsluiting kan worden ingesteld. Gegadigden worden geacht bij de procedure betrokken te zijn indien de aanbestedende dienst geen informatie over de afwijzing van hun verzoek ter beschikking heeft gesteld voordat de betrokken inschrijvers in kennis werden gesteld van het besluit tot gunning van de opdracht. De kennisgeving van het gunningsbesluit aan iedere betrokken inschrijver en gegadigde gaat vergezeld van:
Artikel 2 ter Afwijkingen van de opschortende termijn De lidstaten mogen bepalen dat de in artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn bedoelde termijnen in de volgende gevallen niet van toepassing zijn:
Wanneer gebruik wordt gemaakt van deze afwijking, zorgen de lidstaten er overeenkomstig de artikelen 2 quinquies en 2 septies van deze richtlijn voor dat de overeenkomst onverbindend is, indien:
Artikel 2 quater Termijnen voor het instellen van beroep Wanneer een lidstaat bepaalt dat beroep tegen een besluit van een aanbestedende dienst dat is genomen in het kader van of met betrekking tot een onder Richtlijn 2004/17/EG vallende gunningsprocedure, binnen een bepaalde termijn moet worden ingesteld, bedraagt deze termijn ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit van de aanbestedende dienst per faxbericht of langs elektronische weg aan de inschrijver of gegadigde is gezonden of, indien van andere communicatiemiddelen gebruik wordt gemaakt, bedraagt deze termijn, hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit van de aanbestedende dienst aan de inschrijver of gegadigde is gezonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht is ontvangen. De kennisgeving van dat besluit van de aanbestedende dienst aan iedere inschrijver of gegadigde gaat vergezeld van een samenvattende beschrijving van de relevante redenen. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen besluiten, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van deze richtlijn waarvoor geen specifieke kennisgeving is gegeven, bedraagt de termijn ten minste 10 kalenderdagen, ingaande vanaf de datum van bekendmaking van het betreffende besluit. Artikel 2 quinquies Onverbindendheid 1. De lidstaten zorgen ervoor dat een overeenkomst door een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst onverbindend wordt verklaard of dat de onverbindendheid van de overeenkomst het gevolg is van een besluit van een onafhankelijke beroepsinstantie, in de volgende gevallen:
2. De gevolgen van de onverbindendheid van een overeenkomst worden bepaald door het nationaal recht. Het nationaal recht kan voorzien in de vernietiging met terugwerkende kracht van alle contractuele verbintenissen of in een beperking van de werking van de nietigverklaring tot verbintenissen die nog uitgevoerd moeten worden. In dat laatste geval voorzien de lidstaten in de toepassing van andere sancties in de zin van artikel 2 sexies, lid 2. 3. De lidstaten kunnen bepalen dat de van de aanbestedende dienst onafhankelijke beroepsinstantie kan besluiten een overeenkomst niet onverbindend te verklaren, ook al is die overeenkomst onwettig gegund om de in lid 1 genoemde redenen, indien de beroepsinstantie van mening is, nadat zij alle relevante aspecten heeft onderzocht, dat dwingende redenen van algemeen belang het noodzakelijk maken dat de overeenkomst verbindend blijft. In dat geval voorzien de lidstaten in alternatieve sancties in de zin van artikel 2 sexies, lid 2, die in de plaats daarvan van toepassing zijn. Wat de verbindendheid van een overeenkomst betreft, mogen economische belangen alleen als dwingende redenen worden beschouwd indien onverbindendheid in uitzonderlijke omstandigheden onevenredig grote gevolgen zou hebben. Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de betrokken overeenkomst, mogen evenwel geen dwingende redenen van algemeen belang vormen. Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de overeenkomst, omvatten onder meer de kosten die voortvloeien uit vertraging bij de uitvoering van de overeenkomst, de kosten van een nieuwe aanbestedingsprocedure, de kosten die veroorzaakt worden door het feit dat een andere onderneming de overeenkomst uitvoert, en de kosten van de juridische verplichtingen die voortvloeien uit de onverbindendheid. 4. De lidstaten bepalen dat lid 1, onder a), van dit artikel niet van toepassing is indien:
5. De lidstaten bepalen dat lid 1, onder c), van dit artikel niet van toepassing is indien:
Artikel 2 sexies Inbreuken op deze richtlijn en alternatieve sancties 1. In het geval van een inbreuk op artikel 1, lid 5, artikel 2, lid 3, of artikel 2 bis, lid 2, die niet onder artikel 2 quinquies, lid 1, onder b), valt, voorzien de lidstaten in onverbindendheid van de overeenkomst overeenkomstig artikel 2 quinquies, leden 1 tot en met 3, of in alternatieve sancties. De lidstaten kunnen bepalen dat een van de aanbestedende dienst onafhankelijke beroepsinstantie, nadat zij alle relevante aspecten heeft onderzocht, besluit of de overeenkomst als onverbindend moet worden beschouwd, dan wel of alternatieve sancties moeten worden opgelegd. 2. Alternatieve sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Alternatieve sancties zijn:
De lidstaten kunnen de beroepsinstantie een ruime beslissingsbevoegdheid geven om alle relevante factoren in aanmerking te nemen, waaronder de ernst van de inbreuk, het gedrag van de aanbestedende dienst en, in de gevallen bedoeld in artikel 2 quinquies, lid 2, de mate waarin de overeenkomst van kracht blijft. Het toekennen van schadevergoeding vormt geen passende sanctie met het oog op de toepassing van dit lid. Artikel 2 septies Termijnen 1. De lidstaten kunnen bepalen dat het in artikel 2 quinquies, lid 1, bedoelde beroep moet worden ingesteld
2. In alle andere gevallen, daaronder begrepen het instellen van beroep overeenkomstig artikel 2 sexies, lid 1, worden de termijnen voor het instellen van beroep volgens het nationaal recht bepaald, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 2 quater.”. |
4. |
De artikelen 3 tot en met 7 worden vervangen door: „Artikel 3 bis Inhoud van de aankondiging in het geval van vrijwillige transparantie vooraf De in het tweede streepje van artikel 2 quinquies, lid 4, bedoelde aankondiging, waarvan de opmaak door de Commissie zal worden vastgesteld volgens de raadgevingsprocedure van artikel 3 ter, lid 2, bevat de volgende informatie:
Artikel 3 ter Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 71/306/EEG van de Raad van 26 juli 1971 ingestelde Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten (14), hierna „Comité” genoemd. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (15) van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit. |
5. |
Artikel 8 wordt vervangen door: „Artikel 8 Correctiemechanisme 1. De Commissie kan de procedure van de leden 2 tot en met 5 hanteren wanneer zij, vóór de sluiting van een overeenkomst, van oordeel is dat er een ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake overheidsopdrachten is gepleegd tijdens een gunningsprocedure die binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2004/17/EG valt, dan wel met betrekking tot artikel 27, onder a), van die richtlijn voor de aanbestedende diensten waarop die bepaling van toepassing is. 2. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de redenen waarom zij tot de conclusie is gekomen dat een ernstige inbreuk is gepleegd en vraagt deze op passende wijze ongedaan te maken. 3. Binnen 21 kalenderdagen na ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving deelt de betrokken lidstaat aan de Commissie het volgende mee:
4. Een met redenen omkleed oordeel, medegedeeld volgens lid 3, onder b), kan onder meer worden gebaseerd op het feit dat tegen de beweerde inbreuk beroep bij een rechter of een beroep als bedoeld in artikel 2, lid 9, is ingesteld. In dat geval deelt de lidstaat de Commissie het resultaat van deze procedures mee, zodra dit bekend is. 5. In geval van kennisgeving waarbij wordt medegedeeld dat een gunningsprocedure is opgeschort overeenkomstig lid 3, onder c), stelt de lidstaat de Commissie ervan in kennis dat de opschorting is ingetrokken of dat een andere gunningsprocedure is ingeleid die geheel of gedeeltelijk verband houdt met de voorafgaande procedure. Die nieuwe kennisgeving moet bevestigen dat de beweerde inbreuk ongedaan is gemaakt, of een met redenen omkleed oordeel bevatten waarin wordt toegelicht waarom geen corrigerende actie heeft plaatsgevonden.”. |
6. |
De artikelen 9 tot en met 12 worden vervangen door: „Artikel 12 Uitvoering 1. De Commissie kan de lidstaten, in overleg met het Comité, verzoeken haar gegevens over de werking van nationale beroepsprocedures te verstrekken. 2. De lidstaten delen de Commissie jaarlijks de tekst mede van alle besluiten die hun beroepsinstanties overeenkomstig artikel 2 quinquies, lid 3, hebben genomen, en de redenen daarvoor. Artikel 12 bis Evaluatie Uiterlijk op 20 december 2012 evalueert de Commissie de uitvoering van deze richtlijn en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de doeltreffendheid ervan, en met name van de alternatieve sancties en de termijnen.”. |
7. |
De bijlage wordt geschrapt. |
Artikel 3
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 december 2009 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Wanneer lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 4
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 5
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 december 2007.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
M. LOBO ANTUNES
(1) PB C 93 van 27.4.2007, blz. 16.
(2) PB C 146 van 30.6.2007, blz. 69.
(3) Advies van het Europees Parlement van 21 juni 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2007.
(4) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 92/50/EEG (PB L 209 van 24.7.1992, blz. 1).
(5) PB L 76 van 23.3.1992, blz. 14. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 107).
(6) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG.
(7) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG.
(8) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(9) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
(10) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 107).”.
(11) PB L 185 van 16.8.1971, blz. 15. Besluit gewijzigd bij Besluit 77/63/EEG (PB L 13 van 15.1.1977, blz. 15).
(12) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).”.
(13) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 107).”.
(14) PB L 185 van 16.8.1971, blz. 15. Besluit gewijzigd bij Besluit 77/63/EEG (PB L 13 van 15.1.1977, blz. 15).
(15) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).”.
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Commissie
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/47 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 10 december 2007
tot wijziging van de Beschikkingen 2006/687/EG, 2006/875/EG en 2006/876/EG wat betreft de herverdeling van de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan bepaalde lidstaten voor hun programma’s voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten en voor controles ter voorkoming van zoönoses voor 2007
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5985)
(2007/851/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 24, leden 5 en 6, en de artikelen 29 en 32,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Beschikking 90/424/EEG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van dierziekten en zoönoses. |
(2) |
Beschikking 2006/687/EG van de Commissie van 12 oktober 2006 betreffende programma’s die in 2007 in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing en bewaking van bepaalde dierziekten, ter voorkoming van zoönoses en voor de bewaking van TSE’s, alsmede programma’s voor de uitroeiing van BSE en scrapie (2) stelt het voorgestelde percentage en het maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor elk door de lidstaten ingediend programma vast. |
(3) |
Beschikking 2006/875/EG van de Commissie van 30 november 2006 tot goedkeuring van de door de lidstaten voor het jaar 2007 ingediende programma’s voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten en van bepaalde TSE’s en ter preventie van zoönoses (3) en Beschikking 2006/876/EG van de Commissie van 30 november 2006 tot goedkeuring van de door Bulgarije en Roemenië voor het jaar 2007 ingediende programma’s voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten en van bepaalde TSE’s en ter preventie van zoönoses, en tot wijziging van Beschikking 2006/687/EG stellen het maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor elk door de lidstaten ingediend programma vast. |
(4) |
De Commissie heeft de door de lidstaten ingediende verslagen over de uitgaven voor die programma’s beoordeeld. Daaruit blijkt dat sommige lidstaten het voor 2007 aan hen toegewezen bedrag niet in zijn geheel zullen besteden, terwijl andere lidstaten meer zullen uitgeven dan het toegewezen bedrag. |
(5) |
Derhalve dient de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor bepaalde programma’s te worden bijgesteld. Bedragen moeten worden overgeheveld van programma’s van lidstaten die het hun toegewezen bedrag niet volledig benutten naar lidstaten die meer uitgeven dan dat bedrag. De overhevelingen moeten gebeuren op basis van de meest recente gegevens betreffende de daadwerkelijk door de betrokken lidstaten gedane uitgaven. |
(6) |
De Beschikkingen 2006/687/EG, 2006/875/EG en 2006/876/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De bijlagen I tot en met V bij Beschikking 2006/687/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.
Artikel 2
Beschikking 2006/875/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 2, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
Artikel 3, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
4. |
Artikel 4, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
5. |
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
6. |
Artikel 6, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
7. |
Artikel 7, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
8. |
Artikel 8, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
9. |
In artikel 9, lid 2, onder a), wordt „250 000 EUR” vervangen door „350 000 EUR”. |
10. |
In artikel 10, lid 2, wordt „120 000 EUR” vervangen door „350 000 EUR”. |
11. |
Artikel 12, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
12. |
Artikel 13, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
13. |
Artikel 14, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
14. |
Artikel 15, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 3
Beschikking 2006/876/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 1, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
In artikel 2, lid 2, onder a), wordt „425 000 EUR” vervangen door „275 000 EUR”. |
3. |
In artikel 3, lid 2, onder a), wordt „508 000 EUR” vervangen door „5 000 EUR”. |
4. |
Artikel 4, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 4
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 10 december 2007.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
(2) PB L 282 van 13.10.2006, blz. 52. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2006/876/EG (PB L 337 van 5.12.2006, blz. 57).
(3) PB L 337 van 5.12.2006, blz. 46. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2007/22/EG (PB L 7 van 12.1.2007, blz. 46).
BIJLAGE
De bijlagen I tot en met V bij Beschikking 2006/687/EG worden vervangen door:
BIJLAGE I
Lijst van de programma’s voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten als bedoeld in artikel 1, lid 1
Percentage en maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap
Ziekte |
Lidstaat |
Percentage |
Maximumbedrag (in EUR) |
Ziekte van Aujeszky |
België |
50 % |
350 000 |
Spanje |
50 % |
350 000 |
|
Bluetongue |
Spanje |
50 % |
8 000 000 |
Frankrijk |
50 % |
360 000 |
|
Italië |
50 % |
1 400 000 |
|
Portugal |
50 % |
1 100 000 |
|
Runderbrucellose |
Ierland |
50 % |
1 950 000 |
Spanje |
50 % |
5 500 000 |
|
Italië |
50 % |
3 000 000 |
|
Cyprus |
50 % |
20 000 |
|
Portugal |
50 % |
1 280 000 |
|
Verenigd Koninkrijk (1) |
50 % |
1 100 000 |
|
Rundertuberculose |
Spanje |
50 % |
8 000 000 |
Italië |
50 % |
2 950 000 |
|
Polen |
50 % |
1 550 000 |
|
Portugal |
50 % |
450 000 |
|
Klassieke varkenspest |
Duitsland |
50 % |
1 100 000 |
Frankrijk |
50 % |
650 000 |
|
Luxemburg |
50 % |
35 000 |
|
Slovenië |
50 % |
25 000 |
|
Slowakije |
50 % |
400 000 |
|
Enzoötische boviene leukose |
Estland |
50 % |
20 000 |
Italië |
50 % |
1 600 000 |
|
Letland |
50 % |
85 000 |
|
Litouwen |
50 % |
135 000 |
|
Polen |
50 % |
4 800 000 |
|
Portugal |
50 % |
425 000 |
|
Schapen- en geitenbrucellose (B. melitensis) |
Griekenland |
50 % |
200 000 |
Spanje |
50 % |
5 900 000 |
|
Frankrijk |
50 % |
570 000 |
|
Italië |
50 % |
5 000 000 |
|
Cyprus |
50 % |
120 000 |
|
Portugal |
50 % |
1 220 000 |
|
Poseidom (2) |
Frankrijk (3) |
50 % |
50 000 |
Rabiës |
Bulgarije |
50 % |
0 |
Tsjechië |
50 % |
490 000 |
|
Duitsland |
50 % |
850 000 |
|
Estland |
50 % |
925 000 |
|
Letland |
50 % |
790 000 |
|
Litouwen |
50 % eigen grondgebied; 100 % grensgebieden |
450 000 |
|
Hongarije |
50 % |
900 000 |
|
Oostenrijk |
50 % |
185 000 |
|
Polen |
50 % |
4 100 000 |
|
Roemenië |
50 % |
0 |
|
Slovenië |
50 % |
375 000 |
|
Slowakije |
50 % |
500 000 |
|
Finland |
50 % |
112 000 |
|
Afrikaanse varkenspest/Klassieke varkenspest |
Bulgarije |
50 % |
275 000 |
Italië |
50 % |
140 000 |
|
Roemenië |
50 % |
5 250 000 |
|
Vesiculaire varkensziekte |
Italië |
50 % |
350 000 |
Aviaire influenza |
België |
50 % |
66 000 |
Bulgarije |
50 % |
88 000 |
|
Tsjechië |
50 % |
74 000 |
|
Denemarken |
50 % |
310 000 |
|
Duitsland |
50 % |
460 000 |
|
Estland |
50 % |
40 000 |
|
Ierland |
50 % |
59 000 |
|
Griekenland |
50 % |
42 000 |
|
Spanje |
50 % |
82 000 |
|
Frankrijk |
50 % |
280 000 |
|
Italië |
50 % |
900 000 |
|
Cyprus |
50 % |
15 000 |
|
Letland |
50 % |
15 000 |
|
Litouwen |
50 % |
12 000 |
|
Luxemburg |
50 % |
15 000 |
|
Hongarije |
50 % |
110 000 |
|
Malta |
50 % |
5 000 |
|
Nederland |
50 % |
126 000 |
|
Oostenrijk |
50 % |
42 000 |
|
Polen |
50 % |
87 000 |
|
Roemenië |
50 % |
505 000 |
|
Portugal |
50 % |
46 000 |
|
Slovenië |
50 % |
32 000 |
|
Slowakije |
50 % |
21 000 |
|
Finland |
50 % |
27 000 |
|
Zweden |
50 % |
200 000 |
|
Verenigd Koninkrijk |
50 % |
1 125 000 |
|
Totaal |
80 171 000 |
BIJLAGE II
Lijst van controleprogramma’s ter voorkoming van zoönoses als bedoeld in artikel 2, lid 1
Percentage en maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap
Zoönose |
Lidstaat |
Percentage |
Maximumbedrag (in EUR) |
Salmonella |
België |
50 % |
550 000 |
Bulgarije |
50 % |
5 000 |
|
Tsjechië |
50 % |
330 000 |
|
Denemarken |
50 % |
500 000 |
|
Duitsland |
50 % |
175 000 |
|
Estland |
50 % |
27 000 |
|
Ierland |
50 % |
0 |
|
Griekenland |
50 % |
60 000 |
|
Spanje |
50 % |
960 000 |
|
Frankrijk |
50 % |
550 000 |
|
Italië |
50 % |
590 000 |
|
Cyprus |
50 % |
40 000 |
|
Letland |
50 % |
60 000 |
|
Hongarije |
50 % |
110 000 |
|
Nederland |
50 % |
1 350 000 |
|
Oostenrijk |
50 % |
80 000 |
|
Polen |
50 % |
2 000 000 |
|
Portugal |
50 % |
20 000 |
|
Roemenië |
50 % |
215 000 |
|
Slowakije |
50 % |
50 000 |
|
Totaal |
7 672 000 |
BIJLAGE III
Lijst van programma’s voor de bewaking van TSE’s als bedoeld in artikel 3, lid 1
Percentage en maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap
Ziekte |
Lidstaat |
Percentage uitgevoerde snelle tests en discriminatoire tests |
Maximumbedrag (in EUR) |
TSEs |
België |
100 % |
2 084 000 |
Tsjechië |
100 % |
1 320 000 |
|
Denemarken |
100 % |
1 950 000 |
|
Duitsland |
100 % |
11 307 000 |
|
Estland |
100 % |
233 000 |
|
Ierland |
100 % |
6 410 000 |
|
Griekenland |
100 % |
1 650 000 |
|
Spanje |
100 % |
9 100 000 |
|
Frankrijk |
100 % |
24 815 000 |
|
Italië |
100 % |
3 000 000 |
|
Cyprus |
100 % |
530 000 |
|
Letland |
100 % |
312 000 |
|
Litouwen |
100 % |
645 000 |
|
Luxemburg |
100 % |
146 000 |
|
Hongarije |
100 % |
784 000 |
|
Malta |
100 % |
90 000 |
|
Nederland |
100 % |
5 112 000 |
|
Oostenrijk |
100 % |
1 759 000 |
|
Polen |
100 % |
244 000 |
|
Portugal |
100 % |
2 940 000 |
|
Roemenië |
100 % |
2 370 000 |
|
Slovenië |
100 % |
308 000 |
|
Slowakije |
100 % |
610 000 |
|
Finland |
100 % |
839 000 |
|
Zweden |
100 % |
2 020 000 |
|
Verenigd Koninkrijk |
100 % |
6 781 000 |
|
Totaal |
87 359 000 |
BIJLAGE IV
Lijst van programma’s voor de uitroeiing van BSE als bedoeld in artikel 4, lid 1
Percentage en maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap
Ziekte |
Lidstaat |
Percentage |
Maximumbedrag (in EUR) |
BSE |
België |
50 % ruimen |
50 000 |
Tsjechië |
50 % ruimen |
750 000 |
|
Denemarken |
50 % ruimen |
51 000 |
|
Duitsland |
50 % ruimen |
50 000 |
|
Estland |
50 % ruimen |
98 000 |
|
Ierland |
50 % ruimen |
70 000 |
|
Griekenland |
50 % ruimen |
750 000 |
|
Spanje |
50 % ruimen |
413 000 |
|
Frankrijk |
50 % ruimen |
50 000 |
|
Italië |
50 % ruimen |
65 000 |
|
Luxemburg |
50 % ruimen |
100 000 |
|
Nederland |
50 % ruimen |
60 000 |
|
Oostenrijk |
50 % ruimen |
48 000 |
|
Polen |
50 % ruimen |
530 000 |
|
Portugal |
50 % ruimen |
45 000 |
|
Slovenië |
50 % ruimen |
25 000 |
|
Slowakije |
50 % ruimen |
250 000 |
|
Finland |
50 % ruimen |
25 000 |
|
Verenigd Koninkrijk |
50 % ruimen |
347 000 |
|
Totaal |
3 777 000 |
BIJLAGE V
Lijst van programma’s voor de uitroeiing van scrapie als bedoeld in artikel 5, lid 1
Percentage en maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap
Ziekte |
Lidstaat |
Percentage |
Maximumbedrag (in EUR) |
Scrapie |
België |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
99 000 |
Tsjechië |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
107 000 |
|
Duitsland |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
827 000 |
|
Estland |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
13 000 |
|
Ierland |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
279 000 |
|
Griekenland |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
516 000 |
|
Spanje |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
4 500 000 |
|
Frankrijk |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
8 862 000 |
|
Italië |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
620 000 |
|
Cyprus |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
1 280 000 |
|
Luxemburg |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
28 000 |
|
Hongarije |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
232 000 |
|
Nederland |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
543 000 |
|
Oostenrijk |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
14 000 |
|
Portugal |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
41 000 |
|
Roemenië |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
980 000 |
|
Slovenië |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
83 000 |
|
Slowakije |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
179 000 |
|
Finland |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
11 000 |
|
Zweden |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
6 000 |
|
Verenigd Koninkrijk |
50 % ruimen; 50 % genotypering |
5 178 000 |
|
Totaal |
24 398 000 |
(1) Verenigd Koninkrijk alleen wat Noord-Ierland betreft.
(2) Door vectorinsecten overgedragen heartwater, babesiose en anaplasmose in de Franse overzeese gebieden.
(3) Frankrijk alleen wat Guadeloupe, Martinique en Réunion betreft.
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/57 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2007
tot wijziging van Beschikking 2005/5/EG wat de communautaire vergelijkende proeven en tests voor zaaizaad en teeltmateriaal van Asparagus officinalis op grond van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad betreft
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6168)
(Voor de EER relevante tekst)
(2007/852/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (1), en met name op artikel 43, leden 3 en 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 2005/5/EG van de Commissie van 27 december 2004 tot vaststelling van de voorschriften voor de uitvoering van de communautaire vergelijkende proeven en tests voor zaaizaad en teeltmateriaal van bepaalde landbouw- en groentegewassen en wijnstokken op grond van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 92/33/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG, 2002/56/EG en 2002/57/EG van de Raad voor 2005 tot en met 2009 (2), zijn de voorschriften vastgesteld voor de vergelijkende proeven en tests die in de periode 2005-2009 op grond van Richtlijn 2002/55/EG moeten worden uitgevoerd voor Asparagus officinalis. |
(2) |
De instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van deze proeven en tests heeft de Commissie meegedeeld dat de werkzaamheden sneller vorderen dan verwacht en dat ze nu verwacht dat, dankzij een goede ontwikkeling van de planten die van 2005 tot 2007 werden geobserveerd, alle relevante waarnemingen die gevraagd waren bij de oproep tot het indienen van projecten die op 21 juni 2004 werd gepubliceerd (3), eind 2008 in plaats van 2009 worden beëindigd. De instantie wees erop dat de totale voor vergoeding in aanmerking komende kosten lager zouden zijn dan oorspronkelijk was aangenomen, terwijl die in 2008 hoger zouden zijn. |
(3) |
Op basis hiervan heeft de verantwoordelijke instantie een voorstel ingediend voor de herberekening van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten en van de bijdrage van de Gemeenschap. |
(4) |
De voor vergoeding in aanmerking komende uitgaven en de bijdrage van de Gemeenschap dienen bijgevolg aangepast te worden. |
(5) |
Beschikking 2005/5/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Beschikking 2005/5/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In artikel 1, eerste alinea, wordt „2009” vervangen door „2008”. |
2. |
In artikel 3, eerste alinea, wordt „2009” vervangen door „2008”. |
3. |
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking. |
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 13 december 2007.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/124/EG van de Commissie (PB L 339 van 6.12.2006, blz. 12).
(2) PB L 2 van 5.1.2005, blz. 12.
(3) http://europa.eu.int/comm/food/plant/call2004/index_en.htm
BIJLAGE
De bijlage bij Beschikking 2005/5/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
De tabel met als titel „In 2008 uit te voeren proeven en tests” wordt vervangen door de volgende tabel: „In 2008 uit te voeren proeven en tests
|
2. |
De tabel met als titel „In 2009 uit te voeren proeven en tests” wordt geschrapt. |
(1) Proeven en tests die langer dan een jaar duren.”
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/59 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2007
betreffende de voortzetting in 2008 van de communautaire vergelijkende proeven en tests voor zaaizaad en teeltmateriaal van Asparagus officinalis op grond van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad, waarmee in 2005 een aanvang is gemaakt
(Voor de EER relevante tekst)
(2007/853/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (1),
Gelet op Beschikking 2005/5/EG van de Commissie van 27 december 2004 tot vaststelling van de voorschriften voor de uitvoering van de communautaire vergelijkende proeven en tests voor zaaizaad en teeltmateriaal van bepaalde landbouw- en groentegewassen en wijnstokken op grond van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 92/33/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG, 2002/56/EG en 2002/57/EG van de Raad voor 2005 tot en met 2009 (2), en met name op artikel 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 2005/5/EG zijn de voorschriften vastgesteld voor de vergelijkende proeven en tests die op grond van Richtlijn 2002/55/EG van 2005 tot en met 2009 voor Asparagus officinalis moeten worden uitgevoerd. |
(2) |
De in 2005, 2006 en 2007 uitgevoerde proeven en tests moeten in 2008 worden voortgezet, |
BESLUIT:
Enig artikel
De communautaire vergelijkende proeven en tests voor zaaizaad en teeltmateriaal van Asparagus officinalis, waarmee in 2005 een aanvang is gemaakt, worden in 2008 voortgezet overeenkomstig Beschikking 2005/5/EG.
Gedaan te Brussel, 13 december 2007.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/124/EG van de Commissie (PB L 339 van 6.12.2006, blz. 12).
(2) PB L 2 van 5.1.2005, blz. 12.
Rectificaties
20.12.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/60 |
Rectificatie van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
( Publicatieblad van de Europese Unie L 347 van 11 december 2006 )
Bladzijde 1, voetnoot 1:
in plaats van:
„(1) |
PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/98/EG (PB L 221 van 12.8.2006, blz. 9).” |
te lezen:
„(1) |
PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/98/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 129).”. |
Bladzijde 5, overweging 67:
in plaats van:
„… met betrekking tot de in bijlage X, deel B, genoemde termijnen …”
te lezen:
„… met betrekking tot de in bijlage XI, deel B, genoemde termijnen …”.
Bladzijde 8, inhoudstafel:
in plaats van:
„BIJLAGE I — LIJST VAN WERKZAAMHEDEN BEDOELD IN ARTIKEL 14, LID 1, DERDE ALINEA”
te lezen:
„BIJLAGE I — LIJST VAN WERKZAAMHEDEN BEDOELD IN ARTIKEL 13, LID 1, DERDE ALINEA”.
Bladzijde 10, artikel 2, lid 2, onder c):
in plaats van:
„… de in de tweede alinea bedoelde gegevens …”
te lezen:
„… de in punt b) bedoelde gegevens …”.
Bladzijde 16, artikel 41, eerste alinea:
in plaats van:
„Onverminderd artikel 41 wordt als plaats van een intracommunautaire verwerving van goederen …”
te lezen:
„Onverminderd artikel 40 wordt als plaats van een intracommunautaire verwerving van goederen …”.
Bladzijde 19, artikel 62, lid 2:
in plaats van:
„wordt de belasting geacht „verschuldigd te zijn” wanneer de schatkist krachtens de wet de belasting met ingang van een bepaald tijdstip van de belastingplichtige kan vorderen, ook al kan de betaling daarvan worden uitgesteld.”
te lezen:
„wordt de belasting geacht „verschuldigd te zijn” wanneer de schatkist krachtens de wet de belasting met ingang van een bepaald tijdstip van tot voldoening van de belasting gehouden persoon kan vorderen, ook al kan de betaling daarvan worden uitgesteld.”.
Bladzijde 20, artikel 72, tweede alinea:
in plaats van:
„Indien geen vergelijkbare verrichting voorhanden is, …”
te lezen:
„Indien geen vergelijkbare goederenlevering of dienst voorhanden is, …”.
Bladzijde 21, artikel 80, lid 1, onder b):
in plaats van:
„… uit hoofde van de artikelen 132, 135, 136, 371, 375, 367 en 377, artikel 378, lid 2, of artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390, is vrijgesteld;”
te lezen:
„… uit hoofde van de artikelen 132, 135, 136, 371, 375, 376 en 377, artikel 378, lid 2, artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390, is vrijgesteld;”.
Bladzijde 21, artikel 80, lid 3:
in plaats van:
„… en uit hoofde van genoemd lid 1 worden verlengd.”
te lezen:
„… en uit hoofde van lid 1 van dit artikel worden behouden.”.
Bladzijde 22, artikel 83:
in plaats van:
„… om overeenkomstig hoofdstuk 1 …”
te lezen:
„… om overeenkomstig hoofdstuk 2 …”
Bladzijde 25, artikel 110, eerste alinea:
in plaats van:
„… die onder het in artikel 96 vastgestelde minimum liggen, …”
te lezen:
„… die onder het in artikel 99 vastgestelde minimum liggen, …”.
Bladzijde 25, artikel 112, eerste alinea:
in plaats van:
„Indien artikel 106 in Ierland tot verstoring van de mededinging leidt …”
te lezen:
„Indien artikel 110 in Ierland tot verstoring van de mededinging leidt …”.
Bladzijde 28, artikel 133, laatste alinea:
in plaats van:
„… mogen de in de eerste alinea, punt d), vermelde voorwaarden …”
te lezen:
„… mogen de in de eerste alinea, punt d), van dit artikel vermelde voorwaarden …”.
Bladzijde 29, artikel 135, lid 1, onder f):
in plaats van:
„… en van de in artikel 16, lid 2, bedoelde rechten …”
te lezen:
„… en van de in artikel 15, lid 2, bedoelde rechten …”.
Bladzijde 29, artikel 135, lid 1, onder j):
in plaats van:
„… met uitzondering van de in artikel 13, lid 1, punt a), bedoelde levering;”
te lezen:
„… met uitzondering van de in artikel 12, lid 1, punt a), bedoelde levering;”.
Bladzijde 31, artikel 143, onder c):
in plaats van:
„… in de zin van artikel 31, eerste alinea;”
te lezen:
„… in de zin van artikel 30, eerste alinea;”.
Bladzijde 34, artikel 159:
in plaats van:
„… met de in artikel 156, artikel 1527 lid 1, onder b), en artikel 158 bedoelde goederenleveringen.”
te lezen:
„… met de in artikel 156, artikel 157, lid 1, onder b), en artikel 158 bedoelde goederenleveringen.”.
Bladzijde 39, artikel 190:
in plaats van:
„Voor de toepassing van dit hoofdstuk kunnen de lidstaten …”
te lezen:
„Voor de toepassing van de artikelen 187, 188, 189 en 191 kunnen de lidstaten …”.
Bladzijde 39, artikel 198, lid 1:
in plaats van:
„Wanneer uit hoofde van artikel 344 belasting wordt geheven …”
te lezen:
„Wanneer uit hoofde van artikel 352 belasting wordt geheven …”.
Bladzijde 39, artikel 198, lid 1, tweede alinea:
in plaats van:
„… en zich uitsluitend voor de in artikel 344 bedoelde handelingen …”
te lezen:
„… en zich uitsluitend voor de in artikel 352 bedoelde handelingen …”.
Bladzijde 40, artikel 199, lid 3, onder a):
in plaats van:
„… voor alle in lid 1 bedoelde voor hem verrichte diensten …”
te lezen:
„… voor alle in lid 1 van dit artikel bedoelde voor hem verrichte diensten …”.
Bladzijde 46, artikel 251, eerste alinea:
in plaats van:
„Behalve de in artikel 242 bedoelde gegevens …”
te lezen:
„Behalve de in artikel 250 bedoelde gegevens …”.
Bladzijde 48, artikel 265, lid 1:
in plaats van:
„In de in artikel 43 bedoelde gevallen …”
te lezen:
„In de in artikel 42 bedoelde gevallen …”.
Bladzijde 52, artikel 295, lid 1, punt 2):
in plaats van:
„… in het kader van de in bijlage VI vermelde productiewerkzaamheden;”
te lezen:
„… in het kader van de in bijlage VII vermelde productiewerkzaamheden;”.
Bladzijde 52, artikel 295, lid 1, punt 4):
in plaats van:
„… door middel van de in bijlage VI vermelde werkzaamheden;”
te lezen:
„… door middel van de in bijlage VII vermelde werkzaamheden;”.
Bladzijde 55, artikel 314, onder b):
in plaats van:
„… overeenkomstig artikel 133 is vrijgesteld;”
te lezen:
„… overeenkomsig artikel 136 is vrijgesteld;”.
Bladzijde 61, artikel 370:
in plaats van:
„… de in de lijst van bijlage IX, deel A, genoemde handelingen …”
te lezen:
„… de in de lijst van bijlage X, deel A, genoemde handelingen …”.
Bladzijde 62, artikel 378, lid 2, onder b):
in plaats van:
„met recht op aftrek van voorbelasting, alle onderdelen van het personenvervoer per vliegtuig, over zee of via de waterwegen van Oostenrijk naar een lidstaat of een derde land en omgekeerd, met uitzondering van het personenvervoer op het Bodenmeer.”
te lezen:
„met recht op aftrek van voorbelasting, alle onderdelen van het internationaal personenvervoer per vliegtuig, over zee of via de waterwegen, met uitzondering van het personenvervoer op het Bodenmeer.”.
Bladzijde 63, artikel 391:
in plaats van:
„… en de artikelen 380 tot en met 383 bedoelde handelingen, …”
te lezen:
„… en de artikelen 380 tot en met 390 bedoelde handelingen, …”.
Bladzijde 67, bijlage I, titel:
in plaats van:
„LIJST VAN WERKZAAMHEDEN BEDOELD IN ARTIKEL 14, LID 1, DERDE ALINEA”
te lezen:
„LIJST VAN WERKZAAMHEDEN BEDOELD IN ARTIKEL 13, LID 1, DERDE ALINEA”.
Bladzijde 79, bijlage XI, deel A, punt 2), einde van de lijst:
Na de regel „Richtlijn 2006/69/EG (PB L 221 van 12.8.2006, blz. 9) — (enkel artikel 1)”, wordt de volgende regel toegevoegd:
„Richtlijn 2006/98/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 129) — (enkel punt 2) van de bijlage)”.
Bladzijde 80, bijlage XI, deel B, einde van de tabel:
Na de regel „Richtlijn 2006/69/EG 1 januari 2008”, wordt de volgende regel toegevoegd:
Bladzijde 81 en volgende, bijlage XII, Concordantietabel:
a) |
Bladzijde 88, kolom „Richtlijn 77/388/EEG”, zesde regel:
|
b) |
Bladzijde 88, kolom „Deze richtlijn”, dertiende regel:
|
c) |
Bladzijde 90, kolom „Deze richtlijn” voorlaatste regel:
|
d) |
Bladzijde 92, kolom „Richtlijn 77/388/EEG”, vierde regel van onder:
|
e) |
Bladzijde 92, na de vierde regel van onder: Tussen de derde en de vierde regel van onder wordt in de kolom „Richtlijn 77/388/EEG” de volgende tekst ingevoegd: „Artikel 24 bis, tweede alinea”. In de kolom „Deze richtlijn” wordt op dezelfde regel een streepje ingevoegd. |
f) |
Bladzijde 94, kolom „Richtlijn 77/388/EEG”, zevende regel:
|
g) |
Bladzijde 99, kolom „Deze richtlijn”, derde regel van onder:
|
h) |
Bladzijde 99, kolom „Deze richtlijn”, tweede regel van onder:
|
i) |
Bladzijde 99, kolom „Deze richtlijn”, laatste regel:
|
j) |
Bladzijde 100, kolom „Deze richtlijn”, eerste regel:
|
k) |
Bladzijde 104, kolom „Deze richtlijn”, twaalfde regel:
|
l) |
Bladzijde 105, kolom „Richtlijn 77/388/EEG”, derde regel van onder:
|
m) |
Bladzijde 110, Kolom „Richtlijn 77/388/EEG”, dertiende regel:
|
n) |
Bladzijde 117, kolom „Andere besluiten”, negende regel:
|
o) |
Bladzijde 117, kolom „Andere besluiten”, tweede regel van onder:
|