ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 314

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
1 december 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 1411/2007 van de Commissie van 30 november 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1412/2007 van de Commissie van 30 november 2007 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 december 2007

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1413/2007 van de Commissie van 30 november 2007 tot vaststelling van de verlagingscoëfficiënt voor de oppervlakte per landbouwer waarvoor de steun voor energiegewassen is aangevraagd voor 2007

6

 

*

Verordening (EG) nr. 1414/2007 van de Commissie van 30 november 2007 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het Kattegat (ten zuiden van IIIa) door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

7

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2007/779/EG, Euratom

 

*

Beschikking van de Raad van 8 november 2007 tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (herschikking) ( 1 )

9

 

 

2007/780/EG

 

*

Beschikking van de Raad van 26 november 2007 tot wijziging van Beschikking 2003/17/EG betreffende de gelijkwaardigheid van in derde landen verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad en de gelijkwaardigheid van in derde landen voortgebracht zaaizaad ( 1 )

20

 

 

Commissie

 

 

2007/781/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 21 augustus 2007 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst wordt verklaard (Zaak COMP/M.4523 — Travelport/Worldspan) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 3938)  ( 1 )

21

 

 

2007/782/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 30 november 2007 tot goedkeuring van de door de lidstaten voor 2008 en volgende jaren ingediende nationale jaarlijkse en meerjarenprogramma’s en van de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5776)

29

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

1.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/1


VERORDENING (EG) Nr. 1411/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 november 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 december 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 30 november 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

114,0

MA

70,5

TR

86,7

ZZ

90,4

0707 00 05

JO

196,3

MA

51,7

TR

103,2

ZZ

117,1

0709 90 70

MA

46,7

TR

127,3

ZZ

87,0

0709 90 80

EG

301,9

ZZ

301,9

0805 20 10

MA

67,0

ZZ

67,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

62,9

HR

26,3

IL

67,2

TR

90,4

UY

82,5

ZZ

65,9

0805 50 10

AR

72,2

EG

79,1

TR

107,4

ZA

59,3

ZZ

79,5

0808 10 80

AR

87,7

CA

108,3

CL

86,0

CN

87,6

MK

30,6

US

95,5

ZA

95,7

ZZ

84,5

0808 20 50

AR

49,2

CN

59,7

TR

145,7

US

109,4

ZZ

91,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


1.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/3


VERORDENING (EG) Nr. 1412/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 november 2007

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 december 2007

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002, ex 1005, met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, en ex 1007, met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 2 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 00, 1005 10 90, 1005 90 00 en 1007 00 90, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 4 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 1 december 2007, die van toepassing zullen zijn tot er nogmaals nieuwe invoerrechten worden vastgesteld en in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zullen zijn vanaf 1 december 2007, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld zoals zij zijn bepaald aan de hand van de in bijlage II bij de onderhavige verordening vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 december 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 735/2007 (PB L 169 van 29.6.2007, blz. 6). Verordening (EEG) nr. 1784/2003 wordt per 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1816/2005 (PB L 292 van 8.11.2005, blz. 5).


BIJLAGE I

Vanaf 1 december 2007 geldende invoerrechten voor de in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

0,00

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

0,00

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

0,00

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

0,00


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

16.11.2007-29.11.2007

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minneapolis

Chicago

Notering

234,78

102,09

Fob-prijs VSA

408,20

398,20

378,20

154,00

Golfpremie

19,26

Grote-Merenpremie

15,42

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

54,40 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

47,16 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


1.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/6


VERORDENING (EG) Nr. 1413/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 november 2007

tot vaststelling van de verlagingscoëfficiënt voor de oppervlakte per landbouwer waarvoor de steun voor energiegewassen is aangevraagd voor 2007

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (1), en met name op artikel 89, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 89, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is een gegarandeerd maximumareaal van 2 000 000 ha vastgesteld waarvoor de bij artikel 88 van die verordening ingestelde steun voor energiegewassen kan worden verleend. In artikel 89, lid 2, van die verordening is bepaald dat, indien de oppervlakte waarvoor de steun is aangevraagd, groter is dan het gegarandeerde maximumareaal, de oppervlakte per landbouwer waarvoor de steun is aangevraagd, in het betrokken jaar proportioneel wordt verlaagd.

(2)

Op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen (2) moet de betrokken verlagingscoëfficiënt vóór de verlening van de betalingen aan de landbouwers en uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar worden vastgesteld op basis van de overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), van die verordening meegedeelde gegevens.

(3)

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1973/2004 hebben de lidstaten de Commissie de nodige gegevens verstrekt over de totale oppervlakte die voor 2007 in aanmerking wordt genomen voor de bij artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingestelde steun voor energiegewassen. Op basis van die mededelingen is geconstateerd dat de totale oppervlakte voor 2007 2 843 450 ha bedraagt.

(4)

Aangezien de bovenvermelde oppervlakte van 2 843 450 ha groter is dan het gegarandeerde maximumareaal van 2 000 000 ha waarvoor de steun kan worden verleend, moet de verlagingscoëfficiënt worden vastgesteld die moet worden toegepast op de oppervlakte per landbouwer waarvoor de steun is aangevraagd voor 2007.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De verlagingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de oppervlakte per landbouwer waarvoor de bij artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingestelde steun voor energiegewassen is aangevraagd voor 2007, wordt vastgesteld op 0,70337.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 november 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1276/2007 van de Commissie (PB L 284 van 30.10.2007, blz. 11).

(2)  PB L 345 van 20.11.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 993/2007 (PB L 222 van 28.8.2007, blz. 10).


1.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/7


VERORDENING (EG) Nr. 1414/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 november 2007

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het Kattegat (ten zuiden van IIIa) door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2007 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2007 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2007 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 november 2007.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9), gerectificeerd in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6.

(3)  PB L 15 van 20.1.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 898/2007 van de Commissie (PB L 196 van 28.7.2007, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

75

Lidstaat

Duitsland

Bestand

COD/03AS.

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Zone

Kattegat

Datum

13.11.2007


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

1.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/9


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 8 november 2007

tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/779/EG, Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met name op artikel 308,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 203,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2001/792/EG, Euratom, van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming dient op een aantal essentiële punten te worden gewijzigd (3) (hierna: „het mechanisme”) teneinde de respons van de Europese Unie op noodsituaties samenhangender en efficiënter te maken. Ter wille van de duidelijkheid moet de genoemde beschikking worden herschikt.

(2)

De jongste jaren is het aantal, de ernst en intensiteit van door de natuur of de mens veroorzaakte rampen aanzienlijk toegenomen. Dit heeft geleid tot het verlies van mensenlevens en eigendom, waaronder cultureel erfgoed, de vernietiging van economische en sociale infrastructuur, en schade aan het milieu.

(3)

De maatregelen van de Gemeenschap ter uitvoering van de resolutie van de Raad van 8 juli 1991 betreffende de verbetering van de onderlinge hulp tussen de lidstaten bij natuurrampen en technische rampen (4) hebben bijgedragen tot de bescherming van personen, het milieu en goederen. Het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen van 17 maart 1992 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dat door de Gemeenschap is gesloten bij Besluit 98/685/EG van de Raad (5), heeft bijgedragen tot een verdere verbetering van de preventie en het beheer van industriële ongevallen.

(4)

Het algemene doel van het mechanisme is om, op verzoek, ondersteuning te verlenen in ernstige noodsituaties en de door de lidstaten en de Gemeenschap geboden bijstandsinterventies beter te helpen coördineren, rekening houdend met de bijzondere behoeften van geïsoleerde, ultraperifere en andere gebieden of eilanden van de Gemeenschap. De jongste jaren is het aantal landen dat een beroep deed op het mechanisme voor onmiddellijke bijstand op het vlak van civiele bescherming aanzienlijk toegenomen. Het mechanisme dient te worden versterkt zodat de Europese solidariteit doeltreffender en op een beter zichtbare manier tot uiting kan worden gebracht en zodat een snellereactievermogen kan worden ontwikkeld op basis van de modules voor civiele bescherming van de lidstaten, overeenkomstig de vergadering van de Raad van 16 en 17 juni 2005 en de oproep van het Europees Parlement in zijn resolutie van 13 januari 2005 naar aanleiding van de tsunami.

(5)

Het mechanisme zal terdege rekening houden met de desbetreffende wetgeving van de Europese Gemeenschap en internationale verbintenissen op dit gebied. Deze beschikking mag derhalve geen afbreuk doen aan de wederzijdse rechten en plichten van de lidstaten uit hoofde van bilaterale of multilaterale verdragen betreffende aangelegenheden waarop zij van toepassing is.

(6)

Het mechanisme beoogt een vlottere respons op het gebied van civiele bescherming bij alle soorten ernstige noodsituaties, zoals rampen veroorzaakt door de natuur of de mens, terreurdaden en technologische, radiologische en ecologische ongevallen die zich in de Gemeenschap of daarbuiten voordoen, met inbegrip van verontreiniging van de zee door ongevallen. Dit zijn allemaal noodsituaties waarin bijstand op het gebied van civiele bescherming kan worden gevraagd ter versterking van het reactievermogen van het getroffen land.

(7)

Preventie is van groot belang voor de bescherming tegen natuurlijke, technologische en ecologische rampen, waartoe verdere maatregelen zouden moeten worden overwogen. De Gemeenschap dient de ontwikkeling van systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing te ondersteunen om de lidstaten te helpen sneller te reageren op rampen. en om EU-burgers te waarschuwen. Deze systemen dienen rekening te houden met de bestaande informatiebronnen en daarop voort te bouwen.

(8)

Op het niveau van de lidstaten en op communautair niveau moeten voorbereidende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat in noodsituaties bijstandsinterventieteams snel kunnen worden ingezet en met de nodige flexibiliteit gecoördineerd, en dat het effectieve reactievermogen en de complementariteit van evaluatie- en/of coördinatieteams, interventieteams en andere hulpmiddelen, naar gelang van de behoeften, door een opleidingsprogramma gewaarborgd is.

(9)

Andere voorbereidende maatregelen zijn onder meer het bundelen van informatie over de nodige medische hulpmiddelen en het aanmoedigen van het gebruik van moderne technologieën. Deze informatie heeft betrekking op medische hulpmiddelen die de lidstaten in verband met de bescherming van de volksgezondheid vrijwillig ter beschikking kunnen stellen naar aanleiding van een verzoek om interventie in het kader van het mechanisme. Overeenkomstig artikel 296 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is geen enkele lidstaat gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid.

(10)

In het kader van de ontwikkeling van een snellereactievermogen op het gebied van civiele bescherming moet worden overwogen volledig interoperabele, aanvullende interventiemodules voor civiele bescherming te ontwikkelen op basis van de middelen van één of meer lidstaten. De modules worden georganiseerd op het niveau van de lidstaten en staan onder hun leiding en commando.

(11)

Ingeval van een ernstige noodsituatie binnen de Gemeenschap of de onmiddellijke dreiging daarvan, die grensoverschrijdende effecten veroorzaakt of kan veroorzaken of die aanleiding kan geven tot een verzoek om bijstand van een of meer lidstaten, moet de mogelijkheid bestaan om dit via een gevestigd betrouwbaar gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem op passende wijze te melden.

(12)

Het mechanisme zou het mogelijk moeten maken bijstandsinterventies op gang te brengen en de coördinatie daarvan te vergemakkelijken teneinde in de eerste plaats personen, maar ook het milieu en goederen, met inbegrip van het cultureel erfgoed, beter te helpen beschermen, waardoor het aantal doden en gewonden, de materiële schade en de economische en milieuschade beperkt kunnen worden en aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de sociale samenhang en solidariteit een tastbaarder invulling kan worden gegeven. De versterkte samenwerking op het vlak van bijstandsverlening inzake civiele bescherming moet worden gebaseerd op een communautaire structuur voor civiele bescherming bestaande uit een waarnemings- en informatiecentrum en een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem dat wordt beheerd door de Commissie en contactpunten in de lidstaten. Dit moet het kader vormen voor de verzameling van gevalideerde gegevens over noodsituaties, het doorgeven van deze gegevens aan de lidstaten en de uitwisseling van ervaringen uit voorgaande interventies.

(13)

De contactpunten in de lidstaten moeten informatie kunnen verstrekken over de beschikbaarheid van door de getroffen lidstaat gevraagde bijstand op het gebied van civiele bescherming, met inbegrip van informatie over de beschikbaarheid van militaire middelen en faciliteiten.

(14)

De beschikbaarheid van aangepaste transportmiddelen moet worden verbeterd om de ontwikkeling van het snellereactievermogen van de Gemeenschap te ondersteunen. De Commissie dient de inspanningen van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen door de lidstaten aan te moedigen pools met transportmiddelen op te zetten en eventueel bij te dragen aan de financiering van extra transportmiddelen.

(15)

In verband met bijstandsinterventie in het kader van civiele bescherming buiten de Gemeenschap kan het mechanisme worden gebruikt om de door de Gemeenschap en de lidstaten binnen hun respectieve bevoegdheden uitgevoerde acties te vergemakkelijken en ondersteunen. Bijstandsinterventies buiten de Gemeenschap kunnen ofwel autonoom worden uitgevoerd, ofwel als bijdrage aan een operatie onder leiding van een internationale organisatie, met het oog waarop de Gemeenschap haar betrekkingen met de bevoegde organisaties zou moeten ontwikkelen.

(16)

De Verenigde Naties spelen, in landen waar ze aanwezig zijn, een algemene coördinerende rol voor hulpoperaties in derde landen. De bijstand op het gebied van civiele bescherming waarin dit mechanisme voorziet, moet worden gecoördineerd met de Verenigde Naties en andere betrokken internationale actoren met het oog op een optimale inzet van beschikbare middelen en het vermijden van onnodige overlappingen van inspanningen. Een betere coördinatie van de bijstand op het gebied van civiele bescherming in het kader van het mechanisme is een voorwaarde voor de ondersteuning van algemene coördinatie-inspanningen en het waarborgen van een volledige Europese bijdrage tot de hulpverlening in het algemeen. Bij ernstige noodsituaties waarbij zowel bijstand wordt verleend via het mechanisme als op grond van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (6), dient de Commissie erop toe te zien dat de Gemeenschap op een doelmatige, samenhangende en aanvullende wijze reageert.

(17)

Dit mechanisme zou ook een werktuig kunnen zijn om de in titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde crisisbeheersing te vergemakkelijken en te ondersteunen overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie van 29 september 2003 over het gebruik van het communautaire mechanisme voor civiele bescherming bij crisisbeheersing. Deze beschikking laat de bevoegdheden en de rol van het voorzitterschap bij crisisbeheersing in het kader van genoemde titel onverlet.

(18)

Het mechanisme kan in het kader van civielebeschermingsactiviteiten op verzoek van de consulaire autoriteiten van de lidstaten tevens worden gebruikt voor de ondersteuning van consulaire bijstand aan EU-burgers die in ernstige noodsituaties in derde landen verkeren.

(19)

Indien het gebruik van militaire middelen en vermogens passend wordt geacht, zal de samenwerking met de krijgsmacht gebaseerd zijn op de door de Raad of zijn bevoegde organen vastgestelde uitvoeringsbepalingen, procedures en criteria betreffende het ter beschikking stellen van militaire middelen en vermogens die van belang zijn voor de bescherming van de burgerbevolking ten behoeve van het mechanisme.

(20)

Het gebruik van militaire middelen moet tevens stroken met de beginselen van relevante VN-richtsnoeren.

(21)

Deelname van de kandidaat-lidstaten en samenwerking met andere derde landen en met internationale en regionale organisaties moet mogelijk zijn.

(22)

De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(23)

De doelstelling van deze beschikking, namelijk de vergemakkelijking van versterkte samenwerking tussen de Gemeenschap en de lidstaten bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming in ernstige noodsituaties of de onmiddellijke dreiging daarvan, kan niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan derhalve, vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden, beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt, rekening houdend met de kostenvermindering in termen van een vermindering van het verlies van mensenlevens en de schade die voortvloeit uit de werking ervan. Indien een ernstige noodsituatie de responscapaciteit van een getroffen lidstaat overstijgt, zou deze staat een beroep moeten kunnen doen op het mechanisme om zijn inspanningen inzake civiele bescherming te ondersteunen.

De Gemeenschap kan derhalve maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap opgenomen subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(24)

Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voorzien voor de aanneming van de onderhavige beschikking in geen andere bevoegdheden dan waarin is voorzien bij artikel 308, respectievelijk artikel 203,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

HOOFDSTUK I

Doel en toepassingsgebied

Artikel 1

1.   Bij deze beschikking wordt een communautair mechanisme ingesteld ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de lidstaten bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming in ernstige noodsituaties, of de onmiddellijke dreiging daarvan (hierna: „het mechanisme”).

2.   Dit mechanisme waarborgt in de eerste plaats de bescherming van personen, maar ook van het milieu en van goederen, waaronder cultureel erfgoed, bij door de natuur of de mens veroorzaakte rampen, bij ongevallen van technologische aard, dan wel bij stralings- of milieuongevallen, waaronder verontreiniging door ongevallen op zee die zich binnen of buiten de Europese Gemeenschap voordoen, rekening houdend met de behoeften van geïsoleerde, ultraperifere en andere gebieden of eilanden van de Gemeenschap.

Het mechanisme doet geen afbreuk aan de verplichtingen uit hoofde van bestaande desbetreffende wetgeving van de Europese Gemeenschap of de Gemeenschap voor Atoomenergie en internationale overeenkomsten ter zake.

Artikel 2

Het mechanisme omvat een reeks elementen en maatregelen:

1.

de inventarisatie van de voor bijstandsinterventies in noodsituaties in de lidstaten beschikbare interventieteams en overige interventieondersteuning;

2.

het opzetten en uitvoeren van een opleidingsprogramma voor interventieteams en overige interventieondersteuning, alsmede voor deskundigen voor de evaluatie- en/of coördinatieteams;

3.

werk- en studiebijeenkomsten en proefprojecten over belangrijke aspecten van interventies;

4.

het oprichten en uitzenden van evaluatie- en/of coördinatieteams;

5.

de totstandbrenging en het beheer van een waarnemings- en informatiecentrum (MIC), dat 24 uur per dag toegankelijk en in staat is te reageren en dat zowel ten dienste staat van de lidstaten als de Commissie voor de ondersteuning van het mechanisme;

6.

de totstandbrenging en het beheer van een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (Gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem CECIS) voor de communicatie en uitwisseling van informatie tussen het MIC en de contactpunten van de lidstaten;

7.

het bijdragen tot de ontwikkeling van systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing, voor rampen die het grondgebied van de lidstaten kunnen treffen, zodat de lidstaten en de Gemeenschap snel kunnen reageren, alsmede tot het instellen van die systemen door het verrichten van onderzoeken en evaluaties naar de behoeften en de haalbaarheid van bedoelde systemen en door acties ter bevordering van de onderlinge koppeling van de systemen en de verbinding ervan met het MIC en het CECIS. Deze systemen houden rekening met bestaande bronnen van informatie, monitoring of opsporing en bouwen hierop voort;

8.

het ondersteunen van de lidstaten bij het verkrijgen van toegang tot uitrusting en vervoermiddelen door:

a)

het verstrekken en het delen van informatie over uitrusting en vervoermiddelen die door de lidstaten ter beschikking kunnen worden gesteld, teneinde het gemeenschappelijk gebruik van dergelijke uitrusting en vervoermiddelen te faciliteren,

b)

het bijstaan van lidstaten bij het bepalen en faciliteren van hun toegang tot vervoermiddelen die uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, beschikbaar kunnen worden gesteld,

c)

het bijstaan van lidstaten bij het bepalen van de uitrusting die uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, beschikbaar kan worden gesteld;

9.

het aanvullen van het door de lidstaten verstrekte vervoer door het financieren van aanvullende vervoermiddelen die nodig zijn voor een snelle reactie op ernstige noodsituaties;

10.

de ondersteuning, in het kader van civielebeschermingsactiviteiten, van consulaire bijstand aan EU-burgers die in ernstige noodsituaties in derde landen verkeren, indien de consulaire autoriteiten van de lidstaten hierom verzoeken;

11.

andere ondersteunende en aanvullende maatregelen, die nodig zijn voor het mechanisme als vermeld in artikel 4 van Beschikking 2007/162/EG, Euratom van de Raad van 5 maart 2007 tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming (8).

Artikel 3

In deze beschikking wordt verstaan onder:

1.

„ernstige noodsituatie”: elke situatie die nadelige gevolgen voor de bevolking, het milieu of eigendommen heeft of kan hebben en aanleiding kan zijn tot een verzoek om bijstand uit hoofde van het mechanisme;

2.

„reactie”: elke maatregel die tijdens of na een ernstige noodsituatie uit hoofde van het mechanisme wordt genomen om de onmiddellijke gevolgen daarvan te bestrijden;

3.

„paraatheid”: een door middel van tevoren ondernomen actie bereikte staat van gereedheid en vermogen van menselijke en materiële middelen waardoor kan worden gezorgd voor een effectieve snelle reactie op een noodsituatie;

4.

„vroegtijdige waarschuwing”: de tijdige en doeltreffende verstrekking van informatie waardoor maatregelen kunnen worden genomen om risico’s te voorkomen of te verminderen en om de paraatheid voor een doeltreffende reactie te waarborgen;

5.

„module”: een zelfvoorzienend en autonoom, vooraf omschreven en taak- en behoeftegericht samenstel van vermogens van de lidstaten of een mobiel operationeel team van de lidstaten dat een combinatie is van menselijke en materiële middelen, dat kan worden aangeduid door vermelding van de capaciteit tot interventie of van de taken die het kan uitvoeren.

HOOFDSTUK II

Paraatheid

Artikel 4

1.   Lidstaten wijzen van tevoren interventieteams of modules aan, binnen hun bevoegde diensten en in het bijzonder hun diensten voor civiele bescherming of andere hulpdiensten, die op zeer korte termijn voor uitzending beschikbaar kunnen zijn of opgericht kunnen worden en binnen 12 uur na een verzoek om bijstand voor interventies kunnen worden uitgezonden, waarbij zij er rekening mee houden dat de samenstelling van het team of de module afgestemd moet worden op het soort noodsituatie en op de daarmee samenhangende specifieke behoeften.

2.   De lidstaten selecteren deskundigen die ter plaatse in een noodsituatie inzetbaar zijn in een evaluatie- en/of coördinatieteam.

3.   De lidstaten streven op vrijwillige basis naar de oprichting van modules, met name om tegemoet te komen aan prioritaire interventie- en of ondersteuningsbehoeften in het kader van het mechanisme, en deze modules:

a)

bestaan uit de middelen van een of meer lidstaten die aan het mechanisme deelnemen,

b)

zijn in staat taken uit te voeren op het gebied van respons,

c)

zijn in staat hun taken uit te voeren in overeenstemming met erkende internationale richtsnoeren en kunnen bijgevolg:

i)

naar aanleiding van een verzoek om bijstand op zeer korte termijn worden uitgestuurd,

ii)

gedurende een bepaalde periode op zelfvoorzienende en autonome wijze te werk gaan indien de omstandigheden ter plaatse dit vereisen,

d)

zijn interoperabel met andere modules,

e)

zijn opgeleid en geoefend om te voldoen aan de onder a) en d) bedoelde eisen inzake interoperabiliteit,

f)

staan onder het gezag van een persoon die verantwoordelijk is voor hun werking,

g)

zijn in staat bijstand te verlenen aan andere EU-organen en/of internationale organisaties, met name de Verenigde Naties.

4.   De lidstaten onderzoeken de mogelijkheid, zo nodig, verdere interventieondersteuning te bieden op basis van de middelen waarover de bevoegde diensten beschikken, zoals gespecialiseerd personeel of uitrusting om tegemoet te komen aan bijzondere noodsituaties en een beroep te doen op middelen van niet-gouvernementele organisaties en andere relevante instanties.

5.   De lidstaten die dit wensen, kunnen, voor zover de veiligheid dit toelaat, informatie verstrekken over relevante militaire middelen en vermogens die in laatste instantie kunnen worden gebruikt als onderdeel van de bijstand op het gebied van civiele bescherming in het kader van het mechanisme, zoals vervoer en logistieke of medische ondersteuning.

6.   De lidstaten verstrekken binnen zes maanden na de vaststelling van deze beschikking relevante algemene informatie over de teams, deskundigen, modules en andere interventiesteun als bedoeld in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel en actualiseren deze informatie onverwijld wanneer dat nodig is, alsmede over de medische hulpmiddelen bedoeld in artikel 5, punt 6.

7.   De lidstaten nemen, met de steun van de Commissie indien zij hierom verzoeken, de nodige maatregelen om een tijdig transport van de door hen geboden bijstand op het gebied van civiele bescherming te waarborgen.

8.   De lidstaten wijzen contactpunten aan en stellen de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 5

De Commissie neemt de volgende maatregelen:

1.

oprichten en beheren van het MIC;

2.

oprichten en beheren van het CECIS;

3.

bijdragen tot de ontwikkeling van systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing voor rampen als bedoeld in artikel 2, punt 7;

4.

de nodige capaciteit tot stand brengen om zo snel mogelijk kleine teams van deskundigen in te schakelen en uit te zenden, die:

a)

de behoeften op het gebied van civiele bescherming van het land dat om bijstand verzoekt evalueren in het licht van de bijstand die kan worden verleend door de lidstaten en het mechanisme;

b)

eventueel de bijstandsinterventies op het gebied van civiele bescherming ter plaatse helpen coördineren en, waar nodig en passend, contact onderhouden met de bevoegde instanties van de om bijstand verzoekende staat;

5.

zij zet een opleidingsprogramma op om de coördinatie van de bijstandsverlening in het kader van civiele bescherming te verbeteren door ervoor te zorgen dat de interventieteams, alsmede de in artikel 4, lid 1, bedoelde modules, of in voorkomend geval, de in artikel 4, lid 4, bedoelde andere interventieondersteuning onderling zijn afgestemd en elkaar kunnen aanvullen, en door de evaluatiedeskundigheid van de in artikel 4, lid 2, bedoelde deskundigen te verbeteren. Dit programma dient gezamenlijke cursussen en oefeningen te omvatten en tevens te voorzien in een uitwisselingssysteem in het kader waarvan personen bij teams in andere lidstaten kunnen worden gedetacheerd;

6.

bundelen en verzamelen in geval van een ernstige noodsituatie, van informatie over de capaciteit van de lidstaten om de productie van serums en vaccins of andere benodigde medische hulpmiddelen op peil te houden, alsmede over de voorraden daarvan die mogelijk beschikbaar zijn voor interventies;

7.

opzetten van een programma van de ervaringen die met de in het kader van het mechanisme uitgevoerde interventies zijn opgedaan, en verspreiden van die ervaringen via het informatiesysteem;

8.

stimuleren en bevorderen van de invoering en het gebruik van nieuwe technologieën ten behoeve van het mechanisme;

9.

het nemen van de maatregelen die in artikel 2, punten 8 en 9, zijn vermeld;

10.

voorzien in de nodige middelen om logistieke basissteun te verlenen aan evaluatie- en/of coördinatiedeskundigen;

11.

het nemen van andere aanvullende en ondersteunende maatregelen die nodig zijn in het kader van het mechanisme vermeld in artikel 4 van Beschikking 2007/162/EG, Euratom.

HOOFDSTUK III

Respons

Artikel 6

1.   In geval van een ernstige noodsituatie binnen de Gemeenschap of de onmiddellijke dreiging daarvan, die grensoverschrijdende effecten veroorzaakt of kan veroorzaken, brengt de lidstaat waar de noodsituatie zich heeft voorgedaan de Commissie en de lidstaten die gevolgen van de noodsituatie kunnen ondervinden onverwijld op de hoogte.

De eerste alinea is niet van toepassing indien aan deze verplichting tot kennisgeving reeds is voldaan in het kader van desbetreffende wetgeving van de Europese Gemeenschap of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, dan wel krachtens bestaande internationale overeenkomsten.

2.   In geval van een ernstige noodsituatie binnen de Gemeenschap of de onmiddellijke dreiging daarvan, die zou kunnen leiden tot een verzoek om bijstand van één of meerdere lidstaten, brengt de lidstaat waar de noodsituatie zich heeft voorgedaan de Commissie op de hoogte wanneer een mogelijk verzoek om bijstand via het MIC kan worden verwacht, zodat de Commissie zo nodig de overige lidstaten kan inlichten en de bevoegde diensten kan inschakelen.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde kennisgevingen gebeuren, zo nodig, via het CECIS.

Artikel 7

1.   Wanneer zich binnen de Gemeenschap een ernstige noodsituatie voordoet, kan een lidstaat aan het MIC of rechtsreeks aan de andere lidstaten een zo specifiek mogelijk verzoek om bijstand richten.

2.   Bij een verzoek om bijstand via het MIC treft de Commissie na ontvangst van een dergelijk verzoek onverwijld de volgende maatregelen, al naargelang het geval:

a)

het doorzenden van het verzoek aan de contactpunten van de andere lidstaten;

b)

het inzetten van teams, deskundigen, modules en andere interventieondersteuning vergemakkelijken;

c)

het verzamelen van gevalideerde gegevens over de noodsituatie en het doorgeven van deze gegevens aan de lidstaten.

3.   Een lidstaat waarbij een verzoek om bijstand wordt ingediend, bepaalt onverwijld of hij die bijstand kan verstrekken en stelt de verzoekende lidstaat daar hetzij via het MIC, hetzij rechtstreeks van in kennis, met vermelding van de omvang en de voorwaarden van zijn bijstand. Wanneer een lidstaat rechtstreeks antwoordt aan de verzoekende lidstaat, stelt hij ook het MIC van dit antwoord in kennis. Het MIC houdt de lidstaten op de hoogte.

4.   De leiding van de bijstandsverlening valt onder de bevoegdheid van de verzoekende lidstaat. De autoriteiten van de verzoekende lidstaat geven de interventieteams of modules instructies voor de door hen te verrichten taken en bakenen de eventuele grenzen daarvan af. De uitvoeringsdetails van deze taken vallen onder de verantwoordelijkheid van de daartoe door de bijstand verlenende lidstaat aangewezen persoon.

5.   Wanneer de verzoekende lidstaat de teams vraagt de bijstandsverlening namens hem te leiden, trachten de door de lidstaten en de Gemeenschap geleverde teams hun interventies te coördineren.

6.   Wanneer evaluatie- en/of coördinatieteams worden ingezet, hebben zij als taak de coördinatie tussen interventieteams te vergemakkelijken en contact te onderhouden met de bevoegde instanties van de verzoekende lidstaat.

Artikel 8

1.   Bij een ernstige noodsituatie buiten de Gemeenschap kan artikel 7 op verzoek tevens worden toegepast met betrekking tot interventies op het gebied van civiele bescherming buiten de Gemeenschap.

Zulke interventies kunnen ofwel als een autonome bijstandsinterventie worden uitgevoerd, ofwel als bijdrage aan een interventie onder leiding van een internationale organisatie.

Alleen bijstand die via het mechanisme loopt, valt onder de werkingssfeer van de coördinatieregelingen van dit artikel.

De uit hoofde van dit artikel genomen maatregelen laten de krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangenomen maatregelen onverlet.

2.   Wanneer, in antwoord op een via het MIC ingediend verzoek, bijstand inzake civiele bescherming wordt verleend bedoeld in lid 1, zorgt de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt („het voorzitterschap”) voor de algehele coördinatie van de bijstandsinterventies op het gebied van de civiele bescherming, met inachtneming van de operationele coördinerende rol van de Commissie bedoeld in lid 4.

3.   Met betrekking tot de politieke en strategische coördinatie dient het voorzitterschap met name:

a)

te evalueren of het mechanisme geschikt is om eventueel te worden gebruikt als een hulpmiddel ter vergemakkelijking en ondersteuning van crisisbeheersing;

b)

waar het dit nodig acht, betrekkingen op politiek niveau met het getroffen derde land aan te knopen en in alle fasen van de noodsituatie met dit land contacten te onderhouden voor wat betreft het algehele politieke en strategische kader van de bijstandsinterventie.

Zo nodig, kan het voorzitterschap een andere lidstaat verzoeken deze politieke en strategische coördinatie, volledig of gedeeltelijk, op zich te nemen of de Commissie vragen deze coördinatie te ondersteunen.

4.   De Commissie draagt in nauwe samenwerking met het voorzitterschap zorg voor de operationele coördinatie binnen het kader van de in lid 3 bedoelde politieke en strategische coördinatie. De operationele coördinatie bestaat al naar gelang het geval uit de volgende activiteiten:

a)

een permanente dialoog onderhouden met de contactpunten van de lidstaten om door middel van het mechanisme te zorgen voor een effectieve en samenhangende Europese bijdrage op het gebied van civiele bescherming aan de algemene hulpverlening, en met name:

i)

de lidstaten onverwijld in kennis stellen van de volledige bijstandsverzoeken,

ii)

evaluatie- en/of coördinatieteams ter plaatse zenden om de situatie en de behoeften te evalueren en/of om de operationele coördinatie ter plaatse van de via het mechanisme verstrekte hulp te faciliteren,

iii)

behoefte-evaluaties opstellen in samenwerking met de evaluatie- en/of coördinatieteams en andere betrokkenen, waaronder andere diensten van de EU,

iv)

relevante evaluaties en analyses delen met alle betrokkenen,

v)

een overzicht verstrekken van de bijstand die door de lidstaten en andere bronnen wordt aangeboden,

vi)

advies verstrekken over het type bijstand dat is vereist, teneinde ervoor te zorgen dat de verleende bijstand op het gebied van civiele bescherming strookt met de behoefte-evaluaties,

vii)

assisteren bij het oplossen van praktische moeilijkheden bij het verlenen van bijstand, op gebieden zoals doorvoer en douane;

b)

contacten met het getroffen derde land onderhouden over technische details zoals de precieze behoeften aan bijstand, de aanvaarding van aanbiedingen en de praktische regelingen voor de lokale ontvangst en distributie van bijstand;

c)

contacten onderhouden of samenwerken met het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties (VN-OCHA), indien aanwezig, en met andere betrokkenen die bijdragen aan de algemene hulpverlening, teneinde synergieën te optimaliseren, complementariteit te betrachten en overlappingen en lacunes te vermijden;

d)

contacten onderhouden met alle betrokkenen, met name in de afsluitingsfase van de bijstandsinterventie in het kader van het mechanisme, om een vlotte overdracht te bevorderen.

5.   Waar nodig, kan de Commissie in afzonderlijke gevallen, met instemming van het voorzitterschap, extra operationele taken verrichten.

6.   De Commissie kan in nauwe samenwerking met het voorzitterschap de in lid 4, onder punt a), ii), bedoelde evaluatie en/of coördinatieteams aanwijzen. De teams bestaan uit deskundigen en een leider van het team die per geval door de lidstaten ter beschikking worden gesteld. De Commissie selecteert de deskundigen en de leider van het team op basis van hun kwalificaties en ervaring, daarbij tevens rekening houdend met het niveau van opleiding in het kader van het mechanisme, eerdere ervaring met missies in het kader van mechanisme en andere internationale hulpverleningstaken. De selectie wordt tevens gebaseerd op andere criteria, zoals talenkennis, teneinde ervoor te zorgen dat het team in zijn geheel beschikt over de vaardigheden die nodig zijn voor de specifieke situatie.

Het MIC onderhoudt nauwe contacten met de evaluatie en/of coördinatieteams en geeft hun ondersteuning en sturing.

7.   Het voorzitterschap en de Commissie werken nauw samen en onderhouden een permanente dialoog in alle fasen van de noodsituatie waarop de interventie betrekking heeft.

De operationele coördinatie wordt volledig geïntegreerd in de algemene coördinatie door het VN-OCHA, indien aanwezig, met inachtneming van de leidinggevende rol van dit Bureau.

De coördinatie via het mechanisme doet geen afbreuk aan bilaterale contacten tussen de deelnemende lidstaten en het getroffen land, noch aan de samenwerking tussen de lidstaten en de Verenigde Naties. Op dergelijke bilaterale contacten mag tevens een beroep worden gedaan om bij te dragen aan de coördinatie via het mechanisme.

Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Unie of de Gemeenschap. De Commissie ziet met name toe op de complementariteit en samenhang van acties in het kader van het mechanisme en acties die worden gefinancierd krachtens Verordening (EG) nr. 1257/96.

In geval van een ernstige noodsituatie die zich voordoet buiten de Gemeenschap, moet het eventuele gebruik van militaire middelen en vermogens die ter beschikking staan voor de ondersteuning van de civiele bescherming, stroken met de beginselen van de relevante richtsnoeren van de Verenigde Naties.

8.   De in dit artikel bedoelde coördinerende rol van het voorzitterschap en de Commissie doet geen afbreuk aan de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten voor hun teams, modules en andere vormen van steun, waaronder militaire middelen en vermogens. Met name geeft de coördinatie door het voorzitterschap en de Commissie geen aanleiding tot het geven van bevelen aan de teams, modules en andere steun van de lidstaten, die op vrijwillige basis worden ingezet in overeenstemming met de coördinatie op het niveau van het hoofdkwartier en ter plaatse.

9.   Om de in de leden 1 tot en met 8 genoemde coördinatie mogelijk te maken en te zorgen voor een ruime bijdrage aan de algemene hulpverlening:

a)

houden alle lidstaten die in antwoord op een via het MIC ingediend verzoek bijstand op het gebied van civiele bescherming verlenen als bedoeld in lid 1, het MIC volledig op de hoogte van hun activiteiten, en

b)

onderhouden teams en modules van de lidstaten die ter plaatse deelnemen aan de interventie in het kader van het mechanisme nauwe contacten met de coördinatie en/of evaluatieteams ter plaatse van het MIC.

Artikel 9

De Commissie kan de door de lidstaten verleende bijstand inzake civiele bescherming ondersteunen en aanvullen binnen de context van het mechanisme door de in artikel 2, punten 8 en 9, vermelde maatregelen te nemen.

HOOFDSTUK IV

Slotbepalingen

Artikel 10

Het mechanisme staat open voor deelname van kandidaat-lidstaten.

Andere derde landen alsook internationale of regionale organisaties kunnen deelnemen aan activiteiten in het kader van dit mechanisme indien overeenkomsten tussen deze derde landen of organisaties en de Gemeenschap in die mogelijkheid voorzien.

Artikel 11

Voor de toepassing van deze beschikking wijzen de lidstaten de bevoegde autoriteiten aan en stellen de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 12

De Commissie stelt volgens de procedures van artikel 13, lid 2, uitvoeringsregels vast, met name inzake de volgende aspecten:

1.

voor bijstandsinterventies beschikbare hulpmiddelen, waarin wordt voorzien in artikel 4;

2.

het MIC, als bedoeld in artikel 2, punt 5;

3.

het CECIS, als, bedoeld in artikel 2, punt 6;

4.

de evaluatie- en/of coördinatieteams, als bedoeld in artikel 2, punt 4, met inbegrip van criteria voor het selecteren van deskundigen;

5.

het opleidingsprogramma, als bedoeld in artikel 2, punt 2;

6.

de modules bedoeld in artikel 4, lid 3;

7.

de systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing bedoeld in artikel 2, punt 7;

8.

informatie over medische hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 5, punt 6;

9.

de interventies binnen de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 7 alsook de interventies buiten de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 8.

Artikel 13

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 13 van Beschikking 2007/162/EG, Euratom.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 14

De Commissie evalueert om de drie jaar, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving, de tenuitvoerlegging van deze beschikking en legt de conclusies van deze evaluatie aan het Europees Parlement en de Raad voor.

Zo nodig voegt de Commissie bij dit verslag voorstellen tot wijziging van de beschikking.

Artikel 15

Besluit 2001/792/EG, Euratom, wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar de onderhavige beschikking en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 16

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

R. PEREIRA


(1)  Advies uitgebracht op 24 oktober 2006 (nog niet bekendgemaakt in het PB).

(2)  PB C 195 van 18.8.2006, blz. 40.

(3)  PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7.

(4)  PB C 198 van 27.7.1991, blz. 1.

(5)  PB L 326 van 3.12.1998, blz. 1.

(6)  PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(8)  PB L 71 van 10.3.2007, blz. 9.


BIJLAGE

Concordantietabel

Beschikking 2001/792/EG, Euratom, van de Raad

Deze beschikking

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 1, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 1, lid 2, derde alinea

Overweging 4, tweede zin

Artikel 1, lid 3, inleidende formulering

Artikel 2, inleidende formulering

Artikel 1, lid 3, eerste streepje

Artikel 2, punt 1

Artikel 1, lid 3, tweede streepje

Artikel 2, punt 2

Artikel 1, lid 3, derde streepje

Artikel 2, punt 3

Artikel 1, lid 3, vierde streepje

Artikel 2, punt 4

Artikel 1, lid 3, vijfde streepje

Artikel 2, punt 5

Artikel 1, lid 3, zesde streepje

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, punt 7

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, punt 10

Artikel 1, lid 3, zevende streepje

Artikel 2, punt 11

Artikel 3

Artikel 2, lid 1

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 3, inleidende formulering

Artikel 3, onder a)

Artikel 4, lid 1

Artikel 3, onder b)

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 3, onder c)

Artikel 4, lid 6

Artikel 3, onder d)

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 7

Artikel 3, onder e)

Artikel 4, lid 8, en artikel 11

Artikel 4, inleidende formulering

Artikel 5, inleidende formulering

Artikel 4, onder a)

Artikel 5, punt 1

Artikel 4, onder b)

Artikel 5, punt 2

Artikel 5, punt 3

Artikel 4, onder c)

Artikel 5, punt 4

Artikel 4, onder d)

Artikel 5, punt 5

Artikel 4, onder e)

Artikel 5, punt 6

Artikel 4, onder f)

Artikel 5, punt 7

Artikel 4, onder g)

Artikel 5, punt 8

Artikel 4, onder h)

Artikel 5, punt 9

Artikel 5, punt 10

Artikel 5, punt 11

Artikel 5, lid 1

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 5, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 5, lid 3

Artikel 7, lid 4

Artikel 5, lid 4

Artikel 7, lid 5

Artikel 5, lid 5

Artikel 7, lid 6

Artikel 6, eerste alinea

Artikel 8, lid 1

Artikel 6, tweede alinea

Artikel 8, lid 2 tot en met 9

Artikel 9

Artikel 7

Artikel 10, eerste alinea

Artikel 10, tweede alinea

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2, inleidende formulering

Artikel 12, inleidende formulering

Artikel 8, lid 2, onder a)

Artikel 12, punt 1

Artikel 8, lid 2, onder b)

Artikel 12, punt 2

Artikel 8, lid 2, onder c)

Artikel 12, punt 3

Artikel 8, lid 2, onder d)

Artikel 12, punt 4

Artikel 8, lid 2, onder e)

Artikel 12, punt 5

Artikel 12, punt 6

Artikel 12, punt 7

Artikel 8, lid 2, onder f)

Artikel 12, punt 8

Artikel 8, lid 2, onder g)

Artikel 12, punt 9

Artikel 9, lid 1

Artikel 13, lid 1

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 13, lid 2

Artikel 9, lid 4

Artikel 10

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 16


1.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/20


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 26 november 2007

tot wijziging van Beschikking 2003/17/EG betreffende de gelijkwaardigheid van in derde landen verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad en de gelijkwaardigheid van in derde landen voortgebracht zaaizaad

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/780/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (1), en met name op artikel 16, lid 1,

Gelet op Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (2), en met name op artikel 16, lid 1,

Gelet op Richtlijn 2002/54/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (3), en met name op artikel 23, lid 1,

Gelet op Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (4), en met name op artikel 20, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Beschikking 2003/17/EG (5) wordt bepaald dat in bepaalde derde landen verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad van bepaalde soorten gedurende een beperkte periode worden beschouwd als gelijkwaardig aan veldkeuringen die overeenkomstig de communautaire wetgeving worden verricht en dat in die landen voortgebracht zaaizaad van bepaalde soorten wordt beschouwd als gelijkwaardig aan zaad dat overeenkomstig de communautaire wetgeving wordt voortgebracht.

(2)

Het blijkt dat die veldkeuringen dezelfde garanties blijven bieden als die welke door de lidstaten worden verricht. Die veldkeuringen moeten daarom nog steeds als gelijkwaardig worden beschouwd.

(3)

Aangezien Beschikking 2003/17/EG op 31 december 2007 verstrijkt, moet de periode waarvoor de gelijkwaardigheid krachtens die beschikking wordt erkend, worden verlengd. Het lijkt wenselijk dat die periode tot vijf jaar wordt beperkt.

(4)

Beschikking 2003/17/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 6 van Beschikking 2003/17/EG wordt „31 december 2007” vervangen door „31 december 2012”.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 26 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

J. SILVA


(1)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/117/EG (PB L 14 van 18.1.2005, blz. 18).

(2)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/55/EG van de Commissie (PB L 159 van 13.6.2006, blz. 13).

(3)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 12. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/117/EG.

(4)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/117/EG.

(5)  PB L 8 van 14.1.2003, blz. 10. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).


Commissie

1.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/21


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 21 augustus 2007

waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst wordt verklaard

(Zaak COMP/M.4523 — Travelport/Worldspan)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 3938)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/781/EG)

Op 21 augustus 2007 heeft de Commissie een beschikking gegeven met betrekking tot een zaak in het kader van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (1). Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking in de oorspronkelijke taal van de zaak en in de werktalen van de Commissie is te vinden op de website van DG Concurrentie op het volgende adres: http://ec.europa.eu/comm/competition/index_en.html

I.   SAMENVATTING

(1)

Travelport LLC, een dochteronderneming van Blackstone Group („Blackstone”, Verenigde Staten), exploiteert Galileo, een „global distribution system” („GDS”), en Gulliver’s Travel Associates. Bovendien exploiteert Travelport een aantal onlinereisbureaus en websites, waaronder de onlineboekingsagenten als Orbitz, Cheaptickets, Octopus Travel, HotelClub en RatesToGo.

(2)

Worldspan Technologies Inc. („Worldspan”) verricht reisdistributiediensten via het „Worldspan GDS”. De onderneming richt zich vooral op het aanbieden van GDS-diensten aan onlinereisbureaus, en meer recentelijk ook aan traditionele reisbureaus, voornamelijk in de vrijetijdssector. Verder verricht Worldspan IT-diensten ten behoeve van luchtvaartmaatschappijen (bijvoorbeeld interne boekingssystemen en technologiediensten op het gebied van de vluchtuitvoering).

(3)

Door middel van de transactie en op grond van een verwijzing ingevolge artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad („de concentratieverordening”) verwerft Travelport overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening volledige zeggenschap over de onderneming Worldspan door de aankoop van aandelen.

(4)

Het marktonderzoek van de Commissie heeft uitgewezen dat de voorgenomen concentratie geen mededingingsproblemen doet rijzen waardoor de daadwerkelijke mededinging in de gemeenschappelijke markt of een aanzienlijk deel daarvan op significante wijze zou worden belemmerd.

II.   TOELICHTING

II.1.   Relevante productmarkt en eventuele andere marktdefinities

(5)

In eerdere zaken heeft de Commissie een GDS omschreven als een instrument dat aan reisbureaus ter beschikking wordt gesteld en waarmee zij informatie kunnen inwinnen en reserveringen kunnen verrichten met betrekking tot de aanbieders van reisdiensten, zoals luchtvaartmaatschappijen, hotels en autoverhuurbedrijven, die op hun beurt het GDS voorzien van informatie over de producten die zij aanbieden.

(6)

De productmarkt die door deze transactie wordt beïnvloed wordt in de beschikking omschreven als de markt voor elektronische reisdistributiediensten door middel van een GDS. Deze markt is tweeledig, met twee verschillende categorieën klanten. GDS-aanbieders fungeren als tussenpersonen die enerzijds de aanbieders van reisdiensten (upstream ten opzichte van de GDS-aanbieder) in staat stellen hun reisinhoud aan reisbureaus en uiteindelijk aan eindverbruikers te distribueren, en anderzijds reisbureaus (downstream ten opzichte van de GDS-aanbieder) in staat stellen om reisinhoud te raadplegen en boekingen te verrichten voor de eindverbruikers. Het diepgaand onderzoek van de Commissie heeft bevestigd dat de productmarkt deze kenmerken bezit.

(7)

De Commissie heeft onderzocht of, zoals de aanmeldende partij heeft verklaard, de relevante productmarkt niet alleen bestaat uit de GDS-aanbieders zelf maar ook uit alternatieve technologieën waarmee GDS-aanbieders kunnen worden omzeild en het gebruik ervan kan worden vermeden. Deze alternatieven zijn i) metazoekmachines, ii) directe links, iii) zogenaamde „GDS New Entrants” („GNE”), en iv) onlineleveranciers („supplier.com”).

(8)

De opneming van de eerste drie alternatieven in de relevante productmarkt wordt in de beschikking afgewezen, omdat uit het diepgaand onderzoek duidelijk is gebleken dat zij ofwel geen werkelijke vervanging voor GDS vormen, of dat hun aanwezigheid en/of impact in de EER zeer gering is. Om na te gaan of de diensten die via onlineleveranciers worden verricht substitueerbaar zijn met GDS-diensten en deel uitmaken van dezelfde productmarkt, is een complex onderzoek uitgevoerd waarbij beide zijden van de markt onder de loep zijn genomen.

(9)

Wat de upstream-zijde van de markt betreft stellen onlineleveranciers de aanbieders van reisdiensten in staat hun gemiddelde en marginale distributiekosten aanzienlijk te verlagen, omdat zij uiteindelijk besparen op de boekingsvergoeding die door GDS-aanbieders wordt aangerekend evenals op de eventuele reserveringsprovisie die aan het reisbureau dat de GDS-reservering verricht, wordt betaald.

(10)

Conventionele luchtvaartmaatschappijen kunnen hierdoor beter concurreren met budgetmaatschappijen, die hun product voornamelijk online verkopen. Een aanvullende reden voor de aanbieders van reisdiensten om onlineleveranties te bevorderen is het feit dat het vergelijken van de aanbieders van reisdiensten door de eindverbruiker wordt bemoeilijkt wanneer individuele websites moeten worden geraadpleegd. Dit verklaart voor een deel de groei van de onlineleveranciers in de afgelopen jaren. Volgens gegevens van IATA bestonden in 2005 25 % van alle reserveringen bij de 20 grootste luchtvaartmaatschappijen in de EER uit rechtstreekse boekingen (tegen 20 % in 2004 en 16 % in 2003).

(11)

Het diepgaand onderzoek heeft uitgewezen dat de mate waarin de aanbieders van reisdiensten boekingen niet via GDS-aanbieders maar via onlineleveranciers kunnen laten lopen, aanzienlijk verschilt, afhankelijk van het bedrijfsmodel dat zij hebben gekozen. Het hangt tevens af van de omvang en het gedragsprofiel van de eindverbruikersbasis, die tot op zekere hoogte gebonden is aan de reisinhouddistributie via een GDS.

(12)

Aan de downstream-zijde van de markt ontvangen reisbureaus wanneer zij via een GDS boeken, aanzienlijke financiële stimulansen van de GDS-aanbieders maar soms ook reserveringsprovisies die door de aanbieders van reisdiensten worden betaald. Deze inkomsten verdwijnen wanneer reisbureaus via een onlineleverancier boeken. Om dit verlies aan inkomsten te compenseren zouden reisbureaus de eindverbruiker een vergoeding voor de verrichte dienst moeten vragen (hetgeen de eindverbruiker weer stimuleert om zijn tickets zelf te boeken via de onlineleverancier in plaats van bij het reisbureau, waardoor de inkomsten van het reisbureau nog verder teruglopen). Daarom komt de Commissie in de beschikking tot de conclusie dat reisbureaus sterk geneigd zijn hun reserveringen via GDS te blijven doen en niet over te schakelen op onlineleveranciers. Het diepgaand onderzoek van de Commissie heeft verder bevestigd dat reisbureaus van mening zijn dat het gebruik van onlineleveranciers omslachtig is en niet de veelzijdigheid van een GDS biedt waarmee voorraden en prijzen kunnen worden vergeleken.

(13)

Aangezien er upstream slechts sprake is van een gedeeltelijke substitueerbaarheid, waardoor aanzienlijke hoeveelheden boekingen door de aanbieders van reisdiensten gebonden blijven aan GDS-aanbieders, en doordat de substitueerbaarheid downstream zeer beperkt is, komt de beschikking tot de conclusie dat onlineleveranciers niet tot de relevante productmarkt moeten worden gerekend waarop GDS-aanbieders actief zijn.

(14)

De beschikking erkent evenwel dat de snelle ontwikkeling van onlineleveranciers gevolgen heeft voor de mededingingsvoorwaarden op de markt voor GDS-diensten en het marktgedrag van de gefuseerde ondernemingen beperkingen oplegt.

II.2.   Relevante geografische markten

(15)

Volgens de beschikking bestrijkt het upstream-gedeelte van de markt de gehele EER. De algemene overeenkomsten tussen de aanbieders van reisdiensten en de exploitanten van GDS’en omvatten doorgaans afzonderlijke regionale prijszettingsafspraken voor de EER, de Verenigde Staten en andere delen van de wereld. De reserveringskosten die de aanbieders van reisdiensten voor een via een GDS verrichte reservering betalen zijn in de EER aanzienlijk hoger dan in de Verenigde Staten. Bovendien wordt de EER-markt gereguleerd door de EU-gedragsregels, terwijl de Amerikaanse markt in 2006 werd gedereguleerd. Ten slotte hangen de marktaandelen van de GDS’en in hoge mate af van de betrokken regio en het desbetreffende land. Daarom concludeert de Commissie in de beschikking dat de mededingingsvoorwaarden in de EER en de Verenigde Staten aanzienlijk verschillen.

(16)

De beschikking omschrijft het downstream-gedeelte van de markt als van nationale omvang, aangezien de marktaandelen van de GDS-aanbieders per lidstaat aanzienlijk uiteenlopen. Dit stemt overeen met eerdere beschikkingen van de Commissie en wordt door het marktonderzoek gestaafd. Vrijwel alle reisbureaus, dikwijls met inbegrip van onlinebureaus, zijn nog steeds slechts in één land actief, met uitzondering van enkele reisbureaus met pan-Europese (of wereldwijde) activiteiten. De vergoedingen die reisbureaus betalen voor het gebruik van een GDS en de financiële stimulansen die zij ontvangen, lopen eveneens uiteen tussen de EER-landen. Bovendien hebben Amadeus en Galileo nationale verkoop- en servicepunten in bijna alle lidstaten van de EER opgezet om de specifieke nationale markten beter te kunnen bedienen.

II.3.   Theories of harm vanuit het oogpunt van de mededinging

II.3.1.   De „theories of harm”

(17)

In haar beschikking van 3 mei 2007 stelde de Commissie vast dat de aangemelde concentratie ernstige twijfel deed rijzen over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst. De Commissie leidde daarom de procedure van artikel 6, lid 1, onder c), van de concentratieverordening in.

(18)

In de beschikking overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c), werd betoogd dat de concentratie in theorie zowel niet-gecoördineerde als gecoördineerde effecten zou kunnen hebben. Wat de niet-gecoördineerde effecten betreft identificeerde de Commissie drie theories of harm die zij op het eerste gezicht plausibel achtte. Naast een beoordeling van het risico voor gecoördineerde effecten richtte de Commissie zich bij haar diepgaand onderzoek van de niet-gecoördineerde effecten op de volgende vragen:

i)

biedt de concentratie de partijen de mogelijkheid hun sterke marktpositie downstream ten opzichte van reisbureaus te gebruiken om de prijzen ten aanzien van de upstream-aanbieders van reisdiensten te verhogen („verticale kruiselingse markteffecten”);

ii)

zou de concentratie Worldspan uitschakelen als vermeende „prijsbreker” en derhalve tot prijsverhogingen leiden;

iii)

zou de concentratie de partijen in staat stellen hun marktmacht ten opzichte van reisbureaus te vergroten in lidstaten waar Galileo/Worldspan grote marktaandelen hebben.

II.3.2.   Verticale kruiselingse markteffecten („multi-homing” versus „single-homing”)

(19)

Gedurende de eerste fase van het onderzoek werd gevreesd dat Galileo/Worldspan na de concentratie haar marktmacht ten opzichte van reisbureaus op een aantal nationale downstream-markten zou kunnen gebruiken om haar onderhandelingspositie ten opzichte van de aanbieders van reisdiensten, die in de upstream-EER-markt opereren, te versterken. Deze mogelijkheid om marktmacht te gebruiken kan worden aangeduid als een „verticaal kruiselings markteffect”. Dit effect kan als volgt worden omschreven.

(20)

Na de concentratie zou Galileo/Worldspan grote marktaandelen verwerven met aanzienlijke uitbreidingen in het downstream-gedeelte van de markt in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Nederland, Hongarije en België (zie hoofdstuk over het downstream-gedeelte van de markt hieronder).

(21)

Indien een aanbieder van reisdiensten een uitgebreid distributienetwerk wenst te verwerven in een lidstaat waar de gefuseerde onderneming over een ruim netwerk van reisbureaus beschikt, zou Galileo/Worldspan haar downstream-marktaandeel in die lidstaat kunnen gebruiken om bij onderhandelingen over een wereldwijde overeenkomst concessies van de aanbieder van reisdiensten los te krijgen. Met andere woorden, de onderhandelingspositie van de gefuseerde onderneming ten opzichte van de aanbieders van reisdiensten zou tot grotere marktmacht kunnen leiden dan het upstream-marktaandeel van [20-30 %] van Galileo/Worldspan in de EER zou doen vermoeden. Deze onderhandelingsmacht zou de gecombineerde entiteit ertoe kunnen brengen na de concentratie de prijzen unilateraal te verhogen.

(22)

De markt voor GDS-diensten wordt gekenmerkt door een platform met aan de ene kant „multi-homing” en aan de andere „single-homing”. Aanbieders van reisdiensten gebruiken over het algemeen „multi-homing”, omdat zij hun inhoud via alle vier de GDS’en moeten distribueren om de gewenste marktdekking tot stand te brengen, terwijl de meeste reisbureaus „single-homing” gebruiken omdat één GDS doorgaans volstaat om hun van de benodigde inhoud op het gebied van reisdiensten te voorzien.

(23)

Zolang reisbureaus „single-homing” gebruiken hebben GDS-aanbieders exclusieve toegang tot de reisbureaus die tot hun respectievelijke reisbureaunetwerken behoren. Elke GDS-aanbieder heeft derhalve een zekere monopoliepositie ten opzichte van aanbieders van reisdiensten die reisbureaus moeten bereiken die slechts op één GDS zijn aangesloten. Deze monopoliepositie stelt de GDS-aanbieder in staat aanbieders van reisdiensten hogere prijzen aan te rekenen. Deze „monopolieprijzen” die aan de aanbieders van reisdiensten worden opgelegd worden grotendeels gebruikt om de financiële stimulansen voor reisbureaus te betalen.

(24)

De Commissie heeft echter vastgesteld dat de onderhandelingsinteractie tussen GDS-aanbieders en klanten aan beide zijden van de markt aan het veranderen is. De aanbieders van reisdiensten en reisbureaus hebben de laatste tijd hun onderhandelingspositie ten opzichte van de GDS-aanbieders versterkt. Deze veranderingen in de relatieve onderhandelingspositie zijn het resultaat van i) consolidering onder reisbureaus, ii) de invoering van rechtstreekse reserveringen via onlineleveranciers en iii) door de aanbieders van reisdiensten opgelegde toeslagen.

(25)

Afgezien van het dreigement om via onlineleveranciers reisinhoud achter te houden, hebben de aanbieders van reisdiensten nog een ander instrument ontwikkeld om GDS-aanbieders onder druk te zetten. Met de toepassing van of het dreigen met de toepassing van toeslagen voor reisbureaus kunnen de aanbieders van reisdiensten het gebruik van hun specifieke GDS beïnvloeden en ervoor zorgen dat zij transactievolumes verliezen ten gunste van ofwel onlineleveranciers, ofwel een ander GDS.

Effect van de concentratie

(26)

Het is onwaarschijnlijk dat de vermindering van het aantal GDS-aanbieders tot prijsverhogingen leidt als gevolg van de „verticale kruiselingse markteffecten”, en wel om de volgende redenen.

(27)

Ten aanzien van de aanbieders van reisdiensten bevestigt het diepgaand onderzoek dat deze marktdeelnemers GDS-aanbieders kunnen dwingen hun prijzen te verlagen in ruil voor volledige inhoud (full content), dan wel om te voorkomen dat de reisbureaus waarmee zij een overeenkomst hebben gesloten een toeslag moeten betalen. Vooral luchtvaartmaatschappijen hebben een aantal onderhandelingsinstrumenten ontwikkeld (waaronder met name, doch niet uitsluitend, onlineleveranciers) waardoor zij hun overwicht bij de onderhandelingen met GDS-aanbieders gedeeltelijk kunnen behouden. Zelfs indien er slechts drie GDS-aanbieders zijn zal geen van hen de prijzen kunnen verhogen omdat de onderhandelingspositie van de aanbieders van reisdiensten sterk genoeg blijft als gevolg van i) de mogelijkheid om boekingen naar de websites van de onlineleveranciers te loodsen, ii) de aan reisbureaus opgelegde toeslagen, iii) de naamsbekendheid op de thuismarkt(en) en iv) de mogelijkheid om in de toekomst nieuwe onderhandelingsinstrumenten te ontwikkelen. Daarom komt de Commissie in de beschikking tot de conclusie dat een reductie van het aantal GDS-aanbieders van vier naar drie het niet waarschijnlijker maakt dat de prijzen unilateraal worden verhoogd als gevolg van „verticale kruiselingse markteffecten”.

(28)

Deze conclusie is ook van toepassing op andere aanbieders van reisdiensten, zoals autoverhuurbedrijven en hotelketens.

(29)

Wat de reisbureaus betreft zal een voldoende aantal GDS-platforms voor deze reisbureaus beschikbaar blijven, terwijl de omschakelingskosten geen onoverkomelijk obstakel vormen dat het kiezen van een andere GDS-aanbieder in de weg staat. Doordat GDS-aanbieders een voldoende breed netwerk van reisbureaus moeten creëren en handhaven om van de zijde van de aanbieders van reisdiensten vraag te genereren, behouden reisbureaus een gunstige onderhandelingspositie ten opzichte van GDS-aanbieders, zelfs indien één daarvan zou verdwijnen.

(30)

De Commissie concludeert in de beschikking dat deze elementen (doeltreffende onderhandelingspositie van de aanbieders van reisdiensten en voortdurende of mogelijke ontwikkeling van aanvullende onderhandelingsinstrumenten) volstaan om het potentieel schadelijke effect van de concentratie in de zin van een vermindering van het aantal GDS-aanbieders van vier naar drie evenals de mogelijkheid dat zich verticale kruiselingse markteffecten voordoen, te compenseren.

II.3.3.   Verdwijning van Worldspan als „prijsbreker”

(31)

Een tweede „theory of harm” die door de Commissie is onderzocht betreft de rol van Worldspan als prijsbreker in de EER, omdat deze onderneming lagere prijzen hanteert dan haar concurrenten (Galileo, Sabre en Amadeus). Gedurende het marktonderzoek was de mogelijkheid geopperd dat de prijzen van Worldspan door het wegvallen van de concurrentie tussen de fuserende ondernemingen, zouden worden verhoogd en zouden worden aangepast aan die van Galileo.

(32)

Uit het diepgaand onderzoek van de Commissie blijkt evenwel dat deze theorie niet door feiten wordt gestaafd. Om te kunnen concluderen dat de concentratie waarschijnlijk tot aanzienlijke prijsverhogingen bij Worldspan zou leiden, zou moeten worden aangetoond dat de prijzen van Worldspan vóór de concentratie aanzienlijk lager waren dan die van haar concurrenten, met name Galileo, en dat de fuserende partijen de prikkel en het vermogen zouden hebben om de prijzen van Worldspan na de concentratie te verhogen.

II.3.3.1.   Worldspan berekent geen lagere prijzen

(33)

De aanmeldende partij heeft een vergelijking voorgelegd van de meest algemene soorten boekingen van de fuserende partijen in 2006: het „Active NET Segment” van Galileo en „Full Service” van Worldspan. Hieruit blijkt dat de prijslijst van Worldspan in feite […] is dan de prijs van Galileo voor […] soorten „Full Service”-boekingen. Indien bovendien de vergoedingen van Worldspan voor elke boekingscategorie als gemiddelde van alle reserveringen worden gewogen overeenkomstig het relatieve gewicht van elk van de vier tariefcategorieën van Worldspan volgens het functionaliteitsniveau „Full Service”, is het resultaat […] USD, terwijl de prijs van het „Active NET Segment” van Galileo voor 2006 […] USD bedraagt.

(34)

De Commissie concludeert derhalve in de beschikking dat Worldspan in de meeste gevallen niet de laagst geprijsde GDS is voor de aanbieders van reisdiensten. Over het algemeen is er altijd een goedkoper alternatief op de markt aanwezig dan Worldspan.

II.3.3.2.   Worldspan heeft marktaandeel verloren

(35)

Een andere reden waarom Worldspan volgens de aanmeldende partij niet als prijsbreker kan worden aangemerkt, is omdat deze vermeende lageprijspolitiek Worldspan niet in staat heeft gesteld haar marktaanwezigheid agressief uit te breiden. De aanmeldende partij betoogt daarentegen dat Worldspan, die gedurende meer dan vijf jaar het kleinste GDS in de EER was, het kleinste marktaandeel in de EER heeft en geen tekenen van groei heeft vertoond.

(36)

De ontwikkeling van het marktaandeel van Worldspan tussen 2003 en 2006 toont een daling met [0-5 %] in de upstream-markt (EER). Wat de downstream-markt betreft zijn de marktaandelen van Worldspan betrekkelijk stabiel gebleven, met een gemiddelde toename/afname van circa [0-5 %] of minder per jaar, met uitzondering van Hongarije, waar het marktaandeel tussen 2004 en 2005 toenam. In tegenstelling tot wat men zou verwachten van een onderneming die als prijsbreker bekendstaat, valt er geen algemene groei van de marktaandelen van Worldspan waar te nemen.

(37)

Ten slotte kan Worldspan in de EER niet als prijsbreker worden beschouwd, omdat zij veeleer als een prijsvolger dan als een prijszetter optreedt. De aanmeldende partij verwijst onder meer naar het feit dat andere GDS’en in de EER als eerste full content- overeenkomsten sloten met vijf van de grootste luchtvaartmaatschappijen in de EER. Dit wordt door het diepgaand onderzoek bevestigd.

II.3.3.3.   Galileo en Worldspan zijn niet elkaars naaste concurrenten

(38)

De aanmeldende partij is van oordeel dat de kans dat Worldspan haar prijzen na de concentratie zal verhogen nog verder afneemt doordat Galileo en Worldspan niet elkaars naaste concurrenten op de EER-markt zijn.

(39)

Het diepgaand onderzoek bevestigt dat Galileo door de aanbieders van reisdiensten doorgaans als een sterkere speler op het gebied van zakelijke reizen wordt beschouwd, terwijl Worldspan een sterkere positie heeft op het gebied van vrijetijdsreizen en onlinereisbureaus. Downstream wordt Amadeus door het merendeel van de reisbureaus als de grootste concurrent van zowel Galileo als Worldspan beschouwd.

II.3.3.4.   Er zijn geen prikkels voor Worldspan om haar prijzen na de concentratie te verhogen en aan te passen aan die van Galileo

(40)

Het feit dat de fuserende partijen niet elkaars naaste concurrenten zijn beperkt de prikkel voor de ondernemingen om de prijzen van Worldspan na de fusie te verhogen. Bovendien suggereren de dalende marges van de partijen vóór de concentratie dat er weinig ruimte is voor prijsverhogingen na de concentratie.

(41)

Een andere reden waarom een prijsverhoging upstream onwaarschijnlijk is, is dat een dergelijke prijsverhoging de aanbieders van reisdiensten ertoe zou kunnen brengen inhoud aan het GDS van Worldspan te onttrekken of reisbureaus die Worldspan gebruiken toeslagen op te leggen.

(42)

Samengevat blijkt uit het diepgaand onderzoek van de Commissie dat er onvoldoende bewijzen zijn om te concluderen dat Worldspan lagere prijzen aanrekent dan haar concurrenten en dat zij als prijsbreker zou optreden. De beschikking concludeert derhalve dat het onwaarschijnlijk is dat de transactie tot een verhoging van de prijzen van Worldspan zou leiden.

II.3.4.   Zeer grote marktaandelen van de partijen aan de downstream-zijde van de markt

(43)

Wat de downstream-markt betreft zou de transactie in zes lidstaten tot grote marktaandelen leiden (meer dan 40 %), met aanzienlijke stijgingspercentages. In deze zes lidstaten bedroegen de marktaandelen in 2006 van [40-50 %] tot [70-80 %].

Lidstaat

Galileo

Worldspan

Gezamenlijk marktaandeel

België

[20-30]

[10-20]

[40-50]

Hongarije

[20-30]

[20-30]

[50-60]

Ierland

[50-60]

[10-20]

[70-80]

Italië

[40-50]

[0-10]

[40-50]

Nederland

[30-40]

[20-30]

[50-60]

Verenigd Koninkrijk

[40-50]

[10-20]

[50-60]

(44)

Dankzij de grote omvang van de gezamenlijke marktaandelen in deze zes lidstaten zouden de partijen mogelijkerwijs onafhankelijk van hun concurrenten en klanten kunnen optreden en hun zakelijke betrekkingen met reisbureaus kunnen exploiteren.

(45)

Uit het diepgaand onderzoek blijkt evenwel dat de concentratie de gefuseerde ondernemingen niet in staat zal stellen marktmacht ten aanzien van de reisbureaus uit te oefenen op die nationale markten waar de transactie tot grote gezamenlijke marktaandelen zal leiden.

II.3.4.1.   Daling van het marktaandeel van Galileo

(46)

De aanmeldende partij verklaart dat Galileo in alle lidstaten waar deze onderneming van oudsher een belangrijk marktaandeel had als gevolg van historische banden met nationale luchtvaartmaatschappijen, aanzienlijke marktaandelen heeft verloren.

(47)

De daling van de marktaandelen van Galileo zou er volgens de aanmeldende partij op wijzen dat het bovengemiddelde marktaandeel van Galileo geen marktmacht weerspiegelt. Het is onwaarschijnlijk dat de transactie de dalende ontwikkeling van het marktaandeel van Galileo zal kunnen ombuigen, met name gezien de marginale rol van Worldspan op het niveau van de EER en het gebleken onvermogen van deze onderneming om in de loop van de jaren haar marktpositie in de EER te verbeteren.

(48)

De ontwikkeling van de marktaandelen van Galileo evenals de marginale rol die Worldspan op EER-niveau speelt, worden door het diepgaand onderzoek van de Commissie bevestigd.

(49)

Reisbureaus zijn over het algemeen netto-ontvangers, omdat zij meer financiële stimulansen van GDS’en ontvangen dan zij aan abonnementsgeld afdragen. De financiële stimulansen zijn in de afgelopen vijf jaar voortdurend gestegen, ook in de lidstaten waar de partijen grote marktaandelen hebben (meer dan 40 %). Uit het diepgaand onderzoek is gebleken dat de inkomsten van reisbureaus in de periode 2003-2006 overwegend zijn gestegen, terwijl de ontwikkeling van hun brutomarge positief was.

(50)

Deze ontwikkeling toont het belang van reisbureaus voor GDS’en aan en weerspiegelt het algemene standpunt van de respondenten die aan het diepgaand onderzoek hebben deelgenomen dat de concurrentie tussen GDS’en op de downstream-markt groot is.

II.3.4.2.   Omschakelingskosten

(51)

Een extra reden waarom het onwaarschijnlijk is dat de transactie tot prijsverhogingen op de downstream-markt zal leiden houdt verband met het feit dat, zoals uit het diepgaand onderzoek is gebleken, de omschakelingskosten geen onoverkomelijk obstakel vormen om van GDS te veranderen.

(52)

Hoewel de omschakelingskosten, zowel wat de tijd, de benodigde opleiding en de financiële voorwaarden betreft moeilijk kwantificeerbaar zijn kunnen uit het onderzoek een aantal algemene conclusies worden getrokken. Kleine reisbureaus hebben één of meer weken nodig om van de ene GDS op de andere over te stappen; de opleidingsbehoeften zijn niet van betekenis en de productiviteit wordt door de verandering niet negatief beïnvloed. Grote reisbureaus schatten de tijd die voor omschakeling nodig is op circa twaalf maanden, met aanzienlijke financiële kosten (meer dan 1 miljoen EUR). Ook de behoeften op het gebied van opleiding zijn groter. In specifieke gevallen (bijvoorbeeld door de technische aspecten van de omschakeling) kunnen de financiële kosten en de benodigde tijd zelfs nog zwaarder wegen.

(53)

Hoewel het diepgaand onderzoek bevestigde dat er omschakelingskosten zijn, is eveneens gebleken dat deze kosten een aanzienlijk aantal omschakelingen in het verleden niet in de weg hebben gestaan. In de periode 2003 tot 2006 stapten een aantal reisbureaus over van Galileo op Amadeus. Bovendien verloor Worldspan in deze periode twee van haar grootste klanten, […] en […].

(54)

Ook al zijn er omschakelingskosten, toch lijkt het onwaarschijnlijk dat de transactie tot mededingingsbezwaren aanleiding zou geven als gevolg van de grote marktaandelen van de partijen op de downstream-markt. Dit komt door i) de negatieve ontwikkeling van de gezamenlijke marktaandelen van de partijen, ii) de felle concurrentie tussen verschillende GDS’en, zelfs op nationale markten waar zij downstream grote marktaandelen hebben, zoals blijkt uit de geleidelijke stijging van de financiële stimulansen die aan reisbureaus op deze nationale markten worden betaald, en iii) het over het algemeen positieve oordeel van de reisbureaus over de concentratie, gebaseerd op hun overtuiging dat de concentratie een sterk alternatief voor Amadeus tot stand zal brengen.

(55)

Daarom concludeert de Commissie in de beschikking dat het onwaarschijnlijk is dat de concentratie tot niet-gecoördineerde effecten zal leiden op de downstream-markten.

II.3.5.   Gecoördineerde effecten

(56)

In het kader van het onderzoek is verder aandacht besteed aan de mogelijkheid dat zich gecoördineerde effecten zullen voordoen aan zowel de upstream- als de downstream-zijde van de GDS-markt.

II.3.5.1.   Upstream

Het maken van coördinatieafspraken

(57)

In de regel is het zo dat hoe minder complex en hoe stabieler de economische omgeving is, des te eenvoudiger het voor de ondernemingen is om tot overeenstemming te komen over de coördinatievoorwaarden. In dit verband kunnen een wisselende vraag, een aanzienlijke interne groei van bepaalde ondernemingen op de markt of een regelmatige toetreding van nieuwe bedrijven, erop duiden dat de situatie onvoldoende stabiel is om tot coördinatie te leiden.

(58)

Hoewel in de afgelopen vijf jaar geen belangrijke nieuwkomer tot de GDS-markt is toegetreden, bevestigt de ontwikkeling van de marktaandelen in deze periode dat de economische omgeving waarin de GDS’en in de EER met elkaar concurreren, sterk is veranderd.

(59)

Verder moet de groei van de onlineleveranciers in de afgelopen vijf jaar in aanmerking worden genomen als destabiliserende factor voor het maken van coördinatieafspraken op de GDS-markt. Het marktonderzoek heeft tevens bevestigd dat de meeste luchtvaartmaatschappijen een verdere groei van hun rechtstreekse verkopen via onlineleveranciers verwachten. Voor autoverhuurondernemingen en hotels vormt de distributie van reisinhoud via GDS’en een betrekkelijk klein deel van hun totale reserveringen.

(60)

Ook al sluiten de bovengenoemde omstandigheden niet volledig uit dat tussen de drie resterende GDS op de upstream-markt coördinatieafspraken worden gemaakt, toch concludeert de Commissie in de beschikking dat deze omstandigheden een dergelijke coördinatie bemoeilijken en dus onwaarschijnlijker maken.

Controle op afwijkend gedrag

(61)

Alleen de geloofwaardige dreiging met een snelle en afdoende represaille weerhoudt de ondernemingen ervan afwijkend gedrag te vertonen. Markten moeten dus voldoende transparant zijn om de coördinerende ondernemingen in staat te stellen afdoende te controleren of andere ondernemingen afwijkend gedrag vertonen.

(62)

Hoewel de door een GDS aangeboden diensten vrij homogeen van aard zijn, zijn de prijsstructuur en het productenaanbod van al deze GDS’en complex. Momenteel passen GDS’en in de EER verschillende soorten overeenkomsten naast elkaar toe, d.w.z. standaard „participating carrier agreements” („PCA’s”) en full-content-overeenkomsten („full content agreements”), soms aangevuld door „opt-in”-overeenkomsten. De onderlinge verschillen en diversiteit van zowel de prijsstructuren als het productenaanbod in deze overeenkomsten maken een voortdurende coördinatie onuitvoerbaar. De overblijvende transparantie op de markt wordt nog verder aangetast doordat GDS’en hun productenaanbod en prijsstructuur regelmatig wijzigen.

(63)

Hoewel uit het marktonderzoek blijkt dat de contracten tussen GDS’en en autoverhuurondernemingen en hotels minder ingewikkeld van structuur lijken, bieden zij toch niet het transparantieniveau dat coördinatie mogelijk zou maken.

(64)

Een aantal respondenten die aan het marktonderzoek hebben deelgenomen wezen op het bestaan van zogeheten „meest begunstigings”-clausules in hun overeenkomsten met GDS’en. Het gebruik van dergelijke clausules zou de prijstransparantie kunnen verhogen. Uit het marktonderzoek is evenwel gebleken dat deze clausules meestal betrekking hebben op de verplichting voor de aanbieders van reisdiensten om de GDS te voorzien van gelijkwaardige inhoud, en dat zij derhalve louter de verplichtingen weergeven die in de gedragsregels zijn vastgelegd.

(65)

Gezien de kenmerken van de betrokken markten en met name de geringe transparantie is de Commissie in de beschikking van oordeel dat het voor de drie resterende GDS’en moeilijk zou zijn afwijkingen van de afgesproken gedragslijn effectief te controleren.

Disciplineringsmechanismen

(66)

Marktcoördinatie is niet houdbaar tenzij de gevolgen van afwijkend gedrag voldoende ernstig zijn om alle coördinerende ondernemingen ervan te overtuigen dat het in hun eigen belang is de afspraken na te leven.

(67)

Onmiddellijke vergelding tegen de afwijkende GDS’en in de vorm van een verlaging van de vergoeding van de door de coördinerende GDS’en aan de aanbieders van reisdiensten betaalde vergoeding zou ondoeltreffend zijn omdat dit de aanbieders van reisdiensten, die de diensten van alle vier de GDS’en nodig hebben, niet tot een wijziging van hun gedrag zou aanzetten.

(68)

Het zou een realistischer vergeldingsmaatregel zijn indien een GDS-aanbieder bepaalde belangrijke reisbureaus, die gebruikmaken van de diensten van de afwijkende GDS, sterkere prikkels of een bedrag inééns zou aanbieden om een omschakeling van de afwijkende GDS naar een andere GDS te bewerkstelligen. Hoewel dergelijke maatregelen mogelijk zijn zou het een kostbare strategie zijn omdat de financiële prikkels die aan de reisbureaus worden aangeboden sterk genoeg moeten zijn om hen ertoe te bewegen van GDS te veranderen.

(69)

De Commissie concludeert derhalve in haar beschikking dat vergelding door een uitbreiding van de financiële prikkels voor reisbureaus niet kan worden uitgesloten.

Reacties van buitenstaanders

(70)

Wil marktcoördinatie kunnen slagen, dan mogen de van coördinatie verwachte resultaten niet in gevaar gebracht kunnen worden door de acties van niet-coördinerende ondernemingen en potentiële concurrenten, of van afnemers.

(71)

In het onderhavige geval lijkt de markt te worden gekenmerkt door aanzienlijke mededingingsbeperkingen die elke poging tot coördinatie zouden destabiliseren. Deze beperkingen vloeien met name voort uit de mogelijkheid voor de aanbieders van reisdiensten om inhoud achter te houden en deze inhoud uitsluitend beschikbaar te stellen via een rechtstreeks distributiekanaal zoals een onlineleverancier. Bovendien zouden prijsverhogingen als gevolg van coördinatie de aanbieders van reisdiensten in de EER ertoe kunnen brengen meer te investeren in de ontwikkeling van alternatieven voor GDS’en zoals GNE’s (GDS New Entrants) en directe links.

(72)

Gezien de bovenbeschreven omstandigheden en het feit dat de criteria waaraan moet worden voldaan om gecoördineerde effecten aan te tonen cumulatief zijn, is het onwaarschijnlijk dat de concentratie tot gecoördineerde effecten zal leiden op de EU-markt voor het verlenen van GDS-diensten aan de aanbieders van reisdiensten.

II.3.5.2.   Downstream

Het maken van coördinatieafspraken

(73)

Het probleem van coördinatie zou zich in beginsel ook kunnen voordoen op de downstream-markt, welke de betrekkingen tussen GDS en reisbureaus betreft. De downstream-markten in de EER worden gekenmerkt door aanzienlijke verschillen in marktaandelen tussen de vier GDS’en per land.

(74)

De concurrentie tussen GDS’en op de downstream-markt is groot en er zijn geen tekenen die op gecoördineerd gedrag wijzen. In de afgelopen […] jaar hebben Galileo en Worldspan […] aan marktaandeel aan Amadeus verloren. Bovendien bevestigt het marktonderzoek dat de rivaliteit tussen GDS’en onderling om contracten met reisbureaus in de wacht slepen momenteel sterk is, hetgeen blijkt uit de toename van financiële prikkels van GDS’en aan reisbureaus gedurende de afgelopen vijf jaar.

(75)

Dit doet vermoeden dat de marktposities van de fuserende ondernemingen op de meeste downstream-markten betrekkelijk onstabiel zijn, hetgeen het maken van coördinatieafspraken zou bemoeilijken.

Controle op afwijkend gedrag

(76)

De voorwaarden van contracten met reisbureaus zijn over het algemeen niet transparant omdat zij het resultaat zijn van individuele onderhandelingen tussen reisbureaus en GDS’en. GDS’en hebben geen zicht op de ingewikkelde voorwaarden die door concurrerende GDS’en worden aangeboden. Hoewel er mogelijk sprake is van enige transparantie als gevolg van de uitwisseling van informatie tussen reisbureaus en GDS’en in het kader van contractonderhandelingen, wordt deze transparantie aanzienlijk beperkt door het feit dat over de meeste contracten individueel wordt onderhandeld. Daarom lijken de mogelijkheden om met succes controle uit te oefenen op gecoördineerd gedrag zeer gering, omdat hiervoor controle op de inhoud, de functionaliteiten, de diensten, de financiële bijstand, de bonussen en andere voorwaarden die elke GDS aan individuele reisbureaus aanbiedt, vereist zou zijn.

(77)

Gezien de beperkte transparantie aan de downstream-zijde van de markt concludeert de Commissie in de beschikking dat het voor de drie resterende GDS’en moeilijk zou zijn om afwijkingen van het gecoördineerde gedrag te controleren.

Disciplineringsmechanismen

(78)

De disciplineringsmechanismen die kunnen worden toegepast zijn in wezen dezelfde als die welke met betrekking tot de upstream-markt zijn besproken.

Reacties van buitenstaanders

(79)

Bij gecoördineerd gedrag zijn er voor reisbureaus niet veel snel beschikbare alternatieven waarop zij een beroep kunnen doen. Het gebruik van onlineleveranciers is te omslachtig voor reisbureaus, en de andere alternatieven voor GDS’en zijn vooralsnog in de EER niet voldoende ontwikkeld om een redelijk alternatief te vormen.

(80)

Aangezien de criteria waaraan moet worden voldaan om gecoördineerde effecten aan te tonen cumulatief zijn, concludeert de Commissie in de beschikking dat de concentratie ook wat de downstream-zijde van de markt betreft, vermoedelijk niet tot gecoördineerde effecten zal leiden.

III.   CONCLUSIE

(81)

De Commissie komt in de beschikking tot de conclusie dat de voorgenomen concentratie geen aanleiding geeft tot mededingingsproblemen waardoor de daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of een aanzienlijk deel daarvan op significante wijze zou worden belemmerd. Daarom is de Commissie voornemens de concentratie overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de concentratieverordening en artikel 57 van de EER-overeenkomst verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de EER-overeenkomst te verklaren.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


1.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/29


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 30 november 2007

tot goedkeuring van de door de lidstaten voor 2008 en volgende jaren ingediende nationale jaarlijkse en meerjarenprogramma’s en van de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5776)

(2007/782/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 24, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 90/424/EEG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van dierziekten en zoönosen.

(2)

Bovendien moet krachtens artikel 24, lid 1, van Beschikking 90/424/EEG worden voorzien in een financiële maatregel van de Gemeenschap om de onkosten van de lidstaten voor de financiering van nationale programma's voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van de in die beschikking vermelde dierziekten en zoönosen te vergoeden.

(3)

Bij Beschikking 2006/965/EG van de Raad van 19 december 2006 tot wijziging van Beschikking 90/424/EEG betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (2) is artikel 24 van die beschikking door een nieuwe bepaling vervangen. Bij wijze van overgangsmaatregelen bepaalt Beschikking 2006/965/EG dat programma’s voor enzoötische boviene leukose en de ziekte van Aujeszky tot en met 31 december 2010 verder kunnen worden gefinancierd.

(4)

Beschikking 90/638/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van communautaire criteria voor de maatregelen inzake de uitroeiing van en de controle op bepaalde dierziekten (3) bepaalt dat door de lidstaten ingediende programma’s alleen kunnen worden goedgekeurd in het kader van de bij artikel 24, lid 1, van Beschikking 90/424/EEG ingestelde maatregelen indien zij voldoen aan de in de bijlagen bij Beschikking 90/638/EEG vastgestelde criteria.

(5)

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (4) voorziet in jaarlijkse programma’s van de lidstaten voor toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij runderen, schapen en geiten.

(6)

Richtlijn 2005/94/EG van de Raad betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza (5) voorziet ook in bewakingsprogramma’s die de lidstaten met betrekking tot pluimvee en in het wild levende vogels moeten uitvoeren, onder meer om door regelmatig geactualiseerde risicobeoordelingen een beter inzicht te verkrijgen in de bedreiging door van vogels afkomstige influenzavirussen, die door in het wild levende vogels worden overgedragen. Die jaarlijkse programma’s voor toezicht en de financiering ervan moeten ook worden goedgekeurd.

(7)

Sommige lidstaten hebben bij de Commissie jaarlijkse programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van dierziekten, controleprogramma’s ter voorkoming van zoönosen en jaarlijkse programma’s voor de uitroeiing en bewaking van bepaalde TSE’s ingediend waarvoor zij een financiële bijdrage van de Gemeenschap wensen te ontvangen.

(8)

Sommige lidstaten hebben bij de Commissie ook meerjarenprogramma's voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van dierziekten ingediend waarvoor zij een financiële bijdrage van de Gemeenschap wensen te ontvangen. De vastlegging van de uitgaven voor de meerjarenprogramma’s wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 76, lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6). Voor meerjarenprogramma’s vindt de eerste vastlegging in de begroting plaats nadat zij zijn goedgekeurd. De daaropvolgende vastleggingen worden door de Commissie verricht op basis van het in artikel 24, lid 5, van Beschikking 90/424/EEG bedoelde besluit een bijdrage te verlenen.

(9)

De Commissie heeft de door de lidstaten ingediende jaarlijkse en meerjarenprogramma's zowel vanuit veterinair als vanuit financieel oogpunt beoordeeld. Deze programma's zijn in overeenstemming bevonden met de desbetreffende communautaire veterinaire wetgeving en met name met de criteria van Beschikking 90/638/EEG.

(10)

Gezien het belang van deze programma’s voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap inzake dier- en volksgezondheid en de verplichte toepassing van de programma’s inzake TSE’s en aviaire influenza in alle lidstaten moet een passende financiële bijdrage van de Gemeenschap worden vastgesteld ter vergoeding van de uitgaven die de betrokken lidstaten voor de in deze beschikking vermelde maatregelen doen, tot een bepaald maximumbedrag per programma.

(11)

Voor een beter beheer, een efficiënter gebruik van de communautaire middelen en meer transparantie moet indien nodig ook voor elk programma worden vastgesteld tot welk maximumbedrag de lidstaten worden vergoed voor bepaalde kosten zoals de uitvoering van de in de lidstaten gebruikte tests en de schadeloosstelling van eigenaars van geslachte of geruimde dieren.

(12)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 inzake de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (7) worden programma’s om dierziekten uit te roeien of te bewaken gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds. Met het oog op de financiële controle zijn de artikelen 9, 36 en 37 van die verordening van toepassing.

(13)

De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt verleend mits de voorgenomen maatregelen efficiënt worden uitgevoerd en mits de bevoegde autoriteiten alle nodige inlichtingen binnen de bij deze beschikking vastgestelde termijnen verstrekken. Het lijkt met name wenselijk te bepalen dat met kortere tussentijden technische verslagen moeten worden ingediend om de efficiëntie van de uitvoering van de goedgekeurde programma’s te kunnen beoordelen.

(14)

Om redenen van administratieve doelmatigheid moeten alle voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap gedeclareerde uitgaven in euro’s worden uitgedrukt. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad moet de omrekening van de uitgaven in een andere valuta dan de euro geschieden tegen de meest recente wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door de betrokken lidstaat wordt ingediend.

(15)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

HOOFDSTUK I

Jaarlijkse programma's

Artikel 1

Runderbrucellose

1.   De door Ierland, Spanje, Italië, Cyprus, Portugal en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de uitroeiing van runderbrucellose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests, de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht, en de aankoop van vaccindoses, met een maximum van:

a)

EUR 1 200 000 voor Ierland;

b)

EUR 4 400 000 voor Spanje;

c)

EUR 2 100 000 voor Italië;

d)

EUR 153 000 voor Cyprus;

e)

EUR 1 900 000 voor Portugal;

f)

EUR 1 200 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een bengaals-roodtest

:

EUR 0,2 per test;

b)

:

voor een SAT-test

:

EUR 0,2 per test;

c)

:

voor een complementbindingsreactie

:

EUR 0,4 per test;

d)

:

voor een ELISA-test

:

EUR 1 per test.

Artikel 2

Rundertuberculose

1.   De door Estland, Spanje, Italië, Polen en Portugal ingediende programma’s voor de uitroeiing van rundertuberculose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor tuberculinatie, laboratoriumtests en de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht, met een maximum van:

a)

EUR 24 000 voor Estland;

b)

EUR 6 100 000 voor Spanje;

c)

EUR 2 700 000 voor Italië;

d)

EUR 1 100 000 voor Polen;

e)

EUR 347 000 voor Portugal.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor tuberculinatie

:

EUR 1 per test;

b)

:

voor een gamma-interferontest

:

EUR 5 per test.

Artikel 3

Schapen- en geitenbrucellose

1.   De door Spanje, Italië, Cyprus en Portugal ingediende programma’s voor de uitroeiing van schapen- en geitenbrucellose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor de aankoop van vaccins, laboratoriumtests en de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht, met een maximum van:

a)

EUR 5 600 000 voor Spanje;

b)

EUR 2 800 000 voor Italië;

c)

EUR 93 000 voor Cyprus;

d)

EUR 1 100 000 voor Portugal.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een bengaals-roodtest

:

EUR 0,2 per test;

b)

:

voor een complementbindingsreactie

:

EUR 0,4 per test.

Artikel 4

Bluetongue in gebieden waar de ziekte enzoötisch is, of in hoogrisicogebieden

1.   De door België, Bulgarije, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en Slovenië ingediende programma’s voor de uitroeiing en bewaking van bluetongue worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests voor virologische, serologische en entomologische bewaking en voor de aankoop van vallen en vaccins, met een maximum van:

a)

EUR 377 000 voor België;

b)

EUR 5 400 voor Bulgarije;

c)

EUR 3 100 000 voor Duitsland;

d)

EUR 100 000 voor Griekenland;

e)

EUR 4 100 000 voor Spanje;

f)

EUR 351 000 voor Frankrijk;

g)

EUR 1 300 000 voor Italië;

h)

EUR 70 000 voor Luxemburg;

i)

EUR 527 000 voor Nederland;

j)

EUR 245 000 voor Oostenrijk;

k)

EUR 1 004 000 voor Portugal;

l)

EUR 43 000 voor Roemenië;

m)

EUR 61 000 voor Slovenië.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald voor een ELISA-test EUR 2,5 per test.

Artikel 5

Salmonellose (zoönotische salmonella) bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus

1.   De door België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië en Slowakije ingediende programma’s voor de bestrijding van bepaalde soorten zoönotische salmonella bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor bacteriologische en serotyperingstests in het kader van officiële bemonstering, de schadeloosstelling van eigenaars van pluimvee dat is geruimd of eieren die zijn vernietigd, en voor de aankoop van vaccindoses, met een maximum van:

a)

EUR 550 000 voor België;

b)

EUR 10 000 voor Bulgarije;

c)

EUR 200 000 voor Tsjechië;

d)

EUR 75 000 voor Denemarken;

e)

EUR 600 000 voor Duitsland;

f)

EUR 120 000 voor Ierland;

g)

EUR 150 000 voor Griekenland;

h)

EUR 800 000 voor Spanje;

i)

EUR 500 000 voor Frankrijk;

j)

EUR 470 000 voor Italië;

k)

EUR 45 000 voor Cyprus;

l)

EUR 60 000 voor Letland;

m)

EUR 400 000 voor Hongarije;

n)

EUR 1 300 000 voor Nederland;

o)

EUR 50 000 voor Oostenrijk;

p)

EUR 2 000 000 voor Polen;

q)

EUR 600 000 voor Portugal;

r)

EUR 400 000 voor Roemenië;

s)

EUR 275 000 voor Slowakije.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een bacteriologische test (kweek)

:

EUR 5,0 per test;

b)

:

voor de aankoop van een dosis vaccin

:

EUR 0,05 per dosis;

c)

:

voor de serotypering van relevante isolaten van Salmonella spp.

:

EUR 20,0 per test.

Artikel 6

Salmonellose (zoönotische salmonella) bij legkoppels van Gallus gallus

1.   De door België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de bestrijding van bepaalde soorten zoönotische salmonella bij legkoppels van Gallus gallus worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor bacteriologische en serotyperingstests in het kader van officiële bemonstering, de schadeloosstelling van eigenaars van pluimvee dat is geruimd of eieren die zijn vernietigd, en voor de aankoop van vaccindoses, met een maximum van:

a)

EUR 750 000 voor België;

b)

EUR 20 000 voor Bulgarije;

c)

EUR 1 000 000 voor Tsjechië;

d)

EUR 2 000 000 voor Duitsland;

e)

EUR 20 000 voor Estland;

f)

EUR 500 000 voor Griekenland;

g)

EUR 3 500 000 voor Spanje;

h)

EUR 2 500 000 voor Frankrijk;

i)

EUR 1 000 000 voor Italië;

j)

EUR 80 000 voor Cyprus;

k)

EUR 300 000 voor Letland;

l)

EUR 10 000 voor Luxemburg;

m)

EUR 2 000 000 voor Hongarije;

n)

EUR 2 000 000 voor Nederland;

o)

EUR 1 000 000 voor Oostenrijk;

p)

EUR 2 000 000 voor Polen;

q)

EUR 1 000 000 voor Portugal;

r)

EUR 500 000 voor Roemenië;

s)

EUR 1 000 000 voor Slowakije;

t)

EUR 80 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een bacteriologische test (kweek)

:

EUR 5,0 per test;

b)

:

voor de aankoop van een dosis vaccin

:

EUR 0,05 per dosis;

c)

:

voor de serotypering van relevante isolaten van Salmonella spp.

:

EUR 20,0 per test.

Artikel 7

Klassieke varkenspest en Afrikaanse varkenspest

1.   De programma’s voor de bestrijding en bewaking van:

a)

klassieke varkenspest die zijn ingediend door Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Roemenië, Slovenië en Slowakije, worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008;

b)

klassieke varkenspest en Afrikaanse varkenspest die zijn ingediend door Italië, worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor virologische en serologische tests bij varkens (huisdieren) en wilde varkens en, wat de programma’s van Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Roemenië en Slowakije betreft, ook voor 50 % in de uitgaven voor de aankoop en distributie van vaccins en aas voor de vaccinatie van wilde varkens, met een maximum van:

a)

EUR 400 000 voor Bulgarije;

b)

EUR 1 000 000 voor Duitsland;

c)

EUR 650 000 voor Frankrijk;

d)

EUR 100 000 voor Italië;

e)

EUR 15 000 voor Luxemburg;

f)

EUR 2 500 000 voor Roemenië;

g)

EUR 40 000 voor Slovenië;

h)

EUR 525 000 voor Slowakije.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald voor een ELISA-test EUR 2,5 per test.

Artikel 8

Vesiculaire varkensziekte

1.   Het door Italië ingediende programma voor de uitroeiing van vesiculaire varkensziekte wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven voor laboratoriumtests, met een maximum van EUR 300 000.

Artikel 9

Aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels

1.   De door België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s met betrekking tot aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke lidstaat doet voor laboratoriumtests, en verstrekt een forfaitair bedrag voor de bemonstering van in het wild levende vogels, met een maximum van:

a)

EUR 127 000 voor België;

b)

EUR 76 000 voor Bulgarije;

c)

EUR 65 000 voor Tsjechië;

d)

EUR 202 000 voor Denemarken;

e)

EUR 580 000 voor Duitsland;

f)

EUR 8 000 voor Estland;

g)

EUR 58 000 voor Ierland;

h)

EUR 72 000 voor Griekenland;

i)

EUR 306 000 voor Spanje;

j)

EUR 155 000 voor Frankrijk;

k)

EUR 380 000 voor Italië;

l)

EUR 15 000 voor Cyprus;

m)

EUR 33 000 voor Letland;

n)

EUR 43 000 voor Litouwen;

o)

EUR 12 000 voor Luxemburg;

p)

EUR 184 000 voor Hongarije;

q)

EUR 444 000 voor Nederland;

r)

EUR 55 000 voor Oostenrijk;

s)

EUR 81 000 voor Polen;

t)

EUR 165 000 voor Portugal;

u)

EUR 465 000 voor Roemenië;

v)

EUR 43 000 voor Slovenië;

w)

EUR 50 000 voor Slowakije;

x)

EUR 35 000 voor Finland;

y)

EUR 290 000 voor Zweden;

z)

EUR 400 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

3.   Voor de in het kader van de programma’s uitgevoerde tests bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

ELISA-test

:

EUR 1 per test;

b)

:

agargel-immunodiffusietest

:

EUR 1,2 per test;

c)

:

hemagglutinatieremmingstest (HAR) op H5/H7

:

EUR 12 per test;

d)

:

virusisolatietest

:

EUR 30 per test;

e)

:

PCR-test

:

EUR 15 per test;

f)

:

bemonstering van in het wild levende vogels

:

EUR 20 per dier.

Artikel 10

Overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s)

1.   De door België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de bewaking van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 100 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor de uitvoering van deze programma’s, met een maximum van:

a)

EUR 1 950 000 voor België;

b)

EUR 850 000 voor Bulgarije;

c)

EUR 950 000 voor Tsjechië;

d)

EUR 1 600 000 voor Denemarken;

e)

EUR 9 500 000 voor Duitsland;

f)

EUR 250 000 voor Estland;

g)

EUR 5 000 000 voor Ierland;

h)

EUR 950 000 voor Griekenland;

i)

EUR 4 700 000 voor Spanje;

j)

EUR 14 750 000 voor Frankrijk;

k)

EUR 3 050 000 voor Italië;

l)

EUR 250 000 voor Cyprus;

m)

EUR 300 000 voor Letland;

n)

EUR 550 000 voor Litouwen;

o)

EUR 150 000 voor Luxemburg;

p)

EUR 700 000 voor Hongarije;

q)

EUR 37 000 voor Malta;

r)

EUR 3 150 000 voor Nederland;

s)

EUR 1 250 000 voor Oostenrijk;

t)

EUR 3 250 000 voor Polen;

u)

EUR 1 250 000 voor Portugal;

v)

EUR 7 500 voor Roemenië;

w)

EUR 200 000 voor Slovenië;

x)

EUR 750 000 voor Slowakije;

y)

EUR 650 000 voor Finland;

z)

EUR 1 150 000 voor Zweden;

za)

EUR 5 300 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

3.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in lid 1 genoemde programma’s is bestemd voor de uitgevoerde tests en bedraagt maximaal:

a)

EUR 5 per test voor tests bij runderen als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

b)

EUR 30 per test voor tests bij schapen en geiten als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

c)

EUR 50 per test voor tests bij hertachtigen als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

d)

EUR 175 per test voor primaire moleculaire onderscheidende tests als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), punt i), bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

Artikel 11

Boviene spongiforme encefalopathie (BSE)

1.   De door België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de uitroeiing van boviene spongiforme encefalopathie worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt 50 % van de uitgaven die de betrokken lidstaten doen voor de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van hun uitroeiingsprogramma zijn geruimd en vernietigd, met een maximum van EUR 500 per dier. Deze bijdrage bedraagt maximaal:

a)

EUR 50 000 voor België;

b)

EUR 50 000 voor Bulgarije;

c)

EUR 150 000 voor Tsjechië;

d)

EUR 50 000 voor Denemarken;

e)

EUR 145 000 voor Duitsland;

f)

EUR 50 000 voor Estland;

g)

EUR 430 000 voor Ierland;

h)

EUR 50 000 voor Griekenland;

i)

EUR 500 000 voor Spanje;

j)

EUR 100 000 voor Frankrijk;

k)

EUR 150 000 voor Italië;

l)

EUR 50 000 voor Luxemburg;

m)

EUR 50 000 voor Nederland;

n)

EUR 50 000 voor Oostenrijk;

o)

EUR 100 000 voor Polen;

p)

EUR 232 000 voor Portugal;

q)

EUR 10 000 voor Slovenië;

r)

EUR 125 000 voor Slowakije;

s)

EUR 25 000 voor Finland;

t)

EUR 176 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 12

Scrapie

1.   De door België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de uitroeiing van scrapie worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt 50 % van de uitgaven die de betrokken lidstaten doen voor de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van hun uitroeiingsprogramma zijn geruimd en vernietigd, met een maximum van EUR 100 per dier, en 50 % van de uitgaven voor analyses van monsters met het oog op genotypering, met een maximum van EUR 10 per genotyperingstest. Deze bijdrage bedraagt maximaal:

a)

EUR 66 000 voor België;

b)

EUR 26 000 voor Bulgarije;

c)

EUR 88 000 voor Tsjechië;

d)

EUR 204 000 voor Denemarken;

e)

EUR 1 000 000 voor Duitsland;

f)

EUR 12 100 voor Estland;

g)

EUR 550 000 voor Ierland;

h)

EUR 700 000 voor Griekenland;

i)

EUR 3 800 000 voor Spanje;

j)

EUR 3 000 000 voor Frankrijk;

k)

EUR 1 500 000 voor Italië;

l)

EUR 1 100 000 voor Cyprus;

m)

EUR 1 100 voor Letland;

n)

EUR 3 000 voor Litouwen;

o)

EUR 27 000 voor Luxemburg;

p)

EUR 343 000 voor Hongarije;

q)

EUR 258 000 voor Nederland;

r)

EUR 26 000 voor Oostenrijk;

s)

EUR 35 000 voor Portugal;

t)

EUR 881 000 voor Roemenië;

u)

EUR 61 000 voor Slovenië;

v)

EUR 302 000 voor Slowakije;

w)

EUR 201 000 voor Finland;

x)

EUR 4 000 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 13

Rabiës

1.   De door Bulgarije, Litouwen, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Roemenië en Slowakije ingediende programma’s voor de uitroeiing van rabiës worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests en de aankoop en distributie van vaccins en aas in het kader van de programma’s, met een maximum van:

a)

EUR 700 000 voor Bulgarije;

b)

EUR 700 000 voor Litouwen;

c)

EUR 1 500 000 voor Hongarije;

d)

EUR 290 000 voor Oostenrijk;

e)

EUR 3 900 000 voor Polen;

f)

EUR 2 500 000 voor Roemenië;

g)

EUR 575 000 voor Slowakije.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een ELISA-test

:

EUR 8 per test;

b)

:

voor een test om tetracycline in bot op te sporen

:

EUR 8 per test.

Artikel 14

Enzoötische boviene leukose

1.   De door Estland, Litouwen en Polen ingediende programma’s voor de uitroeiing van enzoötische boviene leukose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests en de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht, met een maximum van:

a)

EUR 15 000 voor Estland;

b)

EUR 200 000 voor Litouwen;

c)

EUR 800 000 voor Polen.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een ELISA-test

:

EUR 0,5 per test;

b)

:

voor een agargel-immunodiffusietest

:

EUR 0,5 per test.

Artikel 15

Ziekte van Aujeszky

1.   De door Spanje, Hongarije en Polen ingediende programma’s voor de uitroeiing van de ziekte van Aujeszky worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt 50 % van de uitgaven die de betrokken lidstaten doen voor laboratoriumtests, met een maximum van:

a)

EUR 450 000 voor Spanje;

b)

EUR 60 000 voor Hongarije;

c)

EUR 5 000 000 voor Polen.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald voor een ELISA-test EUR 1 per test.

HOOFDSTUK II

Meerjarenprogramma’s

Artikel 16

Rabiës

1.   De door Tsjechië, Duitsland, Estland, Letland, Slovenië en Finland ingediende meerjarenprogramma’s voor de uitroeiing van rabiës worden goedgekeurd voor de periode van:

a)

1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 voor Tsjechië en Duitsland;

b)

1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 voor Letland en Finland;

c)

1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 voor Estland;

d)

1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 voor Slovenië.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests en de aankoop en distributie van vaccins en aas in het kader van de programma’s.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de betrokken lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een ELISA-test

:

EUR 8 per test;

b)

:

voor een test om tetracycline in bot op te sporen

:

EUR 8 per test.

4.   De bijdrage voor de uitvoering van de meerjarenprogramma’s bedraagt over de gehele periode maximaal:

a)

EUR 1 000 000 voor Tsjechië;

b)

EUR 800 000 voor Duitsland;

c)

EUR 4 750 000 voor Estland;

d)

EUR 3 700 000 voor Letland;

e)

EUR 1 750 000 voor Slovenië;

f)

EUR 300 000 voor Finland.

5.   De voor 2008 vast te leggen bedragen zijn:

a)

EUR 500 000 voor Tsjechië;

b)

EUR 475 000 voor Duitsland;

c)

EUR 1 000 000 voor Estland;

d)

EUR 1 200 000 voor Letland;

e)

EUR 350 000 voor Slovenië;

f)

EUR 100 000 voor Finland.

6.   Bij het bepalen van de voor de volgende jaren vast te leggen bedragen wordt rekening gehouden met de uitvoering van het programma in 2008. In de tabel hierna worden deze bedragen ter indicatie vermeld (in euro’s):

Lidstaat

2009

2010

2011

2012

Tsjechië

500 000

 

 

 

Duitsland

325 000

 

 

 

Letland

1 250 000

1 250 000

 

 

Finland

100 000

100 000

 

 

Estland

1 250 000

1 250 000

1 250 000

 

Slovenië

350 000

350 000

350 000

350 000

Artikel 17

Ziekte van Aujeszky

1.   Het door België ingediende meerjarenprogramma voor de uitroeiing van de ziekte van Aujeszky wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die België doet voor laboratoriumtests.

3.   Voor het in lid 1 genoemde programma bedraagt de maximale vergoeding die aan België wordt betaald voor een ELISA-test EUR 1 per test.

4.   De bijdrage voor de uitvoering van het in lid 1 genoemde meerjarenprogramma door België bedraagt over de gehele periode maximaal EUR 720 000.

5.   Het voor 2008 vast te leggen bedrag is EUR 360 000.

6.   Bij het bepalen van het voor het volgende jaar vast te leggen bedrag wordt rekening gehouden met de uitvoering van het programma in 2008. Ter indicatie wordt een bedrag van 360 000 euro vermeld.

Artikel 18

Enzoötische boviene leukose

1.   De door Italië, Letland en Portugal ingediende meerjarenprogramma’s voor de uitroeiing van enzoötische boviene leukose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests en de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een ELISA-test

:

EUR 0,5 per test;

b)

:

voor een agargel-immunodiffusietest

:

EUR 0,5 per test.

4.   De bijdrage voor de uitvoering van de meerjarenprogramma’s bedraagt over de gehele periode maximaal:

a)

EUR 2 000 000 voor Italië;

b)

EUR 170 000 voor Letland;

c)

EUR 1 000 000 voor Portugal.

5.   De voor 2008 vast te leggen bedragen zijn:

a)

EUR 400 000 voor Italië;

b)

EUR 60 000 voor Letland;

c)

EUR 300 000 voor Portugal.

6.   Bij het bepalen van de voor de volgende jaren vast te leggen bedragen wordt rekening gehouden met de uitvoering van het programma in 2008. In de tabel hierna worden deze bedragen ter indicatie vermeld (in euro’s):

Lidstaat

2009

2010

2011

2012

Italië

800 000

800 000

 

 

Letland

55 000

55 000

 

 

Portugal

350 000

350 000

 

 

HOOFDSTUK III

Algemene en slotbepalingen

Artikel 19

1.   Voor de in de artikelen 1, 2, 3, 5, 6, 14 en 18 genoemde programma’s worden de subsidiabele uitgaven voor schadeloosstelling van eigenaars van geslachte of geruimde dieren beperkt overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel.

2.   De gemiddelde schadeloosstelling die aan de lidstaten wordt betaald, wordt berekend op basis van het aantal dieren dat in de lidstaat is geslacht of geruimd en bedraagt:

a)

:

voor runderen maximaal

:

EUR 375 per dier;

b)

:

voor schapen en geiten maximaal

:

EUR 50 per dier;

c)

:

voor vermeerderingskoppels van Gallus gallus maximaal

:

EUR 3,5 per dier;

d)

:

voor legkoppels van Gallus gallus maximaal

:

EUR 1,5 per dier.

3.   De maximale schadeloosstelling die aan de lidstaten wordt betaald, bedraagt EUR 1 000 per dier voor runderen en EUR 100 per dier voor schapen en geiten.

Artikel 20

1.   De door de lidstaten gedeclareerde uitgaven voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap worden uitgedrukt in euro’s, exclusief belasting over de toegevoegde waarde en andere belastingen.

2.   Wanneer de uitgaven van een lidstaat zijn gedaan in een andere valuta dan de euro, rekent de betrokken lidstaat deze om in euro's onder toepassing van de meest recente wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door de betrokken lidstaat wordt ingediend.

Artikel 21

1.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in de artikelen 1 tot en met 18 genoemde programma’s wordt verleend mits de betrokken lidstaten:

a)

de programma’s uitvoeren overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Gemeenschapsrecht, waaronder de mededingingsregels en de voorschriften inzake de gunning van overheidsopdrachten;

b)

de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de uitvoering van de in de artikelen 1 tot en met 18 genoemde programma’s uiterlijk op 1 januari 2008 in werking doen treden;

c)

de tussentijdse technische en financiële verslagen voor de in de artikelen 1 tot en met 18 genoemde programma’s uiterlijk op 1 juni 2008 bij de Commissie indienen overeenkomstig artikel 24, lid 7, onder a), van Beschikking 90/424/EEG;

d)

voor de in artikel 9 genoemde programma’s om de drie maanden, binnen vier weken volgend op het eind van de verslagmaand, bij de Commissie via haar onlinesysteem verslag uitbrengen over de positieve en negatieve onderzoeksresultaten die zij bij de bewaking van pluimvee en in het wild levende vogels hebben geconstateerd;

e)

voor de in de artikelen 10, 11 en 12 genoemde programma’s elke maand, binnen vier weken volgend op het eind van de verslagmaand, een verslag over de resultaten van het TSE-bewakingsprogramma bij de Commissie indienen;

f)

voor de in de artikelen 1 tot en met 18 genoemde programma’s uiterlijk op 30 april 2009 overeenkomstig artikel 24, lid 7, onder b), van Beschikking 90/424/EEG bij de Commissie een eindverslag over de technische uitvoering van het programma indienen, tezamen met bewijsstukken betreffende de in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 door de lidstaat gedane uitgaven en bereikte resultaten;

g)

de in de artikelen 1 tot en met 18 genoemde programma’s efficiënt uitvoeren;

h)

voor de in de artikelen 1 tot en met 18 genoemde programma’s geen verdere verzoeken om andere bijdragen van de Gemeenschap voor deze maatregelen indienen en niet eerder zulke verzoeken hebben ingediend.

2.   Indien een lidstaat niet aan lid 1 voldoet, verlaagt de Commissie de financiële bijdrage van de Gemeenschap naar gelang van de aard en de ernst van de inbreuk en van het financiële verlies voor de Gemeenschap.

Artikel 22

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 23

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op 30 november 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 397 van 30.12.2006, blz. 22.

(3)  PB L 347 van 12.12.1990, blz. 27. Beschikking gewijzigd bij Richtlijn 92/65/EEG (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54).

(4)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 727/2007 van de Commissie (PB L 165 van 27.6.2007, blz. 8).

(5)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 12.

(7)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2007 (PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1).