ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 295

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
14 november 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 1327/2007 van de Commissie van 13 november 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1328/2007 van de Commissie van 13 november 2007 tot vaststelling van een verbod op de visserij op zeebrasem in ICES-zone VI, VII en VIII (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1329/2007 van de Commissie van 13 november 2007 tot vaststelling van een verbod op de visserij op torsk in ICES-zone V, VI en VII (EG-wateren en internationale wateren) door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

5

 

*

Verordening (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie van 24 september 2007 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de verspreiding onder belanghebbenden van informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

7

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2007/730/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 16 oktober 2007 inzake de verenigbaarheid met het Gemeenschapsrecht van maatregelen die het Verenigd Koninkrijk heeft genomen op grond van artikel 3 bis, lid 1, van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten ( 1 )

12

 

 

2007/731/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 13 november 2007 tot wijziging van Beschikking 2006/415/EG betreffende bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 bij pluimvee in het Verenigd Koninkrijk (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5549)  ( 1 )

28

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2007/732/GBVB van de Raad van 13 november 2007 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2007/106/GBVB houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan

30

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2007/733/GBVB van de Raad van 13 november 2007 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2007/369/GBVB inzake de totstandbrenging van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN)

31

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2007/734/GBVB van de Raad van 13 november 2007 betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan

34

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

14.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/1


VERORDENING (EG) Nr. 1327/2007 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 13 november 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

62,7

MK

18,4

TR

80,3

ZZ

53,8

0707 00 05

JO

196,3

MA

67,7

TR

114,7

ZZ

126,2

0709 90 70

MA

66,6

TR

95,8

ZZ

81,2

0805 20 10

MA

93,8

ZZ

93,8

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

39,6

IL

69,0

TR

77,0

UY

99,1

ZZ

71,2

0805 50 10

AR

65,5

TR

99,4

ZA

62,0

ZZ

75,6

0806 10 10

BR

237,9

TR

136,0

US

267,2

ZZ

213,7

0808 10 80

AR

80,9

CA

95,9

CL

33,5

MK

31,5

US

101,7

ZA

85,8

ZZ

71,6

0808 20 50

AR

49,4

CN

56,0

TR

129,4

ZZ

78,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


14.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/3


VERORDENING (EG) Nr. 1328/2007 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2007

tot vaststelling van een verbod op de visserij op zeebrasem in ICES-zone VI, VII en VIII (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2015/2006 van de Raad van 19 december 2006 tot vaststelling, voor 2007 en 2008, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (3) zijn quota voor 2007 en 2008 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2007 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2007 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2007.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9), gerectificeerd in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6.

(3)  PB L 15 van 20.1.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 898/2007 van de Commissie (PB L 196 van 28.7.2007, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

67

Lidstaat

Spanje

Bestand

SBR/678-

Soort

Zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

Zone

VI, VII en VIII (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen)

Datum

19.10.2007


14.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/5


VERORDENING (EG) Nr. 1329/2007 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2007

tot vaststelling van een verbod op de visserij op torsk in ICES-zone V, VI en VII (EG-wateren en internationale wateren) door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2007 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2007 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2007 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2007.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9), gerectificeerd in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6.

(3)  PB L 15 van 20.1.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 898/2007 van de Commissie (PB L 196 van 28.7.2007, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

70

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

USK/567EI.

Soort

Torsk (Brosme brosme)

Zone

V, VI en VII (EG-wateren en internationale wateren)

Datum

14.10.2007


14.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/7


VERORDENING (EG) Nr. 1330/2007 VAN DE COMMISSIE

van 24 september 2007

tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de verspreiding onder belanghebbenden van informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart (1), met name op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/42/EG eist de invoering van nationale systemen voor het melden van voorvallen, om ervoor te zorgen dat voor de veiligheid van de luchtvaart relevante informatie wordt gemeld, verzameld, opgeslagen, beschermd en verspreid met als enig doel het voorkomen van ongevallen en incidenten, en derhalve niet het vaststellen van schuld of aansprakelijkheid.

(2)

Deze verordening dient te gelden voor de informatie die door de lidstaten krachtens artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2003/42/EG wordt uitgewisseld. Voor in de nationale databanken opgeslagen informatie over voorvallen in de lidstaten dienen nationale regels met betrekking tot het vrijgeven van informatie over de veiligheid in de luchtvaart te gelden.

(3)

Onder belanghebbenden wordt in deze verordening verstaan iedereen die zou kunnen bijdragen tot verhoging van de veiligheid in de burgerluchtvaart door een passend gebruik van de krachtens Richtlijn 2003/42/EG verzamelde informatie met betrekking tot veiligheid.

(4)

Nationale contactpunten zijn het best op de hoogte van de in hun eigen lidstaat gevestigde belanghebbenden. Met het oog op een zo veilig en efficiënt mogelijke behandeling van de verzoeken om informatie moeten verzoeken van op het grondgebied van de lidstaat gevestigde belanghebbenden door een nationaal contactpunt worden behandeld, terwijl verzoeken van belanghebbenden uit derde landen of van internationale organisaties door de Commissie worden behandeld.

(5)

In een later stadium kan de Commissie besluiten om het beheer van de overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2003/42/EG uitgewisselde informatie en de behandeling van verzoeken van belanghebbenden uit derde landen of van internationale organisaties aan een instantie toe te vertrouwen.

(6)

De Commissie stelt een lijst van contactpunten op en maakt deze openbaar.

(7)

Om misbruik van het systeem te voorkomen moet het contactpunt dat een verzoek om informatie ontvangt, alvorens de hoeveelheid en het niveau van de te verstekken informatie wordt bepaald, controleren of de verzoeker een belanghebbende is en moet het verzoek worden beoordeeld.

(8)

De nationale contactpunten moeten voldoende informatie inwinnen om tot validering en beoordeling van verzoeken over te kunnen gaan. Zij dienen daartoe gebruik te maken van een formulier dat relevante informatie bevat over de verzoeker en het met het verzoek beoogde doel.

(9)

Wanneer bepaalde belanghebbenden regelmatig informatie nodig hebben met betrekking tot hun eigen activiteiten, moet het mogelijk zijn om een algemeen besluit tot informatieverstrekking met betrekking tot die belanghebbenden vast te stellen.

(10)

Een verzoeker dient de vertrouwelijkheid van het systeem te beschermen en moet het gebruik van de ontvangen informatie beperken tot het in het verzoek aangegeven doel, hetgeen dient te stroken met de doelstellingen van Richtlijn 2003/42/EG.

(11)

Alle contactpunten moeten in staat zijn te controleren of een door hen afgewezen verzoek niet via een instantie van een andere lidstaat opnieuw wordt ingediend. Ze moeten ook in staat zijn om de beste praktijken van andere contactpunten na te volgen. Daarvoor moeten ze toegang hebben tot de archieven met informatieverzoeken en de inzake deze verzoeken genomen besluiten.

(12)

Bij de transmissie van gegevens moet gebruik worden gemaakt van moderne technologie, die tegelijkertijd de bescherming van de volledige databank waarborgt.

(13)

Teneinde de Commissie in staat te stellen passende maatregelen te treffen voor de uitwisseling van informatie tussen lidstaten en de Commissie, als bepaald in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 2003/42/EG, zal deze verordening zes maanden na de inwerkingtreding van kracht worden.

(14)

De in deze verordening voorziene maatregelen zijn overeenkomstig het advies van het Comité voor de luchtvaart dat is opgericht bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (2),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat maatregelen betreffende de verspreiding onder belanghebbenden van de informatie over voorvallen die door de lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2003/42/EG wordt uitgewisseld met de bedoeling genoemde belanghebbenden de informatie te verschaffen die zij nodig hebben om de veiligheid in de burgerluchtvaart te verhogen.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1.

„belanghebbende”: iedere al dan niet winstmakende natuurlijke of rechtspersoon of iedere officiële instantie, al dan niet met een eigen rechtspersoonlijkheid, die in de positie verkeert om deel te nemen aan de verhoging van de veiligheid in de burgerluchtvaart door toegang te hebben tot informatie over de voorvallen die door de lidstaten is uitgewisseld overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2003/42/EG, en die behoort tot één van de in bijlage I genoemde categorieën belanghebbenden;

2.

„contactpunt”:

a)

in geval van een verzoek om informatie op grond van artikel 3, lid 1, van deze verordening, de door iedere lidstaat overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2003/42/EG aangewezen bevoegde instantie of, indien een lidstaat meerdere bevoegde instanties heeft aangewezen, het door die lidstaat overeenkomstig genoemde bepaling aangewezen contactpunt;

b)

in geval van een verzoek om informatie op grond van artikel 3, lid 2, de Commissie.

2.   De lijst van contactpunten wordt gepubliceerd door de Commissie.

Artikel 3

Verzoeken om informatie

1.   In de Gemeenschap gevestigde belanghebbenden die natuurlijke personen zijn, richten hun verzoeken om informatie tot het contactpunt van de lidstaat waar hun een licentie is verleend of, indien er geen licentie vereist is, waarbinnen zij een functie uitoefenen. Andere in de Gemeenschap gevestigde belanghebbenden richten hun verzoeken om informatie tot het contactpunt in de lidstaat waar zij een geregistreerd kantoor of officiële vestigingsplaats dan wel, bij gebrek daaraan, hun hoofdkantoor hebben.

2.   Belanghebbenden die niet in de Gemeenschap zijn gevestigd, richten hun verzoek tot de Commissie.

3.   Verzoeken worden ingediend met behulp van door het contactpunt goedgekeurde formulieren. Deze formulieren bevatten ten minste de in bijlage II vermelde punten.

Artikel 4

Speciale verzoeken

Een belanghebbende die een speciaal rapport heeft ingediend, kan verzoeken om informatie met betrekking tot dat rapport rechtstreeks richten tot het contactpunt dat het bewuste rapport heeft ontvangen.

Artikel 5

Validering van de verzoeker

1.   Een contactpunt dat een verzoek ontvangt, controleert of het afkomstig is van een belanghebbende.

2.   Indien een belanghebbende een verzoek indient bij een ander contactpunt dan het overeenkomstig artikel 3 voor de behandeling daarvan bevoegde contactpunt, wordt deze belanghebbende verzocht contact op te nemen met het bevoegde contactpunt.

Artikel 6

Beoordeling van het verzoek

1.   Een contactpunt dat een verzoek ontvangt, beoordeelt per geval of het verzoek gerechtvaardigd en uitvoerbaar is.

2.   Indien het verzoek wordt aanvaard, bepaalt het contactpunt de hoeveelheid en het niveau van de te verstrekken informatie. Een en ander wordt beperkt tot wat strikt vereist is voor het doel van de verzoeker, onverminderd artikel 8 van Richtlijn 2003/42/EG. Informatie die geen verband houdt met de uitrusting, de activiteiten of het werkterrein van de verzoeker zelf worden uitsluitend in globale of geanonimiseerde vorm verstrekt, tenzij de verzoeker een uitvoerige motivering geeft.

3.   Aan de in bijlage I, onder b), vermelde belanghebbenden mag alleen informatie worden verstrekt met betrekking tot de uitrusting, activiteiten of het werkterrein van de belanghebbenden zelf.

Artikel 7

Besluiten van algemene aard

Een contactpunt dat een verzoek van een in bijlage I, onder a), vermelde belanghebbende ontvangt, kan een algemeen besluit tot geregelde informatieverstrekking aan genoemde belanghebbende nemen, mits de gevraagde informatie betrekking heeft op de apparatuur, de activiteiten of het werkterrein van de belanghebbende zelf.

Artikel 8

Gebruik van de informatie en geheimhouding

1.   De verzoeker gebruikt de ontvangen informatie voor het in het verzoekformulier vermelde doel. Dit dient verenigbaar te zijn met de in artikel 1 van Richtlijn 2003/42/EG vermelde doelstelling. De verzoeker mag de ontvangen informatie niet onthullen zonder schriftelijke toestemming van de informatieverstrekker.

2.   De aanvrager neemt de nodige maatregelen om een passende geheimhouding van de ontvangen informatie te waarborgen.

Artikel 9

Registratie van verzoeken

Ieder contactpunt registreert alle verzoeken die het ontvangt en het daaraan gegeven gevolg. Telkens wanneer er een verzoek wordt ontvangen en/of daaraan gevolg wordt gegeven, wordt die informatie doorgestuurd naar de Commissie.

De Commissie stelt de bijgewerkte lijst van door de verschillende contactpunten en de Commissie zelf ontvangen verzoeken en het daaraan gegeven gevolg ter beschikking van alle contactpunten.

Artikel 10

Communicatiemiddelen

De contactpunten kunnen de belanghebbenden op papier of via veilige elektronische communicatiemiddelen van informatie voorzien.

Om veiligheidsredenen wordt op grond van artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2003/42/EG aan belanghebbenden geen rechtstreekse toegang verleend tot databanken die uit andere lidstaten ontvangen informatie bevatten.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 september 2007.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vicevoorzitter


(1)  PB L 167 van 4.7.2003, blz. 23.

(2)  PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1900/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 377 van 27.12.2006, blz. 176).


BIJLAGE I

LIJST VAN BELANGHEBBENDEN

a)   Lijst van belanghebbenden die informatie mogen ontvangen op grond van een besluit per geval overeenkomstig artikel 6, lid 2, of op grond van een algemeen besluit krachtens artikel 7

1.

Fabrikanten: ontwerpers en fabrikanten van vliegtuigen, motoren, propellers en vliegtuigonderdelen en -apparatuur; ontwerpers en fabrikanten van Air Traffic Management-(ATM) systemen en -componenten; ontwerpers en fabrikanten van systemen en -componenten voor luchtnavigatiediensten (ANS); ontwerpers en fabrikanten van systemen en uitrusting die gebruikt worden op de air side van luchthavens

2.

Onderhoud: organisaties die zich bezighouden met onderhoud of revisie van vliegtuigen, motoren, propellers en vliegtuigonderdelen en -apparatuur; met installatie, modificatie, onderhoud, reparatie, revisie, vluchtverificatie of inspectie van luchtnavigatiefaciliteiten; of met onderhoud of revisie van systemen, componenten en uitrusting op de air side van luchthavens

3.

Exploitanten: luchtvaartmaatschappijen en vliegtuigexploitanten, en samenwerkingsverbanden van luchtvaartmaatschappijen en exploitanten; luchthavenexploitanten en samenwerkingsverbanden van luchthavenexploitanten

4.

Aanbieders van luchtnavigatiediensten en aanbieders van specifieke ATM-functies

5.

Aanbieders van luchthavendiensten: organisaties belast met de grondafhandeling van vliegtuigen omvattende tanken, onderhoud, opstelling van de vrachtbrieven, laden, ijs- vrijmaken en slepen op een luchthaven; reddingsdiensten, brandbestrijding en andere hulpdiensten

6.

Luchtvaartopleidingsorganisaties

7.

Organisaties uit derde landen: officiële luchtvaartinstanties en ongevalsonderzoeksinstanties uit derde landen

8.

Internationale luchtvaartorganisaties

9.

Onderzoek: publieke of particuliere onderzoeklaboratoria, -centra of -organisaties; of universiteiten die zich bezighouden met luchtvaartveiligheidsonderzoek of -studies

b)   Lijst van belanghebbenden die informatie kunnen ontvangen op basis van een besluit per geval overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 3

1.

Piloten (op persoonlijke basis)

2.

Luchtverkeersleiders (op persoonlijke basis) en ander met veiligheidstaken belast ATM/ANS-personeel

3.

Ingenieurs/technici/personeel voor de luchtverkeersveiligheidselektronica/luchtvaart (of luchthaven) managers (op persoonlijke basis)

4.

Beroepsorganisaties van personeel dat veiligheidstaken verricht


BIJLAGE II

Image


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

14.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/12


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 16 oktober 2007

inzake de verenigbaarheid met het Gemeenschapsrecht van maatregelen die het Verenigd Koninkrijk heeft genomen op grond van artikel 3 bis, lid 1, van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/730/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (1), en met name op artikel 3 bis, lid 2,

Gezien het advies van het bij artikel 23 bis van Richtlijn 89/552/EEG ingestelde comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij schrijven van 25 september 1998 heeft het Verenigd Koninkrijk (hierna „het Verenigd Koninkrijk” genoemd) de Commissie in kennis gesteld van maatregelen die het op grond van artikel 3 bis, lid 1, van Richtlijn 89/552/EEG heeft genomen. De Commissie heeft op 2 november 1998 de andere lidstaten in kennis gesteld van deze maatregelen en heeft de opmerkingen ontvangen die het bij artikel 23 bis van Richtlijn 89/552/EEG ingestelde Comité tijdens zijn vergadering van 20 november 1998 heeft gemaakt. Bij schrijven van 23 december 1998 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk ervan op de hoogte gebracht dat zij vanwege twijfels over de reikwijdte van de aangemelde maatregelen niet kon beoordelen of deze in overeenstemming waren met het Gemeenschapsrecht. Bij schrijven van 5 mei 2000 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van een gewijzigde versie van deze maatregelen.

(2)

Binnen een periode van drie maanden na deze kennisgeving heeft de Commissie zich ervan vergewist dat deze maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht, met name wat de proportionaliteit van de maatregelen en de transparantie van de nationale raadplegingsprocedure betreft.

(3)

Bij haar onderzoek heeft de Commissie rekening gehouden met de over het Britse medialandschap beschikbare gegevens.

(4)

De lijst van evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving die in de maatregelen van het Verenigd Koninkrijk waren opgenomen, was duidelijk en transparant opgesteld en in het Verenigd Koninkrijk was een diepgaande raadplegingsproces opgezet.

(5)

De Commissie stelde met tevredenheid vast dat de in de maatregelen van het Verenigd Koninkrijk opgenomen evenementen ten minste voldeden aan twee van de volgende criteria die als betrouwbare indicatoren voor het belang van evenementen voor de samenleving worden beschouwd: i) het evenement heeft een bijzondere algemene weerklank binnen de lidstaat en is niet alleen van belang voor diegenen die de betrokken sport of activiteit gewoonlijk volgen; ii) het evenement heeft een algemeen erkend, onmiskenbaar cultureel belang voor de bevolking in de lidstaat, met name als katalysator van culturele identiteit; iii) de nationale ploeg neemt deel aan het betrokken evenement in de context van een wedstrijd of toernooi van internationaal belang, en iv) het evenement wordt traditioneel op de kosteloze televisie uitgezonden en haalt hoge kijkcijfers.

(6)

Een groot aantal evenementen die in de maatregelen van het Verenigd Koninkrijk zijn opgenomen, zoals de Olympische zomer en winterspelen, de eindronde van het wereldkampioenschap voetbal en de finales van het Europees kampioenschap voetbal, behoren tot de categorie van evenementen die traditioneel worden beschouwd als van aanzienlijk belang voor de samenleving, zoals expliciet is bepaald in overweging 18 van Richtlijn 97/36/EG. Deze evenementen hebben een bijzondere algemene weerklank binnen het hele Verenigd Koninkrijk, omdat zij niet alleen bijzonder populair zijn bij diegenen die deze sportevenementen gewoonlijk volgen, maar ook bij het algemene publiek (ongeacht de nationaliteit van de deelnemers).

(7)

Als voor het Engelse nationale voetbal uitzonderlijk evenement heeft de finale van de Engelse voetbalbeker een bijzondere algemene weerklank binnen het Verenigd Koninkrijk en vormt zij niet alleen een echt nationaal, maar ook internationaal gerenommeerd evenement.

(8)

De finale van de Schotse voetbalbeker heeft als evenement met een vergelijkbare status als de finale van de Engelse voetbalbeker een bijzondere algemene weerklank in Schotland.

(9)

De Grand National heeft in het Verenigd Koninkrijk een algemene weerklank als een reeds lang bestaand, internationaal gerenommeerd evenement met wereldwijde uitstraling en heeft een algemeen erkend, onmiskenbaar cultureel belang voor de bevolking in die lidstaat, als onderdeel van het nationale bewustzijn van het Verenigd Koninkrijk.

(10)

De Derby heeft als uitzonderlijk evenement in het renseizoen en als gemeenschappelijke datum op de nationale kalender een algemene weerklank in het Verenigd Koninkrijk en heeft een algemeen erkend, onmiskenbaar cultureel belang voor de bevolking in die lidstaat, omdat het een typisch Britse gelegenheid betreft die sociale klassen overstijgt en op belangstelling in het hele land kan rekenen.

(11)

De finales van het tennistoernooi van Wimbledon hebben als voor het Britse tennis uitzonderlijk evenement met een internationale reputatie een algemene weerklank in het Verenigd Koninkrijk en komen uitgebreid aan bod in de media. Bovendien is de algemene weerklank en het onmiskenbare culturele belang van dit evenement in het Verenigd Koninkrijk terug te voeren op het succes van de Britse deelnemers aan dit toernooi.

(12)

De finales van de Rugby League Challenge Cup en de wereldbeker rugby hebben een algemene weerklank in het Verenigd Koninkrijk als evenementen die op brede algemene belangstelling kunnen rekenen bij mensen die dergelijke competities gewoonlijk niet volgen. De wedstrijden van het zeslandentoernooi rugby waaraan ploegen van het Verenigd Koninkrijk deelnemen (2), hebben als belangrijk evenement in de Britse sportkalender een bijzondere algemene weerklank binnen het Verenigd Koninkrijk.

(13)

De in Engeland gespeelde crickettestmatchen, waaraan de Engelse ploeg en overzeese topploegen deelnemen, hebben als vlaggenschipevenementen in deze nationale zomersport een algemene weerklank in het Verenigd Koninkrijk en kunnen bogen op belangstelling uit alle sociale klassen en regio’s. De finale, halve finales en wedstrijden van de wereldbeker cricket waaraan ploegen van het Verenigd Koninkrijk op het hoogste niveau tegen elkaar aantreden, hebben als onderdeel van het enige wereldkampioenschap in deze sporttak een algemene weerklank in het Verenigd Koninkrijk. Bovendien zijn deze cricketevenementen dankzij het multiculturele karakter ervan bevorderlijk voor de sociale cohesie en de banden met de Gemenebestlanden en hebben zij daardoor een algemeen erkend, onmiskenbaar cultureel belang voor de bevolking in het Verenigd Koninkrijk.

(14)

De Commonwealthspelen zijn een reeds lang bestaande competitie op hoog niveau tussen Britse atleten, en hebben daarom een bijzondere algemene weerklank in het Verenigd Koninkrijk.

(15)

Het wereldkampioenschap atletiek, waaraan deelnemers uit het Verenigd Koninkrijk op het hoogste niveau deelnemen, heeft als voor deze sport uitzonderlijk evenement een bijzondere algemene weerklank in het Verenigd Koninkrijk.

(16)

De Ryder Cup heeft als uitermate belangrijk en uniek internationaal evenement waar ook Britse atleten op topniveau hun krachten meten, een bijzondere algemene weerklank in het Verenigd Koninkrijk.

(17)

Het (British) Open Golf Tournament heeft een bijzondere algemene weerklank in het Verenigd Koninkrijk als het voor het Britse golf meest uitzonderlijke evenement en één van de meest uitzonderlijke en oudste evenementen in het kader van de internationale golfsport.

(18)

De in de lijst opgenomen evenementen, met inbegrip van de evenementen die als één geheel en niet als een reeks individuele evenementen moeten worden beschouwd, worden traditioneel op kosteloze televisie uitgezonden en halen hoge kijkcijfers. Wanneer dit uitzonderlijk niet het geval is (bij de in de lijst opgenomen wedstrijden van de wereldbeker cricket) worden de aangemelde evenementen beperkt (tot finales, halve finales en wedstrijden met deelname van nationale ploegen), moet slechts worden voorzien in voldoende niet-rechtstreekse uitzendingen en wordt in elk geval voldaan aan twee van de criteria die als betrouwbare indicatoren voor het belang van evenementen voor de samenleving worden beschouwd (overweging 13).

(19)

De maatregelen van het Verenigd Koninkrijk lijken voldoende proportioneel te zijn om een afwijking van de in het Europese Gemeenschap Verdrag vastgestelde fundamentele vrijheid van dienstverlening te rechtvaardigen op grond van een doorslaggevende reden van openbaar belang, i.e. te zorgen voor een brede toegang van het publiek tot uitzendingen van evenementen die van aanzienlijk belang zijn voor de samenleving.

(20)

De maatregelen van het Verenigd Koninkrijk zijn verenigbaar met de concurrentieregels van de Europese Gemeenschap, aangezien de aanwijzing van gekwalificeerde omroeporganisaties voor het uitzenden van in de lijst opgenomen evenementen steunt op objectieve criteria die werkelijke en potentiële concurrentie mogelijk maken bij de verwerving van de rechten om deze evenementen uit te zenden. Bovendien is het aantal in de lijst opgenomen evenementen niet onevenredig in de zin dat verdere concurrentie op de downstream markt van kosteloze en betaaltelevisie erdoor zou worden verstoord.

(21)

Het feit dat voor een aantal in de lijst opgenomen evenementen slechts dient te worden voorzien in voldoende niet-rechtstreekse uitzendingen, versterkt de proportionaliteit van de maatregelen van het Verenigd Koninkrijk.

(22)

Nadat de Commissie de maatregelen van het Verenigd Koninkrijk aan de andere lidstaten had meegedeeld en na overleg met het op grond van artikel 23 bis van Richtlijn 89/552/EEG opgerichte comité, heeft de directeur-generaal voor onderwijs en cultuur het Verenigd Koninkrijk bij schrijven van 28 juli 2000 meegedeeld dat de Commissie niet van plan was bezwaar te maken tegen de aangemelde maatregelen.

(23)

Deze maatregelen werden bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen  (3) vereenkomstig artikel 3 bis, lid 2, van Richtlijn 89/552/EEG.

(24)

Uit het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T 33/01, Infront WM tegen de Commissie, volgt dat wanneer wordt verklaard dat overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, van Richtlijn 89/552/EEG genomen maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht, deze verklaring een besluit vormt dat bijgevolg door de Commissie moet worden genomen. Derhalve moet bij dit besluit worden verklaard dat de door het Verenigd Koninkrijk aangemelde maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht. De in de bijlage bij dit besluit vermelde maatregelen moeten overeenkomstig artikel 3 bis, lid 2, van Richtlijn 89/552/EEG in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.

(25)

Ter waarborging van de rechtszekerheid dient dit besluit van toepassing te worden met ingang van de datum waarop de door het Verenigd Koninkrijk aangemelde maatregelen voor het eerst in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt,

BESLUIT:

Artikel 1

De maatregelen die het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 3 bis, lid 1, van Richtlijn 89/552/EEG heeft genomen en op 5 mei 2000 bij de Commissie heeft aangemeld, en die zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 328 van 18 november 2000, zijn verenigbaar met het Gemeenschapsrecht.

Artikel 2

De in de bijlage bij dit besluit vermelde maatregelen moeten overeenkomstig artikel 3 bis, lid 2, van Richtlijn 89/552/EEG in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing met ingang van 18 november 2000.

Gedaan te Brussel, 16 oktober 2007.

Voor de Commissie

Viviane REDING

Lid van de Commissie


(1)  PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60).

(2)  De lijst van het Verenigd Koninkrijk werd in 2001 gewijzigd als gevolg van de omdoping van het vijflandentoernooi rugby tot zeslandentoernooi rugby.

(3)  PB C 328 van 18.11.2000, blz. 2.


BIJLAGE

De maatregelen die het Verenigd Koninkrijk heeft getroffen en die overeenkomstig artikel 3 bis, lid 2, van Richtlijn 89/552/EEG moeten worden bekendgemaakt, zijn uiteengezet in de volgende passages:

[Uittreksels uit deel IV van de Broadcasting Act (omroepwet) van 1996]

BROADCASTING ACT (OMROEPWET) VAN 1996

Hoofdstuk 55

DEEL IV

Sport- en andere evenementen van nationaal belang

In de lijst opgenomen evenementen.

1)

In dit deel betekent een „in de lijst opgenomen evenement” een sport- of ander evenement van nationaal belang dat momenteel op een lijst staat die de minister voor dit deel heeft opgesteld.

2)

De minister kan de in lid 1 bedoelde lijst niet opstellen of wijzigen en kan de handhaving ervan niet stopzetten zonder voorafgaand overleg met:

a)

de BBC;

b)

de Welsh Authority;

c)

de commissie, en tevens

d)

de persoon van wie de uitzendrechten voor een desbetreffend evenement kunnen worden gekocht.

In dit lid betekent een „desbetreffend evenement” ieder sport- of ander evenement van nationaal belang waarvan de minister voorstelt om het al dan niet in de lijst op te nemen.

3)

Zodra hij de in lid 1 bedoelde lijst heeft opgesteld of herzien, publiceert de minister de lijst op de wijze die hij gepast acht om deze onder de aandacht te brengen van:

a)

de in lid 2 bedoelde personen, en tevens

b)

alle houders van een op grond van deel I van de wet van 1990 door de commissie toegekende vergunning of van een op grond van deel I van deze wet door de commissie toegekende vergunning voor digitale programma’s.

4)

In dit artikel betekent „van nationaal belang” van belang in Engeland, Schotland, Wales of Noord-lerland.

5)

De toevoeging van een desbetreffend evenement aan de in lid 1 bedoelde lijst heeft geen invloed op:

a)

de geldigheid van overeenkomsten die zijn aangegaan vóór de datum waarop de minister de in lid 2 bedoelde personen over de voorgestelde toevoeging heeft geraadpleegd, of

b)

de uitoefening van de door dergelijke overeenkomsten verkregen rechten.

6)

De lijst die de minister op grond van artikel 182 van de wet van 1990 heeft opgesteld, wordt in de versie die onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van dit deel van kracht is, beschouwd als de op grond van dit deel opgestelde lijst.

Categorieën van uitzendingen.

1)

In dit deel worden televisieprogrammadiensten in de volgende twee categorieën onderverdeeld:

a)

de in lid 2 bedoelde diensten die worden verleend zonder dat voor de ontvangst van de in de dienst begrepen programma’s kosten worden aangerekend;

b)

alle televisieprogrammadiensten die momenteel niet onder a) vallen.

2)

De in lid 1, onder a), bedoelde diensten zijn:

a)

de regionale en nationale diensten van Channel 3,

b)

Channel 4, en tevens

c)

de televisieprogrammadiensten van de BBC.

3)

De minister kan lid 2 bij besluit aanpassen om diensten te verwijderen of toe te voegen.

4)

Ieder op grond van lid 3 genomen besluit kan door een resolutie van het Hoger- of Lagerhuis worden herroepen.

[…]

Beperkingen op het uitzenden van de in de lijst opgenomen evenementen op de televisie.

1)

In programma’s die onder één van de in artikel 98, lid 1, vermelde categorieën vallen („de eerste dienst”) en die in het Verenigd Koninkrijk of in een deel van het Verenigd Koninkrijk worden ontvangen, mag zonder voorafgaande toestemming van de commissie geen rechtstreekse verslaggeving van een in de lijst opgenomen evenement voorkomen, tenzij:

a)

een andere verlener van diensten die onder de andere in dat lid vermelde categorie vallen („de tweede dienst”) het recht heeft verworven om in deze diensten de rechtstreekse uitzending van het gehele evenement of van dat deel van het evenement op te nemen, en tevens

b)

de regio waarin de tweede dienst wordt uitgezonden de regio waarin de eerste dienst wordt ontvangen (bijna) geheel omvat.

2)

De commissie kan een op grond van lid 1 gegeven toestemming weer intrekken.

3)

Niet-naleving van lid 1 heeft geen invloed op de geldigheid van overeenkomsten.

4)

Lid 1 is niet van kracht wanneer de leverancier van televisieprogramma’s die de eerste dienst levert, rechten uitoefent die hij vóór de inwerkingtreding van dit artikel heeft verworven.

Bevoegdheid van de commissie om boetes op te leggen.

1)

Indien de commissie:

a)

van mening is dat de houder van een op grond van deel I van de wet van 1990 toegekende vergunning of een op grond van deel I van deze wet toegekende vergunning voor digitale programma’s lid 1 van artikel 101 niet naleeft, en tevens

b)

niet van mening is dat het in de gegeven omstandigheden onredelijk zou zijn van hem te verwachten bovengenoemd lid na te leven;

kan zij eisen dat hij de commissie binnen een bepaalde termijn een bepaalde geldboete betaalt.

2)

Indien de commissie van mening is dat de houder van een op grond van deel I van de wet van 1990 toegekende vergunning of een op grond van deel I van deze wet toegekende vergunning voor digitale programma’s haar bij het indienen van een aanvraag tot toestemming op grond van lid 1 van artikel 101:

a)

over een bepaald punt onjuiste informatie heeft verstrekt, of

b)

belangrijke informatie heeft achtergehouden om haar te misleiden;

kan zij eisen dat hij de commissie binnen een bepaalde termijn een bepaalde geldboete betaalt.

3)

Het bedrag van de geldboete die iemand op grond van lid 1 of 2 wordt opgelegd, mag niet hoger zijn dan het bedrag van de desbetreffende vergoeding vermenigvuldigd met de vastgestelde coëfficiënt.

4)

In lid 3:

a)

betekent „de desbetreffende vergoeding” een door de commissie vastgesteld bedrag dat overeenkomt met het deel van de vergoeding die de beboete persoon heeft betaald om de uitzendrechten voor het evenement in kwestie te verwerven, en

b)

betekent „de vastgestelde coëfficiënt” het getal dat de minister van tijd tot tijd bij besluit vaststelt.

5)

Een besluit op grond van lid 4, onder b), kan door een resolutie van het Hoger- of Lagerhuis worden ingetrokken.

6)

Bedragen die de commissie op grond van lid 1 of 2 ontvangt, maken geen deel uit van de inkomsten van de commissie, maar worden in het Geconsolideerd Fonds gestort.

7)

Iedere som die iemand op grond van lid 1 of 2 aan de commissie verschuldigd is, is door de commissie verhaalbaar als een door de betrokkene te betalen schuld.

Rapportage aan de minister.

1)

Indien de commissie:

a)

van mening is dat een omroepinstantie artikel 101, lid 1, niet naleeft, en tevens

b)

niet van mening is dat het in de gegeven omstandigheden onredelijk zou zijn van deze instantie te verwachten bovengenoemd lid na te leven,

brengt zij daarvan verslag uit aan de minister.

2)

Indien de commissie van mening is dat een omroepinstantie bij het indienen van een aanvraag tot toestemming krachtens artikel 101, lid 1:

a)

over een bepaald punt onjuiste informatie heeft verstrekt, of

b)

belangrijke informatie heeft achtergehouden om haar te misleiden, brengt zij daarvan verslag uit aan de minister.

brengt zij daarvan verslag uit aan de minister.

3)

In dit artikel betekent „omroepinstantie” de BBC of de Welsh Authority.

Code.

1)

De commissie stelt een van tijd tot tijd herzienbare code op:

a)

waarin de omstandigheden worden vastgesteld waaronder de uitzending op de televisie van in de lijst opgenomen evenementen in het algemeen of van een bepaald in de lijst opgenomen evenement in het kader van dit deel al dan niet als rechtstreeks wordt beschouwd, en

b)

waarin richtsnoeren worden vastgesteld voor de factoren waarmee de commissie rekening houdt om te beslissen of:

i)

zij op grond van artikel 101, lid 1, haar toestemming geeft of intrekt, of

ii)

het in het kader van artikel 102, lid 1, of artikel 103, lid 1, onder de gegeven omstandigheden onredelijk is van een leverancier van televisieprogramma’s te verwachten dat hij artikel 101, lid 1, naleeft.

2)

Bij de uitoefening van haar bevoegdheden op grond van dit deel houdt de Commissie rekening met de bepalingen van de code.

3)

Alvorens zij de code opstelt of wijzigt, raadpleegt de commissie de personen die zij daartoe geschikt acht.

4)

Zodra de commissie de code heeft opgesteld of gewijzigd, publiceert zij de code op de wijze die zij gepast acht om deze onder de aandacht te brengen van:

a)

de BBC;

b)

de Welsh Authority;

c)

alle personen van wie de televisie-uitzendrechten van een in de lijst opgenomen evenement kunnen worden gekocht,

en tevens

d)

alle houders van een op grond van deel I van de wet van 1990 door de commissie toegekende vergunning of van een op grond van deel I van deze wet door de commissie toegekende vergunning voor digitale programma’s.

Interpretatie van deel IV en aanvullende bepalingen.

1)

In dit deel (en tenzij uit de context iets anders blijkt):

 

heeft „Channel 4” dezelfde betekenis als in deel I van de wet van 1990;

 

betekent „de commissie” de Independent Television Commission (onafhankelijke televisiecommissie);

 

heeft „in de lijst opgenomen evenement” dezelfde betekenis als in artikel 97, lid 1;

 

wordt „rechtstreeks” geïnterpreteerd volgens de op grond van artikel 104 opgestelde code;

 

hebben „nationale dienst van Channel 3” en „regionale dienst van Channel 3” dezelfde betekenis als in deel I van de wet van 1990;

 

heeft „televisieomroepinstantie” dezelfde betekenis als in deel I van de wet van 1990;

 

heeft „leverancier van televisieprogramma’s” dezelfde betekenis als in artikel 99, lid 2;

 

heeft „televisieprogrammadienst” dezelfde betekenis als in deel I van de wet van 1990.

2)

Artikel 182 van de wet van 1990, dat het uitzenden van bepaalde evenementen via kiestelevisie (pay per view) verbiedt, wordt ingetrokken.

[Uittreksels uit de Television Broadcasting Regulations (televisieomroepregeling) van 2000]

STATUTORY INSTRUMENTS (WETGEVING)

2000 nr. 54

OMROEPACTIVITEITEN

The Television Broadcasting Regulations 2000 (televisieomroepregeling van 2000)

Opgesteld: 14 januari 2000

Bij het parlement ingediend: 14 januari 2000

Inwerkingtreding: 19 januari 2000

Overwegende dat de minister wat betreft maatregelen inzake televisieprogrammadiensten een aangewezen minister (1) is zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van de Wet op de Europese Gemeenschappen van 1972 (2),

Geeft de minister, krachtens de hem bij artikel 2, lid 2, van de Wet op de Europese Gemeenschappen van 1972 verleende bevoegdheden en alle andere bevoegdheden die daaruit voortvloeien, het volgende besluit:

Verwijzing en inwerkingtreding

1)

Naar dit besluit kan worden verwezen als de „Television Broadcasting Regulations 2000” (televisieomroepregeling van 2000).

2)

Dit besluit treedt op 19 januari 2000 in werking.

[…]

Wijzigingen in de Broadcasting Act (omroepwet) van 1996

3.   Deel IV van de Broadcasting Act van 1996 (3) (sport- en andere evenementen van nationaal belang) wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

[…]

14 januari 2000

Chris Smith

minister van cultuur, media en sport

LIJST VAN EVENEMENTEN

Verordening 3

Wijzigingen in de Broadcasting Act (omroepwet) van 1996: sport- en andere evenementen van nationaal belang

1.   Artikel 98 wordt vervangen door:

Categorieën van uitzendingen.

1)

In dit deel worden televisieprogrammadiensten en EER-satellietdiensten in de volgende twee categorieën onderverdeeld:

a)

televisieprogrammadiensten en EER-satellietdiensten die momenteel aan de vereisten voldoen, en

b)

alle andere televisieprogrammadiensten en EER-satellietdiensten.

2)

In dit artikel houden de „vereisten” voor een uitzending in:

a)

dat voor de ontvangst van de dienst niet hoeft te worden betaald, en

b)

dat de dienst door ten minste 95 % van de bevolking van het Verenigd Koninkrijk wordt ontvangen.

3)

Voor de toepassing van lid 2, onder a), wordt geen rekening gehouden met kijkgeld zoals bedoeld in artikel 1, lid 7, van de Wireless Telegraphy Act (wet op draadloze telegrafie) van 1949.

4)

Aan de in lid 2, onder b), vastgestelde vereiste:

a)

wordt verondersteld te worden voldaan door iedere regionale dienst van Channel 3 indien eraan wordt voldaan door Channel 3 in zijn geheel, en

b)

wordt verondersteld te worden voldaan door Channel 4 indien eraan wordt voldaan door Channel 4 en S4C samen.

5)

De commissie publiceert van tijd tot tijd een lijst van de televisieprogrammadiensten en EER-satellietdiensten die volgens haar aan de vereisten voldoen.

6)

In dit artikel betekent „EER-satellietdienst” iedere dienst die:

a)

bestaat uit het uitzenden van televisieprogramma’s voor het grote publiek per satelliet, en

b)

wordt verleend door een persoon die, in het kader van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad, onder de rechtsbevoegdheid van een andere EER-lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk valt.

[…]

3.   In artikel 101 (beperkingen op het uitzenden van de in de lijst opgenomen evenementen op de televisie), lid 1, wordt „persoon”, waar dit woord het eerst voorkomt, vervangen door „leverancier van televisieprogramma’s”.

[…]

9.   In artikel 105, lid 1 (interpretatie van deel IV) wordt

a)

na de definitie van „de commissie” toegevoegd: „in verband met een andere EER-lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk heeft „aangegeven evenement” dezelfde betekenis als in artikel 101A”;

b)

in de definitie van „rechtstreeks” vóór „geïnterpreteerd” toegevoegd: „in verband met het uitzenden op de televisie van een in de lijst opgenomen evenement”, en

c)

na de definitie van „nationale uitzendingen van Channel 3” en „regionale uitzendingen van Channel 3” toegevoegd: „S4C” heeft dezelfde betekenis als in deel I van de wet van 1990.

[Uittreksels uit de ITC Code on Sports and other Listed Events (ITC-code voor sport- en andere in de lijst opgenomen evenementen), gewijzigde versie van januari 2000]

Code voor sport- en andere in de lijst opgenomen evenementen

(Wijziging januari 2000)

Voorwoord

1.   De Broadcasting Act (omroepwet) van 1996 (de „wet”), zoals gewijzigd bij de Television Broadcasting Regulations (televisieomroepregeling) van 2000 (de „regeling”), bepaalt dat de ITC een code vaststelt en van tijd tot tijd wijzigt die een richtsnoer biedt voor bepaalde kwesties in verband met het uitzenden op de televisie van sport- en andere evenementen van nationaal belang die door de minister van cultuur, media en sport in een lijst zijn opgenomen. Na overleg met de omroepen, sportinstanties, houders van sportrechten en andere betrokkenen heeft de ITC deze code opgesteld om aan haar wettelijke verplichtingen op grond van artikel 104 van de wet te voldoen. […]

2.   De wet bepaalt dat de leveranciers van televisieprogramma’s geen exclusieve rechten kunnen verwerven voor het rechtstreeks uitzenden van het geheel of een deel van de in de lijst opgenomen evenementen, noch deze evenementen exclusief kunnen uitzenden zonder de voorafgaande toestemming van de ITC (zie deel IV van de wet). Overeenkomstig de wet is de ITC bevoegd om de houders van haar vergunningen een geldboete op te leggen indien zij de bepalingen betreffende de rechtstreekse uitzending van de in de lijst opgenomen evenementen niet naleven, de ITC onjuiste informatie geven of belangrijke informatie achterhouden. Indien de betrokken vergunninghouders de BBC of S4C zijn, moet de ICT de minister op de hoogte brengen. De ICT moet met de bepalingen van deze code rekening houden bij de uitoefening van haar bevoegdheden.

3.   De minister stelt de „in de lijst opgenomen evenementen” vast in overeenstemming met de wet; de huidige lijst is bijgevoegd (bijlage 1). Hij kan wanneer hij wil evenementen aan de lijst toevoegen of van de lijst schrappen, maar alleen na overleg met de BBC, de Welsh Authority, de ITC en de houder van de rechten op het betrokken evenement. In juni 1998 heeft de minister de lijst uitgebreid tot groep B-evenementen, met dien verstande dat deze op een andere manier worden behandeld dan groep A-evenementen. Groep A-evenementen zijn evenementen die niet exclusief rechtstreeks mogen worden uitgezonden tenzij aan bepaalde criteria is voldaan. De criteria en factoren waarmee de ICT rekening moet houden, zijn in de punten 12 tot 16 van deze code opgesomd. Groep B-evenementen zijn evenementen die niet exclusief rechtstreeks mogen worden uitgezonden tenzij in een niet rechtstreekse uitzending is voorzien. De volgens de ICT vereiste minimumnorm voor een niet rechtstreekse uitzending is in de punten 17 en 18 vastgesteld.

[…]

Algemene bepalingen en achtergrond

6.   Wat betreft de rechtstreekse uitzending van in de lijst opgenomen evenementen deelt de wet de televisieprogrammadiensten in twee categorieën op: televisieprogrammadiensten en EER-satellietdiensten die momenteel aan de vereisten voldoen („de eerste categorie”) en alle andere televisieprogrammadiensten en EER-satellietdiensten („de tweede categorie”). De vereisten houden in a) dat voor de ontvangst van de dienst niet hoeft te worden betaald en b) dat de dienst door ten minste 95 % van de bevolking van het Verenigd Koninkrijk wordt ontvangen. De televisieprogrammadiensten en EER-satellietdiensten van de eerste categorie worden vermeld in een lijst die de ITC van tijd tot tijd publiceert (zie bijlage 2). Deze bepalingen staan in de wet zoals gewijzigd bij de Television Broadcasting Regulations (televisieomroepregeling) van 2000. In alle overeenkomsten voor de rechtstreekse uitzending op de televisie van een in de lijst opgenomen evenement die door een omroep worden gesloten, moet worden vermeld dat de rechten gelden voor het uitzenden van het evenement in het kader van een dienst die onder één van beide categorieën valt, d.w.z. voor elke categorie moet een afzonderlijke overeenkomst worden gesloten. Een omroep die een dienst in de ene categorie („de eerste dienst”) levert, mag zonder voorafgaande toestemming van de commissie geen groep A-evenement of een deel daarvan exclusief rechtstreeks uitzenden, tenzij een omroep die een dienst in de andere categorie („de tweede dienst”) levert, het recht heeft verworven om het evenement of hetzelfde deel van het evenement rechtstreeks uit te zenden. Het ontvangstgebied van de tweede dienst moet dat van de eerste dienst (bijna) geheel omvatten. De eerste en tweede dienst mogen worden geleverd door houders van vergunningen met dezelfde eigenaar, maar er moet een omroep uit elke van de twee bovengenoemde categorieën bij zijn.

7.   Deze bepalingen gelden alleen voor rechten die zijn verworven hetzij na de inwerkingtreding van artikel 101 van de wet van 1996, d.w.z. na 1 oktober 1996, hetzij nadat de minister het overleg met de houders van rechten over de wijzigingen in de lijst heeft aangevat, d.w.z. na 25 november 1997, zoals vermeld in bijlage 1.

8.   Een evenement kan in de lijst worden opgenomen wanneer het van nationaal belang is in hetzij Engeland, Schotland, Wales of Noord-Ierland. Daarom is bijvoorbeeld de finale van de Schotse voetbalbeker in de lijst opgenomen. De wet staat toe dat deze evenementen alleen worden uitgezonden in het deel van het Verenigd Koninkrijk waar de belangstelling van de kijkers waarschijnlijk het grootst is. Daarom heeft de verwijzing naar Channel 3 in bijlage 2 betrekking op een regionale uitzending of een groep van regionale uitzendingen van Channel 3 of Channel 3 in zijn geheel.

9.   De wet wil het aanbieden van rechtstreekse uitzendingen mogelijk maken. Er zij op gewezen dat de wet geen rechtstreekse uitzending van in de lijst opgenomen evenementen vereist of garandeert, ook niet op Channel 3, Channel 4 of de BBC. De wet verbiedt ook niet dat in de lijst opgenomen evenementen exclusief rechtstreeks worden uitgezonden in het kader van deze of andere diensten, voor zover de ICT van mening is dat aan bepaalde criteria is voldaan (zie de punten 12 tot 18).

10.   De specifieke richtsnoeren die de ICT moet vaststellen, zijn hieronder uiteengezet. De ICT zal de richtsnoeren regelmatig herzien en kan deze in het licht van haar ervaring wijzigen.

Definitie van „rechtstreeks”

11.   Artikel 104 van de wet bepaalt dat de ICT de omstandigheden vaststelt waaronder de uitzending van in de lijst opgenomen evenementen in het algemeen of van een bepaald in de lijst opgenomen evenement al dan niet als rechtstreeks wordt beschouwd. Wat deze kwestie betreft, was de ICT van mening dat het belang van de kijkers erin bestaat dat zij het evenement voor zover mogelijk kunnen meemaken terwijl het plaatsvindt. Dat betekent dat de rechtstreekse uitzending van evenementen, ook evenementen die in verschillende tijdzones plaatsvinden, moet worden gedefinieerd als een uitzending die gelijktijdig is met het evenement (d.w.z. terwijl het evenement plaatsvindt). Aangezien evenementen in aard en lengte kunnen verschillen, is het echter niet mogelijk één enkele definitie te geven. De volgende regels moeten een soepele interpretatie mogelijk maken:

de bepalingen betreffende rechtstreekse uitzendingen zijn van toepassing zolang het evenement aan de gang is;

indien het evenement uit verscheidene spelen of wedstrijden bestaat, zijn de bepalingen van toepassing zolang elk spel of elke wedstrijd aan de gang is;

indien één enkel evenement gedurende verscheidene dagen plaatsvindt, zijn de bepalingen van toepassing op elke speeldag, zolang deze aan de gang is;

indien een evenement uit verschillende delen bestaat die elkaar in de tijd overlappen (bv. de Olympische Spelen of de eindronde van de FIFA-wereldbeker) en deze bijgevolg niet tegelijk integraal kunnen worden uitgezonden, zijn de bepalingen van toepassing op elke wedstrijd of competitie als ging het om een afzonderlijk evenement.

Factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij het geven of intrekken van een toestemming voor een exclusieve uitzending

12.   Artikel 104, lid 1, onder b), van de wet bepaalt dat de ICT-richtsnoeren vaststelt voor de factoren waarmee zij rekening moet houden om te beslissen of zij een omroep die een dienst van de ene categorie („de eerste dienst”) levert, toestemming geeft om een evenement (of een deel van een evenement) exclusief rechtstreeks uit te zenden wanneer er geen omroep van de andere categorie (de „tweede dienst”) is die dezelfde rechten heeft verworven, of wanneer het ontvangstgebied van de tweede dienst dat van de eerste dienst niet (bijna) volledig omvat.

13.   Om te beslissen of zij haar toestemming geeft, zou de ITC zich ertoe kunnen beperken vast te stellen dat algemeen bekend was dat de rechten te koop waren en dat geen enkele omroep die een dienst van de andere categorie levert, interesse ervoor heeft getoond bij de houder van de rechten of er een bod op heeft gedaan. De ITC moet echter nagaan of de omroepen echt de kans hebben gekregen om de rechten onder eerlijke en redelijke voorwaarden te verwerven, en moet rekening houden met (sommige van) de volgende criteria:

oproepen tot het geven van blijken van belangstelling voor de verwerving van de rechten, in de vorm van een openbare of niet-openbare aanbesteding, moeten openlijk en gelijktijdig naar de omroepen van beide categorieën worden gestuurd;

bij het begin van de onderhandelingen moeten alle belangrijke aspecten van het onderhandelings- en verwervingsproces, alsook de voornaamste voorwaarden, bijvoorbeeld welke rechten te koop zijn, in de documentatie en/of het commerciële informatiemateriaal worden vermeld;

indien de rechten op het in de lijst opgenomen evenement deel uitmaken van een pakket, mag dat pakket niet aantrekkelijker zijn voor omroepen van één van beide categorieën. De rechten moeten bij voorkeur los van andere rechten, bijvoorbeeld op hoogtepunten, niet rechtstreekse uitzending en andere evenementen, kunnen worden verworven;

de voorwaarden en kosten voor de verwerving van de rechten (bijvoorbeeld productiekosten) moeten duidelijk worden vermeld en mogen niet voordeliger zijn voor één van beide categorieën van diensten;

de prijs die voor de rechten wordt gevraagd, moet eerlijk en redelijk zijn en mag geen discriminatie tussen beide categorieën van programmadiensten inhouden. Welke prijs eerlijk is, hangt af van welke rechten worden aangeboden en van hoeveel deze de omroepen waard zijn. Zeer uiteenlopende prijzen kunnen als eerlijk worden beschouwd, maar wanneer de ITC daarover dient te oordelen zal zij onder andere rekening houden met:

de rechten die eerder voor het evenement of gelijksoortige evenementen zijn betaald;

het uur waarop het evenement rechtstreeks wordt uitgezonden;

het potentieel aan inkomsten of kijkcijfers van de rechtstreekse uitzending van het evenement (bijvoorbeeld de mogelijkheid om reclame en sponsoring te verkopen, de inkomsten uit abonnementen);

de periode waarin de rechten worden aangeboden, en

de concurrentie op de markt.

14.   Om echt de kans te krijgen om de rechten te verwerven, moeten de omroepen daarvoor de nodige tijd krijgen. Welke tijd redelijk is, hangt af van de omstandigheden van elk geval, bijvoorbeeld van hoe ingewikkeld de onderhandelingen en de productie en uitzending van het programma rond het evenement zijn en van hoelang vóór het evenement de rechten worden aangeboden. De vastgestelde termijn moet alle betrokkenen een realistische kans bieden om te onderhandelen en een overeenkomst te bereiken, maar mag niet nodeloos worden gerekt, omdat zulks de naleving van de code door de omroepen zou verhinderen of bemoeilijken.

15.   De ICT moet ook haar toestemming geven indien het ontvangstgebied van de dienst dat van de andere dienst niet (bijna) geheel omvat. Bij haar beslissing houdt de ICT rekening met de belangen van de kijkers in de verschillende gebieden en met het gebied dat door de verschillende omroepen wordt bestreken.

16.   Gewoonlijk wordt de toestemming gegeven voor de hele periode waarvoor de rechten zijn verworven, aangezien de prijs onder andere wordt bepaald door de duur van de rechten. De ITC trekt haar toestemming echter in indien de omroep die de toestemming heeft gekregen daarom vraagt of indien zij haar toestemming heeft gegeven op grond van valse of misleidende informatie. Bovendien zal de ITC overwegen haar toestemming in te trekken indien blijkt dat de rechten voor een langere periode zijn verworven om de geest van de wet te omzeilen. Om te bepalen wat een langere periode is, houdt de ITC rekening met precedenten voor dit evenement en gelijksoortige evenementen, met inbegrip van de perioden waarvoor de rechten voor uitzendingen in het buitenland aan niet-Britse omroepen zijn toegewezen.

17.   Voor de groep B-evenementen in bijlage I geeft de ITC haar toestemming voor de exclusieve rechtstreekse uitzending van een evenement door een omroep van de eerste categorie (de eerste dienst) indien een omroep van de tweede categorie (de tweede dienst) in een niet rechtstreekse uitzending heeft voorzien. De ITC eist dat de tweede omroep ten minste de rechten krijgt voor een samenvatting van de hoogtepunten of een latere uitzending van hetzij ten minste 10 % van de geplande duur van het evenement (of het deel van het evenement dat op een bepaalde dag plaatsvindt), hetzij ten minste 30 minuten van een evenement (of het deel van een evenement dat op een bepaalde dag plaatsvindt) dat een uur of langer duurt, naargelang wat het langste is. Als een evenement uit verschillende, gelijktijdig verlopende onderdelen bestaat, wordt de geplande duur van het evenement gedefinieerd als de tijd tussen het geplande begin van het eerste onderdeel van het evenement dat op een bepaalde dag plaatsvindt en het geplande einde van het laatste onderdeel van het evenement van die dag. De tweede dienst moet de redactionele controle hebben over de inhoud en de programmering van het overzicht van de hoogtepunten of de latere uitzending, maar er mag als beperking worden opgelegd dat de tweede dienst het overzicht van de hoogtepunten of de latere uitzending pas een bepaalde tijd na de geplande afloop van het evenement (of het onderdeel van het evenement van een bepaalde dag) mag uitzenden. Deze tijd mag ten hoogste oplopen tot:

Evenement waarvan de afloop gepland is

Maximaal uitstel

Tussen middernacht en 8.00 uur

Het overzicht van de hoogtepunten of de latere uitzending moet ten laatste om 10.00 uur beginnen.

Tussen 8.00 uur en 20.30 uur

Maximaal 2 uur.

Tussen 20.30 uur en 22.00 uur

Het overzicht van de hoogtepunten of de latere uitzending moet ten laatste om 22.30 uur beginnen.

Tussen 22.00 uur en middernacht

Maximaal 30 minuten.

18.   Onverminderd het bovenstaande geldt dat de rechten op rechtstreekse radioverslaggeving van het evenement moeten zijn verworven door een radio met nationaal zendbereik of een organisatie die sportprogramma’s levert aan radio’s die een nationaal (of bijna nationaal) netwerk vormen.

19.   Het kan gebeuren dat een tweede dienst niet voor een (voldoende lange) niet rechtstreekse uitzending kan of wil zorgen. In dat geval overweegt de ITC of zij haar toestemming geeft voor exclusieve rechtstreekse uitzending zonder niet rechtstreekse uitzending, en gelden dezelfde of gelijksoortige criteria als in de punten 12 tot en met 16.

Omstandigheden waaronder de sancties eventueel niet worden opgelegd

20.   Artikel 104 van de wet bepaalt ook dat de ICT-richtlijnen moet vaststellen voor de factoren waarmee zij rekening houdt om te beslissen of het onredelijk is van een leverancier van televisieprogramma’s te verwachten dat hij de bepalingen betreffende de rechtstreekse uitzending van in de lijst opgenomen evenementen naleeft, en dus of er sancties moeten worden opgelegd indien hij de bepalingen niet naleeft. Aangezien er meestal genoeg tijd is om de rechten aan te bieden, te verkopen en te verwerven, is de ITC van mening dat er zeer weinig omstandigheden zijn waaronder het redelijk zou zijn dat een omroep een exclusieve uitzending van start laat gaan zonder de toestemming van de ITC. Een omroep die een in de lijst opgenomen evenement uitzendt zonder de toestemming van de ITC en daarbij artikel 101, lid 1, niet naleeft, zal de ITC ervan moeten overtuigen dat er tussen het moment waarop de rechten beschikbaar werden en het evenement zelf te weinig tijd was om een toestemming te krijgen, of dat hij op grond van onjuiste informatie dacht de regels te hebben nageleefd. In dat laatste geval moet de ITC er echter van worden overtuigd dat de omroep alle redelijke stappen heeft gezet om na te gaan of een omroep van de andere categorie wel degelijk de rechten had verworven.

Procedures voor het vragen van een toestemming

21.   Een verzoek om toestemming van de ITC voor de exclusieve rechtstreekse uitzending van een in de lijst opgenomen evenement moet schriftelijk worden ingediend bij de secretaris van de ICT en vergezeld gaan van alle redenen voor het verzoek en de nodige informatie ter staving. Het verzoek moet ruim vóór het evenement worden ingediend (indien mogelijk ten minste drie maanden), zodat de ITC voldoende tijd heeft om te overwegen of zij haar toestemming geeft. Bij de overweging van het verzoek publiceert de ITC gewoonlijk eerst een aankondiging waarin de omroepen van de andere categorie, de houders van rechten en andere betrokkenen om hun opmerkingen over het verzoek wordt gevraagd. Naar gelang van de reacties en het eigen onderzoek van de ITC kan de verzoeker worden gevraagd aanvullende, schriftelijke informatie te verstrekken en/of een vergadering met medewerkers van de ITC bij te wonen.

22.   De omroepen worden erop gewezen dat de wet bepaalt dat de toestemming van de ITC ook vereist is voor de exclusieve rechtstreekse uitzending van groep B-evenementen, zelfs indien aan de in punten 17 en 18 vastgestelde minimumvereisten is voldaan. In dit geval wordt de toestemming echter automatisch gegeven.

23.   De ITC geeft zo spoedig mogelijk een antwoord op de verzoeken. De ITC publiceert haar beslissingen en de motivering ervan, maar houdt daarbij rekening met het rechtmatige belang van de betrokkenen om de vertrouwelijkheid te bewaren.

[…]

januari 2000

BIJLAGE 1

In het Verenigd Koninkrijk in de lijst opgenomen sportevenementen

Groep A

 

De Olympische Spelen

 

De eindronde van de wereldbeker voetbal

 

De finale van de Engelse voetbalbeker

 

De finale van de Schotse voetbalbeker (in Schotland)

 

De Grand National

 

De Derby

 

De finales van het tennistoernooi van Wimbledon

 

De eindronde van het Europees kampioenschap voetbal

 

De finale van de Rugby League Challenge Cup (*)

 

De finale van de wereldbeker rugby (*)

Groep B

 

In Engeland gespeelde crickettestmatchen

 

Andere wedstrijden van het tennistoernooi van Wimbledon dan de finales

 

De andere wedstrijden van de eindronde van de wereldbeker rugby (*)

 

De wedstrijden van het vijflandentoernooi rugby waaraan Britse ploegen deelnemen (4) (*)

 

De Commonwealthspelen (*)

 

De wereldbeker atletiek (*)

 

De wereldbeker cricket — finale, halve finales en wedstrijden waaraan Britse ploegen deelnemen (*)

 

De Ryder Cup (golf) (*)

 

Het Open Golf Championship (*)

NB:

De bepalingen gelden voor rechten die na 1 oktober 1996 zijn verworven (25 november 1997 voor de evenementen met een asterisk) (5).

BIJLAGE 2

Lijst van de diensten die voldoen aan de in de Television Regulations van 2000 bedoelde vereisten

 

CHANNEL 3 (ITV)

 

CHANNEL 4

 

BBC 1

 

BBC 2

[Schriftelijk antwoord van de minister van 25 november 1997 op een parlementaire vraag van parlementslid Hugh Bailey]

Cultuur, media en sport

Uitzending van sportevenementen

De heer Bayley: Vraag aan de minister van cultuur, media en sport: Welke vooruitgang hebt u geboekt bij de herziening van de lijst van sportevenementen als bedoeld in deel IV van de Omroepwet van 1996? Kunt u daarover een verklaring afleggen?

De heer Chris Smith: Ik heb de betrokkenen geraadpleegd over de beginselen die bij het opstellen van de lijst moeten worden gevolgd en ik publiceer vandaag criteria waarvan ik hoop dat ze de methode doorzichtiger zullen maken. Ik heb ook een adviesgroep opgericht van deskundigen op het gebied van de betrokken sport-, omroep- en beleidsvraagstukken. De leden van deze groep zijn:

 

Lord Gordon of Strathblane (voorzitter)

 

De heer Alastair Burt

 

De heer Jack Charlton

 

De heer Steve Cram

 

Mevrouw Kate Hoey, (parlementslid)

 

De heer Michael Parkinson

 

De heer Clive Sherling

 

Prof. David Wallace.

Ik heb deze groep gevraagd om de volgende kwesties volgens de gepubliceerde criteria te overwegen:

a)

of bepaalde evenementen of onderdelen van evenementen van de lijst moeten worden geschrapt, en

b)

of andere belangrijke sportevenementen aan de lijst moeten worden toegevoegd.

In de eerste fase van de herziening van de lijst worden de houders van de rechten op de evenementen die momenteel op de lijst staan en andere belangrijke sportevenementen, formeel geraadpleegd, zoals bepaald bij de wet van 1996. Hun suggesties kunnen door de raadgevende groep worden geraadpleegd.

De houders van de rechten op de volgende evenementen zullen worden geraadpleegd:

Reeds in de lijst opgenomen evenementen

 

De Olympische Spelen

 

De eindronde van de wereldbeker voetbal

 

De finale van de Engelse voetbalbeker

 

De finale van de Schotse voetbalbeker (enkel in Schotland in de lijst opgenomen)

 

Crickettestmatchen waaraan Engeland deelneemt

 

Het tennistoernooi van Wimbledon (momenteel staat alleen het weekend van de finales op de lijst)

 

De Grand National

 

De Derby

Andere belangrijke sportevenementen

 

De wereldbeker cricket

 

De wereldbeker rugby

 

Het Europees Kampioenschap voetbal

 

De Commonwealthspelen

 

Het wereldkampioenschap atletiek

 

De Britse Grand Prix

 

Het vijflandentoernooi rugby

 

De Open (golf)

 

De Ryder Cup

De groep kan vragen nog andere evenementen bij de herziening in aanmerking te nemen; de houders van de rechten op deze evenementen zullen dan worden geraadpleegd.

De groep zal haar werkzaamheden onmiddellijk aanvatten en ik hoop dat zij mij vóór Pasen haar aanbevelingen zal doen. Dan zal ik beslissen welke aanpassingen eventueel in de lijst moeten worden aangebracht.

[Uittreksels uit een mededeling van de minister van cultuur, media en sport van 25 november 1997]

[…]

3.   Bij zijn overwegingen moet de groep die met de herziening belast is, uitgaan van de volgende criteria:

Richtsnoeren voor het opnemen van belangrijke sportevenementen in de lijst

Bij de overweging of een evenement in de lijst moet worden opgenomen, moet de minister de omroepinstanties en de houders van de rechten in kwestie raadplegen. In de volgende nota worden de factoren uiteengezet waarmee de minister rekening moet houden om te beslissen of een evenement in de lijst wordt opgenomen.

Om in de lijst opgenomen te kunnen worden, moet een evenement aan de volgende criteria voldoen:

het evenement heeft een bijzondere nationale weerklank en is niet alleen van betekenis voor wie de sport in kwestie gewoonlijk volgt; het is een evenement dat de natie verenigt; een gemeenschappelijke datum op de nationale kalender.

Een dergelijk evenement past waarschijnlijk in een van de volgende categorieën:

het is voor de sport een uitzonderlijk nationaal of internationaal evenement;

de nationale ploeg of nationale vertegenwoordigers van de betrokken sporttak nemen eraan deel.

Een evenement dat aan de voornaamste criteria voldoet, wordt waarschijnlijk in aanmerking genomen om in de lijst te worden opgenomen, maar wordt niet automatisch opgenomen. Het heeft meer kans om in de lijst te worden opgenomen als het bepaalde kenmerken heeft:

het haalt waarschijnlijk hoge kijkcijfers;

het wordt traditioneel rechtstreeks op gratis zenders uitgezonden.

Om te beslissen of hij een dergelijk evenement in de lijst opneemt, moet de minister ook rekening houden met andere factoren met betrekking tot de kosten en baten voor de betrokken sport, de audiovisuele sector en de kijkers, bijvoorbeeld:

of het praktisch is om een volledige rechtstreekse uitzending aan te bieden op een algemene zender — lange evenementen zoals kampioenschappen die een volledig seizoen duren en uit vele wedstrijden bestaan, worden meestal niet in hun geheel in de lijst opgenomen;

het neerwaartse effect van de opname in de lijst op de inkomsten of de potentiële inkomsten van de sport, en de gevolgen daarvan voor de investeringen van de sport in een grotere deelname, betere prestaties of veiliger voorzieningen;

het te verwachten effect van de opname in de lijst op de audiovisuele markt, onder andere toekomstige investeringen in sportuitzendingen, het concurrentieniveau en de positie van de openbare omroepen;

of er regelingen zijn getroffen om ervoor te zorgen dat alle kijkers toegang krijgen tot het evenement door middel van hoogtepunten, latere uitzendingen en/of radioverslaggeving.

Om te beslissen welke evenementen in de lijst worden opgenomen, moet de minister rekening houden met al deze bijkomende factoren tezamen. Eén factor kan niet automatisch leiden tot opname in de lijst en een evenement dat niet voldoet aan één criterium wordt daarom nog niet uitgesloten

4.   Deze bekendmaking van de minister is een schriftelijk antwoord op een parlementaire vraag van parlementslid Hugh Bailey (stad York).

[Schriftelijk antwoord op een parlementaire vraag van parlementslid Gareth R. Thomas van 25 juni 1998]

Cultuur, media en sport

In de lijst opgenomen sportevenementen

De heer Gareth R. Thomas: Vraag aan de minister van cultuur, media en sport: Kunt u een verklaring afleggen over het resultaat van uw herziening van de lijst van belangrijke evenementen zoals bedoeld in deel IV van de Omroepwet van 1996?

De heer Chris Smith: De herziening van de lijst is afgerond. Ik heb daarbij rekening gehouden met de criteria die ik vorig jaar heb gepubliceerd. Ik heb uitgebreid overlegd over de criteria en de inhoud van de lijst en heb de vele opmerkingen grondig overwogen. Ik heb de algemene beginselen van het verslag van de door Lord Gordon of Strathblane voorgezeten adviesgroep aanvaard.

Ik herzie de lijst van evenementen zoals bedoeld in deel IV van de Omroepwet van 1996 met onmiddellijk effect.

Ik handhaaf de volgende evenementen op de lijst die rechtstreeks door gratis terrestrische zenders (van categorie A zoals bedoeld in de wet van 1996) moeten kunnen worden uitgezonden:

 

De Olympische Spelen

 

De eindronde van de wereldbeker voetbal

 

De finale van de Engelse voetbalbeker

 

De finale van de Schotse voetbalbeker (in Schotland)

 

De Grand National

 

De Derby

 

De finales van het tennistoernooi van Wimbledon;

Om dezelfde reden voeg ik de volgende evenementen aan de lijst toe:

 

De eindronde van het Europees kampioenschap voetbal

 

De finale van de Rugby League Challenge Cup

 

De finale van de wereldbeker rugby

Na zorgvuldig rekening te hebben gehouden met de aanbevelingen van de adviesgroep heb ik besloten dat een aantal wedstrijden van de voorrondes van de wereldbeker en het Europees kampioenschap voetbal aan de criteria voor opname in de lijst voldoen. Ik ben van mening dat het belangrijk is dat beslissende wedstrijden van deze competities voor alle kijkers toegankelijk zijn; daarom streef ik regelingen op Europees niveau na om het gratis uitzenden van beslissende wedstrijden van deze competities te beschermen.

Om een andere reden neem ik ook andere evenementen in de lijst op. Ik heb de ITC aanbevolen dat een omroep van categorie B (zoals bedoeld in de wet van 1996) toestemming kan krijgen om deze evenementen exclusief rechtstreeks uit te zenden, op voorwaarde dat de nodige regelingen zijn getroffen voor latere uitzending door een omroep van categorie A. Ik heb de ITC gevraagd te overwegen om een minimumnorm voor een dergelijke latere uitzending vast te stellen die een combinatie van een volledig, niet rechtstreeks verslag, hoogtepunten en rechtstreekse radioverslaggeving zou inhouden.

Deze evenementen zijn:

 

In Engeland gespeelde crickettestmatchen

 

Niet-finales van het tennistoernooi van Wimbledon

 

Alle andere wedstrijden van de eindronde van de wereldbeker rugby

 

De wedstrijden van het vijflandentoernooi rugby waaraan onze landen deelnemen

 

De Commonwealthspelen

 

Het wereldkampioenschap atletiek

 

De wereldbeker cricket — de finale, de halve finales en de wedstrijden waaraan onze landen deelnemen

 

De Ryder Cup

 

Het Open Golf Championship.


(1)  S.I. 1997/1174

(2)  1972 c. 68. Als gevolg van de wijziging van artikel 1, lid 2, van de Wet op de Europese Gemeenschappen bij artikel 1 van de Wet op de Europese Economische Ruimte van 1993 (c. 51) kunnen regelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de Wet op de Europese Gemeenschappen tot implementatie van op het Verenigd Koninkrijk rustende verplichtingen die voortvloeien of zullen voortvloeien uit de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die werd ondertekend te Porto op 2 mei 1992 (Cm 2073) en het Protocol tot aanpassing van voornoemde overeenkomst, ondertekend te Brussel op 17 maart 1993 (Cm 2183).

(3)  1996 c. 55.

(4)  Deze bijlage bevat uittreksels van de ITC-code zoals die op 5 mei 2000 door het Verenigd Koninkrijk bij de Commissie is aangemeld. De lijst van het Verenigd Koninkrijk werd in 2001 evenwel gewijzigd als gevolg van de omdoping van het vijflandentoernooi rugby tot zeslandentoernooi rugby.

(5)  Na de omdoping tot zeslandentoernooi rugby is de betrokken datum voor dit evenement 24 januari 2001.


14.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/28


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2007

tot wijziging van Beschikking 2006/415/EG betreffende bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 bij pluimvee in het Verenigd Koninkrijk

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5549)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/731/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name op artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2006/415/EG van de Commissie van 14 juni 2006 betreffende bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 bij pluimvee in de Gemeenschap en tot intrekking van Beschikking 2006/135/EG (3) bevat bepaalde beschermende maatregelen om de verspreiding van die ziekte te voorkomen, onder meer door het instellen van gebieden A en B na een vermoedelijke of bevestigde uitbraak van de ziekte.

(2)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 in een pluimveehouderij op zijn grondgebied in het graafschap Suffolk en heeft passende maatregelen genomen zoals bepaald bij Beschikking 2006/415/EG, waaronder de instelling van gebieden A en B overeenkomstig artikel 4 van die beschikking.

(3)

De Commissie heeft die maatregelen in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk bestudeerd en heeft geconstateerd dat de grenzen van de door de bevoegde autoriteit van die lidstaat ingestelde gebieden A en B op voldoende afstand van de plaats van de uitbraak liggen. Derhalve kunnen de gebieden A en B in het Verenigd Koninkrijk worden bevestigd en kan de duur van die regionalisatie worden vastgelegd.

(4)

De huidige bijlage bij Beschikking 2006/415/EG is achterhaald omdat de beschermende maatregelen naar aanleiding van een uitbraak van aviaire influenza in Duitsland zijn vervallen; daarom moet de hele bijlage worden vervangen.

(5)

Beschikking 2006/415/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen moeten opnieuw worden bezien op de eerstvolgende vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2006/415/EG wordt vervangen door de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 november 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33; rectificatie in PB L 195 van 2.6.2004, blz. 12).

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(3)  PB L 164 van 16.6.2006, blz. 51. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/632/EG (PB L 255 van 29.9.2007, blz. 46).


BIJLAGE

„BIJLAGE

DEEL A

Gebied A zoals ingesteld overeenkomstig artikel 4, lid 2:

ISO-landcode

Lidstaat

Gebied A

Datum einde geldigheid art. 4, lid 4, onder b) iii)

Code

(indien voorhanden)

Naam

UK

VERENIGD KONINKRIJK

SUFFOLK

00162

Beschermingsgebied:

het deel van het graafschap Suffolk binnen een straal van 3 kilometer rond het punt met roostercoördinaten TM 06178 76666 (1).

21.12.2007

 

 

SUFFOLK

00162

NORFOLK

00154

Toezichtsgebied:

het deel van de graafschappen Suffolk en Norfolk binnen een straal van 10 kilometer rond het punt met roostercoördinaten TM 06178 76666 (1).

DEEL B

Gebied B zoals ingesteld overeenkomstig artikel 4, lid 2:

ISO-landcode

Lidstaat

Gebied B

Datum einde geldigheid art. 4, lid 4, onder b) iii)

Code

(indien voorhanden)

Naam

UK

VERENIGD KONINKRIJK

NORFOLK

00154

SUFFOLK

00162

De districten:

Babergh

Breckland

Forest Heath

Ipswich

Mid Suffolk

Norwich

St Edmundsbury

South Norfolk

Suffolk Coastal

Waveney

21.12.2007”


(1)  Roostercoördinaten volgens het British National Grid.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

14.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/30


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2007/732/GBVB VAN DE RAAD

van 13 november 2007

tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2007/106/GBVB houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 15 februari 2007 Gemeenschappelijk Optreden 2007/106/GBVB houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan vastgesteld (1).

(2)

Op 30 mei 2007 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2007/369/GBVB inzake de totstandbrenging van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN) (2) aangenomen voor een periode van drie jaar.

(3)

Op 13 november 2007 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2007/733/GBVB (3) tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2007/369/GBVB vastgesteld, om de nieuwe commando- en controlestructuren voor civiele EU-operaties in crisisbeheersing weer te geven die op 18 juni 2007 door de Raad zijn goedgekeurd.

(4)

Het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan dient te worden gewijzigd om zijn rol met betrekking tot EUPOL AFGHANISTAN weer te geven in overeenstemming met de nieuwe commando- en controlestructuren voor civiele EU-operaties in crisisbeheersing,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2007/106/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

aan artikel 3 wordt het volgende punt toegevoegd:

„i)

het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN) ter plaatse politieke sturing te geven. De SVEU en de civiel bevelhebber raadplegen elkaar naar gelang van de behoefte.”;

2.

in lid 2 van artikel 7 wordt punt e) geschrapt.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk optreden wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, 13 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. TEIXEIRA DOS SANTOS


(1)  PB L 46 van 16.2.2007, blz. 55.

(2)  PB L 139 van 31.5.2007, blz. 33.

(3)  Zie bladzijde 31 van dit Publicatieblad.


14.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/31


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2007/733/GBVB VAN DE RAAD

van 13 november 2007

tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2007/369/GBVB inzake de totstandbrenging van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 30 mei 2007 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2007/369/GBVB inzake de totstandbrenging van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan vastgesteld (1).

(2)

Op 18 juni 2007 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan richtsnoeren voor de commando- en controlestructuur van de civiele crisisbeheersingsoperaties van de EU. In deze richtsnoeren is met name bepaald dat een civiele bevelhebber het commando en de controle op strategisch niveau uitoefent voor de planning en de uitvoering van alle civiele crisisbeheersingsoperaties, onder het politieke toezicht en de strategische aansturing van het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en onder het algemene gezag van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger voor het GBVB (SG/HV); in de richtsnoeren is voorts bepaald dat de directeur van het binnen het secretariaat-generaal van de Raad ingestelde civiel plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC) voor iedere civiele crisisbeheersingsoperatie de civiele bevelhebber is.

(3)

Bovengenoemde commando- en controlestructuur mag niet van invloed zijn op de contractuele aansprakelijkheid van het hoofd van de missie jegens de Commissie voor de uitvoering van de begroting van de missie.

(4)

Voor deze missie moet de binnen het secretariaat-generaal van de Raad opgerichte wachtdienst in werking worden gesteld.

(5)

Gemeenschappelijk Optreden 2007/369/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2007/369/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 5, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Daarnaast wordt een gedeelte van het personeel van de missie ingezet ter verbetering van de strategische coördinatie bij de politiehervorming in Afghanistan, indien nodig, en met name bij het secretariaat van de Internationale politiecoördinatieraad (IPCB) in Kabul. Het secretariaat van de IPCB wordt, in voorkomend geval, in het hoofdkwartier van EUPOL AFGHANISTAN gevestigd.”.

2.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Civiele bevelhebber

1.   De directeur van het civiele plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC) is de civiele bevelhebber van EUPOL AFGHANISTAN.

2.   De civiele bevelhebber oefent, onder het politieke toezicht en de strategische leiding van het PVC en onder het algemene gezag van de SG/HV, het commando en de controle op strategisch niveau uit op EUPOL AFGHANISTAN.

3.   De civiele bevelhebber zorgt voor een adequate en efficiënte uitvoering van de besluiten van de Raad, alsmede van het PVC, ook, waar nodig, door middel van instructies op strategisch niveau aan het hoofd van de missie.

4.   Alle gedetacheerde personeelsleden blijven onder het volledige gezag staan van de nationale autoriteiten van de zendstaat of de EU-instelling. De nationale autoriteiten dragen de operationele controle (OPCON) over hun personeel, teams en eenheden over aan de civiele bevelhebber.

5.   De civiele bevelhebber heeft de algehele verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de EU zich naar behoren van haar zorgplicht kwijt.

6.   De civiele bevelhebber en de SVEU plegen indien nodig onderling overleg.”.

3.

de leden 2 tot en met 8 van artikel 6 worden vervangen door:

„2.   Het hoofd van de missie neemt de verantwoordelijkheid voor de missie op zich en oefent het commando en de controle erover uit op het terrein.

3.   Het hoofd van de missie oefent het commando en de controle uit over het personeel, de teams en de eenheden van de bijdragende staten die door de civiele bevelhebber ter beschikking zijn gesteld, en heeft de administratieve en logistieke verantwoordelijkheid over de aan de missie ter beschikking gestelde activa, middelen en informatie.

4.   Het hoofd van de missie geeft instructies aan alle personeelsleden van de missie, waaronder in dit geval ook aan het ondersteunend element in Brussel, met het oog op de effectieve uitvoering van de operatie EUPOL AFGHANISTAN op het terrein, en zorgt voor de coördinatie en de dagelijkse leiding van de operatie volgens de instructies op strategisch niveau van de civiele bevelhebber.

5.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting van de missie. Daartoe ondertekent het hoofd van de missie een contract met de Commissie.

6.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel. Voor gedetacheerd personeel wordt het tuchtrecht uitgeoefend door de betrokken nationale of EU-autoriteit.

7.   Het hoofd van de missie vertegenwoordigt EUPOL AFGHANISTAN in het operatiegebied en zorgt voor passende zichtbaarheid van de missie.

8.   Het hoofd van de missie zorgt, in voorkomend geval, voor coördinatie met andere EU-actoren op het terrein. Het hoofd van de missie krijgt onder volledige eerbiediging van de commandostructuur, ter plaatse politieke richtsnoeren van de SVEU.

9.   Het hoofd van de missie ziet erop toe dat EUPOL AFGHANISTAN, in voorkomend geval, nauw samenwerkt en coördineert met de regering van Afghanistan en de betrokken internationale actoren, waaronder NAVO/ISAF, de landen die een leidende rol spelen in de provinciale wederopbouwteams, de UNAMA en de derde landen die op dit moment betrokken zijn bij de politiehervorming in Afghanistan.”.

4.

Artikel 7, lid 5, wordt vervangen door:

„5.   Alle personeelsleden vervullen hun plichten en handelen in het belang van de missie. Alle personeelsleden nemen de beveiligingsbeginselen en minimumnormen als bedoeld in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad in acht (2).

5.

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Commandostructuur

1.   EUPOL AFGHANISTAN heeft, als crisisbeheersingsoperatie, een gemeenschappelijke commandostructuur.

2.   Het PVC oefent, onder de verantwoordelijkheid van de Raad, het politiek toezicht op en de strategische leiding over EUPOL AFGHANISTAN uit.

3.   De civiele bevelhebber is, onder het politiek toezicht en de strategische leiding van het PVC en onder het algemene gezag van de SG/HV, de bevelhebber van de civiele EVDB-operatie op strategisch niveau en geeft, in die hoedanigheid, instructies aan het hoofd van de missie en verleent hem advies en technische ondersteuning.

4.   De civiele bevelhebber brengt via de SG/HV verslag uit aan de Raad.

5.   Het hoofd van de missie oefent het commando en de controle op het terrein uit over EUPOL AFGHANISTAN en legt rechtstreeks verantwoording af aan de civiele bevelhebber.”.

6.

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Politiek toezicht en strategische aansturing

1.   Het PVC zorgt, onder de verantwoordelijkheid van de Raad, voor het politieke toezicht op en de strategische aansturing van de missie. Hierbij machtigt de Raad het PVC de relevante besluiten te nemen overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Deze machtiging omvat de bevoegdheid om het OPLAN te wijzigen. Zij omvat ook de bevoegdheid om, in het licht van het voorgaande, besluiten te nemen betreffende de benoeming van het hoofd van de missie. De beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de doelstellingen en de beëindiging van de missie blijven berusten bij de Raad.

2.   Het PVC brengt op geregelde tijdstippen verslag uit aan de Raad.

3.   Het PVC ontvangt in voorkomend geval op geregelde tijdstippen door de civiele bevelhebber en het hoofd van de missie opgestelde verslagen over aangelegenheden die onder hun respectieve bevoegdheden vallen.”.

7.

Artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Beveiliging

1.   De civiele bevelhebber neemt de leiding over de planning van de beveiligingsmaatregelen door het hoofd van de missie op zich en zorgt voor een adequate en efficiënte uitvoering daarvan voor EUPOL AFGHANISTAN overeenkomstig de artikelen 5 bis en 9, in overleg met de Dienst beveiliging van de Raad.

2.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor de veiligheid van de operatie en voor de naleving van de minimumbeveiligingsvereisten die op de operatie van toepassing zijn, overeenkomstig het beleid van de Europese Unie inzake de veiligheid van EU-personeel dat op grond van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de daarvan afgeleide teksten in een operationele hoedanigheid wordt ingezet buiten de EU.

3.   Het hoofd van de missie wordt bijgestaan door een speciaal voor de missie bestemde hoge veiligheidsfunctionaris, die verslag uitbrengt aan het hoofd van de missie en die voorts nauwe, met zijn functie samenhangende betrekkingen onderhoudt met de Dienst beveiliging van de Raad.

4.   Het hoofd van de missie wijst locale veiligheidsfunctionarissen aan voor de provinciale en regionale missielocaties die, onder het gezag van de hoge veiligheidsfunctionaris, verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beheer van alle veiligheidsaspecten van de respectieve missie-onderdelen.

5.   De personeelsleden van EUPOL AFGHANISTAN krijgen, overeenkomstig het OPLAN, vóór hun indiensttreding een verplichte veiligheidsopleiding. Zij krijgen regelmatig ter plaatse herhalingscursussen, die worden georganiseerd door de hoge veiligheidsfunctionaris.”.

8.

het volgende artikel 15 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 15 bis

Wachtdienst

Het wachtdienstvermogen wordt in werking gesteld voor EUPOL AFGHANISTAN.”.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. TEIXEIRA DOS SANTOS


(1)  PB L 139 van 31.5.2007, blz. 33.

(2)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2007/438/EG (PB L 164 van 26.6.2007, blz. 24).”.


14.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/34


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2007/734/GBVB VAN DE RAAD

van 13 november 2007

betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 14 november 2005 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2005/792/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan vastgesteld (1) als reactie op het buitensporige, disproportionele en willekeurige gebruik van geweld door de Oezbeekse veiligheidsdiensten tijdens de gebeurtenissen in Andizjan in mei 2005. Enkele restrictieve maatregelen zijn verlengd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2006/787/GBVB van de Raad (2). Op 14 mei 2007 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2007/338/GBVB tot verlenging van bepaalde restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan (3) vastgesteld, waarbij de restrictieve maatregelen voor toelating van specifieke personen met een periode van zes maanden worden verlengd.

(2)

Op 15 oktober 2007 heeft de Raad de Oezbeekse autoriteiten opgeroepen verdere vorderingen te maken op het gebied van de mensenrechten. Hij heeft er bij Oezbekistan op aangedrongen zijn internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsook op dat van de rechtsstaat volledig na te komen, en met name volledige en onbelemmerde toegang van de bevoegde internationale organen tot gevangenen toe te staan, daadwerkelijk in gesprek te treden met de speciale rapporteurs van de VN voor Oezbekistan, alle ngo’s — met inbegrip van Human Rights Watch — zonder beperkingen in Oezbekistan te laten werken, mensenrechtenverdedigers in vrijheid te stellen en hen niet langer te intimideren, positieve gesprekken over mensenrechtenvraagstukken aan te gaan in het kader van de komende vergadering van het Samenwerkingscomité EU-Oezbekistan en de hervorming van het gerechtelijk apparaat, de wetshandhaving en de politie voort te zetten. De vorderingen met betrekking tot deze doelstellingen zullen worden geëvalueerd op basis van een verslag van de missiehoofden, dat ook een beoordeling van de komende presidentsverkiezingen zal omvatten.

(3)

De Raad acht het passend het wapenembargo, evenals de beperkingen voor de toelating van degenen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het willekeurige en disproportionele gebruik van geweld in Andizjan en voor het belemmeren van een onafhankelijk onderzoek, met twaalf maanden te verlengen. Om de Oezbeekse autoriteiten aan te moedigen positieve stappen ter verbetering van de mensenrechtensituatie te nemen, en rekening houdende met hun toezeggingen, is besloten dat de visumbeperkingen gedurende zes maanden niet van toepassing zijn. Nog voordat deze periode verstrijkt zal de Raad bepalen of de Oezbeekse autoriteiten dichter bij de verwezenlijking van de in overweging 2 genoemde doelstellingen zijn gekomen.

(4)

Een optreden van de Gemeenschap is nodig om bepaalde maatregelen uit te voeren,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De verkoop en levering aan Oezbekistan, en de overbrenging of uitvoer naar dat land van wapens en alle soorten aanverwant materieel, waaronder wapens en munitie, militaire voertuigen en militaire uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor, door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten — ongeacht of de goederen daar oorspronkelijk vandaan komen — of met gebruik van onder hun vlag varende schepen of tot hun nationale luchtvaartmaatschappij behorende vliegtuigen, is verboden.

2.   De verkoop en levering aan Oezbekistan en de overbrenging of uitvoer naar dat land van in bijlage I vermelde uitrusting die gebruikt kan worden voor binnenlandse repressie, is verboden.

3.   Er wordt een verbod ingesteld op:

i)

het verstrekken van technische bijstand, de tussenhandel en andere aan militaire activiteiten gerelateerde diensten, en de levering, de fabricage, het onderhoud of het gebruik van wapens en aanverwant materieel van enigerlei aard, met inbegrip van wapens en munitie, militaire voertuigen en uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor, en van hieraan gerelateerde uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, direct of indirect, aan natuurlijke of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in, of voor gebruik in, Oezbekistan;

ii)

het verstrekken van financieringsmiddelen of financiële bijstand gerelateerd aan militaire activiteiten, met inbegrip van subsidies, leningen en exportkredietverzekering, voor de verkoop, de levering, de overbrenging of de uitvoer van wapens en aanverwante uitrusting, of voor de levering van technische bijstand, tussenhandel en andere diensten of in verband met dergelijke uitrusting, of gerelateerd aan uitrusting die, direct of indirect, voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, aan natuurlijke of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in, of voor gebruik in, Oezbekistan.

Artikel 2

1.   Artikel 1 is niet van toepassing op:

i)

de verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik, of voor programma’s voor institutionele opbouw van de VN, de Europese Unie en de Gemeenschap, of voor crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie en de VN;

ii)

de levering, overbrenging of uitvoer van de in artikel 1 bedoelde wapens en uitrusting aan de strijdkrachten in Oezbekistan, door degenen die bijdragen aan de International Security Assistance Force (ISAF) en „Operation Enduring Freedom (OEF)”;

iii)

de verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, maar die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik;

iv)

de verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van andere voertuigen dan gevechtsvoertuigen, die zijn gemaakt van of uitgerust met materiaal dat bescherming biedt tegen kogels en die uitsluitend bestemd zijn voor de bescherming van personeel van de Europese Unie en haar lidstaten in Oezbekistan;

v)

het verstrekken van financieringsmiddelen en financiële of technische bijstand in verband met de in de punten i), ii), iii) en iv) bedoelde uitrusting;

mits deze uitvoer en bijstand van tevoren door de ter zake bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd.

2.   Artikel 1 is niet van toepassing op beschermende kleding, met inbegrip van kogelvrije vesten en militaire helmen, die door personeel van de Verenigde Naties, personeel van de Europese Unie, de Gemeenschap of haar lidstaten, vertegenwoordigers van de media, medewerkers van humanitaire en ontwikkelingsorganisaties en daarmee verbonden personeel, louter voor persoonlijk gebruik tijdelijk naar Oezbekistan worden uitgevoerd.

Artikel 3

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de binnenkomst of doorreis via hun grondgebied te beletten van de in bijlage II vermelde personen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het willekeurige en disproportionele gebruik van geweld in Andizjan en voor het belemmeren van een onafhankelijk onderzoek.

2.   Lid 1 houdt niet in dat de lidstaten verplicht zijn de binnenkomst op hun grondgebied van hun eigen onderdanen te beletten.

3.   Lid 1 laat de gevallen onverlet waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, en wel:

i)

als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie;

ii)

als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door, of plaatsvindt onder auspiciën van de Verenigde Naties; of

iii)

krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent; of

iv)

krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Italië.

4.   Lid 3 is ook van toepassing op gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE).

5.   De Raad wordt naar behoren geïnformeerd in elk van de gevallen waarin een lidstaat krachtens lid 3 of lid 4 een vrijstelling verleent.

6.   De lidstaten kunnen vrijstellingen van de krachtens lid 1 opgelegde maatregelen verlenen voor reizen die plaatsvinden op grond van humanitaire noden, of om vergaderingen van intergouvernementele instanties, met inbegrip van door de Europese Unie geïnitieerde vergaderingen, bij te wonen, wanneer een politieke dialoog wordt gevoerd waarbij de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in Oezbekistan rechtstreeks worden bevorderd.

7.   Een lidstaat die de in lid 6 bedoelde vrijstellingen wil verlenen, brengt zulks schriftelijk ter kennis van de Raad. De vrijstelling wordt geacht te zijn toegestaan, tenzij door één of meer leden van de Raad binnen twee werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van de voorgestelde vrijstelling, schriftelijk bezwaar wordt gemaakt bij de Raad. Indien door één of meer leden van de Raad bezwaar wordt gemaakt, kan de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de voorgestelde vrijstelling te verlenen.

8.   In de gevallen waarin een lidstaat krachtens de leden 3, 4, 6 en 7, machtiging verleent tot binnenkomst op of doorreis via zijn grondgebied van de in bijlage II vermelde personen, geldt deze machtiging alleen voor het doel waarvoor ze is verleend en alleen voor de daarbij betrokken personen.

Artikel 4

De toepassing van de in artikel 3 genoemde maatregelen wordt opgeschort tot 13 mei 2008. Vóór die datum beziet de Raad de situatie in Oezbekistan en beoordeelt hij de vorderingen van de Oezbeekse autoriteiten op weg naar eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, alsmede van de rechtsstaat.

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk standpunt is van toepassing gedurende een periode van twaalf maanden. Het wordt voortdurend getoetst. Het wordt zo nodig verlengd of gewijzigd indien de Raad van oordeel is dat de doelstellingen ervan niet zijn verwezenlijkt.

Artikel 6

Dit gemeenschappelijk standpunt treedt in werking op de dag van zijn vaststelling.

Artikel 7

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. TEIXEIRA DOS SANTOS


(1)  PB L 299 van 16.11.2005, blz. 72.

(2)  PB L 318 van 17.11.2006, blz. 43.

(3)  PB L 128 van 16.5.2007, blz. 50.


BIJLAGE I

Lijst van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt

Uitrusting voor binnenlandse repressie, bedoeld in artikel 1, lid 2.

1.   De volgende vuurwapens, munitie en toebehoren:

1.1.

vuurwapens die niet vallen onder ML 1 of ML 2 van de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie;

1.2.

munitie speciaal ontworpen voor de vuurwapens die zijn vermeld in punt 1.1, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

1.3.

vuurwapenvizieren die niet vallen onder de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de EU.

2.   Bommen en granaten die niet vallen onder de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de EU.

3.   De volgende voertuigen (1):

3.1.

voertuigen uitgerust met een waterkanon, die speciaal zijn ontworpen of aangepast ten behoeve van oproerbeheersing;

3.2.

voertuigen die speciaal zijn ontworpen of aangepast om door middel van stroomstoten indringers af te weren;

3.3.

voertuigen die speciaal zijn ontworpen of aangepast om barricades te verwijderen, met inbegrip van constructiematerieel met bescherming tegen kogels;

3.4.

voertuigen die speciaal zijn ontworpen voor vervoer of overbrenging van gevangenen en/of gedetineerden;

3.5.

voertuigen die speciaal zijn ontworpen om mobiele barrières op te werpen (2);

3.6.

voor de in 3.1 tot en met 3.5 vermelde voertuigen bestemde onderdelen, speciaal ontworpen ten behoeve van oproerbeheersing.

4.   De volgende explosieven en aanverwante uitrusting:

4.1.

uitrusting en toestellen die speciaal ontworpen zijn voor het al dan niet elektrisch inleiden van explosies, met inbegrip van ontstekingstoestellen, detonatoren, ontstekers, „boosters” en slagkoord, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, met uitzondering van: uitrusting en toestellen die speciaal ontworpen zijn voor een specifiek commercieel gebruik, zijnde het door detonatie in werking stellen of doen functioneren van andere uitrusting of toestellen die niet het veroorzaken van explosies tot functie hebben (bijvoorbeeld toestellen voor het opblazen van airbags, piekstroombegrenzers of toestellen voor het in werking stellen van sprinklerinstallaties);

4.2.

ladingen voor directionele explosies die niet onder de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie vallen;

4.3.

de volgende andere explosieven die niet onder de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie vallen, en aanverwante stoffen:

a)

amatol;

b)

nitrocellulose (met een stikstofgehalte van meer dan 12,5 %);

c)

nitroglycol;

d)

penta-erythritol tetranitraat (PETN);

e)

picrylchloride;

f)

2, 4, 6-trinitrotolueen (TNT).

5.   De volgende beschermende uitrusting die niet valt onder ML 13 van de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie (3):

5.1.

lichaamspantsering met bescherming tegen kogels en/of messteken;

5.2.

kogel- en/of fragmentatiebestendige helmen, helmen voor oproerbeheersing, schilden voor oproerbeheersing en kogelbestendige schilden.

6.   Simulatieapparatuur die niet onder ML 14 van de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie valt, voor opleiding in het gebruik van vuurwapens en speciaal daarvoor ontworpen programmatuur.

7.   Niet door de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie bestreken nachtzicht- en thermische beeldvormingsapparatuur en beeldversterkerbuizen.

8.   Scheermesprikkeldraad.

9.   Militaire messen, gevechtsmessen en bajonetten met een bladlengte van meer dan 10 cm.

10.   Productieapparatuur die speciaal is ontworpen voor de in deze lijst vermelde goederen.

11.   Specifieke technologie voor de ontwikkeling, de vervaardiging of het gebruik van de in deze lijst vermelde goederen.


(1)  Dit punt bestrijkt geen voertuigen die speciaal zijn ontworpen ten behoeve van brandbestrijding.

(2)  Voor de toepassing van punt 3.5 omvat de term „voertuigen” ook opleggers en aanhangwagens.

(3)  Dit punt heeft geen betrekking op:

uitrusting speciaal ontworpen voor sportactiviteiten;

uitrusting speciaal ontworpen voor de veiligheid op het werk.


BIJLAGE II

Lijst van personen waarnaar wordt verwezen in artikel 3 van dit gemeenschappelijk standpunt

1.

Achternaam, voornaam: Almatov, Zakirjan

Geslacht: man

Titel, functie: voormalig minister van Binnenlandse Zaken

Adres: Tasjkent, Oezbekistan

Geboortedatum: 10 oktober 1949

Geboorteplaats: Tasjkent, Oezbekistan

Paspoort- of ID-nummer: Paspoortnr. DA 0002600 (diplomatiek paspoort)

Nationaliteit: Oezbeekse

2.

Achternaam, voornaam: Moellajonov, Tachir Ochoenovitsj

Alias: alternatieve spelling van de achternaam: Moellajanov

Geslacht: man

Titel, functie: voormalige eerste viceminister van Binnenlandse Zaken

Adres: Tasjkent, Oezbekistan

Geboortedatum: 10 oktober 1950

Geboorteplaats: Ferghana, Oezbekistan

Paspoort- of ID-nummer: Paspoortnr. DA 0003586 (diplomatiek paspoort) verstrijkt op 5.11.2009

Nationaliteit: Oezbeekse

3.

Achternaam, voornaam: Mirzajev, Roeslan

Geslacht: man

Titel, functie: minister van Defensie, voormalig staatsadviseur bij de Nationale Veiligheidsraad

4.

Achternaam, voornaam: Ergasjev, Pavel Islamovitsj

Geslacht: man

Titel, functie: kolonel, commandant van de Militaire Brigade „Centrum”

5.

Achternaam, voornaam: Mamo, Vladimir Adolfovitsj

Geslacht: man

Titel, functie: generaal-majoor, plaatsvervangend commandant, brigade van de speciale strijdkrachten van het ministerie van Defensie

6.

Achternaam, voornaam: Pak, Gregori

Geslacht: man

Titel, functie: kolonel, commandant van de snellereactiebrigade van het ministerie van Binnenlandse Zaken (eenheid 7332)

7.

Naam, voornaam: Tadzjiev, Valeri

Geslacht: man

Titel, functie: kolonel, commandant van het autonome detachement van de speciale strijdkrachten van het ministerie van Binnenlandse Zaken (eenheid 7351)

8.

Achternaam, voornaam: Inojatov, Roestam Raoelovitsj

Geslacht: man

Titel, functie: hoofd van de SNB (Nationale Veiligheidsdienst)

Adres: Tasjkent, Oezbekistan

Geboortedatum: 22 juni 1944

Geboorteplaats: Sjerabad, Oezbekistan

Paspoort- of ID-nummer: Paspoortnr. DA 0003171 (diplomatiek paspoort); tevens diplomatiek paspoort nr. 0001892 (verstreken op 15.9.2004)

Nationaliteit: Oezbeekse