ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 283

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
27 oktober 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1260/2007 van de Raad van 9 oktober 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 318/2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1261/2007 van de Raad van 9 oktober 2007 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 320/2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap

8

 

 

Verordening (EG) nr. 1262/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

13

 

*

Verordening (EG) nr. 1263/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 290/2007 wat betreft de in artikel 29 van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad bedoelde voorzieningsbehoefte voor raffinage

15

 

*

Verordening (EG) nr. 1264/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 968/2006 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap

16

 

*

Verordening (EG) nr. 1265/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van de eisen inzake de kanaalafstand bij mondelinge lucht-grondcommunicatie in het gemeenschappelijke Europese luchtruim ( 1 )

25

 

*

Verordening (EG) nr. 1266/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/75/EG van de Raad wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue ( 1 )

37

 

*

Verordening (EG) nr. 1267/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de toekenning van steun voor de particuliere opslag in de sector varkensvlees

53

 

*

Verordening (EG) nr. 1268/2007 van de Commissie van 25 oktober 2007 tot vaststelling van een verbod op de visserij op haring in ICES zone III a door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

55

 

*

Verordening (EG) nr. 1269/2007 van de Commissie van 25 oktober 2007 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in de Noorse wateren bezuiden 62° NB door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

57

 

*

Verordening (EG) nr. 1270/2007 van de Commissie van 25 oktober 2007 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in zone III a; III b, c en d (EG-wateren) door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

59

 

 

Verordening (EG) nr. 1271/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

61

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2007/691/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 september 2006 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak COMP/F/38.121 — Fittingen) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 4180)  ( 1 )

63

 

 

2007/692/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 24 oktober 2007 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde suikerbiet H7-1 (KM-ØØØH71-4) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5125)  ( 1 )

69

 

 

2007/693/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza in Canada (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5202)  ( 1 )

72

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 533/2007 van de Commissie van 14 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor vlees van pluimvee (PB L 125 van 15.5.2007)

75

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 536/2007 van de Commissie van 15 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van een aan de Verenigde Staten van Amerika toegewezen tariefcontingent voor vlees van pluimvee (PB L 128 van 16.5.2007)

75

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 539/2007 van de Commissie van 15 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor eieren en ovoalbumine (PB L 128 van 16.5.2007)

75

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/1


VERORDENING (EG) Nr. 1260/2007 VAN DE RAAD

van 9 oktober 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 318/2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om het structurele marktevenwicht in stand te houden, kan de Commissie besluiten om suiker aan de markt te onttrekken. Indien tot preventieve onttrekking wordt besloten, dient de werkingssfeer van de bij artikel 6, lid 5, van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad (1) vastgestelde verplichting te worden beperkt om te voorkomen dat suikerproducerende ondernemingen verplicht zullen zijn de minimumprijs te betalen voor hoeveelheden suikerbieten die overeenkomen met hun totale quotum, inclusief de hoeveelheden die eventueel boven de onttrekkingsdrempel worden geproduceerd.

(2)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006 moet de Commissie uiterlijk eind februari 2010 een besluit nemen over een lineaire verlaging van de nationale en regionale quota om die quota tot een duurzaam niveau bij te stellen na het verstrijken van de herstructureringsregeling die is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap (2).

Om te bevorderen dat er in ruimere mate aan die regeling wordt deelgenomen, wordt het passend geacht het in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde percentage te verlagen uitgaande van de totale hoeveelheid quotum per lidstaat waarvan in het kader van de herstructureringsregeling afstand is gedaan, en tevens dat percentage voor elke onderneming naar gelang van haar individuele herstructureringsinspanning te differentiëren.

(3)

De ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag vallen niet onder Verordening (EG) nr. 320/2006. Bijgevolg dienen deze regio’s uitgesloten te worden van de definitieve quotaverlaging die de Commissie na het verstrijken van de herstructureringsregeling kan instellen.

(4)

Artikel 4 bis van Verordening (EG) nr. 320/2006 voorziet in de mogelijkheid voor de telers van suikerbieten en suikerriet voor quotumproductie om een rechtstreekse aanvraag voor herstructureringssteun in te dienen op voorwaarde dat zij niet langer suiker leveren aan de ondernemingen waaraan zij in het voorgaande verkoopseizoen door leveringscontracten waren gebonden. De lidstaten moeten als gevolg van de aanvaarding van dergelijke aanvragen het quotum van de betrokken ondernemingen verlagen binnen de in artikel 11, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 318/2006 bepaalde grens van 10 %. Het is in dit verband noodzakelijk dat artikel te wijzigen om de definitieve verlaging van de aan de ondernemingen toegekende quota mogelijk te maken.

(5)

Een goed beheer van suiker in openbare interventie houdt in dat de suiker opnieuw op de markt wordt verkocht zodra de ontwikkeling van de markt dit toelaat, teneinde langdurige opslag met gevaar voor kwaliteitsverlies te voorkomen. Het wordt passend geacht in de mogelijkheid te voorzien dat deze suiker als industriële suiker wordt verkocht.

(6)

Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 318/2006 biedt de mogelijkheid om suiker aan de markt te onttrekken wanneer dat nodig is om het structurele marktevenwicht in stand te houden bij een prijsniveau dat dicht bij de referentieprijs ligt. Momenteel is de toepassing van deze maatregel gebaseerd op een voor alle lidstaten gelijk percentage dat van toepassing is op de gehele quotumproductie. Uit recente ervaringen is gebleken dat een dergelijke lineaire toepassing contraproductief kan zijn doordat producenten ertoe worden aangezet meer dan hun contractuele behoeften te produceren uit voorzorg tegen een mogelijke verplichte opslag van de aan de markt onttrokken hoeveelheden.

Daarom wordt het passend geacht het onttrekkingsinstrument aan te passen door het lineaire percentage te vervangen door een drempel die moet worden bepaald door een coëfficiënt toe te passen op het aan elke onderneming toegekende quotum, waarbij de binnen het quotum, maar boven die drempel geproduceerde hoeveelheden aan de markt moeten worden onttrokken. Op deze wijze moeten de ondernemingen de gevolgen van een onttrekking aan de markt kunnen voorkomen door hun productie zo aan te passen dat deze de drempelhoeveelheid niet overschrijdt.

(7)

Er wordt geoordeeld dat het doel van onttrekking aan de markt beter zal worden bereikt als de onttrekkingscoëfficiënt preventief vóór medio maart van het voorgaande verkoopseizoen kan worden vastgesteld, aangezien dit de telers van suikerbieten in staat zal stellen om hun inzaai aan te passen aan de geraamde voorzieningsbalans. Verordening (EG) nr. 320/2006 voorziet in de mogelijkheid om afstand te doen van quota in ruil voor de uitkering van herstructureringssteun in twee fasen. Bij de vaststelling van de coëfficiënt van preventieve onttrekking voor het verkoopseizoen 2008/2009 kan geen rekening worden gehouden met de hoeveelheid quotum waarvan in de tweede fase afstand kan worden gedaan want de desbetreffende cijfers zijn pas na 16 maart 2008 beschikbaar, de uiterste datum voor de vaststelling van de coëfficiënt. Derhalve dient te worden verduidelijkt dat de coëfficiënt moet worden toegepast op de quota die op dat moment nog beschikbaar zijn.

(8)

Om rekening te kunnen houden met geactualiseerde marktgegevens over de productie dient te worden bepaald dat de preventieve onttrekkingscoëfficiënt die in maart is vastgesteld, zo nodig voor het betrokken verkoopseizoen kan worden aangepast.

(9)

In artikel 19, lid 3, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de aan de markt onttrokken hoeveelheden die niet als industriële suiker of industriële isoglucose worden afgezet, moeten worden behandeld als de eerste hoeveelheden die worden geproduceerd binnen het quotum voor het volgende verkoopseizoen. Deze bepaling zou kunnen betekenen dat ondernemingen die in de verkoopseizoenen 2008/2009 en 2009/2010 aan de herstructureringsregeling wensen deel te nemen, niet volledig van die regeling kunnen profiteren. Het wordt, om de herstructurering van de sector suiker niet te bemoeilijken, nodig geacht om, op verzoek van de ondernemingen, in een vrijstelling van de onttrekking in het verkoopseizoen 2007/2008 of van een eventuele onttrekking in het verkoopseizoen 2008/2009 te voorzien voor die ondernemingen die in het betrokken verkoopseizoen van onttrekking met succes herstructureringssteun in het kader van Verordening (EG) nr. 320/2006 hebben aangevraagd en die als gevolg daarvan in het volgende verkoopseizoen afstand zullen doen van hun totale quotum.

(10)

Om te bevorderen dat er in ruimere mate gebruik wordt gemaakt van de herstructureringsregeling, wordt het passend geacht te voorzien in een verhoging van de coëfficiënt in samenhang met de totale hoeveelheid quotum per lidstaat waarvan in het kader van de herstructureringsregeling afstand is gedaan.

(11)

De invoercertificaten in het kader van bepaalde preferentiële regelingen dienen binnen de grenzen van de in artikel 29 van Verordening (EG) nr. 318/2006 vastgestelde traditionele voorzieningsbehoefte uitsluitend te worden afgegeven aan voltijdraffinaderijen. Dit prerogatief dient niet in samenhang met de toepassing van een onttrekking aan de markt te worden beperkt, omdat raffinaderijen niet dezelfde mogelijkheid als suikerproducenten hebben om hun productie aan de onttrekkingsdrempel aan te passen.

(12)

Bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 318/2006 zijn bepalingen vastgesteld die gelden voor sectorale overeenkomsten. Overeenkomstig lid 6 van dat artikel mag in sectorale overeenkomsten van sommige van die bepalingen worden afgeweken. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid om af te wijken van de bepaling dat suikerproducerende ondernemingen die vóór de inzaai geen contracten hebben gesloten voor een met hun quotumsuiker overeenkomende hoeveelheid, de minimumprijs moeten betalen voor alle tot suiker verwerkte suikerbieten, zoals het geval was voordat Verordening (EG) nr. 318/2006 in werking trad.

(13)

In artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de in bijlage III bij die verordening vastgestelde nationale en regionale quota jaarlijks moeten worden aangepast als gevolg van de toepassing van verschillende mechanismen waardoor de aan de individuele ondernemingen toegekende quota worden verhoogd of verlaagd. In artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 318/2006 zijn ook de artikelen 14 en 19 van die verordening vermeld, welke artikelen respectievelijk betrekking hebben op de overboeking van overtollige suiker en de onttrekking van suiker aan de markt. De toepassing van die artikelen heeft echter geen verhoging of verlaging van quotum tot gevolg. Daarom moeten de betrokken vermeldingen worden geschrapt.

(14)

Bijgevolg dient Verordening (EG) nr. 318/2006 dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(15)

In de onderhavige verordening moet rekening worden gehouden met het feit dat in het verkoopseizoen 2006/2007 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 320/2006 ingestelde herstructureringsregeling afstand is gedaan van het totale quotum voor de productie van inulinestroop,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 318/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 6 worden de leden 5 en 6 vervangen door:

„5.   Suikerproducerende ondernemingen die niet vóór de inzaai leveringscontracten op basis van de minimumprijs voor quotumbieten hebben gesloten voor een met hun quotumsuiker overeenkomende hoeveelheid bieten, in voorkomend geval aangepast door middel van het overeenkomstig artikel 19, lid 2, eerste alinea, vastgestelde percentage van preventieve onttrekking aan de markt, moeten ten minste de minimumprijs voor quotumbieten betalen voor alle suikerbieten die zij tot suiker verwerken.

6.   Met instemming van de betrokken lidstaat mag in sectorale overeenkomsten van het bepaalde in de leden 3, 4 en 5 worden afgeweken.”.

2.

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Beheer van de quota

1.   Volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure worden de in bijlage III bij deze verordening vastgestelde quota voor het verkoopseizoen 2008/2009 aangepast uiterlijk op 30 april 2008 en voor de verkoopseizoenen 2009/2010 en 2010/2011 respectievelijk uiterlijk eind februari 2009 en februari 2010. De aanpassingen zijn het gevolg van de toepassing van de artikelen 8 en 9 van de onderhavige verordening, lid 2 van het onderhavige artikel en artikel 3 en artikel 4 bis, lid 4, van Verordening (EG) nr. 320/2006.

2.   Rekening houdend met de resultaten van de bij Verordening (EG) nr. 320/2006 ingestelde herstructureringsregeling, neemt de Commissie uiterlijk eind februari 2010 volgens de in artikel 39, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde procedure een besluit over het gemeenschappelijke percentage waarmee de bestaande suiker- en isoglucosequota per lidstaat of regio moeten worden verlaagd om verstoringen van het marktevenwicht in de verkoopseizoenen vanaf 2010/2011 te voorkomen. De lidstaten passen het quotum van elke onderneming dienovereenkomstig aan.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid wordt voor de lidstaten waarvoor het nationale quotum is verlaagd als gevolg van de afstanddoening van quotum overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 4, van Verordening (EG) nr. 320/2006, het percentage vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde procedure, door middel van toepassing van bijlage VIII. Deze lidstaten passen voor elke onderneming op hun grondgebied die over een quotum beschikt, het percentage volgens bijlage IX van deze verordening aan.

De eerste en de twee alinea van dit artikel gelden niet voor de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden.”.

3.

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

„Artikel 11

Herverdeling van het nationale quotum en verlaging van quota”;

b)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Een lidstaat kan de suiker- of isoglucosequota die aan een op zijn grondgebied gevestigde onderneming zijn toegekend, verlagen met ten hoogste 10 % voor het verkoopseizoen 2008/2009 en de volgende verkoopseizoenen, mits hij de vrijheid van ondernemingen eerbiedigt om deel te nemen aan de bij in Verordening (EG) nr. 320/2006 ingevoerde mechanismen. De lidstaten passen daarbij objectieve en niet-discriminerende criteria toe.”;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   In afwijking van lid 3 van dit artikel passen de lidstaten, wanneer artikel 4 bis van Verordening (EG) nr. 320/2006 wordt toegepast, het aan de betrokken onderneming toegekende suikerquotum aan door de overeenkomstig lid 4 van dat artikel bepaalde verlaging toe te passen binnen de grenzen van het in lid 1 van het onderhavige artikel vastgestelde percentage.”.

4.

In artikel 15, lid 1, wordt punt c) vervangen door:

„c)

de overeenkomstig de artikelen 19 en 19 bis aan de markt onttrokken hoeveelheden suiker en isoglucose waarvoor de in artikel 19, lid 3, bedoelde verplichtingen niet worden nagekomen.”.

5.

In artikel 18, lid 3, onder a), wordt het volgende streepje toegevoegd:

„of

voor industrieel gebruik in de zin van artikel 13.”.

6.

Artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

Onttrekking van suiker aan de markt

1.   Om het structurele marktevenwicht in stand te houden bij een prijsniveau dat dicht bij de referentieprijs ligt, kan de Commissie met inachtneming van de verplichtingen van de Gemeenschap die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten, besluiten om die hoeveelheden in het kader van de quota geproduceerde suiker of isoglucose die de overeenkomstig lid 2 van dit artikel berekende drempel te boven gaan, voor een bepaald verkoopseizoen aan de markt onttrekken.

2.   Voor elke onderneming die over een quotum beschikt, wordt de in lid 1 van dit artikel bedoelde onttrekkingsdrempel berekend door haar quotum te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die uiterlijk op 16 maart van het vorige verkoopseizoen op basis van de verwachte markttendensen wordt vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure. Voor het verkoopseizoen 2008/2009 wordt die coëfficiënt op de quota toegepast na de afstanddoeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 320/2006 die uiterlijk op 15 maart 2008 zijn toegezegd.

Op basis van geactualiseerde markttendensen kan de Commissie uiterlijk op 31 oktober van het betrokken verkoopseizoen volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure besluiten de coëfficiënt aan te passen of, indien geen besluit uit hoofde van de eerste alinea van dit lid is genomen, een coëfficiënt vast te stellen.

3.   Elke onderneming die over een quotum beschikt, slaat de suiker die onder haar quotum boven de overeenkomstig lid 2 berekende drempel wordt geproduceerd, op eigen kosten op tot het begin van het volgende verkoopseizoen. De in een verkoopseizoen aan de markt onttrokken hoeveelheden suiker of isoglucose worden behandeld als de eerste hoeveelheden die worden geproduceerd binnen het quotum voor het volgende verkoopseizoen.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid en met inachtneming van de verwachte tendensen op de suikermarkt kan evenwel volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure worden besloten om alle aan de markt onttrokken suiker of isoglucose dan wel een deel daarvan voor het lopende en/of het volgende verkoopseizoen te beschouwen als:

a)

hetzij overtollige suiker of overtollige isoglucose die beschikbaar is om industriële suiker of industriële isoglucose te worden,

b)

hetzij tijdelijke quotumproductie, waarvan een deel kan worden gereserveerd voor de uitvoer met inachtneming van de verplichtingen van de Gemeenschap die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten.

4.   Indien de suikervoorziening in de Gemeenschap ontoereikend is, kan volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure worden besloten dat een bepaalde hoeveelheid aan de markt onttrokken suiker vóór het einde van de periode van onttrekking aan de markt mag worden verkocht op de communautaire markt.

5.   Wanneer aan de markt onttrokken suiker wordt behandeld als de eerste suikerproductie van het volgende verkoopseizoen, wordt aan de bietentelers de minimumprijs van dat verkoopseizoen betaald.

Wanneer aan de markt onttrokken suiker industriële suiker wordt of overeenkomstig de punten a) en b) van lid 3 van dit artikel wordt uitgevoerd, zijn de voorschriften van artikel 5 betreffende de minimumprijs niet van toepassing.

Wanneer aan de markt onttrokken suiker vóór het einde van de periode van onttrekking aan de markt op de communautaire markt wordt verkocht overeenkomstig lid 4, wordt aan de bietentelers de minimumprijs van het lopende verkoopseizoen betaald.”.

7.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 19 bis

Onttrekking van suiker aan de markt in de verkoopseizoenen 2007/2008, 2008/2009 en 2009/2010

1.   In afwijking van artikel 19, lid 2, van deze verordening wordt voor de lidstaten waarvoor het nationale suikerquotum is verlaagd als gevolg van het afstand doen van quotum overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 4, van Verordening (EG) nr. 320/2006, de toe te passen coëfficiënt voor de verkoopseizoenen 2007/2008, 2008/2009 en 2009/2010 vastgesteld volgens de procedure van artikel 39, lid 2, door middel van toepassing van bijlage X.

2.   Een onderneming die met ingang van het volgende verkoopseizoen overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a) of b), van Verordening (EG) nr. 320/2006 afstand doet van het totale aan haar toegekende quotum wordt, op haar verzoek, niet onderworpen aan de in artikel 19, lid 2, van deze verordening bedoelde coëfficiënten. Dat verzoek moet worden ingediend vóór het einde van het verkoopseizoen waarop de onttrekking betrekking heeft.”.

8.

In artikel 29, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   De traditionele voorzieningsbehoefte van de Gemeenschap aan suiker voor raffinage bedraagt 2 324 735 t, uitgedrukt in witte suiker, per verkoopseizoen.”.

9.

In punt VI van bijlage V wordt „artikel 10, lid 3,” vervangen door „artikel 10, lid 2.”.

10.

De tekst in de bijlage bij deze verordening wordt toegevoegd als de bijlagen VIII, IX en X.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 9 oktober 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. TEIXEIRA DOS SANTOS


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 247/2007 van de Commissie (PB L 69 van 9.3.2007, blz. 3).

(2)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) Nr. 1261/2007 (zie bladzijde 8 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE

BIJLAGE VIII

BEREKENING VAN DE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 10, LID 2, TWEEDE ALINEA, VAST TE STELLEN COËFFICIËNT

1.

Voor de berekening overeenkomstig punt 2 gelden de volgende definities:

a)

onder „percentage op het niveau van de lidstaat” wordt verstaan het overeenkomstig punt 2 vast te stellen percentage voor de vaststelling van de totale hoeveelheid van de verlaging in de betrokken lidstaat;

b)

onder „gemeenschappelijk percentage” wordt verstaan het overeenkomstig artikel 10, lid 2, eerste alinea, door de Commissie vastgestelde gemeenschappelijke percentage;

c)

onder „verlaging” wordt verstaan het getal dat wordt verkregen door de totale quota waarvan afstand wordt gedaan in de betrokken lidstaat te delen door het nationale quotum zoals vastgesteld in de op 1 juli 2006 geldende versie van bijlage III bij deze verordening. Voor de lidstaten die op 1 juli 2006 nog geen lid van de Gemeenschap waren, heeft de verwijzing naar bijlage III betrekking op de op de datum van hun toetreding tot de Gemeenschap geldende versie van die bijlage.

2.

Het percentage op het niveau van de lidstaat is gelijk aan het gemeenschappelijke percentage, vermenigvuldigd met 1 – [(1/0,6) × de verlaging].

Als het resultaat lager is dan 0, is het toe te passen percentage gelijk aan 0.

BIJLAGE IX

BEREKENING VAN HET OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 10, LID 2, DERDE ALINEA, VOOR ONDERNEMINGEN TOE TE PASSEN PERCENTAGE

1.

Voor de berekening overeenkomstig punt 2 gelden de volgende definities:

a)

onder „toe te passen percentage” wordt verstaan het overeenkomstig punt 2 vast te stellen percentage dat van toepassing is op het aan de betrokken onderneming toegekende quotum;

b)

onder „gemeenschappelijk percentage op het niveau van de lidstaat” wordt verstaan het percentage dat voor de betrokken lidstaat gelijk is aan:

Qty / Σ [(1 – R/K) × Q]

waarbij

Qty

staat voor de in bijlage VIII, punt 1, onder a), bedoelde hoeveelheid van de verlaging in de betrokken lidstaat,

R

staat voor de onder c), bedoelde afstanddoening voor een bepaalde onderneming,

Q

staat voor het quotum van de betrokken onderneming eind februari 2010,

K

staat voor het onder d) berekende cijfer,

Σ staat voor de som van het product van (1 – R/K) en Q voor iedere onderneming die op het grondgebied van de lidstaat over een quotum beschikt; als het product minder bedraagt dan 0, is het toe te passen percentage gelijk aan 0;

c)

onder „afstanddoening” wordt verstaan het getal dat wordt verkregen door de hoeveelheid quota waarvan afstand wordt gedaan door de betrokken onderneming te delen door het quotum overeenkomstig artikel 7 en artikel 11, leden 1 en 3;

d)

wordt berekend door voor iedere lidstaat het totale quotum waarvan afstand wordt gedaan in die lidstaat (vrijwillige quotumafstand plus de hoeveelheid van de verlaging in de betrokken lidstaat als bedoeld in bijlage VIII, punt 1, onder a)), te delen door het oorspronkelijke quotum zoals vastgesteld in de op 1 juli 2006 geldende versie van bijlage III bij deze verordening. Voor de lidstaten die op 1 juli 2006 nog geen lid van de Gemeenschap waren, heeft de verwijzing naar bijlage III betrekking op de op de datum van hun toetreding tot de Gemeenschap geldende versie van die bijlage.

2.

Het toe te passen percentage is gelijk aan het gemeenschappelijke percentage op het niveau van de lidstaat, vermenigvuldigd met 1 – [(1/0,6) × de verlaging].

Als het resultaat lager is dan 0, is het toe te passen percentage gelijk aan 0.

BIJLAGE X

BEREKENING VAN DE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 19 BIS, LID 1, VAST TE STELLEN COËFFICIËNT

1.

Voor de berekeningen overeenkomstig de punten 2 en 3 gelden de volgende definities:

a)

onder „coëfficiënt op het niveau van de lidstaat” wordt verstaan de coëfficiënt overeenkomstig punt 2;

b)

onder „verlaging” wordt verstaan het getal dat wordt verkregen door de totale suikerquota waarvan afstand wordt gedaan in de betrokken lidstaat, met inbegrip van de quota waarvan afstand wordt gedaan in het verkoopseizoen waarvoor de onttrekking aan de markt geldt, te delen door het nationale suikerquotum zoals vastgesteld in de op 1 juli 2006 geldende versie van bijlage III bij deze verordening; voor de lidstaten die op 1 juli 2006 nog geen lid van de Gemeenschap waren, moet voor de berekening de op de datum van hun toetreding tot de Gemeenschap geldende versie van die bijlage III worden gebruikt;

c)

onder „coëfficiënt” wordt verstaan de overeenkomstig artikel 19, lid 2, door de Commissie vastgestelde coëfficiënt.

2.

Voor het verkoopseizoen 2007/2008 is de coëfficiënt op het niveau van de lidstaat gelijk aan de coëfficiënt, verhoogd met [(1/0,5) × de verlaging] × (1 – de coëfficiënt).

Als het resultaat hoger is dan 1, is de toe te passen coëfficiënt gelijk aan 1.

3.

Voor de verkoopseizoenen 2008/2009 en 2009/2010 is de coëfficiënt op het niveau van de lidstaat gelijk aan de coëfficiënt, verhoogd met [(1/0,6) × de verlaging] × (1 – de coëfficiënt).

Als het resultaat hoger is dan 1, is de toe te passen coëfficiënt gelijk aan 1.


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/8


VERORDENING (EG) Nr. 1261/2007 VAN DE RAAD

van 9 oktober 2007

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 320/2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad (1) is aangenomen om de minst concurrerende suikerproducenten in staat te stellen hun quotumproductie te beëindigen. De hoeveelheid quotum waarvan in het kader van die verordening afstand is gedaan, heeft echter niet het oorspronkelijk verwachte niveau bereikt.

(2)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (2) moet uiterlijk eind februari 2010 met inachtneming van de resultaten van de herstructureringsregeling, een lineaire verlaging van de nationale en regionale quota worden uitgevoerd om verstoringen van het marktevenwicht in de verkoopseizoenen vanaf 2010/2011 te voorkomen. Een dergelijke lineaire verlaging kan de meest concurrerende ondernemingen benadelen en de industrie als geheel verzwakken. Het wordt ter voorkoming daarvan nodig geacht de werking van de herstructureringsregeling te verbeteren zodat in het kader van die regeling afstand wordt gedaan van een grotere hoeveelheid quotum.

(3)

De suikerproducerende ondernemingen blijken minder geneigd te zijn geweest om herstructureringssteun aan te vragen omdat er geen zekerheid bestaat over het bedrag aan herstructureringssteun dat zij zullen ontvangen, aangezien de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 320/2006 kunnen besluiten om het voor telers van suikerbieten, suikerriet of cichorei en voor loonwerkbedrijven gereserveerde minimumpercentage van de steun te verhogen. Om deze onzekerheid weg te nemen dient het voor telers en loonwerkbedrijven te reserveren steunbedrag te worden vastgesteld op 10 % van de aan de suikerproducerende ondernemingen toe te kennen steun, waarbij voor het verkoopseizoen 2008/2009 een extra betaling aan de betrokken telers dient te worden uitgekeerd. Soms vergt het herstructureringsproces een langere voorbereidingstijd. Wanneer ondernemingen in een dergelijk geval besluiten vanaf het verkoopseizoen 2009/2010 herstructureringssteun aan te vragen, dient, op voorwaarde dat de onderneming haar steunaanvraag uiterlijk 31 januari 2008 heeft ingediend, tevens de extra betaling aan telers voor het verkoopseizoen 2009/2010 te worden uitgekeerd, teneinde ervoor te zorgen dat de telers in dat geval niet benadeeld worden.

(4)

Om de ondernemingen en telers die in de verkoopseizoenen 2006/2007 en 2007/2008 aan de herstructureringsregeling hebben deelgenomen niet te benadelen, dient het verschil tussen het voor die verkoopseizoenen toegekende steunbedrag en het steunbedrag dat voor het verkoopseizoen 2008/2009 zou zijn toegekend, met terugwerkende kracht aan hen te worden betaald.

(5)

Het wordt passend geacht een nieuwe stimulans te geven voor deelneming aan de herstructureringsregeling door ondernemingen die voor het verkoopseizoen 2008/2009 afstand doen van een percentage van hun quotum dat ten minste gelijk is aan het in het verkoopseizoen 2007/2008 voor de onderneming toegepaste onttrekkingspercentage, vrij te stellen van een deel van de overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 320/2006 voor het verkoopseizoen 2007/2008 te betalen tijdelijke herstructureringsheffing. Het bedrag waarvoor de vrijstelling geldt, dient overeen te stemmen met dat onttrekkingspercentage.

(6)

Tevens is het dienstig een tweetrapsaanvraagprocedure in te stellen zodat ondernemingen die uiterlijk op 31 januari 2008 besluiten afstand te doen van een deel van hun quotum dat ten minste gelijk is aan het onttrekkingspercentage, uiterlijk op 31 maart 2008 een tweede aanvraag kunnen indienen waarin zij, gezien de marktsituatie op dat moment, afstand doen van een verder deel van hun totale quotum.

(7)

Geoordeeld wordt dat de herstructureringsregeling betere resultaten zou opleveren als de telers op eigen initiatief zouden kunnen stoppen met hun productie van suikerbieten of suikerriet voor verwerking tot quotumsuiker. Daartoe dient de telers in het verkoopseizoen 2008/2009 de mogelijkheid te worden geboden om de in artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde steun rechtstreeks aan te vragen op voorwaarde dat zij niet langer suikerbieten of suikerriet leveren aan de ondernemingen waaraan zij in het voorgaande verkoopseizoen door leveringscontracten waren gebonden. De lidstaten dienen bijgevolg het quotum van de betrokken suikerproducerende ondernemingen te verlagen. In sommige gevallen kan het beter zijn deze maatregel op het niveau van de lidstaat dan op dat van de ondernemingen toe te passen.

(8)

Om de economische levensvatbaarheid van de suikerproducerende ondernemingen die te maken hebben met steunaanvragen van telers niet in gevaar te brengen, moet de quotumverlaging worden beperkt tot 10 % van het aan elke onderneming toegekende quotum, wat overeenkomt met het percentage waarmee de lidstaat het quotum, overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 318/2006, in elk verkoopseizoen kan verlagen om de betrokken hoeveelheid quotum aan een andere onderneming toe te kennen.

(9)

Wanneer het quotum van een suikerproducerende onderneming wordt verlaagd als gevolg van steunaanvragen van telers, moet de in artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde herstructureringssteun aan die onderneming worden toegekend. De toe te kennen steunbedragen zijn bijgevolg die welke zijn vastgesteld bij artikel 3, lid 5, onder c), van die verordening. Die bedragen moeten echter worden verlaagd als de onderneming geen maatregelen neemt ten behoeve van de werknemers voor wie de verlaging van de quotumproductie gevolgen heeft.

(10)

Een suikerproducerende onderneming die te maken heeft met steunaanvragen van telers, moet tot en met 31 januari voorafgaande aan het betrokken verkoopseizoen het recht behouden om overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 320/2006 een aanvraag voor herstructureringssteun in te dienen, op voorwaarde dat zij afstand doet van een hoeveelheid quotum die ten minste overeenkomt met de quotumverlaging waartoe de door telers ingediende aanvragen zouden hebben geleid. In dat geval dient de steunaanvraag van de suikerproducerende onderneming in de plaats te komen van de aanvragen van de telers.

(11)

Artikel 6 van Verordening (EG) nr. 320/2006 voorziet in steun voor diversificatie. Het is gebleken dat de derde alinea van lid 4 van dat artikel verduidelijking behoeft. Het dient duidelijk te worden gemaakt dat de steun uit hoofde van artikel 6 voor maatregelen in het kader van as 1 en as 3 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (3) beperkt is tot de in de bijlage bij die verordening vermelde steunbedragen en -percentages.

(12)

In artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 320/2006 wordt bepaald op welk tijdstip de steun uit het herstructureringsfonds wordt uitgekeerd. De ervaring leert dat een vroegtijdiger uitkering onder bepaalde omstandigheden een extra stimulans kan zijn om een beroep te doen op een fonds. De Commissie zou derhalve de bevoegdheid moeten krijgen om daartoe te besluiten, als de nodige financiële middelen in het fonds beschikbaar zijn.

(13)

Bijgevolg dient Verordening (EG) nr. 320/2006 dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(14)

In deze verordening moet rekening worden gehouden met het feit dat reeds in het verkoopseizoen 2006/2007 in het kader van de herstructureringsregeling afstand is gedaan van het totale quotum voor de productie van inulinestroop. Bijgevolg is het niet langer noodzakelijk dat product en de grondstof waaruit het wordt verkregen, namelijk cichorei, te vermelden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 320/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1.

artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder c), wordt vervangen door:

„c)

afstand doet van een deel of van het geheel van het door haar aan een of meer van haar fabrieken toegekende quotum en de productie-installaties van de betrokken fabrieken niet gebruikt voor de raffinage van ruwe suiker.

Deze laatste voorwaarde geldt niet voor:

het enige verwerkingsbedrijf in Slovenië,

het enige verwerkingsbedrijf voor suikerbieten in Portugal,

dat op 1 januari 2006 bestond en voltijdraffinaderijen in de zin van artikel 2, punt 13, van Verordening (EG) nr. 318/2006.”;

b)

in lid 6 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

„Een bedrag van 10 % van de desbetreffende in lid 5 vastgestelde herstructureringssteun wordt gereserveerd voor:

a)

telers van suikerbieten en suikerriet die met de betrokken onderneming een leveringscontract hebben gesloten in een periode voorafgaande aan het in lid 2 bedoelde verkoopseizoen voor de productie van suiker in het kader van het desbetreffende quotum waarvan afstand is gedaan;

b)

loonwerkbedrijven — particulieren of ondernemingen — die in het kader van een overeenkomst met hun landbouwmachines hebben gewerkt voor de telers, voor de producten en in de onder a) bedoelde periode.

Na raadpleging van de betrokken partijen bepalen de lidstaten de in de eerste alinea bedoelde periode.”;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

„7.   Voor het verkoopseizoen 2008/2009 ontvangen de in lid 6, onder a), bedoelde telers een extra betaling ten bedrage van 237,50 EUR per ton suikerquotum waarvan afstand is gedaan.

De extra betaling wordt ook uitgekeerd voor het verkoopseizoen 2009/2010 wanneer de betrokken onderneming vanaf dat verkoopseizoen afstand doet van een deel of het geheel van het toegekende suikerquotum, op voorwaarde dat zij haar steunaanvraag uiterlijk 31 januari 2008 heeft ingediend.

8.   Het onderhavige lid geldt voor:

a)

ondernemingen die in het verkoopseizoen 2006/2007 of 2007/2008 in het kader van de herstructureringsregeling afstand hebben gedaan van een deel of het geheel van het hun toegekende quotum, en

b)

telers die belanghebbende zijn bij het onder a) bedoelde afstand doen van quotum.

Indien de bedragen die in de verkoopseizoenen 2006/2007 en 2007/2008 aan ondernemingen en telers zijn toegekend lager waren dan de bedragen die zij bij herstructurering op grond van de in het verkoopseizoen 2008/2009 geldende voorwaarden zouden hebben ontvangen, wordt het verschil hun met terugwerkende kracht toegekend.

Dezelfde voorwaarden gelden voor producenten van inulinestroop en cichoreitelers. Deze laatsten worden voor die gelegenheid beschouwd als in aanmerking komend voor de in lid 7 bedoelde extra betaling.”;

2.

na artikel 4, lid 1, wordt het volgende lid ingevoegd:

„1 bis.   Ondernemingen kunnen tot uiterlijk 31 maart 2008 een aanvullend verzoek voor herstructureringssteun indienen teneinde met ingang van het verkoopseizoen 2008/2009 afstand te doen van een verder deel van het hun toegekende quotum, indien:

de steunaanvragen op initiatief van de telers overeenkomstig artikel 4 bis of van een onderneming overeenkomstig lid 1 om vanaf het verkoopseizoen 2008/2009 afstand te doen van quota goedgekeurd zijn, en

het quotum waarvan afstand wordt gedaan. ten minste overeenstemt met het op 16 maart 2007 bij artikel 1, lid 1 of lid 2, van Verordening (EG) nr. 290/2007 van de Commissie van 16 maart 2007 tot vaststelling, voor het verkoopseizoen 2007/2008, van het in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad bedoelde percentage (4) vastgestelde onttrekkingspercentage.

Ondernemingen in lidstaten waar het vastgestelde onttrekkingspercentage op de in het tweede streepje vastgestelde datum 0 bedraagt, mogen van de in dit lid geboden mogelijkheid evenwel gebruikmaken, ongeacht of zij dan wel de telers al een aanvraag hebben ingediend.

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 4 bis

Door telers aangevraagde herstructureringssteun

1.   Voor het verkoopseizoen 2008/2009 kan elke teler van suikerbieten of suikerriet voor verwerking tot quotumsuiker bij de betrokken lidstaat een rechtstreekse aanvraag voor de in artikel 3, leden 6 en 7, bedoelde steun indienen, welke aanvraag vergezeld moet gaan van een verbintenis om te stoppen met de levering van een zekere hoeveelheid quotumsuikerbieten of quotumsuikerriet aan de onderneming waarmee hij in het voorgaande verkoopseizoen een leveringscontract heeft gesloten.

In afwijking van de eerste alinea kan in een sectorale overeenkomst worden bepaald dat alleen telers die het voorgaande verkoopseizoen met een en dezelfde onderneming leveringscontracten hadden gesloten een aanvraag als bedoeld in de eerste alinea kunnen indienen, op voorwaarde dat:

het aan de onderneming toegekende quotum overeenkomt met ten minste 10 % van het in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 318/2006 voor de betrokken lidstaat resterende suikerquotum, en

het totaal van de hoeveelheid suikerquotum waarvan de onderneming afstand doet en de hoeveelheid quotum waarvan alle ondernemingen in de betrokken lidstaat als gevolg van eerdere aanvragen uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 320/2006 afstand hebben gedaan overeenkomt met ten minste 60 % van het op 20 februari 2006 voor de betrokken lidstaat in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 318/2006 vastgestelde suikerquotum. Voor de lidstaten die op 1 juli 2006 nog geen lid van de Gemeenschap waren, heeft de verwijzing naar bijlage III betrekking op de op de datum van hun toetreding tot de Gemeenschap geldende versie van die bijlage.

2.   De in lid 1 bedoelde aanvragen worden uiterlijk op 30 november 2007 ingediend. De aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 30 oktober 2007.

3.   De betrokken lidstaat stelt een lijst van de in lid 1 bedoelde aanvragen op in de chronologische volgorde waarin deze zijn ingediend, en deelt de Commissie en de betrokken ondernemingen binnen tien werkdagen volgende op de in lid 2 genoemde uiterste indieningsdatum mee op welke totale hoeveelheid quotum de ontvangen aanvragen betrekking hebben.

4.   Uiterlijk op 15 maart 2008 keurt de betrokken lidstaat op basis van de in lid 3 bedoelde chronologische volgorde en na de in het vierde streepje van artikel 5, lid 2, bedoelde verificatie, de aanvragen goed van telers die overeenkomen met ten hoogste 10 % van het aan elke onderneming toegekende suikerquotum, en verlaagt hij het suikerquotum van de betrokken onderneming naar evenredigheid overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 318/2006. In het in de tweede alinea van lid 1 van dit artikel bedoelde geval keurt de betrokken lidstaat echter onder dezelfde voorwaarden de aanvragen van telers goed die overeenkomen met ten hoogste 10 % van het in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 318/2006 voor de betrokken lidstaat vastgestelde resterende suikerquotum.

Wanneer de in de eerste alinea bedoelde grenzen van 10 % bereikt zijn, wijst de betrokken lidstaat de aanvragen boven die grens af in de chronologische volgorde waarin zij zijn ingediend.

De betrokken onderneming stelt een sociaal plan op als bedoeld in artikel 4, lid 3, onder f), en voert dat plan uit.

5.   Als gevolg van de aanvaarding van aanvragen door de lidstaat overeenkomstig lid 4 moeten de volgende bedragen aan herstructureringssteun worden toegekend:

a)

voor telers en loonwerkbedrijven, 10 % van het desbetreffende bij artikel 3, lid 5, onder c), vastgestelde steunbedrag en voor telers, de bij artikel 3, lid 7, vastgestelde extra betaling;

b)

voor ondernemingen, het desbetreffende bij artikel 3, lid 5, onder c), vastgestelde steunbedrag, verlaagd met 10 % of, indien de betrokken onderneming de bij lid 4, derde alinea, van het onderhavige artikel bepaalde eis niet naleeft, met 60 %.

6.   De leden 4 en 5 van dit artikel zijn niet van toepassing wanneer de aanvraag van een onderneming uit hoofde van artikel 4 vanaf het verkoopseizoen 2008/2009 goedgekeurd is en afstand wordt gedaan van een hoeveelheid quotum die groter is dan het quotum waarop de ontvangen aanvragen van telers betrekking hebben. Hetzelfde geldt telkens wanneer de aanvraag van een onderneming vanaf het verkoopseizoen 2008/2009 goedgekeurd is en afstand wordt gedaan van meer dan 10 % van het toegekende quotum.”;

4.

in artikel 5, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Indien aanvullende aanvragen voor herstructureringssteun uit hoofde van artikel 4, lid 1 bis, worden ingediend, nemen de lidstaten, na de in het vierde streepje van artikel 5, lid 2, bedoelde verificatie, uiterlijk eind april 2008 een besluit over de toekenning van de in deze aanvragen gewenste steun.”;

5.

artikel 6, lid 4, derde alinea, wordt vervangen door:

„De in lid 1 van dit artikel bedoelde steun mag niet hoger zijn dan de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 vermelde steunbedragen en -percentages.”;

6.

artikel 10, lid 5, wordt vervangen door:

„5.   De Commissie kan besluiten de uitkering van de in de artikelen 6, 7, 8 en 9 bedoelde steun uit te stellen totdat de nodige financiële middelen aan het herstructureringsfonds zijn overgemaakt of, indien de nodige financiële middelen in het fonds beschikbaar zijn, de uitkeringsdatum van de steun te vervroegen.”;

7.

aan artikel 11 wordt het volgende lid toegevoegd:

„6.   In het verkoopseizoen 2008/2009 worden de ondernemingen waarvoor het op 16 maart 2007 bij artikel 1, lid 1 of lid 2, van Verordening (EG) nr. 290/2007 vastgestelde onttrekkingspercentage is toegepast en die afstand doen van een percentage van hun quotum dat ten minste gelijk is aan dat onttrekkingspercentage, vrijgesteld van een deel van de voor het verkoopseizoen 2007/2008 te betalen tijdelijke herstructureringsheffing.

Wanneer de in de eerste alinea van dit lid genoemde voorwaarden zijn vervuld, wordt de verlaging van de tijdelijke herstructureringsheffing berekend door die heffing te vermenigvuldigen met het onttrekkingspercentage dat is vastgesteld bij artikel 1, lid 1 of lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 290/2007.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 9 oktober 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. TEIXEIRA DOS SANTOS


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42.

(2)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 247/2007 van de Commissie (PB L 69 van 9.3.2007, blz. 3).

(3)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2012/2006 (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 8).

(4)  PB L 78 van 17.3.2007, blz. 20.”;


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/13


VERORDENING (EG) Nr. 1262/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 27 oktober 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

57,8

MK

42,6

ZZ

50,2

0707 00 05

EG

151,2

JO

190,9

MA

35,8

MK

68,4

TR

162,0

ZZ

121,7

0709 90 70

TR

124,3

ZZ

124,3

0805 50 10

AR

76,0

TR

86,3

ZA

58,5

ZZ

73,6

0806 10 10

BR

248,5

MK

26,1

TR

108,1

US

223,3

ZZ

151,5

0808 10 80

AU

148,5

CL

161,2

MK

35,8

NZ

104,8

US

96,9

ZA

100,6

ZZ

108,0

0808 20 50

AR

49,1

CN

69,0

TR

122,2

ZZ

80,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/15


VERORDENING (EG) Nr. 1263/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 290/2007 wat betreft de in artikel 29 van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad bedoelde voorzieningsbehoefte voor raffinage

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 19, lid 2, derde alinea, en artikel 40, lid 2, onder d),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 290/2007 van de Commissie van 16 maart 2007 tot vaststelling, voor het verkoopseizoen 2007/2008, van het in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad bedoelde percentage (2), is het onttrekkingspercentage voor dat verkoopseizoen vastgesteld op 13,5 %.

(2)

Bij artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 290/2007 is de traditionele voorzieningsbehoefte aan suiker voor raffinage, als bedoeld in artikel 29, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006, gewijzigd door ze met een even hoog percentage als het onttrekkingspercentage te verlagen overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 318/2006, in de versie die van kracht was toen Verordening (EG) nr. 290/2007 werd aangenomen. Overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 318/2006, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1260/2007 van de Raad (3), wijzigt een onttrekking van binnen het quotum geproduceerde suiker of isoglucose die voorzieningsbehoefte niet. De verlaging van die voorzieningsbehoefte moet dan ook worden geschrapt.

(3)

Verordening (EG) nr. 290/2007 moet derhalve worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 290/2007 wordt geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1182/2007 (PB L 273 van 17.10.2007, blz. 1).

(2)  PB L 78 van 17.3.2007, blz. 20.

(3)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/16


VERORDENING (EG) Nr. 1264/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 968/2006 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap (1), en met name op artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Na de wijzigingen die in Verordening (EG) nr. 320/2006 zijn aangebracht bij Verordening (EG) nr. 1261/2007 van de Raad (2), is het noodzakelijk Verordening (EG) nr. 968/2006 van de Commissie (3) dienovereenkomstig aan te passen en enkele in die verordening gebruikte termen te verduidelijken.

(2)

Bij artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 320/2006 is het aan de telers en de loonwerkbedrijven te betalen percentage van de herstructureringssteun vastgesteld op 10 %. Bijgevolg hoeven niet langer besluiten te worden genomen om de hoogte van dat percentage vast te stellen zoals voordien het geval was, en hebben de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ook minder tijd nodig om te bepalen welk percentage van de steun moet worden uitgekeerd aan de telers enerzijds, en aan de loonwerkbedrijven anderzijds. Daarom kan de in artikel 2, lid 4, en artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 968/2006 bepaalde termijn voor het overleg tussen ondernemingen en telers worden bekort.

(3)

In artikel 3, lid 6, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 320/2006 is bepaald dat de lidstaten de referentieperiode vaststellen die geldt voor de leveringen door telers van suikerbieten en suikerriet. Met betrekking tot de telers die gebruikmaken van hun bij artikel 4 bis van Verordening (EG) nr. 320/2006 ingestelde recht om een aanvraag voor herstructureringssteun in te dienen, is in lid 1, eerste alinea, van dat artikel bepaald dat de bedoelde periode in dat geval het verkoopseizoen moet zijn dat voorafging aan het verkoopseizoen 2008/2009, d.w.z. het verkoopseizoen 2007/2008. Duidelijkheidshalve dient te worden bepaald dat de lidstaten voor die situatie het verkoopseizoen 2007/2008 als die periode moeten aanmerken.

(4)

Bij artikel 4 bis van Verordening (EG) nr. 320/2006 is voor de telers van suikerbieten en suikerriet het recht ingesteld om op eigen initiatief een aanvraag voor herstructureringssteun in te dienen. De ondernemingen die met dergelijke aanvragen van telers te maken hebben, worden in lid 4, derde alinea, van dat artikel verzocht een sociaal plan in te dienen. De termijn voor de indiening van dat plan en de gegevens die erin moeten worden opgenomen, dienen te worden bepaald.

(5)

De details van de voor dergelijke aanvragen van telers toe te passen aanvraagprocedure moeten worden vastgesteld, meer in het bijzonder de in die aanvragen op te nemen elementen en de adressen waar de aanvragen kunnen worden ingediend, waarbij het aan de lidstaten wordt overgelaten in verdere mogelijkheden voor toezending te voorzien. Bovendien moet worden verduidelijkt in welke gevallen de indiening van meer dan één aanvraag per teler ertoe zou kunnen leiden dat geen van die aanvragen steunwaardig is.

(6)

Op basis van het aantal ingediende aanvragen van telers en de hoeveelheid quotum van de betrokken ondernemingen waarvoor die aanvragen gevolgen hebben, zullen die ondernemingen van hun kant moeten beslissen of zij een aanvraag willen indienen overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 320/2006. Bovendien moeten de lidstaten snel met de vervolgbesluiten komen zodra de aanvragen van telers zijn ontvangen. Daarom is het belangrijk dat de situatie inzake de ingediende aanvragen niet kan veranderen en dat een aanvraag van een teler niet meer kan worden ingetrokken.

(7)

Ook dient de verdere procedure te worden bepaald die de lidstaten moeten toepassen ten aanzien van de gegevens die moeten worden verstrekt aan de ondernemingen die met aanvragen van telers te maken hebben, en ook aan de Commissie, en voorts ten aanzien van de besluiten over de inwilliging van die aanvragen.

(8)

Voor de opstelling van een chronologische lijst van de aanvragen niet alleen van ondernemingen maar ook van telers dient voor elke onderneming die niet zelf overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 320/2006 een steunwaardige aanvraag heeft ingediend, een indieningsdatum voor de aanvragen van telers te worden bepaald door de datum te nemen waarop de laatste aanvraag van een teler is ingediend.

(9)

Regels moeten worden vastgesteld om te bepalen hoe de in artikel 4 bis, lid 3, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde chronologische lijst van de aanvragen van telers wordt opgesteld in het geval dat verscheidene dergelijke aanvragen tegelijkertijd worden ingediend en de hoeveelheden suiker waarop die aanvragen betrekking hebben, leiden tot overschrijding van de bij lid 4 van dat artikel vastgestelde drempel.

(10)

Artikel 4, leden 1 en 1 bis, van Verordening (EG) nr. 320/2006 voorziet in de mogelijkheid voor ondernemingen om aanvragen voor herstructureringssteun in verband met de afstanddoening van quota met ingang van het verkoopseizoen 2008/2009 in te dienen in twee fasen, namelijk door middel van een uiterlijk op 31 januari 2008 in te dienen eerste aanvraag en een uiterlijk op 31 maart 2008 in te dienen tweede aanvraag. In overweging 6 van Verordening (EG) nr. 1261/2007, waarbij deze mogelijkheid is geopend, wordt gesproken over de instelling van een tweetrapsaanvraagprocedure. Daarom is het dienstig te bepalen dat de oorspronkelijke aanvragen van ondernemingen die tot afstanddoening van quotum hebben geleid, in het licht van de aanvullende aanvraag opnieuw kunnen worden bezien wanneer die aanvullende aanvraag verband houdt met het feit dat een verder quotum wordt toegekend aan de betrokken fabriek of fabrieken, of wanneer het erom gaat de oorspronkelijke aanvragen in het kader van artikel 3, lid 1, onder b) of c), om te zetten in aanvragen in het kader van artikel 3, lid 1, onder a), respectievelijk b). Aangezien een dergelijke aanvullende aanvraag van invloed is op de na te komen verplichtingen, dient samen met die aanvullende aanvraag een herzien herstructureringsplan te worden opgesteld en ingediend waarin rekening wordt gehouden met de grotere hoeveelheid quotum waarvan afstand moet worden gedaan, en met de verplichtingen die uit de betrokken bepaling van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 320/2006 voortvloeien.

(11)

Artikel 13 van Verordening (EG) nr. 968/2006 bevat de uiterste data voor de vaststelling van de bedragen die uit het herstructureringsfonds aan de lidstaten worden toegekend. Als gevolg van de verschillende soorten van aanvraagprocedures die bij de onderhavige verordening worden ingevoerd, moet aan de Commissie meer tijd worden gegeven om die bedragen vast te stellen.

(12)

Op grond van artikel 3, lid 8, van Verordening (EG) nr. 320/2006 worden in bepaalde situaties betalingen toegekend met terugwerkende kracht. Voorschriften dienen te worden vastgesteld om de in dit verband toe te passen procedure te bepalen, en met name om aan te geven hoe hoog die betalingen moeten zijn en wanneer zij uiterlijk moeten worden verricht.

(13)

In artikel 11, lid 6, van Verordening (EG) nr. 320/2006 is bepaald dat de tijdelijke herstructureringsheffing wordt verlaagd voor ondernemingen die afstand doen van een percentage van hun quotum dat ten minste gelijk is aan het onttrekkingspercentage dat voor hen is toegepast overeenkomstig Verordening (EG) nr. 290/2007. Op grond van lid 5 van dat artikel moet de herstructureringsheffing in twee tranches worden betaald. Aangezien de gegevens voor de berekening van de verlaging van die heffing nog niet beschikbaar zullen zijn op de uiterste datum voor de betaling van de eerste tranche, dient te worden bepaald dat de verlaging moet worden verrekend met de tweede tranche van het door de ondernemingen te betalen bedrag.

(14)

Verordening (EG) nr. 968/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de Landbouwfondsen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 968/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Aan artikel 1 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.   Voor de toepassing van de onderhavige verordening wordt verstaan onder:

i)

„aanvraag”: een overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 320/2006 door een suikerproducerende onderneming ingediende aanvraag;

ii)

„aanvraag van een teler”: een overeenkomstig artikel 4 bis van Verordening (EG) nr. 320/2006 door een teler van suikerbieten of suikerriet ingediende aanvraag.”.

2.

In artikel 2 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   Tenzij eerder overeenstemming kan worden bereikt, bestaat het overleg uit ten minste twee vergaderingen en duurt het tot twintig dagen te rekenen vanaf de dag van toezending van de uitnodiging voor het overleg.

In afwijking van de eerste alinea geldt voor de overeenkomstig artikel 4, lid 1 bis, van Verordening (EG) nr. 320/2006 ingediende aanvragen voor herstructureringssteun dat het overleg tot tien dagen duurt en uit ten minste één vergadering bestaat.”.

3.

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt het inleidende zinsdeel vervangen door:

„1.   Uiterlijk twintig dagen nadat de lidstaat de in artikel 2, lid 3, van de onderhavige verordening bedoelde kopie van de uitnodiging voor het overleg heeft ontvangen, stelt hij de bij het herstructureringsplan betrokken partijen in kennis van zijn besluit over:”;

b)

Aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In afwijking van lid 1 geldt dat, indien de bevoegde autoriteit geen steunwaardige aanvraag van een onderneming heeft ontvangen binnen de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bepaalde termijn, maar wel steunwaardige aanvragen van telers heeft ontvangen, de lidstaat de partijen uiterlijk op 15 februari 2008 in kennis stelt van zijn besluit voor de betrokken onderneming. In dit geval bepaalt de lidstaat dat de in artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde periode het verkoopseizoen 2007/2008 is.”.

4.

Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Het in artikel 4 bis, lid 4, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde sociale plan wordt uiterlijk op 31 januari 2008 ingediend. In het sociale plan wordt aangegeven welke gevolgen de door de aanvragen van telers teweeggebrachte quotumverlaging zal hebben voor de werknemers, en worden acties en maatregelen ten behoeve van de werknemers opgenomen onder vermelding van de betrokken kosten.”.

5.

Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 7 bis

Aanvraag van een teler voor herstructureringssteun

1.   Elke aanvraag van een teler bevat ten minste de volgende elementen:

a)

de naam en het adres van de aanvrager;

b)

de naam en het adres van de onderneming waarvoor de aanvraag gevolgen heeft;

c)

de hoeveelheid witte suiker en/of de hoeveelheid suikerbieten/suikerriet en/of het aantal hectaren waarvoor de teler beschikt over rechten om aan de onder b) bedoelde onderneming voor het verkoopseizoen 2007/2008 suikerbieten of suikerriet voor de productie van quotumsuiker te leveren;

d)

de hoeveelheid op te geven leveringsrechten;

e)

indien van toepassing, een document dat het bestaan van de onder c) bedoelde leveringsrechten voor het verkoopseizoen 2007/2008 bewijst;

f)

een verklaring van de teler dat hij op de hoogte is van de in het kader van de steunregeling geldende voorwaarden;

g)

een verklaring van de teler dat hij zijn leveringsrechten zoals bedoeld onder d) niet aan derden heeft overgedragen;

h)

de handtekening van de aanvrager.

2.   Elke aanvraag van een teler voor herstructureringssteun heeft betrekking op slechts één product (suikerbieten/suikerriet) en één onderneming. In het geval dat een teler leveringsrechten heeft voor meer dan één product en/of bij meer dan één onderneming, kan hij één aanvraag per product en/of onderneming indienen.

3.   Behoudens artikel 10, lid 5, kan een eenmaal ingediende aanvraag van een teler niet worden ingetrokken.”.

6.

In artikel 8 wordt lid 6 vervangen door:

„Binnen twee werkdagen na de afgifte van een ontvangstbevestiging stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de Commissie daarvan in kennis met gebruikmaking van de in bijlage I opgenomen modeltabel. In voorkomend geval wordt voor elk betrokken product en elk betrokken verkoopseizoen een afzonderlijke tabel gebruikt.”.

7.

Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Ontvangst van een aanvraag van een teler voor herstructureringssteun

1.   De aanvraag van een teler wordt bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de betrokken onderneming is gevestigd, ingediend hetzij op het voor die lidstaat in bijlage II vermelde adres, hetzij, indien van toepassing, op enig ander adres dat of met behulp van enige andere methode voor toezending die de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat daartoe heeft meegedeeld. Elke aanvraag van een teler wordt aan slechts één adres gezonden en bevat de in artikel 7 bis, lid 1, genoemde elementen.

In het geval dat een teler meer dan één aanvraag voor hetzelfde product en dezelfde onderneming of dezelfde aanvraag op meer dan één adres indient, is zijn aanvraag of zijn zijn aanvragen niet steunwaardig.

2.   Aanvragen van telers moeten bij de bevoegde autoriteit worden ontvangen tussen 0.00 uur op 30 oktober 2007 en 24.00 uur op 30 november 2007. De in acht te nemen tijd is de plaatselijke tijd op de plaats van bestemming. Vóór 30 oktober 2007 of na 30 november 2007 ontvangen aanvragen worden niet in behandeling genomen.

3.   Voor de toepassing van artikel 4 bis, lid 3, van Verordening (EG) nr. 320/2006 maken de lidstaten een voorlopige berekening van de hoeveelheid quotum waarop de aanvragen van telers betrekking hebben. De bijzonderheden over de aanvragen van de telers, en vooral de identiteit van de aanvragers, worden aan geen enkele derde partij bekendgemaakt.

De in artikel 4 bis, lid 3, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde mededelingen bevatten alle hoeveelheden op te geven leveringsrechten waarvoor aanvragen zijn ingediend.”.

8.

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Wanneer een aanvraag als steunwaardig wordt beschouwd, stelt de lidstaat de Commissie daarvan binnen twee werkdagen na zijn beslissing in kennis met gebruikmaking van de in bijlage I bij de onderhavige verordening opgenomen modeltabel.”;

b)

De volgende leden worden toegevoegd:

„6.   Indien de bevoegde autoriteit binnen de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bepaalde termijn geen steunwaardige aanvraag van een onderneming heeft ontvangen, verifieert hij de op die onderneming betrekking hebbende aanvragen van telers uit het oogpunt van:

a)

het bestaan van rechten voor levering aan die onderneming in 2007/2008;

b)

de in wittesuikerequivalent uitgedrukte hoeveelheid waarop de aanvraag betrekking heeft, gebaseerd op de leveringsrechten dan wel, indien in de aanvraag een hoeveelheid suikerbieten of een aantal hectaren is vermeld, bepaald door gebruikmaking van de volgens de sectorale overeenkomst geldende omrekeningscoëfficiënt of, mocht een dergelijke coëfficiënt ontbreken, een coëfficiënt die de bevoegde autoriteit van de lidstaat na raadpleging van vertegenwoordigers van de onderneming en de betrokken telers heeft vastgesteld.

Ten minste tien werkdagen vóór de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde uiterste datum stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de Commissie voor elk van de betrokken ondernemingen met gebruikmaking van de in bijlage I bij de onderhavige verordening opgenomen tabel in kennis van de totale hoeveelheid waarmee het betrokken quotum als gevolg van steunwaardige aanvragen van telers moet worden verlaagd.

7.   Ten minste tien werkdagen vóór de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde uiterste datum neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat een besluit over de steunwaardigheid van het door een onderneming ingediende sociale plan en stelt zij de onderneming en de Commissie van dat besluit in kennis.”.

9.

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In het geval dat aanvragen van telers zijn ingediend met betrekking tot een onderneming die niet zelf binnen de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bepaalde termijn een steunwaardige aanvraag heeft ingediend, is het in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde tijdstip van indiening evenwel het tijdstip waarop de laatste aanvraag van een teler inzake het quotum van die onderneming is ingediend.”;

b)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Uiterlijk op de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde uiterste datum bepaalt de Commissie de geschatte beschikbaarheid van financiële middelen in het herstructureringsfonds:

a)

voor alle binnen de in artikel 4, lid 1, van die verordening bepaalde termijn ontvangen en volgens de lidstaat steunwaardige aanvragen betreffende het volgende verkoopseizoen, alsmede voor alle steunbedragen die met die aanvragen verband houden;

b)

voor alle binnen de in artikel 4 bis, lid 2, van die verordening bepaalde termijn ontvangen aanvragen van telers met betrekking tot ondernemingen die geen steunwaardige aanvraag voor het verkoopseizoen 2008/2009 hebben ingediend, alsmede voor de steunbedragen die met die aanvragen verband houden, tot de bij artikel 4 bis, lid 4, van die verordening vastgestelde grens van 10 %.”;

c)

De volgende leden worden toegevoegd:

„5.   In het geval dat verscheidene steunwaardige aanvragen van telers tegelijkertijd zijn ingediend en dat de hoeveelheden in het kader van die aanvragen op te geven leveringen ertoe leiden dat een van de in artikel 4 bis, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde grenzen van 10 % wordt overschreden, stelt de lidstaat de betrokken aanvragers ervan in kennis dat op hun respectieve aanvragen een proportionele verlagingscoëfficiënt zal worden toegepast. In afwijking van artikel 7 bis, lid 3, mogen aanvragers in dit geval hun aanvragen binnen vijf werkdagen schriftelijk intrekken. De op de resterende aanvragen toe te passen coëfficiënt wordt in dat geval dienovereenkomstig gecorrigeerd.

6.   Uiterlijk op de in artikel 4 bis, lid 4, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bepaalde datum handelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat als volgt:

a)

zij stelt de telers van de toekenning van de herstructureringssteun in kennis;

b)

zij verstrekt de betrokken ondernemingen een lijst van de betrokken telers waarin de door elk van die telers opgegeven hoeveelheid leveringsrechten is vermeld;

c)

zij stelt de betrokken onderneming in kennis van de hoeveelheid waarmee het quotum dientengevolge wordt verlaagd.

7.   De totale hoeveelheid waarmee het quotum van elke onderneming overeenkomstig artikel 4 bis, lid 4, van Verordening (EG) nr. 320/2006 wordt verlaagd, wordt meegedeeld aan de Commissie.”.

10.

Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 11 bis

Bijzondere situatie naar aanleiding van aanvullende aanvragen voor herstructureringssteun

1.   Indien voor een fabriek waarvoor, na een overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 320/2006 ingediende aanvraag, in het kader van artikel 3, lid 1, onder a), van die verordening herstructureringssteun is toegekend, overeenkomstig artikel 4, lid 1 bis, van die verordening een aanvullende aanvraag voor herstructureringssteun in verband met de afstanddoening van een extra quotum wordt ingediend, is het in die aanvraag op te nemen herstructureringsplan gebaseerd op het totale quotum waarvan afstand moet worden gedaan, en vervangt dat herstructureringsplan het herstructureringsplan dat in het kader van de eerste aanvraag is ingediend en overeenkomstig artikel 5 van die verordening is aanvaard.

Hetzelfde geldt in het geval dat de eerste aanvraag is en de aanvullende aanvraag wordt ingediend met het oog op de toekenning van herstructureringssteun in het kader van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 320/2006.

2.   Indien voor een fabriek waarvoor, na een overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 320/2006 ingediende aanvraag, in het kader van artikel 3, lid 1, onder b), van die verordening herstructureringssteun is toegekend, overeenkomstig artikel 4, lid 1 bis, van die verordening een aanvullende aanvraag voor herstructureringssteun in verband met de afstanddoening van een extra quotum met het oog op de toekenning van herstructureringssteun in het kader van artikel 3, lid 1, onder a), van die verordening wordt ingediend, kan de eerdere aanvraag opnieuw worden bezien met het oog op de toekenning van steun in het kader van artikel 3, lid 1, onder a), van die verordening, op voorwaarde dat het in de aanvullende aanvraag op te nemen herstructureringsplan is gebaseerd op het totale quotum waarvan afstand moet worden gedaan, en dat dat herstructureringsplan het herstructureringsplan vervangt dat in het kader van de eerste aanvraag is ingediend en overeenkomstig artikel 5 van die verordening is aanvaard.

Hetzelfde geldt voor eerste aanvragen die met het oog op de toekenning van herstructureringssteun in het kader van artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 320/2006 zijn ingediend, indien de aanvullende aanvraag wordt ingediend met het oog op de toekenning van herstructureringssteun in het kader van artikel 3, lid 1, onder a), respectievelijk b), van die verordening.”.

11.

In artikel 13, lid 1, wordt het inleidende zinsdeel vervangen door:

„1.   Uiterlijk op 31 mei 2008 voor het verkoopseizoen 2008/2009 en uiterlijk op 31 maart 2009 voor het verkoopseizoen 2009/2010 stelt de Commissie de bedragen vast die uit het herstructureringsfonds aan de lidstaten worden toegekend voor:”.

12.

De titel van hoofdstuk V wordt vervangen door:

 

„BETALING VAN DE STEUNBEDRAGEN, EN DE TIJDELIJKE HERSTRUCTURERINGSHEFFING”

13.

Aan artikel 16, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat er echter van overtuigd is dat vóór de betaling van een van de tranches aan de bij artikel 22, lid 1, vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt die betaling niet afhankelijk gesteld van het stellen van een zekerheid.”.

14.

Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 16 bis

Betaling van herstructureringssteun met terugwerkende kracht aan telers en ondernemingen die in 2006/2007 en 2007/2008 een herstructurering hebben ondernomen

1.   De betalingen met terugwerkende kracht waarin artikel 3, lid 8, van Verordening (EG) nr. 320/2006 voorziet, betreffen de bedragen die het positieve verschil vormen tussen de in het verkoopseizoen 2006/2007 en het verkoopseizoen 2007/2008 aan ondernemingen en telers toegekende steun en de steun die op grond van de voor het verkoopseizoen 2008/2009 geldende voorwaarden zou zijn toegekend.

Voor de toepassing van de eerste alinea stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 30 november 2007 voor alle herstructureringsaanvragen die voor de verkoopseizoenen 2006/2007 en 2007/2008 zijn ingewilligd, in kennis van de percentages die zij overeenkomstig artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 320/2006 voor telers en loonwerkbedrijven hebben vastgesteld.

De Commissie stelt per lidstaat de bedragen vast die aldus met terugwerkende kracht kunnen worden toegekend.

2.   De betalingen met terugwerkende kracht worden verricht in juni 2008.

Artikel 16, leden 1 en 2, is van overeenkomstige toepassing.”.

15.

In artikel 22, lid 1, wordt het inleidende zinsdeel vervangen door:

„1.   De in artikel 16, lid 1, artikel 16 bis, lid 2, en artikel 18, lid 2, bedoelde zekerheden worden vrijgegeven op voorwaarde:”.

16.

Het volgende artikel 22 bis wordt aan hoofdstuk V toegevoegd:

„Artikel 22 bis

Tijdelijke herstructureringsheffing

De in artikel 11, lid 6, van Verordening (EG) nr. 320/2006 bedoelde verlaging van de tijdelijke herstructureringsheffing wordt verrekend met de tweede tranche van die heffing welke de betrokken ondernemingen overeenkomstig lid 5, tweede alinea, tweede streepje, van dat artikel uiterlijk op 31 oktober 2008 moeten betalen.”.

17.

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 968/2006 wordt bijlage I.

18.

Een bijlage II wordt toegevoegd waarvan de tekst is opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 46.

(2)  Zie bladzijde 8 van dit Publicatieblad.

(3)  PB L 176 van 30.6.2006, blz. 32.


BIJLAGE

„BIJLAGE II

In artikel 8 bis, lid 1, bedoelde adressen

 

Belgique/België:

Bureau de coordination agricole

WTC 3, Boulevard Simon Bolivar 30

4e étage, bureau 55

B-1000 Bruxelles

Fax (32-2) 208 35 68

Landbouwbureau

WTC 3, Simon Bolivarlaan 30

4e verdieping, bureel 55

B-1000 Brussel

Fax (32-2) 208 35 68

 

България:

Държавен фонд „Земеделие“ — Разплащателна агенция

бул. „Цар Борис III“ 136

София (Sofia) 1618

Тел. (359-2) 818 72 02

Факс (359-2) 818 71 67

 

Česká republika:

Státní zemědělský intervenční fond

Oddělení pro cukr a škrob

Ve Smečkách 33

CZ-110 00 Praha 1

Tel.: (420) 222 871 427

Fax: (420) 222 871 875

E-mail: Sarka.Dubovicka@szif.cz

 

Danmark:

Direktoratet for FødevareErhverv

Nyropsgade 30

DK-1780 København V

Tlf. (45) 33 95 80 00

 

Deutschland:

Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung

Referat 312

D-53168 Bonn

Tel. (49-228) 68 45-3704 oder 3640

Fax (49-228) 68 45-3985, 3276 oder 3624

 

Ελλάδα:

Οργανισμός Πληρωμών και Ελέγχου Κοινοτικών Ενισχύσεων Προσανατολισμού και Εγγυήσεων (OΠEKEΠE)

Αχαρνών 241

GR-104 46 Αθήνα

Τηλ. (30) 210 228 33 54

Φαξ (30) 210 221 15 01

E-mail: g.kentros@opekepe.gr

 

España:

Fondo Español de Garantía Agraria (FEGA),

Subdirección General de Sectores Especiales

http://www.fega.es

 

France:

Office national interprofessionnel des grandes cultures (ONIGC) TSA 20002

F-93555 Montreuil-sous-Bois cedex

Fax (33) 174 90 01 30

 

Italia:

Agenzia per le erogazioni in agricoltura

Area Autorizzazioni pagamenti

PAC prodotti animali, seminativi e foraggi-zucchero

Via Torino, 45

I-00184 Roma

Tel. (39) 06 49 49 92 47

Fax (39) 06 49 49 90 72

E-mail: uo.seminativi@agea.gov.it

 

Lietuva:

Nacionalinė mokėjimo agentūra

prie Žemės ūkio ministerijos

Blindžių g.17

LT 08111 Vilnius

Tel.: (370) 5 252 69 99; 252 67 03

Faksas (370) 5 252 69 45

El. paštas paraiska@nma.lt

 

Magyarország:

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal

Központi Hivatal

Soroksári út 22–24.

H-1095 Budapest

Fax: (36-1) 219 62 59

 

Nederland:

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Dienst Regelingen

Postbus 965

6040 AZ Roermond

Nederland

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Dienst Regelingen

Slachthuisstraat 71

6041 CB Roermond

Nederland

 

Österreich:

Agrarmarkt Austria

Dresdner Straße 70

A-1200 Wien

Tel.

(43-1) 33 15 12 09

(43-1) 33 15 12 31

Fax (43-1) 33 15 13 03

E-Mail: zucker@ama.gv.at

 

Polska:

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Białymstoku

15-102 Białystok, ul. Kombatantów 4

tel. (0 85) 664 31 50

faks (0 85) 664 31 60

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Bydgoszczy

85-605 Bydgoszcz, ul. Kasztanowa 57

tel. (0 52) 584 92 92, 584 92 10

faks (0 52) 584 15 03

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Gdyni

81-332 Gdynia, ul. Kołłątaja 1

tel. (0 58) 669 43 00

faks (0 58) 669 83 21

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Gorzowie Wlkp.

66-400 Gorzów Wlkp., ul. gen. Sikorskiego 20 C

tel. (0 95) 728 26 58

faks (0 95) 728 27 86

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Katowicach

40-476 Katowice, Plac pod Lipami 5

tel. (0 32) 359 49 00

faks (0 32) 359 49 34

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Kielcach

25-323 Kielce, ul. Piaskowa 18

tel. (0 41) 343 31 90

faks (0 41) 368 70 49

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Krakowie

31-038 Kraków, ul. Starowiślna 13

tel. (0 12) 424 09 40

faks (0 12) 426 49 10

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Lublinie

20-126 Lublin, ul. Unicka 4

tel. (0 81) 444 45 30

faks (0 81) 444 45 32

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Łodzi

93-578 Łódź, ul. Wróblewskiego 18

tel. (0 42) 684 55 21

faks (0 42) 684 67 65

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Olsztynie

10-959 Olsztyn, ul. Partyzantów 1/2

tel. (0 89) 523 78 65; 527 74 58

faks (0 89) 527 92 49

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Opolu

45-301 Opole, ul. Horoszkiewicza 6

tel. (0 77) 441 70 00

faks (0 77) 441 70 01

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Poznaniu

60-324 Poznań, ul. Marcelińska 90

tel. (0 61) 852 14 33

faks (0 61) 853 67 95

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Rzeszowie

35-001 Rzeszów, al. J. Piłsudskiego 32

tel. (0 17) 864 20 28

faks (0 17) 864 20 30

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Szczecinie

71-410 Szczecin, ul. Niedziałkowskiego 21

tel. (0 91) 464 82 00

faks (0 91) 422 57 76

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego w Warszawie

04-076 Warszawa, ul. Waszyngtona 146

tel. (0 22) 515 81 33

faks (0 22) 515 81 13

Oddział Terenowy Agencji Rynku Rolnego we Wrocławiu

53-333 Wrocław, ul. Powstańców Śląskich 28/30

tel. (0 71) 335 01 51

faks (0 71) 335 01 79

 

Portugal:

Ministério da Agricultura do Desenvolvimento Rural e das Pescas

IFAP — Instituto de Financiamento da Agricultura e Pescas, IP

R. Castilho n.o 45 a 51

P-1269-163 LISBOA

Tel.: (351) 213 84 60 00

Fax: (351) 213 84 61 70

E-mail: ifap@ifap.min-agricultura.pt

 

România:

Agenția de Plăți și Intervenție pentru Agricultură (APIA)

Bulevardul Carol I nr. 17

Sector 2

Cod poștal 030161

București

România

Tel: (40-21) 305 48 60

Fax: (40-21) 305 48 13

e-mail: zahar@apia.org.ro

 

Slovensko:

Pôdohospodárska platobná agentúra

Dobrovičova 12

815 26 Bratislava

Slovenská republika

Tel.: (421) 918 61 24 51, (421) 918 61 24 50

Fax: (421) 53 41 26 65

E-mail: andrea.robova@apa.sk, dusan.tlstovic@apa.sk

 

Suomi/Finland:

Maaseutuvirasto Mavi

Kirjaamo

PL 256

FI-00101 Helsinki

P. (358-20) 772 57 43

F. (358-9) 16 05 42 02

 

Sverige:

Statens jordbruksverk

S-551 82 Jönköping

Tfn. (46-36) 15 50 00

Fax (46-36) 19 05 46

 

United Kingdom:

The Rural Payments Agency

Lancaster House

Hampshire Court

Newcastle-upon-Tyne NE4 7YH

United Kingdom

Tel. (44 191) 226 50 79

Fax (44 191) 226 51 01

E-mail: beetgrowersinitiative@rpa.gsi.gov.uk”


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/25


VERORDENING (EG) Nr. 1265/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

tot vaststelling van de eisen inzake de kanaalafstand bij mondelinge lucht-grondcommunicatie in het gemeenschappelijke Europese luchtruim

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”) (1), en met name op artikel 3, lid 1,

Gelet op Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (2), en met name op artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De toename van het luchtverkeer binnen het Europese netwerk voor luchtverkeerbeheer (EATMN) heeft een uitbreiding van de desbetreffende beheerscapaciteit noodzakelijk gemaakt. Dit heeft geleid tot een behoefte aan operationele verbeteringen — zoals een herschikking van de luchtruimsectoren — wat op zijn beurt heeft geleid tot een behoefte aan extra VHF-frequentietoewijzingen.

(2)

Gezien de moeilijkheid om te voorzien in de behoefte aan VHF-frequenties in de band die gereserveerd is voor mobiele radiocommunicatie in de luchtvaart — van 117,975 tot 137 MHz — en gelet op de beperkte mogelijkheden voor uitbreiding van het toegewezen spectrum en/of hergebruik van frequenties, heeft de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) besloten om de kanaalafstand te verminderen van 25 tot 8,33 kHz.

(3)

Op grond van ICAO-besluiten, genomen in 1994 en 1995, is in oktober 1999 in de EUR-regio van de ICAO een kanaalafstand van 8,33 kHz ingevoerd boven vliegniveau 245. In een eerste fase hebben 7 landen de verplichting ingevoerd om radioapparatuur aan boord te hebben die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand en sinds oktober 2002 hebben nog eens 23 landen een dergelijke verplichting ingevoerd.

(4)

Gezien de verwachte toename van de behoefte aan VHF-frequenties heeft de ICAO in 2002 besloten om de 8,33 kHz-kanaalafstand ook in te voeren beneden vliegniveau 245 en heeft zij de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol) verzocht de tenuitvoerlegging van dit besluit te organiseren. De Permanente Commissie van Eurocontrol heeft aanbevolen om vanaf 15 maart 2007 in de EUR-regio van de ICAO een kanaalafstand van 8,33 kHz in te voeren boven vliegniveau 195.

(5)

Het luchtverkeer zal de komende jaren naar verwachting gestaag blijven toenemen, wat een toenemende behoefte aan VHF-frequenties zal meebrengen. Invoering van 8,33 kHz-kanaalafstand boven vliegniveau 195 kan bijgevolg slechts worden beschouwd als een eerste stap die moet worden geëvalueerd met het oog op een eventuele uitbreiding op een later tijdstip, op basis van een grondige beoordeling van de operationele, economische en veiligheidseffecten.

(6)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 549/2004 heeft Eurocontrol het mandaat gekregen om de voorwaarden vast te stellen voor de gecoördineerde invoering van mondelinge lucht-grondcommunicatie gebaseerd op de verkleinde 8,33 kHz-kanaalafstand. De onderhavige verordening is gebaseerd op het uit het mandaat voortgevloeide verslag van Eurocontrol van 12 oktober 2006.

(7)

Om de interoperabiliteit te waarborgen moeten de systemen voor mondelinge communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand aan de grond en in de lucht aan gemeenschappelijke minimumprestatie-eisen voldoen.

(8)

De uniforme toepassing van specifieke procedures binnen het gemeenschappelijke Europese luchtruim is essentieel om interoperabiliteit en een naadloze werking te bewerkstelligen.

(9)

Of een vliegtuig apparatuur heeft die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand moet worden opgenomen in het vliegplan en worden verwerkt en doorgegeven tussen de luchtverkeers-leidingseenheden.

(10)

Deze verordening dient geen betrekking te hebben op militaire operaties en trainingen als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004.

(11)

In een algemene verklaring inzake militaire kwesties in verband met het gemeenschappelijke Europese luchtruim (3) hebben de lidstaten gesteld dat zij onderling zullen samenwerken, rekening houdend met de nationale militaire eisen, om ervoor te zorgen dat het concept „flexibel gebruik van het luchtruim” volledig en op eenvormige wijze in alle lidstaten wordt toegepast door alle gebruikers van het luchtruim. Daartoe moet het systeem van lucht-grondcommunicatie met de verkleinde 8,33 kHz-kanaalafstand door alle gebruikers van het luchtruim worden geïmplementeerd.

(12)

De begeleiding, in het kader van het algemene luchtverkeer, van staatsvliegtuigen die niet zijn uitgerust met apparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand kan resulteren in een toename van de werklast voor luchtverkeersleidingseenheden en kan een negatief effect hebben op de capaciteits- en veiligheidsniveaus van het Europese netwerk voor luchtverkeerbeheer. Om een dergelijk negatief effect tot een minimum te beperken, moet een zo groot mogelijk percentage staatsluchtvaartuigen worden uitgerust met apparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand.

(13)

Staatsluchtvaartuigen voor transportdoeleinden vormen de grootste categorie van staatsluchtvaartuigen die als algemeen luchtverkeer vliegen in het luchtruim waarvoor deze verordening geldt. Dat dergelijke staatsluchtvaartuigen worden uitgerust met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand moet daarom prioriteit krijgen.

(14)

Beperkingen van technische of financiële aard kunnen de lidstaten verhinderen om bepaalde categorieën van staatsluchtvaartuigen uit te rusten met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand. De Commissie moet van dergelijke gevallen in kennis worden gesteld.

(15)

Om het veiligheidsniveau te handhaven, moeten de verleners van luchtvaartnavigatiediensten plannen uitwerken voor de behandeling van staatsluchtvaartuigen die niet kunnen worden uitgerust met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand.

(16)

Teneinde de huidige veiligheidsniveaus te handhaven of te verbeteren, moet van de lidstaten worden verlangd dat de betrokken partijen veiligheidsbeoordelingen uitvoeren, met inbegrip van gevarenidentificatie, risicobeoordeling en risicobeperking. Een geharmoniseerde uitvoering van deze processen voor de onder deze verordening vallende systemen vergt dat specifieke veiligheidsvoorschriften voor alle interoperabiliteits- en prestatie-eisen worden vastgesteld.

(17)

Overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 552/2004 moeten de implementatiemaatregelen voor interoperabiliteit met name de specifieke comformiteitsbeoordelingsprocedures omschrijven die moeten worden gebruikt bij de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van onderdelen, alsmede voor de verificatie van systemen.

(18)

Gezien het niveau van rijpheid van de markt voor de onderdelen waarop deze verordening van toepassing is, kan hun conformiteit of geschiktheid voor gebruik op een bevredigende wijze worden beoordeeld via interne fabricagecontrole, met gebruikmaking van procedures die zijn gebaseerd op Module A in de bijlage bij Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (4).

(19)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 549/2004 opgerichte Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden de voorwaarden vastgesteld voor de gecoördineerde invoering van mondelinge lucht-grondcommunicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand.

2.   Deze verordening is van toepassing op systemen voor mondelinge lucht-grondcommunicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand binnen de voor mobiele radiocommunicatie in de luchtvaart gereserveerde frequentieband van 117,975-137 MHz, hun onderdelen en desbetreffende procedures, alsook op systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens die worden gebruikt door luchtverkeersleidingseenheden welke diensten voor het algemene luchtverkeer verlenen en de onderdelen en desbetreffende procedures daarvan.

3.   Deze verordening is van toepassing op alle vluchten die in het kader van het algemene luchtverkeer worden uitgevoerd boven vliegniveau 195 binnen het luchtruim van de EUR-regio van de ICAO waarin de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de verlening van luchtverkeersdiensten in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5), met uitzondering van artikel 4 dat ook geldt voor het luchtruim beneden vliegniveau 195.

4.   In het kader van de eerste alinea van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 730/2006 van de Commissie (6) mogen de lidstaten afwijkingen toestaan wat betreft de apparatuur die overeenkomstig deze verordening aan boord van luchtvaartuigen moet zijn voor vluchten volgens zichtvliegvoorschriften.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 549/2004.

Voorts wordt verstaan onder:

1.

„8,33 kHz-kanaalafstand”: een afstand van 8,33 kHz tussen aangrenzende kanalen;

2.

„kanaal”: een numerieke identificator die wordt gebruikt in verband met de afstemming van apparatuur voor mondelinge communicatie, die een unieke identificatie mogelijk maakt van de toe te passen radiocommunicatiefrequentie en -kanaalafstand;

3.

„luchtverkeersleidingseenheid” („ATC-eenheid”): eenheid voor algemene verkeersleiding, eenheid voor naderingsverkeersleiding of eenheid voor plaatselijke verkeersleiding;

4.

„eenheid voor algemene verkeersleiding” („ACC”): een eenheid die is opgericht om luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen aan de gecontroleerde vluchten in de gebieden onder haar verantwoordelijkheid;

5.

„vluchten volgens zichtvliegvoorschriften”: alle vluchten volgens zichtvliegvoorschriften zoals gedefinieerd in bijlage 2 (7) bij het Verdrag van Chicago van 1944 inzake de internationale burgerluchtvaart;

6.

„toewijzing van VHF-frequenties”: de toewijzing van een VHF-frequentie aan een luchtvaartdienst met het oog op het gebruik van apparatuur voor mondelinge communicatie;

7.

„systeem van frequentieverschuiving” (offset-carrier system): een systeem dat wordt gebruikt in situaties waarin de radiodekking niet kan worden gewaarborgd door één enkele zender-ontvangercombinatie en waarin, teneinde interferentieproblemen tot een minimum te beperken, de signalen worden verschoven ten opzichte van de voornaamste dragerfrequentie;

8.

„gespecificeerde operationele dekking”: het luchtruimvolume waarin een bepaalde dienst wordt verleend en waarbinnen de toegewezen frequenties beschermd zijn;

9.

„exploitant”: een persoon, organisatie of onderneming die een of meer vliegtuigen exploiteert of voornemens is te exploiteren;

10.

„werkstation”: het meubilair en de technische uitrusting waarmee personeelsleden van de luchtverkeersdiensten de aan hen toegewezen taken uitvoeren;

11.

„radiotelefonie”: een vorm van radiocommunicatie die voornamelijk bedoeld is voor de mondelinge uitwisseling van informatie;

12.

„schriftelijke overeenkomst”: een overeenkomst tussen twee aangrenzende luchtverkeersleidingseenheden waarin wordt aangegeven hoe hun respectieve luchtverkeersleidingsbevoegdheden worden gecoördineerd;

13.

„geïntegreerd systeem voor de initiële verwerking van vliegplannen” (Integrated Initial Flight Plan Processing System — hierna „IFPS”): een systeem dat deel uitmaakt van het Europese netwerk voor luchtverkeerbeheer waarmee een gecentraliseerde dienst voor de verwerking en verspreiding van vliegplannen, die de ontvangst, validatie en verspreiding van vliegplannen verzorgt, wordt verleend binnen het onder deze verordening vallende luchtruim;

14.

„staatsluchtvaartuigen”: luchtvaartuigen gebruikt voor militaire, douane- en politiedoeleinden;

15.

„staatsluchtvaartuigen voor transportdoeleinden”: staatsluchtvaartuigen met vaste vleugels die ontworpen zijn met het oog op het vervoer van personen en/of vracht.

Artikel 3

Interoperabiliteits- en prestatie-eisen

1.   Onverminderd artikel 5 zorgen de exploitanten ervoor dat hun luchtvaartuigen uiterlijk 15 maart 2008 zijn uitgerust met radioapparatuur die met 8,33 kHz-kanaalafstand kan werken.

2.   Naast dit vermogen om met 8,33 kHz-kanaalafstand te werken, moet de in lid 1 bedoelde apparatuur ook in staat zijn af te stemmen op kanalen met 25 kHz-kanaalafstand en te werken in een omgeving waarin frequentieverschuiving wordt gebruikt.

3.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten zorgen ervoor dat uiterlijk 3 juli 2008, in sectoren waarvan de benedengrens op of boven vliegniveau 195 ligt, alle toewijzingen van VHF-frequenties voor mondelinge communicatie zijn omgezet naar 8,33 kHz-kanaalafstand.

4.   Lid 3 is niet toepassing op sectoren waarin het 25 kHz-systeem van frequentieverschuiving wordt gebruikt.

5.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de desbetreffende toewijzingen van VHF-frequenties ter kennis worden gebracht van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten.

6.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten implementeren de in lid 5 bedoelde toegewezen VHF-frequenties. Wanneer het wegens uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is aan lid 3 te voldoen, delen de lidstaten de redenen daarvan mede aan de Commissie.

7.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten zorgen ervoor dat de prestaties van hun systemen voor mondelinge communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand in overeenstemming zijn met de in bijlage I, punt 1, genoemde ICAO-normen.

8.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten zorgen ervoor dat hun systemen voor mondelinge communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand binnen de gespecificeerde operationele dekking een operationeel aanvaardbare mondelinge communicatie tussen luchtverkeersleiders en piloten mogelijk maken.

9.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten zorgen ervoor dat de grondcomponent van het zender/ontvangersysteem, geïnstalleerd binnen het systeem voor mondelinge communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand, voldoet aan de in bijlage I, punt 1, genoemde ICAO-normen met betrekking tot frequentiestabiliteit, modulatie, gevoeligheid, effectieve ontvangstbandbreedte en onderdrukking van aangrenzende kanalen.

10.   De exploitanten zorgen ervoor dat de prestaties van de ingevolge lid 1 aan boord van hun luchtvaartuigen geïnstalleerde systemen voor mondelinge communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand voldoen aan de in bijlage I, punt 2, genoemde ICAO-normen.

11.   Het in bijlage I, punt 3, genoemde document van de European Organisation for Civil Aviation Equipment (Eurocae) wordt voldoende geacht om te voldoen aan de eisen van de in bijlage I, punt 2, genoemde ICAO-normen inzake frequentiestabiliteit, modulatie, gevoeligheid, effectieve ontvangstbandbreedte en onderdrukking van aangrenzende kanalen.

12.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten implementeren in hun systemen voor de verwerking van vluchtgegevens de aanmeldings- en initiële coördinatieprocedures in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1032/2006 van de Commissie (8), en wel als volgt:

a)

de informatie over de mogelijkheid tot communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand van een vlucht wordt uitgewisseld tussen luchtverkeersleidingseenheden;

b)

de informatie over de mogelijkheid tot communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand van een vlucht wordt weergegeven op het desbetreffende werkstation;

c)

de luchtverkeersleider is in staat de informatie over de mogelijkheid tot communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand van een vlucht te wijzigen.

Artikel 4

Verwante procedures

1.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten en de exploitanten zorgen ervoor dat alle zes cijfers van de numerieke identificator worden gebruikt om het transmissiekanaal bij VHF-radiotelefoniecommunicatie te identificeren, behalve indien zowel het vijfde als het zesde cijfer een nul is, in welk geval uitsluitend de eerste vier cijfers worden gebruikt.

2.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten en de exploitanten zorgen ervoor dat hun procedures voor mondelinge lucht-grondcommunicatie in overeenstemming zijn met de in bijlage I, punt 4, genoemde ICAO-normen.

3.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten zorgen ervoor dat de procedures die gelden voor luchtvaartuigen die zijn uitgerust met apparatuur die met 8,33 kHz-kanaalafstand kan werken en voor luchtvaartuigen die niet met dergelijke apparatuur zijn uitgerust, worden vermeld in de schriftelijke overeenkomsten tussen eenheden voor algemene verkeersleiding.

4.   De exploitanten die de in artikel 1, lid 3, bedoelde vluchten boven vliegniveau 195 uitvoeren en de agenten die namens hen optreden, zorgen ervoor dat naast de letter S en/of elke andere letter, voor zover van toepassing, de letter Y wordt toegevoegd in item 10 van het vliegplan voor luchtvaartuigen die zijn uitgerust met radioapparatuur die met 8,33 kHz-kanaalafstand kan werken, of dat de indicator STS/EXM833 is opgenomen in item 18 voor luchtvaartuigen die niet met dergelijke apparatuur zijn uitgerust, maar waarvoor een afwijking is toegestaan met betrekking tot de apparatuur die verplicht aan boord moet zijn. Luchtvaartuigen die normaliter in staat zijn om boven vliegniveau 195 te vliegen en die zijn uitgerust met radioapparatuur die met 8,33 kHz-kanaalafstand kan werken, maar welke voornemens zijn onder dit niveau te vliegen, nemen de letter Y op in item 10 van het vliegplan.

5.   In geval van een wijziging van de toestand betreffende de mogelijkheid tot communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand van een vlucht, zenden de betrokken exploitanten of de namens hen optredende agenten een bericht van wijziging naar het IFPS met de passende indicator in het desbetreffende item.

6.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat het IFPS de in de vliegplannen medegedeelde informatie over de mogelijkheid tot communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand verwerkt en verspreidt.

Artikel 5

Staatsluchtvaartuigen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat staatsluchtvaartuigen voor transportdoeleinden uiterlijk 3 juli 2008 zijn uitgerust met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand.

2.   Onverminderd de nationale procedures voor de mededeling van informatie over staatsluchtvaartuigen stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk 3 januari 2008 in kennis van de lijst van staatsluchtvaartuigen voor transportdoeleinden die niet overeenkomstig lid 1 worden uitgerust met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand wegens:

a)

terugtrekking uit de operationele dienst vóór of op 31 december 2010;

b)

aankoopbeperkingen.

Wanneer aankoopbeperkingen het onmogelijk maken aan lid 1 te voldoen, delen de lidstaten de Commissie ook uiterlijk 3 januari 2008 mede op welke datum de betrokken luchtvaartuigen zijn uitgerust met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand. Deze datum is uiterlijk 31 december 2012.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat staatsluchtvaartuigen die niet voor transportdoeleinden zijn bestemd uiterlijk op 31 december 2009 zijn uitgerust met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand.

4.   Onverminderd de nationale procedures voor de mededeling van informatie over staatsluchtvaartuigen stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk 30 juni 2009 in kennis van de lijst van niet voor transportdoeleinden bestemde staatsluchtvaartuigen die niet overeenkomstig lid 3 worden uitgerust met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand wegens:

a)

dwingende redenen van technische of budgettaire aard;

b)

terugtrekking uit de operationele dienst vóór of op 31 december 2010;

c)

aankoopbeperkingen.

Wanneer aankoopbeperkingen het onmogelijk maken aan lid 3 te voldoen, delen de lidstaten de Commissie ook uiterlijk 30 juni 2009 mede op welke datum de betrokken luchtvaartuigen zijn uitgerust met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand. Deze datum is uiterlijk 31 december 2015.

5.   De verleners van luchtverkeersdiensten zorgen ervoor dat staatsluchtvaartuigen die niet zijn uitgerust met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand door de luchtverkeersleiding kunnen worden afgehandeld, voor zover een veilige afhandeling binnen de capaciteitsgrenzen van het luchtverkeersbeheer-systeem op UHF-frequenties of 25 kHz VHF-frequenties mogelijk is.

6.   De lidstaten maken hun procedures voor de afhandeling van staatsluchtvaartuigen die niet zijn uitgerust met apparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand bekend in hun nationale publicaties van luchtvaartinformatie.

7.   De verleners van luchtverkeersdiensten delen de lidstaat die hen heeft aangewezen jaarlijks hun plannen mede voor de afhandeling van staatsluchtvaartuigen die niet zijn uitgerust met apparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand, rekening houdend met de capaciteitsbeperkingen in verband met de in lid 6 bedoelde procedures.

Artikel 6

Veiligheidseisen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle wijzigingen in de bestaande, in artikel 1, lid 2, bedoelde systemen, dan wel de invoering van nieuwe systemen, wordt voorafgegaan door een door de betrokken partijen verrichte veiligheidsbeoordeling, met inbegrip van gevarenidentificatie, risicobeoordeling en risicobeperking.

Bij deze veiligheidsbeoordeling worden ten minste de in bijlage II genoemde veiligheidseisen in aanmerking genomen.

Artikel 7

Conformiteit of gebruiksgeschiktheid van onderdelen

1.   Alvorens een in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 552/2004 bedoelde EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik af te geven, beoordelen de fabrikanten van onderdelen van de in artikel 1, lid 2, bedoelde systemen de conformiteit of gebruiksgeschiktheid van deze onderdelen overeenkomstig de in bijlage III, deel A bij deze verordening, genoemde eisen, onverminderd lid 2.

2.   De procedures voor de certificering van de luchtwaardigheid overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad (9), toegepast op de aan boord van luchtvaartuigen aanwezige onderdelen van de in artikel 1, lid 2, bedoelde systemen, gelden als aanvaardbare procedures voor de beoordeling van de conformiteit van die onderdelen, mits daarbij wordt aangetoond dat zij voldoen aan de interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening.

Artikel 8

Verificatie van systemen

1.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten die hebben aangetoond of kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage IV, voeren een verificatie van de in artikel 1, lid 2, bedoelde systemen uit overeenkomstig de eisen van bijlage III, deel C.

2.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten die niet kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage IV, besteden de verificatie van de in artikel 1, lid 2, bedoelde systemen uit aan een aangemelde instantie. Deze verificatie geschiedt overeenkomstig de eisen van bijlage III, deel D.

Artikel 9

Aanvullende eisen

1.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten zorgen ervoor dat al de betrokken personeelsleden volledig zijn ingelicht over de in deze verordening neergelegde eisen en dat zij voldoende zijn opgeleid voor de aan hen toegewezen taken.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat personeelsleden die het bij de vluchtplanning betrokken IFPS bedienen, volledig zijn ingelicht over de in deze verordening neergelegde eisen en dat zij voldoende zijn opgeleid voor de aan hen toegewezen taken.

3.   De verleners van luchtvaartnavigatiediensten:

a)

stellen handleidingen op, en onderhouden deze, met daarin de nodige instructies en informatie waarmee alle betrokken personeelsleden deze verordening naar behoren kunnen toepassen;

b)

zorgen ervoor dat de in punt a) bedoelde handleidingen toegankelijk zijn en worden bijgewerkt en dat het bijwerken en verspreiden ervan onderworpen zijn aan een passend kwaliteits- en documentconfiguratiebeheer;

c)

zorgen ervoor dat de werkmethoden en operationele procedures aan deze verordening voldoen.

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gecentraliseerde vluchtplanningverwerkings- en -verspreidingsdienst:

a)

handleidingen opstellen en onderhouden met daarin de nodige instructies en informatie waarmee alle betrokken personeelsleden deze verordening naar behoren kunnen toepassen;

b)

ervoor zorg dragen dat de in punt a) bedoelde handleidingen toegankelijk zijn en worden bijgewerkt en dat het bijwerken en verspreiden ervan onderworpen zijn aan een passend kwaliteits- en documentconfiguratiebeheer;

c)

ervoor zorg dragen dat de werkmethoden en operationele procedures aan deze verordening voldoen.

5.   De in artikel 3, lid 1, bedoelde exploitanten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat het personeel dat radioapparatuur bedient goed op de hoogte is van deze verordening, dat zij voldoende zijn opgeleid voor het gebruik van deze apparatuur en dat de instructies, voor zover mogelijk, in de cockpit beschikbaar zijn.

6.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de naleving van deze verordening te waarborgen, met inbegrip van de publicatie van de relevante informatie in de nationale publicaties van luchtvaartinformatie.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2007.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vicevoorzitter


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.

(2)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1

(3)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 9.

(4)  PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23.

(5)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.

(6)  PB L 128 van 16.5.2006, blz. 3.

(7)  Tiende editie — juli 2005 — www.icao.int

(8)  PB L 186 van 7.7.2006, blz. 27.

(9)  PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1.


BIJLAGE I

In de artikelen 3 en 4 bedoelde normen en voorschriften

1.

Hoofdstuk 2 „Aeronautical Mobile Service”, punt 2.1 „Air-ground VHF communication system characteristics” en punt 2.2 „System characteristics of the ground installations” van ICAO-bijlage 10, Volume III, deel 2 (Eerste editie — juli 1995, met daarin verwerkt wijziging nr. 80).

2.

Hoofdstuk 2 „Aeronautical Mobile Service”, punt 2.1 „Air-ground VHF communication system characteristics”, punt 2.3.1 „Transmitting function” en punt 2.3.2 „Receiving function” met uitzondering van punt 2.3.2.8 „VDL — Interference Immunity Performance” van ICAO-bijlage 10, Volume III, deel 2 (Eerste editie — juli 1995, met daarin verwerkt wijziging nr. 80).

3.

Eurocae Minimum Operational Performance Specification for Airborne VHF Receiver-Transmitter operating in the frequency range 117,975-137,000 MHz, Document ED-23B, wijziging 3, december 1997.

4.

Punt 12.3.1.4 „8.33 kHz channel spacing” van ICAO PANS-ATM Doc. 4444 (Veertiende editie — 2001, met daarin verwerkt wijziging nr. 4).


BIJLAGE II

In artikel 6 bedoelde eisen inzake interoperabiliteit

1.

De in artikel 3, leden 1 en 12, bedoelde interoperabiliteits- en prestatie-eisen gelden ook als veiligheidseisen.

2.

De in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde verwante procedures gelden ook als veiligheidseisen.

3.

De in artikel 5, leden 1, 3, 5 en 7, bedoelde eisen met betrekking tot staatsluchtvaartuigen gelden ook als veiligheidseisen.

4.

De in artikel 9, leden 1, 3, 5 en 6, bedoelde eisen met betrekking tot de naleving gelden ook als veiligheidseisen.

5.

De verleners van luchtvaartnavigatiediensten zorgen ervoor dat de Human Machine Interface van de luchtverkeersleider voor de weergave van de VHF-kanalen in overeenstemming is met de procedures voor VHF-radiotelefonie.

6.

De verleners van luchtvaartnavigatiediensten beoordelen het effect van het omlaag brengen van vliegtuigen die niet zijn uitgerust met radioapparatuur die kan werken met 8,33 kHz-kanaalafstand tot beneden vliegniveau 195, rekening houdend met factoren zoals minimale veilige vlieghoogten, en bepalen of een wijziging van de sectorcapaciteit of van het luchtruimontwerp/de luchtruimstructuren vereist is.

7.

De lidstaten zorgen ervoor dat de omschakeling van 25 naar 8,33 kHz wordt getest gedurende een proefperiode van ten minste 4 weken waarin de veilige werking van het systeem wordt geverifieerd alvorens over te gaan tot coördinatie in tabel COM2 van ICAO-Doc 7754.

8.

De lidstaten zorgen ervoor dat de omschakeling van 25 naar 8,33 kHz geschiedt met inachtneming van de criteria voor frequentieplanning van de ICAO als omschreven in deel II — „VHF Air-Ground Communications Frequency Assignment Planning Criteria” van de EUR Frequency Management Manual — ICAO EUR Doc 011 (2005).


BIJLAGE III

DEEL A

IN ARTIKEL 7 BEDOELDE EISEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE CONFORMITEIT OF DE GESCHIKTHEID VOOR GEBRUIK VAN ONDERDELEN

1.

Bij de verificatie moet worden aangetoond dat de onderdelen in overeenstemming zijn met de prestatie-eisen van deze verordening, of dat zij geschikt zijn voor gebruik wanneer zij in de testomgeving in gebruik zijn.

2.

Het gebruik door de fabrikant van de in deel B beschreven module geldt als een afdoende conformiteitsbeoordelingsprocedure om de overeenstemming van de onderdelen te waarborgen en te bevestigen. Gelijkwaardige of strengere procedures mogen eveneens worden gebruikt.

DEEL B

MODULE INTERNE FABRICAGECONTROLE

1.

In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde die voldoet aan de in punt 2 genoemde verplichtingen, garandeert en verklaart dat de betrokken onderdelen voldoen aan de eisen van deze verordening. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde stelt een schriftelijke verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik op overeenkomstig bijlage III, punt 3, van Verordening (EG) nr. 552/2004.

2.

De fabrikant stelt de in punt 4 beschreven technische documentatie samen en hij of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde houdt deze gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van de laatste onderdelen voor controledoeleinden ter beschikking van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten en ter beschikking van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten die deze onderdelen in hun systemen integreren. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde informeert de lidstaten over waar en hoe die technische documentatie ter beschikking kan worden gesteld.

3.

Indien de fabrikant niet in de Gemeenschap is gevestigd, wijst hij de persoon of de personen aan die de onderdelen in de Gemeenschap in de handel brengt/brengen. Deze persoon/personen informeert/informeren de lidstaten over waar en hoe die technische documentatie ter beschikking kan worden gesteld.

4.

Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of de onderdelen in overeenstemming zijn met de eisen van deze verordening. Voor zover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie tevens inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van de onderdelen.

5.

De fabrikant of zijn gemachtigde bewaart samen met de technische documentatie een afschrift van de verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik.

DEEL C

IN ARTIKEL 8, LID 1, BEDOELDE EISEN VOOR DE VERIFICATIE VAN SYSTEMEN

1.

Bij de verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen moet in een testomgeving die de operationele context van deze systemen weergeeft, worden aangetoond dat deze systemen voldoen aan de interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening. Met name moet:

bij de verificatie van de systemen voor lucht-grondcommunicatie worden aangetoond dat een 8,33 kHz-kanaalafstand wordt gebruikt voor de mondelinge lucht-grondcommunicatie in het VHF-frequentiegebied in overeenstemming met artikel 3, lid 3, en dat de prestaties van de systemen voor mondelinge communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand voldoen aan artikel 3, lid 7;

bij de verificatie van de systemen voor vluchtgegevensverwerking worden aangetoond dat de in artikel 3, lid 12, beschreven functionaliteit naar behoren is geïmplementeerd.

2.

De verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen gebeurt aan de hand van geschikte en erkende testmethoden en -praktijken.

3.

De testinstrumenten die bij de verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen worden gebruikt, moeten een geschikte functionaliteit hebben.

4.

De verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen moet de elementen voor het krachtens bijlage IV, punt 3, van Verordening (EG) nr. 552/2004 vereiste technische dossier opleveren, onder meer de volgende elementen:

een beschrijving van de implementatie;

het verslag van de inspecties en tests die zijn uitgevoerd alvorens het systeem in dienst is genomen.

5.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten beheert de verificatieactiviteiten en:

stelt de geschikte operationele en technische testomgeving vast die de operationele omgeving goed weergeeft;

verifieert dat het testplan de integratie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen in een operationele en technische testomgeving beschrijft;

verifieert dat het testplan de relevante interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening volledig bestrijkt;

waarborgt de consistentie en technische kwaliteit van de technische documentatie en het testplan;

plant de organisatie van de test, het personeel en de installatie en configuratie van het testplatform;

voert de in het testplan omschreven inspecties en tests uit;

stelt het verslag op waarin de resultaten van de inspecties en tests worden gepresenteerd.

6.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten zorgt ervoor dat de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen, beproefd in een operationele testomgeving, voldoen aan de interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening.

7.

Na een bevredigende voltooiing van de verificatie van de overeenstemming, stellen de verleners van luchtvaartnavigatiediensten de EG-verklaring van verificatie van het systeem op en dienen die, samen met het technische dossier, in bij de nationale toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 552/2004.

DEEL D

IN ARTIKEL 8, LID 2, BEDOELDE EISEN VOOR DE VERIFICATIE VAN SYSTEMEN

1.

Bij de verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen moet in een testomgeving die de operationele context van deze systemen weergeeft, worden aangetoond dat deze systemen aan de interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening voldoen. Met name moet:

bij de verificatie van de systemen voor lucht-grondcommunicatie worden aangetoond dat een 8,33 kHz-kanaalafstand wordt gebruikt voor de mondelinge lucht-grondcommunicatie in het VHF-frequentiegebied in overeenstemming met artikel 3, lid 3, en dat de prestaties van de systemen voor mondelinge communicatie met 8,33 kHz-kanaalafstand voldoen aan artikel 3, lid 7;

bij de verificatie van de systemen voor vluchtgegevensverwerking worden aangetoond dat de in artikel 3, lid 12, beschreven functionaliteit naar behoren is geïmplementeerd.

2.

De verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen gebeurt aan de hand van geschikte en erkende testmethoden en -praktijken.

3.

De testinstrumenten die bij de verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen worden gebruikt, moeten een geschikte functionaliteit hebben.

4.

De verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen moet de elementen voor het krachtens bijlage IV, punt 3, van Verordening (EG) nr. 552/2004 vereiste technische dossier opleveren, onder meer de volgende elementen:

een beschrijving van de implementatie;

het verslag van de inspecties en tests die zijn uitgevoerd alvorens het systeem in dienst is genomen.

5.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt de geschikte operationele en technische testomgeving vast die de operationele omgeving goed weergeeft en doet de verificatieactiviteiten uitvoeren door een aangemelde instantie.

6.

De aangemelde instantie beheert de verificatieactiviteiten en:

verifieert dat het testplan de integratie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen in een operationele en technische testomgeving beschrijft;

verifieert dat het testplan de relevante interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening volledig bestrijkt;

waarborgt de consistentie en technische kwaliteit van de technische documentatie en het testplan;

plant de organisatie van de test, het personeel en de installatie en configuratie van het testplatform;

voert de in het testplan omschreven inspecties en tests uit;

stelt het verslag op waarin de resultaten van de inspecties en tests worden gepresenteerd.

7.

De aangemelde instantie zorgt ervoor dat de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen, beproefd in een operationele testomgeving, voldoen aan de interoperabiliteits-, prestatie- en veiligheidseisen van deze verordening.

8.

Na een bevredigende voltooiing van de verificatietaken stelt de aangemelde instantie een certificaat van overeenstemming op met betrekking tot de door die instantie uitgevoerde taken.

9.

Vervolgens stelt de verlener van luchtvaartnavigatiediensten de EG-verklaring van verificatie van het systeem op en dient die, samen met het technische dossier, in bij de nationale toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 552/2004.


BIJLAGE IV

In artikel 8 bedoelde voorwaarden

1.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet binnen zijn organisatie beschikken over rapportagemethoden waaruit zijn onpartijdigheid en onafhankelijk oordeel blijkt ten aanzien van de verificatieactiviteiten.

2.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij de verificaties betrokken personeelsleden de controles met de grootst mogelijke beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uitvoeren en dat hun oordeel of het resultaat van hun controles niet wordt beïnvloed door druk of — vooral financiële — aanmoedigingen van personen of groepen personen die belang hebben bij het resultaat van de controles.

3.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de personeelsleden die bij de verificaties zijn betrokken toegang hebben tot apparatuur waarmee zij de vereiste controles goed kunnen uitvoeren.

4.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de personeelsleden die bij de verificaties zijn betrokken, een goede technische en beroepsopleiding hebben genoten, voldoende kennis hebben van de eisen die gesteld worden aan de controles die zij moeten uitvoeren, voldoende ervaring hebben met dergelijke werkzaamheden en in staat zijn de verklaringen, dossiers en verslagen op te stellen waaruit blijkt dat de verificaties zijn uitgevoerd.

5.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij de verificaties betrokken personeelsleden in staat zijn hun controles onpartijdig uit te voeren. Hun bezoldiging is niet afhankelijk van het aantal uitgevoerde controles of van het resultaat van die controles.


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/37


VERORDENING (EG) Nr. 1266/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/75/EG van de Raad wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 5, lid 2, tweede streepje,

Gelet op Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (2), en met name op artikel 6, leden 1 en 3, artikel 8, lid 2, onder d), en lid 3, artikel 9, lid 1, onder c), de artikelen 11 en 12 en artikel 19, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2000/75/EG bevat controlevoorschriften en maatregelen ter bestrijding van bluetongue in de Gemeenschap, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden en een verbod op de verplaatsing van dieren van vatbare soorten uit die gebieden. Door de Commissie kunnen overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde procedure vrijstellingen van dat verbod worden verleend.

(2)

Beschikking 2005/393/EG van de Commissie van 23 mei 2005 inzake beschermings- en toezichtsgebieden in verband met bluetongue en de voorwaarden voor verplaatsingen uit of binnen deze gebieden (3) bakent de algemene geografische gebieden af waarin de lidstaten beschermings- en toezichtsgebieden („de beperkingsgebieden”) moeten instellen.

(3)

Na de vaststelling van Beschikking 2005/393/EG is de bluetonguesituatie in de Gemeenschap grondig gewijzigd en is nieuwe ervaring opgedaan met de bestrijding van de ziekte, met name na de recente insleep van nieuwe serotypes van het bluetonguevirus, namelijk van serotype 8, in een gebied van de Gemeenschap waar niet eerder uitbraken waren geconstateerd en dat niet als een risicogebied voor bluetongue werd beschouwd, en van serotype 1 van dat virus.

(4)

Op grond van de opgedane ervaring is het dienstig dat de harmonisatie op communautair niveau van de bepalingen inzake bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op verplaatsingen van vatbare dieren, met uitzondering van in het wild levende dieren, in verband met bluetongue wordt verbeterd, aangezien deze bepalingen van fundamenteel belang zijn voor de veilige handel in vatbare landbouwhuisdieren die binnen of uit beperkingsgebieden worden verplaatst, met het oog op de vaststelling van een duurzamere strategie voor de bestrijding van bluetongue. Voor de harmonisatie en de duidelijkheid van de communautaire wetgeving moet Beschikking 2005/393/EG daarom worden ingetrokken en door deze beschikking worden vervangen.

(5)

De nieuwe situatie in verband met bluetongue heeft er ook toe geleid dat de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) om wetenschappelijk advies en ondersteuning heeft gevraagd. De EFSA heeft in 2007 in verband met bluetongue twee wetenschappelijke verslagen opgesteld en twee wetenschappelijke adviezen uitgebracht.

(6)

Overeenkomstig Richtlijn 2000/75/EG moet bij de afbakening van beschermings- en toezichtsgebieden rekening worden gehouden met geografische, administratieve, ecologische en epidemiologische factoren die met bluetongue verband houden, en met de bestrijdingsstructuur. Om met deze factoren rekening te houden is het nodig dat bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de minimale geharmoniseerde voorschriften voor de monitoring en de surveillance van bluetongue in de Gemeenschap.

(7)

Surveillance en uitwisseling van informatie zijn sleutelelementen van een risicogebaseerde aanpak met betrekking tot maatregelen ter bestrijding van bluetongue. Daarom is het dienstig dat naast de in artikel 2 van Richtlijn 2000/75/EG vastgestelde definities met name wordt voorzien in een definitie van een geval van bluetongue om een gemeenschappelijk begrip van de essentiële parameters in verband met een uitbraak van bluetongue mogelijk te maken.

(8)

Bovendien is gebleken dat het concept beperkingsgebieden, dat in Beschikking 2005/393/EG wordt gehanteerd, goed bruikbaar is, vooral als de aanwezigheid van het bluetonguevirus in twee achtereenvolgende seizoenen in het getroffen gebied wordt opgespoord. Om praktische redenen en voor de duidelijkheid van de communautaire wetgeving is het dienstig dat wordt voorzien in een definitie van beperkingsgebieden die zowel beschermings- als toezichtsgebieden omvat, die door de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2000/75/EG zijn afgebakend.

(9)

De bepaling van een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied waarvoor uit de surveillance is gebleken dat er geen bewijs bestaat van bluetongueoverdracht of competente vectoren is een essentieel instrument voor een duurzaam beheer van uitbraken van bluetongue, dat veilige verplaatsingen van dieren mogelijk maakt. Daarom is het dienstig dat wordt voorzien in geharmoniseerde criteria die moeten worden gebruikt voor de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode.

(10)

Uitbraken van bluetongue moeten overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 82/894/EEG worden gemeld onder gebruikmaking van de formaten en de codes die zijn vastgesteld bij Beschikking 2005/176/EG van de Commissie van 1 maart 2005 tot vaststelling van het formaat en de codes voor de melding van dierziekten krachtens Richtlijn 82/894/EEG (4) van de Raad. In het licht van de huidige epidemiologische ontwikkeling van bluetongue moet de reikwijdte van dit meldingsvoorschrift tijdelijk worden aangepast door het nader omschrijven van de verplichting om primaire uitbraken te melden.

(11)

Volgens het advies van het Wetenschappelijk Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn van de EFSA over de herkomst en het voorkomen van bluetongue (5), dat op 27 april 2007 is goedgekeurd, is het van essentieel belang dat passende surveillanceprogramma's worden opgezet om bluetongue zo spoedig mogelijk op te sporen. Dergelijke surveillanceprogramma's moeten een klinische, serologische en entomologische component omvatten, die naadloos in alle lidstaten wordt toegepast.

(12)

Er is een geïntegreerde aanpak op communautair niveau nodig om de door de monitoring- en surveillanceprogramma's voor bluetongue verstrekte epidemiologische informatie over onder meer de regionale en mondiale verspreiding van de bluetonguebesmetting en de vectoren te kunnen analyseren.

(13)

Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (6) voorziet in een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing, bestrijding en monitoring van bluetongue.

(14)

Overeenkomstig Beschikking 90/424/EEG is bij Beschikking 2007/367/EG van de Commissie van 25 mei 2007 inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan Italië voor de implementatie van een systeem voor de verzameling en analyse van epidemiologische informatie over bluetongue (7) de BlueTongue NETwork-toepassing („BT-Net system”) opgezet, dat een webgebaseerd systeem voor de verzameling, opslag en analyse van bluetonguesurveillancegegevens in de lidstaten is. Het volledige gebruik van dat systeem is van fundamenteel belang voor de vaststelling van de meest passende maatregelen voor de bestrijding van de ziekte, de verificatie van de doeltreffendheid daarvan en het toestaan van veilige verplaatsingen van dieren van vatbare soorten. Om te zorgen voor meer doeltreffende en doelmatige uitwisselingen van informatie tussen de lidstaten en de Commissie over de bestaande monitoring- en surveillanceprogramma's voor bluetongue, moeten die uitwisselingen via het BT-Net-systeem plaatsvinden.

(15)

Tenzij het nodig blijkt te zijn dat overeenkomstig artikel 8, lid 2, onder d), van Richtlijn 2000/75/EG beschermings- en toezichtsgebieden op communautair niveau worden afgebakend, moet die afbakening door de lidstaten worden uitgevoerd. Ten behoeve van de transparantie moeten de lidstaten de Commissie echter onverwijld in kennis stellen van hun beschermings- en toezichtsgebieden en eventuele wijzigingen daarvan. Met name als een lidstaat voornemens is een epidemiologisch relevant geografisch gebied niet in een beperkingsgebied te handhaven, moet hij de Commissie vooraf relevante informatie verstrekken waaruit blijkt dat het bluetonguevirus niet in dat gebied circuleert.

(16)

Er moeten vrijstellingen van het verbod op verplaatsingen van vatbare dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan uit het beperkingsgebied worden toegestaan op grond van een risicoanalyse die rekening houdt met de via het bluetonguesurveillanceprogramma verzamelde gegevens, de uitwisseling van gegevens met andere lidstaten en de Commissie via het BT-Net-systeem, de bestemming van de dieren en de naleving van bepaalde gezondheidsvoorschriften die de veiligheid van de dieren garanderen. Verplaatsingen van dieren bestemd voor onmiddellijke slacht moeten ook onder bepaalde voorwaarden van het verbod worden vrijgesteld. Gezien het lage risiconiveau van verplaatsingen van dieren voor onmiddellijke slacht en bepaalde risicoverlagende factoren moet op grond van een risicobeoordeling worden voorzien in specifieke voorwaarden om het risico van virusoverdracht tot een minimum te beperken door het kanaliseren van het vervoer van dieren uit een bedrijf in een beperkingsgebied naar slachthuizen.

(17)

Verplaatsingen van dieren binnen hetzelfde beperkingsgebied waar hetzelfde serotype of dezelfde serotypes van het bluetonguevirus circuleert (circuleren), vormen geen extra risico voor de diergezondheid en moeten daarom door de bevoegde autoriteit onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan.

(18)

Volgens het advies van het Wetenschappelijk Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn van de EFSA over vectoren en vaccins (8), dat op 27 april 2007 is goedgekeurd, kunnen verplaatsingen van door vaccinatie geïmmuniseerde of natuurlijk geïmmuniseerde dieren als veilig worden beschouwd ongeacht de viruscirculatie op de plaats van herkomst of de vectoractiviteit op de plaats van bestemming. Daarom moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaraan geïmmuniseerde dieren moeten voldoen voordat zij uit een beperkingsgebied worden verplaatst.

(19)

Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (9), Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (10), Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (11) en Beschikking 93/444/EEG van de Commissie van 2 juli 1993 houdende toepassingsbepalingen inzake het intracommunautaire handelsverkeer van bepaalde levende dieren en producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen (12) bepalen dat verplaatsingen van dieren vergezeld moeten gaan van gezondheidscertificaten. Wanneer vrijstellingen van het verbod op verplaatsingen van dieren van vatbare soorten uit het beperkingsgebied gelden voor dieren die zijn bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, moeten die certificaten ook een verwijzing naar deze verordening bevatten.

(20)

Volgens het advies van de EFSA over vectoren en vaccins moeten de voorwaarden worden vastgesteld voor de behandeling met toegelaten insecticiden op de plaats waar de voertuigen worden geladen die vatbare dieren uit een beperkingsgebied naar of door gebieden buiten een beperkingsgebied vervoeren. Wanneer tijdens de doorvoer door een beperkingsgebied een rustperiode in een controlepost is gepland, moeten de dieren tegen eventuele vectoren worden beschermd. De behandeling met toegelaten insecticiden van dieren, gebouwen en de omgeving daarvan in besmette bedrijven mag echter alleen worden uitgevoerd volgens een welomschreven protocol op grond van de positieve uitkomst van een specifieke risicobeoordeling per geval die rekening houdt met geografische, epidemiologische, ecologische, entomologische en milieugegevens en een kosten-batenanalyse.

(21)

De in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG en Beschikking 93/444/EEG bedoelde gezondheidscertificaten voor dieren die zijn bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, moeten een verwijzing bevatten naar een eventuele overeenkomstig deze verordening uitgevoerde insecticidenbehandeling.

(22)

Om het handelsverkeer niet onnodig te verstoren moet dringend een duurzame strategie voor de bestrijding van het bluetonguevirus worden vastgesteld, die een veilige handel mogelijk maakt in dieren van vatbare soorten die in en uit beperkingsgebieden worden verplaatst.

(23)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt bepalingen vast wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op verplaatsingen van dieren in de zin van artikel 2, onder c), van Richtlijn 2000/75/EG, in verband met bluetongue, in en uit de beperkingsgebieden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de in artikel 2 van Richtlijn 2000/75/EG vastgestelde definities.

Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

a)

„geval van bluetongue”: een dier dat aan één van de volgende eisen voldoet:

i)

het vertoont klinische tekenen die wijzen op de aanwezigheid van bluetongue;

ii)

het is een verklikkerdier dat bij een vorige test negatieve serologische resultaten heeft laten zien en dat sinds die test is geseroconverteerd van negatief naar positief voor antilichamen tegen ten minste één bluetongueserotype;

iii)

het is een dier waarbij het bluetonguevirus is geïsoleerd en als zodanig is geïdentificeerd;

iv)

het is een dier dat bij serologische bluetonguetests positief is getest of waarbij virusantigeen of viraal ribonucleïnezuur (RNA) dat specifiek is voor één of meer bluetongueserotypes is geïdentificeerd.

Bovendien moet uit een stel epidemiologische gegevens blijken dat de klinische tekenen of de resultaten van laboratoriumtests die wijzen op bluetonguebesmetting het gevolg zijn van viruscirculatie op het bedrijf waar het dier wordt gehouden en niet het resultaat zijn van het binnenbrengen van gevaccineerde of seropositieve dieren uit beperkingsgebieden.

b)

„uitbraak van bluetongue”: een haard van die ziekte als omschreven in artikel 2, onder c), van Richtlijn 82/894/EEG;

c)

„primaire uitbraak van bluetongue”: een haard als omschreven in artikel 2, onder d), van Richtlijn 82/894/EEG, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 3, lid 1, eerste streepje, van die richtlijn een geval van bluetongue een primaire uitbraak is in de volgende gevallen:

i)

het houdt epidemiologisch geen verband met een vorige uitbraak; of

ii)

het vereist de afbakening van een beperkingsgebied of de wijziging van een bestaand beperkingsgebied, als bedoeld in artikel 6.

d)

„beperkingsgebied”: een gebied bestaande uit zowel het beschermings- als het toezichtsgebied, zoals ingesteld overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2000/75/EG;

e)

„seizoensgebonden bluetonguevrij gebied”: een epidemiologisch relevant geografisch gebied van een lidstaat waarvoor, gedurende een deel van het jaar, uit de surveillance is gebleken dat er geen bewijs bestaat van overdracht van het bluetonguevirus of van de aanwezigheid van volwassen culicoïdes die waarschijnlijk competente bluetonguevectoren zijn;

f)

„doorvoer”: verplaatsing van dieren:

i)

uit of door een beperkingsgebied;

ii)

uit een beperkingsgebied door een niet-beperkingsgebied terug naar hetzelfde beperkingsgebied; of

iii)

uit een beperkingsgebied door een niet-beperkingsgebied naar een ander beperkingsgebied.

HOOFDSTUK 2

MONITORING EN SURVEILLANCE EN UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel 3

Melding van bluetongue

De lidstaten melden primaire uitbraken en uitbraken van bluetongue via het „Animal Disease Notification System”, onder gebruikmaking van de in Beschikking 2005/176/EG vastgestelde formaten en codes.

Artikel 4

Bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma's

De lidstaten voeren de volgende programma's uit overeenkomstig de minimumeisen van bijlage I:

a)

bluetonguemonitoringprogramma's in beperkingsgebieden („bluetonguemonitoringprogramma's”);

b)

bluetonguesurveillanceprogramma's buiten beperkingsgebieden („bluetonguesurveillanceprogramma's”).

Artikel 5

Epidemiologische informatie

1.   De lidstaten zenden naar de bij Beschikking 2007/367/EG opgezette BlueTongue NETwork-toepassing („BT-Net-syteem”) de informatie die is verzameld bij de uitvoering van de bluetonguemonitoring- en/of -surveillanceprogramma's, met name:

a)

een maandelijks verslag dat uiterlijk één maand na het einde van de verslagmaand wordt toegezonden en ten minste de volgende gegevens bevat:

i)

de gegevens over de verklikkerdieren van de in de beperkingsgebieden uitgevoerde bluetonguemonitoringprogramma's;

ii)

de entomologische gegevens van de in de beperkingsgebieden uitgevoerde bluetonguemonitoringprogramma's;

b)

een tussentijds verslag over de eerste zes maanden van het jaar, dat elk jaar uiterlijk op 31 juli wordt toegezonden en ten minste de volgende gegevens bevat:

i)

de gegevens van de buiten de beperkingsgebieden uitgevoerde bluetonguesurveillanceprogramma's;

ii)

de vaccinatiegegevens uit de beperkingsgebieden;

c)

een jaarverslag dat uiterlijk op 30 april van het volgende jaar wordt toegezonden en de onder b), i) en ii), bedoelde informatie voor het vorige jaar bevat.

2.   De naar het BT-Net-systeem te zenden informatie staat vermeld in bijlage II.

HOOFDSTUK 3

BEPERKINGEN OP VERPLAATSINGEN VAN DIEREN EN SPERMA, EICELLEN EN EMBRYO'S DAARVAN

Artikel 6

Beperkingsgebieden

1.   De lidstaten delen aan de Commissie hun beperkingsgebieden en eventuele wijzigingen in de situatie van die gebieden binnen 24 uur mee.

2.   Voordat zij besluiten om een epidemiologisch relevant geografisch gebied uit een beperkingsgebied te verwijderen, verstrekken de lidstaten de Commissie uitvoerige informatie waaruit blijkt dat het bluetonguevirus niet in dat gebied heeft gecirculeerd gedurende een periode van twee jaar na de invoering van het bluetonguemonitoringprogramma.

3.   De Commissie deelt de lijst van de beperkingsgebieden aan de lidstaten mee in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

4.   De lidstaten stellen een lijst van de beperkingsgebieden op hun grondgebied op, werken deze regelmatig bij en stellen deze ter beschikking van de andere lidstaten en het grote publiek.

5.   De Commissie maakt de bijgewerkte lijst van beperkingsgebieden uitsluitend ter informatie op haar website bekend.

Die lijst bevat informatie over de serotypes van het bluetonguevirus die in elk beperkingsgebied circuleren. Deze informatie maakt voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 de identificatie mogelijk van de in de verschillende lidstaten afgebakende beperkingsgebieden waar dezelfde serotypes van het bluetonguevirus circuleren.

Artikel 7

Voorwaarden voor verplaatsingen van dieren binnen hetzelfde beperkingsgebied

1.   Verplaatsingen van dieren binnen hetzelfde beperkingsgebied waar hetzelfde (dezelfde) serotype(s) van het bluetonguevirus circuleert (circuleren) worden door de bevoegde autoriteit toegestaan, mits de te verplaatsen dieren op de dag van het vervoer geen klinische tekenen van bluetongue vertonen.

2.   Verplaatsingen van dieren uit een beschermingsgebied naar een toezichtsgebied mogen echter alleen worden toegestaan als:

a)

de dieren aan de voorwaarden van bijlage III voldoen, of

b)

de dieren aan andere passende diergezondheidsgaranties voldoen op grond van een positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van het bluetonguevirus en ter bescherming tegen vectoren, die vóór de verplaatsing van de dieren door de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst worden voorgeschreven en door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming worden goedgekeurd, of

c)

de dieren bestemd zijn voor onmiddellijke slacht.

3.   De lidstaat van herkomst stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van de in lid 2, onder b), bedoelde diergezondheidsgaranties.

4.   Voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde dieren wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Dieren in overeenstemming met … (artikel 7, lid 1, artikel 7, lid 2, onder a), of artikel 7, lid 2, onder b), of artikel 7, lid 2, onder c), aangeven wat van toepassing is) van Verordening (EG) nr. 1266/2007 (13).

Artikel 8

Voorwaarden voor de vrijstelling van het verplaatsingsverbod, als bedoeld in Richtlijn 2000/75/EG

1.   Verplaatsingen van dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan van een bedrijf of spermawinnings- of opslagcentrum, dat is gelegen in een beperkingsgebied, naar een ander bedrijf of spermawinnings- of opslagcentrum worden vrijgesteld van het krachtens artikel 9, lid 1, onder c), en artikel 10, punt 1, van Richtlijn 2000/75/EG ingestelde verbod, mits de dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan:

a)

voldoen aan de voorwaarden van bijlage III bij deze verordening; of

b)

voldoen aan andere passende diergezondheidsgaranties op grond van een positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van het bluetonguevirus en ter bescherming tegen vectoren, die vóór de verplaatsing van de dieren door de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst worden voorgeschreven en door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming worden goedgekeurd.

2.   De lidstaat van herkomst stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van de in lid 1, onder b), bedoelde diergezondheidsgaranties.

3.   Er wordt onder de controle van de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming een kanalisatieprocedure opgezet om ervoor te zorgen dat dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan, die overeenkomstig de voorwaarden van lid 1, onder b), worden verplaatst, daarna niet naar een andere lidstaat worden verplaatst, tenzij de dieren aan de in lid 1, onder a), bedoelde voorwaarden voldoen.

4.   Verplaatsingen van dieren uit een in een beperkingsgebied gelegen bedrijf voor onmiddellijke slacht worden vrijgesteld van het krachtens artikel 9, lid 1, onder c), en artikel 10, punt 1, van Richtlijn 2000/75/EG ingestelde verbod, mits:

a)

geen geval van bluetongue in het bedrijf van herkomst is geconstateerd gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de datum van verzending;

b)

de dieren onder officieel toezicht direct naar het slachthuis worden vervoerd om binnen 24 uur na aankomst in het slachthuis van bestemming te worden geslacht;

c)

de bevoegde autoriteit op de plaats van verzending de voorgenomen verplaatsing van de dieren ten minste 48 uur vóór het laden van de dieren aan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming bekendmaakt.

5.   Niettegenstaande lid 4, onder b), mag de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming op grond van een risicobeoordeling voorschrijven dat de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst een kanalisatieprocedure opzet voor het vervoer van de daarin bedoelde dieren naar aangewezen slachthuizen.

Dergelijke aangewezen slachthuizen worden vastgesteld op grond van een risicobeoordeling die rekening houdt met de criteria van bijlage IV.

Er wordt informatie over de aangewezen slachthuizen ter beschikking gesteld van de andere lidstaten en het grote publiek. Die informatie wordt ook verspreid via het BT-Net-systeem.

6.   Voor de in de leden 1 en 4 van dit artikel bedoelde dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„… (Dieren, sperma, eicellen en embryo's, aangeven wat van toepassing is) in overeenstemming met … (artikel 8, lid 1, onder a), artikel 8, lid 1, onder b), of artikel 8, lid 4), aangeven wat van toepassing is) van Verordening (EG) nr. 1266/2007 (14).

Artikel 9

Verdere voorwaarden voor de doorvoer van dieren

1.   De doorvoer van dieren wordt door de bevoegde autoriteit toegestaan, mits:

a)

de dieren uit een beperkingsgebied die worden verplaatst door gebieden buiten een beperkingsgebied en de middelen waarin zij worden vervoerd, met toegelaten insecticiden en/of insectwerende middelen worden behandeld nadat zij op de laadplaats op passende wijze zijn gereinigd en ontsmet en in elk geval voordat zij het beperkingsgebied verlaten;

b)

de dieren uit een gebied buiten een beperkingsgebied door een beperkingsgebied worden verplaatst en de middelen waarin zij worden vervoerd, met toegelaten insecticiden en/of insectwerende middelen worden behandeld nadat zij op de laadplaats op passende wijze zijn gereinigd en ontsmet en in elk geval voordat zij het beperkingsgebied binnenkomen;

c)

de dieren tegen eventuele vectoren worden beschermd, wanneer tijdens de verplaatsing door een beperkingsgebied een rustperiode in een controlepost is gepland.

2.   Voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde dieren wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Behandeling met insecticide/insectwerend middel … (naam van het product invullen) op … (datum invullen) om … (tijdstip invullen) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1266/2007 (15).

3.   Lid 1 van dit artikel is niet langer van toepassing in een epidemiologisch relevant geografisch gebied van een seizoensgebonden bluetonguevectorvrij gebied, wanneer meer dan 60 dagen zijn verstreken na de datum van het begin van de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V.

Die vrijstelling is echter niet meer van toepassing na het einde van de seizoensgebonden vectorvrije periode, vastgesteld op grond van het bluetonguemonitoringprogramma.

HOOFDSTUK 4

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Intrekking

Beschikking 2005/393/EG wordt ingetrokken.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de vijfde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 378 van 31.12.1982. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/216/EG van de Commissie (PB L 67 van 5.3.2004, blz. 27).

(2)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352).

(3)  PB L 130 van 24.5.2005, blz. 22. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/357/EG (PB L 133 van 25.5.2007, blz. 44).

(4)  PB L 59 van 5.3.2005, blz. 40. Besluit gewijzigd bij Besluit 2007/924/EG (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 48).

(5)  The EFSA Journal (2007) 480, 1-20.

(6)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(7)  PB L 139 van 31.5.2007, blz. 30.

(8)  The EFSA Journal (2007) 479, 1-29.

(9)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/1964. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG.

(10)  PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG.

(11)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/265/EG van de Commissie (PB L 114 van 1.5.2007, blz. 17).

(12)  PB L 208 van 19.8.1993, blz. 34.

(13)  PB L 283, 27.10.2007, blz. 37.”

(14)  PB L 283 van 27.10.2007, blz. 37.”.

(15)  PB L 283 van 27.10.2007, blz. 37.”.


BIJLAGE I

Minimumeisen voor bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma's (als bedoeld in artikel 4)

1.   Minimumeisen voor door de lidstaten in beperkingsgebieden uit te voeren bluetonguemonitoringprogramma's

Bluetonguemonitoringprogramma's in beperkingsgebieden zijn gericht op het verstrekken van informatie over de dynamiek van bluetongue in een gebied waarvoor reeds beperkingen gelden.

De geografische referentie-eenheid wordt omschreven door een raster van circa 45 × 45 km (ongeveer 2 000 km2), tenzij specifieke milieuomstandigheden een andere grootte rechtvaardigen. In bepaalde lidstaten mag het „gebied”, als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG, als de geografische referentie-eenheid voor monitoringdoeleinden worden gebruikt.

Bluetonguemonitoringprogramma's moeten ten minste uit de volgende elementen bestaan:

1.1.

Serologische monitoring met verklikkerdieren:

de serologische monitoring met verklikkerdieren bestaat uit een actief jaarlijks programma voor het testen van verklikkerdieren, gericht op de evaluatie van de circulatie van het bluetonguevirus in de beperkingsgebieden. De verklikkerdieren moeten zo mogelijk runderen zijn. Zij moeten vrij zijn van antilichamen, als aangetoond door middel van een voorafgaande seronegatieve test, en moeten zich bevinden in delen van het beperkingsgebied waar een risicoanalyse, die met entomologische en ecologische evaluaties rekening houdt, de aanwezigheid van de vector heeft bevestigd of waar voor de vermeerdering van de vector geschikte habitats voorkomen;

de verklikkerdieren worden tijdens de activiteitsperiode van de betrokken vector, indien bekend, ten minste elke maand getest. Als dergelijke informatie ontbreekt, worden de verklikkerdieren ten minste elke maand van het jaar getest. De testfrequentie mag echter aan de seizoensschommelingen van de epidemiologische situatie tijdens het jaar worden aangepast om het begin en het einde van de circulatie van het bluetonguevirus in de beperkingsgebieden vast te stellen;

het minimumaantal verklikkerdieren per geografische eenheid moet representatief en toereikend zijn om een maandelijkse incidentie van seroconversie (1) van 2 % met een betrouwbaarheid van 95 % in elke geografische eenheid op te sporen.

1.2.

Entomologische monitoring:

de entomologische monitoring bestaat uit een actief programma voor het vangen van vectoren door middel van vast opgestelde vallen ter bepaling van de dynamiek van de populatie en de overwinteringskenmerken van de culicoïdes-soorten op de plaats van bemonstering met het oog op de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode in het seizoensgebonden bluetonguevrije gebied overeenkomstig bijlage V;

Er wordt alleen gebruik gemaakt van zuigvallen met ultraviolet licht overeenkomstig vooraf vastgestelde protocollen. De vallen moeten 's nachts worden gebruikt, en wel ten minste één nacht per week tijdens ten minste de periode van het jaar die nodig is voor de vaststelling van het begin en het einde van de seizoensgebonden vectorvrije periode. Er moet ten minste één val in elke geografische eenheid van het gehele beperkingsgebied worden geplaatst. De gebruiksfrequentie van de vallen moet worden aangepast aan de seizoensschommelingen van de epidemiologische situatie tijdens het jaar om de bepaling van de dynamiek van de populatie en de overwinteringskenmerken van de culicoïdes te optimaliseren en mag worden gewijzigd op grond van de gegevens die zijn verkregen tijdens de eerste drie jaren waarin de vallen zijn gebruikt. Een passend deel van de in de insectenvallen verzamelde knutten moet naar een gespecialiseerd laboratorium worden gezonden, dat in staat is de culicoïdes-soorten routinematig te tellen en te identificeren.

2.   Minimumeisen voor door de lidstaten buiten beperkingsgebieden uit te voeren bluetonguesurveillanceprogramma's

Bluetonguesurveillanceprogramma's buiten beperkingsgebieden zijn gericht op de opsporing van de viruscirculatie in een bluetonguevrije lidstaat of een epidemiologisch relevant geografisch gebied en moeten ten minste bestaan uit de volgende elementen:

2.1.

Passieve klinische surveillance:

bestaat uit een formeel en permanent systeem gericht op de opsporing en het onderzoek van verdenkingen van bluetongue, waaronder een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor het melden van verdachte gevallen. Eigenaars of houders van dieren alsook dierenartsen moeten elke verdenking van bluetongue onverwijld aan de bevoegde autoriteit melden. Alle verdachte gevallen van bluetongue moeten onmiddellijk worden onderzocht;

moet bijzonder worden versterkt tijdens het seizoen van de vectoractiviteit, met name aan het begin daarvan;

moet ervoor zorgen dat bewustmakingscampagnes worden opgezet, met name om dierenartsen en veehouders in staat te stellen klinische tekenen van bluetongue te identificeren.

2.2.

Serologische surveillance:

bestaat uit een actief jaarlijks programma voor de uitvoering van serologische tests op populaties van vatbare soorten, gericht op de opsporing van bewijzen voor de overdracht van het bluetonguevirus door steekproefsgewijze of doelgerichte serologische en/of virologische tests die in verhouding staan tot het besmettingsrisico in de lidstaat of het epidemiologisch relevante geografische gebied en die worden uitgevoerd in de periode van het jaar waarin seroconversie met grotere waarschijnlijkheid kan worden opgespoord;

moet zodanig zijn opgezet dat de monsters representatief zijn voor de runderpopulatie in de lidstaat of een epidemiologisch relevant geografisch gebied en de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van een prevalentie van 0,5 % met een betrouwbaarheid van 95 % in de runderpopulatie van die lidstaat of dat geografische gebied;

moet ervoor zorgen dat de steekproefgrootten worden aangepast aan de structuur van de te bemonsteren runderpopulatie en voor de toepassing van een doelgerichte surveillance, gericht op de bemonstering van een populatie met een hoog risico, waarin algemeen bekende specifieke risicofactoren voorkomen. De opzet van de doelgerichte surveillance moet zodanig zijn dat seropositieve dieren van gevaccineerde of geïmmuniseerde populaties, als bedoeld in de punten 5, 6 en 7 van deel A van bijlage III niet interfereren met het bluetonguesurveillanceprogramma.

2.3.

Entomologische surveillance:

bestaat uit een actief jaarlijks programma voor het vangen van vectoren, gericht op de verzameling van informatie over de bewezen en potentiële vectorsoorten in de lidstaat of in een epidemiologisch relevant geografisch gebied, en over hun distributie- en seizoensprofielen;

wordt uitgevoerd in alle lidstaten waar informatie over de bewezen en potentiële vectorsoorten en hun distributie- en seizoensprofielen in de lidstaat ontbreekt.


(1)  Volgens schattingen is 20 % de normale jaarlijkse seroconversiegraad in een besmet gebied. In de Gemeenschap vindt de viruscirculatie echter hoofdzakelijk plaats in een periode van circa zes maanden (einde voorjaar/medio najaar). Daarom is 2 % een voorzichtige schatting van de verwachte maandelijkse seroconversiegraad.


BIJLAGE II

Door de lidstaten naar het BT-Net-systeem te zenden informatie (als bedoeld in artikel 5, lid 2)

De door de lidstaten naar het BT-Net-systeem te zenden informatie moet ten minste het volgende omvatten:

1.   Serologische/virologische gegevens over bluetongue

a)

Administratieve indeling/eenheid

b)

Geteste diersoorten

c)

Type surveillancesysteem („systeem met verklikkerdieren” of „periodiek onderzoek”)

d)

Type uitgevoerde diagnostische tests (Elisa, serumneutralisatie, PCR, virusisolatie)

e)

Maand en jaar

f)

Aantal geteste dieren (1)

g)

Aantal positieve dieren

h)

Serologisch of virologisch bepaald serotype (te verstrekken gegevens in geval van positieve resultaten bij serumneutralisatie- of virusisolatietests)

2.   Entomologische gegevens over bluetongue

a)

Administratieve indeling

b)

Unieke identiteit van de plaats (een unieke code voor elke plaats waar een val staat opgesteld)

c)

Datum van verzameling

d)

Lengte- en breedtegraad

e)

Totaal aantal verzamelde Culicoides spp.

f)

Aantal verzamelde C. imicola, indien beschikbaar

g)

Aantal verzamelde C. obsoletus Complex, indien beschikbaar

h)

Aantal verzamelde C. obsoletus sensu strictu, indien beschikbaar

i)

Aantal verzamelde C. scoticus, indien beschikbaar

j)

Aantal verzamelde C. Pulicaris Complex, indien beschikbaar

k)

Aantal verzamelde C. Nubeculosus complex, indien beschikbaar

l)

Aantal verzamelde C. dewulfii, indien beschikbaar

m)

Andere relevante gegevens

3.   Vaccinatiegegevens over bluetongue

a)

Administratieve indeling

b)

Jaar/semester

c)

Type vaccin

d)

Serotypecombinatie

e)

Gevaccineerde diersoorten

f)

Totaal aantal beslagen in de lidstaat

g)

Totaal aantal dieren in de lidstaat

h)

Totaal aantal beslagen in het vaccinatieprogramma

i)

Totaal aantal dieren in het vaccinatieprogramma

j)

Totaal aantal gevaccineerde beslagen

k)

Aantal gevaccineerde dieren (wanneer het vaccinatietype „vaccinatie van jonge dieren” is)

l)

Aantal gevaccineerde jonge dieren (wanneer het vaccinatietype „massavaccinatie” is)

m)

Aantal gevaccineerde volwassen dieren (wanneer het vaccinatietype „massavaccinatie” is)

n)

Toegediende vaccindoses.


(1)  Als serumpools worden gebruikt, moet een schatting van het aantal met de geteste pools overeenkomende dieren worden gegeven.


BIJLAGE III

Voorwaarden voor vrijstelling van het verplaatsingsverbod (als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), en artikel 8, lid 1, onder a))

A.   Dieren

De dieren moeten tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming tegen vectorculicoïdes zijn beschermd.

Bovendien moet aan ten minste één van de in de punten 1 tot en met 7 vermelde voorwaarden worden voldaan:

1.

De dieren zijn tot de verzending tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld in bijlage V, sinds hun geboorte of gedurende ten minste 60 dagen vóór de datum van verplaatsing in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden en zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) (1) („OIE Terrestrial Manual”), die niet eerder dan zeven dagen vóór de datum van verplaatsing is uitgevoerd en negatieve resultaten heeft opgeleverd.

Die test voor de opsporing van ziekteverwekkers is echter niet nodig voor lidstaten of gebieden van lidstaten waar voldoende epidemiologische gegevens, verkregen bij de uitvoering van een monitoringprogramma gedurende minimaal drie jaren, de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, mogelijk maken.

De lidstaten die van die mogelijkheid gebruikmaken, stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

2.

De dieren zijn tot de verzending gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór de datum van verzending tegen vectoren beschermd.

3.

De dieren zijn tot de verzending tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden of zijn gedurende een periode van ten minste 28 dagen tegen vectoren beschermd en zijn tijdens die periode, met negatieve resultaten, onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen de bluetonguevirusgroep, die ten minste 28 dagen na de datum van het begin van de periode van bescherming tegen vectoren of de seizoensgebonden vectorvrije periode is uitgevoerd.

4.

De dieren zijn tot de verzending tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden of zijn gedurende een periode van ten minste 14 dagen tegen vectoren beschermd en zijn tijdens die periode, met negatieve resultaten, onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die ten minste 14 dagen na de datum van het begin van de periode van bescherming tegen vectoren of de seizoensgebonden vectorvrije periode is uitgevoerd.

5.

De dieren zijn afkomstig van een beslag dat overeenkomstig een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd vaccinatieprogramma is gevaccineerd en de dieren zijn gevaccineerd tegen het (de) serotype(s) dat (die) aanwezig is (zijn) of waarschijnlijk aanwezig is (zijn) in een epidemiologisch relevant geografisch gebied van oorsprong, de dieren bevinden zich nog in de immuniteitsperiode die wordt gegarandeerd in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin en de dieren voldoen aan ten minste één van de volgende eisen:

a)

zij zijn meer dan 60 dagen vóór de datum van verplaatsing gevaccineerd;

b)

zij zijn met een geïnactiveerd vaccin gevaccineerd vóór ten minste het aantal dagen dat nodig is voor het begin van de immuniteitsbescherming, als aangegeven in de specificaties van het voor het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin en zij zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten is uitgevoerd ten minste 14 dagen na het begin van de immuniteitsbescherming, als aangegeven in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin;

c)

zij waren eerder gevaccineerd en zijn opnieuw met een geïnactiveerd vaccin gevaccineerd binnen de immuniteitsperiode die wordt gegarandeerd in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin;

d)

zij zijn tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, sinds hun geboorte of gedurende ten minste 60 dagen vóór de datum van vaccinatie in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden en zijn met een geïnactiveerd vaccin gevaccineerd vóór ten minste het aantal dagen dat nodig is voor het begin van de immuniteitsbescherming, als aangegeven in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Dier(en) gevaccineerd tegen bluetongueserotype(s) … (serotype(s) invullen) met … (naam van het vaccin invullen) met een geïnactiveerd/gemodificeerd levend vaccin (aangeven wat van toepassing is) op … (datum invullen) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1266/2007 (2).

6.

De dieren zijn altijd gehouden in een epidemiologisch relevant geografisch gebied van oorsprong waar niet meer dan één serotype aanwezig was, aanwezig is of waarschijnlijk aanwezig is en:

a)

zij zijn met positieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen het bluetonguevirusserotype; de test moet worden uitgevoerd tussen 60 en 360 dagen vóór de datum van verplaatsing, of

b)

zij zijn met positieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen het bluetonguevirusserotype; de test moet ten minste 30 dagen vóór de datum van verplaatsing worden uitgevoerd en de dieren zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten niet eerder dan zeven dagen vóór de datum van de verplaatsing is uitgevoerd.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Dier(en) in overeenstemming met bijlage III, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1266/2007 (3).

7.

De dieren zijn met positieve resultaten voor alle serotypes die in het epidemiologisch relevante geografische gebied van oorsprong aanwezig zijn of waarschijnlijk aanwezig zijn, onderworpen aan een passende specifieke serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van de specifieke antilichamen tegen alle aanwezige of waarschijnlijk aanwezige bluetonguevirusserotypes, en

a)

de serologische test voor het specifieke serotype wordt uitgevoerd tussen 60 en 360 dagen vóór de datum van verplaatsing, of

b)

de serologische test voor het specifieke serotype wordt ten minste 30 dagen vóór de datum van verplaatsing uitgevoerd en de dieren zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten niet eerder dan zeven dagen vóór de datum van de verplaatsing is uitgevoerd.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Dier(en) in overeenstemming met bijlage III, punt 7, van Verordening (EG) nr. 1266/2007 (4).

B.   Sperma van dieren

Het sperma moet zijn verkregen van donordieren die aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij zijn buiten een beperkingsgebied gehouden gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van het sperma;

b)

zij zijn tegen vectoren beschermd gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van het sperma;

c)

zij zijn tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, gehouden gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van het sperma en zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten niet eerder dan zeven dagen vóór de begindatum van de winning van het sperma is uitgevoerd.

Die test voor de opsporing van ziekteverwekkers is echter niet nodig in lidstaten of gebieden van lidstaten waar voldoende epidemiologische gegevens, verkregen bij de uitvoering van een monitoringprogramma gedurende een periode van minimaal drie jaren, de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld in bijlage V, mogelijk maken.

De lidstaten die van die mogelijkheid gebruikmaken, stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid;

d)

zij zijn ten minste elke 60 dagen tijdens de winningsperiode en tussen 21 en 60 dagen na de winning van de laatste hoeveelheid met negatieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen de bluetonguevirusgroep;

e)

zij zijn met negatieve resultaten onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die is uitgevoerd op bloedmonsters die zijn verzameld:

i)

aan het begin van de spermawinning en bij het winnen van de laatste hoeveelheid; en

ii)

tijdens de spermawinning:

ten minste elke zeven dagen bij een virusisolatietest,

ten minste elke 28 dagen bij een polymerase-kettingreactietest (PCR).

C.   Eicellen en embryo's van dieren

1.

In vivo verkregen embryo's en eicellen van runderen moeten worden gewonnen overeenkomstig Richtlijn 89/556/EEG van de Raad (5).

2.

In vivo verkregen embryo's en eicellen van andere dieren dan runderen en in vitro geproduceerde embryo's van runderen moeten zijn verkregen van donordieren die aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij zijn buiten een beperkingsgebied gehouden gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van de embryo's/eicellen;

b)

zij zijn beschermd tegen vectoren gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van de embryo's/eicellen;

c)

zij zijn tussen 21 en 60 dagen na de winning van de embryo's/eicellen met negatieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen de bluetonguevirusgroep;

d)

zij zijn met negatieve resultaten onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die is uitgevoerd op een bloedmonster dat op de dag van de winning van de embryo's/eicellen is genomen.


(1)  http://www.oie.int/eng/normes/en_mcode.htm?e1d10

(2)  PB L 283 van 27.10.2007, blz. 37.”.

(3)  PB L 283 van 27.10.2007, blz. 37.”.

(4)  PB L 283 van 27.10.2007, blz. 37.”.

(5)  PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/60/EG van de Commissie (PB L 31 van 3.2.2006, blz. 24).


BIJLAGE IV

Criteria voor de aanwijzing van slachthuizen voor de vrijstelling van het verplaatsingsverbod (als bedoeld in artikel 8, lid 5, tweede alinea)

Voor de uitvoering van de risicobeoordeling voor de aanwijzing van slachthuizen voor de kanalisatie van verplaatsingen van dieren uit een in een beperkingsgebied gelegen bedrijf voor onmiddellijke slacht hanteert de bevoegde autoriteit van bestemming ten minste de volgende criteria:

1.

de via de monitoring- en surveillanceprogramma's beschikbare gegevens, met name wat de vectoractiviteit betreft;

2.

de afstand tussen de plaats van binnenkomst in het gebied waarvoor geen beperkingen gelden en het slachthuis;

3.

de entomologische gegevens met betrekking tot de route;

4.

de periode van de dag waarin het vervoer plaatsvindt, gerelateerd aan de uren waarop de vectoren actief zijn;

5.

het mogelijke gebruik van insecticiden en insectwerende middelen overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG van de Raad (1);

6.

de ligging van het slachthuis ten opzichte van veehouderijen;

7.

de bioveiligheidsmaatregelen in het slachthuis.


(1)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG.


BIJLAGE V

Criteria voor de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode (als bedoeld in artikel 9, lid 3)

Voor de bepaling van een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied wordt de seizoensgebonden vectorvrije periode voor een bepaald epidemiologisch relevant geografisch gebied van een lidstaat („epidemiologisch relevant geografisch gebied”) door de bevoegde autoriteit vastgesteld onder gebruikmaking van de volgende criteria:

1.   Algemene criteria

a)

Er moet een bluetonguemonitoring- en/of -surveillanceprogramma zijn opgesteld.

b)

De specifieke criteria en drempels voor de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode worden vastgesteld, rekening houdend met de culicoïdes-soorten waarvan is aangetoond of vermoed wordt dat zij de belangrijkste vectoren in het epidemiologisch relevante geografische gebied zijn.

c)

De criteria voor de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode worden toegepast, met inachtneming van de gegevens van het huidige jaar en voorgaande jaren (historische gegevens). Bovendien wordt rekening gehouden met de aspecten in verband met de standaardisatie van de surveillancegegevens.

2.   Specifieke criteria

a)

Er is geen circulatie van het bluetonguevirus in het epidemiologisch relevante geografische gebied, zoals blijkt uit de bluetonguesurveillanceprogramma's of ander bewijsmateriaal dat erop wijst dat de circulatie van het bluetonguevirus is gestopt.

b)

De vector- en waarschijnlijke-vectoractiviteit is gestopt, zoals blijkt uit de entomologische surveillance als onderdeel van de bluetonguemonitoring- en/of -surveillanceprogramma's.

c)

De vangsten van de culicoïdes-soorten waarvan is aangetoond of vermoed wordt dat zij de vectoren van het in het epidemiologisch relevante geografische gebied aanwezige serotype zijn, liggen onder een voor het epidemiologisch relevante geografische gebied vast te stellen maximumdrempel. Als bewijsmateriaal voor de ondersteuning van de vaststelling van de maximumdrempel ontbreekt, moet worden uitgegaan van de totale afwezigheid van Culicoides imicola-exemplaren en minder dan vijf culicoïdes die reeds eitjes hebben gelegd per val.

3.   Aanvullende criteria

a)

De temperatuuromstandigheden die van invloed zijn op de vectoractiviteit voor het epidemiologisch relevante geografische gebied. De temperatuurdrempels worden vastgesteld rekening houdend met het ecologische gedrag van de culicoïdes-soorten waarvan is aangetoond of vermoed wordt dat zij de vectoren van het in het epidemiologisch relevante geografische gebied aanwezige serotype zijn.


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/53


VERORDENING (EG) Nr. 1267/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

betreffende de bijzondere voorwaarden voor de toekenning van steun voor de particuliere opslag in de sector varkensvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (1), en met name op artikel 4, lid 6, en artikel 5, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tot interventie in de sector varkensvlees kan worden besloten wanneer het gemiddelde van de prijzen voor geslachte varkens op de representatieve markten van de Gemeenschap minder dan 103 % van de basisprijs bedraagt en vermoedelijk beneden dat niveau zal blijven.

(2)

De marktprijzen zijn gedaald tot beneden het hierboven bedoelde niveau en gezien de seizoensgebonden en cyclische ontwikkeling van de markt zal deze situatie waarschijnlijk voortduren.

(3)

Er moeten interventiemaatregelen worden genomen. Deze maatregelen kunnen beperkt blijven tot het toekennen van steun voor de particuliere opslag overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 3444/90 van de Commissie van 27 november 1990 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de toekenning van steun voor de particuliere opslag van varkensvlees (2).

(4)

Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2763/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende vaststelling van de algemene regels voor de steunverlening aan de particuliere opslag in de sector varkensvlees (3) kan de Commissie besluiten de opslagtermijn te verkorten of te verlengen. Naast de bedragen van de steun voor een bepaalde opslagtermijn, moeten ook de bedragen worden vastgesteld van de toeslag of de korting die moet worden toegepast ingeval de Commissie een dergelijke beslissing neemt.

(5)

Om de administratie en de controle die met het sluiten van dergelijke contracten samengaan, te vergemakkelijken, moeten minimumhoeveelheden worden vastgesteld.

(6)

De zekerheid moet worden vastgesteld op een zodanig niveau dat de opslaghouder gedwongen wordt de aangegane verplichtingen na te komen.

(7)

Het Comité van beheer voor varkensvlees heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Met ingang van 29 oktober 2007 kunnen overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3444/90 aanvragen voor steun voor de particuliere opslag worden ingediend. De lijst van producten die hiervoor in aanmerking komen en de desbetreffende bedragen worden vastgesteld in de bijlage.

2.   Indien de opslagtermijn door de Commissie wordt verlengd of verkort, dan wordt de steun dienovereenkomstig aangepast. De bedragen van de toeslag of de korting per maand en per dag worden vastgesteld in de kolommen 6 en 7 van de bijlage.

Artikel 2

De minimumhoeveelheid per contract en per product bedraagt:

a)

10 t voor producten zonder been;

b)

15 t voor alle andere producten.

Artikel 3

De zekerheid bedraagt 20 % van de in de bijlage vastgestelde steunbedragen.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 333 van 30.11.1990, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2006 (PB L 365 van 21.12.2006, blz. 52).

(3)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 19.


BIJLAGE

(in EUR/ton)

GN-code

Producten waarvoor steun wordt verleend

Steun voor een opslagtermijn van

Toeslag of korting

drie maanden

vier maanden

vijf maanden

per maand

per dag

1

2

3

4

5

6

7

ex 0203

Vlees van varkens (huisdieren), vers of gekoeld:

 

 

 

 

 

ex 0203 11 10

Halve dieren, zonder voorpoot, staart, nier, middenrif en ruggemerg (1)

278

315

352

37

1,24

ex 0203 12 11

Hammen

337

379

421

42

1,41

ex 0203 12 19

Schouders

337

379

421

42

1,41

ex 0203 19 11

Voorstukken

337

379

421

42

1,41

ex 0203 19 13

Karbonadestrengen, met of zonder halskarbonade, of halskarbonaden alleen, karbonadestrengen met of zonder heup (2)  (3)

337

379

421

42

1,41

ex 0203 19 15

Buik, als zodanig of rechthoekig gesneden

164

197

230

33

1,09

ex 0203 19 55

Buik, als zodanig of rechthoekig gesneden, zonder zwoerd en ribben

164

197

230

33

1,09

ex 0203 19 55

Hammen, schouders, voorstukken, karbonadestrengen met of zonder halskarbonade, of halskarbonaden alleen, karbonadestrengen met of zonder heup, zonder been (2)  (3)

337

379

421

42

1,41

ex 0203 19 55

Deelstukken overeenstemmend met „middles”, met of zonder zwoerd of vet, zonder been (4)

255

290

325

35

1,17


(1)  Voor steun komen ook in aanmerking halve dieren, versneden volgens de „Wiltshire”-methode, d.w.z. ontdaan van de kop, de wang, het kinnebakspek, de poten, de staart, de bladreuzel, de nier, het haasje, het schouderblad, het borstbeen, de wervelkolom, het heupbeen en het middenrif.

(2)  De karbonadestrengen en de halskarbonaden mogen opgeslagen worden met of zonder zwoerd; het vastzittend spek mag echter niet dikker zijn dan 25 mm.

(3)  De in het contract vastgelegde hoeveelheid kan iedere samenstelling van de genoemde producten betreffen.

(4)  Dezelfde aanbiedingsvorm als die van GN-code 0210 19 20.


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/55


VERORDENING (EG) Nr. 1268/2007 VAN DE COMMISSIE

van 25 oktober 2007

tot vaststelling van een verbod op de visserij op haring in ICES zone III a door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2007 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2007 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2007 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 oktober 2007.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9), gerectificeerd in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6.

(3)  PB L 15 van 20.1.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 898/2007 van de Commissie (PB L 196 van 28.7.2007, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

62

Lidstaat

Duitsland

Bestand

HER/03A.

Soort

Haring (Clupea harengus)

Zone

III a

Datum

12.10.2007


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/57


VERORDENING (EG) Nr. 1269/2007 VAN DE COMMISSIE

van 25 oktober 2007

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in de Noorse wateren bezuiden 62° NB door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2007 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2007 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2007 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 oktober 2007.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9), gerectificeerd in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6.

(3)  PB L 15 van 20.1.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 898/2007 van de Commissie (PB L 196 van 28.7.2007, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

56

Lidstaat

Zweden

Bestand

COD/04-N.

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Zone

Noorse wateren bezuiden 62° NB

Datum

8.10.2007


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/59


VERORDENING (EG) Nr. 1270/2007 VAN DE COMMISSIE

van 25 oktober 2007

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in zone III a; III b, c en d (EG-wateren) door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2007 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2007 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2007 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 oktober 2007.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9), gerectificeerd in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6.

(3)  PB L 15 van 20.1.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 898/2007 van de Commissie (PB L 196 van 28.7.2007, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

55

Lidstaat

Zweden

Bestand

LIN/03.

Soort

Leng (Molva molva)

Zone

III a; III b, c en d (EG-wateren)

Datum

8.10.2007


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/61


VERORDENING (EG) Nr. 1271/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2681/74 van de Raad van 21 oktober 1974 betreffende de communautaire financiering van de uitgaven in verband met de levering van landbouwproducten als voedselhulp (3) is bepaald dat het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, het gedeelte van de uitgaven financiert dat overeenkomt met de desbetreffende restituties bij uitvoer die overeenkomstig de betrokken communautaire voorschriften zijn vastgesteld.

(2)

Om de opstelling en het beheer van de begroting voor de communautaire voedselhulpacties te vergemakkelijken en om de lidstaten in staat te stellen het bedrag van de communautaire deelname in de financiering van de nationale voedselhulpacties te kennen, moet het bedrag van de voor deze acties toegekende restituties worden vastgesteld.

(3)

De algemene voorschriften en de uitvoeringsbepalingen die in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 voor de uitvoerrestituties zijn vastgesteld, zijn van overeenkomstige toepassing op bovenbedoelde transacties.

(4)

De specifieke criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de uitvoerrestituties voor rijst zijn vastgesteld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De geldende restituties voor de producten van de sectoren granen en rijst geleverd voor de communautaire en nationale voedselhulpacties, uitgevoerd in het kader van internationale verdragen of andere aanvullende programma's of die in het kader van andere communautaire acties gratis worden geleverd, worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 735/2007 (PB L 169 van 29.6.2007, blz. 6).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 van de Commissie (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(3)  PB L 288 van 25.10.1974, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

(EUR/t)

Productcode

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9400

0,00

1001 90 99 9000

0,00

1002 00 00 9000

0,00

1003 00 90 9000

0,00

1005 90 00 9000

0,00

1006 30 92 9100

0,00

1006 30 92 9900

0,00

1006 30 94 9100

0,00

1006 30 94 9900

0,00

1006 30 96 9100

0,00

1006 30 96 9900

0,00

1006 30 98 9100

0,00

1006 30 98 9900

0,00

1006 30 65 9900

0,00

1007 00 90 9000

0,00

1101 00 15 9100

0,00

1101 00 15 9130

0,00

1102 10 00 9500

0,00

1102 20 10 9200

0,92

1102 20 10 9400

0,79

1103 11 10 9200

0,00

1103 13 10 9100

1,19

1104 12 90 9100

0,00

NB: Productcodes: zie de Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/63


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2006

betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-overeenkomst

(Zaak COMP/F/38.121 — Fittingen)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 4180)

(Slechts de teksten in de Engelse, de Duitse, de Spaanse, de Italiaanse en de Franse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/691/EG)

SAMENVATTING VAN DE INBREUK

(1)

De beschikking was gericht tot Aalberts Industries nv, Aquatis France SAS, Simplex Armaturen + Fittings GmbH & Co. KG, VSH Italia Srl., Yorkshire Fittings Limited, Advanced Fluid Connections plc, IBP Limited, International Building Products France SA, International Building Products GmbH, Delta plc, Aldway Nine Limited, Delta Engineering Holdings Limited, Druryway Samba Limited, Flowflex Holdings Ltd, Flowflex Components Ltd, IMI plc, IMI Kynoch Ltd, Mueller Industries Inc, Mueller Europe Ltd, WTC Holding Company Inc, Pegler Ltd, Tomkins plc, FRA.BO S.p.A., Supergrif SL, SANHA Kaimer GmbH & Co. KG, Kaimer GmbH & Co. Holdings KG, Sanha Italia srl, Viega GmbH & Co. KG, Legris Industries SA en Comap SA.

(2)

De 30 genoemde rechtspersonen (die behoren tot 11 ondernemingen, waarbij een aantal rechtspersonen aansprakelijk worden gesteld als moederondernemingen) hebben inbreuk gepleegd op artikel 81 van het EG Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst door tussen 31 december 1988 en 1 april 2004 deel te nemen aan een enkele en voortdurende inbreuk in de sector fittingen in de EER. Niet alle ondernemingen hebben gedurende de gehele periode aan de inbreuk deelgenomen.

(3)

De voornaamste kenmerken van de inbreuk waren: prijsbesprekingen door concurrenten, de vaststelling, tenuitvoerlegging en controle van prijsovereenkomsten evenals van kortingen en rabatten, de vaststelling van uitvoeringsmaatregelen, de verdeling van markten en klanten, de uitwisseling van commercieel belangrijke en vertrouwelijke informatie over markten en/of ondernemingen, de deelname aan geregelde bijeenkomsten en het hebben van andere contacten om overeenstemming te bereiken over de bovengenoemde beperkingen en toezicht te houden op de uitvoering daarvan binnen de EER.

DE SECTOR FITTINGEN

(4)

Het betrokken product betreft koperen fittingen met inbegrip van fittingen van koperlegeringen (zoals roodkoper, messing en andere legeringen op basis van koper). Fittingen worden in sectoren als loodgieterij, verwarming of sanitair gebruikt om water-, lucht- en gasleidingen aan te sluiten. Er zijn verschillende soorten fittingen zoals eindfittingen, solderingen, knelfittingen en persfittingen. Al deze soorten fittingen vallen onder deze beschikking.

(5)

Uit het onderzoek is gebleken dat het kartel zich over het gehele grondgebied van de EER uitstrekte. De waarde van de EER-markt voor koperen fittingen en fittingen van koperlegeringen beliep in 2003 circa 525 miljoen EUR voor circa 960 miljoen stuks.

PROCEDURE

(6)

In januari 2001 stelde de onderneming Mueller Industries Inc de Commissie in kennis van het bestaan van een kartel in de sector fittingen (en in andere daaraan verwante sectoren van de koperen buizenmarkt) en verklaarde zij zich bereid met de Commissie samen te werken in het kader van de clementieregeling van 1996. Mueller verschafte bewijsstukken die de Commissie in staat stelden inspecties te verrichten.

(7)

Op 22 en 23 maart 2001 verrichtte de Commissie de eerste onaangekondigde inspecties inzake zowel koperen buizen als fittingen. Vervolgens werd in april 2001 besloten de zaak op te splitsen in koperen leidingbuizen (38.069), industriële buizen (38.240) en fittingen (38.121). Op 24 en 25 april 2001 hield de Commissie opnieuw onaangekondigde inspecties, ditmaal in de kantoren van de Delta-groep. Deze inspecties hadden uitsluitend betrekking op fittingen. In de sector koperen buizen gaf de Commissie twee beschikkingen waarbij zij geldboeten oplegde, en wel in de zaak industriële buizen (in 2003) en in de zaak koperen leidingbuizen (in 2004).

(8)

In september 2003, nadat de inspecties hadden plaatsgevonden en nadat de Commissie brieven had verzonden waarin zij om inlichtingen verzocht, diende de IMI-groep een clementieverzoek in. Dit werd gevolgd door soortgelijke verzoeken van de Delta-groep (maart 2004) en Frabo (juli 2004). Het laatste clementieverzoek werd ingediend door Oystertec/Advanced Fluid Connections plc, in mei 2005.

(9)

De mededeling van punten van bezwaar werd aan 30 ondernemingen die deel uitmaakten van 11 ondernemingen, evenals aan een branchevereniging toegezonden. Alle partijen behalve Flowflex, Comap en Supergrif maakten gebruik van het recht om te worden gehoord en namen deel aan de hoorzitting van 25/26 januari 2006.

WERKING VAN HET KARTEL

(10)

Hoewel er aanwijzingen zijn dat de eerste mededingingsbeperkende contacten tussen de Britse producenten van fittingen reeds vóór 1988 plaatsvonden, blijkt uit solide en duurzame bewijsstukken in het bezit van de Commissie dat december 1988 de aanvangsdatum van de inbreuk was. Daarom heeft de Commissie bepaald dat de heimelijke regelingen in het VK begonnen, tussen Britse producenten, op 31 december 1988. Wat het gedrag van de fittingenproducenten op Europees niveau betreft heeft de Commissie, door het losse en verkennende karakter van de contacten vóór januari 1991, haar onderzoek in het kader van de mededingingsregels beperkt tot de periode vanaf 31 januari 1991, de datum van de eerste „Super-EFMA”-bijeenkomst, toen de concurrenten prijzen overeenkwamen en de paneuropese regelingen een georganiseerd en gestructureerd karakter bleken te hebben.

(11)

Verder blijkt uit bewijsmateriaal in het dossier van de Commissie dat de inbreuk zelfs werd voortgezet na de inspecties van de Commissie in maart en april 2001, en wel door Comap, IBP/Oystertec (Advanced Fluid Connections) en Frabo tot april 2004 en in mindere mate door Delta. Aalberts nam na de inspecties nog aan de inbreuk deel tussen juni 2003 en april 2004. Dit is de eerste kartelzaak waarbij een aantal deelnemende ondernemingen het kartel nog drie jaar na de inspecties voortzetten.

(12)

Uit de algehele structuur van de mededingingsbeperkende regelingen in de fittingensector blijkt dat deze als één enkele inbreuk kunnen worden beschouwd waarbij de concurrenten over prijzen onderhandelden en prijsovereenkomsten en kortingen en rabatten vaststelden, ten uitvoer legden en controleerden, uitvoeringsmaatregelen afspraken, markten en klanten verdeelden en commercieel belangrijke en vertrouwelijke marktinformatie uitwisselden.

GELDBOETEN

Basisbedrag

Zwaarte

(13)

Gezien de zwaarte van de inbreuk, de impact ervan op de markt en de geografische reikwijdte moet de inbreuk als een zeer zware inbreuk worden beschouwd.

Gedifferentieerde behandeling

(14)

Aangezien het relatieve gewicht van de aan het kartel deelnemende ondernemingen in termen van omzet sterk uiteenliep heeft de Commissie een gedifferentieerde behandeling (onderverdeling in categorieën) toegepast om het relatieve gewicht van iedere onderneming in de inbreuk te bepalen; met deze benadering wordt getracht een verband te leggen tussen het relatieve gewicht van de onderneming en de schade die aan de mededinging werd toegebracht.

(15)

De ondernemingen zijn onderverdeeld in zes categorieën naargelang van hun relatieve omvang. Om het relatieve gewicht van de deelnemers aan de inbreuk vast te stellen werden de marktaandelen van elke onderneming ten aanzien van het betrokken product in aanmerking genomen. Het individuele gewicht van de deelnemers aan de inbreuk werd vastgesteld op basis van hun aandeel van de productmarkt in de EER in 2000, behalve voor Aalberts en Advanced Fluid Connections, waarvoor het marktaandeel in 2003 als basis werd gebruikt. De Commissie heeft het jaar 2000 gekozen omdat dit het meest recente jaar van de inbreuk was waarin alle ondernemingen waaraan deze beschikking is gericht actief aan het kartel deelnamen, met uitzondering van de twee genoemde ondernemingen.

(16)

Aldus werden Viegener en Aalberts in de eerste categorie ingedeeld, IMI en Delta in de tweede, Advanced Fluid Connections in de derde, Legris Industries in de vierde, Sanha Kaimer, Flowflex, Frabo en Mueller in de vijfde en Pegler in de zesde.

Voldoende afschrikkende werking

(17)

Om het bedrag van de geldboeten vast te stellen op een niveau dat een voldoende afschrikkende werking garandeert achtte de Commissie het passend om een vermenigvuldigingsfactor toe te passen op de aan Tomkins/Pegler opgelegde geldboete. In 2005, het laatste boekjaar voor de beschikking, bedroeg de totale omzet van Tomkins, de moederonderneming van Pegler, 4,65 miljard EUR.

(18)

Daarom en overeenkomstig eerdere beschikkingen achtte de Commissie het passend om op de geldboete voor Tomkins een vermenigvuldigingsfactor toe te passen.

Duur van de inbreuk

(19)

Verder werden individuele vermenigvuldigingsfactoren toegepast naargelang van de periode waaraan de verschillende rechtspersonen aan de inbreuk deelnamen.

VERZWARENDE OMSTANDIGHEDEN

Deelname aan de inbreuk na de inspecties

(20)

In de beschikking werd vastgesteld dat Oystertec/Advanced Fluid Connections, Comap, Frabo en in mindere mate Delta de inbreuk niet onmiddellijk na de inspecties staakten. Deze ondernemingen bleven ook na de inspecties aan de inbreuk deelnemen. Wat Aalberts betreft is vastgesteld dat deze onderneming na de inspecties tussen juni 2003 en april 2004 aan de inbreuk deelnam. Uit dit gedrag blijkt een flagrante minachting voor de mededingingsregels. Wanneer de Commissie een inspectie verricht in een kartelzaak waarschuwt zij de betrokken ondernemingen formeel dat de mededingingsregels mogelijk zijn geschonden. In verreweg de meeste gevallen hebben de inspecties in het verleden tot gevolg gehad dat de betrokken ondernemingen de inbreuk onmiddellijk beëindigden in afwachting van de beschikking van de Commissie, waarbij de consumenten onmiddellijk redres kregen. De inspecties zijn bedoeld om de betrokken ondernemingen ervan te weerhouden de inbreuk voort te zetten. Daarom moeten ondernemingen hun inbreukmakende gedrag na de inspecties onmiddellijk staken. Desondanks trokken de ondernemingen zich niets van de inspecties aan en zetten een aantal ervan de inbreuk nog drie jaar voort.

(21)

Dit gedrag rechtvaardigde een verhoging van het basisbedrag van de aan Aalberts, Advanced Fluid Connections, Comap, Frabo en Delta opgelegde boete.

(22)

Wat Frabo betreft erkende de beschikking echter dat deze onderneming een doorslaggevende bijdrage had geleverd. Frabo was de eerste onderneming die het mededingingsbeperkende gedrag na de inspecties onthulde en het verband aantoonde tussen de jaren vóór en na de inspecties. Daardoor kon de Commissie de continuïteit van de inbreuk in beide perioden aantonen, iets wat zonder de bijdrage van Frabo niet mogelijk was geweest. Gezien deze omstandigheid en overeenkomstig het billijkheidsbeginsel werd Frabo niet gestraft aangezien de onderneming deze na de inspecties bestaande regeling onthuld had. Deze verzwarende omstandigheid werd Frabo derhalve niet aangerekend.

Misleidende informatie

(23)

Daarnaast verstrekte Advanced Fluid Connections de Commissie in haar antwoord op de Mededeling van punten van bezwaar misleidende informatie. In een verklaring die aan dit antwoord is gehecht betoogde een medewerker van Advanced Fluid Connections dat hij in de periode tussen 2001 en 2005 geen telefonisch contact met Frabo had gehad. Uit verscheidene door Frabo ingediende telefoonrekeningen blijkt echter dat Frabo tussen april 2002 en juli 2003 tenminste 28 keer via de mobiele telefoon contact had opgenomen met Advanced Fluid Connections.

(24)

Deze verzwarende omstandigheid rechtvaardigt een verhoging van het basisbedrag van de aan Advanced Fluid Connections opgelegde boete.

VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN

(25)

Verscheidene ondernemingen maakten aanspraak op enkele of alle volgende verzachtende omstandigheden: vroege beëindiging van de inbreuk, een beperkte/passieve rol, het niet daadwerkelijk tenuitvoerleggen van de gedragingen, de implementering van nalevingsprogramma's, het ontbreken van voordeel, en moeilijkheden in de fittingensector. Deze beweringen werden alle als ongegrond verworpen, behalve wat de beperkte/passieve rol betreft waarop Flowflex aanspraak maakte. Het basisbedrag voor Flowflex werd daarom met 10 % verlaagd.

Samenwerking buiten de clementieregeling

(26)

De beschikking oordeelde dat de samenwerking van Frabo een verzachtende omstandigheid vormde. Frabo was de eerste onderneming die het voortduren van het kartel na de inspecties onthulde en was met name de eerste onderneming die bewijzen overlegde en toelichtingen verschafte om het voortduren van de inbreuk na de inspecties en tot april 2004 te bewijzen. Zonder het clementieverzoek van Fabro had de Commissie de duur en voortzetting van de inbreuk van maart 2001 tot april 2004 niet kunnen aantonen.

(27)

Frabo dient niet te worden bestraft voor haar samenwerking door haar een hogere boete op te leggen dan die welke zij zonder haar samenwerking had moeten betalen. Daarom werd het basisbedrag van de boete van Frabo verlaagd met het hypothetische bedrag van de boete die de onderneming voor een drie jaar durende inbreuk zou zijn opgelegd.

TOEPASSING VAN HET 10 %-OMZETPLAFOND

(28)

In voorkomend geval is het wereldwijde omzetplafond van 10 % als bedoeld in artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 (1) op de vastgestelde boeten toegepast.

TOEPASSING VAN DE CLEMENTIEREGELING

(29)

Mueller, IMI, Delta, Frabo en Advanced Fluid Connections hebben in verschillende fasen van het onderzoek met de Commissie samengewerkt om de gunstige behandeling te ontvangen die in de clementieregeling welke in deze zaak van toepassing is, wordt beschreven.

Vrijstelling van geldboeten

(30)

Mueller was de eerste onderneming die de Commissie in kennis stelde van het bestaan van een kartel op de EER-markt in de jaren negentig. Het bewijsmateriaal dat Mueller verschafte stelde de Commissie in staat het bestaan, de inhoud en de deelnemers van een aantal kartelbijeenkomsten en andere contacten aan te tonen welke met name tussen 1991 en 2000 plaatsvonden, alsook om op 22 maart 2001 en daarna inspecties uit te voeren. Mueller kwam derhalve in aanmerking voor een volledige vrijstelling van geldboeten.

Verlaging van geldboeten

(31)

Op 18 september 2003 benaderde IMI de Commissie om een clementieverzoek in te dienen. IMI leverde een concrete bijdrage aan het bewijzen van het bestaan van de inbreuk, en na de mededeling van punten van bezwaar te hebben ontvangen deelde de onderneming de Commissie mee dat de in haar clementieverzoek uiteengezette feiten hierin werden bevestigd. De samenwerking van IMI werd beloond met een verlaging van de geldboete met 50 %.

(32)

Op 10 maart 2004 diende Delta een clementieverzoek in. Dit verzoek werd gevolgd door andere schriftelijke verzoeken, een bijeenkomst en mondelinge verklaringen. Delta bevestigde de door IMI in haar clementieverzoeken uiteengezette feiten voor een groot deel. De medewerking van Delta werd beloond met een verlaging van de geldboete met 20 %.

(33)

Op 19 juli 2004 diende Frabo een clementieverzoek in. Frabo bevestigde de feiten die door IMI en Delta in hun clementieverzoek waren gepresenteerd grotendeels. Frabo was de eerste onderneming die onthulde dat de inbreuk na de inspecties was voortgezet en wel tot april 2004. Bovendien werd de informatie van Frabo tevens gebruikt om verzoeken om inlichtingen op te stellen die ertoe bijdroegen dat Advanced Fluid Connections eveneens een clementieverzoek indiende, waarin zij bewijzen verschafte over haar deelname aan de inbreuk na de inspecties. Op basis van het voorafgaande werd de samenwerking van Frabo beloond met een verlaging van de boete met 20 %.

(34)

Op 24 mei 2005 diende Advanced Fluid Connections (Oystertec) een clementieverzoek in. Hierin bevestigde de onderneming grotendeels de feiten die door Frabo in haar clementieverzoek waren uiteengezet. In haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar en tijdens de hoorzitting bestreed Advanced Fluid Connections evenwel met klem dat de Commissie de continuïteit van de inbreuk tussen de periode voor en na de inspecties tot april 2004 zou hebben aangetoond. Tenslotte misleidde Advanced Fluid Connections de Commissie zoals in het bovenstaande is uiteengezet en trachtte de onderneming het vermogen van de Commissie om de inbreuk te bewijzen, aan te tasten. Na een grondige bestudering van al deze omstandigheden heeft de Commissie Advanced Fluid Connections geen verlaging van de opgelegde geldboete toegekend.

BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(35)

Dankzij de elementen die door de ondernemingen en ondernemersverenigingen in hun antwoord op de mededeling van punten van bezwaar en tijdens de hoorzitting naar voren waren gebracht, beschikte de Commissie over bewijzen dat de Fédération Française des Négociants en Appareils Sanitaires, Chauffage-Climatisation et Canalisations (FNAS) indirect betrokken was bij een op 16 februari 2004 gesloten overeenkomst om de prijzen te verhogen.

(36)

Er was echter niet voldoende bewijs dat FNAS de door de producenten aan haar toevertrouwde taak daadwerkelijk aanvaardde en dat zij de tenuitvoerlegging van de overeenkomst inderdaad faciliteerde.

(37)

De Commissie kwam derhalve tot de conclusie dat FNAS geen deel uitmaakte van de overeenkomst of van enige andere mededingingsbeperkende regeling. Daarom werd de procedure tegen de Fédération Française des Négociants en Appareils Sanitaires, Chauffage-Climatisation et Canalisations (FNAS) beëindigd.

BESLUIT

(38)

De adressaten van de beschikking en de duur van hun betrokkenheid bij het kartel zijn als volgt:

Aalberts Industries nv, van 25 juni 2003 tot 1 april 2004;

Aquatis France SAS, van 31 januari 1991 tot 22 maart 2001 (IMI) en van 25 juni 2003 tot 1 april 2004 (Aalberts);

Simplex Armaturen + Fittings GmbH & Co. KG, van 31 januari 1991 tot 22 maart 2001 (IMI) en van 25 juni 2003 tot 1 april 2004 (Aalberts);

VSH Italia Srl, van 15 maart 1994 tot 22 maart 2001;

Yorkshire Fittings Limited, van 31 december 1988 tot 22 maart 2001;

Advanced Fluid Connections plc, van 23 november 2001 tot 1 april 2004;

IBP Limited, van 23 november 2001 tot 1 april 2004;

International Building Products France SA, van 4 april 1998 tot 23 november 2001 (Delta) en van 23 november 2001 tot 1 april 2004 (Advanced Fluid Connections);

International Building Products GmbH, van 31 januari 1991 tot 23 november 2001;

Delta plc, van 31 december 1988 tot 23 november 2001;

Aldway Nine Limited, van 28 juli 1999 tot 23 november 2001;

Delta Engineering Holdings Limited, van 31 december 1988 tot 23 november 2001;

Druryway Samba Limited, van 31 december 1988 tot 23 november 2001;

Flowflex Holdings Ltd, van 1 april 1989 tot 22 maart 2001;

Flowflex Components Ltd, van 31 december 1988 tot 22 maart 2001;

FRA.BO S.p.A, van 30 juli 1996 tot 1 april 2004;

IMI plc, van 31 december 1988 tot 22 maart 2001;

IMI Kynoch Ltd, van 31 december 1988 tot 22 maart 2001;

Legris Industries SA, van 31 januari 1991 tot 1 april 2004;

Comap SA, van 31 januari 1991 tot 1 april 2004;

Mueller Industries Inc., tot 12 december 1991 tot 12 december 2000;

Mueller Europe Ltd, van 28 februari 1997 tot 12 december 2000;

WTC Holding Company, Inc., van 28 februari 1997 tot 12 december 2000;

Pegler Ltd, van 31 december 1988 tot 22 maart 2001;

SANHA Kaimer GmbH & Co. KG, van 30 juli 1996 tot 22 maart 2001;

Kaimer GmbH & Co. Holdings KG, van 30 juli 1996 tot 22 maart 2001;

Sanha Italia srl, van 1 januari 1998 tot 22 maart 2001;

Supergrif SL, van 22 juli 1991 tot 23 november 2001;

Tomkins plc, van 31 december 1988 tot 22 maart 2001;

Viega GmbH & Co. KG, van 12 december 1991 tot 22 maart 2001.

(39)

Overeenkomstig voorgaande overwegingen werden de volgende geldboeten opgelegd:

a)

Aalberts Industries NV:

waarvan hoofdelijk en gezamenlijk met:

i)

Aquatis France SAS: 55,15 miljoen EUR; en

ii)

Simplex Armaturen + Fittings GmbH & Co. KG: 55,15 miljoen EUR

100,80 miljoen EUR

b)

1.

IMI plc hoofdelijk en gezamenlijk met IMI Kynoch Ltd:

waarvan hoofdelijk en gezamenlijk met:

i)

Yorkshire Fittings Limited: 9,64 miljoen EUR, en

ii)

VSH Italia S.r.l: 0,42 miljoen EUR, en

iii)

Aquatis France SAS: 48,30 miljoen EUR, en

iv)

Simplex Armaturen + Fittings GmbH & Co. KG: 48,30 miljoen EUR

48,30 miljoen EUR

2.

Aquatis France SAS and Simplex Armaturen + Fittings GmbH & Co. KG zijn hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijk voor het bijkomende bedrag van:

2,04 miljoen EUR

c)

Advanced Fluid Connections plc:

waarvan hoofdelijk en gezamenlijk met:

i)

IBP Limited: 11,26 miljoen EUR; en

ii)

International Building Products

France SA: 5,63 miljoen EUR

18,08 miljoen EUR

d)

Delta plc hoofdelijk en gezamenlijk met Delta Engineering Holdings Limited:

waarvan hoofdelijk en gezamenlijk met:

i)

Druryway Samba Limited: 28,31 miljoen EUR, en

ii)

International Building Products GmbH: 2,81 miljoen EUR; en

iii)

International Building Products France SA: 5,63 miljoen EUR, en

iv)

Aldway Nine Limited: 28,31 miljoen EUR, en

v)

Supergrif SL: 0,59 miljoen EUR

28,31 miljoen EUR

e)

Flowflex Holdings Ltd

hoofdelijk en gezamenlijk met Flowflex Components Ltd:

1,34 miljoen EUR

f)

FRA.BO S.p.A :

1,58 miljoen EUR

g)

Legris Industries SA:

waarvan hoofdelijk en gezamenlijk

met Comap SA: 18,56 miljoen EUR

46,80 miljoen EUR

h)

Tomkins plc

hoofdelijk en gezamenlijk met Pegler Ltd:

5,25 miljoen EUR

i)

Kaimer GmbH & Co. Holdings KG:

waarvan hoofdelijk en gezamenlijk met

i)

SANHA Kaimer GmbH & Co. KG: 7,97 miljoen EUR, en

ii)

Sanha Italia srl: 7,15 miljoen EUR

7,97 miljoen EUR

j)

Viega GmbH & Co. KG:

54,29 miljoen EUR

(40)

De in overweging 38 genoemde ondernemingen is bevolen een onmiddellijk einde te maken aan de in overweging 3 bedoelde inbreuk, voor zover zij dat nog niet gedaan hebben. Zij onthouden zich voortaan van iedere in overweging 3 beschreven handeling of gedraging, alsook van iedere handeling of gedraging die dezelfde of gelijkaardige doelstellingen of gevolgen heeft.


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1419/2006 (PB L 269 van 28.9.2006, blz. 1).


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/69


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2007

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde suikerbiet H7-1 (KM-ØØØH71-4) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5125)

(Slechts de tekst in de Duitse, de Franse en de Nederlandse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/692/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name op artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 november 2004 hebben KWS SAAT AG en Monsanto Europe S.A. bij de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die zijn geproduceerd met suikerbiet H7-1 („de aanvraag”).

(2)

De aanvraag had oorspronkelijk ook betrekking op bietbladeren en kleine stukjes wortel die overblijven na de verwerking van de wortels en die kunnen worden gegist voor de productie van kuilvoer. Deze producten die niet worden beschouwd als producten die zijn geproduceerd met ggo's maar als producten die ggo's bevatten of daaruit bestaan, zijn op 14 februari 2006 door de aanvragers uit de aanvraag geschrapt.

(3)

Op 20 december 2006 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht en geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat het in de handel brengen van producten die zijn geproduceerd met suikerbiet H7-1, als beschreven in de aanvraag („de producten”), schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu zal hebben in de context van de beoogde toepassingen daarvan (2). In haar advies heeft de EFSA alle specifieke vraagstukken en bedenkingen in beschouwing genomen die door de lidstaten naar voren gebracht waren.

(4)

Rekening houdend met deze beschouwingen moet een vergunning voor de producten worden verleend.

(5)

Er moet aan ieder ggo een eenduidig identificatienummer worden toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (3).

(6)

Op grond van het advies van de EFSA blijken afgezien van de voorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn.

(7)

Het advies van de EFSA rechtvaardigt evenmin het opleggen van specifieke voorwaarden of beperkingen voor het in de handel brengen en/of specifieke voorwaarden of beperkingen voor het gebruik en de behandeling, met inbegrip van voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen, als bedoeld in punt e) van artikel 6, lid 5, en artikel 18, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(8)

Alle relevante informatie over de verlening van de vergunning voor de producten moet worden opgenomen in het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(9)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 zijn de voorwaarden voor de verlening van de vergunning voor de producten bindend voor alle personen die hen in de handel brengen.

(10)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht; daarom heeft de Commissie op 25 juni 2007 overeenkomstig artikel 5 van Besluit 1999/468/EG (4) van de Raad een voorstel bij de Raad ingediend, waarover deze binnen drie maanden een besluit moest nemen.

(11)

De Raad heeft echter binnen de vastgestelde termijn geen besluit genomen, zodat de Commissie dat nu moet doen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidig identificatienummer

Aan de genetisch gemodificeerde suikerbiet (Beta vulgaris subsp. vulgaris) H7-1, als nader gespecificeerd in punt b) van de bijlage bij deze beschikking, wordt het eenduidige identificatienummer KM-ØØØH71-4 toegekend, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Vergunning

Voor de volgende producten wordt voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een vergunning verleend overeenkomstig de voorwaarden van deze beschikking:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die zijn geproduceerd met suikerbiet KM-ØØØH71-4;

b)

diervoeders die zijn geproduceerd met suikerbiet KM-ØØØH71-4.

Artikel 3

Etikettering

Voor de toepassing van de specifieke etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 luidt de naam van het organisme „suikerbiet”.

Artikel 4

Communautair register

De informatie in de bijlage bij deze beschikking wordt opgenomen in het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

Artikel 5

Vergunninghouders

1.   De vergunninghouders zijn:

a)

KWS SAAT AG, Duitsland;

en

b)

Monsanto Europe S.A., België, als vertegenwoordiger van Monsanto Company, Verenigde Staten van Amerika.

2.   Beide vergunninghouders zijn verantwoordelijk voor de nakoming van de verplichtingen die bij deze beschikking en Verordening (EG) nr. 1829/2003 aan de vergunninghouders worden opgelegd.

Artikel 6

Geldigheid

Deze beschikking is van toepassing gedurende een periode van tien jaar na de datum van de kennisgeving daarvan.

Artikel 7

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot:

a)

KWS SAAT AG, Grimsehlstrasse 31 — D-37574 Einbeck — Duitsland;

en

b)

Monsanto Europe S.A., Scheldelaan 460, Haven 627 — B-2040 Antwerpen — België.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 99).

(2)  http://www.efsa.europa.eu/EFSA/efsa_locale-1178620753816_1178620785055.htm

(3)  PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5.

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


BIJLAGE

a)   Aanvragers en vergunninghouders:

Naam

:

KWS SAAT AG.

Adres

:

Grimsehlstrasse 31 — D-37574 Einbeck — Duitsland

en

Naam

:

Monsanto Europe S.A.

Adres

:

Scheldelaan 460, Haven 627 — B 2040 Antwerpen — België

Namens Monsanto Company — 800 N. Lindbergh Boulevard — St. Louis, Missouri 63167 — Verenigde Staten van Amerika.

b)   Benaming en specificatie van de producten:

1)

Levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die zijn geproduceerd met suikerbiet KM-ØØØH71-4;

2)

Diervoeders die zijn geproduceerd met suikerbiet KM-ØØØH71-4.

De genetisch gemodificeerde suikerbiet KM-ØØØH71-4, als beschreven in de aanvraag, brengt het CP4 EPSPS-eiwit tot expressie na insertie van het cp4 epsps-gen van de Agrobacterium sp.-stam CP4 in de suikerbiet (Beta vulgaris subsp. vulgaris).

Het CP4 EPSPS-eiwit levert tolerantie op voor glyfosaat bevattende herbiciden.

c)   Etikettering:

Voor de toepassing van de specifieke etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 luidt de naam van het organisme „suikerbiet”.

d)   Detectiemethode:

Modificatiespecifieke real-time PCR-methode voor de kwantificering van suikerbiet KM-ØØØH71-4.

Gevalideerd op zaaizaad door het communautair referentielaboratorium, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1829/2003, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.it/statusofdoss.htm

Referentiemateriaal: ERM®-BF419 toegankelijk via het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Europese Commissie, Instituut voor Referentiematerialen en Metingen (IRMM) op http://www.irmm.jrc.be/html/reference_materials_catalogue/index.htm

e)   Eenduidig identificatienummer:

KM-ØØØH71-4.

f)   Informatie die vereist is krachtens bijlage II van het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid dat aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehecht is:

Niet van toepassing.

g)   Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van het product:

Geen.

h)   Monitoringplan

Niet van toepassing.

i)   Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie

Geen.

Noot: het kan gebeuren dat de links naar de desbetreffende documenten gewijzigd moeten worden. Dergelijke wijzigingen worden bekendgemaakt door bijwerking van het Communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/72


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza in Canada

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5202)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/693/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18, leden 1 en 6,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name op artikel 22, leden 1 en 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2006/696/EG van de Commissie van 28 augustus 2006 tot vaststelling van een lijst van derde landen waaruit pluimvee, broedeieren, eendagskuikens, vlees van pluimvee, loopvogels en vrij vederwild, eieren en eiproducten en van specifieke pathogenen vrije eieren (SPF-eieren) kunnen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap en van de toepasselijke voorschriften inzake veterinaire certificering en tot wijziging van de Beschikkingen 93/342/EEG, 2000/585/EG en 2003/812/EG (3) bevat een lijst van derde landen waaruit deze producten kunnen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap en stelt de veterinaire certificeringsvoorschriften vast.

(2)

Krachtens die beschikking wordt de invoer van pluimvee, broedeieren, eendagskuikens, vlees van pluimvee, loopvogels en vrij vederwild uit Canada in de Gemeenschap toegestaan.

(3)

Op 27 september 2007 heeft Canada aan de Commissie een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza van subtype H7N3 in een pluimveebedrijf in de provincie Saskatchewan gemeld. Het heeft ook meegedeeld dat de certificering voor pluimvee, vlees van pluimvee en andere producten die dat virus kunnen verspreiden onmiddellijk is opgeschort voor invoer uit het gehele grondgebied van Canada in de Gemeenschap.

(4)

Canada heeft onmiddellijke en passende bestrijdingsmaatregelen genomen, waaronder beperkingen op het vervoer van pluimvee en producten daarvan binnen en uit het door de ziekte getroffen gebied, en de Commissie informatie over de epidemiologische situatie verstrekt. Volgens de beschikbare informatie zijn er geen aanwijzingen van een verdere verspreiding van het virus uit het getroffen gebied. In het licht van die informatie en op grond van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Canada inzake sanitaire maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid bij de handel in levende dieren en dierlijke producten, die namens de Gemeenschap is goedgekeurd bij Besluit 1999/201/EG van de Raad (4), is het dienstig dat de opschorting van de invoer uit Canada wordt beperkt tot het door de ziekte getroffen gebied in de provincie Saskatchewan.

(5)

Beschikking 2005/432/EG van de Commissie van 3 juni 2005 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften en het model van de certificaten voor uit derde landen ingevoerde vleesproducten voor menselijke consumptie en tot intrekking van de Beschikkingen 97/41/EG, 97/221/EG en 97/222/EG (5) stelt de lijst van derde landen vast waaruit de lidstaten, afhankelijk van de veterinairrechtelijke status van het derde land, de invoer van die producten mogen toestaan, mits zij aan een bepaalde behandeling zijn onderworpen.

(6)

Momenteel wordt de invoer uit Canada in de Gemeenschap toegestaan van producten van vlees van pluimvee die een niet-specifieke behandeling hebben ondergaan. Bij een uitbraak van aviaire influenza is die behandeling echter ontoereikend om het aviaire-influenzavirus te inactiveren. Het is daarom dienstig dat in deze beschikking uit het getroffen gebied alleen de invoer wordt toegestaan van producten van vlees van pluimvee die zijn onderworpen aan behandeling B, C of D overeenkomstig deel 4 van bijlage II bij Beschikking 2005/432/EG.

(7)

In het licht van de huidige epidemiologische situatie in Canada moet deze beschikking van toepassing zijn tot en met 30 november 2007 en moeten de maatregelen daarna opnieuw worden bekeken.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De lidstaten schorten de invoer van de volgende producten uit het grondgebied van Canada, als bedoeld in bijlage I bij deze beschikking, op:

a)

pluimvee, broedeieren en eendagskuikens, als omschreven in artikel 2, onder a), b) en c), van Beschikking 2006/696/EG;

b)

vlees, als omschreven in artikel 2, onder j), van Beschikking 2006/696/EG;

c)

vleesbereidingen en vleesproducten, als omschreven in de punten 1.15 en 7.1 in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (6), die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het in punt b) bedoelde vlees;

d)

rauw voeder voor gezelschapsdieren en niet-verwerkte voedermiddelen met delen van de in punt a) bedoelde soorten;

e)

niet-behandelde jachttrofeeën van vogels.

Artikel 2

De invoer van de in artikel 1 bedoelde producten wordt uit het in bijlage II bij deze beschikking bedoelde grondgebied toegestaan, mits op de invoercertificaten die zendingen van deze producten vergezellen:

a)

duidelijk wordt aangegeven dat zij afkomstig zijn van het grondgebied van code „CA-1”, dat als een van aviaire influenza vrij gebied moet worden gecertificeerd;

b)

het volgende wordt vermeld: „Deze zending voldoet aan Beschikking 2007/693/EG van de Commissie”.

Artikel 3

In afwijking van artikel 1 mogen de in artikel 1, onder c), bedoelde vleesproducten in de Gemeenschap worden ingevoerd, mits zij zijn onderworpen aan behandeling B, C of D overeenkomstig deel 4 van bijlage II bij Beschikking 2005/432/EG.

Artikel 4

Deze beschikking is van toepassing tot en met 30 november 2007.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352).

(2)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG.

(3)  PB L 295 van 25.10.2006, blz. 1.

(4)  PB L 71 van 18.3.1999, blz. 3.

(5)  PB L 151 van 14.6.2005, blz. 3. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1792/2006 (PB L 362 van 20.12.2006, blz. 1).

(6)  PB L 139 van 30.4.2004. Gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.


BIJLAGE I

Het beperkingsgebied (10 km) in de provincie Saskatchewan, omvattende een deel van de Rural Municipality of Lumsden #189 dat wordt begrensd:

ten zuiden door Highway 11;

ten zuidoosten door Highway 20 tot Last Mountain Creek;

ten oosten en ten noorden door Last Mountain Creek en Last Mountain Lake;

ten westen door de oostelijke helft van Range 23 (3 mijl) van Township 21 en 20 tot de kruising met Highway 11 in de Rural Municipality of Dufferin #190.


BIJLAGE II

CA-1

:

het grondgebied van Canada, met uitzondering van het in bijlage I vastgestelde beperkingsgebied.


Rectificaties

27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/75


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 533/2007 van de Commissie van 14 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor vlees van pluimvee

( Publicatieblad van de Europese Unie L 125 van 15 mei 2007 )

Bladzijde 10, artikel 4, lid 1:

in plaats van:

„heeft ingevoerd”,

te lezen:

„heeft in- of uitgevoerd”.


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/75


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 536/2007 van de Commissie van 15 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van een aan de Verenigde Staten van Amerika toegewezen tariefcontingent voor vlees van pluimvee

( Publicatieblad van de Europese Unie L 128 van 16 mei 2007 )

Bladzijde 7, artikel 4, lid 1:

in plaats van:

„heeft ingevoerd”,

te lezen:

„heeft in- of uitgevoerd”.


27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/75


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 539/2007 van de Commissie van 15 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor eieren en ovoalbumine

( Publicatieblad van de Europese Unie L 128 van 16 mei 2007 )

Bladzijde 20, artikel 4, lid 1:

in plaats van:

„heeft ingevoerd”,

te lezen:

„heeft in- of uitgevoerd”.