ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 246

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
21 september 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1087/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1487/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens uit de Volksrepubliek China

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1088/2007 van de Commissie van 20 september 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

7

 

 

Verordening (EG) nr. 1089/2007 van de Commissie van 20 september 2007 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2007 zijn ingediend in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 812/2007 geopende tariefcontingenten voor varkensvlees

9

 

 

Verordening (EG) nr. 1090/2007 van de Commissie van 20 september 2007 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2007 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 979/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor varkensvlees

10

 

 

Verordening (EG) nr. 1091/2007 van de Commissie van 20 september 2007 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2007 zijn ingediend in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 806/2007 geopende tariefcontingenten voor varkensvlees

11

 

 

Verordening (EG) nr. 1092/2007 van de Commissie van 20 september 2007 inzake de afgifte van invoercertificaten voor rijst in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 2021/2006 geopende tariefcontingenten voor de deelperiode september 2007

13

 

 

Verordening (EG) nr. 1093/2007 van de Commissie van 20 september 2007 houdende vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 964/2007 geopende tariefcontingent voor de invoer van rijst van oorsprong uit de minst ontwikkelde landen

16

 

 

Verordening (EG) nr. 1094/2007 van de Commissie van 19 september 2007 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

17

 

*

Verordening (EG) nr. 1095/2007 van de Commissie van 20 september 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1490/2002 houdende bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en Verordening (EG) nr. 2229/2004 houdende nadere bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad ( 1 )

19

 

*

Verordening (EG) nr. 1096/2007 van de Commissie van 20 september 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo

29

 

 

Verordening (EG) nr. 1097/2007 van de Commissie van 20 september 2007 betreffende de afgifte van uitvoercertificaten in de wijnsector

31

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2007/614/Euratom

 

*

Besluit van de Raad van 30 januari 2007 betreffende de sluiting door de Commissie van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van Japan voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten op het gebied van onderzoek inzake fusie-energie

32

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van Japan voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten op het gebied van onderzoek inzake fusie-energie

34

 

 

Commissie

 

 

2007/615/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 september 2007 betreffende de niet-opneming van benfuracarb in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4285)  ( 1 )

47

 

 

Rectificaties

 

 

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1086/2007 van de Commissie van 19 september 2007 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1054/2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in ongewijzigde staat ( PB L 245 van 20.9.2007 )

49

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/1


VERORDENING (EG) Nr. 1087/2007 VAN DE RAAD

van 18 september 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1487/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op de artikelen 9 en 12,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Oorspronkelijke maatregelen

(1)

In september 2005 stelde de Raad na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) bij Verordening (EG) nr. 1487/2005 (2) een definitief antidumingrecht in („de oorspronkelijke maatregelen”) op de invoer van afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens (FPFAF) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („China”). Voor Chinese FPFAF golden rechten die varieerden van 14,1 tot 56,2 %.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het voor eigen rekening nemen (absorptie) van het recht

(2)

Op 13 november 2006 werd, op grond van artikel 12 van de basisverordening, een verzoek ingediend om een nieuw onderzoek in te stellen met het oog op een eventuele herziening van de oorspronkelijke maatregelen. Dat verzoek werd ingediend door de AIUFFASS („de indiener van het verzoek”) namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 30 %, van de totale productie van FPFAF in de Gemeenschap vertegenwoordigen.

(3)

De indiener van het verzoek verstrekte voldoende informatie waaruit blijkt dat de exportprijzen na de instelling van het oorspronkelijke antidumpingrecht op FPFAF van oorsprong uit China zijn gedaald en dat de wederverkoopprijs of de latere verkoopprijs in de Gemeenschap nauwelijks is veranderd. Dat zou tot een toename van de dumping hebben geleid, waardoor de geldende maatregelen geen effect konden sorteren. De indiener van het verzoek heeft ook bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat het betrokken product uit China nog steeds in grote hoeveelheden in de Gemeenschap wordt ingevoerd.

3.   Het nieuwe onderzoek in verband met het voor eigen rekening nemen van het recht

(4)

Op 28 december 2006 heeft de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht van inleiding (3) gepubliceerd van een procedure voor een nieuw onderzoek, overeenkomstig artikel 12 van de basisverordening, van de antidumpingmaatregelen van toepassing op de invoer van FPFAF uit China.

(5)

De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten/exporteurs, de vertegenwoordigers van het exportland, importeurs en gebruikers officieel van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord. De Commissie heeft alle haar bekende betrokken partijen een vragenlijst toegestuurd.

(6)

Gezien het grote aantal producenten/exporteurs en importeurs die bij het oorspronkelijke onderzoek betrokken waren, is overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen tot een steekproef over te gaan. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef nodig was en, indien dat het geval was, deze samen te stellen, werden alle producenten/exporteurs en importeurs verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en basisgegevens te verstrekken.

(7)

De Commissie heeft alle gegevens ingewonnen en gecontroleerd die zij nodig achtte om te bepalen of de exportprijzen zijn gedaald en of de wederverkoopprijs of de latere verkoopprijs in de Gemeenschap nauwelijks is veranderd. Zo nodig werden in de bedrijven van de medewerkende producenten/exporteurs in China en in hun verbonden ondernemingen controlebezoeken verricht:

Nantong Teijin Co. Ltd en haar verbonden importeur NI-Teijin Shoji Europe GmbH

Fuzhou Fuhua Textile & Printing Dyeing Co., Ltd

Fuzhou Ta-Tung Textile Works Co., Ltd

Hangzhou Delicacy Textile Co. Ltd

Shaoxing County Jiade Weaving and Dyeing Co. Ltd

Wujiang Xiangsheng Textile dyeing & Finishing Co. Ltd en haar verbonden onderneming

Wujiang Longsheng Textile Co. Ltd

(8)

Het nieuwe onderzoektijdvak („NOT”) beslaat de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006. Het NOT werd gebruikt om het huidige niveau van de uitvoerprijzen en het niveau van de prijzen bij levering aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap te bepalen. Om na te gaan of er voldoende verandering was gekomen in de prijzen in de Gemeenschap werden de prijzen in het NOT vergeleken met de prijzen in het oorspronkelijke onderzoektijdvak (1 april 2003 tot en met 30 maart 2004).

(9)

De Commissie moest de partijen de tijd laten om zich kenbaar te maken, en moest overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een steekproef van producenten/exporteurs in China samenstellen. Gezien diverse uitzonderlijke omstandigheden hebben ook de medewerkende partijen om verlenging van de termijn voor de indiening van hun antwoorden verzocht. Die verlengingen werden toegestaan wanneer daartoe gegronde redenen bestonden. Hierdoor heeft het nieuwe onderzoek iets langer geduurd dat de normale periode van zes maanden waarin artikel 12, lid 4, van de basisverordening voorziet.

B.   BETROKKEN PRODUCT

(10)

Het product waarvoor het nieuwe onderzoek is ingeleid, is hetzelfde als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens („FPFAF”), die gewoonlijk worden ingedeeld onder de GN-codes ex 5407 51 00 , 5407 52 00 , 5407 54 00 , ex 5407 61 10 , 5407 61 30 , 5407 61 90 , ex 5407 69 10 en ex 5407 69 90 . Bij het betrokken product gaat het om weefsels van synthetische filamentgarens, bevattende 85 of meer gewichtspercenten getextureerde of niet-getextureerde filamenten van polyesters, geverfd (ook indien witgeverfd) of bedrukt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China. Het betrokken product wordt hoofdzakelijk in de textielindustrie gebruikt.

C.   HET NIEUWE ONDERZOEK

(11)

Over het algemeen heeft een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 12 van de basisverordening tot doel vast te stellen of de prijzen in de Gemeenschap van FPFAF van oorsprong uit China na de instelling van de oorspronkelijke antidumpingmaatregelen voldoende zijn veranderd. Vervolgens moet opnieuw een dumpingmarge worden berekend indien blijkt dat het antidumpingrecht voor eigen rekening werd genomen. Overeenkomstig artikel 12 van de basisverordening werden de importeurs/gebruikers en de exporteurs in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat de prijzen in de Gemeenschap na de instelling van antidumpingmaatregelen om andere redenen dan het voor eigen rekening nemen van het antidumpingrecht niet of nauwelijks waren veranderd.

1.   Steekproeven

(12)

Zoals in overweging 6 vermeld, heeft de Commissie alle producenten/exporteurs en importeurs verzocht zich kenbaar te maken en basisgegevens over hun activiteiten tijdens het NOT te verstrekken. Deze partijen werd tevens verzocht aan te geven of zij met opname in de steekproef instemden.

a)   Producenten/exporteurs

(13)

Zesentwintig producenten/exporteurs stemden ermee in de gevraagde informatie te leveren en in de steekproef te worden opgenomen. Gezien het grote aantal producenten/exporteurs werd besloten dat een steekproef noodzakelijk was om vast te stellen of producenten/exporteurs in China de rechten voor eigen rekening namen. Hoewel de voorkeur is gegeven aan ondernemingen die in de steekproef van het oorspronkelijke onderzoek waren opgenomen, werd een selectie gemaakt waarmee het grootste representatieve exportvolume werd bestreken dat in de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd over de steekproef overleg gepleegd met de Chinese autoriteiten, die tegen deze keuze geen bezwaar hebben gemaakt.

(14)

Oorspronkelijk waren negen ondernemingen geselecteerd om in de steekproef te worden opgenomen. Tijdens het oorspronkelijke onderzoek werd aan één onderneming individuele behandeling (IB) en aan acht andere ondernemingen de status van markteconomie (SME) toegekend. Net voor de controlebezoeken in China plaatsvonden, besloten twee ondernemingen (de onderneming met IB en een van de onderneming met SME) zich uit de steekproef terug te trekken. Deze twee ondernemingen worden in dit nieuw onderzoek als niet-medewerkende ondernemingen beschouwd. Bijgevolg restten er nog 24 medewerkende ondernemingen en een steekproef van zeven producenten/exporteurs met SME. In dat stadium stelde de Commissie vast dat geen producenten/exporteurs met IB aan het onderzoek meewerkten.

(15)

De resterende zeven ondernemingen in de steekproef genieten allemaal SME en vertegenwoordigen ongeveer 78 % van de export naar de Europese Unie door alle medewerkende ondernemingen en 23,9 % van de totale Chinese export van FPFAF naar de communautaire markt. In dat stadium van het nieuwe onderzoek is vastgesteld dat deze ondernemingen het grootste volume vertegenwoordigden dat in de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Deze zeven ondernemingen werden bijgevolg representatief geacht voor de samenstelling van de steekproef in het nieuwe onderzoek.

b)   Importeurs

(16)

Geen enkele niet-verbonden importeur diende de gevraagde informatie binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn in.

2.   Niet-medewerking

(17)

De 24 medewerkende producenten/exporteurs die ermee hadden ingestemd in de steekproef te worden opgenomen, vertegenwoordigen ongeveer 30 % van de totale export van Chinese FPFAF naar de Gemeenschap. Zoals vermeld in overweging 14, besloten nog twee producenten hun medewerking op te zeggen. Dat had tot gevolg dat uiteindelijk voor ongeveer 70 % van de totale export van FPFAF naar de communautaire markt geen medewerking werd verleend.

(18)

Op grond daarvan werd in dit geval een hoog niveau van niet-medewerking vastgesteld.

3.   Prijsverandering in de Gemeenschap

3.1.   Algemeen

(19)

Geen enkele niet-verbonden importeur/gebruiker van het betrokken product heeft zijn medewerking voor het nieuwe onderzoek toegezegd. Zoals vermeld in overweging 18 is het niveau van niet-medewerking van producenten/exporteurs in China hoog.

(20)

Met uitzondering van één producent/exporteur die in de steekproef is opgenomen, wordt het handelspatroon voor FPFAF van oorsprong uit China gekenmerkt door de afwezigheid van verbonden importeurs die het betrokken product voor wederverkoop in de Gemeenschap invoeren. Onafhankelijke kopers van FPFAF zijn gewoonlijk verwerkende bedrijven die het betrokken product rechtstreeks voor eigen verbruik invoeren.

(21)

Vastgesteld werd dat de uitvoer door de producenten/exporteurs in de steekproef tijdens het NOT meestal op cif-basis (kosten, verzekering, vracht) plaatsvond. Daarom werd steeds de cif-prijs voor het betrokken product vastgesteld alvorens prijsveranderingen werden beoordeeld. Voor het NOT werd de cif-prijs grens Gemeenschap vastgesteld op basis van informatie van de medewerkende Chinese producenten/exporteurs die in de steekproef zijn opgenomen.

3.2.   Verandering van de wederverkoopprijs in de Gemeenschap voor de ondernemingen die in de steekproef zijn opgenomen

(22)

Om veranderingen van de prijzen op het niveau van producenten/exporteurs in de Gemeenschap vast te stellen, werd de gemiddelde prijs van FPFAF per type product die voor het NOT werd vastgesteld, vergeleken met de gemiddelde prijs van FPFAF die tijdens het oorspronkelijke onderzoekstijdvak in hetzelfde handelsstadium en onder dezelfde leveringsvoorwaarden werd vastgesteld.

(23)

Uit deze vergelijking bleek dat de gemiddelde prijs in de Gemeenschap van FPFAF van oorsprong uit China voor alle in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het NOT niet was gedaald.

(24)

De verandering van de wederverkoopprijs voor één verbonden in de Gemeenschap gevestigde importeur werd per type product beoordeeld. Wederverkoopprijzen aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap werden voor dezelfde leveringsvoorwaarden voor beide onderzoektijdvakken vergeleken. Aan de hand van de ingewonnen informatie werd aangetoond dat de prijzen met meer dan het antidumpingrecht waren gestegen.

3.3.   Verzoeken om correcties van belanghebbenden

(25)

Diverse belanghebbenden verzochten om een correctie van de exportprijs. Zij voerden aan dat de schommeling van de wisselkoers USD/EUR tijdens het NOT een kunstmatige daling van hun exportprijs tot gevolg had. Aangezien tijdens het NOT, en zelfs vóór de toepassing van deze gevraagde aanpassing, die tot dalende prijzen in het oorspronkelijke onderzoektijdvak zou leiden, echter geen prijsdaling werd vastgesteld, werd het niet nodig geacht het verzoek te onderzoeken.

3.4.   Verandering van de wederverkoopprijs in de Gemeenschap voor de niet-medewerkende ondernemingen

(26)

Gezien het hoge niveau van niet-medewerking, in dit geval ongeveer 70 %, moet voor alle niet-medewerkende producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China een absorptierecht worden ingesteld. Het absorptierecht moet worden ingesteld overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, met name aan de hand van de beschikbare gegevens.

(27)

In dit geval wordt ervan uitgegaan dat de gegevens uit de invoerstatistieken van Eurostat het meest direct en het meest betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt om het niveau vast te stellen waarop niet-medewerkende Chinese exporteurs hun FPFAF op de communautaire markt importeerden. Wanneer we uit Eurostat de gegevens lichten die zijn gecontroleerd op het niveau van de medewerkende ondernemingen waarvoor is vastgesteld dat zij het recht niet voor eigen rekening hebben genomen, wordt de absorptiemarge voor niet-medewerkende ondernemingen op basis van de Eurostatgegevens op 18,6 % vastgesteld.

3.5.   Conclusie inzake de verandering van de verkoopprijs in de Gemeenschap

(28)

Op grond van bovenstaande feiten en overwegingen werd geconcludeerd dat geen van de producenten/exporteurs die in de steekproef waren opgenomen het geldende antidumpingrecht voor eigen rekening hadden genomen. Voor geen van de producenten/exporteurs in China die hun medewerking hebben toegezegd en ermee instemden in de steekproef te worden opgenomen mag bijgevolg een absorptierecht worden ingesteld.

(29)

Voor alle niet-medewerkende producenten/exporteurs in China moet evenwel een absorptierecht van 18,6 % worden ingesteld.

4.   Nieuwe maatregel

a)   Voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen

(30)

Aangezien de in de steekproef opgenomen ondernemingen konden aantonen dat hun exportprijs van het betrokken product naar de communautaire markt niet was gedaald, blijft de maatregel onveranderd.

Onderneming

Definitief recht

Fuzhou Fuhua Textile & Printing Dyeing Co., Ltd

14,1  %

Fuzhou Ta-Tung Textile Works Co., Ltd

14,1  %

Hangzhou De Licacy Textile Co., Ltd

14,1  %

Nantong Teijin Co., Ltd

14,1  %

Shaoxing County Jiade Weaving and Dyeing Co., Ltd

14,1  %

Wujiang Longsheng Textile Co., Ltd

14,1  %

Wujiang Xiangsheng Textile Dyeing & Finishing Co., Ltd

14,1  %

b)   Voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten/exporteurs

(31)

Dezelfde conclusie moet gelden voor de 17 ondernemingen die hun medewerking hadden toegezegd en ermee hadden ingestemd in de steekproef te worden opgenomen.

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Shaoxing Zhengda Group Co., Ltd

14,1  %

Far Eastern Industries (Shanghai) Ltd

14,1  %

Zhejiang Yonglong Enterprises Co., Ltd

14,1  %

Zhuji Bolan Textile Industrial Development Co., Ltd

14,1  %

Zhejiang Shaoxing Tianyuan Textile Printing and Dyeing Co., Ltd

14,1  %

Zhejiang XiangSheng Group Co., Ltd

14,1  %

Hangzhou ZhenYa Textile Co., Ltd

14,1  %

Huzhou Styly Jingcheng Textile Co., Ltd

14,1  %

Hangzhou Yongsheng Textile Co., Ltd

14,1  %

Zhejiang Shaoxing Yongli Printing and Dyeing Co., Ltd

14,1  %

Hangzhou Hongfeng Textile Group Co., Ltd

14,1  %

Shaoxing Yinuo Printing & Dyeing Co., Ltd

14,1  %

Shaoxing Ancheng Cloth industrial Co., Ltd

14,1  %

Hangzhou Jieenda Textile Co., Ltd

14,1  %

Hangzhou Mingyuan Textile Co., Ltd

14,1  %

Hangzhou Yililong Textile Co., Ltd

14,1  %

Zheijiang Singmetat Print and Dyeing Co., Ltd

56,2  %

c)   Voor alle overige producenten/exporteurs

(32)

Voor de niet-medewerkende ondernemingen als vermeld in overweging 26 werd het passend geacht de maatregel overeenkomstig de laatste zin van artikel 12, lid 3, van de basisverordening aan te passen. Het herziene antidumpingrecht, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt:

Onderneming

Definitief recht

Hangzhou CaiHong Textile Co., Ltd

55,7  %

Hangzhou Fuen Textile Co., Ltd

55,7  %

Hangzhou Jinsheng Textile Co., Ltd

55,7  %

Hangzhou Shenda Textile Co., Ltd

28,2  %

Hangzhou Xiaoshan Phoenix Industry Co., Ltd

55,7  %

Hangzhou Zhengda Textile Co., Ltd

55,7  %

Shaoxing China Light & Textile Industrial City Somet Textile Co., Ltd

55,7  %

Shaoxing County Fengyi Textile Printing & Dyeing Co., Ltd

55,7  %

Shaoxing County Huaxiang Textile Co., Ltd

45,3  %

Shaoxing County Pengyue Textile Co., Ltd

28,2  %

Shaoxing County Qing Fang Cheng Textiles Imp. & Exp. Co., Ltd

52,5  %

Xingxin Holding Group Co., Ltd

28,2  %

Shaoxing Golden tree silk Printing Dyeing and Sandwashing Co., Ltd

55,7  %

Shaoxing Nanchi Textile Printing-Dyeing Co., Ltd

55,7  %

Shaoxing Ronghao Textiles Co., Ltd

52,5  %

Shaoxing Tianlong Import and Export Co., Ltd

65  %

Shaoxing Xinghui Textile Co., Ltd

55,7  %

Shaoxing Yongda Textiles Co., Ltd

55,7  %

Wujiang Canhua Imp. & Exp. Co., Ltd

74,8  %

Zhejiang Golden Time Printing and Dyeing knitwear Co., Ltd

55,7  %

Zhejiang Huagang Dyeing and Weaving Co., Ltd

55,7  %

Zhejiang Shaoxiao Printing and Dyeing Co., Ltd

55,7  %

Alle andere ondernemingen

74,8  %

5.   Speciale bepaling voor exporteurs in China die het recht mogelijk niet voor eigen rekening nemen

(33)

Gezien de bevindingen van het onderzoek en de geringe medewerking in China, die er mede aan te wijten kan zijn dat producenten/exporteurs van FPFAF kleine en middelgrote ondernemingen zijn, kan de Gemeenschap de situatie van exporteurs die niet met dit nieuw onderzoek konden meewerken opnieuw onderzoeken wanneer zij bewijsmateriaal verstrekken waaruit blijkt dat zij de antidumpingmaatregelen die tijdens het huidige onderzoektijdvak golden niet voor hun rekening hebben genomen. Deze mogelijkheid wordt alle producenten/exporteurs van het betrokken product in China geboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1487/2005 komt als volgt te luiden:

„2.   Het definitieve antidumpingrecht, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten van de onderstaande ondernemingen bedraagt:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Fuzhou Fuhua Textile & Printing Dyeing Co., Ltd

14,1  %

A617

Fuzhou Ta-Tung Textile Works Co., Ltd

14,1  %

A617

Hangzhou De Licacy Textile Co., Ltd

14,1  %

A617

Nantong Teijin Co. Ltd

14,1  %

A617

Shaoxing County Jiade Weaving and Dyeing Co., Ltd

14,1  %

A617

Wujiang Longsheng Textile Co., Ltd

14,1  %

A617

Wujiang Xiangsheng Textile Dyeing & Finishing Co., Ltd

14,1  %

A617

Shaoxing Zhengda Group Co., Ltd

14,1  %

A617

Far Eastern Industries (Shanghai) Ltd

14,1  %

A617

Zhejiang Yonglong Enterprises Co., Ltd

14,1  %

A617

Zhuji Bolan Textile Industrial Development Co., Ltd

14,1  %

A617

Zhejiang Shaoxing Tianyuan Textile Printing and Dyeing Co., Ltd

14,1  %

A617

Zhejiang XiangSheng Group Co., Ltd

14,1  %

A617

Hangzhou ZhenYa Textile Co., Ltd

14,1  %

A617

Huzhou Styly Jingcheng Textile Co., Ltd

14,1  %

A617

Hangzhou Yongsheng Textile Co., Ltd

14,1  %

A617

Zhejiang Shaoxing Yongli Printing and Dyeing Co., Ltd

14,1  %

A617

Hangzhou Hongfeng Textile Group Co., Ltd

14,1  %

A617

Shaoxing Yinuo Printing & Dyeing Co., Ltd

14,1  %

A617

Shaoxing Ancheng Cloth industrial Co., Ltd

14,1  %

A617

Hangzhou Jieenda Textile Co., Ltd

14,1  %

A617

Hangzhou Mingyuan Textile Co., Ltd

14,1  %

A617

Hangzhou Yililong Textile Co., Ltd

14,1  %

A617

Zheijiang Singmetat Print and Dyeing Co. Ltd

56,2  %

A836

Hangzhou CaiHong Textile Co., Ltd

55,7  %

A623

Hangzhou Fuen Textile Co., Ltd

55,7  %

A623

Hangzhou Jinsheng Textile Co., Ltd

55,7  %

A623

Hangzhou Shenda Textile Co., Ltd

28,2  %

A837

Hangzhou Xiaoshan Phoenix Industry Co., Ltd

55,7  %

A623

Hangzhou Zhengda Textile Co., Ltd

55,7  %

A623

Shaoxing China Light & Textile Industrial City Somet Textile Co., Ltd

55,7  %

A623

Shaoxing County Fengyi Textile Printing & Dyeing Co., Ltd

55,7  %

A623

Shaoxing County Huaxiang Textile Co., Ltd

45,3  %

A619

Shaoxing County Pengyue Textile Co., Ltd

28,2  %

A837

Shaoxing County Qing Fang Cheng Textiles Imp. & Exp. Co., Ltd

52,5  %

A621

Xingxin Holding Group Co., Ltd

28,2  %

A837

Shaoxing Golden tree silk Printing Dyeing and Sandwashing Co., Ltd

55,7  %

A623

Shaoxing Nanchi Textile Printing-Dyeing Co., Ltd

55,7  %

A623

Shaoxing Ronghao Textiles Co., Ltd

52,5  %

A620

Shaoxing Tianlong Import and Export Co., Ltd

65  %

A622

Shaoxing Xinghui Textile Co., Ltd

55,7  %

A623

Shaoxing Yongda Textiles Co., Ltd

55,7  %

A623

Wujiang Canhua Imp. & Exp. Co., Ltd

74,8  %

A618

Zhejiang Golden Time Printing and Dyeing knitwear Co., Ltd

55,7  %

A623

Zhejiang Huagang Dyeing and Weaving Co., Ltd

55,7  %

A623

Zhejiang Shaoxiao Printing and Dyeing Co., Ltd

55,7  %

A623

Alle andere ondernemingen

74,8  %

A999 ”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

R. PEREIRA


(1)   PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)   PB L 240 van 16.9.2005, blz. 1.

(3)   PB C 320 van 28.12.2006, blz. 8.


21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/7


VERORDENING (EG) Nr. 1088/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 september 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 20 september 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

85,6

TR

88,6

XK

55,1

XS

36,3

ZZ

66,4

0707 00 05

JO

151,2

MK

29,6

TR

136,6

ZZ

105,8

0709 90 70

IL

51,9

TR

111,0

ZZ

81,5

0805 50 10

AR

65,0

UY

83,0

ZA

73,7

ZZ

73,9

0806 10 10

IL

65,2

TR

113,5

ZZ

89,4

0808 10 80

AU

215,7

CL

81,4

CN

79,8

NZ

93,3

US

96,9

ZA

69,5

ZZ

106,1

0808 20 50

CN

61,1

TR

117,6

ZA

106,2

ZZ

95,0

0809 30 10 , 0809 30 90

TR

158,7

US

194,7

ZZ

176,7

0809 40 05

BA

49,8

IL

111,5

TR

107,3

ZZ

89,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ ZZ ” staat voor „andere oorsprong”.


21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/9


VERORDENING (EG) Nr. 1089/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2007

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2007 zijn ingediend in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 812/2007 geopende tariefcontingenten voor varkensvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 812/2007 van de Commissie van 11 juli 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van een aan de Verenigde Staten van Amerika toegewezen tariefcontingent voor varkensvlees (2), en met name op artikel 5, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 812/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector varkensvlees.

(2)

De in de eerste zeven dagen van september 2007 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2007 ingediende invoercertificaataanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden waarvoor in het kader van het contingent met volgnummer 09.4170 geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 812/2007 en die aan de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 moeten worden toegevoegd, bedragen 1 516 625 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 september 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)   PB L 182 van 12.7.2007, blz. 7.


21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/10


VERORDENING (EG) Nr. 1090/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2007

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2007 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 979/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor varkensvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 979/2007 van de Commissie van 21 augustus 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van een tariefcontingent voor varkensvlees van oorsprong uit Canada (2), en met name op artikel 5, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 979/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector varkensvlees.

(2)

De in de eerste zeven dagen van september 2007 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2007 ingediende invoercertificaataanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden waarvoor in het kader van het tariefcontingent met volgnummer 09.4204 geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 979/2007 en die aan de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 moeten worden toegevoegd, bedragen 2 312 000 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 september 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)   PB L 217 van 22.8.2007, blz. 12.


21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/11


VERORDENING (EG) Nr. 1091/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2007

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van september 2007 zijn ingediend in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 806/2007 geopende tariefcontingenten voor varkensvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 806/2007 van de Commissie van 10 juli 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor varkensvlees (3), en met name op artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 806/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector varkensvlees.

(2)

De in de eerste zeven dagen van september 2007 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2007 ingediende invoercertificaataanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden waarvoor geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 806/2007 en die aan de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 moeten worden toegevoegd, zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 september 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)   PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).

(3)   PB L 181 van 11.7.2007, blz. 3.


BIJLAGE

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.10.2007-31.12.2007

(in %)

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de deelperiode van 1.1.2008-31.3.2008

(in kg)

G2

09.4038

 (2)

8 521 375

G3

09.4039

 (2)

1 851 000

G4

09.4071

 (1)

1 501 000

G5

09.4072

 (1)

3 080 500

G6

09.4073

 (1)

7 533 500

G7

09.4074

 (2)

2 386 956


(1)  Niet van toepassing: de Commissie heeft geen enkele certificaataanvraag ontvangen.

(2)  Niet van toepassing: de aanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid.


21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/13


VERORDENING (EG) Nr. 1092/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2007

inzake de afgifte van invoercertificaten voor rijst in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 2021/2006 geopende tariefcontingenten voor de deelperiode september 2007

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2021/2006 van de Commissie van 22 december 2006 inzake de opening en de wijze van beheer van contingenten voor de invoer van rijst van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) en uit de landen en gebieden overzee (de LGO) (3), en met name op artikel 15, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2021/2006 is een algemeen jaarlijks tariefcontingent geopend voor de invoer van 160 000 ton rijst, uitgedrukt in equivalent gedopte rijst, waarvan 125 000 ton van oorsprong uit de ACS-staten (volgnummer 09.4187), 25 000 ton van oorsprong uit de Nederlandse Antillen en Aruba (volgnummer 09.4189) en 10 000 ton van oorsprong uit de minst ontwikkelde LGO (volgnummer 09.4190), alsmede een jaarlijks tariefcontingent voor de invoer van 20 000 ton breukrijst van oorsprong uit de ACS-staten (volgnummer 09.4188).

(2)

Voor deze bij artikel 1, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 2021/2006 vastgestelde contingenten is de derde deelperiode de maand september.

(3)

Blijkens de gegevens die overeenkomstig artikel 17, onder a), van Verordening (EG) nr. 2021/2006 zijn verstrekt, hebben voor het contingent met het volgnummer 09.4187 de aanvragen die overeenkomstig artikel 13, eerste alinea, van die verordening zijn ingediend gedurende de eerste vijf werkdagen van de maand september 2007, betrekking op een hoeveelheid, uitgedrukt in equivalent gedopte rijst, die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de voor het betrokken contingent aangevraagde hoeveelheden, te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven.

(4)

Blijkens bovengenoemde mededeling hebben voor de contingenten met de volgnummers 09.4189 — 09.4190 de aanvragen die overeenkomstig artikel 13, eerste alinea, van die verordening zijn ingediend gedurende de eerste vijf werkdagen van de maand september 2007, betrekking op een hoeveelheid, uitgedrukt in equivalent gedopte rijst, die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid.

(5)

Derhalve dienen overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2021/2006 de hoeveelheden te worden vastgesteld die beschikbaar zijn voor de volgende deelperiode,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Op grond van de certificaataanvragen voor de invoer van rijst in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 2021/2006 vastgestelde contingenten met het volgnummer 09.4187 die zijn ingediend gedurende de eerste vijf werkdagen van de maand september 2007, worden certificaten afgegeven voor de gevraagde hoeveelheden, vermenigvuldigd met de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten.

2.   De totale hoeveelheden die in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 2021/2006 vastgestelde contingenten met de volgnummers 09.4187 — 09.4188 — 09.4189 — 09.4190 beschikbaar zijn voor de volgende deelperiode, worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(2)   PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).

(3)   PB L 384 van 29.12.2006, blz. 61.


BIJLAGE

Hoeveelheden die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2021/2006 moeten worden toegewezen voor de deelperiode september 2007, respectievelijk beschikbaar zijn voor de daaropvolgende deelperiode

Oorsprong/Product

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de deelperiode september 2007

Hoeveelheid die beschikbaar is voor de deelperiode oktober 2007

(in kg)

ACS (De artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 2021/2006)

09.4187

22,998530  %

0

GN-codes 1006 10 21 tot en met 1006 10 98 , 1006 20 en 1006 30

 

 

 

ACS (De artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 2021/2006)

09.4188

 (3)

348 241

GN-code 1006 40 00

 

 

 

LGO (artikel 8 en artikel 9, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 2021/2006)

 

 

 

GN-code 1006

 

 

 

a)

Nederlandse Antillen en Aruba:

09.4189

 (2)

6 133 001

b)

Minst ontwikkelde LGO:

09.4190

 (1)

10 000 000


(1)  Geen toepassing van een toewijzingscoëfficiënt voor deze deelperiode: de Commissie heeft geen enkele certificaataanvraag ontvangen.

(2)  De aanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan of gelijk is aan de beschikbare hoeveelheid: alle aanvragen zijn derhalve ontvankelijk.

(3)  Geen hoeveelheid beschikbaar voor deze deelperiode.


21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/16


VERORDENING (EG) Nr. 1093/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2007

houdende vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 964/2007 geopende tariefcontingent voor de invoer van rijst van oorsprong uit de minst ontwikkelde landen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 964/2007 van de Commissie (3) is voor het verkoopseizoen 2007/2008 een jaarlijks tariefcontingent geopend voor de invoer van 5 821 ton rijst van GN-code 1006 , uitgedrukt in equivalent gedopte rijst, van oorsprong uit de minst ontwikkelde landen (volgnummer 09.4177).

(2)

Uit de mededeling overeenkomstig artikel 4, onder a), van Verordening (EG) nr. 964/2007 blijkt dat de overeenkomstig artikel 2, lid 4, van die verordening in de eerste zeven dagen van september 2007 ingediende aanvragen de beschikbare hoeveelheid overschrijden. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op grond van de aanvragen voor certificaten voor de invoer, in het kader van het in Verordening (EG) nr. 964/2007 bedoelde contingent, van rijst van oorsprong uit de minst ontwikkelde landen als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 980/2005, die zijn ingediend in de eerste zeven dagen van september 2007, worden certificaten afgegeven voor de aangevraagde hoeveelheden, vermenigvuldigd met een toewijzingscoëfficiënt van 21,066830 %.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(2)   PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).

(3)   PB L 213 van 15.8.2007, blz. 26.


21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/17


VERORDENING (EG) Nr. 1094/2007 VAN DE COMMISSIE

van 19 september 2007

tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 5, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (2), en met name op artikel 5, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (3), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (4), zijn de uitvoeringsbepalingen van de regeling voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten en de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit een regelmatige controle van gegevens waarvan wordt uitgegaan bij de vaststelling van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd, met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. Derhalve moeten de representatieve prijzen voor die producten worden gepubliceerd.

(3)

Deze wijziging, gezien de marktsituatie, moet zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 september 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1).

(2)   PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006.

(3)   PB L 282 van 1.11.1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2916/95 van de Commissie (PB L 305 van 19.12.1995, blz. 49).

(4)   PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 842/2007 (PB L 186 van 18.7.2007, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 19 september 2007 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

Zekerheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 3

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren

112,5

0

01

99,8

0

02

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

116,4

1

01

102,8

5

02

143,2

0

03

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

214,0

26

01

246,4

16

02

347,6

0

03

0207 14 60

Dijen van kippen, bevroren

105,4

11

01

149,0

0

03

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

307,3

0

01

353,0

0

03

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

231,3

17

01

124,5

63

02


(1)  Verklaring van de code:

01

Brazilië

02

Argentinië

03

Chili.”


21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/19


VERORDENING (EG) Nr. 1095/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1490/2002 houdende bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en Verordening (EG) nr. 2229/2004 houdende nadere bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG wordt bepaald dat de Commissie een werkprogramma uitvoert om geleidelijk de werkzame stoffen te onderzoeken die twee jaar na de datum van kennisgeving van die richtlijn op de markt zijn. Dit programma loopt nog.

(2)

De tweede en de derde werkfase zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 451/2000 van de Commissie van 28 februari 2000 houdende bepalingen voor de uitvoering van de tweede en de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2) en Verordening (EG) nr. 1490/2002 van de Commissie van 14 augustus 2002 houdende bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 451/2000 (3). De vierde werkfase is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2229/2004 van de Commissie van 3 december 2004 houdende nadere bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (4).

(3)

Verscheidene stoffen in de derde en de vierde fase worden nog beoordeeld. Het lijkt nodig dat het onderzoekproces wordt versneld. Afhankelijk van het feit of voor een stof al dan niet reeds een intercollegiale toetsing wordt verricht, moeten voor bepaalde aspecten van de procedure verschillende bepalingen gelden.

(4)

Om het onderzoekproces te versnellen moeten de workflow van de intercollegiale toetsing en de relatie tussen de kennisgevers, de lidstaten, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie en de verplichtingen van elke partij voor de uitvoering van het programma worden aangepast zonder afbreuk te doen aan het veiligheidsniveau voor de gezondheid en het milieu.

(5)

De middelen van de EFSA moeten doelmatig worden gebruikt. Wanneer er duidelijke aanwijzingen zijn dat de desbetreffende werkzame stof aan de criteria van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG voldoet en met name geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater en geen onaanvaardbaar milieueffect heeft, moet die stof in bijlage I bij die richtlijn worden opgenomen. Voor dergelijke duidelijke gevallen is geen uitvoerig wetenschappelijk advies van de EFSA nodig, voordat de stof in bijlage I wordt opgenomen. De EFSA moet echter haar standpunt over die stoffen later bekendmaken, met name om te zorgen voor een geharmoniseerde aanpak wanneer de lidstaten de uniforme beginselen bij de evaluatie van de toelatingen toepassen. Wanneer er daarentegen duidelijke aanwijzingen zijn dat een werkzame stof een schadelijke uitwerking heeft, hoeft de Commissie deze duidelijke situatie niet te laten bevestigen en moet zij de mogelijkheid hebben om een beslissing te nemen over de niet-opneming zonder raadpleging van de EFSA.

(6)

De EFSA moet zich concentreren op gevallen waarbij de resterende twijfels moeten worden weggenomen voordat een beslissing over de opneming van de desbetreffende werkzame stof kan worden genomen.

(7)

Om de procedures verder te versnellen moet het mogelijk zijn een langere intrekkingstermijn toe te staan in gevallen waarbij nog twijfels bestaan en de kennisgevers instemmen met de intrekking van hun steun voor de opneming van de werkzame stof. Deze procedure mag alleen gelden voor gevallen waarbij geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de stof een schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater of een onaanvaardbaar milieueffect heeft.

(8)

Er moeten criteria worden vastgesteld voor de identificatie van de gevallen waarbij duidelijke aanwijzingen bestaan dat een stof al dan niet een schadelijke uitwerking heeft.

(9)

Om ervoor te zorgen dat de termijnen voor de evaluatie worden nageleefd en om te zorgen voor een gelijke behandeling van alle kennisgevers wordt in de huidige wetgeving bepaald dat de kennisgevers, afgezien van enkele uitzonderingen, na een bepaalde fase van de evaluatie geen nieuwe studies meer mogen indienen. Dit algemene beginsel moet worden gehandhaafd maar er moet worden verduidelijkt wanneer kennisgevers nieuwe informatie, anders dan studies, mogen indienen.

(10)

Verordening (EG) nr. 1490/2002 en Verordening (EG) nr. 2229/2004 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1490/2002

Verordening (EG) nr. 1490/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De artikelen 11 en 12 worden vervangen door:

„Artikel 11

Ontvangst van en toegang tot het ontwerp-evaluatieverslag

1.   Nadat de EAVV het bijgewerkte beknopte dossier en het in artikel 10, lid 1, bedoelde ontwerp-evaluatieverslag heeft ontvangen, bevestigt zij binnen 30 dagen de ontvangst van dat verslag aan de als rapporteur optredende lidstaat.

In uitzonderlijke gevallen, wanneer het ontwerp-evaluatieverslag duidelijk niet aan de door de Commissie aanbevolen vormvereisten voldoet, spreekt de Commissie met de EAVV en de als rapporteur optredende lidstaat een termijn af voor het indienen van een gewijzigd verslag. Deze termijn mag niet meer dan twee maanden bedragen.

2.   De EAVV legt het ontwerp-evaluatieverslag onverwijld aan de Commissie, de andere lidstaten en de kennisgevers voor en stelt een termijn van niet meer dan twee maanden vast voor de indiening van opmerkingen door die lidstaten en de kennisgevers.

Zij bundelt de opmerkingen die zij ontvangt, inclusief de beschikbare opmerkingen van de EAVV, en stuurt deze naar de Commissie, de lidstaten en de kennisgevers.

3.   Door de EAVV wordt het volgende op specifiek verzoek verstrekt of in het algemeen voor raadpleging beschikbaar gehouden:

a)

het ontwerp-evaluatieverslag, met uitzondering van de elementen daarvan die overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 91/414/EEG als vertrouwelijk zijn aangemerkt;

b)

de lijst van de gegevens die zijn vereist voor de evaluatie met het oog op de mogelijke opneming van de werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn, als definitief vastgesteld door de EAVV, wanneer zij een dergelijke lijst heeft vastgesteld.

Artikel 11 bis

Onderzoek van het ontwerp-evaluatieverslag

De Commissie onderzoekt onverwijld het ontwerp-evaluatieverslag, de aanbeveling van de als rapporteur optredende lidstaat en de van andere lidstaten, de EAVV en de kennisgevers overeenkomstig artikel 11, lid 2, ontvangen opmerkingen.

Artikel 11 ter

Werkzame stoffen waarvoor duidelijke aanwijzingen bestaan dat zij geen schadelijke uitwerking hebben

Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat mag worden verwacht dat de werkzame stof geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater en geen onaanvaardbaar milieueffect heeft, als vastgesteld in bijlage V, is artikel 12, lid 1, onder a), en lid 2, onder a), van toepassing.

Artikel 11 quater

Raadpleging van de EAVV

1.   Wanneer artikel 11 ter niet van toepassing is, mag de Commissie de EAVV op elk moment tijdens de evaluatie verzoeken een intercollegiale toetsing van het volledige ontwerp-evaluatieverslag uit te voeren of bijzondere aandacht te besteden aan specifieke punten, waaronder punten in verband met de in bijlage VI vastgestelde criteria. De EAVV houdt een raadpleging van deskundigen uit de lidstaten, inclusief de als rapporteur optredende lidstaat.

Wanneer de Commissie de EAVV verzoekt een volledige intercollegiale toetsing uit te voeren, legt de EAVV haar conclusie uiterlijk zes maanden na het verzoek voor. Wanneer de Commissie niet om een volledige intercollegiale toetsing, maar alleen om een conclusie over specifieke punten vraagt, wordt de termijn tot drie maanden verkort. De indiening van de conclusies vindt in ieder geval uiterlijk op 30 september 2008 plaats.

2.   Als er tijdens de intercollegiale toetsing duidelijke aanwijzingen zijn dat mag worden verwacht dat een werkzame stof een schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater heeft, als vastgesteld in bijlage VI, stelt de EAVV de Commissie daarvan in kennis.

De Commissie kan een beslissing nemen als bedoeld in artikel 11 septies.

3.   De Commissie en de EAVV stellen in onderling overleg een tijdschema op voor het indienen van de conclusies teneinde het plannen van de werkzaamheden te vergemakkelijken. De Commissie en de EAVV komen overeen in welke vorm de conclusies van de EAVV worden ingediend.

Artikel 11 quinquies

Indiening van aanvullende informatie nadat het ontwerp-evaluatieverslag bij de EAVV is ingediend

1.   Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 91/414/EEG wordt niet met de indiening van nieuwe studies ingestemd.

2.   Wanneer de EAVV van mening is dat aanvullende informatie van de kennisgever nodig is om te voldoen aan een verzoek van de Commissie krachtens artikel 11 quater, verzoekt de als rapporteur optredende lidstaat om die informatie. Dergelijke verzoeken worden uitdrukkelijk en schriftelijk gedaan, waarbij een termijn van één maand voor de indiening wordt vastgesteld. Zij mogen geen betrekking hebben op de indiening van nieuwe studies. De als rapporteur optredende lidstaat stelt de Commissie en de EAVV schriftelijk in kennis van dergelijke verzoeken.

De als rapporteur optredende lidstaat evalueeert de ontvangen informatie binnen één maand na ontvangst daarvan en legt zijn evaluatie aan de EAVV voor.

3.   Door de kennisgever ingediende informatie waarom niet is verzocht of die niet is ingediend vóór het einde van de in lid 2 bedoelde termijn, wordt niet in aanmerking genomen, tenzij deze informatie is ingediend overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 91/414/EEG.

Wanneer de als rapporteur optredende lidstaat overeenkomstig lid 1 of de eerste alinea van dit lid weigert om rekening te houden met van de kennisgever ontvangen studies of informatie, stelt hij de Commissie en de EAVV hiervan in kennis en geeft hij de redenen voor de afwijzing aan.

Artikel 11 sexies

Intrekking door de kennisgever

Wanneer artikel 11 ter niet van toepassing is, mag de kennisgever zijn steun voor de opneming van de werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG intrekken binnen twee maanden na ontvangst van het in artikel 11, lid 2, bedoelde ontwerp-evaluatieverslag.

Artikel 11 septies

Werkzame stof waarvoor duidelijke aanwijzingen bestaan dat zij een schadelijke uitwerking heeft

Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat mag worden verwacht dat de werkzame stof een schadelijke uitwerking heeft op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater, als vastgesteld in bijlage VI, neemt de Commissie een beslissing over de niet-opneming van de werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder a), en lid 2, onder b), van deze verordening.

Artikel 12

Indiening van een ontwerp-richtlijn of een ontwerp-beschikking

1.   De Commissie dient bij het comité haar ontwerp-evaluatieverslag in uiterlijk zes maanden na

a)

ontvangst van het ontwerp-evaluatieverslag van de als rapporteur optredende lidstaat, wanneer artikel 11 ter of artikel 11 septies van toepassing is;

b)

ontvangst van de conclusie van de EAVV, wanneer artikel 11 quater van toepassing is;

c)

ontvangst van een schriftelijke intrekking van de steun van de kennisgever, wanneer artikel 11 sexies van toepassing is.

2.   Tezamen met haar ontwerp-evaluatieverslag legt de Commissie aan het comité voor:

a)

een ontwerp-richtlijn tot opneming van de werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, waarin zo nodig de voorwaarden, zoals onder meer de termijn, voor die opneming zijn aangegeven; of

b)

een tot de lidstaten gerichte ontwerp-beschikking waarin wordt bepaald dat zij de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof bevatten, binnen zes maanden moeten intrekken op grond van artikel 8, lid 2, vierde alinea, van Richtlijn 91/414/EEG, en dat de werkzame stof niet wordt opgenomen in bijlage I bij die richtlijn, met vermelding van de redenen voor de niet-opneming.

De richtlijn of beschikking wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 19, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG.

3.   In afwijking van lid 2, onder b), is de uiterste datum voor de intrekking van toelatingen door de lidstaten 31 december 2010 in het in lid 1, onder c), bedoelde geval, tenzij de Commissie heeft geconcludeerd dat de stof voldoet aan de criteria van bijlage VI, zo nodig na raadpleging van de EAVV.

Artikel 12 bis

Standpunt van de EAVV

Wanneer een werkzame stof overeenkomstig artikel 11 ter van deze verordening in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt opgenomen, verzoekt de Commissie de EAVV uiterlijk op 31 december 2010 haar standpunt te geven over haar ontwerp-evaluatieverslag. De lidstaten en de kennisgevers werken samen met de EAVV en de Commissie.

Om het plannen van de werkzaamheden te vergemakkelijken stellen de Commissie en de EAVV in onderling overleg een tijdschema op voor het indienen van het standpunt van de EAVV over haar ontwerp-evaluatieverslag. Zij komen overeen in welke vorm dat standpunt wordt ingediend.”.

2)

De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1490/2002 worden overeenkomstig bijlage I bij deze verordening gewijzigd.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2229/2004

Verordening (EG) nr. 2229/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De artikelen 24 en 25 worden vervangen door:

„Artikel 24

Ontvangst van en toegang tot het ontwerp-evaluatieverslag

1.   Nadat de EFSA het bijgewerkte beknopte dossier en het in artikel 21, lid 1, of artikel 22, lid 1, bedoelde ontwerp-evaluatieverslag heeft ontvangen, bevestigt zij binnen 30 dagen de ontvangst van dat verslag aan de als rapporteur optredende lidstaat.

In uitzonderlijke gevallen, wanneer het ontwerp-evaluatieverslag duidelijk niet aan de door de Commissie aanbevolen vormvereisten voldoet, spreekt de Commissie met de EFSA en de als rapporteur optredende lidstaat een termijn af voor het indienen van een gewijzigd verslag. Deze termijn mag niet meer dan twee maanden bedragen.

2.   De EFSA legt het ontwerp-evaluatieverslag onverwijld aan de Commissie, de overige lidstaten en de kennisgevers voor en stelt een termijn van niet meer dan twee maanden vast voor de indiening van opmerkingen door die lidstaten en de kennisgevers.

Zij bundelt de opmerkingen die zij ontvangt, inclusief de beschikbare opmerkingen van de EFSA, en stuurt deze naar de Commissie, de lidstaten en de kennisgevers.

3.   Door de EFSA wordt het volgende op specifiek verzoek verstrekt of in het algemeen voor raadpleging beschikbaar gehouden:

a)

het ontwerp-evaluatieverslag, met uitzondering van de elementen daarvan die overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 91/414/EEG als vertrouwelijk zijn aangemerkt;

b)

de lijst van de gegevens die zijn vereist voor de evaluatie met het oog op de mogelijke opneming van de werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn, als definitief vastgesteld door de EFSA, wanneer zij een dergelijke lijst heeft vastgesteld.

Artikel 24 bis

Evaluatie van het ontwerp-evaluatieverslag

De Commissie onderzoekt onverwijld het ontwerp-evaluatieverslag, de aanbeveling van de als rapporteur optredende lidstaat en de van andere lidstaten, de EFSA en de kennisgevers overeenkomstig artikel 24, lid 2, ontvangen opmerkingen.

Artikel 24 ter

Werkzame stoffen waarvoor duidelijke aanwijzingen bestaan dat zij geen schadelijke uitwerking hebben

Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat mag worden verwacht dat de werkzame stof geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater en geen onaanvaardbaar milieueffect heeft, als vastgesteld in bijlage VI, is artikel 25, lid 1, onder a), en lid 2, onder a), van toepassing.

Artikel 24 quater

Raadpleging van de EFSA

1.   Wanneer artikel 24 ter niet van toepassing is, mag de Commissie de EFSA op elk moment tijdens de evaluatie verzoeken een intercollegiale toetsing van het volledige ontwerp-evaluatieverslag uit te voeren of bijzondere aandacht te besteden aan specifieke punten waaronder punten in verband met de in bijlage VII vastgestelde criteria. De EFSA houdt een raadpleging van deskundigen uit de lidstaten, inclusief de als rapporteur optredende lidstaat.

Wanneer de Commissie de EFSA verzoekt een volledige intercollegiale toetsing uit te voeren, legt de EFSA haar conclusie uiterlijk zes maanden na het verzoek voor. Wanneer de Commissie niet om een volledige intercollegiale toetsing, maar alleen om een conclusie over specifieke punten vraagt, wordt de termijn tot drie maanden verkort. De indiening van de conclusies vindt in ieder geval uiterlijk op 30 september 2008 plaats.

2.   Als er tijdens de intercollegiale toetsing duidelijke aanwijzingen zijn dat mag worden verwacht dat een werkzame stof een schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater heeft, als vastgesteld in bijlage VII, stelt de EFSA de Commissie daarvan in kennis.

De Commissie kan een beslissing nemen als bedoeld in artikel 24 septies.

3.   De Commissie en de EFSA stellen in onderling overleg een tijdschema op voor het indienen van de conclusies teneinde het plannen van de werkzaamheden te vergemakkelijken. De Commissie en de EFSA komen overeen in welke vorm de conclusies van de EFSA worden ingediend.

Artikel 24 quinquies

Indiening van aanvullende informatie nadat het ontwerp-evaluatieverslag bij de EFSA is ingediend

1.   Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 91/414/EEG wordt niet met de indiening van nieuwe studies ingestemd.

2.   Wanneer de EFSA van mening is dat aanvullende informatie van de kennisgever nodig is om te voldoen aan een verzoek van de Commissie krachtens artikel 24 quater, verzoekt de als rapporteur optredende lidstaat om die informatie. Dergelijke verzoeken worden uitdrukkelijk en schriftelijk gedaan, waarbij een termijn van één maand voor de indiening wordt vastgesteld. Zij mogen geen betrekking hebben op de indiening van nieuwe studies. De als rapporteur optredende lidstaat stelt de Commissie en de EFSA schriftelijk in kennis van dergelijke verzoeken.

De als rapporteur optredende lidstaat evalueert de ontvangen informatie binnen één maand na ontvangst daarvan en legt zijn evaluatie aan de EFSA voor.

3.   Door de kennisgever ingediende informatie waarom niet is verzocht of die niet is ingediend vóór het einde van de in lid 2 bedoelde termijn, wordt niet in aanmerking genomen, tenzij deze informatie is ingediend overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 91/414/EEG.

Wanneer de als rapporteur optredende lidstaat overeenkomstig lid 1 of de eerste alinea van dit lid weigert om rekening te houden met van de kennisgever ontvangen studies of informatie, stelt hij de Commissie en de EFSA hiervan in kennis en geeft hij de redenen voor de afwijzing aan.

Artikel 24 sexies

Intrekking door de kennisgever

Wanneer artikel 24 ter niet van toepassing is, mag de kennisgever zijn steun voor de opneming van de werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG intrekken binnen twee maanden na ontvangst van het in artikel 24, lid 2, bedoelde ontwerp-evaluatieverslag.

Artikel 24 septies

Werkzame stof waarvoor duidelijke aanwijzingen bestaan dat zij een schadelijke uitwerking heeft

Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat mag worden verwacht dat de werkzame stof een schadelijke uitwerking heeft op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater, als vastgesteld in bijlage VII, neemt de Commissie een beslissing over de niet-opneming van de werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder a), en lid 2, onder b), van deze verordening.

Artikel 25

Indiening van een ontwerp-richtlijn of een ontwerp-beschikking

1.   De Commissie dient bij het comité haar ontwerp-evaluatieverslag in uiterlijk zes maanden na

a)

ontvangst van het ontwerp-evaluatieverslag van de als rapporteur optredende lidstaat wanneer artikel 24 ter of artikel 24 septies van toepassing is;

b)

ontvangst van de conclusie van de EFSA, wanneer artikel 24 quater van toepassing is;

c)

ontvangst van een schriftelijke intrekking van de steun van de kennisgever, wanneer artikel 24 sexies van toepassing is.

2.   Tezamen met haar ontwerp-evaluatieverslag legt de Commissie aan het comité voor:

a)

een ontwerp-richtlijn tot opneming van de werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, waarin zo nodig de voorwaarden, zoals onder meer de termijn, voor die opneming zijn aangegeven; of

b)

een tot de lidstaten gerichte ontwerp-beschikking waarin wordt bepaald dat zij de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof bevatten, binnen zes maanden moeten intrekken op grond van artikel 8, lid 2, vierde alinea, van Richtlijn 91/414/EEG, en dat de werkzame stof niet wordt opgenomen in bijlage I bij die richtlijn, met vermelding van de redenen voor de niet-opneming.

De richtlijn of beschikking wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 19, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG.

3.   In afwijking van lid 2, onder b), is de uiterste datum voor de intrekking van toelatingen door de lidstaten 31 december 2010 in het in lid 1, onder c), bedoelde geval, tenzij de Commissie heeft geconcludeerd dat de stof voldoet aan de criteria van bijlage VII, zo nodig na raadpleging van de EFSA.

Artikel 25 bis

Standpunt van de EFSA

Wanneer een werkzame stof overeenkomstig artikel 24 ter van deze verordening in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt opgenomen, verzoekt de Commissie de EFSA uiterlijk op 31 december 2010 haar standpunt te geven over haar ontwerp-evaluatieverslag. De lidstaten en de kennisgevers werken samen met de EFSA en de Commissie.

Om het plannen van de werkzaamheden te vergemakkelijken stellen de Commissie en de EFSA in onderling overleg een tijdschema op voor het indienen van het standpunt van de EFSA over haar ontwerp-evaluatieverslag. Zij komen overeen in welke vorm dat standpunt wordt ingediend.”.

2)

De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 2229/2004 worden overeenkomstig bijlage II bij deze verordening gewijzigd.

Artikel 3

Overgangsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1490/2002

1.   Voor de werkzame stoffen waarvoor de EFSA op de datum van inwerkingtreding van deze verordening haar conclusies bij de Commissie heeft ingediend, blijft Verordening (EG) nr. 1490/2002, in de versie die gold vóór de wijziging door deze verordening, van toepassing.

2.   Voor de werkzame stoffen waarvoor op de datum van inwerkingtreding van deze verordening het ontwerp-evaluatieverslag van de als rapporteur optredende lidstaat naar de EFSA is gestuurd maar waarvoor de EFSA haar conclusies niet bij de Commissie heeft ingediend, is in afwijking van artikel 11 sexies van Verordening (EG) nr. 1490/2002 artikel 12, lid 3, van die verordening van toepassing, als aan de twee onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

a)

artikel 11 ter is niet van toepassing en een van de volgende gevallen doet zich voor:

i)

er wordt niet verwacht dat de werkzame stof voldoet aan de criteria van bijlage VI bij die verordening;

ii)

na raadpleging door de Commissie heeft de EFSA geconcludeerd dat de werkzame stof niet voldoet aan de criteria van bijlage VI bij die verordening; en

b)

de kennisgever stelt de Commissie binnen twee maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis van de intrekking van zijn steun voor de opneming van de werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

Artikel 4

Overgangsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 2229/2004

Voor de werkzame stoffen waarvoor op de datum van inwerkingtreding van deze verordening het ontwerp-evaluatieverslag van de als rapporteur optredende lidstaat naar de EFSA is gestuurd maar waarvoor de EFSA haar conclusies niet bij de Commissie heeft ingediend, is in afwijking van artikel 24 sexies van Verordening (EG) nr. 2004/2002 artikel 25, lid 3, van die verordening van toepassing, als aan de twee onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

a)

artikel 24 ter is niet van toepassing en een van de volgende gevallen doet zich voor:

i)

er wordt niet verwacht dat de werkzame stof voldoet aan de criteria van bijlage VII bij die verordening;

ii)

na raadpleging door de Commissie heeft de EFSA geconcludeerd dat de werkzame stof niet voldoet aan de criteria van bijlage VII bij die verordening; en

b)

de kennisgever stelt de Commissie binnen twee maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis van de intrekking van zijn steun voor de opneming van de werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)   PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/52/EG van de Commissie (PB L 214 van 17.8.2007, blz. 3).

(2)   PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1044/2003 (PB L 151 van 19.6.2003, blz. 32).

(3)   PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1744/2004 (PB L 311 van 8.10.2004, blz. 23).

(4)   PB L 379 van 24.12.2004, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 647/2007 (PB L 151 van 13.6.2007, blz. 26).


BIJLAGE I

Wijzigingen in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1490/2002

Na bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1490/2002 worden de volgende bijlagen toegevoegd als bijlagen V en VI:

„BIJLAGE V

Criteria voor het bestaan van duidelijke aanwijzingen dat de werkzame stof geen schadelijke uitwerking heeft

Een werkzame stof wordt geacht te voldoen aan de in artikel 11 ter bedoelde eis dat er duidelijke aanwijzingen moeten bestaan dat mag worden verwacht dat de werkzame stof geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater en geen onaanvaardbaar milieueffect heeft, als aan alle in de punten 1 en 2 vastgestelde criteria wordt voldaan.

1.   De werkzame stof voldoet aan de volgende criteria:

a)

zij is niet ingedeeld of voorgesteld voor indeling als C (carcinogene effecten), M (mutagene effecten) of R (vergiftig voor de voortplanting) in categorie 1, 2 of 3 overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG;

b)

een ADI (aanvaardbare dagelijkse inname), een AOEL (aanvaardbaar niveau van blootstelling van de toediener) en een ARfD (acute referentiedosis) zijn niet verlangd of kunnen, indien nodig, worden vastgesteld op grond van de standaardevaluatiefactor 100;

c)

zij wordt niet geacht het potentieel te hebben om te voldoen aan de criteria van een persistente organische verontreinigende stof als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad (*1);

d)

zij wordt niet geacht het potentieel te hebben om te voldoen aan de criteria van bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (*2).

2.   Ten minste één ondersteunde representatieve toepassing van de werkzame stof voldoet aan alle onderstaande criteria:

a)

de blootstelling van de toediener bedraagt minder dan of is gelijk aan 75 % van de AOEL in gemodelleerde scenario's, die als relevant voor de beoogde toepassing worden beschouwd en waarbij het gebruik van de modellering geschikt is voor de ondersteunde toepassing en maximaal handschoenen als persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt;

b)

de blootstelling van de omstanders en de blootstelling van de werknemers bedraagt minder dan of is gelijk aan 75 % van de AOEL in gemodelleerde scenario's, die als relevant voor de beoogde toepassing worden beschouwd en waarbij het gebruik van de modellering geschikt is voor de ondersteunde toepassing en zonder het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen;

c)

de blootstelling van de consument bedraagt minder dan of is gelijk aan 75 % van de ADI of ARfD (wanneer het nodig is dat een dergelijke waarde wordt vastgesteld) in alle beschikbare voedselpakketten van de consumenten in de EU op grond van de MRL's (maximumresidugehalten) die worden voorgesteld voor de werkzame stof (zonder bijzondere verfijningen);

d)

de uitspoeling naar het grondwater bedraagt minder dan 0,1 μg/l in ten minste de helft van de scenario's die als relevant voor de beoogde toepassing worden beschouwd of in relevante lysimeter-/veldstudies, voor zowel de oorspronkelijke stof als relevante metabolieten;

e)

de bufferzones voor de bescherming van het milieu zijn niet groter dan 30 m zonder verdere risicobeperkende maatregelen (bv. driftbeperkende sproeiers);

f)

het risico voor niet tot de doelgroep behorende organismen is aanvaardbaar op grond van standaardverfijningen.

„BIJLAGE VI

Criteria voor het bestaan van duidelijke aanwijzingen dat de werkzame stof een schadelijke uitwerking heeft

Een werkzame stof wordt geacht te voldoen aan de in artikel 11 septies bedoelde eis dat er duidelijke aanwijzingen moeten bestaan dat op grond van de beschikbare gegevens, die overeenkomstig de bepalingen van artikel 11 quinquies worden geëvalueerd, mag worden verwacht dat de werkzame stof een schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater heeft, als aan het criterium in punt 1 of een van de criteria in punt 2 wordt voldaan.

1.   Voor de werkzame stof is het bestaande bewijsmateriaal ontoereikend voor de vaststelling van een ADI, een ARfD of een AOEL en deze waarden zijn nodig voor de uitvoering van een evaluatie van de risico's voor de consument en de toediener.

2.   Voor elke ondersteunde representatieve toepassing wordt aan minstens één van de volgende criteria voldaan:

a)

de blootstelling van de toediener is groter dan 100 % van de AOEL in alle gemodelleerde scenario's met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen/ademhalingsbeschermingsmiddelen, waarbij het gebruik van de modellering geschikt is voor de ondersteunde toepassing en waarbij de feitelijke blootstellingsgegevens, indien beschikbaar, ook aangeven dat de AOEL onder normale gebruiksomstandigheden zal worden overschreden;

b)

de blootstelling van de omstanders en de blootstelling van de werknemers is groter dan 100 % van de AOEL in gemodelleerde scenario's, waarbij het gebruik van de modellering geschikt is voor de ondersteunde toepassing en waarbij de feitelijke blootstellingsgegevens, indien beschikbaar, aangeven dat de AOEL onder normale gebruiksomstandigheden voor deze groepen zal worden overschreden;

c)

de blootstelling van de consument is groter dan 100 % van de ADI of ARfD (wanneer een dergelijke waarde vereist is) in ten minste één van de beschikbare voedselpakketten van de consumenten in de EU op grond van de MRL's (maximumresidugehalten) die worden voorgesteld voor de werkzame stof;

d)

de uitspoeling naar het grondwater is gelijk aan of groter dan 0,1 μg/l in alle gemodelleerde scenario's hetzij voor de oorspronkelijke stof hetzij voor relevante metabolieten.

”.

(*1)   PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7; gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 5.

(*2)   PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.


BIJLAGE II

Wijzigingen in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 2229/2004

Na bijlage V bij Verordening (EG) nr. 2229/2004 worden de volgende bijlagen toegevoegd als bijlagen VI en VII:

„BIJLAGE VI

Criteria voor het bestaan van duidelijke aanwijzingen dat de werkzame stof geen schadelijke uitwerking heeft

Een werkzame stof wordt geacht te voldoen aan de in artikel 24 ter bedoelde eis dat er duidelijke aanwijzingen moeten bestaan dat mag worden verwacht dat de werkzame stof geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater en geen onaanvaardbaar milieueffect heeft, als aan alle in de punten 1 en 2 vastgestelde criteria wordt voldaan.

1.   De werkzame stof voldoet aan de volgende criteria:

a)

zij is niet ingedeeld of voorgesteld voor indeling als C (carcinogene effecten), M (mutagene effecten) of R (vergiftig voor de voortplanting) in categorie 1, 2 of 3 overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG;

b)

een ADI (aanvaardbare dagelijkse inname), een AOEL (aanvaardbaar niveau van blootstelling van de toediener) en een ARfD (acute referentiedosis) zijn niet verlangd of kunnen, indien nodig, worden vastgesteld op grond van de standaardevaluatiefactor 100;

c)

zij wordt niet geacht het potentieel te hebben om te voldoen aan de criteria van een persistente organische verontreinigende stof als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad (*1);

d)

zij wordt niet geacht het potentieel te hebben om te voldoen aan de criteria van bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (*2).

2.   Ten minste één ondersteunde representatieve toepassing van de werkzame stof voldoet aan alle onderstaande criteria:

a)

de blootstelling van de toediener bedraagt minder dan of is gelijk aan 75 % van de AOEL in gemodelleerde scenario's, die als relevant voor de beoogde toepassing worden beschouwd en waarbij het gebruik van de modellering geschikt is voor de ondersteunde toepassing en maximaal handschoenen als persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt;

b)

de blootstelling van de omstanders en de blootstelling van de werknemers bedraagt minder dan of is gelijk aan 75 % van de AOEL in gemodelleerde scenario's, die als relevant voor de beoogde toepassing worden beschouwd en waarbij het gebruik van de modellering geschikt is voor de ondersteunde toepassing en zonder het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen;

c)

de blootstelling van de consument bedraagt minder dan of is gelijk aan 75 % van de ADI of ARfD (wanneer het nodig is dat een dergelijke waarde wordt vastgesteld) in alle beschikbare voedselpakketten van de consumenten in de EU op grond van de MRL's (maximumresidugehalten) die worden voorgesteld voor de werkzame stof (zonder bijzondere verfijningen);

d)

de uitspoeling naar het grondwater bedraagt minder dan 0,1 μg/l in ten minste de helft van de scenario's die als relevant voor de beoogde toepassing worden beschouwd of in relevante lysimeter-/veldstudies, voor zowel de oorspronkelijke stof als relevante metabolieten;

e)

de bufferzones voor de bescherming van het milieu zijn niet groter dan 30 m zonder verdere risicobeperkende maatregelen (bv. driftbeperkende sproeiers);

f)

het risico voor niet tot de doelgroep behorende organismen is aanvaardbaar op grond van standaardverfijningen.

„BIJLAGE VII

Criteria voor het bestaan van duidelijke aanwijzingen dat de werkzame stof een schadelijke uitwerking heeft

Een werkzame stof wordt geacht te voldoen aan de in artikel 24 septies bedoelde eis dat er duidelijke aanwijzingen moeten bestaan dat op grond van de beschikbare gegevens, die overeenkomstig de bepalingen van artikel 24 quinquies zijn geëvalueerd, mag worden verwacht dat de werkzame stof een schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater heeft, als aan het criterium in punt 1 of een van de criteria in punt 2 wordt voldaan.

1.   Voor de werkzame stof is het bestaande bewijsmateriaal ontoereikend voor de vaststelling van een ADI, een ARfD of een AOEL en deze waarden zijn nodig voor de uitvoering van een evaluatie van de risico's voor de consument en de toediener.

2.   Voor elke ondersteunde representatieve toepassing wordt aan minstens één van de volgende criteria voldaan:

a)

de blootstelling van de toediener is groter dan 100 % van de AOEL in alle gemodelleerde scenario's met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen/ademhalingsbeschermingsmiddelen, waarbij het gebruik van de modellering geschikt is voor de ondersteunde toepassing en waarbij de feitelijke blootstellingsgegevens, indien beschikbaar, ook aangeven dat de AOEL onder normale gebruiksomstandigheden zal worden overschreden;

b)

de blootstelling van de omstanders en de blootstelling van de werknemers is groter dan 100 % van de AOEL in gemodelleerde scenario's, waarbij het gebruik van de modellering geschikt is voor de ondersteunde toepassing en waarbij de feitelijke blootstellingsgegevens, indien beschikbaar, aangeven dat de AOEL onder normale gebruiksomstandigheden voor deze groepen zal worden overschreden;

c)

de blootstelling van de consument is groter dan 100 % van de ADI of ARfD (wanneer een dergelijke waarde vereist is) in ten minste één van de beschikbare voedselpakketten van de consumenten in de EU op grond van de MRL's (maximumresidugehalten) die worden voorgesteld voor de werkzame stof;

d)

de uitspoeling naar het grondwater is gelijk aan of groter dan 0,1 μg/l in alle gemodelleerde scenario's hetzij voor de oorspronkelijke stof hetzij voor relevante metabolieten.

”.

(*1)   PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7; gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 5.

(*2)   PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.


21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/29


VERORDENING (EG) Nr. 1096/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad van 18 juli 2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1183/2005 geeft een lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen wier tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Op 11 september 2007 heeft het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besloten tot wijziging van de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen op wie de bevriezing van tegoeden en economische middelen moet worden toegepast. Bijlage I dient bijgevolg overeenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1183/2005 wordt gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2007.

Voor de Commissie

Eneko LANDÁBURU

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)   PB L 193 van 23.7.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 933/2007 van de Commissie (PB L 204 van 4.8.2007, blz. 5).


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1183/2005 wordt als volgt gewijzigd:

De vermelding „Dr. Kambale Kisoni (alias Dr. Kisoni). Geboortedatum: 24.5.1961. Geboorteplaats: Mulashe, Democratische Republiek Congo (DRC). Nationaliteit: Congolees. Paspoortnummer: C0323172. Andere informatie: inwoner van Butembo. Goudhandelaar, eigenaar van Butembo Airlines en Congocom Trading House in Butembo” wordt vervangen door de volgende vermelding:

„Kisoni Kambale (alias (a) Dr. Kisoni, (b) Kidubai, (c) Kambale Kisoni). Geboortedatum: 24.5.1961. Geboorteplaats: Mulashe, Democratische Republiek Congo (DRC). Nationaliteit: Congolees. Paspoortnummer: C0323172. Andere informatie: (a) Goudhandelaar, eigenaar van Butembo Airlines en Congocom Trading House in Butembo, (b) overleden op 5.7.2007 in Butembo, DRC.”


21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/31


VERORDENING (EG) Nr. 1097/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2007

betreffende de afgifte van uitvoercertificaten in de wijnsector

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 883/2001 van de Commissie van 24 april 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad met betrekking tot het handelsverkeer van producten van de wijnbouwsector met derde landen (1), en met name op artikel 7 en artikel 9, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 63, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (2) is bepaald dat de uitvoerrestituties voor producten van de wijnsector worden toegekend voor maximaal de hoeveelheden en bedragen die bepaald zijn in de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw.

(2)

In artikel 9 van Verordening (EG) nr. 883/2001 is bepaald onder welke voorwaarden de Commissie bijzondere maatregelen kan vaststellen om te voorkomen dat de in het kader van die overeenkomst toegestane hoeveelheden of uitgaven worden overschreden.

(3)

Volgens de gegevens betreffende de uitvoercertificaten waarover de Commissie op 19 september 2007 beschikt, dreigen de voor de in artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 883/2001 bedoelde bestemmingszones 1 (Afrika) en 3 (Oost-Europa) voor de periode tot en met 15 november 2007 nog beschikbare hoeveelheden te worden overschreden indien de afgifte van uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie niet wordt beperkt. Derhalve moet op de van 16 tot en met 18 september 2007 ingediende aanvragen een uniform verminderingspercentage worden toegepast en moeten de afgifte van certificaten voor de ingediende aanvragen en de indiening van aanvragen voor deze zones worden geschorst tot en met 16 november 2007,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie in de wijnsector waarvoor van 16 tot en met 18 september 2007 aanvragen op grond van Verordening (EG) nr. 883/2001 zijn ingediend, worden afgegeven voor 55,94 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 1 (Afrika) en voor 72,83 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 3 (Oost-Europa).

2.   Voor de in lid 1 bedoelde producten van de wijnsector worden de afgifte van uitvoercertificaten waarvoor aanvragen op 19 september 2007 of later zijn ingediend, en ook de indiening, met ingang van 21 september 2007, van aanvragen van uitvoercertificaten voor de bestemmingszones 1 (Afrika) en 3 (Oost-Europa) tot en met 16 november 2007 geschorst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 september 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 128 van 10.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 560/2007 (PB L 132 van 24.5.2007, blz. 31).

(2)   PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/32


BESLUIT VAN DE RAAD

van 30 januari 2007

betreffende de sluiting door de Commissie van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van Japan voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten op het gebied van onderzoek inzake fusie-energie

(2007/614/Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 101, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft, in overeenstemming met de richtsnoeren van de Raad van 16 november 2000 zoals gewijzigd bij de besluiten van de Raad van 27 mei 2002, 26 november 2003 en 25 november 2004, onderhandelingen gevoerd met de regering van China, de regering van Japan, de regering van de Republiek India, de regering van de Republiek Korea, de regering van de Russische Federatie en de regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende een Overeenkomst voor de oprichting van de Internationale ITER-Organisatie voor fusie-energie voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project.

(2)

De ITER-onderhandelingspartijen zijn tijdens de ministeriële vergadering in Moskou op 28 juni 2005 overeengekomen om ITER in Cadarache te bouwen. Zij hebben eveneens overeenstemming bereikt over een bijgevoegde gezamenlijke nota over de rol van de gastheer (Euratom) en niet-gastheer (Japan) betreffende het ITER-project.

(3)

In overeenstemming met bovenbedoelde gezamenlijke nota en de gewijzigde richtsnoeren van de Raad heeft de Commissie met de regering van Japan onderhandelingen gevoerd over een overeenkomst voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten.

(4)

Op 20 juni 2006 hebben de vertegenwoordigers van Euratom en Japan tijdens een vergadering in Tokio het eindrapport betreffende de onderhandelingen over de overeenkomst inzake de bredere aanpak aangenomen, waarin de voltooiing van het onderhandelingsproces is bevestigd en de door Euratom en Japan geproduceerde aanvullende documenten zijn geregistreerd.

(5)

Op 22 november 2006 hebben de vertegenwoordigers van Euratom en Japan een gezamenlijke verklaring ondertekend voor de uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten, die nadere bijzonderheden omvat betreffende de bijdragen van de partijen aan de bredereaanpakactiviteiten.

(6)

De sluiting door de Commissie van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van Japan voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten op het gebied van onderzoek inzake fusie-energie dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Enig artikel

1.   De sluiting door de Commissie, voor en namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van Japan voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten op het gebied van onderzoek inzake fusie-energie wordt goedgekeurd.

2.   De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

P. STEINBRÜCK


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van Japan voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten op het gebied van onderzoek inzake fusie-energie

DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE (hierna „Euratom” genoemd), en DE REGERING VAN JAPAN, samen hierna „de partijen” genoemd,

GELET OP de Overeenkomst voor samenwerking tussen de regering van Japan en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie op het gebied van beheerste thermonucleaire fusie;

GELET OP de gezamenlijke verklaring van de vertegenwoordigers van de partijen bij de ITER-onderhandelingen naar aanleiding van de ministeriële bijeenkomst voor ITER in Moskou op 28 juni 2005 en de daaraan gehechte „gezamenlijke nota over de rol van de gastheer en de niet-gastheer betreffende het ITER-project” (hierna „de gezamenlijke nota”), waarin de hoofdbeginselen voor de uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten zijn vastgesteld;

GELET OP de „gezamenlijke verklaring van de vertegenwoordigers van de regering van Japan en Euratom voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten” van 22 november 2006 (hierna „de gezamenlijke verklaring van Brussel”);

HERINNERENDE aan de bijdragen van de partijen tot de voorbereiding voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project via de activiteiten in verband met het engineeringontwerp van ITER en de oprichting van de Internationale ITER-Organisatie voor fusie-energie;

ERKENNENDE de rol van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie in het ITER-project en de samenwerking van de partijen op het gebied van fusieonderzoek en -ontwikkeling in het kader van het Internationaal Energieagentschap van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling;

WENSENDE de bredereaanpakactiviteiten ter ondersteuning van het ITER-project en een vroege totstandbrenging van fusie-energie voor vreedzame doeleinden gezamenlijk uit te voeren volgens een tijdschema dat verenigbaar is met de ITER-bouwfase,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

HOOFDSTUK 1

INLEIDING

Artikel 1

Doelstelling

Het doel van deze overeenkomst is een kader in te stellen voor specifieke procedures en nadere regelingen voor de gezamenlijke uitvoering van bredereaanpakactiviteiten (hierna „de bredereaanpakactiviteiten”) ter ondersteuning van het ITER-project en een vroege totstandbrenging van fusie-energie voor vreedzame doeleinden in overeenstemming met de gezamenlijke nota.

Artikel 2

Schets van de bredereaanpakactiviteiten

1.   De bredereaanpakactiviteiten omvatten de volgende drie projecten:

a)

het project inzake de Engineering Validation and Engineering Design Activities (engineeringvalidatie- en engineeringontwerpactiviteiten) voor de International Fusion Materials Irradiation Facility (internationale bestralingsfaciliteit voor fusiemateriaal) (hierna „IFMIF/EVEDA”);

b)

het project inzake het International Fusion Energy Research Centre (internationaal onderzoekscentrum voor fusie-energie) (hierna „IFERC”); en

c)

het project inzake het Satellite Tokamak-programma.

2.   In overeenstemming met de gezamenlijke nota en op basis van de gezamenlijke verklaring van Brussel worden de bredereaanpakactiviteiten uitgevoerd volgens een tijdschema dat verenigbaar is met de ITER-bouwfase.

3.   De algemene beginselen waaraan de bredereaanpakactiviteiten zijn onderworpen, zijn vastgesteld in deze overeenkomst. De voor elk project van de bredereaanpakactiviteiten specifieke beginselen zijn vastgesteld in de bijlagen I, II en III, die een integrerend onderdeel van deze overeenkomst vormen.

HOOFDSTUK 2

ADMINISTRATIEVE STRUCTUUR VAN DE BREDEREAANPAKACTIVITEITEN

Artikel 3

Stuurcomité inzake de bredereaanpakactiviteiten

1.   Er wordt een stuurcomité inzake de bredereaanpakactiviteiten opgericht (hierna „het stuurcomité”) dat in overeenstemming met deze overeenkomst verantwoordelijk is voor de algemene leiding en supervisie van de uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten.

2.   Het stuurcomité wordt geassisteerd door het secretariaat dat wordt opgericht overeenkomstig artikel 4, lid 1 (hierna „het secretariaat”).

3.   Het stuurcomité bezit rechtspersoonlijkheid en geniet in zijn betrekkingen met andere staten en internationale organisaties en op de grondgebieden van de partijen de handelingsbevoegdheid die nodig kan zijn om zijn taken uit te voeren en zijn doelstellingen te bereiken.

4.   Elke partij benoemt een gelijk aantal leden in het stuurcomité en draagt één van haar benoemde leden voor als hoofd van haar delegatie.

5.   Het stuurcomité vergadert ten minste tweemaal per jaar, afwisselend in Europa en in Japan, of op andere overeengekomen momenten en plaatsen. Het hoofd van de delegatie van de partij die als gastheer optreedt voor de vergadering zit de vergadering voor. Het stuurcomité komt bijeen op convocatie van zijn voorzitter.

6.   Het stuurcomité besluit bij consensus.

7.   De uitgaven van het stuurcomité worden op onderling overeengekomen basis door de partijen gedragen.

8.   Het comité heeft onder meer de volgende taken:

a)

benoeming van het personeel van het secretariaat bedoeld in artikel 4, lid 1;

b)

benoeming van een projectleider voor elk project van de bredereaanpakactiviteiten bedoeld in artikel 6, lid 1 (hierna „projectleider(s)”);

c)

goedkeuring van een projectplan, een werkprogramma en een jaarrapport van elk project van de bredereaanpakactiviteiten bedoeld in hoofdstuk 3 (hierna „projectplan(nen)”, „werkprogramma('s)” en „jaarrapport(en)”);

d)

goedkeuring van de structuur van een projectteam als bedoeld in artikel 6, lid 2 (hierna „projectteams(s)”);

e)

benoeming op jaarlijkse basis van deskundigen die door een partij voor de projectteams beschikbaar worden gesteld als onderdeel van haar bijdrage in natura als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder a), ii), (hierna „de deskundigen”);

f)

in overeenstemming met artikel 25, besluitvorming over deelname van een andere partij bij de Overeenkomst tot oprichting van de Internationale ITER-Organisatie voor fusie-energie voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project (hierna „de ITER-overeenkomst”) aan een project van de bredereaanpakactiviteiten en latere sluiting van overeenkomsten en regelingen met die partij over deze deelname; en

g)

alle andere taken die nodig kunnen zijn voor het leiden en superviseren van de bredereaanpakactiviteiten.

Artikel 4

Secretariaat

1.   Het stuurcomité richt het secretariaat op, dat in Japan gevestigd wordt. Het personeel van het secretariaat wordt benoemd door het stuurcomité.

2.   Het secretariaat assisteert het stuurcomité. De taken van het secretariaat worden bepaald door het stuurcomité en omvatten:

a)

in ontvangst nemen en doorgeven van de officiële mededelingen van het stuurcomité;

b)

voorbereiden van vergaderingen van het stuurcomité;

c)

opstellen van administratieve en andere rapporten voor het stuurcomité; en

d)

ondernemen van alle andere activiteiten waartoe door het stuurcomité kan worden besloten.

Artikel 5

Projectcomité

1.   Voor elk project van de bredereaanpakactiviteiten richten de partijen een projectcomité op (hierna „projectcomité”).

2.   Elke partij benoemt een gelijk aantal leden in elk projectcomité.

3.   Elk projectcomité komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. Tenzij door het projectcomité anders overeengekomen, komt het bijeen in Japan. De voorzitter van elk projectcomité wordt voorgedragen door het stuurcomité dat kiest uit de leden van het projectcomité.

4.   Het projectcomité besluit bij consensus.

5.   Het secretariaat van elk projectcomité wordt verzorgd door de projectleider bedoeld in artikel 6.

6.   Elk projectcomité heeft onder meer de volgende taken:

a)

doen van aanbevelingen over de respectieve ontwerpen van projectplannen, werkprogramma's en jaarrapporten die door de betrokken projectleider bij het stuurcomité moeten worden ingediend in overeenstemming met hoofdstuk 3;

b)

controleren en rapporteren van de voortgang van het project van de betrokken bredereaanpakactiviteiten; en

c)

verrichten van alle andere taken als door het stuurcomité opgedragen.

Artikel 6

Projectleider en projectteam

1.   Voor elk project van de bredereaanpakactiviteiten wordt door het stuurcomité een projectleider benoemd. De projectleider is verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitvoering van het project gespecificeerd in de bijlagen I, II en III.

2.   Elke projectleider wordt door het desbetreffende projectteam geassisteerd bij de uitoefening van zijn verantwoordelijkheden en taken. De leden van elk projectteam omvatten de deskundigen en andere leden zoals gastwetenschappers. De structuur van elk projectteam wordt door het stuurcomité goedgekeurd op voorstel van de projectleider.

3.   Elke projectleider heeft onder meer de volgende taken:

a)

organiseren, leiden en superviseren van het projectteam bij de uitvoering van het werkprogramma;

b)

opstellen van het projectplan, het werkprogramma en het jaarrapport en indiening daarvan bij het stuurcomité, na overleg met het projectcomité;

c)

het door de regering van Japan in overeenstemming met artikel 7, lid 1, aangestelde uitvoerend agentschap (hierna „het Japans uitvoerend agentschap”) verzoeken om betaling van de uitgaven ter ondersteuning van het projectteam in overeenstemming met artikel 17;

d)

administratieve verwerking van de bijdrage van elke partij;

e)

verzorging van het secretariaat van het projectcomité; en

f)

rapporteren aan het projectcomité over de voortgang van het betrokken project van de bredereaanpakactiviteiten.

Artikel 7

Uitvoerende agentschappen

1.   Elke partij wijst een uitvoerend agentschap aan om haar verplichtingen te vervullen voor de uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten (hierna „uitvoerend(e) agentschap(pen)”), met name om de middelen voor de uitvoering ervan beschikbaar te stellen. Indien de uitvoerende agentschappen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst nog niet zijn aangewezen, overleggen de partijen onmiddellijk met elkaar over de wijze waarop de kwestie kan worden opgelost.

2.   Het Japans uitvoerend agentschap treedt als gastheer op voor de projectteams en stelt operationele locaties beschikbaar, inclusief de kantoorruimte en de goederen en diensten die zijn vereist voor de uitvoering van de taken die onder de voorwaarden van de bijlagen I, II en III door de projectteams moeten worden verricht.

3.   Onverminderd artikel 3, lid 1, is het Japans uitvoerend agentschap verantwoordelijk voor het beheer van de overeengekomen financiële bijdragen in de bedrijfsuitgaven en van de financiële bijdragen in de gemeenschappelijke uitgaven van elk projectteam, die worden besteed aan elk project van de bredereaanpakactiviteiten in overeenstemming met het desbetreffende projectplan en werkprogramma. Voor het beheer van dergelijke financiële bijdragen wijst het Japans uitvoerend agentschap een verantwoordelijke persoon aan die belast is met het beheer van de financiële bijdragen van de partijen. Zijn taken omvatten:

a)

de partijen of uitvoerende agentschappen verzoeken de financiële bijdragen te leveren in overeenstemming met de projectplannen en werkprogramma's; en

b)

het bijhouden van afzonderlijke rekeningen van de financiële bijdragen voor elk project van de bredereaanpakactiviteiten en het bewaren ervan samen met alle boeken, administratie en alle andere documenten met betrekking tot de financiële bijdragen voor een minimumperiode van vijf jaar na het verstrijken of beëindigen van deze overeenkomst.

4.   Het Japans uitvoerend agentschap onderneemt de nodige stappen om alle vergunningen en licenties te verkrijgen waarin de in Japan vigerende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voorzien en die vereist zijn voor de uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten.

HOOFDSTUK 3

UITVOERINGSINSTRUMENTEN EN FINANCIËLE AUDIT

Artikel 8

Projectplan

1.   Na overleg met het desbetreffende projectcomité dient elke projectleider uiterlijk op 31 maart van elk jaar bij het stuurcomité ter goedkeuring een projectplan in voor het betrokken project van de bredereaanpakactiviteiten.

2.   Elk projectplan bestrijkt de hele duur van het project en wordt regelmatig geactualiseerd. Het projectplan:

a)

bevat de hoofdlijnen van een algemeen activiteitenplan inclusief een tijdschema en belangrijke mijlpalen voor de uitvoering van het project in het licht van de bereikte voortgang; en

b)

geeft een algemeen overzicht van de voor de uitvoering van het project geleverde en te leveren bijdragen.

Artikel 9

Werkprogramma

Na overleg met het betrokken projectcomité dient elke projectleider uiterlijk op 31 oktober van elk jaar bij het stuurcomité voor het volgende jaar een jaarlijks werkprogramma ter goedkeuring in voor het betrokken project van de bredereaanpakactiviteiten. Het werkprogramma omvat de details van de respectieve projectplannen en de programmatische beschrijving van de te ondernemen activiteiten, inclusief doelstellingen, planning, gemeenschappelijke uitgaven en de bijdragen die door elke partij moeten worden geleverd.

Artikel 10

Jaarrapport

1.   Uiterlijk op 31 maart van elk jaar dient elke projectleider bij het stuurcomité ter goedkeuring een jaarrapport in betreffende alle activiteiten die zijn verricht ter uitvoering van het betrokken project van de bredereaanpakactiviteiten, inclusief een overzicht van de door elke partij geleverde bijdragen en van de door het Japans uitvoerend agentschap in overeenstemming met artikel 7, lid 3, voor het project gedane uitgaven. Bij goedkeuring door het stuurcomité zendt de projectleider het jaarrapport en alle opmerkingen van het stuurcomité aan de partijen en de uitvoerende agentschappen.

2.   Het Japans uitvoerend agentschap verschaft elke projectleider de gegevens die nodig zijn voor het samenstellen van het overzicht van de door elke partij geleverde bijdragen en de door het Japans uitvoerend agentschap voor het project gedane uitgaven.

3.   De projectplannen, werkprogramma's en jaarrapporten bedoeld in de artikelen 8 tot en met 10 en alle andere essentiële documenten voor de uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten worden in het Engels opgesteld.

Artikel 11

Financiële audit

Elke partij kan op elk moment gedurende de looptijd van de overeenkomst en tot maximaal vijf jaar na het verstrijken of beëindigen ervan, op basis van documenten en ter plaatse, een financiële audit starten van de door het Japans uitvoerend agentschap met het oog op de bredereaanpakactiviteiten bijgehouden afzonderlijke rekeningen. Alle boeken, administratie en alle andere door de uitvoerende agentschappen en door de projectleiders met betrekking tot de bredereaanpakactiviteiten bijgehouden documenten kunnen, voor zover nodig en passend, voor de audit worden ingezien.

HOOFDSTUK 4

MIDDELEN

Artikel 12

Algemene beginselen

1.   De middelen voor de uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten omvatten:

a)

bijdragen in natura, in overeenstemming met de technische specificaties en onder de voorwaarden bedoeld in de gezamenlijke verklaring van Brussel en de daaraan gehechte documenten; die bijdragen in natura omvatten:

i)

specifieke onderdelen, uitrusting, materialen en andere goederen en diensten; en

ii)

de deskundigen die door een partij voor de projectteams beschikbaar zijn gesteld na hun benoeming door het stuurcomité, en het voor het secretariaat beschikbaar gestelde personeel na de benoeming ervan door het stuurcomité; en

b)

financiële bijdragen, onder de voorwaarden bedoeld in de gezamenlijke verklaring van Brussel en de daaraan gehechte documenten.

2.   Onverminderd de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van elke partij kan het aan de gezamenlijke verklaring van Brussel gehechte document „Waarderamingen en toewijzing van bijdragen van de partijen” jaarlijks worden geactualiseerd bij besluit van het stuurcomité.

Artikel 13

Belastingen

1.   Elke partij verleent toestemming voor in- en uitvoer vrij van rechten naar en van haar grondgebied van goederen die nodig zijn voor de uitvoering van deze overeenkomst, en verzekert dat deze vrijgesteld worden van alle andere door de douaneautoriteiten geïnde belastingen en rechten en van invoerverboden en -beperkingen. Dit lid wordt toegepast ongeacht het land van oorsprong van deze noodzakelijke goederen.

2.   De deskundigen die door een partij voor de projectteams beschikbaar zijn gesteld na hun benoeming door het stuurcomité en het personeel dat door een partij voor het secretariaat beschikbaar is gesteld na benoeming ervan door het stuurcomité als bijdrage in natura in overeenstemming met artikel 12, lid 1, onder a), ii), zijn op het grondgebied van de andere partij vrijgesteld van belastingen op salarissen, lonen en emolumenten.

Artikel 14

Regeling betreffende bijdragen in natura

1.   Elke bijdrage in natura is het voorwerp van een regeling voor het plaatsen van opdrachten (hierna „de regeling voor het plaatsen van opdrachten”) die tussen de uitvoerende agentschappen is overeengekomen met instemming van de betrokken projectleider.

2.   In de regeling voor het plaatsen van opdrachten wordt een gedetailleerde technische beschrijving verstrekt van de te leveren bijdragen, inclusief de technische specificaties, schema's, mijlpalen, risicobeoordelingen, prestaties en criteria voor het aanvaarden ervan, en worden de bepalingen vastgesteld op grond waarvan de betrokken projectleider technisch gezag kan uitoefenen over de prestaties van de bijdragen in natura. In de regeling voor het plaatsen van opdrachten worden met name vastgesteld:

a)

de aan iedere bijdrage in natura toegekende waarde;

b)

de rol en verantwoordelijkheden van de uitvoerende agentschappen en de projectleider;

c)

de procedure voor het plaatsen van opdrachten;

d)

het schema en de voorwaarden voor de aanvaarding dat de mijlpalen en prestaties zijn gerealiseerd;

e)

de toepassing van maatregelen voor kwaliteitsborging;

f)

de verhouding tussen de betrokken projectleider, de uitvoerende agentschappen en de entiteiten die betrokken zijn bij de levering van de prestaties, alsmede de monitoringprocedures;

g)

procedures voor het behandelen van veranderingen in een opdracht die van invloed kunnen zijn op de kosten, programmering en prestaties ervan; en

h)

de aanvaarding van de eindprestaties en mogelijke overdracht van eigendom.

3.   De eigendom van de onderdelen die door het door Euratom in overeenstemming met artikel 7, lid 1, aangestelde uitvoerend agentschap (hierna „het Europees uitvoerend agentschap”) in natura dienen te worden bijgedragen, wordt op de betrokken operationele locatie aan het Japans uitvoerend agentschap overgedragen op het moment van aanvaarding door de betrokken projectleider en het Japans uitvoerend agentschap. Het Japans uitvoerend agentschap is verantwoordelijk voor het transport van door het Europees uitvoerend agentschap bijgedragen onderdelen van de haven van binnenkomst naar de operationele locatie.

4.   Voor de deskundigen of het personeel voor het secretariaat neemt de regeling voor het plaatsen van opdrachten de vorm aan van een detacheringsregeling. De waarde die toegekend wordt aan de deskundigen of het personeel voor het secretariaat is die welke genoemd wordt in het aan de gezamenlijke verklaring van Brussel gehechte document „Waarderamingen en toewijzing van bijdragen van de partijen” en kan door het stuurcomité, voor zover nodig, van tijd tot tijd worden geactualiseerd.

5.   Elke partij is verantwoordelijk voor de salarissen, verzekeringen en toelagen die betaald moeten worden aan de door die partij beschikbaar gestelde deskundigen en personeel voor het secretariaat en betaalt, tenzij anders overeengekomen, voor hun reis- en verblijfskosten. De partij die als gastheer optreedt voor de projectteams en/of het secretariaat regelt adequate logies voor de deskundigen en het personeel van het secretariaat en hun gezin. De partij die als gastheer optreedt voor de projectteams en/of het secretariaat neemt eveneens passende maatregelen om het binnenkomen op haar grondgebied door de deskundigen en het personeel van het secretariaat en hun gezin te vergemakkelijken, en vraagt haar uitvoerend agentschap alles in het werk te stellen om op passende wijze te voorzien in juridische en vertaaldiensten bij instelling van een rechtsvordering tegen de deskundigen en het personeel van het secretariaat die voortvloeit uit de uitoefening van hun taken. De deskundigen en het personeel van het secretariaat dienen bij de uitoefening van hun taken bij de andere partij te voldoen aan de algemene en bijzondere arbeids- en veiligheidsvoorschriften die van kracht zijn in de gastheervestiging of aan de voorschriften die in de detacheringsregeling zijn overeengekomen.

Artikel 15

Aanpassingen van de toewijzingen

Indien onvoorziene omstandigheden dit vereisen, kan een partij voorstellen binnen een project van de bredereaanpakactiviteiten de toewijzing van bijdragen te wijzigen. Bij een dergelijk voorstel stelt de betrokken projectleider, na overleg met het betrokken projectcomité, aan het stuurcomité een herziene toewijzing van middelen voor, terwijl de totale kostprijs van het project en het algemene evenwicht van de bijdragen tussen de partijen ongewijzigd blijft.

Artikel 16

Financiële bijdragen

Alle betalingen van het Europees uitvoerend agentschap gebeuren in euro. Alle betalingen van het Japans uitvoerend agentschap gebeuren in yen.

Artikel 17

Gemeenschappelijke uitgaven van de projectteams

Gemeenschappelijke uitgaven van elk projectteam worden door het Japans uitvoerend agentschap betaald in overeenstemming met artikel 7, lid 3. Hiertoe onderneemt het Japans uitvoerend agentschap op verzoek van de betrokken projectleider en binnen de plafonds die in het relevante werkprogramma zijn vastgesteld de nodige stappen.

HOOFDSTUK 5

INFORMATIE EN INTELLECTUELE EIGENDOM

Artikel 18

Verspreiding, gebruik en bescherming van informatie

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

„informatie”: tekeningen, ontwerpen, berekeningen, rapporten en andere documenten, gedocumenteerde gegevens of onderzoeks- en ontwikkelingsmethoden, beschrijvingen van uitvindingen en ontdekkingen, al dan niet beschermbaar; en

b)

„vertrouwelijke zakelijke informatie”: informatie die knowhow, handelsgeheimen of technische, commerciële of financiële informatie bevat, welke:

i)

door de eigenaar ervan als vertrouwelijk is behandeld;

ii)

niet algemeen bekend of uit andere bronnen beschikbaar is;

iii)

door de eigenaar ervan niet voor andere partijen beschikbaar is gesteld zonder een vertrouwelijkheidheidsverplichting; en

iv)

voor de ontvangende partij niet beschikbaar is zonder vertrouwelijkheidsverplichtingen.

2.   Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk ondersteunen de partijen de zo ruim mogelijke verspreiding van bij de uitvoering van deze overeenkomst gegenereerde informatie.

3.   Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk wordt alle informatie die door de leden van de projectteams bij de uitvoering van de op grond van deze overeenkomst aan hen toegewezen taken is gegenereerd aan elk van de partijen vrij ter beschikking gesteld voor gebruik bij onderzoek en ontwikkeling op het gebied van kernfusie als energiebron voor vreedzame doeleinden.

4.   Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk heeft elke partij recht op een niet-exclusieve, onherroepelijke, royaltyvrije licentie in alle landen voor het vertalen, reproduceren en openbaar verspreiden van rechtstreeks uit de uitvoering van deze overeenkomst voortvloeiende artikelen in wetenschappelijke en technische vakbladen, verslagen en boeken. Op alle openbaar verspreide exemplaren van op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk opgestelde, auteursrechtelijk beschermde werken worden de namen van de auteurs vermeld, tenzij een auteur uitdrukkelijk afziet van naamsvermelding.

5.   Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk wordt alle informatie die door het personeel van een uitvoerend agentschap bij de uitvoering van de op grond van deze overeenkomst aan hen toegewezen taken is gegenereerd, aan de projectteams en aan elk van de partijen vrij ter beschikking gesteld voor gebruik bij onderzoek en ontwikkeling op het gebied van kernfusie als energiebron voor vreedzame doeleinden.

6.   Alle contracten die op initiatief van een uitvoerend agentschap of een projectleider voor de uitvoering van een op grond van deze overeenkomst aan hen toegewezen taak worden gesloten, dienen bepalingen te bevatten om de partijen in staat te stellen hun verplichtingen in het kader van deze overeenkomst na te komen.

7.   Elke partij stelt alles in het werk om, onverminderd haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, haar verplichtingen jegens derde partijen en de bepalingen van dit hoofdstuk, aan de projectteams en de uitvoerende agentschappen vrij alle informatie ter beschikking te stellen die zij nodig hebben voor de uitvoering van de taken welke op grond van deze overeenkomst aan hen zijn toegewezen.

8.   Indien bij de uitvoering van deze overeenkomst vertrouwelijke zakelijke informatie beschikbaar wordt gesteld, moet deze op passende wijze als zodanig worden gekenmerkt, en moet voor het doorgeven ervan een regeling worden getroffen om de vertrouwelijkheid te waarborgen. De ontvanger van deze informatie gebruikt deze voor de uitvoering van deze overeenkomst en ziet erop toe dat de vertrouwelijkheid in de mate die in die regeling is overeengekomen, gehandhaafd blijft.

Artikel 19

Intellectuele eigendom

1.   Voor de toepassing van deze overeenkomst heeft „intellectuele eigendom” de betekenis die eraan wordt gegeven in artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom, gesloten in Stockholm op 14 juli 1967. Elke partij zorgt er in overeenstemming met haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor dat de andere partij de overeenkomstig dit hoofdstuk toegewezen rechten op intellectuele eigendom kan verkrijgen. Dit hoofdstuk verandert niets of doet geen afbreuk aan de toewijzing van rechten tussen een partij en haar onderdanen. Of de rechten in verband met intellectuele eigendom aan een partij dan wel aan haar onderdanen toekomen, wordt door de betrokkenen onderling geregeld overeenkomstig de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

2.   Voor zover door de leden van de projectteams bij de uitvoering van deze overeenkomst beschermbare inhoud wordt gegenereerd, stelt de betrokken projectleider onverwijld het stuurcomité in kennis en doet hij een aanbeveling inzake de landen waar bescherming van deze intellectuele eigendom zou moeten worden verkregen. Elke partij, haar uitvoerend agentschap of de leden van de projectteams die door deze partij beschikbaar zijn gesteld, hebben evenwel het recht om alle rechten en aanspraken op en alle belangen in intellectuele eigendom te verwerven op het grondgebied van die partij. Het stuurcomité beslist of en op welke wijze moet worden getracht bescherming van deze intellectuele eigendom te verkrijgen in derde landen. Telkens wanneer een partij, haar uitvoerend agentschap of de leden van de projectteams die door die partij beschikbaar zijn gesteld bescherming van de intellectuele eigendom hebben verkregen, ziet de partij erop toe dat de leden van de projectteams deze intellectuele eigendom vrij kunnen gebruiken voor de uitvoering van de aan de projectteams toegewezen taken.

3.   Indien door personeel van een uitvoerend agentschap bij de uitvoering van een daaraan op grond van deze overeenkomst toegewezen taak intellectuele eigendom wordt gegenereerd, is de partij van dat uitvoerend agentschap, het uitvoerend agentschap of het personeel ervan gerechtigd in alle landen alle rechten en aanspraken op en belangen in deze intellectuele eigendom te verwerven overeenkomstig de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. De partij van een dergelijk uitvoerend agentschap ziet erop toe dat de leden van de projectteams deze intellectuele eigendom vrij kunnen gebruiken voor de uitvoering van de aan de projectteams toegewezen taken, en dat aan de andere partij een onherroepelijke, niet-exclusieve, royaltyvrije licentie wordt verleend, met het recht om onderlicenties te verlenen, voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van beheerste kernfusie als energiebron voor vreedzame doeleinden.

4.   Indien door personeel dat beschikbaar is gesteld via een uitvoerend agentschap bij het werken in het uitvoerend agentschap van de andere partij intellectuele eigendom wordt gegenereerd, is, onverminderd de relevante toepasselijke wetgeving:

a)

de ontvangende partij, haar uitvoerend agentschap of haar personeel gerechtigd om op haar eigen grondgebied en in derde landen, alle rechten en aanspraken op en belangen in deze intellectuele eigendom te verwerven; en

b)

is de uitzendende partij, haar uitvoerend agentschap of haar personeel gerechtigd om op haar eigen grondgebied alle rechten en aanspraken op en belangen in deze intellectuele eigendom te verwerven.

5.   Onverminderd alle rechten van uitvinders of auteurs op grond van de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen neemt elke partij alle nodige maatregelen om te trachten de voor de uitvoering van deze overeenkomst vereiste medewerking van deze uitvinders of auteurs, inclusief het personeel van haar uitvoerend agentschap, te verkrijgen. Elke partij zorgt voor de betaling van beloningen en vergoedingen aan deze uitvinders of auteurs, overeenkomstig haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

6.   Indien een partij besluit geen gebruik te maken van haar recht om te trachten in een land of regio bescherming van intellectuele eigendom te verkrijgen, stelt zij, onverminderd de leden 2 tot en met 4, de andere partij daarvan in kennis. De andere partij kan vervolgens proberen deze bescherming te verkrijgen.

Artikel 20

Afloop of beëindiging

De op grond van dit hoofdstuk aan de partijen verleende rechten en opgelegde verplichtingen blijven na afloop of beëindiging van deze overeenkomst voortbestaan in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

HOOFDSTUK 6

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze overeenkomst treedt in werking op de datum waarop de partijen diplomatieke nota's uitwisselen waarmee zij elkaar ervan in kennis stellen dat hun respectieve voor de inwerkingtreding van de overeenkomst benodigde interne procedures zijn voltooid.

Artikel 22

Duur en beëindiging

1.   Deze overeenkomst blijft van kracht voor een periode van tien jaar en blijft daarna van kracht, tenzij zij door een partij aan het einde van de periode van tien jaar of op enig ander tijdstip na die periode wordt beëindigd, door de andere partij ten minste zes maanden van te voren schriftelijk in kennis te stellen van haar voornemen om deze overeenkomst te beëindigen.

2.   Deze overeenkomst kan voordat zij afloopt enkel worden beëindigd wanneer:

a)

beide partijen het onderling eens zijn;

b)

de ITER-overeenkomst wordt beëindigd; of

c)

een van de partijen niet langer partij is bij de ITER-overeenkomst.

3.   De afloop of de beëindiging van deze overeenkomst heeft geen invloed op de geldigheid of de duur van enige in het kader van de overeenkomst getroffen regeling, noch op specifieke rechten en verplichtingen die uit hoofde van hoofdstuk 5 zijn ontstaan.

Artikel 23

Wijziging

De partijen overleggen, op verzoek van een van hen, met elkaar of deze overeenkomst kan worden gewijzigd, en kunnen een wijziging overeenkomen. Deze wijziging treedt in werking op de datum waarop de partijen diplomatieke nota's hebben uitgewisseld waarmee zij elkaar ervan in kennis stellen dat hun respectieve voor de inwerkingtreding ervan benodigde interne procedures zijn voltooid.

Artikel 24

Regeling van geschillen

Alle vragen of geschillen tussen de partijen betreffende de interpretatie of uitvoering van deze overeenkomst worden door overleg en onderhandeling tussen de partijen geregeld.

Artikel 25

Deelname van andere ITER-partijen

Indien enige andere partij bij de ITER-overeenkomst haar voornemen kenbaar maakt om deel te nemen aan een project van de bredereaanpakactiviteiten, dient de betrokken projectleider, na overleg met het projectcomité, bij het stuurcomité een voorstel in betreffende de voorwaarden van de deelname van deze partij aan dat project. Het stuurcomité beslist op basis van dat voorstel over de deelname van die partij en kan, behoudens de goedkeuring van de partijen ingevolge hun interne procedures, met die partij overeenkomsten en regelingen sluiten betreffende deze deelname.

Artikel 26

Toepassing met betrekking tot Euratom

In overeenstemming met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie is deze overeenkomst van toepassing op de door dat Verdrag bestreken grondgebieden. In overeenstemming met dat Verdrag en andere relevante overeenkomsten is zij eveneens van toepassing op de Zwitserse Bondsstaat, die aan het Euratom-fusieprogramma deelneemt als volledig geassocieerde derde staat.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door respectievelijk de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van Japan, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Tokio, 5 februari 2007, in tweevoud in de Engelse en de Japanse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

H. RICHARDSON

Voor de regering van Japan

T. ASO

BIJLAGE I

IFMIF/EVEDA

Artikel 1

Doelstelling

1.   De partijen voeren, onverminderd deze overeenkomst alsmede hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de engineeringvalidatie- en engineeringontwerpactiviteiten (hierna „EVEDA”) uit voor het produceren van een gedetailleerd, compleet en volledig geïntegreerd engineeringontwerp van de International Fusion Materials Irradiation Facility (hierna „IFMIF”) en alle gegevens die nodig zijn voor toekomstige beslissingen betreffende de bouw, werking, exploitatie en buitengebruikstelling van IFMIF en voor het valideren van de continue en stabiele werking van elk IFMIF-subsysteem.

2.   Dit ontwerp en deze gegevens worden vervolgens opgenomen in een definitief ontwerprapport dat na overleg met het projectcomité op voorstel van de projectleider door het stuurcomité moet worden aangenomen, en worden voor elk van de partijen beschikbaar gesteld om te gebruiken als onderdeel van een internationaal samenwerkingsprogramma of in een eigen binnenlands programma.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Met het oog op de doelstellingen in artikel 1 van deze bijlage worden de volgende taken uitgevoerd:

a)

opstellen van het engineeringontwerp van IFMIF, inclusief:

i)

een complete beschrijving van IFMIF inclusief de drie voornaamste subsystemen ervan (de accelerators, de trefplaatfaciliteit en de testfaciliteit), de gebouwen inclusief de hete cellen voor nabestralingsonderzoek, de hulpsystemen en de veiligheidssystemen;

ii)

gedetailleerde ontwerpen van de onderdelen, de subsystemen en gebouwen met name met het oog op hun interfaces en integratie;

iii)

een planning voor de verschillende fasen van levering, bouw, assemblage, testen en inbedrijfstelling met het overeenkomstige plan voor de benodigde personele en financiële middelen; en

iv)

de technische specificaties voor de onderdelen, waardoor het mogelijk wordt aanbestedingen te organiseren voor de levering van componenten die nodig zijn voor het starten van de bouw;

b)

omschrijving van de eisen waaraan een IFMIF-locatie moet voldoen en uitvoering van de nodige veiligheids- en milieuanalysen;

c)

programmavoorstel en ramingen van de kosten, personele middelen en tijd die nodig zullen zijn voor de werking, exploitatie en buitengebruikstelling van IFMIF; en

d)

valideren van de onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden die vereist zijn voor het uitvoeren van de onder a) tot en met c) beschreven werkzaamheden, inclusief:

i)

ontwerpen, bouwen en assembleren van het prototype van het laagenergetische gedeelte en het eerste hoogenergetische gedeelte van een van de twee IFMIF-accelerators inclusief de radiofrequentievoeding, generatoren en hulpsystemen ervan, en uitvoeren van geïntegreerde tests van de deeltjesbundels daarvan;

ii)

ontwerpen, produceren en testen van schaalmodellen om de technische uitvoerbaarheid van de trefplaatfaciliteit en de testfaciliteit aan te tonen; en

iii)

bouwen van de gebouwen om de prototypeaccelerator en de hulpsystemen ervan onder te brengen.

2.   De uitvoering van de in lid 1 genoemde taken wordt nader gespecificeerd in het projectplan en de werkprogramma's.

Artikel 3

Operationele locatie

De operationele locatie voor IFMIF/EVEDA bevindt zich in Rokkasho, in het district Aomori.

Artikel 4

Middelen

De partijen stellen de voor de uitvoering van IFMIF/EVEDA vereiste middelen beschikbaar bedoeld in de gezamenlijke verklaring van Brussel en de daaraan gehechte documenten.

Artikel 5

Duur

De duur van IFMIF/EVEDA bedraagt zes jaar en kan worden verlengd bij besluit van het stuurcomité.

Artikel 6

Eigendom van de acceleratorcomponenten

Onverminderd artikel 14, lid 3, van deze overeenkomst blijft het Europees uitvoerend agentschap eigenaar van de in dit artikel gespecificeerde componenten van de prototypeaccelerator die het als bijdrage in natura levert, en neemt het de verantwoordelijkheid op zich voor het terugzenden van deze componenten na de ontmanteling van de prototypeaccelerator:

a)

injector;

b)

radiofrequentievoeding, generatoren en hulpsystemen ervan; en

c)

controlesysteem.

BIJLAGE II

IFERC

Artikel 1

Doelstelling

De partijen verrichten, onverminderd deze overeenkomst alsmede hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling in het IFERC die erop gericht zijn tot het ITER-project bij te dragen en een mogelijke vroege totstandbrenging van een toekomstige demonstratie-energiereactor (hierna „DEMO”) te bevorderen.

Artikel 2

Werkingssfeer

Met het oog op de doelstellingen in artikel 1 van deze bijlage worden de volgende taken uitgevoerd:

a)

activiteiten van het DEMO Design Research and Development Coordination Centre gericht op het tot stand brengen van een gemeenschappelijke basis voor een DEMO-ontwerp, inclusief:

i)

houden van seminars en andere bijeenkomsten;

ii)

aanbieding en uitwisseling van wetenschappelijke en technische informatie;

iii)

activiteiten voor het conceptuele ontwerp voor DEMO; en

iv)

activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling inzake DEMO-technologieën;

b)

activiteiten van het Computational Simulation Centre, inclusief de levering en exploitatie van een supercomputer voor grootschalige simulatieactiviteiten om experimentele gegevens over fusieplasma's te analyseren, scenario's voor de inbedrijfname van ITER op te stellen, de prestatie van de ITER-faciliteiten te voorspellen en bij te dragen tot het ontwerp van DEMO; en

c)

activiteiten van het Remote Experimentation Centre van ITER voor het vergemakkelijken van de brede deelname van wetenschappers aan ITER-experimenten, inclusief de ontwikkeling van technieken voor experimenten op afstand met ontstoken tokamakplasma's, die getest moeten worden op bestaande machines zoals de Advanced Superconducting Tokamak, bedoeld in artikel 1 van bijlage III.

Artikel 3

Operationele locatie

De operationele locatie voor IFERC bevindt zich in Rokkasho, in het district Aomori.

Artikel 4

Middelen

De partijen stellen de voor de uitvoering van de IFERC-activiteiten vereiste middelen beschikbaar bedoeld in de gezamenlijke verklaring van Brussel en de daaraan gehechte documenten.

Artikel 5

Duur

De duur van de IFERC-activiteiten bedraagt tien jaar en kan worden verlengd bij besluit van het stuurcomité.

Artikel 6

Bijzonderheden betreffende levering en mogelijke overdracht van eigendom van supercomputersystemen

Onverminderd artikel 14, lid 3, van deze overeenkomst worden bijzonderheden betreffende levering en mogelijke overdracht van eigendom van supercomputersystemen vastgesteld door het stuurcomité, in overeenstemming met het projectplan.

BIJLAGE III

SATELLITE TOKAMAK PROGRAMMA

Artikel 1

Doelstelling

1.   De partijen voeren, onverminderd deze overeenkomst alsmede hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, het satelliettokamakprogramma (hierna „het Satellite Tokamak Programma”) uit. Dat programma omvat:

a)

de deelname aan het upgraden van de tokamakproefmachine die het Japanse uitvoerend agentschap bezit tot een geavanceerde supergeleidende tokamak (hierna „de Advanced Superconducting Tokamak”); en

b)

de deelname aan de exploitatie ervan ter ondersteuning van de exploitatie van ITER en het onderzoek in verband met DEMO door de behandeling van fysische sleutelproblemen voor ITER en DEMO.

2.   De bouw en exploitatie van de Advanced Superconducting Tokamak vindt plaats in het kader van het Satellite Tokamak Programma en het Japanse nationale programma. De exploitatiegelegenheden voor de Advanced Superconducting Tokamak worden gelijkelijk verdeeld tussen het nationale programma en het Satellite Tokamak Programma.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Met het oog op de doelstellingen in artikel 1 van deze bijlage worden de volgende taken uitgevoerd:

a)

bouwfase: ontwerpen en produceren van componenten en systemen en assemblage van de Advanced Superconducting Tokamak; en

b)

exploitatiefase: planning en uitvoering van experimenten in het kader van het Satellite Tokamak Programma.

2.   De uitvoering van de in lid 1 genoemde taken wordt op de volgende basis nader gespecificeerd in het projectplan en de werkprogramma's:

a)

het rapport voor het conceptuele ontwerp, inclusief de functiespecificaties voor de door de partijen voor de uitvoering van het Satellite Tokamak Programma te leveren onderdelen, wordt door het Japans uitvoerend agentschap geleverd en door de partijen geëvalueerd en aangenomen;

b)

elk uitvoerend agentschap ontwikkelt het gedetailleerde ontwerp voor de componenten die het bij wijze van bijdrage in natura moet leveren;

c)

het Japanse uitvoerend agentschap is verantwoordelijk voor de integratie van de componenten van de Advanced Superconducting Tokamak en voor de algemene assemblage en inbedrijfname van de machine; en

d)

Euratom is gerechtigd op billijke basis deel te nemen aan de exploitatie van de Advanced Superconducting Tokamak.

Artikel 3

Operationele locatie

De operationele locatie voor het Satellite Tokamak Programma bevindt zich in Naka, in het district Ibaraki.

Artikel 4

Middelen

De partijen stellen de voor de uitvoering van het Satellite Tokamak Programma vereiste middelen beschikbaar bedoeld in de gezamenlijke verklaring van Brussel en de daaraan gehechte documenten.

Artikel 5

Duur

De duur van het Satellite Tokamak Programma bedraagt tien jaar, inclusief drie jaar voor inbedrijfstelling en exploitatie, en kan worden verlengd bij besluit van het stuurcomité.


Commissie

21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/47


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2007

betreffende de niet-opneming van benfuracarb in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4285)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/615/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 8, lid 2, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG mag een lidstaat gedurende een periode van twaalf jaar na de kennisgeving van die richtlijn toestaan dat gewasbeschermingsmiddelen die niet in bijlage I bij die richtlijn opgenomen werkzame stoffen bevatten en die twee jaar na de datum van kennisgeving van de richtlijn al op de markt zijn, op de markt worden gebracht terwijl deze stoffen in het kader van een werkprogramma geleidelijk worden onderzocht.

(2)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 703/2001 (3) van de Commissie zijn de bepalingen voor de uitvoering van de tweede fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht met het oog op hun opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Benfuracarb is in die lijst opgenomen.

(3)

Voor benfuracarb zijn de uitwerking op de menselijke gezondheid en het milieueffect overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 en (EG) nr. 703/2001 geëvalueerd voor een aantal door de kennisgever voorgestelde toepassingen. Bovendien worden in die verordeningen de als rapporteur optredende lidstaten aangewezen die overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 451/2000 de desbetreffende beoordelingsverslagen met aanbevelingen bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) moeten indienen. Voor benfuracarb was België de rapporterende lidstaat en werd alle relevante informatie op 2 augustus 2004 ingediend.

(4)

Het beoordelingsverslag is door de lidstaten en de EFSA (in haar werkgroep Evaluatie) intercollegiaal getoetst en op 28 juli 2006 bij de Commissie ingediend in de vorm van de conclusie van de EFSA betreffende de intercollegiale toetsing van de risico-evaluatie van de werkzame stof benfuracarb als bestrijdingsmiddel. Dit verslag is door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 16 maart 2007 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor benfuracarb.

(5)

Tijdens de evaluatie van deze werkzame stof is een aantal problemen vastgesteld. Benfuracarb is een stof waarvan de voornaamste metaboliet carbofuran is, zelf een werkzame stof die uit hoofde van Richtlijn 91/414/EEG is bekeken. Het gebruik van benfuracarb leidt tot de aanwezigheid van de metaboliet carbofuran, die aanzienlijk toxischer is dan de oorspronkelijke stof benfuracarb. Voor de carbofuranresiduen, die het gevolg zijn van het gebruik van benfuracarb, is in de evaluatie gewezen op het probleem van de acute blootstelling van kwetsbare groepen consumenten, met name kinderen. De EFSA heeft echter aangegeven dat het niet mogelijk is het risico voor de consumenten volledig te evalueren wegens een gebrek aan gegevens in het door de kennisgever overgelegde dossier. Verder waren de binnen de wettelijke termijnen ingediende gegevens voor de EFSA ontoereikend om een volledige evaluatie van het risico van grondwaterverontreiniging met andere metabolieten dan carbofuran uit te voeren. Ten slotte is op grond van de beschikbare gegevens niet aangetoond dat het risico voor vogels en zoogdieren, in het water levende organismen, op de grond levende organismen, regenwormen en andere niet-doelorganismen aanvaardbaar is. Bijgevolg kon op grond van de beschikbare informatie niet worden geconcludeerd dat benfuracarb voldeed aan de criteria voor opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(6)

De Commissie heeft de kennisgever verzocht haar zijn opmerkingen over de resultaten van de intercollegiale toetsing te doen toekomen en aan te geven of hij al dan niet van plan was om de stof verder te ondersteunen. De kennisgever heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht. Ondanks de door de kennisgever aangevoerde argumenten blijven de hierboven vermelde problemen echter bestaan en de evaluaties op basis van de verstrekte en tijdens de vergaderingen van deskundigen van de EFSA beoordeelde gegevens hebben niet aangetoond dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die benfuracarb bevatten, onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden in het algemeen aan de eisen van artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG voldoen.

(7)

Benfuracarb mag daarom niet in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG worden opgenomen.

(8)

De nodige maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de verleende toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die benfuracarb bevatten, binnen een bepaalde termijn worden ingetrokken en niet worden verlengd, en dat voor dergelijke producten geen nieuwe toelatingen worden verleend.

(9)

De looptijd van eventuele door de lidstaten toegestane termijnen voor de verwijdering, de opslag, het op de markt brengen en het gebruik van bestaande voorraden gewasbeschermingsmiddelen die benfuracarb bevatten, moet worden beperkt tot twaalf maanden, zodat de bestaande voorraden nog gedurende 18 maanden na de goedkeuring van deze beschikking mogen worden gebruikt.

(10)

Deze beschikking laat de indiening van een aanvraag voor benfuracarb overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG met het oog op de eventuele opneming van deze stof in bijlage I onverlet.

(11)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Benfuracarb wordt niet als werkzame stof opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

Artikel 2

De lidstaten zorgen ervoor dat:

a)

toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die benfuracarb bevatten, uiterlijk op 20 maart 2008 worden ingetrokken;

b)

met ingang van de datum van bekendmaking van deze beschikking geen toelatingen voor benfuracarb bevattende gewasbeschermingsmiddelen meer worden verleend of verlengd.

Artikel 3

Eventuele door de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 6, van Richtlijn 91/414/EEG toegestane termijnen moeten zo snel mogelijk en uiterlijk op 20 maart 2009 aflopen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 september 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)   PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/52/EG van de Commissie (PB L 214 van 17.8.2007, blz. 3).

(2)   PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1044/2003 (PB L 151 van 19.6.2003, blz. 32).

(3)   PB L 98 van 7.4.2001, blz. 6.


Rectificaties

21.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/49


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1086/2007 van de Commissie van 19 september 2007 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1054/2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in ongewijzigde staat

( Publicatieblad van de Europese Unie L 245 van 20 september 2007 )

Bladzijde 31, de bijlage wordt als volgt gelezen:

„BIJLAGE

Met ingang van 20 september 2007 geldende restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm (1)

GN-code

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1701 11 90 9100

S00

EUR/100 kg

33,27  (1)

1701 11 90 9910

S00

EUR/100 kg

31,43  (1)

1701 12 90 9100

S00

EUR/100 kg

33,27  (1)

1701 12 90 9910

S00

EUR/100 kg

31,43  (1)

1701 91 00 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3617

1701 99 10 9100

S00

EUR/100 kg

36,17

1701 99 10 9910

S00

EUR/100 kg

34,17

1701 99 10 9950

S00

EUR/100 kg

34,17

1701 99 90 9100

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3617

NB: De bestemmingen zijn als volgt vastgesteld:

S00

alle bestemmingen met uitzondering van de volgende:

a)

derde landen: Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Servië, Kosovo, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Andorra, Liechtenstein, de Heilige Stoel (Staat Vaticaanstad);

b)

gebieden van lidstaten van de EU die niet tot het douanegebied van de Gemeenschap behoren: Gibraltar, Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d'Italia, Helgoland, Groenland, de Faeröer en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent.


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(1)  Dit bedrag geldt voor ruwe suiker met een rendement van 92 %. Indien het rendement van de geëxporteerde ruwe suiker afwijkt van 92 %, wordt het bedrag van de toe te passen restitutie voor elke betrokken uitvoertransactie vermenigvuldigd met een omrekeningsfactor die wordt verkregen door het overeenkomstig bijlage I, punt III, punt 3, van Verordening (EG) nr. 318/2006 berekende rendement van de geëxporteerde ruwe suiker te delen door 92.”