ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 190

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
21 juli 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 856/2007 van de Raad van 16 juli 2007 tot verlenging van de schorsing van het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht op ferromolybdeen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

1

 

 

Verordening (EG) nr. 857/2007 van de Commissie van 20 juli 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

3

 

 

Verordening (EG) nr. 858/2007 van de Commissie van 20 juli 2007 inzake de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook in de deelperiode van 1 september tot en met 30 november 2007

5

 

*

Verordening (EG) nr. 859/2007 van de Commissie van 20 juli 2007 tot 82e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad

7

 

 

Verordening (EG) nr. 860/2007 van de Commissie van 20 juli 2007 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

10

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2007/513/Euratom

 

*

Besluit van de Raad van 10 juli 2007 tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie tot het gewijzigde Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten

12

Verklaring van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie overeenkomstig artikel 18, lid 4, en artikel 17, lid 3, van het VFBK

14

 

 

2007/514/Euratom

 

*

Besluit van de Raad van 10 juli 2007 houdende benoeming van de leden van het Raadgevend Comité van het Voorzieningsagentschap van Euratom

15

 

 

Commissie

 

 

2007/515/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 21 maart 2007 betreffende de maatregel van Duitsland ten gunste van Bavaria Film GmbH — C 51/03 (ex NN 57/2003) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 1170)  ( 1 )

18

 

 

2007/516/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 19 juli 2007 betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor een in de lidstaten uit te voeren onderzoek naar de prevalentie en antimicrobiële resistentie van Campylobacter spp. bij koppels vleeskuikens en naar de prevalentie van Campylobacter spp. en Salmonella spp. in vleeskuikenkarkassen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 3440)

25

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2007/517/GBVB van de Raad van 16 juli 2007 houdende wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2006/263/GBVB betreffende de instelling van een EU-team dat zal bijdragen tot de vestiging van een eventuele internationale civiele missie in Kosovo, waaronder begrepen de diensten van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (Voorbereidingsteam ICM/SVEU)

38

 

 

 

*

Bericht aan de lezers (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/1


VERORDENING (EG) Nr. 856/2007 VAN DE RAAD

van 16 juli 2007

tot verlenging van de schorsing van het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht op ferromolybdeen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 14,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 215/2002 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op ferromolybdeen, ingedeeld onder GN-code 7202 70 00 („het betrokken product”), van oorsprong uit de Volksrepubliek China („China”). Het antidumpingrecht bedraagt 22,5 %.

(2)

In oktober 2006 schorste de Commissie bij Beschikking 2006/714/EG (3) het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht op het betrokken product van oorsprong uit de Volksrepubliek China voor een periode van negen maanden.

(3)

De beschikking tot schorsing van het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht werd gegeven in overeenstemming met artikel 14, lid 4, van de basisverordening, waarin wordt bepaald dat, in het belang van de Gemeenschap, antidumpingmaatregelen mogen worden geschorst als de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat, mits de bedrijfstak van de Gemeenschap in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden.

(4)

De Commissie kwam in Beschikking 2006/714/EG tot de conclusie dat het, gezien de tijdelijke aard van de gewijzigde marktverhoudingen, en met name de hoge prijzen van het betrokken product in de Gemeenschap, die ver boven het bij het oorspronkelijk onderzoek vastgestelde schade veroorzakende niveau lagen, alsmede door het klaarblijkelijke gebrek aan evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van het betrokken product, niet waarschijnlijk was dat de door de invoer van het betrokken product uit China veroorzaakte schade zich als gevolg van de schorsing opnieuw zou voordoen.

(5)

De Commissie verplichtte zich er in Beschikking 2006/714/EG toe de ontwikkeling van de invoer en de prijzen van het betrokken product te volgen en de schorsing in te trekken wanneer het betrokken product uit China weer in aanzienlijke hoeveelheden tegen dumpingprijzen zou worden ingevoerd en de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor weer schade zou lijden.

(6)

Op 31 oktober 2006 werd met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) ambtshalve een procedure voor een volledig tussentijds nieuw onderzoek ingeleid omdat het bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikte, erop wees dat de omstandigheden die aanleiding gaven tot de geldende maatregelen zodanig veranderd waren dat die maatregelen mogelijk niet langer doelmatig zouden zijn en dat enkele van deze veranderingen van blijvende aard leken te zijn.

B.   MOTIVERING

(7)

Volgens artikel 14, lid 4, van de basisverordening mogen antidumpingmaatregelen, als dit in het belang is van de Gemeenschap, voor een periode van negen maanden worden geschorst, maar kan de Raad op voorstel van de Commissie besluiten de schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen.

(8)

Sinds de schorsing van de maatregel is de in de overwegingen 5 tot en met 10 van Beschikking 2006/714/EG beschreven situatie met betrekking tot de invoer en de prijzen van het betrokken product niet veranderd. Er werden slechts geringe hoeveelheden ferromolybdeen van oorsprong uit China in de Europese Gemeenschap ingevoerd.

(9)

Wat de ambtshalve ingeleide procedure voor een volledig tussentijds nieuw onderzoek betreft, zij eraan herinnerd dat deze binnen 15 maanden na de inleiding ervan, d.w.z. uiterlijk op 31 januari 2008, moet zijn afgesloten.

C.   CONCLUSIE

(10)

Aangezien de situatie op de communautaire markt sinds de schorsing van het antidumpingrecht in oktober 2006 niet is veranderd en het tussentijdse nieuwe onderzoek nog niet is afgesloten, wordt het passend geacht de schorsing van de van kracht zijnde maatregelen in overeenstemming met artikel 14, lid 4, van de basisverordening te verlengen. Op grond van het algemene beginsel van de voorspelbaarheid van de inkomende handelsstromen en in afwachting van de resultaten van het thans uitgevoerde tussentijdse nieuwe onderzoek wordt geconcludeerd dat de schorsing van de van kracht zijnde maatregelen moet worden verlengd tot 31 januari 2008, d.w.z. tot de uiterste datum voor de afsluiting van het tussentijdse nieuwe onderzoek. Er zijn geen aanwijzingen dat de verlenging van de schorsing niet in het belang van de Gemeenschap zou zijn.

(11)

De Commissie heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap ingevolge artikel 14, lid 4, van de basisverordening in kennis gesteld van haar voornemen de schorsing van de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen te verlengen. De bedrijfstak van de Gemeenschap is in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken, maar zijn opmerkingen waren niet van invloed op de conclusie dat de situatie zoals die is uiteengezet in Beschikking 2006/714/EG, niet is veranderd.

(12)

De Commissie is daarom van oordeel dat aan alle in artikel 14, lid 4, van de basisverordening gestelde eisen voor verlenging van de schorsing van het antidumpingrecht op het betrokken product is voldaan. Bijgevolg moet de schorsing van het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde antidumpingrecht tot 31 januari 2008 worden verlengd.

(13)

De Commissie zal de ontwikkeling van de invoer en de prijzen van het betrokken product volgen. Mocht het betrokken product uit China weer in aanzienlijke hoeveelheden tegen dumpingprijzen worden ingevoerd en mocht de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor weer schade lijden, dan zal de Commissie voorstellen het antidumpingrecht opnieuw in te stellen door intrekking van deze schorsing,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De schorsing van het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht op ferromolybdeen, ingedeeld onder GN-code 7202 70 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China wordt verlengd tot 31 januari 2008.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 juli 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

J. SILVA


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 35 van 6.2.2002, blz. 1.

(3)  PB L 293 van 24.10.2006, blz. 15.

(4)  PB C 262 van 31.10.2006, blz. 28.


21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/3


VERORDENING (EG) Nr. 857/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 juli 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 20 juli 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

52,4

TR

106,7

ZZ

79,6

0707 00 05

MK

68,1

TR

145,6

ZZ

106,9

0709 90 70

TR

87,6

ZZ

87,6

0805 50 10

AR

55,2

UY

55,7

ZA

61,2

ZZ

57,4

0808 10 80

AR

89,3

BR

89,3

CA

101,7

CL

85,0

CN

87,0

NZ

99,5

US

105,3

UY

36,3

ZA

97,9

ZZ

87,9

0808 20 50

AR

70,7

CL

82,3

NZ

99,2

TR

138,6

ZA

112,3

ZZ

100,6

0809 10 00

TR

174,3

ZZ

174,3

0809 20 95

CA

324,1

TR

287,4

US

354,3

ZZ

321,9

0809 30 10, 0809 30 90

TR

163,9

ZZ

163,9

0809 40 05

IL

135,2

ZZ

135,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/5


VERORDENING (EG) Nr. 858/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 juli 2007

inzake de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook in de deelperiode van 1 september tot en met 30 november 2007

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 341/2007 (3) betreft de opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en de instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten.

(2)

De hoeveelheden waarvoor, op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 gedurende de eerste vijf werkdagen van juli 2007 A-certificaten zijn aangevraagd door traditionele en door nieuwe importeurs, overschrijden de hoeveelheden die beschikbaar zijn voor producten van oorsprong uit China en andere derde landen dan China en Argentinië.

(3)

Derhalve moet, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006, worden vastgesteld in welke mate gevolg kan worden gegeven aan de aanvragen voor A-certificaten die uiterlijk op 15 juli 2007 aan de Commissie zijn meegedeeld overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 341/2007,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De aanvragen voor A-invoercertificaten die op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 gedurende de eerste vijf werkdagen van juli 2007 zijn ingediend en uiterlijk op 15 juli 2007 aan de Commissie zijn meegedeeld, worden ingewilligd na vermenigvuldiging van de gevraagde hoeveelheden met de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).

(3)  PB L 90 van 30.3.2007, blz. 12.


BIJLAGE

Oorsprong

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt

Argentinië

Traditionele importeurs

09.4104

X

Nieuwe importeurs

09.4099

X

China

Traditionele importeurs

09.4105

25,646149 %

Nieuwe importeurs

09.4100

0,575177 %

Andere derde landen

Traditionele importeurs

09.4106

100 %

Nieuwe importeurs

09.4102

62,084331 %

„X”

:

Voor deze oorsprong is voor de betrokken deelperiode geen hoeveelheid beschikbaar.


21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/7


VERORDENING (EG) Nr. 859/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 juli 2007

tot 82e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (1), en met name op artikel 7, lid 1, eerste streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden personen, groepen en entiteiten opgesomd wier tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 9 juli 2007 besloten tot wijziging van de lijst van personen, groepen en entiteiten wier tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren. Bijlage I moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag die volgt op haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2007.

Voor de Commissie

Eneko LANDÁBURU

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 844/2007 van de Commissie (PB L 186 van 18.7.2007, blz. 24).


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

De vermelding „Agha, Abdul Rahman (Opperrechter van het Militaire Hof)” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Abdul Rahman Agha. Titel: Maulavi. Functie: Opperrechter van het Militaire Hof van het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1958. Geboorteplaats: district Arghandab, provincie Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans.”

(2)

De vermelding „Agha, Saed M. Azim, Maulavi (afdeling paspoorten en visa)” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Sayed Mohammad Azim Agha (ook bekend als a) Sayed Mohammad Azim Agha; b) Agha Saheb). Titel: Maulavi. Functie: in dienst van de afdeling paspoorten en visa van het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1966. Geboorteplaats: provincie Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans.”

(3)

De vermelding „Hamidullah, Mullah, Hoofd van Ariana Afghan Airlines” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Hamidullah Akhund. Titel: Mullah. Functie: Hoofd van Ariana Afghan Airlines onder het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1968. Geboorteplaats: provincie Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans.”

(4)

De vermelding „Mohammad Hassan. Titel: (a) Mullah, (b) Hadji. Geboortedatum: rond 1958. Geboorteplaats: Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: (a) Eerste plaatsvervanger, Raad van Ministers (Taliban-regime), (b) van de partij van Malwhavi Khaalis, één van de zeven partijen van de Jihad tegen de Sovjet-Unie, (c) afgestudeerd aan een madrassa in Queta, Pakistan, (d) naaste medewerker van Mullah Omar.” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Mohammad Hassan Akhund. Titel: a) Mullah; b) Haji. Functie: a) eerste plaatsvervanger, Raad van Ministers van het Taliban-regime, b) minister van Buitenlandse Zaken vóór Wakil Ahmad Mutawakil onder het Taliban-regime, c) gouverneur van Kandahar onder het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1958. Geboorteplaats: Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) van de partij van Malwhavi Khaalis, één van de zeven partijen van de Jihad tegen de Sovjet-Unie, b) afgestudeerd aan een madrassa in Quetta, Pakistan, c) naaste medewerker van Mullah Omar.”

(5)

De vermelding „Anwari, Mohammad Tahre, Mullah (administratieve aangelegenheden)” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Muhammad Taher Anwari (ook bekend als a) Mohammad Taher Anwari; b) Haji Mudir). Titel: Mullah. Functie: a) directeur Administratieve Aangelegenheden van het Taliban-regime, b) minister van Financiën van de Taliban. Geboortedatum: rond 1961. Geboorteplaats: district Zurmat, provincie Paktia, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans.”

(6)

De vermelding „Faiz, Maulavi (Afdeling voorlichting, ministerie van Buitenlandse Zaken)” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Faiz. Titel: Maulavi. Functie: Hoofd van de afdeling Voorlichting, ministerie van Buitenlandse Zaken van het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1969. Geboorteplaats: provincie Ghazni, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans.”

(7)

De vermelding „Hanif, Qari Din Mohammad (Minister van Planning)” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Din Mohammad Hanif (ook bekend als Qari Din Mohammad). Titel: Qari. Functie: a) minister van Planning van het Taliban-regime; b) minister van Hoger Onderwijs van het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1955. Geboorteplaats: provincie Badakhshan, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans.”

(8)

De vermelding „Hottak, Abdul Rahman Ahmad, Maulavi (Vice-minister (Cultuur) van Voorlichting en Cultuur)” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Abdul Rahman Ahmad Hottak (ook bekend als Hottak Sahib). Titel: Maulavi. Functie: vice-minister (Cultuur) van Voorlichting en Cultuur van het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1957. Geboorteplaats: provincie Ghazni, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans.”

(9)

De vermelding „Jalal, Noor, Maulavi (Vice-minister (Administratie) van Binnenlandse Zaken)” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Noor Jalal (ook bekend als Nur Jalal). Titel: Maulavi. Functie: vice-minister (Administratie) van Binnenlandse Zaken van het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1960. Geboorteplaats: provincie Kunar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans.”

(10)

De vermelding „Motasem, Abdul Wasay Aghajan, Mullah (Minister van Financiën)” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Abdul Wasay Agha Jan Motasem (ook bekend als Mutasim Aga Jan). Titel: Mullah. Functie: minister van Financiën van het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1968. Geboorteplaats: Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans.”

(11)

De vermelding „Naim, Mohammad, Mullah (Vice-minister van Burgerluchtvaart)” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Mohammad Naim (ook bekend als Mullah Naeem). Titel: Mullah. Functie: vice-minister van Burgerluchtvaart van het Taliban-regime. Nationaliteit: Afghaans.”


21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/10


VERORDENING (EG) Nr. 860/2007 VAN DE COMMISSIE

van 20 juli 2007

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2006/2007 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 710/2007 van de Commissie (4).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 951/2006 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2011/2006 (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2031/2006 (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 43).

(3)  PB L 179 van 1.7.2006, blz. 36.

(4)  PB L 163 van 23.6.2007, blz. 3.


BIJLAGE

Met ingang van 21 juli 2007 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 99

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

22,10

5,25

1701 11 90 (1)

22,10

10,48

1701 12 10 (1)

22,10

5,06

1701 12 90 (1)

22,10

10,05

1701 91 00 (2)

23,43

14,01

1701 99 10 (2)

23,43

9,00

1701 99 90 (2)

23,43

9,00

1702 90 99 (3)

0,23

0,41


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt III, bij Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/12


BESLUIT VAN DE RAAD

van 10 juli 2007

tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie tot het gewijzigde Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten

(2007/513/Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 101, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 2, onder e), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna: het Euratom-Verdrag) moet de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna: de Gemeenschap) door passende controle waarborgen, dat de kernmaterialen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor zij bestemd zijn.

(2)

Het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (hierna: het VFBK) is in 1979 ondertekend en is in 1987 in werking getreden. Op 27 juni 2006 waren 118 staten en de Gemeenschap partij bij het VFBK. Alle lidstaten zijn partij bij het VFBK.

(3)

Onder de auspiciën van de IAEA is op 4 juli 2005 in overeenstemming met artikel 20 van het VFBK een wijzigingsconferentie bijeengeroepen. De slotakte met betrekking tot de wijzigingen van het VFBK is op 8 juli 2005 namens de Gemeenschap ondertekend door de Europese Commissie.

(4)

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof van Justitie) (1) is tot de conclusie gekomen dat de deelneming van de lidstaten aan het VFBK slechts verenigbaar is met de bepalingen van het Euratom-Verdrag indien de Gemeenschap als zodanig voor de gebieden waarop zij eigen bevoegdheden bezit, op dezelfde voet als de staten partij is bij het VFBK. En dat sommige verbintenissen in het VFBK ten aanzien van de Gemeenschap geen werking kunnen verkrijgen wanneer de Gemeenschap en de lidstaten niet tezamen optreden, zowel bij de onderhandelingen als bij de uitvoering van de aangegane verbintenissen.

(5)

Het Hof van Justitie heeft voorts bevestigd dat artikel 2, onder e), van het Euratom-Verdrag de Gemeenschap de taak geeft door passende controle te waarborgen dat de nucleaire stoffen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor zij bestemd zijn, zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt naargelang de aard en de omstandigheden van zulk verkeerd gebruik, en dat ten slotte ook de term „veiligheidscontrole”, waarmee in het Verdrag de bepalingen van hoofdstuk 7 worden gekarakteriseerd, veel meer situaties dekt dan het enkele feit dat de gebruiker van nucleaire stoffen deze voor een ander dan het door hem aangegeven doel aanwendt. Dus vallen hieronder volgens het Hof van Justitie ook externe beveiligingsmaatregelen (2). Het Hof van Justitie stelde in arrest 1/78 ook dat bepalingen die over strafvervolging en uitlevering handelen een materie betreffen ten aanzien waarvan de lidstaten bevoegd zijn (3).

(6)

Volgens artikel 18, lid 4, van het VFBK moet de Gemeenschap, wanneer zij partij wordt bij het Verdrag, aan de depositaris mededelen welke artikelen van het VFBK niet op haar van toepassing zijn. Deze verklaring staat in de bijlage bij dit besluit.

(7)

Volgens artikel 7 van het VFBK moet iedere partij op bepaalde strafbare feiten straffen stellen die beantwoorden aan de ernst van deze feiten. Deze bepaling laat de keuze van de aard, het soort en de maat van de straffen die moeten worden ingevoerd over aan de partijen. Met name houdt zij voor de partijen geen verplichting in om de erin omschreven gedragingen strafrechtelijk strafbaar te stellen. Bijgevolg is artikel 7 op zijn minst tot op zekere hoogte van toepassing op de Gemeenschap.

(8)

De toetreding van de Gemeenschap tot het gewijzigde VFBK moet derhalve worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Enig artikel

De toetreding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie tot het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten, als gewijzigd bij de op 8 juli 2005 ondertekende Slotakte, wordt hierbij goedgekeurd.

De tekst van het gewijzigde Verdrag en de verklaring van de Gemeenschap overeenkomstig de artikelen 18, lid 4, en 17, lid 3, van dat Verdrag is aan dit besluit gehecht.

Gedaan te Brussel, 10 juli 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. TEIXEIRA DOS SANTOS


(1)  Arrest 1/78 van 14 november 1978, Jurispr. 1978, blz. 2151, met name punt 1 van het dictum en overweging 34.

(2)  Punt 21.

(3)  Punt 31.


Verklaring van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie overeenkomstig artikel 18, lid 4, en artikel 17, lid 3, van het VFBK

De volgende staten zijn momenteel lid van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie: het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

De Gemeenschap verklaart dat de artikelen 8 tot en met 13 en artikel 14, leden 2 en 3, van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten niet van toepassing zijn op de Gemeenschap.

Op grond van artikel 17, lid 3, van het Verdrag verklaart de Gemeenschap bovendien dat aangezien alleen staten zich partij mogen stellen in zaken voor het Internationaal Gerechtshof, de Gemeenschap uitsluitend is gebonden door de in artikel 17, lid 2, bedoelde arbitrageprocedure.


21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/15


BESLUIT VAN DE RAAD

van 10 juli 2007

houdende benoeming van de leden van het Raadgevend Comité van het Voorzieningsagentschap van Euratom

(2007/514/Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 54, tweede en derde alinea,

Gelet op artikel X van de statuten van het Voorzieningsagentschap van Euratom (1), laatstelijk gewijzigd bij Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS van 1 januari 1995 (2),

Gelet op het besluit van de Raad van 12 juli 2005 houdende benoeming van de leden van het Raadgevend Comité van het Voorzieningsagentschap van Euratom (3),

Gezien het advies van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ambtstermijn van de leden van het Raadgevend Comité van het Voorzieningsagentschap van Euratom is op 28 maart 2007 verstreken.

(2)

De leden van het comité dienen te worden benoemd voor het tijdvak van 29 maart 2007 tot en met 28 maart 2009, met inachtneming van de voordrachten van de regeringen der lidstaten,

BESLUIT:

Enig artikel

Onderstaande personen worden benoemd tot lid van het Raadgevend Comité van het Voorzieningsagentschap van Euratom:

België (3 plaatsen)

de heer Théo VAN RENTERGEM

de heer Gérard PAULUS

de heer Jean VAN VLIET

Tsjechië (3 plaatsen)

de heer Miroslav ŠEDINA

de heer Zdeněk HUBÁČEK

de heer Vladimír HLAVINKA

Denemarken (2 plaatsen) (4)

de heer Casper LEIHOLT

Duitsland (6 plaatsen)

de heer Walter SANDTNER

de heer Thomas LEHLE

de heer Joachim OHNEMUS

de heer Kurt SCHREIBER

de heer Klaus TÄGDER

de heer Gerhard HOTTENROTT

Estland (1 plaats)

mevrouw Merle LUST

Griekenland (3 plaatsen)

de heer Konstantinos POTIRIADIS

de heer Ioannis G. KOLLAS

mevrouw Anastasia SAVVIDOU

Spanje (5 plaatsen)

de heer Rafael MÁRQUEZ OSORIO

de heer José Manuel REDONDO

mevrouw Maria Jesús ONEGA

de heer Germán GARCÍA-CALDERÓN

de heer Eduardo GONZÁLEZ

Frankrijk (6 plaatsen)

de heer Thierry ARNOLD

de heer Louis-François DURRET

mevrouw Marie-Claire GUYADER

mevrouw Caroline JORANT

mevrouw Jeanne MARCUCCI

de heer Jean-Luc SALANAVE

Ierland (1 plaats)

de heer Patrick Terence SHERIDAN

Italië (6 plaatsen)

de heer Ugo BOLLETTINI

de heer Raffaele DI SAPIA

de heer Angelo PAPA

de heer Roberto RANIERI

de heer Giuseppe SEDDA

de heer Paolo VENDITTI

Cyprus (1 plaats)

de heer Panicos DEMETRIADES

Letland (1 plaats)

de heer Andrejs SALMIŅŠ

Litouwen (1 plaats)

de heer Donaldas JASULAITIS

Hongarije (3 plaatsen)

de heer Kristóf HORVÁTH

de heer Attila NAGY

mevrouw Ágnes Bajor SZÉLNÉ

Nederland (3 plaatsen)

de heer Jan WIEMAN

de heer Huub RAKHORST

mevrouw Marlies HOEDEMAKERS

Oostenrijk (2 plaatsen)

de heer Andres MOLIN

mevrouw Christine GÖSTL

Polen (5 plaatsen) (5)

de heer Grzegorz KRZYSZTOSZEK

mevrouw Elżbieta WRÓBLEWSKA

de heer Jacek Tadeusz KANIEWSKI

Portugal (3 plaatsen) (6)

de heer José Joaquim GONÇALVES MARQUES

de heer Luís José RODRIGUES DA COSTA

Slovenië (1 plaats)

de heer Ivo NOVAK

Slowakije (2 plaatsen)

de heer Marián NANIAŠ

de heer Eduard ĎURČEK

Finland (2 plaatsen)

de heer Riku Eino Juhani HUTTUNEN

mevrouw Tuula Inkeri PURRA

Zweden (3 plaatsen)

de heer Sven-Olov ERICSON

de heer Ali ETEMAD

de heer Sven NORDLÖF

Verenigd Koninkrijk (6 plaatsen)

mevrouw Megan PRESTON

de heer David POWELL

de heer Mark ELLIOTT

de heer John LUKE

de heer Martin OLIVA

mevrouw Louise ROBSON

Roemenië (4 plaatsen)

de heer Dragos Paul POPESCU

de heer Razvan Eugen NICOLESCU

de heer Tudor LAVRIC

mevrouw Elena POPESCU

Bulgarije (2 plaatsen)

de heer Mitko YANKOV

mevrouw Katerina KOSTADINOVA

Gedaan te Brussel, 10 juli 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. TEIXEIRA DOS SANTOS


(1)  PB 27 van 6.12.1958, blz. 534/58.

(2)  PB L 1 van 1.1.1995, blz. 1.

(3)  PB C 178 van 20.7.2005, blz. 1.

(4)  Een plaats blijft voorlopig vacant.

(5)  Twee plaatsen blijven voorlopig vacant.

(6)  Een plaats blijft voorlopig vacant.


Commissie

21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/18


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 21 maart 2007

betreffende de maatregel van Duitsland ten gunste van Bavaria Film GmbH — C 51/03 (ex NN 57/2003)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 1170)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/515/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Na klachten over vermeende staatssteun ten gunste van Bavaria Film GmbH (hierna „BAV” genoemd) heeft de Commissie op 23 juli 2003 de formele onderzoeksprocedure ingeleid. Duitsland maakte op 20 oktober 2003 zijn standpunt bekend. Concurrenten en andere belanghebbenden hebben geen opmerkingen bekendgemaakt. Op 3 mei 2005 heeft de Commissie om aanvullende inlichtingen verzocht, die Duitsland bij schrijven van 1 juli 2005 heeft verstrekt. In aansluiting op een zitting van 12 oktober 2005 heeft Duitsland op 9 november 2006 en 21 november 2006 verdere inlichtingen verstrekt.

2.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

2.1.   Inleiding

(2)

In 1999 werd op het terrein van BAV met de bouw van een volgens de modernste inzichten ingerichte filmstudio (hierna „studio” genoemd) begonnen. Op dit terrein ligt de hoofdvestiging van BAV, de filmstad Geiselgasteig in de deelstaat Beieren. BAV is een privaatrechtelijk filmproductiebedrijf (2).

2.2.   De investeerder — de voor een bijzonder doel opgerichte onderneming Bayerische Filmhallen GmbH

(3)

De bovengenoemde investering verliep via de voor een bijzonder doel opgerichte onderneming Bayerische Filmhallen GmbH (hierna „BFH” genoemd).

(4)

Het maatschappelijk kapitaal van BFH bedraagt 50 000 EUR, waarin LfA Förderbank Bayern (hierna „LfA” genoemd) een aandeel van 49 %, de particulier Lothar Wedel (3) een fiduciair aandeel van 21 % en BAV een aandeel van 30 % heeft. De nominale waarde van het aandeel van BAV bedraagt dus 15 000 EUR. De aandelen van LfA en BAV zijn vastgesteld op basis van hun respectieve bijdragen aan de oprichting van BFH.

2.3.   Financiële voorwaarden

(5)

Behalve haar inbreng verleende LfA nog een subsidie van 3,8 miljoen EUR en een (later in een subsidie om te zetten) tussentijdse financiering van 3,1 miljoen EUR (4). 6,9 miljoen EUR was bestemd voor de financiering van de volledige bouwkosten van de nieuwe studio.

(6)

Behalve haar inbreng van 15 000 EUR leaset BAV het terrein waarop de studio staat voor een periode van 25 jaar kosteloos aan BFH. Na afloop van die periode van 25 jaar moet het nieuwe BFH-gebouw, inclusief uitrusting, kosteloos in handen komen van BAV.

(7)

BAV beheert de productievestiging voor BFH. Overeenkomstig het Geschäftsbesorgungsvertrag werden de ontvangsten uit de verhuur van de studio in de eerste drie jaar van oktober 1999 tot oktober 2002 als volgt verrekend:

a)

BAV garandeerde BFH een huuropbrengst van 300 000 DEM (153 000 EUR) per jaar.

b)

De huuropbrengst van 300 000 DEM (153 000 EUR) tot 500 000 DEM (256 000 EUR) werd door BAV ingehouden als vergoeding voor reparatie-, onderhouds-, verzekerings- en marketingkosten.

c)

Eventuele opbrengsten die een bedrag van 500 000 DEM overschreden moesten tussen BAV en BFH worden verdeeld (5).

Tabel 1 toont de feitelijke opbrengsten uit de verhuur van de nieuwe studio in de eerste drie jaar en de opsplitsing daarvan:

Tabel 1

Opbrengsten en betalingen 1999-2002

(in EUR)

 

vanaf oktober 1999

2000

2001

tot september 2002

Huuropbrengsten

61 000

333 000

250 000

174 000

Gegarandeerde huur voor BFH

38 000

153 000

153 000

115 000

resterend bedrag, waarvan:

23 000

180 000

97 000

59 000

forfaitaire betaling ten gunste van BAV

23 000

103 000

97 000

59 000

tussen BAV en BFH verdeeld overschot

 

77 000 waarvan:

39 000 BFH

38 000 BAV

 

 

Totaal BFH

38 000

192 000

153 000

115 000

Totaal BAV

23 000

141 000

97 000

59 000

waarvan rechtstreekse kosten voor reparatie en onderhoud, water, stroom en verwarming, e.d. (6)

7 000

53 000

66 000

52 000

(8)

Het Geschäftsbesorgungsvertrag bepaalt dat, na de aanloopfase van drie jaar van BFH, dat wil zeggen aan het begin van het vierde jaar, in oktober 2002, de opbrengsten uit de verhuur van de nieuwe studio, na aftrek van de kosten voor reparatie, onderhoud, verzekering en marketing, op basis van hun respectieve deelneming in BFH over de aandeelhouders worden verdeeld (7).

Tabel 2 toont de feitelijke opbrengsten uit de verhuur van de nieuwe studio van 2002 tot 2005 en de opsplitsing daarvan:

Tabel 2

Opbrengsten en betalingen 2002-2005

(in EUR)

 

vanaf oktober 2002

2003

2004

2005

Opbrengsten

31 000

252 000

258 000

181 000

Reparatie- en onderhoudskosten (effectieve kosten van BAV)

10 000

18 000

42 000

31 000

Forfaitair bedrag beveiliging (BAV)

3 000

13 000

13 000

13 000

Forfaitair bedrag marketing (BAV)

12 000

48 000

48 000

48 000

Na aftrek van de kosten worden de resterende opbrengst als volgt verdeeld:

70 % van de resterende opbrengst (BFH)

4 000

121 000

109 000

62 000

30 % van de resterende opbrengst (BAV)

2 000

52 000

46 000

27 000

Totaal BAV

17 000

113 000

107 000

85 000

3.   INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(9)

De Commissie was bij het inleiden van de procedure van mening dat, gezien de omstandigheden waarin de verschillende partijen in BFH investeerden, de investering van LfA beschouwd moest worden als steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, en zij uitte derhalve twijfel over de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt. Met name twijfelde de Commissie eraan of de deelneming van LfA in BFH verenigbaar was met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie, aangezien BAV en LfA niet op dezelfde voorwaarden in BFH investeerden. LfA kreeg in ruil voor een investering van 6,9 miljoen EUR en de verwerving van BFH-aandelen een aandeel van 70 % in het maatschappelijk kapitaal van BFH, terwijl BAV voor 15 000 EUR en het recht om het terrein gedurende 25 jaar te benutten, waarvan de waarde op circa 3 miljoen EUR werd geschat, een aandeel van 30 % verwierf.

(10)

In haar besluit tot inleiding van de procedure voerde de Commissie aan dat LfA een staatsbank is en dat de met staatsmiddelen bekostigde investering mogelijk een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregel was met BAV als eindbegunstigde.

4.   STANDPUNT VAN DUITSLAND

(11)

Duitsland was in essentie van oordeel dat er geen sprake was van een steunmaatregel, aangezien het om een investering in infrastructuur gaat die geen voordeel oplevert voor een bepaalde onderneming. Indien toch sprake is van steun, valt deze volgens Duitsland onder de zogeheten culturele uitzonderingsbepaling van artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag.

(12)

De studio wordt verhuurd voor filmproducties. Volgens de gegevens van Duitsland gelden bij de verhuur van de studio voor alle huurders, dus ook voor BAV en haar dochterondernemingen, dezelfde voorwaarden. Dit is ook in het Geschäftsbesorgungsvertrag vastgelegd, dat het beheer van het complex en de exploitatie van de studio door BAV regelt. BAV geniet volgens Duitsland bijgevolg geen voorkeursbehandeling.

(13)

Duitsland heeft een overzicht ingediend van films die in de studio zijn geproduceerd; daaruit blijkt dat ruim tweederde van deze films door ondernemingen worden geproduceerd die geen banden onderhouden met BAV (8).

(14)

Om te bewijzen dat BAV noch een andere gebruiker van de productievestiging een voorkeursbehandeling genoot, heeft Duitsland in 2005 een prijslijst overgelegd met de huurprijzen van 25 filmstudio's (variërend in grootte van 748 m2 tot 4 225 m2) in onder meer Duitsland, Tsjechië, Slowakije, Bulgarije, het Verenigd Koninkrijk en Italië. De huurprijzen varieerden van 0,27 EUR/m2 (Italië) tot 4,34 EUR/m2 (Verenigd Koninkrijk). In 2005 lag de huurprijs voor de nieuwe BFH-studio van 3 060 m2 op 1,02 EUR/m2. Deze prijs moesten alle gebruikers van de studio, dus ook BAV, betalen.

5.   ONTWIKKELINGEN IN DE LOOP VAN DE PROCEDURE

(15)

Om alle twijfel over eventuele steun uit de weg te ruimen en om het proces transparanter te maken heeft Duitsland na het inleiden van de procedure de volgende verandering (hierna „nieuwe aanpak” genoemd) voorgesteld:

a)

LfA wordt de enige eigenaar van BFH. LfA neemt de participatie van 30 % van BAV over met een nominale waarde van in totaal 15 000 EUR. In dit verband moet erop worden gewezen dat in de oprichtingsakte van BFH was bepaald dat de aandelen tegen de nominale waarde (oorspronkelijke waarde) aan de andere aandeelhouder(s) worden verkocht. LfA verwerft ook de overige 21 % van de aandelen (9).

b)

BAV ziet af van het met haar oorspronkelijke deelneming (30 %) overeenstemmende aandeel in de winst en is alleen nog verantwoordelijk voor het beheer van de nieuwe studio. BAV brengt BFH de kosten voor het beheer van de onderneming jaarlijks in rekening op basis van de effectieve kosten. Voor 2006 werden deze geschat op 106 405 EUR. Dit cijfer is door een onafhankelijke deskundige gecontroleerd.

Tabel 3

Kosten van het beheer van de onderneming 2006

(in EUR)

Categorie

Toelichting

Kosten 2006

Diensten i.v.m. terrein en gebouwen: reiniging, strooien van wegen in de winter, groenvoorzieningen; beheer en reparatie, afvalverwijdering, e.d.

Grondslag voor de berekening is het aandeel voor terreinen en gebouwen van 6 %, vergelijkbare gegevens waren in dezelfde orde van grootte.

21 539,29

Commerciële dienstverlening, bijvoorbeeld facturatie, opstelling van contracten

2 uur per week tegen 40 EUR

4 160

Vastgoedbeheer

1 uur per week tegen 40 EUR

2 080

Brandweer, beveiliging, alarmsysteem, controle van de brandtechnische voorzieningen

BAV is wettelijk verplicht een eigen brandweerdienst te hebben. De kosten daarvoor belopen in totaal 1 miljoen EUR per jaar.

50 906,13

Marketing, verkoop, diensten; inclusief secretariaats-werkzaamheden, klantenacquisitie, marketing, budgetberekening, follow-up van projecten, productiebegeleiding, enz.

Totale kosten van de afdeling: 175 000 EUR

Secretariaat: 200 EUR per maand;

Verkoopcoördinatie: 100 EUR per maand;

Marketingcoördinatie: 100 EUR per maand;

Marketingactiviteiten: 400 EUR per maand;

Begeleiding vaste klanten: 200 EUR per maand;

Klantenacquisitie Duitsland: 200 EUR per maand;

Klantenacquisitie internationaal: 100 EUR per maand;

Budgetberekening: 100 EUR per maand;

Productiebegeleiding: 200 EUR per maand;

Follow-up van projecten: 150 EUR per maand;

Klachtenbehandeling: 200 EUR per maand;

Concurrentenanalyses: 100 EUR per maand.

25 800

Pers: persberichten, knipseldienst; intra- en internet, enz.

2 uur per week tegen 40 EUR

960

Boekhouding

2 uur per week tegen 40 EUR

960

 

 

106 405,42

c)

BFH verbindt zich ertoe een marktconforme vergoeding te betalen voor het gebruik van het terrein. Deze gebruiksvergoeding bedraagt volgens de op de markt gebruikelijke praktijk 5 % van de waarde van het terrein, dat door een onafhankelijke deskundige in januari 2006 op 3 670 000 EUR werd geschat. De gebruiksvergoeding is bijgevolg vastgelegd op 183 500 EUR per jaar, exclusief btw. De prijs wordt aan de consumentenprijsindex gekoppeld. BFH zal de gebruiksvergoeding evenwel niet maandelijks voldoen; de betaling van de vergoeding wordt uitgesteld. Er zal een basisrente worden toegepast, die wordt vermeerderd met 4 %.

d)

In 2024 zal de marktwaarde van de nieuwe studio door een onafhankelijke deskundige worden getaxeerd. BAV zal voor de overname van de nieuwe studio een marktconforme prijs betalen aan BFH. Daarbij kan het totaalbedrag van de uitgestelde gebruiksvergoeding en de rente eventueel bij de marktprijs worden opgeteld. Als de waarde van de studio hoger is dan de pachtvorderingen, zal BAV het verschil betalen aan BFH (LfA).

6.   BEOORDELING

(16)

De oorspronkelijke maatregel die moest worden onderzocht, was de investering van LfA van 6,9 miljoen EUR in de nieuwe studio en haar deelneming in BFH.

(17)

Zoals in het besluit tot inleiding van de procedure is uiteengezet, zou in deze zaak om de volgende redenen sprake kunnen zijn van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag ten gunste van BAV:

a)

LfA is een staatsbank, waarvan de handelingen en besluiten onder de verantwoordelijkheid van de deelstaat (Freistaat Bayern) vallen. Bijgevolg is er gebruik gemaakt van staatsmiddelen.

b)

De investering van LfA kan BAV economisch voordeel hebben opgeleverd, meer bepaald vanwege eventuele overcompensatie van beheerskosten, voordelen bij de verwerving van BFH-aandelen tegen ongerechtvaardigde preferentiële voorwaarden ten opzichte van die van LfA, onvoorwaardelijke overname van de eigendom van de studio na een periode van 25 jaar en, tenslotte, geprivilegieerde toegang tot de studio en beschikbaarheid daarvan tegen goedkope tarieven, die onder normale marktomstandigheden misschien niet hadden gegolden voor BAV.

c)

Aangezien het voordeel alleen voor BAV gold en niet voor concurrenten van BAV, kan de investering van LfA de mededinging hebben verstoord.

d)

Omdat BAV op de internationale markt met andere ondernemingen concurreert, kan ook de exploitatie van de nieuwe studio een effect hebben gehad op het handelsverkeer tussen de lidstaten.

6.1.   Aanwezigheid van steun — Effect van de nieuwe aanpak

6.1.1.   In de toekomst

(18)

Duitsland heeft alle veranderingen voor de toepassing van de nieuwe aanpak voorbereid, alle mogelijke eerdere en toekomstige steunelementen uit de weg geruimd en zich ertoe verbonden de aanpak toe te passen, zodra de Commissie een besluit heeft genomen.

(19)

LfA koopt voor 15 000 EUR van BAV haar aandeel van 30 % in BFH. Deze prijs was vastgelegd in de oprichtingsakte van BFH en komt overeen met de prijs die Bavaria oorspronkelijk voor haar aandelen had betaald. Voor de verkoop van haar BFH-aandelen geniet BAV geen voordeel dat kan worden aangemerkt als steun. LfA wordt eigenaar van 100 % van de aandelen en ontvangt bijgevolg ook 100 % van de opbrengsten van BFH.

(20)

In de toekomst zal BAV de kosten voor het beheer van de onderneming jaarlijks in rekening brengen bij BFH, waarbij wordt uitgegaan van de effectieve kosten. Volgens de gegevens die Duitsland in november 2006 heeft voorgelegd, bedroegen in 2006 de jaarlijkse kosten 106 405 EUR. De effectieve kosten worden jaarlijks berekend en gefactureerd en door een onafhankelijke deskundige gecontroleerd. Er wordt op toegezien dat BAV alleen voor effectieve prestaties wordt betaald, zodat overcompensatie uitgesloten is. BAV heeft zodoende geen voordeel in de vorm van overdreven compensatiebedragen voor het beheer die gelijk zouden kunnen worden gesteld met steun.

(21)

Tot 2024 betaalt BFH aan BAV een op de markt gebruikelijke pacht voor het terrein. Deze komt overeen met 5 % van de door een onafhankelijke deskundige geschatte waarde van het terrein (10). Dit kan in zoverre worden beschouwd als een op de markt gebruikelijke pacht dat dit BAV de garantie biedt van een redelijke opbrengst voor haar grondbezit. BFH zal de pacht evenwel niet maandelijks voldoen; de betaling van de gebruiksvergoeding vermeerderd met rente wordt uitgesteld (11). Er wordt op toegezien dat BAV alleen voor het gebruik van het terrein wordt betaald, zodat overcompensatie uitgesloten is.

(22)

In 2024, na afloop van de periode van 25 jaar, zal de marktwaarde van de nieuwe studio door een onafhankelijke deskundige worden getaxeerd. BAV kan de nieuwe studio voor die prijs kopen van BFH en deze prijs indien gewenst met de geaccumuleerde pachtvordering en rente verrekenen. Indien de marktwaarde van het terrein in 2024 hoger is dan de ten aanzien van BAV opgelopen vordering, zal BAV het verschil aanzuiveren. Bijgevolg mag worden uitgesloten dat BAV enig voordeel geniet bij de verwerving van de studio (12). Bijgevolg kan worden vastgesteld dat de nieuwe aanpak de garantie biedt dat BAV in de toekomst geen voordeel in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag geniet als gevolg van de exploitatie van de nieuwe studio en eventuele toekomstige staatssteun ten gunste van BAV derhalve uitgesloten is. BAV doet afstand van haar aandeel van 30 % en brengt BFH de effectieve kosten voor het beheer van de nieuwe studio en de huur van het gebouw in rekening. Na een periode van 25 jaar zal BAV bovendien een met de marktomstandigheden overeenstemmende prijs moeten betalen voor de verwerving van de productievestiging. Oorspronkelijk was gepland dat de eigendom van het BFH-gebouw, inclusief uitrusting, na afloop van de periode van 25 jaar kosteloos in handen zou komen van BAV.

6.1.2.   In het verleden — Effecten van de maatregel die zich hebben voorgedaan vóór de toepassing van de nieuwe aanpak

(23)

De tabellen 1 en 2 bevatten gegevens over de betalingen die BAV van 1999 tot 2005 heeft ontvangen. Die kunnen worden opgesplitst in twee categorieën: betalingen voor het beheer van de onderneming en betalingen op grond van het overeengekomen aandeel van BAV in de winst. Deze kunnen als volgt worden weergegeven:

Tabel 4

Betalingen aan BAV — Vereffening en winst

(in EUR)

 

vanaf oktober 1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

A.

Totale ontvangsten

61 000

333 000

250 000

205 000

252 000

258 000

181 000

B.

Gegarandeerde betalingen aan BFH

38 000

153 000

153 000

115 000

 

 

 

C.

(Aan BAV betaalde) exploitatiekosten

23 000

103 000

97 000

84 000

79 000

103 000

92 000

D.

Beheer, water, stroom, verwarming, enz.

7 000

53 000

66 000

62 000

18 000

42 000

31 000

E.

Beveiliging, marketing, overhead en beheer

16 000

50 000

31 000

22 000

61 000

61 000

61 000

F = A–B–C. Winst

0

77 000

0

6 000

173 000

155 000

89 000

G.

Winst van BFH

 

39 000

 

4 200

121 100

108 500

62 300

H.

Winst van BAV

 

38 000

 

1 800

51 900

46 500

26 700

Totaal betalingen aan BAV: I = C + H

23 000

141 000

97 000

85 800

130 900

149 500

118 700

(24)

De betalingen die BAV voor het beheer van de productievestiging heeft ontvangen (zie regel C resp. de gedetailleerdere gegevens in de regels D en E van tabel 4), komen deels overeen met de effectieve uitgaven en deels met de in het Geschäftsbesorgungsvertrag vooraf vastgelegde, forfaitaire betalingen. Deze betalingen waren zelfs in de „topjaren” 2000 en 2004, toen de betalingen aan BAV 103 000 EUR beliepen, steeds lager dan de gedetailleerde ramingen, waarin voor 2006 een bedrag van ruim 106 405 EUR was opgenomen (zie tabel 3). Zij hebben BAV geen onbetamelijk voordeel verschaft.

(25)

Het aandeel van BAV in de winst was bedoeld als compensatie voor het kosteloze gebruik van het terrein. Deze betalingen lagen onder de marktprijs voor de verpachting van het terrein, die momenteel 183 500 EUR per jaar bedraagt (zie punt 15).

(26)

Uit tabel 4 volgt dat zelfs wanneer alle ontvangsten van BAV worden opgeteld (beheer en winsten, zie regel I), de som van alle betalingen die BAV in de periode van 1999 tot 2005 heeft ontvangen, onder de geschatte marktwaarde voor het gebruik van het terrein ligt (momenteel 183 500 EUR per jaar). De reden hiervoor is dat oorspronkelijk was gepland dat de eigendom van het nieuwe BFH-gebouw, inclusief uitrusting, na afloop van de periode van 25 jaar kosteloos in handen zou komen van BAV, wat een „bijkomend” voordeel voor BAV zou zijn geweest. De nieuwe aanpak bepaalt echter dat BAV de studio tegen een op de markt gebruikelijke prijs verwerft. Hieruit volgt dat BAV in de periode van 1999 tot 2005 geen voordeel in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, heeft genoten vanwege deze maatregel.

(27)

Bijgevolg kan worden vastgesteld dat BAV in verband met de exploitatie van de nieuwe studio geen staatssteun heeft ontvangen.

6.2.   Eventuele steunmaatregelen in verband met het gebruik van de studio

(28)

Behalve dat BAV mogelijk een te groot bedrag is betaald voor het beheer van de studio (zie tabel 4 hierboven), zou het bij het gebruik van de studio een preferentiële behandeling kunnen hebben genoten.

(29)

Volgens de gegevens van Duitsland werden de meeste films geproduceerd door ondernemingen die geen banden hebben met BAV (13). Duitsland heeft bevestigd dat BAV geen privileges geniet wat betreft de toegang tot de studio. Verder konden alle filmproducenten de studio op dezelfde voorwaarden en voor dezelfde prijs gebruiken als BAV en dit is nog steeds het geval. De Commissie heeft de verzekering gekregen dat BAV op exact dezelfde wijze wordt behandeld als de concurrenten en het geen voorkeursbehandeling genoot resp. geniet, en dat BAV wat betreft het gebruik van de studio derhalve geen voordeel in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, heeft genoten en dat dit ook zo zal blijven.

6.3.   Verenigbaarheid van de nieuwe aanpak met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie

(30)

Met betrekking tot het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie, waarnaar in het besluit tot inleiding van de procedure wordt verwezen, moet worden opgemerkt dat daarbij centraal stond dat LfA en BAV niet op gelijke voorwaarden in BFH investeerden en dit als steun ten gunste van BAV werd aangemerkt. De nieuwe aanpak lost dit probleem op door van LfA de enige eigenaar van BFH te maken. Deze aanpak houdt in dat de ontvangsten van BFH, dat alle gebruikers van de studio marktprijzen in rekening brengt, voor 100 % toebehoren aan LfA en uitbetaalde winst volledig ten goede komt van LfA. Ten slotte zal LfA in 2024 voor de verkoop van de studio een marktconforme prijs ontvangen. Om die reden mag er na een eerste onderzoek van worden uitgegaan dat de investering van LfA in BFH in overeenstemming is met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie.

7.   CONCLUSIE

(31)

Op grond van de bovenstaande overwegingen stelt de Commissie vast dat de onderzochte maatregel volgens de nieuwe aanpak, BAV geen voordeel verleent en dat er derhalve geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag ten gunste van BAV,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De investering van LfA Förderbank Bayern in Bayerische Filmhallen GmbH is in de door Duitsland aangemelde en aangepaste vorm geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, ten gunste van Bavaria Film GmbH.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 249 van 17.10.2003, blz. 2.

(2)  Uit de traditie van een in 1919 opgericht studiobedrijf is Bavaria Film voortgekomen met thans meer dan 30 dochterondernemingen en ondernemingen waarin zij een belang heeft in Duitsland, Oostenrijk, Italië en Tsjechië. De Bavaria Gruppe opereert wereldwijd in alle sectoren van de audiovisuele industrie. Meer dan 50 % van de aandelen in het maatschappelijk kapitaal van BAV zijn in het bezit van regionale publiekrechtelijke omroepen.

(3)  Oorspronkelijk zou LfA een aandeel hebben gekregen van 70 %. Om juridische redenen (overschrijding van het plafond voor grote risico's overeenkomstig de wet inzake het kredietwezen) heeft de jurist Lothar Wedel een aandeel van 21 % gekregen.

(4)  In tegenstelling tot de vaststelling in het besluit tot inleiding van de procedure werden de 3,1 miljoen EUR slechts gedeeltelijk in een subsidie omgezet. Naar aanleiding van het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden werd de laatste krediettranche van 1,345 miljoen EUR niet in een subsidie omgezet, maar werd het krediet inclusief rente verlengd.

(5)  Achtergrond van deze forfaitaire deelneming van 50 %, die niet overeenkomt met de feitelijke aandelen van 30 % resp. 70 %, is dat de infrastructuurdiensten en activiteiten van BAV (met inbegrip van het pachtvrije gebruik van het terrein) aanzienlijk meer waard zijn dan het als tegenprestatie verstrekte deel van de huuropbrengsten (d.w.z. maximaal 103 000 EUR).

(6)  Verdere rechtstreekse beheerskosten, zoals beveiligingskosten en algemene kosten (marketing, klantenacquisitie e.d.) zijn niet inbegrepen.

(7)  Overeenkomstig dit akkoord moet de verrekening na drie jaar worden aangepast, aangezien BFH recht had op de eerste drie jaar als aanloopfase voor stabilisatie.

(8)  Van de 14 in de periode van 1999 tot 2005 in de studio geproduceerde films, zijn er twee door BAV en twee door Odeon Film AG resp. Odeon Pictures GmbH geproduceerd. Ten tijde van deze producties (2000) had BAV deelnemingen variërend van 32,75 % tot 38,4 % in Odeon Film AG, dat op zijn beurt een deelneming van 100 % in Odeon Pictures GmbH had.

(9)  LfA neemt tevens de aandelen van Lothar Wedel over tegen de nominale waarde van 10 500 EUR.

(10)  De waarde van het terrein wordt op 3 670 000 EUR geschat. De jaarlijkse pacht bedraagt 183 000 EUR, zodat een met de gebruikelijke marktomstandigheden overeenkomende nominale opbrengst van 5 % gegarandeerd is.

(11)  BAV brengt een marktconforme rente in rekening. Deze omvat de basisrente vermeerderd met 4 %. Dit komt overeen met de rente die bij een kredietverstrekking aan een met BFH vergelijkbare onderneming mag worden verwacht.

(12)  Aangezien de betaling van de gebruiksvergoeding is uitgesteld, mag volgens Duitsland worden uitgesloten dat BFH failliet gaat en BAV in de loop van de faillissementsprocedure voordeel geniet doordat de studio op haar terrein staat.

(13)  Zie voetnoot 7.


21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/25


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2007

betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor een in de lidstaten uit te voeren onderzoek naar de prevalentie en antimicrobiële resistentie van Campylobacter spp. bij koppels vleeskuikens en naar de prevalentie van Campylobacter spp. en Salmonella spp. in vleeskuikenkarkassen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 3440)

(2007/516/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 20,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 90/424/EEG bepaalt op welke wijze de Gemeenschap financieel bijdraagt aan gerichte veterinaire maatregelen, waaronder acties op technisch en wetenschappelijk gebied. Krachtens deze beschikking onderneemt de Gemeenschap of helpt zij de lidstaten bij het ondernemen van acties op technisch en wetenschappelijk gebied die voor de ontwikkeling van de communautaire wetgeving op veterinair gebied en voor de ontwikkeling van onderwijs en opleiding op veterinair gebied nodig zijn.

(2)

Volgens het verslag van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) over de trends en bronnen van zoönoses, zoönoseverwekkers en antimicrobiële resistentie in de Gemeenschap in 2005 (2) werden in 22 lidstaten in totaal 194 695 menselijke gevallen van campylobacteriose gemeld. Als belangrijkste infectiebron geldt vlees van vleeskuikens. In tot wel 66,4 % van de gevallen waren de monsters in vleeskuikenvlees positief. Bij koppels vleeskuikens was 0,2 tot 86 % van de gemelde monsters positief.

(3)

Voorts werden er volgens het verslag van de EFSA in 2005 in 22 lidstaten in totaal 168 929 menselijke gevallen van salmonellose gemeld. In de regel was 4-10 % van het pluimveevlees besmet; dit is het hoogste percentage van alle onderzochte levensmiddelen.

(4)

De EFSA wijst er in haar verslag ook op dat een relatief hoog aandeel van campylobacter- en salmonella-isolaten van dieren en levensmiddelen resistent is tegen de antimicrobiële stoffen die gewoonlijk bij de behandeling van ziekten bij de mens worden gebruikt. Dit geldt in het bijzonder voor resistentie tegen fluorchinolonen in campylobacterisolaten van pluimvee, waarvan volgens het verslag tot wel 94 % resistent was tegen ciprofloxacine. Door voedsel overgedragen infecties die door deze resistente bacteriën worden veroorzaakt, zijn in het bijzonder gevaarlijk voor de mens omdat zij ertoe kunnen leiden dat de behandeling niet aanslaat.

(5)

Overeenkomstig Beschikking 2005/636/EG van de Commissie van 1 september 2005 betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor een in de lidstaten uit te voeren basisonderzoek naar de prevalentie van Salmonella spp. bij koppels vleeskuikens van Gallus gallus (3) werden vergelijkbare gegevens over de prevalentie van Salmonella bij dergelijke koppels verzameld. Het is echter uiterst moeilijk om de prevalentie van Campylobacter bij koppels vleeskuikens en in het vlees van vleeskuikens en van Salmonella in het vlees van vleeskuikens uit verschillende lidstaten te vergelijken, aangezien de controle in de lidstaten niet geharmoniseerd is.

(6)

Overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad (4) kunnen gecoördineerde bewakingsprogramma’s worden vastgesteld wanneer een specifieke behoefte aan een risico-evaluatie is geconstateerd of wanneer op het niveau van de lidstaten referentiewaarden met betrekking tot zoönoses of zoönoseverwekkers moeten worden vastgesteld.

(7)

Wetenschappelijke deskundigen hebben in samenwerking met de EFSA technische specificaties voor een basisonderzoek naar Campylobacter in koppels vleeskuikens ontwikkeld. In 2006 werd voor laboratoriumpersoneel in alle lidstaten scholing georganiseerd betreffende detectiemethoden voor Campylobacter in dergelijke koppels; in 2007 is scholing met betrekking tot methoden voor kwantificering van Campylobacter op karkassen gepland.

(8)

De taskforce „Monitoring of Zoonoses Data Collection” van de EFSA heeft tijdens zijn vergadering op 16 en 17 oktober 2006 het rapport over de voorgestelde technische specificaties voor een gecoördineerd bewakingsprogramma voor Salmonella en Campylobacter in het vlees van vleeskuikens in de Europese Unie (5) goedgekeurd.

(9)

Op 20 februari 2007 heeft de taskforce eveneens een rapport goedgekeurd, waarin een voorstel was opgenomen voor een geharmoniseerde bewakingsregeling voor antimicrobiële resistentie van Salmonella bij kippen (Gallus gallus), kalkoenen en varkens en van Campylobacter jejuni en C. coli bij vleeskuikens (6). In het verslag worden aanbevelingen gedaan voor een geharmoniseerde bewakingsregeling en een geharmoniseerde methodologie voor gevoeligheidstests.

(10)

Overeenkomstig artikel 7, lid 3, en bijlage II, deel B, van Richtlijn 2003/99/EG dienen er uitvoeringsbepalingen te worden vastgelegd inzake de bewaking van de antimicrobiële resistentie van Campylobacter jejuni en Campylobacter coli in pluimvee. Daartoe moeten gegevens worden verzameld. Om de noodzakelijke gegevens te verzamelen moet daarom het testen op antimicrobiële resistentie deel uitmaken van het onderzoek.

(11)

Gelet op het hoge aantal salmonella- en campylobactergevallen bij de mens, de importantie van vleeskuikens en vlees van vleeskuikens als infectiehaard en de toenemende verontrusting over de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie, moeten er vergelijkbare gegevens over de prevalentie van Campylobacter in vleeskuikens en vlees van vleeskuikens en van Salmonella in vlees van vleeskuikens in de lidstaten worden verzameld om de noodzaak, haalbaarheid en de kosten en baten van voor de gehele Gemeenschap geldende bestrijdingsmaatregelen te kunnen beoordelen.

(12)

Aan de hand van het onderzoek dient technische informatie te worden ingewonnen die noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de communautaire veterinaire wetgeving, waaronder informatie over het gebruik van antimicrobiële stoffen in het kader van programma’s voor de bestrijding van zoönoses bij pluimvee. Aangezien het belangrijk is om vergelijkbare gegevens over de prevalentie van Salmonella en Campylobacter in vleeskuikens en vlees van vleeskuikens en de antimicrobiële resistentie van Campylobacter in vleeskuikens in de lidstaten te verzamelen, moet aan deze programma’s een financiële bijdrage van de Gemeenschap worden toegekend ten behoeve van de uitvoering van de specifieke vereisten van het onderzoek. De uitgaven voor laboratoriumtests moeten tot een bepaald maximumbedrag voor 100 % worden vergoed. Alle andere kosten, zoals bemonsterings-, reis- en administratiekosten, komen niet voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking.

(13)

Een financiële bijdrage van de Gemeenschap mag slechts worden verleend mits het onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en aan nog een aantal andere voorwaarden wordt voldaan.

(14)

Een financiële bijdrage van de Gemeenschap mag slechts worden verleend indien de voorgenomen maatregelen doeltreffend worden uitgevoerd en de bevoegde autoriteiten alle nodige inlichtingen binnen de in deze beschikking vastgestelde termijnen verstrekken.

(15)

Om redenen van administratieve doelmatigheid moeten alle voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap gedeclareerde uitgaven in euro worden uitgedrukt. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (7) moet de omrekening van de uitgaven in een andere valuta dan de euro geschieden tegen de meest recente koers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door de betrokken lidstaat wordt ingediend.

(16)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze beschikking worden de bepalingen vastgesteld voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan een in de lidstaten uit te voeren onderzoek naar de prevalentie van:

a)

Campylobacter spp. bij koppels vleeskuikens en de antimicrobiële resistentie ervan; en tevens

b)

Campylobacter spp. en Salmonella spp. in vleeskuikenkarkassen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze beschikking wordt verstaan onder:

a)

„koppel”: alle pluimvee (zoals vleeskuikens) met dezelfde gezondheidsstatus dat in hetzelfde lokaal of binnen dezelfde uitloopruimte wordt gehouden en dat een epidemiologische eenheid vormt; in batterijen omvat deze term alle dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume delen.

b)

„ter slacht aangeboden partij”: levering van in hetzelfde koppel gehouden vleeskuikens aan een slachthuis op één dag;

c)

„bevoegde autoriteit” de autoriteit of autoriteiten van een lidstaat, als aangewezen krachtens artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 (8) van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 3

Zoönoses en zoönoseverwekkers waarop het onderzoek betrekking heeft

De lidstaten voeren een onderzoek uit ter beoordeling van de prevalentie van de volgende zoönoses en zoönoseverwekkers:

a)

Campylobacter spp. bij koppels vleeskuikens en de antimicrobiële resistentie ervan;

b)

Campylobacter spp. in vleeskuikenkarkassen;

c)

Salmonella spp. in vleeskuikenkarkassen;

in monsters die in overeenstemming met bijlage I in willekeurig gekozen slachthuizen in de gehele Gemeenschap bemonsterd zijn. Het onderzoek betreft slechts vanaf de eerste dag in de lidstaat geproduceerde vleeskuikens.

Artikel 4

Uitvoering van bemonstering en analyses

1.   De bemonstering wordt overeenkomstig de technische specificaties van bijlage I door de bevoegde autoriteit of onder haar toezicht uitgevoerd.

2.   De nationale referentielaboratoria (NRL’s) voor het testen op Salmonella spp., Campylobacter spp. en antimicrobiële resistentie, voeren de relevante onderdelen van de analyses van de monsters en isolaten uit.

3.   De bevoegde autoriteit kan echter besluiten om andere laboratoria die bij de officiële controles op Salmonella spp., Campylobacter spp. en het testen op antimicrobiële resistentie betrokken zijn, aan te wijzen voor het verrichten van de analyses van monsters.

De NRL’s bieden in dergelijke gevallen de aangewezen laboratoria ondersteuning en scholing en zien erop toe dat deze laboratoria aan de bepalingen inzake kwaliteitscontroles voldoen door geregeld ringtests te organiseren.

De overeenkomstig lid 2, tweede alinea, van dit artikel aangewezen laboratoria die de tests uitvoeren, voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

zij beschikken over bewezen ervaring met de toepassing van de voor de tests vereiste methoden;

b)

zij maken gebruik van een kwaliteitsborgingssysteem overeenkomstig EN/ISO-norm 17025;

c)

zij staan onder toezicht van de desbetreffende NRL’s.

Artikel 5

Voorwaarden voor de toekenning van een financiële bijdrage van de Gemeenschap

1.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap in de kosten voor bemonstering en analyses wordt aan de lidstaten toegekend tot ten hoogste het maximale totaalbedrag voor medefinanciering overeenkomstig bijlage II.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt toegekend aan de lidstaten, mits het onderzoek in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Gemeenschapsrecht wordt uitgevoerd, met inbegrip van de bepalingen inzake mededinging en inzake de plaatsing van overheidsopdrachten, en mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de uitvoering van het onderzoek treden uiterlijk op 31 december 2007 in werking;

b)

uiterlijk op 31 mei 2008 wordt een voortgangsverslag over de eerste drie maanden van het onderzoek met de in deel E, punt 1, van bijlage I vermelde gegevens bij de Commissie ingediend;

c)

uiterlijk op 28 februari 2009 wordt een eindverslag over de uitvoering van het onderzoek met alle in de punten 1 en 2 van deel E van bijlage I vermelde gegevens ingediend, vergezeld van bewijsstukken ter staving van de in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 door de lidstaten gedane uitgaven voor de bemonstering en analyses en van de behaalde resultaten. De bewijsstukken ter staving van de uitgaven bevatten ten minste de in bijlage III vermelde gegevens;

d)

het onderzoek wordt doeltreffend uitgevoerd.

3.   Indien het in lid 2, onder c), bedoelde eindverslag niet uiterlijk op 28 februari 2009 is ingediend, wordt de te betalen financiële bijdrage progressief verminderd met 25 % van het totaalbedrag op 30 maart 2009, met 50 % op 30 april 2009 en met 100 % op 30 mei 2009.

Artikel 6

Maximaal te vergoeden bedragen

De financiële bijdrage van de Gemeenschap in de aan de lidstaten te vergoeden kosten voor bemonstering en analyses in het kader van het onderzoek bedragen ten hoogste:

a)

20 EUR per test voor de detectie van Campylobacter spp. en Salmonella spp.;

b)

30 EUR per bevestiging, speciesbepaling en kwantificering van isolaten van Campylobacter spp. en de serotypering van isolaten van Salmonella spp.;

c)

30 EUR per test op antimicrobiële resistentie van campylobacterisolaten afkomstig van koppels vleeskuikens.

Artikel 7

Gegevensverzameling, beoordeling en rapportage

1.   De bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de opstelling van het jaarlijkse nationale verslag krachtens artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG, verzamelt en evalueert de resultaten van de uit hoofde van artikel 4 van deze beschikking uitgevoerde bemonstering en analyses in verband met de prevalentie van Salmonella spp. en Campylobacter spp. en deelt uiterlijk op 28 februari 2009 alle nodige gegevens en de beoordeling daarvan door de lidstaten aan de Commissie mee. De resultaten van de tests op antimicrobiële resistentie worden vóór eind mei 2009 in het kader van de jaarlijkse rapportage overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG meegedeeld.

2.   De Commissie stuurt die tijdens de uitvoering van het onderzoek verkregen resultaten tezamen met de nationale geaggregeerde gegevens en de beoordelingen daarvan door de lidstaten door naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, die ze zal bestuderen.

Elk gebruik van de gegevens van de lidstaten voor andere doeleinden dan het onderzoek moet eerst met de lidstaten worden overeengekomen.

3.   De nationale geaggregeerde gegevens en resultaten worden op zodanige wijze openbaar gemaakt dat de vertrouwelijkheid wordt gewaarborgd.

Artikel 8

Omrekeningskoers voor de uitgaven

Wanneer de uitgaven van een lidstaat zijn gedaan in een andere valuta dan de euro, rekent de betrokken lidstaat deze om in euro onder toepassing van de meest recente wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door de betrokken lidstaat wordt ingediend.

Artikel 9

Toepassing

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 10

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/965/EG (PB L 397 van 30.12.2006, blz. 22).

(2)  The EFSA Journal (2006) 94.

(3)  PB L 228 van 3.9.2005, blz. 14.

(4)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352).

(5)  The EFSA Journal (2007) 96, blz. 1-46.

(6)  The EFSA Journal (2006) 403, blz. 1-62.

(7)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2007 (PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1).

(8)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE I

TECHNISCHE SPECIFICATIES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4

DEEL A

Steekproefkader

Om leeftijdsgebonden effecten te vermijden wordt het toezicht uitgevoerd op de ter slacht aangeboden partijen in het slachthuis.

Daar is aangetoond dat de prevalentie van Campylobacter spp. afhankelijk van het jaargetijde sterk uiteenloopt, is stratificatie noodzakelijk. Hiertoe wordt een periode van twaalf maanden in twaalf periodes van één maand verdeeld. In elk van deze periodes wordt 1/12 van de totale steekproefomvang bemonsterd.

Voorts is de bemonstering gebaseerd op een willekeurige selectie; dit geldt voor de keuze van de slachthuizen, de bemonsteringsdagen per maand en de op een bepaalde dag te bemonsteren partijen. De randomisatieprocedure garandeert met name dat bij de geselecteerde partijen de verhouding tussen de aantallen opgefokte koppels in de verschillende productietypen (conventionele bedrijven, bedrijven met vrije uitloop en biologische bedrijven) wordt gerespecteerd. Bovendien mag de status inzake Salmonella spp. en Campylobacter spp., voor zover bij de slacht bekend, de randomisatie niet beïnvloeden. De bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de opstelling van de randomisatieprocedure en ziet erop toe dat deze op de juiste wijze wordt uitgevoerd. Een voorbeeld van een randomisatieprocedure wordt gegeven in het rapport van de taskforce „Monitoring of Zoonosis Data Collection” van de EFSA met voorstellen voor de technische specificaties voor een gecoördineerd bewakingsprogramma ten aanzien van Salmonella en Campylobacter in het vlees van vleeskuikens in de Europese Unie. De nadere bijzonderheden van de randomisatieprocedure worden aan de Commissie meegedeeld.

DEEL B

Steekproefomvang

1.   Primaire steekproefomvang

a)

De primaire steekproefomvang is het aantal ter slacht aangeboden partijen dat bemonsterd moet worden.

b)

Er worden ten minste 384 partijen bemonsterd. Op non-respons wordt geanticipeerd door ongeveer 10 % meer dan de aangegeven aantallen partijen te bemonsteren.

c)

In afwijking van punt b) worden in Estland, Letland en Luxemburg de volgende aantallen (1) bemonsterd:

i)

In Estland ten minste 96 partijen;

ii)

In Letland ten minste 120 partijen;

iii)

In Luxemburg ten minste 12 partijen.

2.   Secundaire steekproefomvang

De secundaire steekproefomvang is het aantal te bemonsteren vleeskuikens per partij. Dat bedraagt 10 dieren voor de detectie van Campylobacter in caecum en 1 dier voor de detectie van Campylobacter en Salmonella op karkassen. Deze caecummonsters en het karkasmonster zijn afkomstig van dezelfde partij.

DEEL C

Monsterneming, behandeling en analyse ten behoeve van de detectie van campylobacter spp. bij koppels vleeskuikens en tests op de antimicrobiële resistentie ervan

1.   Verzamelen en vervoer

Campylobacters zijn betrekkelijk kwetsbare organismen die buiten de ingewanden van de gastheer snel afsterven. Daarom moet erop worden toegezien dat de monsters op adequate wijze worden genomen en snel worden geanalyseerd. Extreme temperaturen moeten worden vermeden en het vervoer dient zo snel mogelijk plaats te vinden.

De monsters worden genomen van intacte caeca. Caecummonsters worden tijdens het ontdoen van de ingewanden genomen.

Alleen personeel dat geoefend is in standaardbemonsteringsmethoden, mag monsters nemen. Hierbij gaat het er vooral om dat bij de bemonstering externe besmetting van caecuminhoud zoveel mogelijk wordt beperkt. Dit kan het beste worden bereikt door voorzichtig met de vingers te trekken bij de overgang naar het darmkanaal. Per dier wordt één intact caecum genomen, en de monsternemers controleren of het caecum vol is; zo niet, dan wordt het buiten beschouwing gelaten. Bij voorkeur worden dieren uit de hele groep aselect bemonsterd (waarbij het eerste gedeelte van de ter slacht aangeboden partij wordt uitgesloten) en worden er monsters van niet direct op elkaar volgende dieren genomen. De tien verzamelde caeca kunnen voor vervoer in één enkele steriele zak/verpakking worden gedaan.

Alle relevante informatie betreffende het monster moeten op een door de bevoegde autoriteit opgesteld monsterformulier worden geregistreerd, zodat aan de rapportageverplichtingen in deel E kan worden voldaan. Ieder monster en het bijbehorende monsterformulier moet voorzien zijn van een etiket met een uniek nummer; dit nummer moet van de monsterneming tot de analyse worden gebruikt. De bevoegde autoriteit draagt zorg voor de invoering en gebruikmaking van een systeem voor unieke nummering. Voor de ter slacht aangeboden partij wordt hetzelfde identificatienummer gebruikt als voor het monster van het karkas.

Caecummonsters worden binnen 24 uur (d.w.z. per nachtpost of koerier) als intacte caeca naar het laboratorium vervoerd en daar onmiddellijk geanalyseerd. Indien dit niet haalbaar is, worden de monsters ten minste tot het vervoer naar het laboratorium koel bewaard en worden zij niet later dan 72-80 uur na de bemonstering geanalyseerd. In het laboratorium worden monsters die niet op de dag van aankomst kunnen worden geanalyseerd tot de analyse koel bewaard.

In het laboratorium wordt de caecuminhoud aseptisch verwijderd en tot één verzamelmonster samengevoegd.

2.   Diagnosemethoden

2.1.   Kweek

Aan de hand van een directe kweek op een selectief medium kan de prevalentie van campylobacters goed geschat worden. Een directe kweek van het monster moet plaatsvinden op een selectief medium dat geschikt is voor Campylobacter spp., (d.w.z. een gemodificeerd selectief medium voor Campylobacter spp, dat vrij is van bloed (CCDA), Karmali-, of Prestonagar).

De platen worden in microaerobe omstandigheden bij 41,5 ± 1 °C gedurende ten minste 48 +/– 2 uur bebroed. Na 24 uur kan groei worden vastgesteld.

De microaerobe atmosfeer kan worden verkregen in incubatoren die in de handel verkrijgbaar zijn (gasmengsel 10 % CO2/6 % O2). Indien dergelijke incubatoren ontbreken, kunnen microaerobe kweeksystemen zoals bijvoorbeeld potten worden gebruikt. Gaszakjes die de juiste microaerobe omstandigheden bieden, zijn in de handel verkrijgbaar.

Voor elke batch gekweekte monsters moeten adequate positieve en negatieve controles worden meegenomen.

2.2.   Bevestiging en speciesbepaling van het genus Campylobacter

De isolatie en bevestiging van campylobacters moeten worden uitgevoerd overeenkomstig ISO 10272-1:2006(E). Van ten minste één campylobacterisolaat per batch moet de species worden bepaald aan de hand van de in ISO 10272-1:2006(E) beschreven fenotypische methoden of van gepubliceerde moleculaire methoden zoals de polymerasekettingreactie (PCR). De gebruikte methode dient te worden vermeld. Het isolaat waarvan de species is bepaald, moet vervolgens voor het testen op antimicrobiële resistentie worden gebruikt.

Indien een laboratorium minder ervaring heeft met speciesbepaling, slaat het het isolaat overeenkomstig punt 2.4 op in afwachting van bijscholing of stuurt het in overleg met het communautaire referentielaboratorium voor Campylobacter spp. naar een laboratorium met meer ervaring.

2.3.   Kwaliteitscontrole

Met het oog op de kwaliteitsborging moet een deel van de isolaten van Campylobacter spp. (maximaal acht isolaten) ter bevestiging en speciesbepaling naar het communautaire laboratorium voor Campylobacter worden gestuurd.

Een deel van deze isolaten wordt dat laboratorium in één keer of eenmaal per kwartaal toegezonden. Het vervoer van isolaten tussen laboratoria vindt onder de juiste omstandigheden plaats (bijvoorbeeld gebruikmaking van koolstofswabs).

2.4.   Opslag

Ten minste één isolaat per positief monster wordt in de NRL’s opgeslagen in overeenstemming met de gangbare methode van kweekverzameling van het NRL, mits deze methode de levensvatbaarheid van de stammen gedurende ten minste twee jaar waarborgt.

2.5.   Testen op antimicrobiële resistentie

In het kader van de bewaking van de antimicrobiële resistentie worden per lidstaat 170 campylobacterisolaten onderzocht. Bij de bewaking is maximaal één isolaat per campylobacterspecies van dezelfde ter slacht aangeboden partij betrokken.

In lidstaten waar in een bepaald jaar een geringer aantal isolaten beschikbaar is, worden al deze isolaten bij de bewaking van de antimicrobiële resistentie betrokken.

In lidstaten waar een groter aantal isolaten beschikbaar is, worden of alle isolaten of een representatieve aselecte steekproef, gelijk aan of groter dan de nagestreefde steekproefomvang, onderzocht.

Voor de bepaling van de gevoeligheid van Campylobacter testen de lidstaten ten minste de in tabel 1 vermelde antimicrobiële stoffen, met inachtneming van de gegeven cut-offwaarden en een passend concentratiebereik.

Tabel 1

 

Antimicrobiële stof

Cut-offwaarde (mg/L) R >

Campylobacter jejuni

erytromycine

4

ciprofloxacin

1

tetracycline

2

streptomycine

2

gentamicine

1

Campylobacter coli

erytromycine

16

ciprofloxacin

1

tetracycline

2

streptomycine

4

gentamicine

2

De verdunningsmethoden worden toegepast overeenkomstig de methoden die zijn beschreven in de CSLI-richtsnoeren M31-A3 — Third Edition, Performance Standards for Antimicrobial Disk and Dilution Susceptibility Tests for Bacteria Isolated from Animals and M100-S16, Performance Standards for Antimicrobial Susceptibility testing; Sixteenth International Supplement.

DEEL D

Monsterneming, behandeling en analyse ten behoeve van de detectie van Campylobacter spp. en Salmonella spp. in vleeskuikenkarkassen

1.   Verzamelen en vervoer

Onmiddellijk na de koeling, maar vóór de verdere verwerking zoals bevriezing, uitsnijding of verpakking wordt per ter slacht aangeboden partij een geheel karkas genomen. In sommige slachthuizen kan dit inhouden dat er monsters na de voorkoeling worden genomen, wanneer dit de laatste stap voor verdere verwerking is.

Elk monster wordt in een afzonderlijke steriele plastic zak verpakt om kruisverontreiniging te voorkomen en wordt naar het laboratorium gezonden waar huidmonsters worden genomen.

Bij de inzameling van de karkassen moet kruisverontreiniging door andere karkassen of caecummonsters worden vermeden. Daarom moeten er in alle stadia voorzorgsmaatregelen worden getroffen om te voorkomen dat het voor bemonstering, vervoer en opslag gebruikte materieel niet verontreinigd wordt met de pathogenen die onderzocht worden.

Alle relevante informatie betreffende het monster moet op een door de bevoegde autoriteit opgesteld monsterformulier worden geregistreerd, zodat aan de rapportagevoorschriften van deel E kan worden voldaan.

Ieder monster en het bijbehorende monsterformulier moeten voorzien zijn van een uniek nummer dat van de monsterneming tot en met de analyse wordt gebruikt. De bevoegde autoriteit draagt zorg voor de invoering en gebruikmaking van een systeem voor unieke nummering. Voor de caecummonsters wordt hetzelde identificatienummer gebruikt als voor de ter slacht aangeboden partij.

De monsters worden bewaard bij een temperatuur van + 2 tot 8 °C en staan tijdens het vervoer niet bloot aan externe verontreiniging.

Idealiter bereiken alle monsters binnen 24 uur na de monsterneming het laboratorium. In uitzonderlijke omstandigheden (zoals bijvoorbeeld lange trajecten, weekeinden en openbare feestdagen) kan deze periode tot 80 uur worden verlengd.

Indien het testen op Campylobacter en Salmonella in verschillende laboratoria plaatsvindt, ontvangt het laboratorium dat op Campylobacter test het monster eerst.

2.   Bemonstering in het laboratorium en de analysemethoden

2.1.   Ontvangst van de monsters

Bij ontvangst van de monsters controleren de laboratoria de door de monsternemer geregistreerde gegevens en vullen zij de relevante onderdelen van het monsterformulier in.

De monsters worden bij + 2 tot 8 °C in het laboratorium bewaard; de monsters worden zo spoedig mogelijk na aankomst onderzocht, maar in ieder geval binnen 72 tot 80 uur na het tijdstip van bemonstering.

2.2.   Monstervoorbehandeling

Alle ontvangen monsters worden vóór het testen onderzocht om na te gaan of de verzendverpakking nog intact is.

De personen die de monsters hanteren moeten in ieder stadium kruisverontreiniging tussen de monsters onderling en uit de omgeving vermijden.

Het dier wordt met wegwerphandschoenen uit de monsterzak genomen; hierbij wordt ervoor gezorgd dat de buitenkant van het dier niet verontreinigd wordt.

Met gebruikmaking van een steriel instrument en een aseptische techniek wordt het nekvel, indien aanwezig, tezamen met de huid van één zijde van het karkas (zonder vet) verwijderd en wordt een analysemonster van 27 g samengesteld, dat in een stomacherzak (of pulsifier) wordt gedeponeerd.

2.3.   Initiële suspensie

Aan het analysemonster van 27 g worden negen delen (243 ml) gebufferd peptonwater toegevoegd, dat vooraf op kamertemperatuur is gebracht. Het mengsel wordt ongeveer 1 minuut in een stomacherzak of pulsifier behandeld (voor de gelijktijdige analyse van één monster op Salmonella spp. en Campylobacter spp. is 27 g benodigd). Schuimvorming dient te worden voorkomen door de lucht zoveel mogelijk uit de stomacherzak te verwijderen.

De initiële suspensie wordt als volgt gebruikt:

a)

10 ml (~1 g) wordt toegevoegd aan 90 ml verrijkingsmedium voor de opsporing van Campylobacter spp.;

b)

10 ml (~1 g) wordt in een lege steriele buis gegoten; 1 ml wordt gebruikt voor de kwantificering van Campylobacter spp. op selectieve platen.

De rest van de initiële suspensie (250 ml ~ 25 g) wordt gebruikt voor de opsporing van Salmonella spp.

2.4.   Methoden voor detectie en identificatie van Salmonella spp.

2.4.1.   Detectie van Salmonella spp.

De detectie van Salmonella spp. vindt plaats overeenkomstig ISO 6579-2002 (E). „Microbiology of food and animal feeding stuffs — Horizontal method for the detection of Salmonella spp.” (Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Horizontale methode voor het aantonen van Salmonella spp.).

2.4.2.   Serotypering van Salmonella spp.

Ten minste één isolaat van elk positief monster wordt in het nationale referentielaboratorium voor Salmonella aan de hand van het Kaufmann-White-schema getypeerd.

Met het oog op de kwaliteitsborging wordt een deel van de niet-typeerbare isolaten naar het communautaire referentielaboratorium voor Salmonella, gestuurd (maximaal 16 niet-typeerbare isolaten). Per kwartaal moet een deel van de isolaten naar dat laboratorium worden gestuurd.

2.4.3.   Faagtypering van Salmonella spp.

Het verdient aanbeveling om ten minste één isolaat van S. Enteritidis en S. Typhimurium van elk positief monster te faagtyperen, waarbij gebruik wordt gemaakt van het protocol als gedefinieerd door het Health Protection Agency (HPA), Colindale, Londen.

2.5.   Methoden voor detectie, identificatie en kwantificering van Campylobacter spp.

2.5.1.   Detectie van Campylobacter spp.

De isolatie en bevestiging van campylobacters moeten worden uitgevoerd overeenkomstig ISO 10272-1:2006(E). Van ten minste één campylobacterisolaat per partij moet de species worden bepaald door middel van de in ISO 10272-1:2006(E) beschreven fenotypische methoden of van gepubliceerde moleculaire methoden zoals de polymerasekettingreactie (PCR). De gebruikte methode dient te worden vermeld.

Met het oog op de kwaliteitsborging moet een deel van de isolaten van Campylobacter spp. (maximaal acht isolaten) ter bevestiging en speciesbepaling naar het communautaire laboratorium voor Campylobacter worden gestuurd.

Per kwartaal moet een deel van de isolaten naar dat laboratorium worden gestuurd. Het vervoer van isolaten tussen laboratoria vindt onder de juiste omstandigheden plaats (bijvoorbeeld gebruikmaking van koolstofswabs).

2.5.2.   Kwantificering van Campylobacter spp.

De kwantitatieve detectie van Campylobacter spp. vindt plaats volgens ISO/TS 10272-2:2006 „Microbiology of food and animal feeding stuffs — Horizontal method for detection and enumeration of Campylobacter spp. Part 2: Colony-count technique” (Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Horizontale methode voor de telling van het aantal van Campylobacter spp. — Deel 2:.Telplaattechniek). Uitgaande van 10 ml initiële suspensie wordt 0,1 ml van de suspensie en van verdere verdunningen hiervan onderzocht om de telling tot maximaal 106 kve/g mogelijk te maken. Voorts wordt 1 ml van de onverdunde initiële suspensie onderzocht om een kwantificeringsgrens van 10 kve/g te verkrijgen. Elke plaattelling vindt in duplo plaats.

Met het oog op een juiste vergelijking en beoordeling van de gegevens (ten behoeve van een toekomstige risicobeoordeling) wordt voor ieder laboratorium de meetonzekerheid (MO) van de kwantitatieve bepalingsmethode geschat.

De MO wordt aan de hand van de technische specificatie ISO/TS 19036:2006 geschat, behalve dat de schatting van de MO plaatsvindt op basis van de parallelle verdunningen van de initiële suspensie.

De MO wordt op basis van de intralaboratorium-standaardafwijking van de reproduceerbaarheid berekend. De gegevens over de schatting van de MO dienen van mei tot september te worden verzameld zodat positieve monsters gegarandeerd zijn. Er worden in totaal twaalf positieve monsters in duplo en in parallelle van de 10 ml initiële suspensie bereide verdunningen onderzocht. De ruwe gegevens betreffende de MO-schatting worden afzonderlijk gerapporteerd in het kader van de algemene beschrijving van de uitvoering van het onderzoek zoals aangegeven in deel E.

3.   Opslag van de isolaten

Om bijvoorbeeld latere tests op antimicrobiële gevoeligheid mogelijk te maken verdient het aanbeveling om een gedeelte van de isolaten op te slaan. Per positief monster wordt één isolaat opgeslagen. Het bij de kwantitatieve analyse verkregen campylobacterisolaat verdient de voorkeur. De isolaten worden in de NRL’s in overeenstemming met de gangbare methode van kweekverzameling van het NRL opgeslagen, mits deze methode de levensvatbaarheid van de stammen gedurende ten minste twee jaar waarborgt.

DEEL E

Rapportage

In de verslagen worden ten minste de volgende gegevens opgenomen:

1)

Algemene beschrijving van de uitvoering van het onderzoek:

slachthuizen: het totale aantal per land en het aantal waar monsters werden genomen;

primaire steekproefomvang;

beschrijving van de stratificatie- en randomisatieprocedures;

beschrijving van de werkzaamheden in verband met de kwaliteitscontrole, waaronder een verslag van de twaalf MO-schattingen per laboratorium met betrekking tot de kwantificering van Campylobacter;

algehele resultaten.

2)

Specifieke informatie over de prevalentiegegevens.

De lidstaten leggen de bevindingen van het onderzoek voor in de vorm van ruwe gegevens met gebruikmaking van een door de Commissie verstrekte data dictionary en gegevensverzamelingsformulieren.

Deze gegevens betreffen ten minste de volgende informatie:

naam/code van het slachthuis;

identificatienummer van de ter slacht aangeboden partij;

naam/code van het bedrijf van oorsprong van de ter slacht aangeboden partij;

grootte van het bedrijf, indien bekend;

vaccinatiestatus van het koppel tegen salmonella, indien bekend;

leeftijd van de vleeskuikens bij bemonstering (slacht);

was de ter slacht aangeboden partij de eerste of een van de daaropvolgende partijen van het koppel (al dan niet voorafgaand uitladen)?

productietype (d.w.z. conventioneel, vrije uitloop, biologisch);

resultaten van eerdere tests op Salmonella en Campylobacter in hetzelfde koppel;

datum van de bemonstering;

aantal geslachte dieren per jaar in het desbetreffende slachthuis;

gebruikte koelmethode (lucht, onderdompeling, besproeiing);

nadere bijzonderheden van het vervoersprotocol (zoals aangegeven: ja/neen);

datum van ontvangst in het laboratorium;

datum van de test;

identificatie van het laboratorium;

type monster;

beschrijving van de gebruikte kweekmethoden, met name van het/de selectieve medium/media;

campylobacterisolaat: voor de speciesbepaling gebruikte methode;

Campylobacter: resultaat van de bacteriologische analyse, met inbegrip van de speciesbepaling aan de hand van het caecummonster;

Campylobacter: resultaat van de bacteriologische analyse, met inbegrip van de speciesbepaling en de kwantificering aan de hand van het monster van het karkas;

Salmonella: resultaat van de bacteriologische analyse en serotypering;

tijd tussen de bemonstering en de analyse (per periode van 12 uur);

3)

Specifieke informatie betreffende de tests op antimicrobiële resistentie van campylobacterisolaten van caecummonsters.

De resultaten van de bewaking van de antimicrobiële resistentie worden beoordeeld en hiervan wordt overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2003/99/EG verslag gedaan in het jaarlijkse verslag over de tendensen en bronnen van zoönoses, zoönoseverwekkers en antimicrobiële resistentie.

Onverminderd het bepaalde in bijlage IV bij Richtlijn 2003/99/EG, wordt verslag gedaan van de volgende informatie:

herkomst van de isolaten, d.w.z. basisonderzoek, bestrijdingsprogramma, passieve surveillance;

aantal op gevoeligheid geteste isolaten per campylobacterspecies;

aantal resistent bevonden isolaten per antimicrobiële stof per campylobacterspecies; en tevens

aantal volledig gevoelige isolaten en aantal isolaten die resistent zijn tegen 1, 2, 3, 4 en meer dan 4 in tabel 1 vermelde antimicrobiële stoffen per campylobacterspecies.


(1)  Raming: aantal bedrijven (4 in Estland, 5 in Letland) × 2 koppels per bedrijf × 2 ter slacht aangeboden partijen per koppel × 6 ronden per jaar. In Luxemburg worden slechts vleeskuikens van drie kleine koppels geslacht. Van elk daarvan wordt ieder kwartaal een partij bemonsterd.


BIJLAGE II

Maximale financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de lidstaten

(EUR)

Lidstaat

Maximaal totaalbedrag voor de medefinanciering van bemonstering en analyses

België - BE

58 092

Bulgarije - BG

58 092

Tsjechië - CZ

58 092

Denemarken - DK

58 092

Duitsland - DE

58 092

Estland - EE

14 688

Ierland - IE

58 092

Griekenland - EL

58 092

Spanje - ES

58 092

Frankrijk - FR

58 092

Italië - IT

58 092

Cyprus - CY

58 092

Letland - LV

18 360

Litouwen - LT

58 092

Luxemburg - LU

1 836

Hongarije - HU

58 092

Malta - MT

58 092

Nederland - NL

58 092

Oostenrijk - AT

58 092

Polen - PL

58 092

Portugal - PT

58 092

Roemenië - RO

58 092

Slovenië - SI

58 092

Slowakije - SK

58 092

Finland - FI

58 092

Zweden - SE

58 092

Verenigd Koninkrijk - UK

58 092

Totaal

1 429 092


BIJLAGE III

Gefiatteerd financieel verslag over de uitvoering van een onderzoek naar de prevalentie van Campylobacter spp. in koppels vleeskuikens en de antimicrobiële resistentie ervan en naar de prevalentie van Campylobacter spp. en Salmonella spp. in vleeskuikenkarkassen

Verslagperiode: … tot …

Verklaring betreffende uitgaven die voor het onderzoek zijn verricht en voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking komen:

Referentienummer van de beschikking van de Commissie tot vaststelling van de financiële bijdrage:

Uitgaven in verband met

Aantal tests

Totale uitgaven voor tests tijdens de verslagperiode

(in nationale valuta)

Bacteriologische detectie van Campylobacter spp.

 

 

Bacteriologische detectie van Salmonella spp.

 

 

Bevestiging van Campylobacter spp.

 

 

Speciesbepaling van campylobacterisolaten

 

 

Kwantificering van campylobacterisolaten

 

 

Serotypering van salmonella-isolaten

 

 

Tests op de antimicrobiële resistentie van campylobacterisolaten

 

 

Verklaring van de begunstigde

Wij verklaren dat:

bovengenoemde uitgaven werkelijk zijn gedaan en betrekking hebben op de in deze beschikking omschreven taken en dat zij essentieel waren voor de goede uitvoering van die taken;

alle bewijsstukken met betrekking tot de kosten beschikbaar zijn voor auditdoeleinden;

Geen andere bijdrage van de Gemeenschap voor dit programma is aangevraagd.

Datum:

Naam van de persoon die financieel verantwoordelijk is:

Handtekening:


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/38


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2007/517/GBVB VAN DE RAAD

van 16 juli 2007

houdende wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2006/263/GBVB betreffende de instelling van een EU-team dat zal bijdragen tot de vestiging van een eventuele internationale civiele missie in Kosovo, waaronder begrepen de diensten van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (Voorbereidingsteam ICM/SVEU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 15 september 2006 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2006/623/GBVB (1) aangenomen, dat verstrijkt op 31 juli 2007.

(2)

In het licht van het alomvattend voorstel voor de regeling van de status van Kosovo van 26 maart 2007, dat voorziet in een internationale civiele vertegenwoordiger in Kosovo, die tevens als speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie zal optreden en zal worden ondersteund door een internationaal civiel bureau (ICB) in Kosovo, waaronder begrepen de diensten van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie, moet het Voorbereidingsteam ICM/SVEU worden omgedoopt tot het Voorbereidingsteam ICB/SVEU.

(3)

Het mandaat van het Voorbereidingsteam ICM/SVEU moet worden gewijzigd en verlengd tot en met 30 november 2007, of tot en met 30 dagen na de aanneming van een nieuwe Resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (UNSCR) ter vervanging van UNSCR 1244 en tot bekrachtiging van de benoeming van een internationale civiele vertegenwoordiger, mits deze nieuwe resolutie vóór 1 november 2007 wordt aangenomen.

(4)

Gemeenschappelijk Optreden 2006/623/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd en verlengd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2006/623/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

De verwijzingen naar de „internationale civiele missie”, de „ICM” en het „ICM/SVEU-voorbereidingsteam” worden gelezen als verwijzingen naar respectievelijk het „internationaal civiel bureau”, het „ICB” en het „Voorbereidingsteam ICB/SVEU”.

2)

Aan artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5)

met de Kosovaarse autoriteiten, de UNMIK en andere belangrijke internationale partners samenwerken om de overdracht van het gezag van de UNMIK te plannen en de uitvoering van de statusregeling voor te bereiden.”.

3)

Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De heer Jonas Jonsson wordt benoemd tot hoofd van het Voorbereidingsteam ICB/SVEU.”.

4)

De volgende alinea wordt toegevoegd aan artikel 9, lid 1:

„Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met het Voorbereidingsteam ICB/SVEU moet dekken vanaf 1 augustus tot en met 30 november 2007, bedraagt 1 875 000 EUR.”.

5)

Artikel 14, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Het verstrijkt op 30 november 2007, of 30 dagen na de aanneming van een nieuwe Resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (UNSCR) ter vervanging van UNSCR 1244 en ter bekrachtiging van de benoeming van een internationale civiele vertegenwoordiger, mits deze resolutie vóór 1 november 2007 wordt aangenomen.”.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 1, punt 3, is van toepassing vanaf 1 augustus 2007.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk optreden wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, 16 juli 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

J. SILVA


(1)  PB L 253 van 16.9.2006, blz. 29. Gemeenschappelijk optreden zoals verlengd bij Gemeenschappelijk Optreden 2007/203/GBVB van 27 maart 2007 (PB L 90 van 30.3.2007, blz. 94).


21.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 190/s3


BERICHT AAN DE LEZERS

Bij de laatste uitbreiding is er een situatie ontstaan waardoor bepaalde Publicatiebladen op 27, 29 en 30 december 2006 in een vereenvoudigde versie zijn verschenen, in de toen officiële talen van de Europese Unie.

Er is besloten om de in die Publicatiebladen bekendgemaakte besluiten opnieuw te publiceren in de vorm van rectificaties en in de gebruikelijke opmaak van het Publicatieblad.

Daarom verschijnen de Publicatiebladen waarin deze rectificaties voorkomen, slechts in de talen van vóór de uitbreiding. De vertalingen van de besluiten in de talen van de nieuwe lidstaten zullen in de bijzondere uitgave van het Publicatieblad van de Europese Unie verschijnen waarin de teksten van de instellingen en van de Europese Centrale Bank die vóór 1 januari 2007 zijn aangenomen, zijn opgenomen.

Hieronder is een concordantietabel weergegeven van de Publicatiebladen die op 27, 29 en 30 december 2006 zijn gepubliceerd, en de overeenkomstige rectificaties.

PB van 27 december 2006

Rectificatie in PB (2007)

L 370

L 30

L 371

L 45

L 373

L 121

L 375

L 70


PB van 29 december 2006

Rectificatie in PB (2007)

L 387

L 34


PB van 30 december 2006

Rectificatie in PB (2007)

L 396

L 136

L 400

L 54

L 405

L 29

L 407

L 44

L 408

L 47

L 409

L 36

L 410

L 40

L 411

L 27

L 413

L 50