ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
50e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
* |
||
|
* |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Raad |
|
|
|
2007/503/EG |
|
|
* |
||
|
|
2007/504/EG |
|
|
* |
||
|
|
Commissie |
|
|
|
2007/505/EG |
|
|
* |
||
|
|
2007/506/EG |
|
|
* |
Beschikking van de Commissie van 21 juni 2007 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan zepen, shampoos en haarconditioners (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 3127) ( 1 ) |
|
|
|
2007/507/EG |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 835/2007 VAN DE RAAD
van 10 juli 2007
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 in verband met de invoering van de euro in Cyprus
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 123, lid 5,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (2) voorziet in de vervanging door de euro van de munteenheden van de lidstaten die bij de overgang van de Gemeenschap naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de ene munt. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 974/98 is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2596/2000 van de Raad (3) met het oog op de vervanging van de munteenheid van Griekenland door de euro. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 974/98 is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2169/2005 van de Raad (4) ter voorbereiding van latere invoeringen van de euro in lidstaten die de euro nog niet als eenheidsmunt hebben aangenomen. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 974/98 is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1647/2006 van de Raad (5) met het oog op de vervanging van de munteenheid van Slovenië door de euro. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 4 van het Toetredingsverdrag van 2003 is Cyprus een lidstaat met een derogatie zoals bedoeld in artikel 122 van het Verdrag. |
(6) |
Krachtens Beschikking 2007/503/EG van de Raad van 10 juli 2007 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Cyprus op 1 januari 2008 (6) voldoet Cyprus aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt en wordt de derogatie van Cyprus met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken. |
(7) |
De invoering van de euro in Cyprus vereist de uitbreiding tot Cyprus van de bestaande bepalingen betreffende de invoering van de euro die in Verordening (EG) nr. 974/98 zijn vervat. |
(8) |
In het overgangsplan van Cyprus wordt gepreciseerd dat de eurobankbiljetten en -munten in deze lidstaat wettig betaalmiddel zouden moeten worden op de dag van de invoering van de euro als munteenheid van Cyprus. Zowel de datum waarop de euro wordt ingevoerd als de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, is derhalve 1 januari 2008. Er geldt geen geleidelijkeaanpassingsperiode. |
(9) |
Verordening (EG) nr. 974/98 dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 974/98 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Gedaan te Brussel, 10 juli 2007.
Voor de Raad
De voorzitter
F. TEIXEIRA DOS SANTOS
(1) PB C 160 van 13.7.2007, blz. 1.
(2) PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1647/2006 (PB L 309 van 9.11.2006, blz. 2).
(3) PB L 300 van 29.11.2000, blz. 2.
(4) PB L 346 van 29.12.2005, blz. 1.
(5) PB L 309 van 9.11.2006, blz. 2.
(6) Zie bladzijde 29 van dit Publicatieblad.
BIJLAGE
In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 974/98 wordt de volgende tekst ingevoegd tussen de tekst voor Italië en die voor Luxemburg.
Lidstaat |
Invoeringsdatum euro |
Datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld |
Lidstaat met een geleidelijkeaanpassingsperiode van de nationale munteenheid |
„Cyprus |
1 januari 2008 |
1 januari 2008 |
Neen” |
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 836/2007 VAN DE RAAD
van 10 juli 2007
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 in verband met de invoering van de euro in Malta
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 123, lid 5,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (2) voorziet in de vervanging door de euro van de munteenheden van de lidstaten die bij de overgang van de Gemeenschap naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de ene munt. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 974/98 is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2596/2000 van de Raad (3) met het oog op de vervanging van de munteenheid van Griekenland door de euro. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 974/98 is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2169/2005 van de Raad (4) ter voorbereiding van latere invoeringen van de euro in lidstaten die de euro nog niet als eenheidsmunt hebben aangenomen. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 974/98 is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1647/2006 van de Raad (5) met het oog op de vervanging van de munteenheid van Slovenië door de euro. |
(5) |
Verordening (EG) nr. 974/98 is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 835/2007 van de Raad (6) met het oog op de vervanging van de munteenheid van Cyprus door de euro. |
(6) |
Overeenkomstig artikel 4 van het Toetredingsverdrag van 2003 is Malta een lidstaat met een derogatie als bedoeld in artikel 122 van het Verdrag. |
(7) |
Krachtens Beschikking 2007/504/EG van de Raad van 10 juli 2007 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Malta op 1 januari 2008 (7) voldoet Malta aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt en wordt de derogatie van Malta met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken. |
(8) |
De invoering van de euro in Malta vereist de uitbreiding tot Malta van de bestaande bepalingen betreffende de invoering van de euro die in Verordening (EG) nr. 974/98 zijn vervat. |
(9) |
In het overgangsplan van Malta wordt gepreciseerd dat de eurobankbiljetten en -munten in deze lidstaat wettig betaalmiddel zouden moeten worden op de dag van de invoering van de euro als munteenheid van Malta. Zowel de datum waarop de euro wordt ingevoerd als de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, is derhalve 1 januari 2008. Er geldt geen geleidelijkeaanpassingsperiode. |
(10) |
Verordening (EG) nr. 974/98 dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 974/98 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Gedaan te Brussel, 10 juli 2007.
Voor de Raad
De voorzitter
F. TEIXEIRA DOS SANTOS
(1) PB C 160 van 13.7.2007, blz. 1.
(2) PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 835/2007 (Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
(3) PB L 300 van 29.11.2000, blz. 2.
(4) PB L 346 van 29.12.2005, blz. 1.
(5) PB L 309 van 9.11.2006, blz. 2.
(6) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
(7) Zie bladzijde 32 van dit Publicatieblad.
BIJLAGE
In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 974/98 wordt de volgende tekst ingevoegd tussen de tekst voor Luxemburg en die voor Nederland.
Lidstaat |
Invoeringsdatum euro |
Datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld |
Lidstaat met een geleidelijkeaanpassingsperiode van de nationale munteenheid |
„Malta |
1 januari 2008 |
1 januari 2008 |
Neen” |
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/5 |
VERORDENING (EG) Nr. 837/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 juli 2007
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 18 juli 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 juli 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 17 juli 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MK |
52,4 |
TR |
106,7 |
|
ZZ |
79,6 |
|
0707 00 05 |
MK |
68,1 |
TR |
114,7 |
|
ZZ |
91,4 |
|
0709 90 70 |
TR |
86,8 |
ZZ |
86,8 |
|
0805 50 10 |
AR |
66,9 |
UY |
55,4 |
|
ZA |
63,0 |
|
ZZ |
61,8 |
|
0808 10 80 |
AR |
81,2 |
BR |
84,5 |
|
CL |
81,2 |
|
CN |
93,4 |
|
NZ |
98,8 |
|
US |
94,8 |
|
UY |
60,7 |
|
ZA |
85,9 |
|
ZZ |
85,1 |
|
0808 20 50 |
AR |
80,3 |
CL |
82,0 |
|
NZ |
144,9 |
|
ZA |
102,9 |
|
ZZ |
102,5 |
|
0809 10 00 |
TR |
173,7 |
ZZ |
173,7 |
|
0809 20 95 |
TR |
301,3 |
US |
330,5 |
|
ZZ |
315,9 |
|
0809 30 10, 0809 30 90 |
TR |
152,4 |
ZZ |
152,4 |
|
0809 40 05 |
IL |
141,0 |
ZZ |
141,0 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/7 |
VERORDENING (EG) Nr. 838/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 juli 2007
tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1), en met name op artikel 33, lid 3, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 33, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 kan het verschil tussen de prijzen van de in artikel 1, lid 1, van die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer. |
(2) |
Gezien de huidige marktsituatie in de sector rundvlees moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 vastgestelde voorschriften en criteria. |
(3) |
In artikel 33, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 is bepaald dat de restitutie kan variëren naar gelang van de bestemming indien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten dat noodzakelijk maakt of maken. |
(4) |
Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren en die zijn voorzien van een gezondheidsmerk zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten ook voldoen aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3) en in Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (4). |
(5) |
Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie van 20 juli 1982 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (5) wordt de bijzondere restitutie verlaagd wanneer de voor uitvoer bestemde hoeveelheid minder dan 95 %, doch ten minste 85 % van de totale hoeveelheid (in gewicht) door uitbening verkregen stukken bedraagt. |
(6) |
Verordening (EG) nr. 418/2007 van de Commissie (6) moet derhalve worden ingetrokken en door een nieuwe verordening worden vervangen. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rundvlees, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, onder de voorwaarden van lid 2 van dit artikel.
2. De op grond van lid 1 voor een restitutie in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, namelijk dat zij zijn vervaardigd in een erkende inrichting en dat zij voldoen aan de in bijlage I, sectie I, hoofdstuk III, bij Verordening (EG) nr. 854/2004 vastgestelde bepalingen inzake gezondheidsmerken.
Artikel 2
In het in artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 1964/82 bedoelde geval wordt de restitutie voor producten van code 0201 30 00 9100 verminderd met 7 EUR/100 kg.
Artikel 3
Verordening (EG) nr. 418/2007 wordt ingetrokken.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op 18 juli 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 juli 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).
(2) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Commissie (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
(3) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.
(4) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006.
(5) PB L 212 van 21.7.1982, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1713/2006 (PB L 321 van 21.11.2006, blz. 11).
(6) PB L 102 van 19.4.2007, blz. 3.
BIJLAGE
Met ingang van 18 juli 2007 geldende uitvoerrestituties in de sector rundvlees
Productcode |
Bestemming |
Meeteenheid |
Bedrag van de restitutie (7) |
||||||||||||
0102 10 10 9140 |
B00 |
EUR/100 kg levend gewicht |
25,9 |
||||||||||||
0102 10 30 9140 |
B00 |
EUR/100 kg levend gewicht |
25,9 |
||||||||||||
0201 10 00 9110 (1) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
36,6 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
21,5 |
|||||||||||||
0201 10 00 9130 (1) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
48,8 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
28,7 |
|||||||||||||
0201 20 20 9110 (1) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
48,8 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
28,7 |
|||||||||||||
0201 20 30 9110 (1) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
36,6 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
21,5 |
|||||||||||||
0201 20 50 9110 (1) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
61,0 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
35,9 |
|||||||||||||
0201 20 50 9130 (1) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
36,6 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
21,5 |
|||||||||||||
0201 30 00 9050 |
US (3) |
EUR/100 kg nettogewicht |
6,5 |
||||||||||||
CA (4) |
EUR/100 kg nettogewicht |
6,5 |
|||||||||||||
0201 30 00 9060 (6) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
22,6 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
7,5 |
|||||||||||||
B04 |
EUR/100 kg nettogewicht |
84,7 |
|||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
49,8 |
|||||||||||||
EG |
EUR/100 kg nettogewicht |
103,4 |
|||||||||||||
B04 |
EUR/100 kg nettogewicht |
50,8 |
|||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
29,9 |
|||||||||||||
EG |
EUR/100 kg nettogewicht |
62,0 |
|||||||||||||
0202 10 00 9100 |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
16,3 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
5,4 |
|||||||||||||
0202 20 30 9000 |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
16,3 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
5,4 |
|||||||||||||
0202 20 50 9900 |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
16,3 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
5,4 |
|||||||||||||
0202 20 90 9100 |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
16,3 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
5,4 |
|||||||||||||
0202 30 90 9100 |
US (3) |
EUR/100 kg nettogewicht |
6,5 |
||||||||||||
CA (4) |
EUR/100 kg nettogewicht |
6,5 |
|||||||||||||
0202 30 90 9200 (6) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
22,6 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
7,5 |
|||||||||||||
1602 50 31 9125 (5) |
B00 |
EUR/100 kg nettogewicht |
23,3 |
||||||||||||
1602 50 31 9325 (5) |
B00 |
EUR/100 kg nettogewicht |
20,7 |
||||||||||||
1602 50 39 9125 (5) |
B00 |
EUR/100 kg nettogewicht |
23,3 |
||||||||||||
1602 50 39 9325 (5) |
B00 |
EUR/100 kg nettogewicht |
20,7 |
||||||||||||
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1). De bestemmingscodes zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:
|
(1) Indeling onder deze onderverdeling is afhankelijk van de overlegging van het attest dat is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 32/82 van de Commissie (PB L 4 van 8.1.1982, blz. 11).
(2) De restitutie wordt toegekend mits voldaan is aan de voorwaarden van Verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie (PB L 212 van 21.7.1982, blz. 48) en, indien van toepassing, aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1741/2006 van de Commissie (PB L 329 van 25.11.2006, blz. 7).
(3) Zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2973/79 van de Commissie (PB L 336 van 29.12.1979, blz. 44).
(4) Zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2051/96 van de Commissie (PB L 274 van 26.10.1996, blz. 18).
(5) De restitutie wordt toegekend mits voldaan is aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1731/2006 van de Commissie (PB L 325 van 24.11.2006, blz. 12).
(6) Het gehalte aan mager rundvlees met uitzondering van vet wordt bepaald aan de hand van de analyseprocedure die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2429/86 van de Commissie (PB L 210 van 1.8.1986, blz. 39).
Het begrip „gemiddeld gehalte” verwijst naar de hoeveelheid van het monster zoals bepaald in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2002 van de Commissie (PB L 117 van 4.5.2002, blz. 6). Het monster wordt genomen uit het deel van de betrokken partij met het hoogste risico.
(7) Krachtens artikel 33, lid 10, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 wordt geen restitutie toegekend bij de uitvoer van producten die uit derde landen worden ingevoerd en naar derde landen worden wederuitgevoerd.
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).
De bestemmingscodes zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19).
De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:
B00 |
: |
alle bestemmingen (derde landen, andere gebieden, bevoorrading en met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde bestemmingen). |
B02 |
: |
B04 en bestemming EG. |
B03 |
: |
Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië, Kosovo, Montenegro, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, proviandering en bunkeren (bestemmingen zoals bedoeld in de artikelen 36 en 45 en, indien toepasselijk, artikel 44 van Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie (PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11). |
B04 |
: |
Turkije, Oekraïne, Belarus, Moldavië, Rusland, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Kazachstan, Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Kirgizië, Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Libanon, Syrië, Irak, Iran, Israël, Westelijke Jordaanoever/Gazastrook, Jordanië, Saoedi-Arabië, Koeweit, Bahrein, Qatar, Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Jemen, Pakistan, Sri Lanka, Myanmar (Birma), Thailand, Vietnam, Indonesië, Filipijnen, China, Noord-Korea, Hongkong, Soedan, Mauritanië, Mali, Burkina Faso, Niger, Tsjaad, Kaapverdië, Senegal, Gambia, Guinee-Bissau, Guinee, Sierra Leone, Liberia, Ivoorkust, Ghana, Togo, Benin, Nigeria, Kameroen, Centraal-Afrikaanse Republiek, Equatoriaal-Guinea, Sao Tomé en Principe, Gabon, Congo (Republiek), Congo (Democratische Republiek), Rwanda, Burundi, Sint-Helena en onderhorigheden, Angola, Ethiopië, Eritrea, Djibouti, Somalië, Oeganda, Tanzania, Seychellen en onderhorigheden, Brits gebied in de Indische Oceaan, Mozambique, Mauritius, Comoren, Mayotte, Zambia, Malawi, Zuid-Afrika, Lesotho. |
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/11 |
VERORDENING (EG) Nr. 839/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 juli 2007
tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector eieren
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 8, lid 3, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2771/75 is bepaald dat het verschil tussen de wereldmarktprijs voor de in artikel 1, lid 1, van die verordening genoemde producten en de prijs voor deze producten op de markt van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer. |
(2) |
Gezien de huidige marktsituatie in de sector eieren moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2771/75 vastgestelde voorschriften en criteria. |
(3) |
Krachtens artikel 8, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 kan de restitutie variëren naar gelang van de bestemming, indien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten dat noodzakelijk maakt of maken. |
(4) |
Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren en die voldoen aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (2) en Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3), alsmede aan de bij Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (4) vastgestelde voorschriften inzake het merken. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2771/75 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel wordt voldaan.
2. De op grond van lid 1 voor een restitutie in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, namelijk dat zij zijn vervaardigd in een erkende inrichting en dat zij voldoen aan de in bijlage II, sectie I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en in Verordening (EEG) nr. 1907/90 vastgestelde voorschriften inzake het merken.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 18 juli 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 juli 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1).
(2) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.
(3) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
(4) PB L 173 van 6.7.1990, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1582/2006 (PB L 294 van 25.10.2006, blz. 1).
BIJLAGE
Uitvoerrestituties in de sector eieren van toepassing vanaf 18 juli 2007
Productcode |
Bestemming |
Meeteenheid |
Restitutiebedrag |
||||||
0407 00 11 9000 |
A02 |
EUR/100 st. |
1,58 |
||||||
0407 00 19 9000 |
A02 |
EUR/100 st. |
0,79 |
||||||
0407 00 30 9000 |
E09 |
EUR/100 kg |
0,00 |
||||||
E10 |
EUR/100 kg |
20,00 |
|||||||
E19 |
EUR/100 kg |
0,00 |
|||||||
0408 11 80 9100 |
A03 |
EUR/100 kg |
50,00 |
||||||
0408 19 81 9100 |
A03 |
EUR/100 kg |
25,00 |
||||||
0408 19 89 9100 |
A03 |
EUR/100 kg |
25,00 |
||||||
0408 91 80 9100 |
A03 |
EUR/100 kg |
73,00 |
||||||
0408 99 80 9100 |
A03 |
EUR/100 kg |
18,00 |
||||||
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd. De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:
|
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/13 |
VERORDENING (EG) Nr. 840/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 juli 2007
tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (1), en met name op artikel 8, lid 3, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 is bepaald dat het verschil tussen de wereldmarktprijs voor de in artikel 1, lid 1, van die verordening genoemde producten en de prijs voor deze producten op de markt van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer. |
(2) |
Gezien de huidige marktsituatie in de sector slachtpluimvee moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2777/75 vastgestelde voorschriften en criteria. |
(3) |
Krachtens artikel 8, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 kan de restitutie variëren naar gelang van de bestemming, indien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten dat noodzakelijk maakt of maken. |
(4) |
Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren en die zijn voorzien van een identificatiemerk zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten ook voldoen aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3). |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2777/75 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel wordt voldaan.
2. De op grond van lid 1 voor een restitutie in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, namelijk dat zij zijn vervaardigd in een erkende inrichting en dat zij voldoen aan de in bijlage II, sectie I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde bepalingen inzake identificatiemerken.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 18 juli 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 juli 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1).
(2) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
(3) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.
BIJLAGE
Uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee voor de periode vanaf 18 juli 2007
Productcode |
Bestemming |
Meeteenheid |
Restitutiebedrag |
||
0105 11 11 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,98 |
||
0105 11 19 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,98 |
||
0105 11 91 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,98 |
||
0105 11 99 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,98 |
||
0105 12 00 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
1,95 |
||
0105 19 20 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
1,95 |
||
0207 12 10 9900 |
V03 |
EUR/100 kg |
47,0 |
||
0207 12 90 9190 |
V03 |
EUR/100 kg |
47,0 |
||
0207 12 90 9990 |
V03 |
EUR/100 kg |
47,0 |
||
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd. De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:
|
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/15 |
VERORDENING (EG) Nr. 841/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 juli 2007
houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op eieren en eigeel, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 8, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 kan het verschil tussen de prijzen van de bij artikel 1, lid 1, van die verordening bedoelde producten in de internationale handel enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die in de bijlage bij die verordening worden genoemd. |
(2) |
In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2), is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2771/75. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 dient de restitutie per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten te worden vastgesteld voor dezelfde periode als die welke is gekozen voor de vaststelling van de restituties voor dezelfde producten die in onverwerkte toestand worden uitgevoerd. |
(4) |
In artikel 11 van de in het kader van de Uruguayronde gesloten landbouwovereenkomst is bepaald dat de restitutie bij uitvoer van een in een goed verwerkt product niet meer mag bedragen dan de restitutie voor ditzelfde product dat in onverwerkte toestand wordt uitgevoerd. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2771/75 vermelde goederen, worden vastgesteld zoals in de bijlage bij deze verordening is aangegeven.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 18 juli 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 juli 2007.
Voor de Commissie
Heinz ZOUREK
Directeur-generaal Ondernemingen en industrie
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1).
(2) PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 447/2007 (PB L 106 van 24.4.2007, blz. 31).
BIJLAGE
Restituties die met ingang van 18 juli 2007 van toepassing zijn op eieren en eigeel die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen
(EUR/100 kg) |
||||
GN-code |
Omschrijving |
Bestemming (1) |
Restituties |
|
0407 00 |
Vogeleieren in de schaal, vers, verduurzaamd of gekookt: |
|
|
|
– van pluimvee: |
|
|
||
0407 00 30 |
– – andere: |
|
|
|
|
02 |
0,00 |
||
03 |
20,00 |
|||
04 |
0,00 |
|||
|
01 |
0,00 |
||
0408 |
Vogeleieren uit de schaal en eigeel, vers, gedroogd, gestoomd of in water gekookt, in een bepaalde vorm gebracht, bevroren of op andere wijze verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen: |
|
|
|
– eigeel: |
|
|
||
0408 11 |
– – gedroogd: |
|
|
|
ex 0408 11 80 |
– – – geschikt voor menselijke consumptie: |
|
|
|
ongezoet |
01 |
50,00 |
||
0408 19 |
– – andere: |
|
|
|
– – – geschikt voor menselijke consumptie: |
|
|
||
ex 0408 19 81 |
– – – – vloeibaar: |
|
|
|
ongezoet |
01 |
25,00 |
||
ex 0408 19 89 |
– – – – bevroren: |
|
|
|
ongezoet |
01 |
25,00 |
||
– andere: |
|
|
||
0408 91 |
– – gedroogd: |
|
|
|
ex 0408 91 80 |
– – – geschikt voor menselijke consumptie: |
|
|
|
ongezoet |
01 |
73,00 |
||
0408 99 |
– – andere: |
|
|
|
ex 0408 99 80 |
– – – geschikt voor menselijke consumptie: |
|
|
|
ongezoet |
01 |
18,00 |
(1) De bestemmingen zijn:
01 |
derde landen. Voor Zwitserland en Liechtenstein gelden deze restituties niet voor de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972; |
02 |
Bahrein, Hongkong SAR, Jemen, Koeweit, Oman, Qatar, Rusland, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten; |
03 |
de Filipijnen, Japan, Maleisië, Taiwan, Thailand en Zuid-Korea, en |
04 |
alle bestemmingen, met uitzondering van Zwitserland en van de bestemmingen bedoeld onder 02 en 03. |
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/17 |
VERORDENING (EG) Nr. 842/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 juli 2007
tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 5, lid 4,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (2), en met name op artikel 5, lid 4,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (3), en met name op artikel 3, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (4), zijn de uitvoeringsbepalingen van de regeling voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten en de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, vastgesteld. |
(2) |
Uit een regelmatige controle van gegevens waarvan wordt uitgegaan bij de vaststelling van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd, met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. Derhalve moeten de representatieve prijzen voor die producten worden gepubliceerd. |
(3) |
Deze wijziging, gezien de marktsituatie, moet zo spoedig mogelijk worden toegepast. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 18 juli 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 juli 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1).
(2) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006.
(3) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2916/95 van de Commissie (PB L 305 van 19.12.1995, blz. 49).
(4) PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 591/2007 (PB L 139 van 31.5.2007, blz. 20).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 17 juli 2007 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95
„BIJLAGE I
GN-code |
Omschrijving |
Representatieve prijs (EUR/100 kg) |
Zekerheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 3 (EUR/100 kg) |
Oorsprong (1) |
0207 12 90 |
Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren |
106,1 |
4 |
01 |
105,3 |
4 |
02 |
||
0207 14 10 |
Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren |
211,1 |
27 |
01 |
240,3 |
18 |
02 |
||
338,7 |
0 |
03 |
||
0207 14 50 |
Borsten van kippen, bevroren |
241,3 |
0 |
01 |
0207 25 10 |
Geslachte kalkoenen (zogenaamde kalkoenen 80 %), bevroren |
128,1 |
10 |
01 |
0207 27 10 |
Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren |
252,4 |
13 |
01 |
283,6 |
4 |
03 |
||
1602 32 11 |
Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken |
241,9 |
13 |
01 |
(1) Verklaring van de code:
01 |
Brazilië |
02 |
Argentinië |
03 |
Chili.” |
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/19 |
VERORDENING (EG) Nr. 843/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 juli 2007
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 712/2007 ten aanzien van de hoeveelheden die valllen onder de permanente openbare inschrijving voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van graan dat in het bezit is van de interventiebureaus van de lidstaten
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 712/2007 van de Commissie (2) zijn permanente openbare inschrijvingen geopend voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van graan dat in het bezit is van de interventiebureaus van de lidstaten. |
(2) |
Gezien de situatie op de markt voor maïs, zachte tarwe en gerst in de Gemeenschap en de ontwikkeling van de vraag naar graan die de laatste weken in de verschillende regio’s is geconstateerd, moeten in bepaalde lidstaten nieuwe hoeveelheden graan uit de interventievoorraden ter beschikking worden gesteld. Derhalve moet de desbetreffende interventiebureaus toestemming worden gegeven om de hoeveelheden waarvoor de respectievelijke inschrijvingen worden gehouden, te verhogen met 500 000 ton in Hongarije, wat maïs betreft, met 29 244 ton in Hongarije, wat zachte tarwe betreft, en met 13 218 ton in Frankrijk, wat gerst betreft. |
(3) |
Bij de laatste inschrijvingen van het verkoopseizoen 2006/2007, in juni 2007, is de hoeveelheid rogge die op de binnenmarkt is verkocht in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 1483/2006 van de Commissie (3) geopende permanente inschrijving, aanzienlijk toegenomen, waardoor de interventievoorraden rogge die nog beschikbaar zijn voor verkoop op de binnenmarkt in het verkoopseizoen 2007/2008, zijn gedaald. Derhalve moet de hoeveelheid rogge die oorspronkelijk beschikbaar was gesteld in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 712/2007 geopende permanente inschrijving, met 11 578 ton worden verminderd. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 712/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 712/2007 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 juli 2007.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).
(2) PB L 163 van 23.6.2007, blz. 7.
(3) PB L 276 van 7.10.2006, blz. 58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 621/2007 (PB L 143 van 6.6.2007, blz. 9).
BIJLAGE
„BIJLAGE I
LIJST VAN DE OPENBARE INSCHRIJVINGEN
Lidstaat |
Voor verkoop op de markt van de Gemeenschap aangeboden hoeveelheden (ton) |
Interventiebureau Naam, adres en contactgegevens |
|||||||||||||
Zachte tarwe |
Gerst |
Maïs |
Rogge |
||||||||||||
Belgique/België |
0 |
— |
— |
— |
|
||||||||||
БЪЛГАРИЯ |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Česká republika |
0 |
0 |
— |
— |
|
||||||||||
Danmark |
— |
— |
— |
— |
|
website: www.dffe.dk |
|||||||||
Deutschland |
0 |
0 |
— |
38 422 |
|
||||||||||
Eesti |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Eire/Ireland |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Elláda |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
España |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
France |
0 |
13 218 |
— |
— |
|
website: www.onigc.fr |
|||||||||
Italia |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Kypros |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Latvija |
0 |
0 |
— |
— |
|
||||||||||
Lietuva |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Luxembourg |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Magyarország |
29 244 |
0 |
1 000 000 |
— |
|
||||||||||
Malta |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Nederland |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Österreich |
— |
— |
— |
— |
|
e-mail: referat10@ama.gv.at
|
website: www.ama.at/intervention |
||||||||
Polska |
— |
0 |
— |
— |
|
||||||||||
Portugal |
— |
— |
— |
— |
|
website: www.inga.min-agricultura.pt |
|||||||||
România |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Slovenija |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Slovensko |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Suomi/Finland |
0 |
0 |
— |
— |
|
||||||||||
Sverige |
0 |
0 |
— |
— |
|
||||||||||
United Kingdom |
— |
— |
— |
— |
|
||||||||||
Het teken „—” geeft aan dat er voor deze graansoort geen interventievoorraad is in deze lidstaat.” |
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/24 |
VERORDENING (EG) Nr. 844/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 juli 2007
tot 81e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (1), en met name op artikel 7, lid 1, eerste streepje,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden personen, groepen en entiteiten opgesomd wier tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren. |
(2) |
Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 2 en 3 juli 2007 besloten tot wijziging van de lijst van personen, groepen en entiteiten wier tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren. Bijlage I moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag die volgt op haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 juli 2007.
Voor de Commissie
Eneko LANDÁBURU
Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen
(1) PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 760/2007 van de Commissie (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 50).
BIJLAGE
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
De vermelding „Ahmed Mohammed Hamed Ali (ook bekend als a) Abdurehman, Ahmed Mohammed, b) Ahmed Hamed, c) Ali, Ahmed Mohammed, d) Ali, Hamed, e) Hemed, Ahmed, f) Shieb, Ahmed, g) Abu Fatima, h) Abu Islam, i) Abu Khadiijah, j) Ahmed The Egyptian, k) Ahmed, Ahmed, l) Al-Masri, Ahmad, m) Al-Surir, Abu Islam, n) Shuaib. Geboortedatum: 1965. Geboorteplaats: Egypte. Nationaliteit: Egyptisch.” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Ahmed Mohammed Hamed Ali (ook bekend als a) Abdurehman, Ahmed Mohammed; b) Ahmed Hamed; c) Ali, Ahmed Mohammed; d) Ali, Hamed; e) Hemed, Ahmed; f) Shieb, Ahmed; g) Abu Fatima; h) Abu Islam; i) Abu Khadiijah; j) Ahmed The Egyptian; k) Ahmed, Ahmed; l) Al-Masri, Ahmad; m) Al-Surir, Abu Islam; n) Shuaib). Geboortedatum: a) 1965, b) 1.1.1967. Geboorteplaats: Egypte. Nationaliteit: Egyptisch. Overige informatie: Afghanistan.” |
(2) |
De vermelding „Ahmad Fadil Nazal Al-Khalayleh (alias a) Abu Musab Al-Zarqawi; b) Muhannad; c) Al-Muhajer; d) Garib). Geboortedatum: 30 oktober 1966. Geboorteplaats: Al-Zarqaa, Jordanië.” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Ahmad Fadil Nazal Al-Khalayleh (ook bekend als a) Abu Musab Al-Zarqawi; b) Muhannad; c) Al-Muhajer; d) Garib; e) Abou Musaab El Zarquawi; f) Ahmed Fad Al Nazzar Khalaylah Said; g) Al Zarqawi Abu Musa'ab; h) Al Zarqawi Abu Musab; i) Al Zarqawi Ahmed Fad Al Nazzar Khalaylah Said Abu Musab; j) Alkhalayleh Ahmed; k) Azzarkaoui Abou Moussab; l) El Zarquawi Abu Musaab; m) Zarkaoui Abou Moussaab; n) Abu Ahmad; o) Abu Ibrahim). Geboortedatum: a) 30.10.1966, b) 20.10.1966. Geboorteplaats: a) Al-Zarqaa, Jordanië, b) Al Zarqa, Jordanië, c) Al Zarquaa, Jordanië. Paspoortnummer: a) Z 264958 (Jordaans paspoort afgegeven op 4.4.1999 in Al Zarqaa, Jordanië), b) 1433038 (Jordaanse identiteitskaart afgegeven op 4.4.1999 in Al Zarqaa, Jordanië). Overige informatie: Naar verluidt overleden.” |
(3) |
De vermelding „Tarek Ben Habib Al-Maaroufi Ben Al-Toumi Al-Maaroufi (ook bekend als Abu Ismail). Adres: Gaucheret 193, 1030 Schaarbeek, Brussel, België. Geboortedatum: 23.11.1965. Geboorteplaats: Ghar el-dimaa, Tunesië. Nationaliteit: (a) Tunesisch, (b) Belgisch (sinds 8.11.1993). Paspoort nr.: E590976 (Tunesisch paspoort afgegeven op 19.6.1987, vervallen op 18.6.1992).” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Tarek Ben Habib Ben Al-Toumi Al-Maaroufi (ook bekend als a) Abu Ismail; b) Abou Ismail el Jendoubi; c) Abou Ismail Al Djoundoubi). Adres: Gaucheret 193, 1030 Schaarbeek, Brussel, België. Geboortedatum: 23.11.1965. Geboorteplaats: Ghardimaou, Tunesië. Nationaliteit: a) Tunesisch, b) Belgisch (sinds 8.11.1993). Paspoort nr.: E590976 (Tunesisch paspoort afgegeven op 19.6.1987, vervallen op 18.6.1992). Overige informatie: gearresteerd in België op 18.12.2001 en veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf in september 2003. In beroep werd zijn straf verzwaard tot 7 jaar gevangenis (vonnis van 9.6.2004).” |
(4) |
De vermelding „Ayman Al-Zawahari (ook bekend als Ahmed Fuad Salim, Aiman Muhammad Rabi Al-Zawahiri). Operationeel en militair leider van de Groep Jihad. Geboren op 19.6.1951 in Gizeh, Egypte; paspoort nr. 1084010 (Egypte) of nr. 19820215.” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Aiman Muhammed Rabi Al-Zawahiri (ook bekend als a) Ayman Al-Zawahari; b) Ahmed Fuad Salim; c) Al Zawahry Aiman Mohamed Rabi Abdel Muaz; d) Al Zawahiri Ayman; e) Abdul Qader Abdul Aziz Abdul Moez Al Doctor; f) Al Zawahry Aiman Mohamed Rabi; g) Al Zawahry Aiman Mohamed Rabie; h) Al Zawahry Aiman Mohamed Robi; i) Dhawahri Ayman; j) Eddaouahiri Ayman; k) Nur Al Deen Abu Mohammed; l) Abu Fatma; m) Abu Mohammed). Titel: a) Doctor, b) Dr. Geboortedatum: 19.6.1951. Geboorteplaats: Gizeh, Egypte. Paspoort nr. a) 1084010 (Egypte), b) 19820215. Nationaliteit: vermoedelijk Egyptisch. Overige informatie: a) operationeel en militair leider van de Groep Jihad, b) voormalig leider van de Egyptische Islamitische Jihad, c) nauw bondgenoot van Usama Bin Laden.” |
(5) |
De vermelding „Shamil Salmanovich Basayev (ook bekend als Abdullakh Shamil Abu-Idris). Geboortedatum: 14.1.1965. Geboorteplaats: Dyshni-Vedeno, district Vedensk, Tsjetsjeens-Ingoesjische Autonome Socialistische Sovjet Republiek, Sovjet Unie (Russische Federatie). Van Russische nationaliteit. Paspoort nr.: 623334 (Russisch paspoort, januari 2002). Nationaal identificatienummer: IY-OZH nr. 623334 (afgegeven op 9 juni 1989 door het district Vedensk). Overige informatie: internationaal aanhoudingsbevel uitgevaardigd door de Russische regering.” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Shamil Salmanovich Basayev (Басаев Шамиль Салманович, ook bekend als a) Abdullakh Shamil Abu-Idris; b) Shamil Basaev; c) Basaev Chamil; d) Basaev Shamil Shikhanovic). Geboortedatum: 14.1.1965. Geboorteplaats: a) Dyshni-Vedeno, district Vedensk, Tsjetsjeens-Ingoesjische Autonome Socialistische Sovjet Republiek, Russische Federatie, b) Vedenskiy district, Republiek Tsjetsjenië, Russische Federatie. Nationaliteit: Russisch. Paspoort nr.: 623334 (Russisch paspoort, januari 2002). Nationaal identificatienummer: IY-OZH nr. 623334 (afgegeven op 9.6.1989 door het district Vedensk). Overige informatie: internationaal aanhoudingsbevel uitgevaardigd door de Russische regering.” |
(6) |
De vermelding „Mokhtar Belmokhtar. Geboorteplaats: Ghardaia, Algerije. Geboortedatum: 1.6.1972. Andere informatie: zoon van Mohamed en Zohra Chemkha.” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Mokhtar Belmokhtar (ook bekend als a) Abou Abbes Khaled; b) Belaouar Khaled Abou El Abass; c) Belaouer Khaled Abou El Abass; d) Belmokhtar Khaled Abou El Abes; e) Khaled Abou El Abass; f) Khaled Abou El Abbes; g) Khaled Abou El Abes; h) Khaled Abulabbas Na Oor; i) Mukhtar Balmukhtar; j) Belaoua; k) Belaour). Geboortdatum: 1.6.1972. Geboorteplaats: Ghardaia, Algerije. Overige informatie: zoon van Mohamed en Zohra Chemkha.” |
(7) |
De vermelding „Ramzi Mohamed Abdullah Binalshibh (ook bekend als a) Binalsheidah, Ramzi Mohamed Abdullah, b) Bin al Shibh, Ramzi, c) Omar, Ramzi Mohamed Abdellah, d) Mohamed Ali Abdullah Bawazir, e) Ramzi Omar). Geboortedatum: a) 1.5.1972, b) 16.9.1973. Geboorteplaats: a) Gheil Bawazir, Hadramaut, Jemen, b) Khartoem, Soedan. Nationaliteit: a) Jemenitisch, b) Soedanees. Paspoortnummer: 00085243 (afgegeven op 17.11.1997 in Sanaa, Jemen). Overige informatie: gearresteerd in Karachi, Pakistan op 30.9.2002.” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Ramzi Mohamed Abdullah Binalshibh (ook bekend als a) Binalsheidah, Ramzi Mohamed Abdullah; b) Bin al Shibh, Ramzi; c) Omar, Ramzi Mohamed Abdellah; d) Mohamed Ali Abdullah Bawazir; e) Binalshibh Ramzi Mohammed Abdullah; f) Ramzi Binalshib; g) Ramzi Mohamed Abdellah Omar Hassan Alassiri; h) Binalshibh Ramsi Mohamed Abdullah; i) Ramzi Omar). Geboortedatum: a) 1.5.1972, b) 16.9.1973, c) 15.7.1975. Geboorteplaats: a) Gheil Bawazir, Hadramaut, Jemen, b) Khartoem, Soedan. Nationaliteit: a) Jemenitisch, b) Soedanees. Paspoort nr.: 00085243 (afgegeven op 17.11.1997 in Sanaa, Jemen). Overige informatie: gearresteerd in Karachi, Pakistan op 30.9.2002.” |
(8) |
De vermelding „Usama Bin Laden (ook bekend als Usama Bin Muhammad Bin Awad, ook bekend als Osama Bin Laden, ook bekend als Abu Abdallah Abd Al-Hakim). Geboren op 30.7.1957 in Jeddah, Saudi-Arabië. Saudische nationaliteit ingetrokken, thans officieel Afghaans staatsburger.” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Usama Muhammed Awad Bin Laden (ook bekend als a) Usama Bin Laden; b) Usama Bin Muhammed Bin Awad, Osama Bin Laden; c) Ben Laden Osama; d) Ben Laden Ossama; e) Ben Laden Usama; f) Bin Laden Osama Mohamed Awdh; g) Bin Laden Usamah Bin Muhammad; h) Shaykh Usama Bin Ladin; i) Usamah Bin Muhammad Bin Ladin; j) Abu Abdallah Abd Al-Hakim; k) Al Qaqa). Titel: a) Shaykh, b) Hajj. Geboortedatum: a) 30.7.1957, b) 28.7.1957, c) 10.3.1957, d) 1.1.1957, e) 1956, f) 1957. Geboorteplaats: a) Jeddah, Saudi-Arabië, (b) Jemen. Nationaliteit: Saudische nationaliteit ingetrokken, thans officieel Afghaans staatsburger.” |
(9) |
De vermelding „Mamoun Darkazanli (alias (a) Abu Ilyas, (b) Abu Ilyas Al Suri, (c) Abu Luz). Adres: Uhlenhorster Weg 34, Hamburg, 22085 Duitsland. Geboortedatum: 4.8.1958. Geboorteplaats: Damascus, Syrië. (a) Syrische, (b) Duitse nationaliteit. Paspoort nr.: 1310636262 (Duitsland), vervalt op 29.10.2005. Nationaal identificatienummer: Duits identiteitsbewijs nr. 1312072688, vervalt op 29.10.2005” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Mamoun Darkazanli (ook bekend als a) Abu Ilyas; b) Abu Ilyas Al Suri; c) Abu Luz; d) Abu Al Loh; e) Abu Ylias). Adres: Uhlenhorster Weg 34, 22085 Hamburg, Duitsland. Geboortedatum: 4.8.1958. Geboorteplaats: Damascus, Syrië. Nationaliteit: a) Syrisch, b) Duits. Paspoort nr.: 1310636262 (Duits paspoort vervallen op 29.10.2005). Nationaal identificatienummer: 1312072688 (Duitse identiteitskaart vervallen op 29.10.2005).” |
(10) |
De vermelding „Lionel Dumont (alias (a) Jacques Brougere, (b) Abu Hamza c) Di Karlo Antonio d) Merlin Oliver Christian Rene e) Arfauni Imad Ben Yousset Hamza f) Imam Ben Yussuf Arfaj, (g) Bilal, (h) Hamza). Adres: geen vast adres in Italië. Geboorteplaats: Roubaix (Frankrijk). Geboortedatum: (a) 21.1.1971, (b) 29.1.1975. Overige informatie: Interpol heeft voor hem een internationaal arrestatiebevel uitgevaardigd. Gearresteerd in Duitsland op 13.12.2003, uitgeleverd aan Frankrijk op 18.5.2004. Wordt sinds oktober 2004 vastgehouden.” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Lionel Dumont (ook bekend als a) Jacques Brougere; b) Abu Hamza; c) Di Karlo Antonio; d) Merlin Oliver Christian Rene; e) Arfauni Imad Ben Yousset Hamza; f) Imam Ben Yussuf Arfaj; g) Abou Hamza; h) Arfauni Imad; i) Bilal; j) Hamza; k) Koumkal; l) Kumkal; m) Merlin; n) Tinet; o) Brugere; p) Dimon). Adres: geen vast adres in Italië. Geboortedatum: a) 21.1.1971, b) 29.1.1975, c) 1971, d) 21.1.1962, e) 24.8.1972. Geboorteplaats: Roubaix, Frankrijk. Overige informatie: Interpol heeft voor hem een internationaal arrestatiebevel uitgevaardigd. Gearresteerd in Duitsland op 13.12.2003, uitgeleverd aan Frankrijk op 18.5.2004. Wordt sinds oktober 2004 vastgehouden.” |
(11) |
De vermelding „Mustafa Mohamed Fadhil (ook bekend als Al Masri, Abd Al Wakil; ook bekend als Al-Nubi, Abu; ook bekend als Ali, Hassan; ook bekend als Anis, Abu; ook bekend als Elbishy, Moustafa Ali; ook bekend als Fadil, Mustafa Muhamad; ook bekend als Fazul, Mustafa; ook bekend als Hussein; ook bekend als Jihad, Abu; ook bekend als Khalid; ook bekend als Man, Nu; ook bekend als Mohammed, Mustafa; ook bekend als Yussrr, Abu); geboren op 23.6.1976 in Caïro, Egypte; Egyptisch of Keniaans staatsburger; Keniaanse identiteitskaart nr. 12773667; reeksnr. 201735161” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Mustafa Mohamed Fadhil (ook bekend als a) Al Masri, Abd Al Wakil; b) Ali, Hassan; c) Anis, Abu; d) Elbishy, Moustafa Ali; e) Fadil, Mustafa Muhamad; f) Fazul, Mustafa; g) Mohammed, Mustafa; h) Mustafa Ali Elbishy; i) Al-Nubi, Abu; j) Hussein; k) Jihad, Abu; l) Khalid; m) Man, Nu; n) Yussrr, Abu). Geboortedatum: a) 23.6.1976, b) 1.1.1976. Geboorteplaats: Caïro, Egypte. Nationaliteit: a) Egyptisch, b) Keniaans. Nationaal identificatienummer: 12773667 (Keniaanse identiteitskaart); reeksnummer 201735161.” |
(12) |
De vermelding „Isamuddin, Nurjaman Riduan (ook bekend als „Hambali”; Nurjaman; Isomuddin, Nurjaman Riduan); geboren: Encep Nurjaman; van Indonesische nationaliteit; geboren op 4 april 1964 in Cianjur, West-Java (Indonesië)” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Nurjaman Riduan Isamuddin (ook bekend als a) Hambali; b) Nurjaman; c) Isomuddin, Nurjaman Riduan; d) Hambali Bin Ending; e) Encep Nurjaman; f) Hambali Ending Hambali; g) Isamuddin Riduan; h) Isamudin Ridwan). Geboortedatum: 4.4.1964. Geboorteplaats: Cianjur, West-Java, Indonesië. Nationaliteit: Indonesisch. Overige informatie: geboren: Encep Nurjaman.” |
(13) |
De vermelding „Dawood Ibrahim Kaskar (ook bekend als a) Dawood Ebrahim, b) Sheikh Dawood Hassan, c) Sheikh Ibrahim, d) Hizrat). Geboortedatum: 26.12.1955. Geboorteplaats: a) Bombay, b) Ratnagiri, India. Nationaliteit: Indiaas. Paspoortnummer: A-333602 (afgegeven op 4.6.1985 in Bombay, India). Overige informatie: a) paspoort ingetrokken door de regering van India, b) internationaal aanhoudingsbevel uitgevaardigd door India.” In de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Dawood Ibrahim Kaskar (ook bekend als a) Dawood Ebrahim; b) Sheikh Dawood Hassan; c) Abdul Hamid Abdul Aziz; d) Anis Ibrahim; e) Aziz Dilip; f) Daud Hasan Shaikh Ibrahim Kaskar; g) Daud Ibrahim Memon Kaskar; h) Dawood Hasan Ibrahim Kaskar; i) Dawood Ibrahim Memon; j) Dawood Sabri; k) Kaskar Dawood Hasan; l) Shaikh Mohd Ismail Abdul Rehman; m) Dowood Hassan Shaikh Ibrahim; n) Ibrahim Shaikh Mohd Anis; o) Shaikh Ismail Abdul; p) Hizrat). Titel: a) Sheikh, b) Shaikh. Adres: a) White House, Near Saudi Mosque, Clifton, Karachi, Pakistan, b) House Nu 37 — 30th Street — defence, Housing Authority, Karachi Pakistan. Geboortedatum: 26.12.1955. Geboorteplaats: a) Bombay, b) Ratnagiri, India. Nationaliteit: Indiaas. Paspoort nr.: a) A-333602 (Indiaas paspoort afgegeven op 4.6.1985 in Bombay, India), b) M110522 (Indiaas paspoort afgegeven op 13.11.1978 in Bombay, India), c) R841697 (Indiaas paspoort afgegeven op 26.11.1981 in Bombay), d) F823692 (JEDDAH) (Indiaas paspoort afgegeven door het consulaat-generaal van India in Jeddah, op 2.9.1989), e) A501801 (BOMBAY) (Indiaas paspoort afgegeven op 26.7.1985), f) K560098 (BOMBAY) (Indiaas paspoort afgegeven op 30.7.1975), g) V57865 (BOMBAY) (afgegeven op 3.10.1983), h) P537849 (BOMBAY) (afgegeven op 30.7.1979), i) A717288 (MISUSE) (afgegeven op 18.8.1985 in Dubai), j) G866537 (MISUSE) (Pakistaans paspoort afgegeven op 12.8.1991 in Rawalpindi). Overige informatie: a) paspoort nr. A-333602 ingetrokken door de Indiase regering, b) internationaal aanhoudingsbevel uitgevaardigd door de Indiase regering.” |
(14) |
De vermelding „Fazul Abdullah Mohammed (ook bekend als Abdalla, Fazul; ook bekend als Adballah, Fazul; ook bekend als Aisha, Abu; ook bekend als Al Sudani, Abu Seif; ook bekend als Ali, Fadel Abdallah Mohammed; ook bekend als Fazul, Abdalla; ook bekend als Fazul, Abdallah; ook bekend als Fazul, Abdallah Mohammed; ook bekend als Fazul, Haroon; ook bekend als Fazul, Harun; ook bekend als Haroon; ook bekend als Haroun, Fadhil; ook bekend als Harun; ook bekend als Luqman, Abu; ook bekend als Mohammed, Fazul; ook bekend als Mohammed, Fazul Abdilahi; ook bekend als Mohammed, Fouad; ook bekend als Muhamad, Fadil Abdallah); geboren op 25.8.1972 of 25.12.1974 of 25.2.1974 in Moroni, Republiek der Comoren; Comorees of Keniaans staatsburger” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Fazul Abdullah Mohammed (ook bekend als a) Abdalla, Fazul; b) Abdallah, Fazul; c) Ali, Fadel Abdallah Mohammed; d) Fazul, Abdalla; e) Fazul, Abdallah; f) Fazul, Abdallah Mohammed; g) Fazul, Haroon; h) Fazul, Harun; i) Haroun, Fadhil; j) Mohammed, Fazul; k) Mohammed, Fazul Abdilahi; l) Mohammed, Fouad; m) Muhamad, Fadil Abdallah; n) Abdullah Fazhl; o) Fazhl Haroun; p) Fazil Haroun; q) Faziul Abdallah; r) Fazul Abdalahi Mohammed; s) Haroun Fazil; t) Harun Fazul; u) Khan Fazhl; v) Farun Fahdl; w) Harun Fahdl; x) Aisha, Abu; y) Al Sudani, Abu Seif; z) Haroon; aa) Harun; bb) Luqman, Abu; cc) Haroun). Geboortedatum a) 25.8.1972, b) 25.12.1974, c) 25.2.1974, d) 1976, e) februari 1971. Geboorteplaats: Moroni, Comoren. Nationaliteit: a) Comorees, b) Keniaans.” |
(15) |
De vermelding „Fahid Mohammed Ally Msalam (ook bekend als Al-Kini, Usama; ook bekend als Ally, Fahid Mohammed; ook bekend als Msalam, Fahad Ally; ook bekend als Msalam, Fahid Mohammed Ali; ook bekend als Msalam, Mohammed Ally; ook bekend als Musalaam, Fahid Mohammed Ali; ook bekend als Salem, Fahid Muhamad Ali); geboren op 19.2.1976 in Mombasa, Kenia; Keniaans staatsburger” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Fahid Mohammed Ally Msalam (ook bekend als a) Ally, Fahid Mohammed; b) Msalam, Fahad Ally; c) Msalam, Fahid Mohammed Ali; d) Msalam, Mohammed Ally; e) Musalaam, Fahid Mohammed Ali; f) Salem, Fahid Muhamad Ali; g) Fahid Mohammed Aly; h) Ahmed Fahad; i) Ali Fahid Mohammed; j) Fahad Mohammad Ally; k) Fahad Mohammed Ally; l) Fahid Mohamed Ally; m) Msalam Fahad Mohammed Ally; n) Msalam Fahid Mohammad Ally; o) Msalam Fahid Mohammed Ali; p) Msalm Fahid Mohammed Ally; q) Al-Kini, Usama; r) Mohammed Ally Mohammed; s) Ally Fahid M). Adres: Mombasa, Kenia. Geboortedatum: 19.2.1976. Geboorteplaats: Mombasa, Kenia. Nationaliteit: Kenia. Paspoort nr.: a) A260592 (Keniaans paspoort), b) A056086 (Keniaans paspoort), c) A435712 (Keniaans paspoort), d) A324812 (Keniaans paspoort), e) 356095 (Keniaans paspoort). Nationaal identificatienummer: 12771069 (Keniaanse identiteitskaart).” |
(16) |
De vermelding „Sheikh Ahmed Salim Swedan (ook bekend als Ahmed the Tall; ook bekend als Ally, Ahmed; ook bekend als Bahamad; ook bekend als Bahamad, Sheik; ook bekend als Bahamadi, Sheikh; ook bekend als Suweidan, Sheikh Ahmad Salem; ook bekend als Swedan, Sheikh; ook bekend als Swedan, Sheikh Ahmed Salem); geboren op 9.4.1969 of 9.4.1960 in Mombasa, Kenia; Keniaans staatsburger” in de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door: „Ahmed Salim Swedan Sheikh (ook bekend als a) Ally, Ahmed; b) Suweidan, Sheikh Ahmad Salem; c) Swedan, Sheikh; d) Swedan, Sheikh Ahmed Salem; e) Ally Ahmad; f) Muhamed Sultan; g) Sheik Ahmed Salim Sweden; h) Sleyum Salum; i) Ahmed The Tall; j) Bahamad; k) Bahamad, Sheik; l) Bahamadi, Sheikh; m) Sheikh Bahamad). Geboortedatum: a) 9.4.1969, b) 9.4.1960, c) 4.9.1969. Geboorteplaats: Mombasa, Kenia. Nationaliteit: Keniaans. Paspoort nr.: A163012 (Keniaans paspoort). Nationaal identificatienummer: 8534714 (Keniaanse identiteitskaart afgegeven op 14.11.1996).” |
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Raad
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/29 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 10 juli 2007
overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Cyprus op 1 januari 2008
(2007/503/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 122, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het verslag van de Commissie (1),
Gezien het verslag van de Europese Centrale Bank (2),
Gezien het advies van het Europees Parlement (3),
Gezien de bespreking in de Raad, bijeen in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) begon op 1 januari 1999. De Raad, bijeen te Brussel op 3 mei 1998 in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, heeft besloten dat België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt op 1 januari 1999 (4). |
(2) |
Op 19 juni 2000 heeft de Raad besloten dat Griekenland aan de nodige voorwaarden voldeed voor de aanneming van de eenheidsmunt op 1 januari 2001 (5). Op 11 juli 2006 heeft de Raad besloten dat Slovenië aan de nodige voorwaarden voldeed voor de aanneming van de eenheidsmunt op 1 januari 2007 (6). |
(3) |
Overeenkomstig punt 1 van het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland heeft het Verenigd Koninkrijk de Raad ervan in kennis gesteld dat het niet voornemens was op 1 januari 1999 naar de derde fase van de EMU over te gaan. Deze kennisgeving is niet gewijzigd. Overeenkomstig punt 1 van het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken en het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, bijeen te Edinburgh in december 1992, heeft Denemarken de Raad ervan in kennis gesteld dat het niet aan de derde fase van de EMU zal deelnemen. Denemarken heeft niet om de inleiding van de procedure van artikel 122, lid 2, van het Verdrag verzocht. |
(4) |
Overeenkomstig Beschikking 98/317/EG heeft Zweden een derogatie in de zin van artikel 122 van het Verdrag. Overeenkomstig artikel 4 van het Toetredingsverdrag van 2003 (7) hebben Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije een derogatie in de zin van artikel 122 van het Verdrag. Overeenkomstig artikel 5 van het Toetredingsverdrag van 2005 (8) hebben Bulgarije en Roemenië een derogatie in de zin van artikel 122 van het Verdrag. |
(5) |
De Europese Centrale Bank (ECB) werd op 1 juli 1998 opgericht. Het Europees monetair stelsel werd vervangen door een wisselkoersmechanisme waarvan de invoering werd overeengekomen bij een resolutie van de Europese Raad van 16 juni 1997 inzake de instelling van een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (9). De procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (WKM II) werden neergelegd in de overeenkomst van 1 september 1998 tussen de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten buiten de eurozone waarin de operationele procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie zijn neergelegd (10). |
(6) |
In artikel 122, lid 2, van het Verdrag is de procedure voor de intrekking van de derogatie van de betrokken lidstaten neergelegd. Overeenkomstig dat artikel brengen de Commissie en de ECB ten minste om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat met een derogatie aan de Raad verslag uit volgens de procedure van artikel 121, lid 1, van het Verdrag. Op 13 februari 2007 heeft Cyprus een officieel verzoek om een beoordeling van de convergentie ingediend. |
(7) |
De nationale wetgeving van de lidstaten, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale banken, dient zo nodig te worden aangepast om deze verenigbaar te maken met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en het Statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Banken (hierna „het statuut van de ECB” genoemd). De verslagen van de Commissie en de ECB bevatten een gedetailleerde beoordeling van de verenigbaarheid van de wetgeving van Cyprus met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en het statuut van het ESCB. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 1 van het protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag bedoelde convergentiecriteria betekent het in artikel 121, lid 1, eerste streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake prijsstabiliteit dat een lidstaat een houdbare prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1,5 procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. Voor de toepassing van het criterium inzake prijsstabiliteit, wordt de inflatie gemeten aan de hand van de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (HICP's), als omschreven in Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad (11). Voor de toetsing van het criterium inzake prijsstabiliteit is de inflatie van een lidstaat gemeten aan de hand van de procentuele verandering van het rekenkundige gemiddelde van twaalf maandelijkse indexcijfers ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde van twaalf maandelijkse indexcijfers van de voorgaande periode. Over de in maart 2007 eindigende periode van één jaar waren de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteerden Finland, Polen en Zweden, met een inflatie van respectievelijk 1,3 %, 1,5 % en 1,6 %. Een referentiewaarde, berekend als het gewone rekenkundige gemiddelde van de inflatiepercentages van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren, plus 1,5 procentpunt, is in aanmerking genomen in de verslagen van de Commissie en de ECB. De aldus verkregen referentiewaarde over de in maart 2007 eindigende periode van één jaar was 3,0 %. |
(9) |
Overeenkomstig artikel 2 van het protocol betreffende de convergentiecriteria houdt het in artikel 121, lid 1, tweede streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid in, dat ten aanzien van de lidstaat op het tijdstip van het onderzoek geen beschikking van de Raad krachtens artikel 104, lid 6, van het Verdrag geldt waarin wordt vastgesteld dat er in de betrokken lidstaat een buitensporig tekort bestaat. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 3 van het protocol betreffende de convergentiecriteria betekent het in artikel 121, lid 1, derde streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake deelneming aan het wisselkoersmechanisme (WKM) van het Europees monetair stelsel dat een lidstaat ten minste gedurende de laatste twee jaar vóór het onderzoek, zonder grote spanningen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees monetair stelsel heeft kunnen aanhouden. De betrokken lidstaat mag met name tijdens die periode de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover die van een andere lidstaat niet op eigen initiatief hebben gedevalueerd. WKM II verschaft sinds 1 januari 1999 het kader waarin de naleving van het wisselkoerscriterium wordt beoordeeld. De Commissie en de ECB hebben, toen zij in hun verslagen nagingen of aan dit criterium werd voldaan, de op 26 april 2007 eindigende periode van twee jaar onderzocht. |
(11) |
Overeenkomstig artikel 4 van het protocol betreffende de convergentiecriteria betekent het in artikel 121, lid 1, vierde streepje, van het Verdrag genoemde criterium inzake de convergentie van het niveau van de rentevoet dat een lidstaat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, een gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad die niet meer dan twee procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. Voor de toepassing van het criterium betreffende de convergentie van de rentetarieven werden vergelijkbare rentetarieven op benchmarkobligaties van de overheid met een looptijd van tien jaar gebruikt. Om te beoordelen of aan het criterium inzake het niveau van de rentevoet wordt voldaan, is een referentiewaarde, berekend als het gewone rekenkundige gemiddelde van de nominale langetermijnrente van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren, plus twee procentpunten, in aanmerking genomen in de verslagen van de Commissie en de ECB. De aldus verkregen referentiewaarde over de in maart 2007 eindigende periode van één jaar was 6,4 %. |
(12) |
Overeenkomstig artikel 5 van het protocol betreffende de convergentiecriteria zullen de statistische gegevens die nodig zijn om te beoordelen of aan de convergentiecriteria wordt voldaan, door de Commissie worden verstrekt. De Commissie heeft de voor de voorbereiding van dit voorstel vereiste gegevens verstrekt. De begrotingsgegevens zijn door de Commissie verstrekt op basis van de verslagen die de lidstaten vóór 1 april 2007 hadden overgelegd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (12). |
(13) |
Op grond van de door de Commissie en de ECB uitgebrachte verslagen over de vooruitgang die door Cyprus is geboekt bij de nakoming van zijn verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie, komt de Commissie tot de volgende conclusie: In Cyprus is de nationale wetgeving, met inbegrip van het statuut van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en het statuut van het ESCB. Met betrekking tot het voldoen aan de in de vier streepjes van artikel 121, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria geldt voor Cyprus hetgeen volgt:
Cyprus heeft gelet op deze criteria een hoge mate van convergentie bereikt. Cyprus voldoet bijgevolg aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt. |
(14) |
Overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie welke lidstaten met een derogatie aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de ene munt voldoen en trekt de derogaties van de betrokken lidstaten in, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
Cyprus voldoet aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt. De in artikel 4 van het Toetredingsverdrag van 2003 bedoelde derogatie van Cyprus wordt met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Artikel 3
Deze beschikking wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 10 juli 2007.
Voor de Raad
De voorzitter
F. TEIXEIRA DOS SANTOS
(1) Verslag van 16 mei 2007.
(2) Verslag van 16 mei 2007.
(3) Advies uitgebracht op 20 juni 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(4) Beschikking 98/317/EG (PB L 139 van 11.5.1998, blz. 30).
(5) Beschikking 2000/427/EG (PB L 167 van 7.7.2000, blz. 19).
(6) Beschikking 2006/495/EG (PB L 195 van 15.7.2006, blz. 25).
(7) PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33.
(8) PB L 157 van 21.6.2005, blz. 203.
(9) PB C 236 van 2.8.1997, blz. 5.
(10) PB C 345 van 13.11.1998, blz. 6. Overeenkomst gewijzigd bij de Overeenkomst van 14 september 2000 (PB C 362 van 16.12.2000, blz. 11).
(11) Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad van 23 oktober 1995 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (PB L 257 van 27.10.1995, blz. 1). Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(12) PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2103/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 1).
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/32 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 10 juli 2007
overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Malta op 1 januari 2008
(2007/504/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 122, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het verslag van de Commissie (1),
Gezien het verslag van de Europese Centrale Bank (2),
Gezien het advies van het Europees Parlement (3),
Gezien de bespreking in de Raad, bijeen in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) begon op 1 januari 1999. De Raad, bijeen te Brussel op 3 mei 1998 in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, heeft besloten dat België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt op 1 januari 1999 (4). |
(2) |
Op 19 juni 2000 heeft de Raad besloten dat Griekenland aan de nodige voorwaarden voldeed voor de aanneming van de eenheidsmunt op 1 januari 2001 (5). Op 11 juli 2006 heeft de Raad besloten dat Slovenië aan de nodige voorwaarden voldeed voor de aanneming van de eenheidsmunt op 1 januari 2007 (6). |
(3) |
Overeenkomstig punt 1 van het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland heeft het Verenigd Koninkrijk de Raad ervan in kennis gesteld dat het niet voornemens was op 1 januari 1999 naar de derde fase van de EMU over te gaan. Deze kennisgeving is niet gewijzigd. Overeenkomstig punt 1 van het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken en het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, bijeen te Edinburgh in december 1992, heeft Denemarken de Raad ervan in kennis gesteld dat het niet aan de derde fase van de EMU zal deelnemen. Denemarken heeft niet om de inleiding van de procedure van artikel 122, lid 2, van het Verdrag verzocht. |
(4) |
Overeenkomstig Beschikking 98/317/EG heeft Zweden een derogatie in de zin van artikel 122 van het Verdrag. Overeenkomstig artikel 4 van het Toetredingsverdrag van 2003 (7) hebben Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije een derogatie in de zin van artikel 122 van het Verdrag. Overeenkomstig artikel 5 van het Toetredingsverdrag van 2005 (8) hebben Bulgarije en Roemenië een derogatie in de zin van artikel 122 van het Verdrag. |
(5) |
De Europese Centrale Bank (ECB) werd op 1 juli 1998 opgericht. Het Europees monetair stelsel werd vervangen door een wisselkoersmechanisme waarvan de invoering werd overeengekomen bij een resolutie van de Europese Raad van 16 juni 1997 inzake de instelling van een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (9). De procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (WKM II) werden neergelegd in de overeenkomst van 1 september 1998 tussen de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten buiten de eurozone waarin de operationele procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie zijn neergelegd (10). |
(6) |
In artikel 122, lid 2, van het Verdrag is de procedure voor de intrekking van de derogatie van de betrokken lidstaten neergelegd. Overeenkomstig dat artikel brengen de Commissie en het Statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank (hierna „het Statuut van de ECB” genoemd) ten minste om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat met een derogatie aan de Raad verslag uit volgens de procedure van artikel 121, lid 1, van het Verdrag. Op 27 februari 2007 heeft Malta een officieel verzoek om een beoordeling van de convergentie ingediend. |
(7) |
De nationale wetgeving van de lidstaten, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale banken, dient zo nodig te worden aangepast om deze verenigbaar te maken met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en het Statuut van het ESCB. De verslagen van de Commissie en de ECB bevatten een gedetailleerde beoordeling van de verenigbaarheid van de wetgeving van Malta met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en het Statuut van het ESCB. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 1 van het protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde convergentiecriteria betekent het in artikel 121, lid 1, eerste streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake prijsstabiliteit dat een lidstaat een houdbare prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1,5 procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. Voor de toepassing van het criterium inzake prijsstabiliteit, wordt de inflatie gemeten aan de hand van de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (HICP's), als omschreven in Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad (11). Voor de toetsing van het criterium inzake prijsstabiliteit is de inflatie van een lidstaat gemeten aan de hand van de procentuele verandering van het rekenkundige gemiddelde van twaalf maandelijkse indexcijfers ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde van twaalf maandelijkse indexcijfers van de voorgaande periode. Over de in maart 2007 eindigende periode van één jaar waren de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteerden Finland, Polen en Zweden, met een inflatie van respectievelijk 1,3 %, 1,5 % en 1,6 %. Een referentiewaarde, berekend als het gewone rekenkundige gemiddelde van de inflatiepercentages van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren, plus 1,5 procentpunt, is in aanmerking genomen in de verslagen van de Commissie en de ECB. De aldus verkregen referentiewaarde over de in maart 2007 eindigende periode van één jaar was 3,0 %. |
(9) |
Overeenkomstig artikel 2 van het protocol betreffende de convergentiecriteria houdt het in artikel 121, lid 1, tweede streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid in, dat ten aanzien van de lidstaat op het tijdstip van het onderzoek geen beschikking van de Raad krachtens artikel 104, lid 6, van het Verdrag geldt waarin wordt vastgesteld dat er in de betrokken lidstaat een buitensporig tekort bestaat. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 3 van het protocol betreffende de convergentiecriteria betekent het in artikel 121, lid 1, derde streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake deelneming aan het wisselkoersmechanisme (WKM) van het Europees monetair stelsel dat een lidstaat ten minste gedurende de laatste twee jaar vóór het onderzoek, zonder grote spanningen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees monetair stelsel heeft kunnen aanhouden. De betrokken lidstaat mag met name tijdens die periode de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover die van een andere lidstaat niet op eigen initiatief hebben gedevalueerd. WKM II verschaft sinds 1 januari 1999 het kader waarin de naleving van het wisselkoerscriterium wordt beoordeeld. De Commissie en de ECB hebben, toen zij in hun verslagen nagingen of aan dit criterium werd voldaan, de op 26 april 2007 eindigende periode van twee jaar onderzocht. |
(11) |
Overeenkomstig artikel 4 van het protocol betreffende de convergentiecriteria betekent het in artikel 121, lid 1, vierde streepje, van het Verdrag genoemde criterium inzake de convergentie van het niveau van de rentevoet dat een lidstaat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, een gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad die niet meer dan twee procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. Voor de toepassing van het criterium betreffende de convergentie van de rentetarieven werden vergelijkbare rentetarieven op benchmarkobligaties van de overheid met een looptijd van tien jaar gebruikt. Om te beoordelen of aan het criterium inzake het niveau van de rentevoet wordt voldaan, is een referentiewaarde, berekend als het gewone rekenkundige gemiddelde van de nominale langetermijnrente van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren, plus twee procentpunten, in aanmerking genomen in de verslagen van de Commissie en de ECB. De aldus verkregen referentiewaarde over de in maart 2007 eindigende periode van één jaar was 6,4 %. |
(12) |
Overeenkomstig artikel 5 van het protocol betreffende de convergentiecriteria zullen de statistische gegevens die nodig zijn om te beoordelen of aan de convergentiecriteria wordt voldaan, door de Commissie worden verstrekt. De Commissie heeft de voor de voorbereiding van dit voorstel vereiste gegevens verstrekt. De begrotingsgegevens zijn door de Commissie verstrekt op basis van de verslagen die de lidstaten vóór 1 april 2007 hadden overgelegd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (12). |
(13) |
Op grond van de door de Commissie en de ECB uitgebrachte verslagen over de vooruitgang die door Malta is geboekt bij de nakoming van zijn verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie, komt de Commissie tot de volgende conclusie: In Malta is de nationale wetgeving, met inbegrip van het Statuut van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en het Statuut van het ESCB. Met betrekking tot het voldoen aan de in de vier streepjes van artikel 121, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria geldt voor Malta hetgeen volgt:
Malta heeft gelet op deze criteria een hoge mate van duurzame convergentie bereikt. Malta voldoet bijgevolg aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt. |
(14) |
Op aanbeveling van de Commissie heeft de Raad bij Beschikking 2007/464/EG van 5 juni 2007 de Beschikking 2005/186/EG van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Malta (13) ingetrokken. |
(15) |
Overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie welke lidstaten met een derogatie aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de ene munt voldoen en trekt de derogaties van de betrokken lidstaten in, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
Malta voldoet aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt. De in artikel 4 van het Toetredingsverdrag van 2003 bedoelde derogatie van Malta wordt met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Artikel 3
Deze beschikking wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 10 juli 2007.
Voor de Raad
De voorzitter
F. TEIXEIRA DOS SANTOS
(1) Verslag van 16 mei 2007.
(2) Verslag van 16 mei 2007.
(3) Advies van 20 juni 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(4) Beschikking 1998/317/EG (PB L 139 van 11.5.1998, blz. 30).
(5) Beschikking 2000/427/EG (PB L 167 van 7.7.2000, blz. 19).
(6) Beschikking 2006/495/EG (PB L 195 van 15.7.2006, blz. 25).
(7) PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33.
(8) PB L 157 van 21.6.2005, blz. 203.
(9) PB C 236 van 2.8.1997, blz. 5.
(10) PB C 345 van 13.11.1998, blz. 6. Overeenkomst gewijzigd bij de Overeenkomst van 14 september 2000 (PB C 362 van 16.12.2000, blz. 11).
(11) Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad van 23 oktober 1995 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (PB L 257 van 27.10.1995, blz. 1). Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(12) PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2103/2005 van de Raad (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 1).
(13) PB L 176 van 6.7.2007, blz. 19.
Commissie
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/35 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 24 januari 2007
betreffende de staatssteun Investering in een milieuvriendelijke methode voor het schoonmaken van suikerbieten in de suikerfabriek
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 121)
(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)
(2007/505/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2,
Na de belanghebbenden overeenkomstig het voormelde artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),
Overwegende hetgeen volgt:
I. PROCEDURE
(1) |
Bij brief van 6 mei 1998, geregistreerd op 11 mei 1998, heeft Duitsland de steun overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag aangemeld. Aanvullende gegevens werden verstrekt bij brieven van 22 september 1998, 5 mei 1999 en 19 augustus 1999, geregistreerd op respectievelijk 28 september 1998, 7 mei 1999 en 24 augustus 1999. |
(2) |
Bij brief nr. SG(99) D/8600 van 27 oktober 1999 heeft de Commissie de onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid. Duitsland heeft daarop op 15 maart 2000 schriftelijk gereageerd. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen van betrokken derde partijen. Bij brief van 16 augustus 2006 heeft de Commissie aanvullende gegevens ontvangen van de Duitse autoriteiten. |
(3) |
Bij brief van 16 augustus 2006 heeft Duitsland meegedeeld de aanmelding van de maatregel in te trekken. Duitsland heeft bovendien op verzoek van de Commissie bevestigd dat de investeringssteun niet is toegekend. |
II. CONCLUSIE
(4) |
Ten tijde van de aanmelding door Duitsland had de Commissie nog geen formele beslissing over de betrokken aanmelding genomen. In die omstandigheden aanvaardt zij de intrekking van de aanmelding overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (2). |
(5) |
Bijgevolg moet de formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 worden beëindigd, aangezien deze overbodig is geworden, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De formele onderzoeksprocedure ten aanzien van investeringssteun ten belope van 348 930 DEM voor het reinigings- en filtreersysteem voor het bedrijf Zuckerfabrik Nordkristall GmbH in Güstrow (Mecklenburg-Vorpommern) wordt beëindigd overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.
Gedaan te Brussel, 24 januari 2007.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB C 359 van 11.12.1999, blz. 27.
(2) PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/36 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 21 juni 2007
tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan zepen, shampoos en haarconditioners
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 3127)
(Voor de EER relevante tekst)
(2007/506/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea,
Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 1980/2000 wordt bepaald dat de milieukeur kan worden toegekend aan een product waarvan de eigenschappen werkelijk kunnen bijdragen tot verbeteringen van essentiële milieuaspecten. |
(2) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1980/2000 moeten per productengroep specifieke criteria voor de milieukeur worden vastgesteld op basis van door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie opgestelde criteria. |
(3) |
De milieucriteria en de daarmee gepaard gaande eisen inzake beoordeling en controle gelden voor een periode van drie jaar. |
(4) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De productengroep zepen, shampoos en haarconditioners omvat alle uitspoelbare stoffen en preparaten die bestemd zijn om in aanraking te worden gebracht met de opperhuid en beharing uitsluitend of hoofdzakelijk om deze te reinigen. Deze productengroep omvat tevens alle uitspoelbare stoffen en preparaten die bestemd zijn om in aanraking te worden gebracht met de beharing om de conditie van het haar te verbeteren (haarconditioners).
Deze productengroep omvat producten voor professioneel en voor privégebruik.
Deze productengroep bestrijkt niet producten die specifiek op de markt worden gebracht voor ontsmettingsdoeleinden of antibacterieel gebruik.
Artikel 2
1. Aan zepen, shampoos en haarconditioners kan uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1980/2000 de communautaire milieukeur voor zepen, shampoos en haarconditioners worden toegekend als ze tot de productengroep „zepen, shampoos en haarconditioners” behoren en aan de milieucriteria in de bijlage voldoen.
2. Deze verordening is van toepassing onverminderd het bepaalde in Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (2).
Artikel 3
Voor administratieve doeleinden wordt aan deze productengroep het codenummer „30” toegekend.
Artikel 4
De geldigheidsduur van de milieucriteria voor de productengroep „zepen, shampoos en haarconditioners” en de daarmee samenhangende eisen inzake beoordeling en controle bedraagt drie jaar vanaf de kennisgeving van deze beschikking.
Artikel 5
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 21 juni 2007.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.
(2) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/22/EG van de Commissie (PB L 101 van 18.4.2007, blz. 11).
BIJLAGE
KADER
Doel van de criteria
Deze criteria zijn er met name op gericht:
— |
de watervervuiling te verminderen door zowel de hoeveelheid van potentieel schadelijke ingrediënten als de totale toxische belasting van het product te beperken. |
— |
de afvalproductie tot een minimum te beperken door de hoeveelheid verpakking te verminderen. |
— |
potentiële risico’s voor het milieu bij het gebruik van gevaarlijke stoffen terug te dringen of te voorkomen. |
Bovendien dragen deze criteria bij tot het milieubewustzijn van de consument. De criteria worden vastgesteld op een niveau dat het labelen van zepen en shampoos die minder belastend zijn voor het milieu dan het marktgemiddelde promoot.
Eisen inzake beoordeling en controle
De specifieke eisen inzake beoordeling en controle zijn vermeld binnen elk van de milieucriteria later in de bijlage.
Naast de voor elk criterium vermelde testmethoden kunnen ook andere methoden worden gebruikt, mits de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt deze methoden gelijkwaardig acht.
Waar mogelijk moeten de tests worden uitgevoerd door laboratoria die voldoen aan de algemene eisen van EN ISO 17025 of aan gelijkwaardige eisen.
Als geen tests zijn genoemd, of voor controle of toezicht zijn genoemd, gaan de bevoegde instanties — naargelang aangewezen — af op de door de aanvrager verstrekte verklaringen en documentatie en/of op onafhankelijke controles.
Waar nodig kunnen de bevoegde instanties bewijsmateriaal eisen en onafhankelijke controles uitvoeren, met inbegrip van bezoeken ter plaatse bij productlocaties.
Wanneer de aanvrager verklaringen, documentatie, testrapporten of ander bewijsmateriaal moet indienen om aan te tonen dat aan de criteria wordt voldaan, wordt ervan uitgegaan dat deze afkomstig kunnen zijn van de aanvrager en/of van diens leverancier(s) en/of van hun toeleverancier(s) enz., naar gelang van het geval.
Wanneer ingrediënten worden genoemd, vallen hier zowel stoffen als preparaten onder.
In de tekst wordt verwezen naar de databank voor ingrediënten van detergenten (DID-lijst), waarin veel van de meestgebruikte ingrediënten van zeep- en shampooformuleringen zijn opgenomen. Deel A van de DID-lijst moet gebruikt worden voor de berekening van KVVtox en de beoordeling van de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen. Aanvragers kunnen alleen hun eigen gegevens voorleggen wanneer de lijst geen waarde vermeld, met uitzondering van parfums (met inbegrip van biologische additieven) en pigmenten.
Voor ingrediënten die niet in deel A van de DID-lijst staan, past de aanvrager op eigen verantwoordelijkheid de procedure in deel B van de DID-lijst toe.
Bij het opstellen van de aanvraag dient gebruik te worden gemaakt van de meest actuele versie van de DID-lijst die op dat moment beschikbaar is; deze kan worden verkregen bij de bevoegde instantie die zich bezighoudt met de verwerking van de aanvraag. De lijst is ook te vinden op de volgende website: http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/product/pg_did_list_en.htm
Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst staan, kan de aanvrager de vereiste documentatie over anaerobe biologische afbreekbaarheid opstellen via de procedure in aanhangsel II.
Voor deze criteria wordt onder „oppervlakteactieve stoffen” verstaan alle organische stoffen en/of preparaten die in detergentia worden gebruikt en oppervlakteactieve eigenschappen hebben, en die bestaan uit een of meer hydrofiele en een of meer hydrofobe groepen zodanig van aard en van omvang dat ze in staat zijn te zorgen voor een vermindering van de oppervlaktespanning van het water, voor de vorming van uitvloeiings- of adsorptie-monolagen op het grensvlak tussen water en lucht, voor de vorming van emulsies en/of micro-emulsies, en/of micellen en voor adsorptie op het grensvlak water/vaste stof.
De bevoegde instanties wordt aanbevolen om bij de beoordeling van de toepassing en het toezicht op de naleving van de in deze bijlage genoemde criteria rekening te houden met de uitvoering van erkende milieubeheersystemen, zoals EMAS of ISO 14001.
(Noot: Het is niet nodig dergelijke beheersystemen in te voeren om een milieukeur aan te vragen of te voldoen aan de criteria hiervoor.)
FUNCTIONELE EENHEID
De functionele eenheid is 1 g „actief gehalte” (AC). AC is het gewicht van de organische ingrediënten van het product. Het moet worden berekend op basis van de volledige formulering van het product. Schuurmiddelen in handreinigingsproducten vallen niet onder de berekening van het AC.
Beoordeling en controle:
De volgende informatie moet worden verstrekt:
— |
een technische beschrijving van de ingrediënten van het product (volledige formulering), met inbegrip van de bekende verontreinigende stoffen. De beschrijving dient de hoeveelheden te specificeren, het CAS-nr. en de INCI-naam te vermelden. |
— |
een specificatie van de functie van elk afzonderlijk ingrediënt in het product, met vermelding van de reden waarom het is toegevoegd. |
— |
eenveiligheidsinformatieblad/productgegevensblad met de namen van de leveranciers van alle ingrediënten. |
MILIEUCRITERIA
1. Toxiciteit voor waterorganismen
Voor elk ingrediënt (i) en voor het product als geheel wordt het kritisch verdunningsvolume voor de toxiciteit (KVVtox) berekend als:
|
KVVtox(ingrediënt i) = gewicht (i) × DF(i) × 1 000/TF chronisch (i) |
|
KVV = Σ KVV(ingrediënt i) |
waarbij het gewicht (i) het gewicht is van het ingrediënt (in grammen) per functionele eenheid. DF (i) is de afbraakfactor en TF chronisch (i) is de toxiciteitsfactor van het ingrediënt (in milligrammen/liter).
De waarden van DF en TF chronisch staan in deel A van de DID-lijst. Wanneer het ingrediënt in kwestie niet is opgenomen in deel A van de DID-lijst, maakt de aanvrager een raming van de waarden aan de hand van de in deel B van de DID-lijst beschreven procedure. Het KVVtox van het product is gelijk aan de som van de KVVtox-waarden van alle ingrediënten.
De totale KVVtox voor het product mag de volgende waarden niet overschrijden:
|
Shampoo, doucheproducten en vloeibare zepen: 20 000 l/g AC |
|
Vaste zepen: 3 500 l/g AC |
|
Conditioner: 30 000 l/g AC |
Beoordeling en controle:
De exacte formulering van het product dient te worden verstrekt. Daarnaast is een exacte chemische beschrijving van de ingrediënten vereist (bijvoorbeeld identificatie overeenkomstig de IUPAC-nomenclatuur, CAS-nr., INCI-naam, zuiverheid, type van en gehalte aan onzuiverheden, en additieven; voor mengsels bijv. oppervlakteactieve stoffen: DID-nummer, samenstelling en spectrum van homologe verdeling, isomeren en handelsnamen).
Voor elk ingrediënt dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt.
De berekening van KVV en de daaruit resulterende score moeten uitvoerig worden beschreven. Voor alle in de DID-lijst opgenomen ingrediënten moet het bijbehorende ingrediëntnummer worden vermeld. Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst zijn opgenomen moeten de testresultaten en -methoden voor ecotoxiciteit (gevolgen op lange termijn (NOEC-gegevens) voor vis, Daphnia magna, en algen), biologische afbreekbaarheid en bioaccumulatie worden ingediend. De uit te voeren proeven zijn beschreven in de relevante bijlagen van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (1).
2. Milieuschadelijke producten
Het product mag niet voldoen aan de criteria voor indeling voor een van de volgende risicozinnen overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG:
|
N, R50/53: (WR50/53/25 %) ≥ 1 |
|
N, R51/53: ((WR50/53/2.5 %)+(WR51/53/25 %)) ≥ 1 |
|
R52/53: ((WR50/53/0.25 %)+(WR51/53/2.5 %)+(WR52/53/25 %)) ≥ 1 |
|
WR50/53 = Gewichtspercentage van ingrediënten die kunnen worden ingedeeld als R50/53. |
|
WR51/53 = Gewichtspercentage van ingrediënten die kunnen worden ingedeeld als R51/53. |
|
WR52/53 = Gewichtspercentage van ingrediënten die kunnen worden ingedeeld als R52/53. |
Schuurmiddelen in handreinigingsproducten zijn niet inbegrepen.
Beoordeling en controle:
De testresultaten voor aquatische toxiciteit en biologische afbreekbaarheid van de relevante ingrediënten moeten, overeenkomstig deel 2, aan de hand van de proeven van Richtlijn 67/548/EEG worden verstrekt. Er kan geen gebruik worden gemaakt van de toxiciteitresultaten van de DID-lijst omdat dit mediane waarden zijn en deze niet in overeenstemming zijn met Richtlijn 67/548/EEG.
Wanneer de laagste toxiciteit ≤ 10 mg/l is, moeten ook de testresultaten voor potentiële bioaccumulatie (Bioconcentratiefactor (BCF) of logKow) worden gegeven. Indien geen resultaten beschikbaar zijn zal het ingrediënt worden beschouwd als R 50/53. Dit geldt niet voor:
Parfums en pigmenten: R 51/53.
Biologische additieven, d.w.z. plantenextracten en andere ingrediënten geïsoleerd uit planten of dieren en met weinig of geen chemische modificatie: R 51/53.
Elk ingrediënt (stof of preparaat) met een concentratie van meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct moet worden meegedeeld ongeacht of het in de formulering wordt gebruikt als één stof of als een bestanddeel van een preparaat. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.
3. Aerobe biologische afbreekbaarheid
a) Aerobe biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen
Elke oppervlakteactieve stof in het product dient gemakkelijk biologisch afbreekbaar te zijn.
Beoordeling en controle:
De exacte formulering van het product en een beschrijving van de functie van elk ingrediënt moeten aan de bevoegde instantie worden verstrekt.
Deel A van de DID-lijst vermeldt, of een specifieke oppervlakteactieve stof al dan niet aeroob biologisch afbreekbaar is (oppervlakteactieve stoffen met „R” in de kolom voor aerobe biologische afbreekbaarheid zijn gemakkelijk biologisch afbreekbaar). Voor oppervlakteactieve stoffen die niet in deel A van de DID-lijst staan, moeten relevante gegevens uit de literatuur of andere bronnen, dan wel relevante testresultaten worden verstrekt waaruit blijkt dat zij aeroob biologisch afbreekbaar zijn. De tests voor gemakkelijke biologische afbreekbaarheid moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 (2).
Oppervlakteactieve stoffen worden geacht gemakkelijk biologisch afbreekbaar te zijn als de biologische afbraak (mineralisatie) gemeten volgens een van de volgende vijf tests, na 28 dagen ten minste 60 % bedraagt: CO2-headspacetest (OESO 310), CO2-ontwikkelingstest (gewijzigde Sturm-test) (OESO 301B; bijlage V, methode C.4-C, bij Richtlijn 67/548/EEG), geslotenflestest (OESO 301D; bijlage V, methode C.4-E, bij Richtlijn 67/548/EEG), manometrische respirometrie (OESO 301F; bijlage V, methode C.4-D, bij Richtlijn 67/548/EEG), MITI-(I)-test (OESO 301C; bijlage V, methode C.4-D, bij Richtlijn 67/548/EEG) of de equivalente ISO-tests. Naar gelang van de fysieke kenmerken van de oppervlakteactieve stof kan bij een biologische afbreekbaarheid van ten minste 70 % in 28 dagen een van de volgende tests worden gebruikt om te bevestigen dat de stof gemakkelijk biologisch afbreekbaar is: afvlakkingstest voor opgeloste organische koolstof (DOC) (OESO 301A; bijlage V, methode C.4-A, bij Richtlijn 67/548/EEG) of de gewijzigde OESO Screeningtest voor DOC-afvlakking (OESO 301E, bijlage V, methode C.4-B, bij Richtlijn 67/548/EEG) of de equivalente ISO-tests. De toepasbaarheid van testmethoden uitgaande van de meting van opgeloste organische koolstof moet afdoende worden gemotiveerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 648/2004.
Elk ingrediënt (stof of preparaat) dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt moet worden meegedeeld. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.
b) Aerobe biologische afbreekbaarheid van niet-oppervlakteactieve stoffen (aNBDOnon-surf)
Het gehalte aan ingrediënten die niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn (of niet voor aerobe biologische afbreekbaarheid zijn getest) mag niet meer bedragen dan de volgende waarden:
|
Shampoo, doucheproducten en vloeibare zepen: 30 mg/g AC |
|
Vaste zepen: 15 mg/g AC |
|
Conditioners: 50 mg/g AC |
Schuurmiddelen in handreinigingsproducten zijn niet inbegrepen.
Elk ingrediënt (stof of preparaat) dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt moet worden meegedeeld. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.
Beoordeling en controle:
identiek aan de bij punt 3, onder a), vermelde eis.
4. Anaerobe biologische afbreekbaarheid (annbdotox)
Het gehalte aan ingrediënten die niet anaeroob afbreekbaar zijn (of die niet zijn getest voor anaerobe biologische afbreekbaarheid) en met een laagste acute toxiciteit LC50 of EC50 < 100 mg/l (soortgelijk aan de indelingslimiet voor R52 in Richtlijn 67/548/EEG), mag niet meer bedragen dan de volgende waarden:
|
Shampoo, doucheproducten en vloeibare zepen: 25 mg/g AC |
|
Vaste zepen: 15 mg/g AC |
|
Conditioners: 50 mg/g AC |
Schuurmiddelen in handreinigingsproducten zijn niet inbegrepen.
Beoordeling en controle:
Deel A van de DID-lijst vermeldt of een specifiek ingrediënt anaeroob al dan niet biologisch afbreekbaar is (oppervlakteactieve stoffen met „Y” in de kolom voor anaerobe biologische afbreekbaarheid zijn biologisch afbreekbaar onder anaerobe omstandigheden). De anaerobe biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen die niet in deel A van de DID-lijst staan of met „0” zijn vermeld, moet worden gestaafd met informatie uit de literatuur of andere bronnen of met testresultaten. De referentietest voor anaerobe afbreekbaarheid is OESO 311, ISO 11734, Ecetoc nr. 28 (juni 1988) of een equivalente methode, waarbij de uiteindelijke afbraak in anaerobe omstandigheden minimaal 60 % moet bedragen. Om te staven dat in anaerobe omstandigheden uiteindelijk 60 % wordt afgebroken, mogen ook testmethoden worden gebruikt waarbij de omstandigheden in een passend anaeroob milieu worden gesimuleerd (zie aanhangsel II).
Indien verschillende toxiciteitsresultaten beschikbaar zijn wordt gebruikgemaakt van de laagste gevalideerde waarde. De toxiciteitswaarden in de DID-lijst zijn mediane waarden die niet voor dit doel gebruikt kunnen worden.
Elk ingrediënt (stof of preparaat) dat meer dan 0,010 % (g/g) uitmaakt van het eindproduct moet worden meegedeeld. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.
5. Parfums
Als geurstof aan het product toegevoegde ingrediënten moeten volgens de richtsnoeren van de International Fragrance Association zijn vervaardigd, behandeld en toegepast.
Beoordeling en controle:
de parfumfabrikant verstrekt de bevoegde instantie een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.
6. Pigmenten of kleurstoffen
Organische pigmenten of kleurstoffen mogen niet potentieel bioaccumulerend zijn. Voor kleurstoffen die zijn goedgekeurd voor gebruik in levensmiddelen hoeft niet te worden aangetoond dat zij niet potentieel bioaccumulerend zijn. In dit verband wordt een kleurstof of pigment als potentieel bioaccumulerend beschouwd wanneer de experimenteel vastgestelde BCF (Bioconcentratiefactor) meer bedraagt dan 100. Indien geen BCF-testresultaten beschikbaar zijn kan de bioaccumulatie worden aangetoond door de logPow (log verdelingscoëfficiënt octanol/water). Indien de logPow meer bedraagt dan 3,0 dan wordt de kleurstof of het pigment beschouwd als potentieel bioaccumulerend.
Beoordeling en controle:
De fabrikant moet een testverslag of een gepubliceerd testresultaat voorleggen met vermelding van de publicatie. Wanneer de kleurstof of het pigment is goedgekeurd voor gebruik in levensmiddelen moet een hiertoe strekkende verklaring van de fabrikant worden voorgelegd.
7. Biociden
a) Biociden mogen alleen met het oog op de houdbaarheid van het product en uitsluitend in de voor dat doel geschikte dosering aan het product worden toegevoegd. Dit geldt niet voor oppervlakteactieve stoffen die ook biocide-eigenschappen hebben.
Beoordeling en controle:
Voor elk toegevoegd conserveringsmiddel dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt, vergezeld van nauwkeurige informatie over de concentratie ervan in het product. De fabrikant of leverancier van het conserveringsmiddel moet informatie verstrekken over de dosering die nodig is voor een goede houdbaarheid van het product.
b) Biociden, als onderdeel van de formulering of als bestanddeel van een preparaat in de formulering (3), die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG of Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad voldoen aan de criteria voor indeling als R50-53 of R51-53, en gebruikt met het oog op de houdbaarheid van het product als onderdeel van de formulering of als bestanddeel van een preparaat in de formulering (3), zijn enkel toegelaten mits zij niet potentieel bioaccumulerend zijn. In dit verband wordt een biocide beschouwd als potentieel bioaccumulerend wanneer de bioconcentratiefactor (BCF) meer bedraagt dan 100 of, indien geen BCF-resultaten beschikbaar zijn, de log Pow (log verdelingscoëfficiënt octanol/water) meer bedraagt dan 3,0.
Beoordeling en controle:
Voor de aquatische toxiciteit moeten testresultaten worden voorgelegd. Indien de laagste toxiciteit ≤ 10 mg/l is moet een testresultaat worden voorgelegd waaruit blijkt dat het product gemakkelijk biologisch afbreekbaar is. Indien de biocide niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar is moeten testresultaten inzake het bioaccumulerend potentieel worden verstrekt. De testprocedures zijn overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG.
c) Conserveringsmiddelen mogen geen stoffen vrijgeven die overeenkomstig criterium 8a zijn ingedeeld.
Beoordeling en controle:
Een door de biocidefabrikant ingevulde en ondertekende verklaring.
8. Milieugevaarlijke ingrediënten
De eisen hebben betrekking op elk ingrediënt (stof of preparaat) dat meer dan 0,010 % (g/g) uitmaakt van het eindproduct. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.
a) Ingedeelde ingrediënten
Geen enkel bestanddeel mag ingedeeld zijn als carcinogeen (Carc), mutageen (Mut) of giftig voor de voortplanting (Rep) met inbegrip van de regels voor zelf-indeling categorie III.
Beoordeling en controle:
Voor elk ingrediënt (stof of preparaat) dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt. De aanvrager verstrekt een door de fabrikant van de ingrediënten ingevulde en ondertekende verklaring dat aan dit criterium is voldaan.
b) Expliciet uitgesloten ingrediënten
De volgende ingrediënten mogen noch als onderdeel van de formulering noch als bestanddeel van een in de formulering gebruikt preparaat in het product worden opgenomen:
— |
Alkylfenolethoxylaten (APEO’s) en andere alkylfenolderivaten |
— |
NTA (nitrilotriacetaat) |
— |
Boorzuur, boraten en perboraten |
— |
Nitromuskusverbindingen en polycyclische muskusverbindingen |
Beoordeling en controle:
De aanvrager verstrekt een door de fabrikant van de ingrediënten ingevulde en ondertekende verklaring dat aan dit criterium is voldaan.
c) Expliciet beperkte ingrediënten
Ethyleendiaminetetraacetaat (EDTA) en de zouten hiervan en niet gemakkelijk biologisch afbreekbare fosfonaten mogen alleen worden toegevoegd aan vaste zepen en alleen tot een maximaal gehalte van 0,6 mg/g AC.
Beoordeling en controle:
De aanvrager verstrekt een door de fabrikant van de ingrediënten ingevulde en ondertekende verklaring dat aan dit criterium is voldaan.
9. Verpakking
a) De gewicht/inhoudverhouding (WCR) moet minder bedragen dan 0,30 g verpakking per gram product en wordt als volgt berekend.
waarbij:
Wi |
= |
het gewicht (in grammen) van de verpakkingscomponent i (dit geldt voor zowel de primaire als de secundaire verpakking), met inbegrip van alle etiketten. |
Ni |
= |
het gewicht (in grammen) van de verpakkingscomponent afkomstig van niet-gerecycleerd materiaal in tegenstelling tot gerecycleerde producten (dit geldt voor zowel primaire als secundaire verpakking). Wanneer de verpakkingscomponent geen gerecycleerd materiaal bevat dan is Ni = Wi. |
Di |
= |
het gewicht in grammen van het product dat de verpakkingscomponent bevat. |
r |
= |
het retourgetal, d.w.z. het aantal malen dat de verpakkingscomponent i voor hetzelfde doel is gebruikt door middel van een systeem van terugbrengen of bijvullen (standaard geldt r = 1 indien de verpakkingscomponent niet wordt hergebruikt). |
Indien de verpakking wel opnieuw wordt gebruikt, wordt r vastgesteld op 20 voor kunststof en op 10 voor golfkarton, behalve wanneer de aanvrager kan bewijzen dat een hoger getal van toepassing is.
Beoordeling en controle:
Presentatie van de WCR-berekening.
b) Etikettering van de verpakking
Met het oog op de identificatie van de verschillende onderdelen van de verpakking voor recyclage moeten de kunststofonderdelen in de primaire verpakking voorzien worden van merktekens overeenkomstig DIN 6120, deel 2 of het equivalent. Dit geldt niet voor doppen en pompjes.
Beoordeling en controle:
Ingevulde en ondertekende verklaring.
Monster van primaire verpakking.
c) Dosering
De verpakking moet zodanig zijn ontworpen dat een correcte dosering eenvoudig is, bijv. door ervoor te zorgen dat de opening aan de bovenkant niet te groot is.
Beoordeling en controle:
Beschrijving van het doseerhulpmiddel.
d) De verpakking mag geen additieven bevatten op basis van cadmium of kwik of verbindingen met deze elementen, noch additieven die niet voldoen aan criterium 8.
Beoordeling en controle:
Verklaring van de producent van de verpakking.
10. Geschiktheid voor gebruik
De geschiktheid van het product voor het gebruik moet hetzij door middel van laboratoriumtest(en), hetzij door een consumententest worden aangetoond.
De test dient in overeenstemming met de richtsnoeren in Aanhangsel 1 voor het testen van de doelmatigheid van het product te zijn.
Beoordeling en controle:
Verslag van een laboratorium- of consumententest waaruit blijkt dat het product doelmatig is.
11. Informatie op de milieukeur
Overeenkomstig bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1980/2000, moet vak 2 van de milieukeur de volgende tekst bevatten:
„* |
minimale impact op de aquatische ecosystemen |
* |
voldoet aan strenge eisen inzake biologische afbreekbaarheid |
* |
beperkt verpakkingsafval”. |
Beoordeling en controle:
De aanvrager moet een monster van de verpakking van het product indienen waarop de milieukeur zichtbaar is, alsmede een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.
(1) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1-98.
(2) PB L 104 van 8.4.2004, blz. 1-35.
(3) PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.
Aanhangsel I
Richtsnoeren voor prestatietest
De doelmatigheid van het product kan worden aangetoond hetzij door een laboratoriumtest hetzij door een consumententest. Voor een laboratoriumtest wordt een eigen test van de producent aanvaard. De aanvrager dient echter aan te tonen dat de test de prestaties van het product daadwerkelijk meet.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van een consumententest moeten de volgende richtsnoeren worden gevolgd:
Een consumententest moet ten minste 10 personen omvatten. De consumenten moeten vragen worden gesteld over de doelmatigheid van het product vergeleken met een marktleidend product. De vragen moeten ten minste de volgende aspecten omvatten:
1. |
Hoe goed presteert het product in vergelijking met het marktleidend product? |
2. |
Hoe eenvoudig is het de gewenste dosering van het product aan te brengen in vergelijking met het marktleidend product? |
3. |
Hoe eenvoudig is het product aan te brengen op het haar en/of de huid in vergelijking met het marktleidend product? |
Ten minste 80 % van de consumenten moet ten minste even tevreden zijn over het product als over het marktleidend product.
Aanhangsel II
Documentatie van anaerobe biologische afbreekbaarheid
Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst staan, kan de anaerobe biologische afbreekbaarheid als volgt worden gedocumenteerd.
Pas een redelijke extrapolatie toe. Gebruik de testresultaten van één grondstof voor een extrapolatie naar de uiteindelijke anaerobe afbreekbaarheid van qua structuur verwante oppervlakteactieve stoffen. Als de anaerobe biologische afbreekbaarheid voor een oppervlakteactieve stof (of een groep homologe verbindingen) in de DID-lijst wordt bevestigd, kan ervan worden uitgegaan dat een vergelijkbaar type oppervlakteactieve stof ook anaeroob biologisch afbreekbaar is (bijvoorbeeld: C12-15 A 1-3 EO sulfaat (DID-nr. 8) is anaeroob biologisch afbreekbaar en een vergelijkbare anaerobe biologische afbreekbaarheid kan voor C12-15 A 6 EO sulfaat worden verondersteld). Als met een geschikte test is aangetoond dat een oppervlakteactieve stof anaeroob biologisch afbreekbaar is, mag ervan worden uitgegaan dat soortgelijke oppervlakteactieve stoffen dat ook zijn (zo mogen bijvoorbeeld literatuurgegevens waaruit blijkt dat oppervlakteactieve alkylesterammoniumzouten anaeroob biologisch afbreekbaar zijn, worden gebruikt om te staven dat ook andere quaternaire ammoniumzouten met esterbindingen in de alkylketens dat zijn).
Voer een screeningtest voor anaerobe biologische afbreekbaarheid uit. Als nieuwe tests nodig zijn, wordt een screeningtest uitgevoerd overeenkomstig OESO 311, ISO 11734, Ecetoc nr. 28 (juni 1988) of een equivalente methode.
Voer een afbraaktest bij lage dosering uit. Als nieuwe tests nodig zijn of als er bij de screeningtest problemen optreden (zoals remming wegens toxiciteit van de teststof), wordt de test herhaald bij een lage dosering van de oppervlakteactieve stof, waarbij de afbraak wordt gevolgd met 14C-metingen of chemische analyses. Deze tests kunnen worden uitgevoerd volgens OESO 308 (24 april 2002) of een equivalente methode, waarbij de anaerobie strikt wordt gehandhaafd. De tests en de interpretatie van de testresultaten dienen door een onafhankelijke deskundige te worden uitgevoerd.
18.7.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/46 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 16 juli 2007
tot wijziging van Beschikking 2006/140/EG wat betreft een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor 2007 met betrekking tot het onderzoek naar TSE-resistente PrP-genen bij geiten op Cyprus
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 3369)
(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)
(2007/507/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 20,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij kleine herkauwers, met inbegrip van boviene spongiforme encefalopathie (BSE), die als oorzaak van de dodelijke variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij mensen wordt beschouwd, is van groot belang voor de diergezondheid en de consumentenbescherming. |
(2) |
Ter verkrijging van financiële steun van de Gemeenschap heeft Cyprus in 2005 een tweejarig onderzoek naar TSE-resistente genotypen bij geiten ingediend. De doelstellingen van dat onderzoek zijn het PrP-gen van de geiten in die lidstaat verder te bestuderen teneinde bevestiging te krijgen van de resultaten van vroegere voorlopige studies waarbij specifieke PrP-polymorfismen werden geconstateerd die op resistentie tegen TSE’s wijzen, en de gegevens te evalueren teneinde de uitgangsprevalentie van TSE-resistente PrP-genen bij geiten te kunnen bepalen. Cyprus heeft een zeer hoge prevalentie van TSE’s bij geiten en is daarom de passende lidstaat om een dergelijk proefproject uit te voeren. Het onderzoek is op 1 januari 2006 begonnen. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2) moeten programma’s om dierziekten uit te roeien of te bewaken (veterinaire maatregelen) worden gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds. Met het oog op de financiële controle zijn de artikelen 9, 36 en 37 van die verordening van toepassing. |
(4) |
Bij Beschikking 2006/140/EG van de Commissie van 15 februari 2006 betreffende specifieke financiële bijstand van de Gemeenschap voor het door Cyprus ingediende onderzoek naar TSE-resistente PrP-genen bij geiten voor het jaar 2006 (3) is voor 2006 een financiële bijdrage van de Gemeenschap toegekend voor de bestudering van de genetische resistentie tegen TSE bij geiten in die lidstaat. |
(5) |
Om budgettaire redenen wordt de bijstand van de Gemeenschap jaarlijks vastgesteld. Het is dienstig dat een financiële bijdrage van de Gemeenshap voor dat onderzoek voor 2007 wordt toegekend. Beschikking 2006/140/EG moet daarom worden gewijzigd om dat jaar te bestrijken. |
(6) |
De bijlage bij Beschikking 2006/140/EG bevat gegevens over de financiële bijstand van de Gemeenschap alsook over de technische en financiële evaluatie. Die bijlage moet worden gewijzigd om rekening te houden met de financiële bijstand voor 2007 alsook met wijzigingen in de verslaglegging voor dat jaar. |
(7) |
Om redenen van administratieve doelmatigheid moeten alle voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap gedeclareerde uitgaven in euro worden uitgedrukt. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet de omrekening van de uitgaven in een andere valuta dan de euro geschieden tegen de meest recente koers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door Cyprus wordt ingediend. |
(8) |
Beschikking 2006/140/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Beschikking 2006/140/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 1. Het door Cyprus ingediende onderzoekprogramma voor TSE-resistente PrP-genen bij geiten wordt goedgekeurd voor een periode van 24 maanden die ingaat op 1 januari 2006. 2. De financiële bijstand van de Gemeenschap voor het in lid 1 bedoelde programma omvat de door Cyprus gemaakte kosten (exclusief btw) voor laboratoriumtests tot maximaal 100 % overeenkomstig hoofdstuk 1 van de bijlage voor 2006 en hoofdstuk 3 voor 2007. De totale bijstand bedraagt maximaal 47 500 EUR voor 2006 en 103 000 EUR voor 2007.”. |
2) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 3 wordt vervangen door: „Artikel 3 De door Cyprus gedeclareerde uitgaven voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap worden uitgedrukt in euro, exclusief belasting over de toegevoegde waarde en andere belastingen. De omrekeningskoers voor de uitgaven is de laatste wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door Cyprus wordt ingediend.”. |
4) |
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking. |
Artikel 2
Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de Republiek Cyprus.
Gedaan te Brussel, 16 juli 2007.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
(2) PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2007 (PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1).
(3) PB L 54 van 24.2.2006, blz. 44.
BIJLAGE
De volgende hoofdstukken 3 en 4 worden toegevoegd aan de bijlage bij Beschikking 2006/140/EG:
„HOOFDSTUK 3
Financiële bijstand van de Gemeenschap
Kosten |
Aantal eenheden |
Eenheidskosten in euro |
Totale kosten in euro |
Communautaire bijstand |
PrP-genotypering SNP-analyse/DNA-sequentiebepaling |
11 000 analysen |
8 EUR |
88 000 EUR |
Kosten van maximaal 11 000 analysen tegen maximaal 8 EUR per analyse |
Uitvoering van snelle tests: testkits en verbruiksgoederen |
1 500 tests |
10 EUR |
15 000 EUR |
Kosten van maximaal 1 500 tests tegen maximaal 10 EUR per test |
|
Totaal: |
Maximaal 103 000 EUR |
HOOFDSTUK 4
Technische en financiële evaluatie
Afdeling A: Technisch verslag
Verslagperiode van … tot …
Bepaling van het PrP-genotype door SNP-analyse/DNA-sequentiebepaling
|
Aantal monsters met op codon 146 het aminozuur: |
|||
Asparaginezuur |
Serine |
… |
Ander |
|
Rasonderzoek: Damascus |
|
|
|
|
Rasonderzoek: Saanen |
|
|
|
|
Rasonderzoek: Macheras Local |
|
|
|
|
Rasonderzoek: Local |
|
|
|
|
Rasonderzoek: French Alpine |
|
|
|
|
Scrapievrije beslagen (kleine groepjes) |
|
|
|
|
Histologisch vermoedelijk TSE +, snelle test + |
|
|
|
|
Afdeling B: Verklaring over de uitgaven voor controle (1)
Verslagperiode van … tot …
Referentienummer van de beschikking van de Commissie tot vaststelling van de financiële bijstand: …
Uitgaven voor |
Aantal eenheden |
Uitgaven tijdens de verslagperiode (nationale valuta) |
PrP-genotypering door SNP-analyse/DNA-sequentiebepaling. Aantal tests: |
|
|
Uitvoering van snelle tests. Aantal tests |
|
|
(1) Bij de indiening van het in artikel 2, onder c), bedoelde eindverslag dient voor elke post een lijst van alle uitgaven te worden bijgevoegd met een kopie van de bewijsstukken.”