ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 176

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
6 juli 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 791/2007 van de Raad van 21 mei 2007 tot instelling van een regeling ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de ultraperifere gebieden van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, Frans Guyana en Réunion

1

 

 

Verordening (EG) nr. 792/2007 van de Commissie van 5 juli 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

5

 

 

Verordening (EG) nr. 793/2007 van de Commissie van 5 juli 2007 betreffende de toewijzing van rechten tot invoer voor aanvragen die zijn ingediend voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 659/2007 geopende tariefcontingenten voor stieren, koeien en vaarzen van bepaalde bergrassen

7

 

 

Verordening (EG) nr. 794/2007 van de Commissie van 5 juli 2007 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van juni 2007 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 536/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee

8

 

 

Verordening (EG) nr. 795/2007 van de Commissie van 5 juli 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten

9

 

 

Verordening (EG) nr. 796/2007 van de Commissie van 5 juli 2007 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde graan- en rijstproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

12

 

 

Verordening (EG) nr. 797/2007 van de Commissie van 5 juli 2007 betreffende de afgifte van uitvoercertificaten in de wijnsector

16

 

*

Verordening (EG) nr. 798/2007 van de Commissie van 5 juli 2007 tot vaststelling van een verbod op de visserij op haring in zone VII g, VII h, VII j en VII k door vaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren

17

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2007/464/EG

 

*

Beschikking van de Raad van 5 juni 2007 tot intrekking van Beschikking 2005/186/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort op Malta

19

 

 

2007/465/EG

 

*

Beschikking van de Raad van 5 juni 2007 tot intrekking van Beschikking 2004/917/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland

21

 

 

2007/466/EG

 

*

Besluit van de Raad van 28 juni 2007 houdende benoeming van zes Zweedse leden en negen Zweedse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

23

 

 

Commissie

 

 

2007/467/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 28 juni 2007 tot oprichting van de Deskundigengroep inzake radiofrequentie-identificatie

25

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2007/468/GBVB van de Raad van 28 juni 2007 betreffende de ondersteuning van activiteiten van de Voorbereidende Commissie van de Verdragsorganisatie voor een alomvattend verbod op kernproeven (CTBTO) ter versterking van haar toezichts- en verificatiecapaciteit en in het kader van de uitvoering van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

31

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2007/469/GBVB van de Raad van 28 juni 2007 betreffende de in 2008 te houden conferentie ter toetsing van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (CWC)

39

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 89/173/EEG van de Raad van 21 december 1988 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PB L 67 van 10.3.1989)

42

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/1


VERORDENING (EG) Nr. 791/2007 VAN DE RAAD

van 21 mei 2007

tot instelling van een regeling ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de ultraperifere gebieden van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, Frans Guyana en Réunion

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 en artikel 299, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De visserijsector in de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap heeft te kampen met moeilijkheden, en vooral met extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten door de bijzondere handicaps die in artikel 299, lid 2, van het Verdrag worden erkend, hoofdzakelijk als gevolg van de kosten voor het vervoer naar het Europese continent.

(2)

Met het oog op handhaving van de concurrentiepositie van bepaalde visserijproducten in vergelijking met die van soortgelijke producten uit andere gebieden van de Gemeenschap heeft de Gemeenschap vanaf 1992 maatregelen ingevoerd ter compensatie van de voornoemde kosten in de visserijsector. De maatregelen voor de periode 2003-2006 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2328/2003 (3). Het is noodzakelijk om vanaf 2007 met maatregelen ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten door te gaan op basis van een verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

(3)

Gezien de uiteenlopende afzetomstandigheden voor de betrokken ultraperifere gebieden en de schommelingen van de vangsten en de visbestanden en van de vraag op de markten, dient het aan de betrokken lidstaten te worden overgelaten om, binnen de totale toewijzing per lidstaat, de voor compensatie in aanmerking komende visserijproducten, de respectieve maximumhoeveelheden en de compensatiebedragen te bepalen.

(4)

De lidstaten dient te worden toegestaan om, binnen de totale toewijzing per lidstaat, de lijst en de hoeveelheden van de betrokken visserijproducten en het compensatiebedrag te differentiëren. Ook dient hun te worden toegestaan om hun compensatieplannen aan te passen als veranderende omstandigheden zulks rechtvaardigen.

(5)

De lidstaten moeten het compensatiebedrag vaststellen op een niveau dat een passende compensatie mogelijk maakt van de extra kosten die het gevolg zijn van de bijzondere handicaps van de ultraperifere gebieden, en met name van de kosten voor het vervoer van de producten naar het Europese continent. Om overcompensatie te voorkomen, dient het bedrag in verhouding te staan tot de te compenseren extra kosten en mag het in geen geval hoger zijn dan 100 % van de kosten voor het vervoer naar het Europese continent en andere, bijkomende kosten. Daartoe moet ook rekening worden gehouden met andere soorten overheidsmaatregelen die van invloed zijn op de hoogte van de extra kosten.

(6)

Om de doelstellingen van deze verordening naar behoren te verwezenlijken en te garanderen dat het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt nageleefd, dient de steun beperkt te blijven tot visserijproducten die in overeenstemming met de regels van dat beleid zijn geoogst en verwerkt.

(7)

Opdat de compensatieregeling doeltreffend en correct zal functioneren, dienen de lidstaten er ook op toe te zien dat de ontvangers van steun economisch levensvatbaar zijn en dat het uitvoeringssysteem een toepassing van de regeling overeenkomstig de voorschriften mogelijk maakt.

(8)

Ten behoeve van een passende bewaking van de compensatieregeling moeten de betrokken lidstaten jaarverslagen over het functioneren ervan indienen.

(9)

Opdat kan worden beslist of de compensatieregeling na 2013 wordt voortgezet, moet de Commissie tijdig voordat de regeling afloopt, een op een onafhankelijke evaluatie gebaseerd verslag indienen bij het Europees Parlement, de Europese Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

(10)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (4) moeten de voorgenomen communautaire uitgaven voor de compensatieregeling uit het Europees Landbouwgarantiefonds worden gefinancierd op basis van een rechtstreeks gecentraliseerd beheer.

(11)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).

(12)

Voor de toepassing van rechtstreeks gecentraliseerd financieel beheer dient het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2003/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de financiering van uitgaven in verband met de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) (6),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt voor de periode 2007-2013 een regeling ingesteld om een compensatie te bieden voor de extra kosten die de in artikel 3 bedoelde ondernemers voor de afzet van bepaalde visserijproducten uit de hierna genoemde ultraperifere gebieden moeten maken als gevolg van de bijzondere handicaps van die gebieden, hierna „de compensatie” genoemd:

de Azoren,

Madeira,

de Canarische Eilanden,

Frans Guyana, en

Réunion.

Artikel 2

Begripsomschrijving

Voor de toepassing van de onderhavige verordening geldt de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (7) opgenomen begripsomschrijving van „visserijproducten”.

Artikel 3

Ondernemers

1.   De compensatie wordt betaald aan de volgende ondernemers die extra kosten moeten maken voor de afzet van visserijproducten:

a)

de producenten,

b)

de eigenaren of reders van vaartuigen die in de havens van de in artikel 1 genoemde gebieden zijn geregistreerd en in die gebieden vissen, of verenigingen van dergelijke ondernemers, en

c)

de ondernemers in de sector verwerking en afzet, of verenigingen van dergelijke ondernemers, die extra kosten moeten maken voor de afzet van de betrokken producten.

2.   De betrokken lidstaten doen het nodige om zich ervan te vergewissen dat de ondernemers die de compensatie ontvangen, economisch levensvatbaar zijn.

Artikel 4

In aanmerking komende visserijproducten

1.   Elke betrokken lidstaat bepaalt voor zijn in artikel 1 genoemde gebieden de lijst van de voor de compensatie in aanmerking komende visserijproducten en de hoeveelheid van die producten. De lijst van de visserijproducten en de hoeveelheden mogen worden gedifferentieerd voor elk van de gebieden die tot eenzelfde lidstaat behoren.

2.   De lidstaten houden bij de vaststelling van de lijst en de hoeveelheden zoals bedoeld in lid 1 rekening met alle relevante factoren, en in het bijzonder met de noodzaak ervoor te zorgen dat de compensatie niet tot een grotere druk op biologisch kwetsbare bestanden leidt, met de hoogte van de extra kosten en met de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de productie en afzet.

3.   De visserijproducten waarvoor de compensatie wordt verleend, moeten zijn geoogst en verwerkt in overeenstemming met de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid betreffende:

a)

instandhouding en beheer,

b)

traceerbaarheid,

c)

indelingsnormen.

4.   De compensatie wordt niet verleend voor visserijproducten die:

a)

zijn gevangen door vaartuigen van derde landen met uitzondering van vissersvaartuigen die de vlag van Venezuela voeren en in communautaire wateren vissen,

b)

zijn gevangen door communautaire vissersvaartuigen die niet in een haven van een van de in artikel 1 genoemde gebieden zijn geregistreerd,

c)

zijn ingevoerd uit derde landen,

d)

afkomstig zijn van illegale, niet-gemelde of niet-gereglementeerde visserij.

Punt b) geldt niet indien de grondstoffen die volgens de voorschriften van dit artikel zijn geleverd, niet toereikend zijn om de bestaande capaciteit van de verwerkingsindustrie in het betrokken ultraperifere gebied volledig te benutten.

Artikel 5

De compensatie

1.   Elke betrokken lidstaat bepaalt voor zijn in artikel 1 genoemde regio’s het niveau van de compensatie voor elk visserijproduct dat is opgenomen in de in artikel 4, lid 1, bedoelde lijst. Dat niveau mag worden gedifferentieerd voor afzonderlijke gebieden of tussen gebieden die tot dezelfde lidstaat behoren.

2.   Bij de bepaling van de compensatie wordt rekening gehouden:

a)

voor elk visserijproduct, met de extra kosten die het gevolg zijn van de bijzondere handicaps van de betrokken gebieden, en met name de uitgaven voor het vervoer naar het Europese vasteland, en

b)

met welke andere soorten van overheidsmaatregelen dan ook die van invloed zijn op de hoogte van de extra kosten.

3.   De compensatie voor de extra kosten staat in verhouding tot de extra kosten die ermee moeten worden bestreden. De hoogte van de compensatie voor de extra kosten wordt in het compensatieplan naar behoren gerechtvaardigd. De compensatie mag echter in geen geval meer bedragen dan 100 % van de uitgaven voor het vervoer en andere, bijkomende kosten van de vissierijproducten die bestemd zijn voor het Europese vasteland.

4.   Per jaar mogen de compensaties in totaal niet meer bedragen dan:

a)

:

de Azoren en Madeira

:

4 283 992 EUR,

b)

:

de Canarische Eilanden

:

5 844 076 EUR,

c)

:

Frans Guyana en Réunion

:

4 868 700 EUR.

Artikel 6

Aanpassingen

De betrokken lidstaten mogen de in artikel 4, lid 1, bedoelde lijst en hoeveelheden van de in aanmerking komende visserijproducten en het in artikel 5, lid 1, bedoelde niveau van de compensatie aanpassen om rekening te houden met veranderende omstandigheden, op voorwaarde dat de bij artikel 5, lid 4, vastgestelde totaalbedragen in acht worden genomen.

Artikel 7

Indiening van compensatieplannen

1.   Uiterlijk op 6 november 2007 delen de betrokken lidstaten de in artikel 4, lid 1, bedoelde lijst en hoeveelheden en het in artikel 5, lid 1, bedoelde niveau van de compensatie, hierna gezamenlijk „het compensatieplan” genoemd, aan de Commissie mee.

2.   Indien het compensatieplan niet aan de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoet, verzoekt de Commissie de lidstaat binnen twee maanden het plan dienovereenkomstig aan te passen. In dat geval dient de lidstaat zijn aangepaste compensatieplan in bij de Commissie.

3.   Indien de Commissie niet binnen twee maanden na ontvangst van het in de leden 1 en 2 bedoelde compensatieplan reageert, wordt het compensatieplan geacht te zijn goedgekeurd.

4.   Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 6 aanpassingen aanbrengt, dient hij zijn gewijzigde compensatieplan in bij de Commissie en is de bij de leden 2 en 3 vastgestelde procedure van overeenkomstige toepassing. Het gewijzigde plan wordt geacht te zijn goedgekeurd indien de Commissie niet binnen vier weken na ontvangst van het gewijzigde compensatieplan heeft gereageerd.

Artikel 8

Verslaglegging

1.   Elke betrokken lidstaat dient jaarlijks uiterlijk op 30 juni een jaarverslag over de toepassing van de compensatie in bij de Commissie.

2.   Uiterlijk op 31 december 2011 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een op een onafhankelijke evaluatie gebaseerd verslag in over de toepassing van de compensatie, welk verslag zo nodig vergezeld gaat van voorstellen voor regelgeving.

Artikel 9

Financiële bepalingen

1.   De uitgaven die lidstaten overeenkomstig de onderhavige verordening doen, worden beschouwd als uitgaven zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

2.   Voor de toepassing van lid 1 geldt het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2003/2006.

Artikel 10

Controle

De lidstaten stellen passende bepalingen vast om de naleving van de bij deze verordening vastgestelde eisen en de regelmatigheid van de verrichtingen te garanderen.

Artikel 11

Uitvoeringsbepalingen

Uitvoeringsbepalingen voor deze verordening kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 12

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité van beheer voor visserijproducten.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

Artikel 13

Overgangsmaatregelen

1.   Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 8, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 2328/2003 bij de Commissie een verzoek om differentiatie heeft ingediend waarover op 31 december 2006 nog geen besluit is genomen, blijft artikel 8 van die verordening van toepassing op dat verzoek.

2.   Het bepaalde in artikel 9 van de onderhavige verordening is van toepassing op de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2328/2003 door lidstaten gedane uitgaven die na 15 oktober 2006 bij de Commissie worden gedeclareerd.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

Gedaan te Brussel, 21 mei 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

M. GLOS


(1)  Advies uitgebracht op 24 april 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 93 van 27.4.2007, blz. 31.

(3)  Verordening (EG) nr. 2328/2003 van de Raad van 22 december 2003 tot instelling van een regeling ter compensatie van de door de ultraperifere ligging veroorzaakte extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse departementen Guyana en Réunion (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 34).

(4)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2007 (PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1).

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(6)  PB L 379 van 28.12.2006, blz. 49.

(7)  PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1759/2006 (PB L 335 van 1.12.2006, blz. 3).


6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/5


VERORDENING (EG) Nr. 792/2007 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 5 juli 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

36,7

TR

97,2

ZZ

67,0

0707 00 05

JO

151,2

TR

105,7

ZZ

128,5

0709 90 70

IL

42,1

TR

92,9

ZZ

67,5

0805 50 10

AR

52,2

UY

55,9

ZA

60,2

ZZ

56,1

0808 10 80

AR

82,2

BR

80,0

CA

99,5

CL

84,3

CN

74,6

NZ

98,9

US

124,2

UY

46,9

ZA

103,6

ZZ

88,2

0808 20 50

AR

79,0

CL

85,5

NZ

98,4

ZA

112,4

ZZ

93,8

0809 10 00

EG

88,7

TR

203,7

ZZ

146,2

0809 20 95

TR

257,5

US

279,5

ZZ

268,5

0809 30 10, 0809 30 90

US

120,3

ZZ

120,3

0809 40 05

IL

150,7

ZZ

150,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/7


VERORDENING (EG) Nr. 793/2007 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2007

betreffende de toewijzing van rechten tot invoer voor aanvragen die zijn ingediend voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 659/2007 geopende tariefcontingenten voor stieren, koeien en vaarzen van bepaalde bergrassen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 659/2007 van de Commissie van 14 juni 2007 betreffende de opening en de wijze van beheer van invoertariefcontingenten voor stieren, koeien en vaarzen, niet bestemd voor de slacht, van bepaalde bergrassen (3) zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector rundvlees.

(2)

De aanvragen voor rechten tot invoer die voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 zijn ingediend, hebben betrekking op hoeveelheden die de beschikbare hoeveelheden overschrijden voor de rechten in het kader van het contingent met volgnummer 09.4196. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de rechten tot invoer kunnen worden toegewezen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de aanvragen voor rechten tot invoer die op grond van Verordening (EG) nr. 659/2007 zijn ingediend voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008, wordt een toewijzingscoëfficiënt toegepast van 14,2857 % voor de rechten tot invoer in het kader van het contingent met volgnummer 09.4196.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).

(3)  PB L 155 van 15.6.2007, blz. 20.


6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/8


VERORDENING (EG) Nr. 794/2007 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2007

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van juni 2007 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 536/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 536/2007 van de Commissie van 15 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van een aan de Verenigde Staten van Amerika toegewezen tariefcontingent voor vlees van pluimvee (2), en met name op artikel 5, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 536/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector vlees van pluimvee.

(2)

De in de eerste zeven dagen van juni 2007 voor de deelperiode van 1 juli tot en met 30 september 2007 ingediende invoercertificaataanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden waarvoor in het kader van het tariefcontingent met volgnummer 09.4169 geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 536/2007 en die aan de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2007 moeten worden toegevoegd, bedragen 4 166 250 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1).

(2)  PB L 128 van 16.5.2007, blz. 6.


6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/9


VERORDENING (EG) Nr. 795/2007 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2007

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), inzonderheid op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van deze verordeningen genoemde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

Krachtens artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 moeten de restituties worden vastgesteld met inachtneming van de bestaande situatie en de vooruitzichten voor de ontwikkeling, enerzijds van de beschikbare hoeveelheden granen, rijst en breukrijst, evenals van hun prijzen op de markt van de Gemeenschap, en anderzijds van de prijzen van granen, rijst en breukrijst en de producten in de sector granen op de wereldmarkt. Krachtens deze artikelen moeten ook waarborgen worden geschapen dat op de graan- en rijstmarkten een evenwichtige toestand heerst en een natuurlijke ontwikkeling op het gebied van de prijzen en de handel plaatsvindt en moet bovendien rekening worden gehouden met het economische aspect van de bedoelde uitvoer en de noodzaak verstoringen op de markt van de Gemeenschap te vermijden.

(3)

Verordening (EG) nr. 1518/95 van de Commissie (3) betreffende de regeling voor de invoer en de uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten heeft in artikel 2 de specifieke criteria vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de restitutie voor deze producten.

(4)

Het is wenselijk de aan bepaalde verwerkte producten toe te kennen restitutie, al naar gelang van het product, hoger of lager vast te stellen volgens het asgehalte, het gehalte aan ruwe celstof, het gehalte aan doppen, het eiwitgehalte, het vetgehalte of het zetmeelgehalte, daar deze gehaltes van bijzondere betekenis zijn voor de hoeveelheid basisproduct die werkelijk voor de vervaardiging van het verwerkte product is gebruikt.

(5)

Ten aanzien van maniokwortel en andere tropische wortels en knollen en het daarvan vervaardigde meel behoeft het economische aspect van de uitvoeren die zouden kunnen worden overwogen, in het bijzonder gezien de aard en de herkomst van deze producten, op het ogenblik geen vaststelling van een restitutie bij uitvoer. Voor bepaalde verwerkte producten is het, gezien het geringe aandeel van de Gemeenschap aan de wereldhandel, op het ogenblik niet noodzakelijk een restitutie bij uitvoer vast te stellen.

(6)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor zekere producten kunnen een differentiatie van de restitutie, naar gelang van de bestemming, nodig maken.

(7)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan in de tussentijd worden gewijzigd.

(8)

Bepaalde verwerkte producten op basis van maïs kunnen een warmtebehandeling ondergaan, waardoor een restitutie zou kunnen worden uitgekeerd die niet overeenstemt met de kwaliteit van het product. Duidelijk moet worden aangegeven dat deze producten, die voorgegelatineerd zetmeel bevatten, niet in aanmerking komen voor uitvoerrestituties.

(9)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten van Verordening (EG) nr. 1518/95 van toepassing is, worden vastgesteld in overeenstemming met de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1549/2004 van de Commissie (PB L 280 van 31.8.2004, blz. 13).

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 55. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2993/95 (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 25).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 5 juli 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1102 20 10 9200 (1)

C10

EUR/t

21,55

1102 20 10 9400 (1)

C10

EUR/t

18,47

1102 20 90 9200 (1)

C10

EUR/t

18,47

1102 90 10 9100

C10

EUR/t

0,00

1102 90 10 9900

C10

EUR/t

0,00

1102 90 30 9100

C10

EUR/t

0,00

1103 19 40 9100

C10

EUR/t

0,00

1103 13 10 9100 (1)

C10

EUR/t

27,70

1103 13 10 9300 (1)

C10

EUR/t

21,55

1103 13 10 9500 (1)

C10

EUR/t

18,47

1103 13 90 9100 (1)

C10

EUR/t

18,47

1103 19 10 9000

C10

EUR/t

0,00

1103 19 30 9100

C10

EUR/t

0,00

1103 20 60 9000

C10

EUR/t

0,00

1103 20 20 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 19 69 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 12 90 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 12 90 9300

C10

EUR/t

0,00

1104 19 10 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 19 50 9110

C10

EUR/t

24,62

1104 19 50 9130

C10

EUR/t

20,01

1104 29 01 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 29 03 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 29 05 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 29 05 9300

C10

EUR/t

0,00

1104 22 20 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 22 30 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 23 10 9100

C10

EUR/t

23,09

1104 23 10 9300

C10

EUR/t

17,70

1104 29 11 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 29 51 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 29 55 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 30 10 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 30 90 9000

C10

EUR/t

3,85

1107 10 11 9000

C10

EUR/t

0,00

1107 10 91 9000

C10

EUR/t

0,00

1108 11 00 9200

C10

EUR/t

0,00

1108 11 00 9300

C10

EUR/t

0,00

1108 12 00 9200

C10

EUR/t

24,62

1108 12 00 9300

C10

EUR/t

24,62

1108 13 00 9200

C10

EUR/t

24,62

1108 13 00 9300

C10

EUR/t

24,62

1108 19 10 9200

C10

EUR/t

0,00

1108 19 10 9300

C10

EUR/t

0,00

1109 00 00 9100

C10

EUR/t

0,00

1702 30 51 9000 (2)

C10

EUR/t

24,12

1702 30 59 9000 (2)

C10

EUR/t

18,47

1702 30 91 9000

C10

EUR/t

24,12

1702 30 99 9000

C10

EUR/t

18,47

1702 40 90 9000

C10

EUR/t

18,47

1702 90 50 9100

C10

EUR/t

24,12

1702 90 50 9900

C10

EUR/t

18,47

1702 90 75 9000

C10

EUR/t

25,28

1702 90 79 9000

C10

EUR/t

17,54

2106 90 55 9000

C14

EUR/t

18,47

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen zijn als volgt gedefinieerd:

C10

:

Alle bestemmingen

C14

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Zwitserland en Liechtenstein.


(1)  Er worden geen restituties toegekend voor producten die een warmtebehandeling hebben ondergaan waardoor het zetmeel is voorgegelatineerd.

(2)  De restituties worden toegekend overeenkomstig de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 2730/75 van de Raad (PB L 281 van 1.11.1975, blz. 20).

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen zijn als volgt gedefinieerd:

C10

:

Alle bestemmingen

C14

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Zwitserland en Liechtenstein.


6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/12


VERORDENING (EG) Nr. 796/2007 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2007

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde graan- en rijstproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen van de in artikel 1 van deze beide verordeningen bedoelde producten op de wereldmarkt enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (3), is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld naar gelang van het geval in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003 of bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 moet de restitutievoet per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten maandelijks worden vastgesteld.

(4)

De naleving van de verplichtingen die zijn aangegaan met betrekking tot de restituties die kunnen worden toegekend bij de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in niet onder bijlage I bij het Verdrag vallende goederen, kan in het gedrang komen door de vaststelling vooraf van hoge restituties. In deze situatie moeten derhalve vrijwaringsmaatregelen worden genomen zonder dat daardoor de sluiting van langetermijncontracten wordt verhinderd. De vaststelling van een specifieke restitutie voor de voorfixatie van restituties is een maatregel die aan deze verschillende doelstellingen beantwoordt.

(5)

Rekening houdend met de regeling tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de uitvoer van deegwaren uit de Gemeenschap naar de Verenigde Staten, goedgekeurd bij Besluit 87/482/EEG van de Raad (4), moet de restitutie voor goederen van de GN-codes 1902 11 00 en 1902 19 naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd.

(6)

Ingevolge artikel 15, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 moet een verlaagde restitutievoet worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met het bedrag van de restitutie bij de productie tijdens de veronderstelde periode van de vervaardiging van de goederen, die krachtens Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie (5) op het verwerkte basisproduct van toepassing is.

(7)

Alcoholhoudende dranken worden geacht minder gevoelig te zijn voor de prijs van de granen die voor de vervaardiging ervan worden gebruikt. In protocol nr. 19 van het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken wordt evenwel bepaald dat de maatregelen moeten worden vastgesteld die noodzakelijk zijn om het gebruik van granen uit de Gemeenschap voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken uit granen te vergemakkelijken. Daarom moet de restitutie die wordt toegepast op granen die in de vorm van alcoholhoudende dranken worden uitgevoerd, worden aangepast.

(8)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 of in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen vermeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003, respectievelijk in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1785/2003, worden vastgesteld zoals in de bijlage is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2007.

Voor de Commissie

Heinz ZOUREK

Directeur-generaal Ondernemingen en industrie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 van de Commissie (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(3)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 447/2007 (PB L 106 van 24.4.2007, blz. 31).

(4)  PB L 275 van 29.9.1987, blz. 36.

(5)  PB L 159 van 1.7.1993, blz. 112. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1584/2004 (PB L 280 van 31.8.2004, blz. 11).


BIJLAGE

Restituties die met ingang van 6 juli 2007 van toepassing zijn op bepaalde producten van de sector granen en de sector rijst, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen (1)

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving (2)

Restitutievoet per 100 kg basisproduct

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Andere

1001 10 00

Harde tarwe:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van de GN-codes 1902 11 en 1902 19 naar de Verenigde Staten van Amerika

– in andere gevallen

1001 90 99

Zachte tarwe en mengkoren:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van de GN-codes 1902 11 en 1902 19 naar de Verenigde Staten van Amerika

– in andere gevallen:

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

1002 00 00

Rogge

1003 00 90

Gerst:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– in andere gevallen

1004 00 00

Haver

1005 90 00

Maïs, gebruikt in de vorm van:

 

 

– zetmeel:

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

1,539

1,539

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

1,539

1,539

– glucose, glucosestroop, maltodextrine, maltodextrinestroop van de GN-codes 1702 30 51, 1702 30 59, 1702 30 91, 1702 30 99, 1702 40 90, 1702 90 50, 1702 90 75, 1702 90 79, 2106 90 55 (5):

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

1,154

1,154

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

1,154

1,154

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– andere (ook als zodanig)

1,539

1,539

Aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00 gelijkgesteld aan een verwerkingsproduct van maïs:

 

 

– in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

1,539

1,539

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– in andere gevallen

1,539

1,539

ex 1006 30

Volwitte rijst:

 

 

– rondkorrelig

– halflangkorrelig

– langkorrelig

1006 40 00

Breukrijst

1007 00 90

Graansorgho (m.u.v. hybriden, bestemd voor zaaidoeleinden)


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 en die naar de Zwitserse Bondsstaat of naar het Vorstendom Liechtenstein worden uitgevoerd.

(2)  Voor landbouwproducten verkregen door verwerking van een basisproduct en/of een daarmee gelijkgesteld product gelden de coëfficiënten vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie.

(3)  De betrokken goederen vallen onder GN-code 3505 10 50.

(4)  Goederen opgenomen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003 of bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2825/93 (PB L 258 van 16.10.1993, blz. 6).

(5)  Voor stropen van de GN-codes 1702 30 99, 1702 40 90 en 1702 60 90, verkregen door het mengen van glucose- en fructosestropen, betreft de uitvoerrestitutie alleen glucosestroop.


6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/16


VERORDENING (EG) Nr. 797/2007 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2007

betreffende de afgifte van uitvoercertificaten in de wijnsector

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 883/2001 van de Commissie van 24 april 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad met betrekking tot het handelsverkeer van producten van de wijnbouwsector met derde landen (1), en met name op artikel 7 en artikel 9, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 63, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (2) is bepaald dat de uitvoerrestituties voor producten van de wijnsector worden toegekend voor maximaal de hoeveelheden en bedragen die bepaald zijn in de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw.

(2)

In artikel 9 van Verordening (EG) nr. 883/2001 is bepaald onder welke voorwaarden de Commissie bijzondere maatregelen kan vaststellen om te voorkomen dat de in het kader van die overeenkomst toegestane hoeveelheden of uitgaven worden overschreden.

(3)

Volgens de gegevens betreffende de uitvoercertificaten waarover de Commissie op 4 juli 2007 beschikt, dreigen de voor de in artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 883/2001 bedoelde bestemmingszones 1 (Afrika), 3 (Oost-Europa) en 4 (West-Europa) voor de periode tot en met 31 augustus 2007 nog beschikbare hoeveelheden te worden overschreden indien de afgifte van uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie niet wordt beperkt. Derhalve moet op de van 1 tot en met 3 juli 2007 ingediende aanvragen een uniform verminderingspercentage worden toegepast en moeten de afgifte van certificaten voor de ingediende aanvragen en de indiening van aanvragen voor deze zones worden geschorst tot en met 16 september 2007,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie in de wijnsector waarvoor van 1 tot en met 3 juli 2007 aanvragen op grond van Verordening (EG) nr. 883/2001 zijn ingediend, worden afgegeven voor 16,62 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 1 (Afrika), voor 23,66 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 3 (Oost-Europa) en voor 27,97 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 4 (West-Europa).

2.   Voor de in lid 1 bedoelde producten van de wijnsector worden de afgifte van uitvoercertificaten waarvoor aanvragen op 4 juli 2007 of later zijn ingediend, en ook de indiening, met ingang van 6 juli 2007, van aanvragen van uitvoercertificaten voor de bestemmingszones 1 (Afrika), 3 (Oost-Europa) en 4 (West-Europa) tot en met 16 september 2007 geschorst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 128 van 10.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2079/2005 (PB L 333 van 20.12.2005, blz. 6).

(2)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2165/2005 van de Commissie (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 1).


6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/17


VERORDENING (EG) Nr. 798/2007 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2007

tot vaststelling van een verbod op de visserij op haring in zone VII g, VII h, VII j en VII k door vaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2007 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2007 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2007 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2007.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11, gerectificeerd bij PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6).

(3)  PB L 15 van 20.1.2007, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2007 (PB L 106 van 24.4.2007, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

16

Lidstaat

HET VERENIGD KONINKRIJK

Bestand

HER/7G-K.

Soort

Haring (Clupea harengus)

Zone

VIIg, VIIh, VIIj en VIIk

Datum

12.6.2007


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/19


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 5 juni 2007

tot intrekking van Beschikking 2005/186/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort op Malta

(2007/464/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 12,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2005/186/EG (1) werd op aanbeveling van de Commissie overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag besloten dat er op Malta een buitensporig tekort bestond. De Raad merkte op dat het overheidstekort in 2003 9,7 % van het bbp bedroeg, waarvan 2,9 % van het bbp op een eenmalige transactie terug te voeren was, en daarmee de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp overschreed, terwijl de bruto overheidsschuld 72 % van het bbp beliep en in 2004 naar alle waarschijnlijkheid nog verder van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het bbp zou afwijken.

(2)

Overeenkomstig artikel 104, lid 7, van het Verdrag en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (2) heeft de Raad op 5 juli 2004 een aanbeveling tot Malta gericht waarin het land werd verzocht om uiterlijk in 2006 aan de heersende buitensporigtekortsituatie een einde te maken. De aanbeveling is openbaar gemaakt.

(3)

Overeenkomstig artikel 104, lid 12, van het Verdrag wordt een beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort ingetrokken indien de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.

(4)

Overeenkomstig het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten worden de voor de toepassing van de procedure benodigde gegevens door de Commissie verstrekt. In het kader van de toepassing van dit protocol dienen de lidstaten overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (3) de Commissie tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, gegevens te verstrekken over het overheidstekort en de overheidsschuld, alsook over andere, daarmee samenhangende variabelen.

(5)

Uit de gegevens die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 8 G, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3605/93 na de kennisgeving van Malta vóór 1 april 2007 heeft verstrekt, en uit de voorjaarsprognoses 2007 van de diensten van de Commissie kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

Het overheidstekort is teruggedrongen van 10 % van het bbp in 2003 tot 2,6 % van het bbp in 2006 en is daarmee onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp uitgekomen. Dit percentage is iets lager dan de in het geactualiseerde convergentieprogramma van januari 2006 vastgelegde doelstelling voor 2006, maar toch nog iets hoger dan de doelstellingen die de Raad in zijn aanbeveling overeenkomstig artikel 104, lid 7, heeft onderschreven.

Ruim de helft (circa 4 procentpunt) van de 7,4 procentpunt van het bbp waarmee het tekortcijfer tussen 2003 en 2006 werd verminderd, was terug te voeren op hogere ontvangsten als gevolg van wijzigingen in de indirecte belastingheffing en een efficiëntere belastinginning. De resterende 3,5 procentpunt valt te verklaren door een daling van de uitgavenquote, die ten dele toe te schrijven is aan een groter beroep op eenmalige maatregelen, namelijk de verkoop van gronden, die bij conventie als een negatieve uitgave wordt geboekt. De uitgavenquote zou minder sterk zijn teruggelopen indien de aanzienlijke eenmalige uitgaven verhogende transactie van 2003 ter grootte van ongeveer 3 % van het bbp met betrekking tot de herstructurering van de scheepswerven buiten beschouwing wordt gelaten. Daarnaast werd een uitgavenreductie bewerkstelligd door een afslanking en herstructurering van overheidsbedrijven, een beperking van de indienstneming van ambtenaren en een strengere controle op de sociale uitkeringen.

Tussen 2004 en 2006 waren eenmalige tekortverminderende transacties goed voor gemiddeld ongeveer 1 % van het bbp per jaar. Ongerekend eenmalige maatregelen (ter grootte van 0,7 % van het bbp) zou het tekort in 2006 3,3 % van het bbp hebben belopen en daarmee boven de referentiewaarde zijn gebleven. In 2006 is het structurele saldo, dat wil zeggen het conjunctuurgezuiverde saldo ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, met naar schatting iets meer dan 1 % van het bbp verbeterd.

In de voorjaarsprognoses 2007 van de diensten van de Commissie wordt ervan uitgegaan dat het tekort in 2007 met behulp van extra uitgavenreducties verder zal worden teruggedrongen tot 2,1 % van het bbp. Aangenomen wordt dat de eenmalige maatregelen 0,6 % van het bbp zullen bedragen en daarmee van dezelfde grootteorde zullen zijn als het voorafgaande jaar, waardoor het tekort zonder eenmalige maatregelen onder de referentiewaarde zou uitkomen. Dit cijfer stemt nagenoeg overeen met de in de kennisgeving van april 2007 vervatte officiële tekortraming van 1,9 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses zou het tekort in 2008 bij ongewijzigd beleid verder afnemen tot 1,6 % van het bbp (zonder dat op eenmalige maatregelen een beroep wordt gedaan). Dit wijst erop dat het tekort op een geloofwaardige en duurzame wijze tot onder de limiet van 3 % van het bbp is teruggedrongen. Verwacht wordt dat het structurele saldo er in 2007 licht op vooruit zal gaan en in 2008 bij ongewijzigd beleid met nog eens 1 procentpunt zal verbeteren. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van de vorderingen die moeten worden gemaakt in de richting van de middellangetermijndoelstelling voor de begrotingssituatie, die voor Malta de verwezenlijking van een evenwichtige structurele begrotingssituatie is.

De overheidsschuld is teruggelopen van een hoogtepunt van 73,9 % van het bbp in 2004 tot 66,5 % in 2006. Volgens de voorjaarsprognoses 2007 van de diensten van de Commissie zou de schuldquote verder dalen tot ongeveer 64,3 % eind 2008 en daarmee dichter in de buurt komen van de referentiewaarde van 60 % van het bbp.

(6)

Volgens de Raad is het buitensporige tekort op Malta verholpen en dient Beschikking 2005/186/EG derhalve te worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat het buitensporige tekort op Malta is gecorrigeerd.

Artikel 2

Beschikking 2005/186/EG wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Malta.

Gedaan te Luxemburg, 5 juni 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

S. GABRIEL


(1)  PB L 62 van 9.3.2005, blz. 21.

(2)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1056/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 5).

(3)  PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2103/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 1).


6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/21


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 5 juni 2007

tot intrekking van Beschikking 2004/917/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland

(2007/465/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 12,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2004/917/EG (1) werd op aanbeveling van de Commissie overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag besloten dat er in Griekenland een buitensporig tekort bestond. De Raad merkte op dat het overheidstekort in 2003 3,2 % van het bbp bedroeg en daarmee de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp overschreed, terwijl de bruto-overheidsschuld 103 % van het bbp beliep, ruim boven de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het bbp. De cijfers over het overheidstekort en de bruto-overheidsschuld voor 2003 werden herhaaldelijk herzien sinds Beschikking 2004/917/EG. Volgens de laatste gegevens bedroegen het tekort en de schuld respectievelijk 6,2 % van het bbp en 107,8 % van het bbp.

(2)

Overeenkomstig artikel 104, lid 7, van het Verdrag en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (2) heeft de Raad op 6 juli 2004 een aanbeveling tot Griekenland gericht waarin het land werd verzocht om uiterlijk in 2005 aan de buitensporigtekortsituatie een einde te maken. De aanbeveling werd openbaar gemaakt.

(3)

Op 19 januari 2005 besloot de Raad bij Beschikking 2005/334/EG (3) overeenkomstig artikel 104, lid 8, op aanbeveling van de Commissie dat Griekenland geen doeltreffende actie had ondernomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad uit hoofde van artikel 104, lid 7. Op 17 februari 2005 besloot de Raad bij Beschikking 2005/441/EG (4) op aanbeveling van de Commissie, overeenkomstig artikel 104, lid 9, Griekenland aan te manen maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig achtte om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen, en verlengde hij de termijn voor de correctie met één jaar, tot 2006.

(4)

Volgens artikel 104, lid 12, van het Verdrag moet een beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort worden ingetrokken indien de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.

(5)

Overeenkomstig het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten verstrekt de Commissie de voor de toepassing van de procedure benodigde gegevens. In het kader van de toepassing van dit protocol dienen de lidstaten ingevolge artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (5) de Commissie tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, gegevens te verstrekken over het overheidstekort en de overheidsschuld, alsook over andere, daarmee samenhangende variabelen.

(6)

Uit de gegevens die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 8 G, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3605/93 na de kennisgeving van Griekenland op 1 april 2007 heeft verstrekt, en uit de voorjaarsprognose 2007 van de diensten van de Commissie kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

het overheidstekort is teruggedrongen van 7,9 % van het bbp in 2004 tot 2,6 % van het bbp in 2006 en is daarmee onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp gekomen. Dit is identiek aan het in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van december 2005 gestelde doel;

de ontvangsten en de uitgaven droegen in bijna gelijke mate bij aan de nominale correctie van het bbp met bijna 3 procentpunten ten opzichte van het tekort van 5,5 % in 2005. De totale ontvangsten namen met 1,5 procentpunt van het bbp toe, waarvan 0,5 procentpunt voor rekening van de indirecte belastingen komt. De resterende 1 procentpunt betreft de toename van de sociale premies en andere ontvangsten, waaronder kapitaaloverdrachten (EU-overdrachten). De totale uitgaven namen af met 1,25 procentpunt van het bbp, vooral door lagere primaire uitgaven (0,5 % van het bbp) en lagere rentelasten (0,25 % van het bbp). De kapitaaluitgaven waren ook ongeveer 0,5 procentpunt van het bbp lager. De eenmalige ontvangsten bedroegen 0,6 % van het bbp. De verbetering van het structurele saldo (d.w.z. het conjunctuurgezuiverde saldo, zonder eenmalige en andere tijdelijke maatregelen) wordt voor 2006 geschat op 2,25 % van het bbp. De bijstelling van het tekortschuldcijfer met 2,3 % van het bbp wordt grotendeels toegelicht;

volgens de voorjaarsprognose 2007 van de diensten van de Commissie zal het tekort in 2007 verder dalen, tot 2,4 % van het bbp. Dit is in overeenstemming met de officiële tekortdoelstelling van 2,4 % van het bbp die in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van december 2006 is vastgelegd. De prognose van de diensten van de Commissie gaat evenwel ook uit van aanvullende eenmalige ontvangsten ter hoogte van 0,25 % van het bbp en van permanente bezuinigingsmaatregelen ter hoogte van 0,25 % van het bbp, beide aangekondigd op de afsluitingsdatum voor de voorjaarsprognose 2007 van de diensten van de Commissie en derhalve nog niet in aanmerking genomen in de officiële doelstelling van december 2006. Desondanks is de voorjaarsprognose 2007 voor het tekort niet beter dan de doelstelling, omdat het effect van deze nieuwe maatregelen teniet wordt gedaan door zowel voorzichtiger groeihypotheses als het feit dat de voor 2007 geplande permanente maatregelen volgens de Commissie de afname van de eenmalige ontvangsten niet volledig compenseren. Zonder eenmalige ontvangsten komt het tekort met 2,9 % van het bbp nog steeds onder de referentiewaarde. Volgens de voorjaarsprognose zal het tekort in 2008 bij ongewijzigd beleid verder afnemen tot 2,7 % van het bbp waarbij voor 2008 geen eenmalige ontvangsten in aanmerking zijn genomen. Dit wijst erop dat het tekort op geloofwaardige en duurzame wijze is teruggedrongen tot onder het plafond van 3 % van het bbp. Volgens de prognose verbetert het structurele saldo in 2007 met ongeveer 0,25 procentpunt van het bbp en bij ongewijzigd beleid in 2008 nog eens marginaal. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van de vorderingen die moeten worden gemaakt in de richting van de middellangetermijndoelstelling voor de begrotingssituatie, die voor Griekenland de verwezenlijking van een evenwichtige structurele begrotingssituatie is;

de overheidsschuld is gedaald van 108,5 % van het bbp in 2004 tot 104,5 % in 2006. Volgens de voorjaarsprognose 2007 zal de schuldquote in de loop van 2008 verder teruglopen tot ongeveer 97,5 %, wat nog wel ruim boven de referentiewaarde van 60 % van het bbp ligt. De schuldquote kan worden geacht voldoende te dalen in de richting van de referentiewaarde van 60 % van het bbp.

(7)

De Griekse statistische autoriteiten hebben hun procedures verbeterd, wat leidde tot een aanzienlijke vermindering van de statistische discrepanties en een over het algemeen betere kwaliteit van de algemene overheidsgegevens. De Griekse autoriteiten streven ernaar het actieplan ter verbetering van de statistieken betreffende de overheidsfinanciën volledig uit te voeren. Dientengevolge heeft Eurostat zijn reserves ten aanzien van de kwaliteit van de gemelde gegevens ingetrokken.

(8)

Volgens de Raad is het buitensporige tekort in Griekenland gecorrigeerd en dient Beschikking 2004/917/EG derhalve te worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat het buitensporige tekort in Griekenland is gecorrigeerd.

Artikel 2

Beschikking 2004/917/EG wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Luxemburg, 5 juni 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

S. GABRIEL


(1)  PB L 389 van 30.12.2004, blz. 25.

(2)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1056/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 5).

(3)  PB L 107 van 28.4.2005, blz. 24.

(4)  PB L 153 van 16.6.2005, blz. 29.

(5)  PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2103/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 1).


6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/23


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 juni 2007

houdende benoeming van zes Zweedse leden en negen Zweedse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

(2007/466/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordrachten van de Zweedse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 24 januari 2006 heeft de Raad Besluit 2006/116/EG houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 januari 2010 (1) aangenomen.

(2)

In het Comité van de Regio’s zijn zes zetels van lid vrijgekomen door het aftreden van de heer HAMMAR, de heer HEISTER, de heer KALIFF, de heer NORDSTRÖM, mevrouw RYDEFJÄRD en mevrouw TARRAS-WAHLBERG. In het Comité van de Regio’s zijn zeven zetels van plaatsvervanger vrijgekomen door het aftreden van mevrouw CELION, mevrouw GRANBERG, mevrouw NORGREN, de heer SCHUBERT, mevrouw SEGERSTEN-LARSSON, mevrouw TALLBERG en mevrouw ÖGREN. Door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer PERSSON is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen. Door de benoeming van mevrouw RYDEFJÄRD, voormalig plaatsvervanger, tot (inmiddels aftredend) lid, is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2010:

a)

als lid:

de heer Paul LINDQUIST, Lidingö kommun,

mevrouw Kristina ALVENDAHL, Stockholms kommun,

mevrouw Maria WALLHAGER, Stockholms läns landsting,

de heer Ilmar REEPALU, Malmö kommun,

mevrouw Lotta HÅKANSSON HARJU, Järfälla kommun,

mevrouw Catarina SEGERSTEN-LARSSON, Värmlands läns landsting;

en

b)

als plaatsvervanger:

de heer Carl Fredrik GRAF, Halmstads kommun,

mevrouw Susanna HABY, Göteborgs kommun,

de heer Carl Johan SONESON, Skåne läns landsting,

de heer Rolf SÄLLRYD, Kronobergs läns landsting,

mevrouw Ingela NYLUND WATZ, Stockholms läns landsting,

mevrouw Agneta LIPKIN, Norrbottens läns landsting,

de heer Tore HULT, Alingsås kommun,

mevrouw Yoomi RENSTRÖM, Ovanåkers kommun,

de heer Kenth LÖVGREN, Gävle kommun;

ter vervanging van:

a)

de heer Henrik HAMMAR,

mevrouw Lisbeth RYDEFJÄRD,

de heer Lars NORDSTRÖM,

de heer Roger KALIFF,

mevrouw Catarina TARRAS-WAHLBERG,

de heer Chris HEISTER;

en

b)

mevrouw Agneta GRANBERG,

mevrouw Lena CELION,

mevrouw Catarina SEGERSTEN-LARSSON,

de heer Kent PERSSON,

de heer Endrick SCHUBERT,

mevrouw Christina TALLBERG,

mevrouw Lisbeth RYDEFJÄRD (benoemd tot (inmiddels aftredend) lid),

mevrouw Åsa ÖGREN,

mevrouw Ulla NORGREN.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.

Gedaan te Luxemburg, 28 juni 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

S. GABRIEL


(1)  PB L 56 van 25.2.2006, blz. 75.


Commissie

6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/25


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2007

tot oprichting van de Deskundigengroep inzake radiofrequentie-identificatie

(2007/467/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 153 van het Verdrag heeft aan de Europese Gemeenschap de taak opgedragen om een hoog niveau van bescherming van de consumenten te waarborgen door de bevordering van hun recht op voorlichting en hun recht van vereniging om hun belangen te behartigen. Artikel 163 bepaalt dat de Gemeenschap de industrie moet aanmoedigen om competitiever te worden op internationaal niveau en de ondernemingen moet aanmoedigen om ten volle de mogelijkheden van de interne markt te benutten, in het bijzonder door de vaststelling van gemeenschappelijke normen. Artikel 157 bepaalt dat de Gemeenschap en de lidstaten een gunstig klimaat voor het ontplooien van initiatieven en een betere benutting van het industrieel potentieel van het beleid moeten bevorderen.

(2)

In de Mededeling van de Commissie „Radiofrequentie-identificatie (RFID) in Europa: maatregelen met het oog op een beleidskader” (1) (hierna „de mededeling”) is de oprichting aangekondigd van de deskundigengroep inzake radiofrequentie-identificatie (hierna „RFID”) hetgeen een dialoog tussen de stakeholders mogelijk moet maken om met kennis van zaken advies te kunnen verlenen over de maatregelen die moeten worden genomen in verband met de in de mededeling geopperde preoccupaties.

(3)

Bijgevolg moet een groep van deskundigen op het gebied van RFID worden opgericht en moeten de taken en de structuur daarvan worden vastgesteld.

(4)

De groep moet een dialoog helpen ontwikkelen tussen consumentenorganisaties, marktactoren en nationale en Europese autoriteiten, inclusief gegevensbeschermingsautoriteiten.

(5)

Persoonsgegevens over de leden van de groep moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2).

(6)

Er moet een periode worden vastgesteld gedurende welke dit besluit van toepassing zal zijn. De Commissie zal te gepasten tijde de wenselijkheid van een verlenging onderzoeken,

BESLUIT:

Artikel 1

De Deskundigengroep inzake radiofrequentie-identificatie

Met ingang van 1.7.2007 wordt de groep van deskundigen, de „Deskundigengroep inzake radiofrequentie-identificatie”, hierna „de groep” genoemd, opgericht.

Artikel 2

Taak

De groep heeft tot taak:

a)

het verlenen van advies aan de Commissie over de inhoud van een aanbeveling waarin de beginselen worden vastgesteld die overheden en andere stakeholders moeten toepassen met betrekking tot RFID-gebruik en over de inhoud van andere initiatieven van de Commissie betreffende dit gebied;

b)

het ontwikkelen van richtsnoeren over de wijze waarop RFID-toepassingen moeten functioneren rekening houdend met de zienswijzen van stakeholders en kwesties betreffende langetermijngebruikers alsmede economische en maatschappelijke aspecten van RFID-technologieën;

c)

het ondersteunen van de Commissie in haar inspanningen voor het bevorderen van bewustmakingscampagnes op het niveau van de lidstaten en burgers over de kansen en uitdagingen van RFID;

d)

het verstrekken van objectieve informatie en vergemakkelijken van de uitwisseling van ervaring en goede praktijken met betrekking tot de kansen en uitdagingen van RFID-technologie, inclusief toepassingen voor Europa's economie en maatschappij; het verstrekken van objectieve informatie over de Gemeenschap en nationale regelgevingskaders ten aanzien van gegevensbescherming en privacy, en over andere beleidspreoccupaties.

Artikel 3

Raadpleging

De Commissie kan de groep raadplegen over elke kwestie betreffende het volgen in Europa van een veilige, beveiligde, privacyvriendelijke en effectieve benadering van RFDI.

Artikel 4

Samenstelling — Benoeming

1.   De groep bestaat uit ten hoogste 35 leden.

2.   De directeur-generaal van DG Informatiemaatschappij en media of zijn/haar vertegenwoordiger benoemt de leden en waarnemers van de groep uit specialisten op de in de artikelen 2 en 3, lid 1, bedoelde gebieden op voordracht van organisaties die verzocht zijn deskundigen aan te bevelen. Onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgesteld voor de gewone leden van de groep wordt een gelijk aantal plaatsvervangende leden benoemd. Een plaatsvervangend lid neemt van rechtswege de plaats van het gewone lid in wanneer dit afwezig of verhinderd is.

3.   De leden worden benoemd met het oog op een evenwichtige vertegenwoordiging van de diverse stakeholders en omvatten met name vertegenwoordigers uit de volgende gebieden:

a)

Civiele samenleving

i)

de gemeenschappen van eindgebruikers die te maken hebben met RFID-systemen (burgers, consumenten, patiënten, werknemers);

ii)

privacyorganisaties.

b)

Belanghebbenden:

i)

gebruikers uit verschillende toepassingssectoren (bijvoorbeeld de logistieke, automobiel-, ruimtevaart-, gezondheids-, kleinhandels-, farmaceutische sector);

ii)

partijen die actief betrokken zijn bij het opzetten van RFID-systemen (zoals producenten van RFID-chips, ontwerpers en fabrikanten van gebruiksklare identificatielabels en lezers, software- en systeemintegratoren, aanbieders van diensten, en aanbieders van privacy- en beveiligingsoplossingen);

iii)

normalisatie-instanties.

4.   De volgende overheden worden uitgenodigd om als waarnemer aan de beraadslagingen van de groep deel te nemen:

a)

Vertegenwoordigers van de lidstaten die tijdens de ambtstermijn van de deskundigengroep het voorzitterschap van de EU bekleden;

b)

Vertegenwoordigers van gegevensbeschermingsautoriteiten.

5.   De volgende deskundigen worden uitgenodigd om als waarnemer aan de beraadslagingen van de groep deel te nemen:

a)

Academische onderzoekers en practici;

b)

Technologiedeskundigen, met name met betrekking tot de volgende generatie van genetwerkte RFID's („internet van dingen”);

c)

Rechtskundigen die advies verlenen over de bestaande wetgeving.

6.   De leden van de groep worden benoemd voor een hernieuwbare ambtstermijn van twee jaar. Zij blijven in functie tot zij worden vervangen of tot hun ambtstermijn afloopt.

7.   Leden die geen effectieve bijdrage meer aan de beraadslagingen van de groep kunnen leveren, die ontslag nemen of die niet aan de voorwaarden van de leden drie tot vijf van dit artikel of artikel 287 van het Verdrag voldoen, kunnen voor de resterende periode van hun ambtstermijn worden vervangen.

8.   De namen van de in lid 2 van dit artikel bedoelde organisaties worden bekendgemaakt op de internetsite van DG Informatiemaatschappij en media. Gegevens over de leden worden verzameld, verwerkt en bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 5

Werkwijze

1.   De groep wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

2.   In overeenstemming met de Commissie kunnen subgroepen worden opgericht om specifieke kwesties te behandelen op basis van het door de groep opgestelde mandaat. Deze groepen worden ontbonden zodra hun mandaat is vervuld.

3.   Indien dit nuttig en/of nodig is, kan de vertegenwoordiger van de Commissie deskundigen of waarnemers met specifieke deskundigheid inzake een geagendeerd onderwerp vragen om aan de beraadslagingen van de groep of subgroepen deel te nemen.

4.   De bij het deelnemen aan de beraadslagingen van een groep of subgroep verkregen informatie mag niet openbaar worden gemaakt wanneer deze volgens de Commissie op vertrouwelijke kwesties betrekking heeft.

5.   De groep en zijn subgroepen vergaderen normaal in de lokalen van de Commissie overeenkomstig de door haar bepaalde procedures en tijdschema. De diensten van de Commissie verzorgen het secretariaat. Andere betrokken ambtenaren van de Commissie mogen de vergaderingen van de groep en de subgroepen bijwonen.

6.   De groep stelt zijn reglement van orde vast op basis van het door de Commissie aangenomen standaardreglement van orde.

7.   De Commissie mag alle samenvattingen, conclusies, deelconclusies of werkdocumenten van de groep publiceren in de oorspronkelijke taal van het document in kwestie.

Artikel 6

Kosten van vergaderingen

De reis- en, voor zover van toepassing, verblijfskosten die door de leden, deskundigen en waarnemers in verband met de activiteiten van de groep worden gemaakt, worden door de Commissie terugbetaald overeenkomstig de Commissieregels voor de vergoeding van externe deskundigen.

De leden worden niet betaald voor de diensten die zij verlenen.

Vergaderkosten worden terugbetaald binnen de grenzen van het jaarbudget dat door de verantwoordelijke Commissiediensten aan de groep is toegewezen.

Artikel 7

Toepasselijkheid

Dit besluit is van toepassing tot 31 maart 2009.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2007.

Voor de Commissie

Viviane REDING

Lid van de Commissie


(1)  COM(2007) 96 definitief.

(2)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


BIJLAGE

REGLEMENT VAN ORDE VAN DE GROEP VAN DESKUNDIGEN INZAKE RADIOFREQUENTIE-IDENTIFICATIE (RFID)

DE DESKUNDIGENGROEP inzake radiofrequentie-identificatie (RFID),

Gelet op het besluit van de Commissie tot oprichting van een Deskundigengroep inzake radiofrequentie-identificatie (RFID), met name artikel 1,

Gezien het door de Commissie gepubliceerde standaardreglement van orde,

HEEFT HET VOLGENDE REGLEMENT VAN ORDE VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijeenroeping

1.   Vergaderingen van de groep worden door de voorzitter bijeengeroepen hetzij op diens eigen initiatief, hetzij op verzoek van een gewone meerderheid van leden na instemming van de Commissie.

2.   Voor aangelegenheden die ook tot de verantwoordelijkheid van andere groepen behoren, kunnen gemeenschappelijke vergaderingen met die groepen worden bijeengeroepen.

Artikel 2

Agenda

1.   Het secretariaat stelt de agenda op onder verantwoordelijkheid van de voorzitter en zendt deze aan de leden van de groep.

2.   De agenda wordt aan het begin van de vergadering door de groep aangenomen.

Artikel 3

Zenden van documenten aan groepsleden

1.   Het secretariaat zendt uiterlijk dertig kalenderdagen voor de datum van de vergadering de uitnodiging voor de vergadering en de ontwerp-agenda aan de groepsleden.

2.   Het secretariaat zendt uiterlijk veertien kalenderdagen voor de datum van de vergadering ontwerpen waarover de groep wordt geraadpleegd en alle andere werkdocumenten aan de groepsleden.

3.   In dringende of uitzonderlijke gevallen kunnen de uiterste termijnen voor het zenden van de documentatie als bedoeld in de leden 1 en 2 tot vijf kalenderdagen voor de datum van de vergadering worden verkort.

Artikel 4

Adviezen van de groep

1.   Voor zover mogelijk neemt de groep zijn adviezen of verslagen aan bij consensus.

2.   Wanneer geen consensus kan worden bereikt, worden conflicterende standpunten en desbetreffende achtergronden gerapporteerd zodat verschillende standpunten duidelijk worden begrepen.

Artikel 5

Subgroepen

1.   Met instemming van de Commissie kan de groep subgroepen oprichten om specifieke kwesties te behandelen op basis van een door de groep opgesteld mandaat; deze subgroepen worden ontbonden zodra zij dit mandaat hebben vervuld.

2.   De subgroepen rapporteren aan de groep.

Artikel 6

Toelating van derden

1.   De Commissievertegenwoordiger kan voor zover passend en/of nodig deskundigen of waarnemers met een speciale expertise over een kwestie die op de ontwerp-agenda staat, uitnodigen om deel te nemen aan de werkzaamheden van de groep of subgroepen.

2.   Deskundigen of waarnemers zijn niet aanwezig wanneer de groep een advies of verslag aanneemt.

Artikel 7

Schriftelijke procedure

1.   Indien nodig kan de groep zijn advies over een specifieke kwestie via een schriftelijke procedure verlenen. Daartoe zendt het secretariaat aan de groepsleden de ontwerpen waarover de groep wordt geraadpleegd en alle andere werkdocumenten.

2.   Indien echter een eenvoudige meerderheid van de groepsleden vraagt dat de kwestie tijdens een vergadering van de groep wordt behandeld, wordt de schriftelijke procedure zonder resultaat beëindigd en roept de voorzitter zo snel mogelijk een vergadering van de groep bijeen.

Artikel 8

Secretariaat

De Commissie verleent secretariële ondersteuning aan de groep en alle krachtens bovenstaand artikel 5, lid 1, opgerichte subgroepen.

Artikel 9

Beknopt verslag van de vergaderingen

Door het secretariaat wordt onder verantwoordelijkheid van de voorzitter een beknopt verslag opgesteld van de bespreking van elk punt op de agenda en de door de groep verleende adviezen. In het beknopt verslag wordt geen melding gemaakt van de individuele standpunten van de leden tijdens de beraadslagingen van de groep. Het beknopt verslag wordt door de groep aangenomen.

Artikel 10

Presentielijst

Tijdens elke vergadering stelt het secretariaat, onder verantwoordelijkheid van de voorzitter, een presentielijst op onder specificering, voor zover passend, van de overheden, organisaties of organen waartoe de deelnemers behoren.

Artikel 11

Preventie van belangenconflicten

1.   Aan het begin van elke vergadering informeert elk lid van wie deelname aan de beraadslagingen van de groep een belangenconflict over een specifiek agendapunt zou veroorzaken de voorzitter.

2.   In geval van een dergelijk belangenconflict onthoudt het lid zich van bespreking van de betrokken agendapunten en van stemming over deze punten.

Artikel 12

Correspondentie

1.   Correspondentie betreffende de groep wordt aan de Commissie gericht, ter attentie van de voorzitter.

2.   Correspondentie voor groepsleden wordt gezonden aan het [e-mail]adres dat zij met dat doel verstrekken.

Artikel 13

Transparantie

1.   Wat de toegang van het publiek tot de documenten van de groep betreft gelden dezelfde beginselen en voorwaarden als die welke zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (1) van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De Commissie beslist over de verzoeken om toegang tot die documenten.

2.   De beraadslagingen van de groep zijn vertrouwelijk.

3.   In overeenstemming met de Commissie kan de groep, bij een gewone meerderheid van zijn leden, besluiten om zijn beraadslagingen open te stellen voor het publiek.

Artikel 14

Bescherming van persoonsgegevens

Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van dit reglement van orde gebeurt in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2) van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.


(1)  PB L 145 van 31.5.2002, blz. 43.

(2)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/31


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2007/468/GBVB VAN DE RAAD

van 28 juni 2007

betreffende de ondersteuning van activiteiten van de Voorbereidende Commissie van de Verdragsorganisatie voor een alomvattend verbod op kernproeven (CTBTO) ter versterking van haar toezichts- en verificatiecapaciteit en in het kader van de uitvoering van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens aangenomen, waarvan hoofdstuk III een lijst van maatregelen bevat ter bestrijding van deze verspreiding, die zowel binnen de Europese Unie als in derde landen dienen te worden genomen.

(2)

De Europese Unie geeft momenteel actief uitvoering aan de strategie van de Unie en aan de in hoofdstuk III ervan genoemde maatregelen, met name door het verlenen van financiële steun aan specifieke projecten die worden uitgevoerd door multilaterale instellingen.

(3)

De staten die het door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 10 september 1996 goedgekeurde Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT) hebben ondertekend, hebben besloten een voorbereidende commissie — met handelingsbekwaamheid — op te richten die, in afwachting van de oprichting van de Verdragsorganisatie voor een alomvattend verbod op kernproeven (CTBTO), tot taak heeft voor de daadwerkelijke uitvoering van het CTBT te zorgen.

(4)

Op 17 november 2003 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2003/805/GBVB betreffende de universalisering en versterking van multilaterale overeenkomsten op het gebied van de non-proliferatie van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor (1) aangenomen.

(5)

Een spoedige inwerkingtreding en universalisering van het CTBT en de versterking van het systeem voor toezicht en verificatie van de Voorbereidende Commissie van de CTBTO zijn belangrijke doelstellingen van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens.

(6)

De doelstellingen welke in de overwegingen 4 en 5 zijn genoemd, worden ook door de Voorbereidende Commissie van de CTBTO nagestreefd; deze commissie gaat reeds na hoe zij haar verificatiesysteem het best kan versterken door tijdig deskundigheid en opleiding te verstrekken aan personeel van de ondertekenende staten dat betrokken is bij de uitvoering van de verificatieregeling. Het is derhalve passend de Voorbereidende Commissie van de CTBTO met de technische uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden te belasten.

(7)

De Raad heeft op 20 maart 2006 Gemeenschappelijk Optreden 2006/243/GBVB betreffende de ondersteuning van activiteiten van de Voorbereidende Commissie van de Organisatie van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBTO) op het gebied van opleiding en capaciteitsopbouw voor verificatie en in het kader van de uitvoering van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (2) vastgesteld.

(8)

Met de kernproef die de Democratische Volksrepubliek Korea in oktober 2006 heeft uitgevoerd, is nogmaals benadrukt hoe belangrijk het is dat het CTBT spoedig in werking treedt en dat het systeem voor toezicht en verificatie van de CTBTO versneld moet worden opgebouwd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Om onverwijld een praktische uitvoering te geven aan enkele onderdelen van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, steunt de Europese Unie de activiteiten van de Voorbereidende Commissie van de Verdragsorganisatie voor een alomvattend verbod op kernproeven (CTBTO) met betrekking tot de volgende doelstellingen:

a)

versterking van de capaciteit van het systeem voor toezicht en verificatie van de CTBTO, ook op het gebied van de opsporing van radionucliden;

b)

verbetering van de operationele prestaties van het systeem voor toezicht en verificatie van de CTBTO, onder meer door het testen en valideren van de inspectieomstandigheden ter plaatse.

2.   De door de Europese Unie te steunen projecten hebben de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het verlenen van steun voor de ontwikkeling van capaciteit op het gebied van het toezicht op en de verificatie van edelgassen;

b)

het verlenen van steun voor de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van de geïntegreerde oefening op het terrein in 2008 met betrekking tot inspecties ter plaatse (IFE08/OSI).

De projecten worden uitgevoerd ten behoeve van alle staten die het CTBT hebben ondertekend.

In de bijlage gaat een nadere omschrijving van bovenbedoelde projecten.

Artikel 2

1.   Het voorzitterschap draagt, bijgestaan door de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger (SG/HV) voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden. De Commissie wordt hier volledig bij betrokken.

2.   De in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten worden uitgevoerd door de Voorbereidende Commissie van de CTBTO. Zij verricht deze taak onder toezicht van de SG/HV, die het voorzitterschap bijstaat. De SG/HV treft daartoe de nodige regelingen met de Voorbereidende Commissie van de CTBTO.

3.   Conform hun respectieve bevoegdheden houden het voorzitterschap, de SG/HV en de Commissie elkaar regelmatig op de hoogte van de projecten.

Artikel 3

1.   Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten bedraagt 1 670 000 EUR.

2.   De met het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd met inachtneming van de procedures en voorschriften van de Europese Gemeenschap die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie, met dien verstande dat eventuele voorfinanciering niet het eigendom van de Gemeenschap blijft.

3.   De Commissie houdt toezicht op het correcte beheer van de in lid 2 bedoelde uitgaven. Daartoe sluit zij een financieringsovereenkomst met de Voorbereidende Commissie van de CTBTO, die als subsidie wordt verstrekt. In die financieringsovereenkomst wordt bepaald dat de Voorbereidende Commissie van de CTBTO er zorg voor draagt dat de bijdrage van de Europese Unie zichtbaar is in een mate die overeenstemt met de omvang ervan.

4.   De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit gemeenschappelijk optreden te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.

Artikel 4

Het voorzitterschap brengt, bijgestaan door de SG/HV, aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden, op basis van de geregelde verslagen die worden opgesteld door de Voorbereidende Commissie van de CTBTO. Deze verslagen zullen de basis vormen voor de evaluatie door de Raad. De Commissie wordt hierbij volledig betrokken. Zij verstrekt informatie over de financiële aspecten van de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden.

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het verstrijkt:

a)

15 maanden na de sluiting van de financieringsovereenkomst tussen de Commissie en de Voorbereidende Commissie van de CTBTO, of

b)

twaalf maanden na de vaststelling ervan indien er binnen die periode geen financieringsovereenkomst is gesloten.

Artikel 6

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 28 juni 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

S. GABRIEL


(1)  PB L 302 van 20.11.2003, blz. 34.

(2)  PB L 88 van 25.3.2006, blz. 68.


BIJLAGE

Steun van de Europese Unie voor activiteiten tot versterking van de toezichts- en verificatiecapaciteit van de Voorbereidende Commissie van de Verdragsorganisatie voor een alomvattend verbod op kernproeven (CTBTO) en in het kader van de uitvoering van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

I.   Inleiding

Met de aangekondigde kernproeven van de Democratische Volksrepubliek Korea (hierna „DVK” genoemd) in oktober 2006 werd niet alleen benadrukt hoe belangrijk het is dat het Verdrag spoedig in werking treedt, maar ook dat het verificatiesysteem van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT) snel moet worden opgebouwd. Deze gebeurtenis vormde een reële, het gehele systeem omspannende test voor het voorlopige technische secretariaat (PTS) en deed duidelijk de meerwaarde uitkomen die het wereldwijde verificatiesysteem zou kunnen bieden aan de ondertekenende staten. Voorts is de technische relevantie van de CTBT-verificatieregelingen gebleken, alsmede het belang van gevalideerde en efficiënte inspecties ter plaatse (OSI). Voor dit projectvoorstel heeft het PTS elementen met betrekking tot de toezichts- en verificatiecapaciteit in kaart gebracht, die bijzondere aandacht verdienen in het licht van de ervaringen met de Noord-Koreaanse kernproeven. Het voorstel is gebaseerd op de volgende twee onderdelen:

a)

edelgassen;

b)

de geïntegreerde oefening op het terrein in 2008 (IFE08/OSI).

II.   Beschrijving van de projecten

1.   Projectonderdeel edelgassen; verbetering van de kennis inzake edelgasmetingen van het PTS

a)

Het Internationaal Toezichtsysteem (IMS) heeft op dit ogenblik een niveau bereikt waarbij ongeveer tweederde van de stations in werking is. De opbouw van het systeem wordt met voorrang voortgezet, opdat begin 2008 een niveau van 90 % kan worden gehaald. De Noord-Koreaanse kernproef werd duidelijk geregistreerd door de hoofd- en bijstations voor seismische metingen van het PTS. Hierdoor kregen de ondertekenende staten betrouwbare gegevens met betrekking tot het tijdstip, de plaats en de omvang van de proef. Het systeem van seismische stations is thans voor ongeveer 80 % opgebouwd.

b)

Het werkingsniveau van de stations die toezicht kunnen houden op de aanwezigheid in de atmosfeer van relevante edelgassen bij de inwerkingtreding van het Verdrag, moet echter worden verbeterd. Er zijn thans tien prototypestations in werking of in opbouw, hetgeen neerkomt op 25 % van het voorgenomen aantal bij de inwerkingtreding. Deze stations zorgen voor experimentele en voorlopige metingen in het kader van het Internationaal Edelgasexperiment (INGE) van het PTS. Gememoreerd zij dat dit onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma gebaseerd is op vier technologieën die worden voorgesteld door vier landen, te weten Frankrijk, Rusland, Zweden en de Verenigde Staten. Na de kernproef van de DVK hebben verschillende ondertekenende staten, waaronder lidstaten van de Europese Unie, verklaard dat de PTS-capaciteit voor toezicht op de aanwezigheid van edelgassen moet worden versterkt.

c)

De monitoring van edelgassen is een fundamentele en uiterst gevoelige techniek voor de opsporing van kernexplosies onder de grond en onder water. Van alle verificatietechnologieën is deze, samen met de monitoring van radionuclidedeeltjes, de enige die het onomstotelijke bewijs van een kernexplosie kan leveren.

d)

Om te zorgen voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de huidige en toekomstige PTS-capaciteit voor edelgasmetingen, is het van cruciaal belang de te verwachten „edelgasachtergrond” in andere regio's van de wereld, waar thans geen stations zijn, te kennen. Derhalve moet een methode worden ontwikkeld voor de indeling van gebeurtenissen die met behulp van edelgasmetingen worden opgespoord. Veldmetingen voor edelgas zijn de beste manier om dit te bereiken en dergelijke „onbekenden” in te vullen. Op dit ogenblik verzamelen INGE-stations gegevens in Noord- en Zuid-Amerika, Europa, Azië en Oceanië. In Zuid-Azië, de Perzische Golf en zuidelijk Afrika bevinden zich kerninstallaties, maar er zijn geen achtergrondgegevens over radioactief xenon beschikbaar. Voorts zijn er in Europa ook metingen nodig op specifieke plaatsen, bijvoorbeeld in de buurt van radiofarmaceutische installaties of kerncentrales.

e)

Daartoe moeten metingen in de buurt van kerncentrales of radiofarmaceutische productie-installaties worden verricht om het verschil aan te tonen tussen theoretische vrijkomingsmodellen, gemelde gemiddelde vrijgekomen hoeveelheden en experimentele, daadwerkelijk gemeten resultaten. Voorts moet de achtergrond van edelgassen in andere regio's van de wereld waar thans geen stations zijn, worden nagegaan.

f)

Ter verwezenlijking van de bovengenoemde noodzakelijke verbeteringen van de capaciteit op het gebied van de edelgassen, zoekt het PTS steun voor het volgende project:

i)

De uitvoering van maximaal vier veldmeetcampagnes met een duur van naar schatting minder dan vier maanden elk. Gedurende elke campagne wordt ongeveer drie weken lang de xenonachtergrond geregistreerd op verschillende locaties op een afstand van 500-2 500 km van het basiskamp. Voorts moet op elke meetlocatie een detectorachtergrondmeting worden verricht. Sommige van deze metingen zouden vervolgens ook kunnen worden gebruikt als achtergrondinformatie voor locaties voor de installatie van IMS-stations in de toekomst. Al deze activiteiten zouden worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de betrokken weersvoorspellingsorganisaties.

ii)

De metingen worden verricht met in Europa geproduceerde, transporteerbare meetapparatuur voor edelgassen (respectievelijk het Zweedse systeem Sauna en/of het Franse systeem Spalax), die gratis gedurende de duur van dit gemeenschappelijk optreden aan het PTS wordt uitgeleend.

iii)

Het Franse Spalax is een zeer beproefd systeem dat reeds vele jaren op verschillende locaties (waaronder IMS-locaties) wordt ingezet. Het zal ook beschikbaar zijn in een transporteerbare versie die gegevens met dezelfde hoge gevoeligheid kan leveren. Gedurende elke campagne kan het hele systeem naar verschillende locaties worden vervoerd, of het kan worden opgesplitst in een transporteerbare steekproefeenheid en een detectoreenheid in het „basiskamp”, al naar gelang van de logistieke omstandigheden in de regio.

iv)

Het Zweedse systeem Sauna is al bij verscheidene veldcampagnes gebruikt en is dus reeds naar behoren geëvalueerd. Het systeem levert voor de vier betrokken isotopen gegevens met soortgelijke detectielimieten als voor de IMS-versie (Sauna-II), waardoor de gegevens dus rechtstreeks op het IMS-meetscenario kunnen worden toegepast. Tijdens elke campagne wordt de basiskampeenheid geïnstalleerd op één locatie en worden er mobiele steekproefmetingen uitgevoerd op twee of drie locaties in de buurt.

v)

Voor elke meetcampagne is het volgende nodig:

voorbereidingen en zorgvuldige logistiek (onderhoud apparatuur, logistieke planning, overeenkomsten met lokale instellingen, vervoer, enz.);

installatie, ijkingen en gegevensverzameling;

ijking van de apparatuur, verpakking, vervoer terug;

gegevensanalyse.

vi)

De voorziene kostenposten voor dit project omvatten:

personeel (waaronder een tijdelijke assistent voor de logistiek) en reiskosten;

apparatuur (bijvoorbeeld de productie van kolommen of gelijkwaardige apparatuur voor de bemonstering, ononderbroken stroomtoevoer, enz.);

verbruiksgoederen (bijvoorbeeld stroom en helium);

onderhoud en onderdelen;

lading en vervoer van apparatuur;

transport en logistiek ter plaatse;

evaluatieworkshop.

g)

Metingen zijn gepland in de volgende regio's: Europa (1), de Perzische Golf (2), zuidelijk Afrika (3) en Zuid-Azië (4). De metingen in regio (3) en gedeeltelijk in regio (1) zullen naar verwacht worden uitgevoerd met CEA-apparatuur (Frankrijk), terwijl de metingen in de regio's (2) en (4) alsook gedeeltelijk in regio (1) naar verwacht zullen worden uitgevoerd met FOI-apparatuur (Zweden).

h)

De apparatuur voor dit project zal gratis worden verstrekt door CEA (Frankrijk) en FOI (Zweden), die door het PTS tevens zullen worden gecontracteerd voor de opstelling en werking ervan.

i)

Dit onderdeel van het project zal naar verwacht ongeveer één tot anderhalf jaar duren.

j)

Voorlopige kostenraming: 960 507 EUR.

2.   Projectonderdeel inspecties ter plaatse - Steun voor de voorbereidingen van de geïntegreerde oefening op het terrein in 2008

a)

Wat er in de DVK is gebeurd, heeft nogmaals het belang aangetoond van inspecties ter plaatse als cruciale pijler van de CTBT-verificatieregeling. Hoewel de door het Internationaal Toezichtsysteem en het Internationaal Datacentrum verstrekte gegevens over de gebeurtenis in de DVK in het kader van het voorlopig doen functioneren en testen van het systeem weliswaar uiterst waardevol en betrouwbaar waren, kan absolute duidelijkheid over de aard van de gebeurtenis enkel worden verkregen door middel van een inspectie op de betrokken locatie. Het is een essentiële verantwoordelijkheid van de Voorbereidende Commissie dat het hoogste niveau van operationele paraatheid van de regeling voor inspecties ter plaatse tijdig voor de inwerkingtreding van het Verdrag wordt verwezenlijkt.

b)

De beleidsvormingsorganen van de Voorbereidende Commissie, met name Werkgroep B (WGB), hebben herhaaldelijk benadrukt dat het houden van OSI-oefeningen ter plaatse de meest efficiënte manier is om het vereiste niveau van paraatheid te bereiken. De eerste oefening van een dergelijk grote omvang, de geïntegreerde oefening op het terrein in 2008 (IFE08), zal in september 2008 in Kazachstan plaatsvinden. Hiermee wordt voor het eerst gepoogd om een echte inspectie ter plaatse te simuleren door de drie pijlers van de OSI-regeling te integreren, namelijk:

i)

opgeleide inspecteurs (ongeveer 50),

ii)

OSI-apparatuur, en

iii)

het testen van het operationele OSI-handboek.

c)

De allesomvattende voorbereidingen en de succesvolle uitvoering van IFE08 zijn een essentiële voorwaarde voor de voltooiing van de OSI-regeling in de nabije toekomst. De evaluatie van de resultaten en de met IFE08 opgedane ervaringen zullen voor het PTS van cruciaal belang zijn om na te gaan welke stappen nog moeten worden ondernomen om de operationele paraatheid van de OSI-regeling te verwezenlijken. De beschikbaarheid van passende middelen voor IFE08, zowel financieel als personeel, alsmede bijdragen in natura van de ondertekenende staten in de vorm van apparatuur, opleiding en logistieke steun, is essentieel voor het welslagen van IFE08.

d)

In de huidige fase van de voorbereidingen voor IFE08 heeft het PTS de volgende gebieden aangemerkt waarop steun van de ondertekenende staten van bijzonder belang zou zijn:

i)

Vervoer

Voor IFE08 is het vervoer van 20-30 t apparatuur van Wenen naar de plaats van binnenkomst in Kazachstan vereist. Voorts moeten 80 personen (40 inspecteurs en 40 anderen, onder wie de leiding van de oefening, het controleteam, waarnemers en beoordelaars) naar de locatie reizen. Het geplande, door de ondertekenende staten goed te keuren budget voor IFE08 voorziet in besparingen door de apparatuur over land te vervoeren. Het PTS is echter van oordeel dat dit ernstige nadelen met zich brengt, in het bijzonder wat betreft de duur en betrouwbaarheid van het vervoer en de veiligheid en beveiliging van OSI-apparatuur. De OSI-adviesgroep van deskundigen, die de PTS helpt met de voorbereiding van IFE08, heeft zich in haar vergadering van 5 en 6 december 2006 bij deze mening aangesloten. Het PTS zoekt derhalve steun voor luchtvervoer van apparatuur en personeel naar en van Kazachstan. In het licht van de logistieke en operationele vereisten van IFE08, en gelet op de juridische regelingen met het gastland, dient luchtvervoer eventueel te worden geregeld via niet in de Europese Unie gevestigde maatschappijen.

ii)

Inrichting van operationele basiskampen

Tijdens IFE08 zal het PTS twee operationele bases moeten inrichten op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Russische kernproefsite in Semipalatinsk, die als vervangend inspectiegebied fungeert. De eerste basis is voor het inspectieteam, de tweede basis voor de beoordelaars en waarnemers van IFE08. Deze bases, die zijn uitgerust met de nodige infrastructuur zoals kantoren, communicatiefaciliteiten, enz., zouden dienstdoen als hoofdkwartier voor IFE08 en van essentieel belang zijn voor het uitvoeren en controleren van de operatie in het inspectiegebied. Het PTS kan beschikken over middelen waarmee kan worden voorzien in het eerste basiskamp voor het inspectieteam. De reguliere begrotingsmiddelen zijn echter niet toereikend voor een tweede kamp. Derhalve zullen er voor de aanschaf en inrichting van de tweede basis aanvullende middelen nodig zijn die niet uit de IFE08-begroting kunnen worden geput. Het gebruik van perifere infrastructuur zal leiden tot aanzienlijk tijdverlies vanwege het vervoer, en tot extra kosten en beperkingen wat betreft het aantal uren dat nuttig aan de oefening kan worden besteed.

iii)

IFE08-evaluatieworkshop

Doel: De evaluatie en het resultaat van IFE08 in december 2008 kracht bijzetten. Hiermee zouden deskundigen de gelegenheid krijgen om de eerste resultaten van de oefening te evalueren en te bespreken, teneinde het PTS te helpen bij de opstelling van een voorlopig verslag voor de eerste vergadering van de WGB in 2009 en prioriteiten voor verdere PTS-inspanningen in kaart te brengen. Voorts wordt verwacht dat de deskundigen tijdens de workshop waardevolle lessen zullen trekken uit het aangeboden materiaal en dat een eerste sturing kan worden gegeven voor de volgende cyclus van veldoefeningen. Tijdens de workshop zal het volgende aan bod komen:

logistiek, waaronder de oprichting en werking van een operationele basis;

teambeheer;

punten inzake de betrekkingen met de geïnspecteerde staat (ISP), waaronder met name vertrouwelijkheid en gereguleerde toegang;

visuele observatie, ook tijdens vluchten over het gebied;

seismische kwesties;

geofysieke technieken;

gezondheid en veiligheid;

communicatie;

navigatie.

Voorts moet in samenwerking met OES/EV de evaluatie van de oefening zelf worden besproken.

e)

De kosten voor de twee onderdelen ter ondersteuning van IFE08 worden geraamd op:

250 000 EUR

(luchtvervoer op commerciële basis; steun in natura, bijvoorbeeld een gecharterd vrachtvliegtuig kan een keuzemogelijkheid zijn);

269 249 EUR

(huur, inrichting en inwerkingstelling van het tweede operationele basiskamp);

152 965 EUR

IFE08-evaluatieworkshop;

672 214 EUR

(totaal).

III.   Duur

De totale duur van de uitvoering van de projecten zal 15 maanden bedragen.

IV.   Begunstigden

De begunstigden van de projecten in het kader van dit gemeenschappelijk optreden tot versterking van de toezichts- en verificatiecapaciteit van de Voorbereidende Commissie van de CTBTO zijn alle ondertekenende staten van het CTBT.

V.   Uitvoeringsorgaan

De uitvoering van de projecten zal in handen zijn van de Voorbereidende Commissie van de CTBTO. De uitvoering van de projecten geschiedt rechtstreeks door het personeel van het voorlopige technische secretariaat van de Voorbereidende Commissie van de CTBTO, door deskundigen uit de ondertekenende staten van de Voorbereidende Commissie van de CTBTO of door contractanten. In het geval van contractanten moet de levering van goederen, werken of diensten door de Voorbereidende Commissie van de CTBTO in het kader van dit gemeenschappelijk optreden plaatsvinden zoals gespecificeerd in de financieringsovereenkomst die tussen de Europese Commissie en de Voorbereidende Commissie van de CTBTO moet worden gesloten.

Het uitvoeringsorgaan zal de volgende documenten opstellen:

a)

een tussentijds verslag na de eerste zes maanden van uitvoering van de projecten;

b)

een eindverslag uiterlijk één maand na het einde van de uitvoering van de projecten.

De verslagen worden toegezonden aan het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de SG/HV voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB).

VI.   Deelneming door derde partijen

De projecten worden volledig gefinancierd uit dit gemeenschappelijk optreden. Deskundigen van de Voorbereidende Commissie van de CTBTO en uit ondertekenende staten mogen als deelnemende derde partijen worden beschouwd. Zij zullen hun werkzaamheden verrichten volgens de standaardwerkwijze van deskundigen van de Voorbereidende Commissie van de CTBTO.

VII.   Raming van de benodigde financiële middelen (totaal)

De bijdrage van de Europese Unie zal de volledige uitvoering dekken van het in deze bijlage beschreven project. De geraamde kosten zijn:

Projectonderdeel edelgassen:

960 507 EUR

Projectonderdeel inspecties ter plaatse:

672 214 EUR

Totaal

1 632 721 EUR.

Voorts is er een noodreserve voor onvoorziene uitgaven opgenomen ten belope van ongeveer 3 % van de in aanmerking komende kosten (in totaal 37 279 EUR).

VIII.   Financieel referentiebedrag voor de kosten van de projecten

De totale kosten van het project bedragen 1 670 000 EUR.


6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/39


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2007/469/GBVB VAN DE RAAD

van 28 juni 2007

betreffende de in 2008 te houden conferentie ter toetsing van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (CWC)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 april 1997 is het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (CWC) in werking getreden. Doel van het Verdrag is een hele categorie massavernietigingswapens te elimineren middels een verbod op de ontwikkeling, de productie, de verwerving, de opslag, het in bezit houden, de overdracht en het gebruik van chemische wapens door de staten die partij zijn. De staten die partij zijn, moeten tegenover (natuurlijke of rechts) personen in hun rechtsmacht de stappen nemen die nodig zijn om dit verbod nageleefd te doen worden.

(2)

De Europese Unie beschouwt het CWC als een cruciaal onderdeel van het internationale kader voor non-proliferatie en ontwapening en als een uniek instrument voor ontwapening en non-proliferatie, waarvan de integriteit en de strikte toepassing volledig moeten worden gewaarborgd. Alle lidstaten van de Europese Unie zijn partij bij het CWC.

(3)

Van 28 april tot en met 9 mei 2003 waren de staten die partij zijn bij de Organisatie voor het verbod van chemische wapens (OVCW) in Den Haag bijeen voor de Eerste Conferentie ter toetsing van het CWC. Tijdens deze Eerste Toetsingsconferentie is met name een beoordeling gemaakt van het vernietigingsproces van opgegeven arsenalen. De Conferentie hield rekening met ter zake doende wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen sinds de opstelling van het Verdrag. Ook zijn de bepalingen van het Verdrag over verificatie in de chemische industrie tijdens deze Conferentie getoetst en nogmaals besproken. De Conferentie heeft strategische richtsnoeren geboden voor de volgende fase van de uitvoering van het CWC.

(4)

De Raad heeft op 17 november 2003 Gemeenschappelijk Standpunt 2003/805/GBVB (1) vastgesteld betreffende de universalisering en versterking van multilaterale overeenkomsten op het gebied van de non-proliferatie van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor. Het CWC is één van deze multilaterale overeenkomsten die door dat gemeenschappelijk standpunt worden bestreken.

(5)

Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de EU-strategie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens aangenomen, waarin de verknochtheid van de Europese Unie aan het stelsel van multilaterale verdragen wordt herbevestigd en onder meer de essentiële rol wordt benadrukt die het CWC en de OVCW vervullen bij het totstandbrengen van een wereld zonder chemische wapens.

(6)

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 28 april 2004 met eenparigheid van stemmen Resolutie 1540 (2004) aangenomen, waarin de verspreiding van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor als een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid wordt aangemerkt. Met de uitvoering van de bepalingen van deze resolutie wordt een bijdrage geleverd aan de uitvoering van het CWC.

(7)

Op 22 november 2004 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2004/797/GBVB (2) aangenomen, het eerste betreffende de ondersteuning van OPCW-activiteiten in het kader van de uitvoering van maatregelen van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens. Dit gemeenschappelijk optreden is gevolgd door Gemeenschappelijk Optreden 2005/913/GBVB (3), aangenomen op 12 december 2005, en door Gemeenschappelijk Optreden 2007/185/GBVB (4), aangenomen op 19 maart 2007.

(8)

Op 6 december 2006 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bij consensus een resolutie aangenomen over de uitvoering van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens.

(9)

Van 7 tot en met 18 april 2008 vindt de Tweede Conferentie ter toetsing van het CWC plaats en daarom moet de aanpak van de Europese Unie, die voor de lidstaten van de Europese Unie tijdens deze conferentie de leidraad zal zijn, worden bepaald,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel van de Europese Unie is het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (CWC), te versterken, en wel vooral door naleving van het CWC te bepleiten, evenals de spoedige vernietiging van alle chemische wapens, en door de verificatieregeling van het verdrag te verbeteren en te streven naar universele toepassing van het verdrag.

De Europese Unie zal derhalve streven naar een positieve uitkomst van de Tweede Toetsingsconferentie in 2008.

Artikel 2

Ter verwezenlijking van de in artikel 1 vervatte doelstelling moet de Europese Unie:

a)

bijdragen aan een volledige toetsing van de werking van het CWC tijdens de Tweede Toetsingsconferentie, ook van de naleving van verplichtingen uit hoofde van het Verdrag door de staten die partij zijn, evenals de afbakening van gebieden waarop, en de vaststelling van de middelen waarmee, in de toekomst moet worden gewerkt aan verdere vooruitgang;

b)

bijdragen tot een consensus voor het welslagen van de Tweede Toetsingsconferentie op basis van het kader dat tijdens Eerste Toetsingsconferenties is vastgesteld, en onder meer de volgende essentiële punten bevorderen:

i)

herbevestiging van het alomvattende karakter van het verbod op chemische wapens, zoals vastgelegd in het criterium „van algemeen gebruik”, door:

nogmaals te bevestigen dat de verbodsbepalingen van het verdrag gelden voor alle giftige chemische stoffen, tenzij deze stoffen bestemd zijn voor doeleinden die op grond van dit verdrag niet verboden zijn en mits de soorten en hoeveelheden stroken met de doeleinden in kwestie, en dat de bepalingen derhalve in overeenstemming zijn met de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen sedert de Eerste Toetsingsconferentie;

te benadrukken dat het criterium „van algemeen gebruik” zijn afspiegeling moet vinden in de uitvoeringswetgeving en de bestuurlijke handhavingspraktijk van de lidstaten die partij zijn;

te benadrukken dat de staten die partij zijn opgave moeten doen van oproerbestrijdingsmiddelen;

ii)

nogmaals te bevestigen dat staten die chemische wapens hebben hun chemische wapens moeten vernietigen binnen de door het CWC gestelde termijnen, door:

de geboekte vooruitgang toe te juichen, evenals de inspanningen die staten die dergelijke wapens hebben zich getroosten om de termijnen te halen en hen tevens met klem te verzoeken bij de vernietiging opgelopen vertragingen in te halen;

het belang te benadrukken van stelselmatige verificatie door doorlopende inspectie ter plaatse van de vernietiging van chemische wapens;

de voortgang bij de vernietiging van chemische wapens te beoordelen, met in aanmerkingneming van, onder meer de resultaten van door de vertegenwoordigers van de Uitvoerende Raad afgelegde bezoeken, overeenkomstig het besluit van de 11e zitting van de Conferentie van de staten die partij zijn;

de nadruk te leggen op de verantwoordelijkheid die de beleidsmakende organen hebben met betrekking tot het op passende tijdstippen toezien op de naleving door de staten die partij zijn, van de voor de vernietiging overeengekomen termijnen;

iii)

verdere versterking van de verificatieregeling met betrekking tot de activiteiten die op grond van het verdrag niet verboden zijn, met als doel het vertrouwen in de non-proliferatie van chemische wapens te vergroten en de samenwerking met de industrie te intensiveren, door:

regeringen, de industrie, de academische wereld en niet-gouvernementele organisaties voortdurend te wijzen op de verbodsbepalingen van het verdrag;

te benadrukken dat het aantal inspecties in de „Andere inrichtingen voor de chemische productie” moet worden opgevoerd en dat de regeling waar nodig doeltreffender moet worden gemaakt, met voorrang voor de plaatsen die voor het Verdrag van grote betekenis zijn, en voor het optimaliseren van de opgaven door de staten die partij zijn over andere inrichtingen voor de chemische productie;

iv)

uitvoering van de bepalingen van het Verdrag over overleg, samenwerking en vaststelling van de feiten, in het bijzonder het mechanisme van de uitdagingsinspecties, dat een onontbeerlijk en gemakkelijk beschikbaar instrument en tevens een goed en bruikbaar hulpmiddel van de verificatieregeling van de OVCW blijft; onderstreping van het recht van de staten die partij zijn om zonder voorafgaand overleg te verzoeken om een uitdagingsinspectie, en aanmoediging, in voorkomend geval, van het routinematig gebruik van dit mechanisme;

v)

ontwikkeling van toegesneden strategieën voor het verwezenlijken van de universele toepassing van het CWC, in het bijzonder met betrekking tot het Midden-Oosten, inclusief regionale workshops in de gebieden in kwestie;

vi)

voortdurende verbetering van nationale uitvoeringsmaatregelen en eraan blijven herinneren dat volledige naleving van artikel VII van vitaal belang is voor de doeltreffendheid nu en in de toekomst van het CWC, onder meer door:

bijstand te bieden aan staten die partij zijn die daaraan behoefte hebben, naar het voorbeeld van de Gemeenschappelijke Optredens van de Europese Unie; en

de nationale exportcontroles, die nodig zijn om te voorkomen dat chemische wapens worden aangeworven, te intensiveren;

vii)

ervoor zorgen dat de OVCW in staat is bijstand en bescherming te bieden;

viii)

bevordering van internationale samenwerking overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag, en in het bijzonder bijdragen aan capaciteitsopbouwende activiteiten van de OVCW in staten die partij zijn die hun chemische industrie en handel uitbouwen;

ix)

beginnen met te bewerkstelligen dat, nadat de vernietiging van alle chemische wapens is voltooid, de OVCW zich in een goede positie bevindt om zich te richten op haar resterende activiteiten, in het bijzonder haar rol met betrekking tot non-proliferatie;

x)

naleving van de verplichtingen uit hoofde van Resolutie 1540 (2004) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, met name het oproepen tot praktische samenwerking tussen de OVCW en de bij die VN-resolutie ingestelde commissie, alsmede andere fora, met als doel het risico weg te nemen dat chemische wapens worden aangeschaft of gebruikt voor terroristische doeleinden en dat terroristen toegang krijgen tot materialen, apparatuur en kennis die kunnen worden gebruikt bij de ontwikkeling en de productie van chemische wapens;

xi)

de programma's in het kader van het mondiale partnerschap van de G8 die zijn toegespitst op het voorkómen van de proliferatie van massavernietigingswapens middels steun voor ontwapening, controle en beveiliging van gevoelig materiaal, gevoelige installaties en deskundigheid.

Artikel 3

Het optreden van de Europese Unie voor de toepassing van artikel 2 omvat:

a)

overeenstemming tussen de lidstaten over inhoudelijke voorstellen die tijdens de voorbereidingsfase en tijdens de Tweede Toetsingsconferentie namens de Europese Unie ter bestudering zullen worden voorgelegd aan de staten die partij zijn bij het Verdrag;

b)

voorzover passend, demarches van het voorzitterschap overeenkomstig artikel 18 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, teneinde:

i)

de universele toetreding tot het CWC te stimuleren;

ii)

de nationale uitvoering van het CWC door de staten die partij zijn te bevorderen;

iii)

de staten die partij zijn aan te sporen een daadwerkelijke en volledige toetsing van het CWC te steunen en hieraan deel te nemen, en zodoende hun verknochtheid aan deze fundamentele internationale norm ter bestrijding van chemische wapens te bevestigen;

iv)

te ijveren voor de uitvoering van de bovengenoemde voorstellen die de Europese Unie ter bestudering aan de staten die partij zijn zal voorleggen en waarmee een verdere versterking van het CWC wordt beoogd;

c)

verklaringen die het voorzitterschap namens de Europese Unie vóór en tijdens de Tweede Toetsingsconferentie zal afleggen.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 28 juni 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

S. GABRIEL


(1)  PB L 302 van 20.11.2003, blz. 34.

(2)  PB L 349 van 25.11.2004, blz. 63.

(3)  PB L 331 van 17.12.2005, blz. 34.

(4)  PB L 85 van 27.3.2007, blz. 10.


Rectificaties

6.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/42


Rectificatie van Richtlijn 89/173/EEG van de Raad van 21 december 1988 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen

( Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 67 van 10 maart 1989 )

Op bladzijde 110, bijlage IV, aanhangsel 4, derde streepje

in plaats van:

„—

boven de rechthoek waarin de letter „e” is ingeschreven, de letters D of ST naar gelang van de proef op de mechanische koppeling (dynamische proef = D; statische proef = ST).”

te lezen:

„—

boven de rechthoek waarin de letter „e” is ingeschreven, de letters D of S naar gelang van de proef op de mechanische koppeling (dynamische proef = D; statische proef = S).”.