ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 79

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
20 maart 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 292/2007 van de Commissie van 19 maart 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 293/2007 van de Commissie van 19 maart 2007 houdende opening van een openbare inschrijving voor de verkoop van alcohol uit wijnbouwproducten voor gebruik als bio-ethanol in de Gemeenschap

3

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2007/16/EG van de Commissie van 19 maart 2007 tot uitvoering van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) wat de verduidelijking van bepaalde definities betreft ( 1 )

11

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2007/170/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 16 maart 2007 tot vaststelling van de netwerkvereisten voor het Schengeninformatiesysteem II (eerste pijler) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 845)

20

 

 

2007/171/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 16 maart 2007 tot vaststelling van de netwerkvereisten voor het Schengeninformatiesysteem II (derde pijler)

29

 

 

2007/172/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 19 maart 2007 tot oprichting van de Groep van coördinatoren voor de erkenning van beroepskwalificaties

38

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2007/173/GBVB van de Raad van 19 maart 2007 houdende verlenging van beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus

40

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (PB L 169 van 30.6.2005)

41

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

20.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/1


VERORDENING (EG) Nr. 292/2007 VAN DE COMMISSIE

van 19 maart 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 maart 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 19 maart 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

166,2

MA

92,4

TN

143,7

TR

132,7

ZZ

133,8

0707 00 05

JO

132,2

MA

65,6

TR

175,9

ZZ

124,6

0709 90 70

MA

66,2

TR

67,1

ZZ

66,7

0709 90 80

IL

121,6

ZZ

121,6

0805 10 20

CU

47,3

EG

45,3

IL

53,0

MA

41,7

TN

50,9

TR

65,1

ZZ

50,6

0805 50 10

EG

58,7

IL

68,1

TR

44,3

ZZ

57,0

0808 10 80

AR

77,4

BR

80,4

CA

92,2

CL

95,2

CN

75,4

US

114,1

UY

71,1

ZA

87,1

ZZ

86,6

0808 20 50

AR

74,8

CL

73,1

UY

70,9

ZA

71,7

ZZ

72,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


20.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/3


VERORDENING (EG) Nr. 293/2007 VAN DE COMMISSIE

van 19 maart 2007

houdende opening van een openbare inschrijving voor de verkoop van alcohol uit wijnbouwproducten voor gebruik als bio-ethanol in de Gemeenschap

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 33,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1623/2000 van de Commissie van 25 juli 2000 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de marktmechanismen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (2) zijn onder meer de uitvoeringsbepalingen vastgesteld met betrekking tot de afzet van voorraden alcohol die in het kader van de in de artikelen 35, 36 en 39 van Verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad van 16 maart 1987 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (3) en in de artikelen 27, 28 en 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde distillaties is verkregen en in het bezit is van de interventiebureaus.

(2)

Overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 moet een openbare inschrijving voor de verkoop van alcohol uit wijnbouwproducten worden gehouden met het oog op het exclusieve gebruik ervan als bio-ethanol in de brandstofsector van de Gemeenschap, teneinde de voorraden communautaire alcohol uit wijnbouwproducten te verkleinen en de bevoorrading te garanderen van de overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 erkende ondernemingen.

(3)

Op grond van Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro (4) moeten, met ingang van 1 januari 1999, de geboden prijzen en de zekerheden in euro worden uitgedrukt en de betalingen in euro plaatsvinden.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Bij openbare inschrijving nr. 9/2007 Europese Gemeenschap wordt alcohol uit wijnbouwproducten verkocht met het oog op het gebruik ervan als bio-ethanol in de Gemeenschap.

De alcohol is verkregen bij distillatie zoals bedoeld in de artikelen 27, 28 en 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 en is in het bezit van de interventiebureaus van de lidstaten.

2.   De totale te koop aangeboden hoeveelheid bedraagt 653 380,74 hl alcohol 100 % vol en is als volgt verdeeld:

a)

partij nr. 96/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

b)

partij nr. 97/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

c)

partij nr. 98/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

d)

partij nr. 99/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

e)

partij nr. 100/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

f)

partij nr. 101/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

g)

partij nr. 102/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

h)

partij nr. 103/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

i)

partij nr. 104/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

j)

partij nr. 105/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

k)

partij nr. 106/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

l)

partij nr. 107/2007 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hl alcohol 100 % vol;

m)

partij nr. 108/2007 EG, voor een hoeveelheid van 53 380,74 hl alcohol 100 % vol;

3.   De plaatsen waar de opslagtanks zich bevinden die de alcohol bevatten waaruit de partijen bestaan, de nummers van deze tanks, de hoeveelheid alcohol in elk van de opslagtanks en het alcoholgehalte en de kenmerken van de alcohol zijn vermeld in bijlage I.

4.   Alleen de ondernemingen die overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 zijn erkend, mogen aan de openbare inschrijving deelnemen.

Artikel 2

De verkoop vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 93, 94, 94 ter, 94 quater, 94 quinquies, 95 tot en met 98, 100 en 101 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 en in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2799/98.

Artikel 3

1.   De biedingen moeten worden ingediend bij de interventiebureaus die in het bezit zijn van de in bijlage II vermelde alcohol, of bij aangetekend schrijven naar het adres van deze interventiebureaus worden verstuurd.

2.   De biedingen moeten in een verzegelde enveloppe met de vermelding „Soumission-adjudication en vue de l’utilisation sous forme de bioéthanol dans la Communauté, no 9/2007 CE” worden gestopt, die zelf in de enveloppe met het adres van het betrokken interventiebureau moet worden gestopt.

3.   De biedingen moeten het betrokken interventiebureau uiterlijk op 2 april 2007 om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) bereiken.

Artikel 4

1.   Een bod is slechts ontvankelijk wanneer het in overeenstemming is met de artikelen 94 en 97 van Verordening (EG) nr. 1623/2000.

2.   Om ontvankelijk te zijn, moet het bod ook vergezeld gaan van:

a)

het bewijs dat een inschrijvingszekerheid ten bedrage van 4 EUR per hectoliter alcohol 100 % vol is gesteld bij het interventiebureau dat de betrokken alcohol in zijn bezit heeft;

b)

de naam en het adres van de inschrijver, het referentienummer van het bericht van inschrijving en de geboden prijs, uitgedrukt in euro per hectoliter alcohol 100 % vol;

c)

de verbintenis van de inschrijver om alle bepalingen met betrekking tot de inschrijving na te leven;

d)

een verklaring van de inschrijver dat hij:

i)

afziet van klachten over de kwaliteit of de kenmerken van het hem eventueel toegewezen product;

ii)

elke controle met betrekking tot de bestemming en het gebruik van de alcohol accepteert;

iii)

aanvaardt dat hij het bewijs moet leveren dat de alcohol wordt gebruikt overeenkomstig de in het desbetreffende bericht van inschrijving vastgestelde voorwaarden.

Artikel 5

De krachtens artikel 94 bis van Verordening (EG) nr. 1623/2000 vereiste mededelingen met betrekking tot de openbare inschrijving die bij de onderhavige verordening wordt geopend, worden naar het in bijlage III bij de onderhavige verordening vermelde adres van de Commissie verzonden.

Artikel 6

De regeling inzake de bemonstering is vastgesteld bij artikel 98 van Verordening (EG) nr. 1623/2000.

Het interventiebureau verstrekt alle nuttige inlichtingen over de kenmerken van de te koop aangeboden alcohol.

Gegadigden kunnen bij het betrokken interventiebureau monsters van de te koop aangeboden alcohol verkrijgen, die zijn genomen door een vertegenwoordiger van het betrokken interventiebureau.

Artikel 7

1.   De interventiebureaus van de lidstaten waarin de te koop aangeboden alcohol is opgeslagen, zetten passende controles op om zich van de aard van de alcohol bij het eindgebruik te vergewissen. Daartoe kunnen zij:

a)

mutatis mutandis het bepaalde in artikel 102 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 toepassen;

b)

de aard van de alcohol bij het eindgebruik steekproefsgewijs controleren door analyse op basis van kernspinresonantie.

2.   De kosten van de in lid 1 bedoelde controles zijn voor rekening van de ondernemingen waaraan de alcohol is verkocht.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 194 van 31.7.2000, blz. 45. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2016/2006 (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 38).

(3)  PB L 84 van 27.3.1987, blz. 1. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1493/1999.

(4)  PB L 349 van 24.12.1998, blz. 1.


BIJLAGE I

Lidstaat en nummer van de partij

Plaats van opslag

Nummer van de opslagtanks

Hoeveelheid alcohol 100 % vol, in hectoliter

Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1493/1999 (artikel)

Type alcohol

Spanje

Partij nr. 96/2007 EG

Tarancón

A-2

21 335

27

Ruw

B-9

24 685

27

Ruw

B-10

3 980

27

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Spanje

Partij nr. 97/2007 EG

Tarancón

C-7

24 882

30

Ruw

D-7

24 659

30

Ruw

C-8

459

30

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Spanje

Partij nr. 98/2007 EG

Tarancón

C-8

24 313

30

Ruw

D-8

24 867

30

Ruw

A-6

820

30

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Frankrijk

Partij nr. 99/2007 EG

Viniflhor — Port-la-Nouvelle

M. Mortefon

Entrepôt d’alcool

Av. Adolphe-Turrel

Bp 62

F-11210 Port-la-Nouvelle

8

12 550

27

Ruw

6

11 590

27

Ruw

33

6 250

27

Ruw

8B

1 490

28

Ruw

8B

2 015

30

Ruw

6B

8 250

30

Ruw

6B

1 150

30

Ruw

6B

555

28

Ruw

8B

6 150

30

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Frankrijk

Partij nr. 100/2007 EG

Viniflhor — Port-la-Nouvelle

M. Mortefon

Entrepôt d’alcool

Av. Adolphe-Turrel

Bp 62

F-11210 Port-la-Nouvelle

10

14 155

27

Ruw

13

5 200

27

Ruw

13B

6 220

30

Ruw

13B

220

30

Ruw

13B

645

28

Ruw

10B

3 920

30

Ruw

10B

690

30

Ruw

10B

2 105

28

Ruw

15

2 980

30

Ruw

15

9 210

30

Ruw

33

4 655

27

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Frankrijk

Partij nr. 101/2007 EG

Viniflhor — Port-la-Nouvelle

M. Mortefon

Entrepôt d’alcool

Av. Adolphe-Turrel

Bp 62

F-11210 Port-la-Nouvelle

26

5 790

30

Ruw

20B

1 080

28

Ruw

26B

3 485

27

Ruw

26

3 080

30

Ruw

22

7 450

30

Ruw

22

4 910

30

Ruw

33

12 855

27

Ruw

20

11 350

27

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Frankrijk

Partij nr. 102/2007 EG

Viniflhor — Longuefuye

Mme Bretaudeau

F-53200 Longuefuye

4B

1 835

28

Ruw

4

18 410

27

Ruw

22

4 980

27

Ruw

9BIS

2 245

30

Ruw

9BIS

915

30

Ruw

9BIS

4 425

28

Ruw

9

14 900

27

Ruw

4B

815

30

Ruw

4B

1 475

30

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Frankrijk

Partij nr. 103/2007 EG

Deulep

M. Coulomb

Bld Chanzy

F-30800 Saint-Gilles-du-Gard

73B

5 930

27

Ruw

501

7 510

27

Ruw

503

5 450

27

Ruw

506

7 120

30

Ruw

504B

6 765

27

Ruw

501B

570

30

Ruw

501B

1 010

30

Ruw

506

1 530

30

Ruw

506

275

28

Ruw

502

9 145

27

Ruw

73

930

30

Ruw

503B

270

28

Ruw

503B

2 545

30

Ruw

503B

950

30

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Frankrijk

Partij nr. 104/2007 EG

Deulep — Psl

F-13230 Port-Saint-Louis-du-Rhône

D2

2 745

28

Ruw

D2

28 630

30

Ruw

D2

18 625

30

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Italië

Partij nr. 105/2007 EG

Cipriani — Chizzola d’Ala (TN)

27a

4 700

27

Ruw

Dister — Faenza (RA)

127a

4 500

27

Ruw

I.C.V. — Borgoricco (PD)

6a

2 200

27

Ruw

Mazzeri — S. Agata sul Santerno (RA)

4a-15a

10 100

30

Ruw

Tampieri — Faenza (RA)

6a-7a-16a

1 500

27

Ruw

Villapana — Faenza (RA)

4a-2a-10a

7 300

27

Ruw

Deta-Barberino Val d’Elsa (FI)

7a

2 200

27

Ruw

Cavino — Faenza (RA)

15a-6a-8a-5a

17 500

27

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Italië

Partij nr. 106/2007 EG

Bonollo — Paduni (FR)

35a-37a

24 500

27/30

Ruw

Mazzeri — S. Agata sul Santerno (RA)

4a-15a

12 100

30

Ruw

Di Lorenzo — Ponte Valleceppi (PG)

19a-22a

10 500

27

Ruw

D’Auria — Ortona (CH)

22a-62a-76a

1 000

27

Ruw

S.V.A. — Ortona (CH)

19a

1 900

30

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Italië

Partij nr. 107/2007 EG

Balice Distill. — San Basilio Mottola (TA)

4a

1 900

27

Ruw

Balice S.n.c. — Valenzano (BA)

1a-13a-14a-15a-16a-45a

8 300

27

Ruw

De Luca — Novoli (LE)

1a-8a-9a

2 800

27

Ruw

Bertolino — Partinico (PA)

24a-27a

18 700

30

Ruw

D’Auria — Ortona (CH)

22a-62a-76a

6 000

27

Ruw

S.V.M. — Sciacca (AG)

2a-3a-4a-8a-21a-30a-35a-36a-37

4 200

27/30

Ruw

Ge.Dis — Marsala (TP)

14b

8 100

30

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Griekenland

Partij nr. 108/2007 EG

Οινοποιητικός συνεταιρισμός Μεσσηνίας

Πύργος Τριφυλίας

(Oinopoiitikos Sinetairismos Messinias)

76

454,96

30

Ruw

77

432,94

30

Ruw

85

1 782,89

30

Ruw

86

1 684,51

30

Ruw

87

1 756,59

30

Ruw

88

1 753,86

30

Ruw

95

873,44

30

Ruw

75

444,79

30

Ruw

28

904,89

30

Ruw

80

463,46

30

Ruw

73

387,14

30

Ruw

78

27,72

30

Ruw

15

1 747,04

30

Ruw

16

1 713,67

30

Ruw

26

853,18

30

Ruw

74

427,35

30

Ruw

17

1 743,76

30

Ruw

94

887,65

30

Ruw

84

1 786,52

30

Ruw

79

439,47

30

Ruw

93

908,63

30

Ruw

83

1 795,78

30

Ruw

82

1 758,86

30

Ruw

12

1 800,87

30

Ruw

11

1 744,16

30

Ruw

18

1 707,83

30

Ruw

13

1 788,73

30

Ruw

96

827,49

30

Ruw

81

1 805,07

30

Ruw

14

1 800,04

30

Ruw

97

915,07

30

Ruw

92

908,96

30

Ruw

99

911,94

30

Ruw

25

905,06

30

Ruw

108

432,18

30

Ruw

107

432,77

30

Ruw

105

448,22

30

Ruw

106

441,22

30

Ruw

27

897,73

30

Ruw

29

579,19

30

Ruw

30

667,69

30

Ruw

19

901,65

27

Ruw

20

892,07

27

Ruw

21

900,28

27

Ruw

22

899,54

27

Ruw

23

882,32

27

Ruw

24

653,58

27

Ruw

89

847,09

27

Ruw

90

880,83

27

Ruw

91

856,22

27

Ruw

98

878,23

27

Ruw

100

745,61

27

Ruw

 

Totaal

 

53 380,74

 

 


BIJLAGE II

In artikel 3 bedoelde interventiebureaus die in het bezit zijn van alcohol

Viniflhor — Libourne

Délégation nationale, 17 avenue de la Ballastière, BP 231, F-33505 Libourne Cedex [Tel. (33-5) 57 55 20 00; télex 57 20 25; fax (33) 557 55 20 59]

FEGA

Beneficencia, 8, E-28004 Madrid [Tel. (34) 91 347 64 66; fax (34) 91 347 64 65]

AGEA

Via Torino, 45, I-00184 Rome [Tel. (39) 06 49 49 97 14; fax (39) 06 49 49 97 61]

Ο.Π.Ε.Κ.Ε.Π.Ε.

Αχαρνών (Aharnon) 241, 10446 Athènes, Grèce (Tel. 210 212 4799; fax 210 212 4791)


BIJLAGE III

In artikel 5 bedoeld adres

Commissie

Directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling, eenheid D-2

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 292 17 75

E-mail: agri-market-tenders@ec.europa.eu


RICHTLIJNEN

20.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/11


RICHTLIJN 2007/16/EG VAN DE COMMISSIE

van 19 maart 2007

tot uitvoering van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) wat de verduidelijking van bepaalde definities betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (1), en met name op artikel 53 bis, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 85/611/EEG bevat verscheidene, soms met elkaar samenhangende definities van de activa die in aanmerking komen voor belegging door instellingen voor collectieve belegging in effecten, hierna „icbe’s” genoemd. Zo bevat de genoemde richtlijn onder meer een definitie van effecten en een definitie van geldmarktinstrumenten.

(2)

Sinds de vaststelling van Richtlijn 85/611/EEG is het scala aan financiële instrumenten dat op de financiële markten wordt verhandeld, aanzienlijk groter geworden, hetgeen tot onzekerheid heeft geleid over de vraag of bepaalde categorieën financiële instrumenten door de bedoelde definities worden bestreken. De onzekerheid bij de toepassing van de definities geeft aanleiding tot uiteenlopende interpretaties van de richtlijn.

(3)

Teneinde een eenvormige toepassing van Richtlijn 85/611/EEG te verzekeren, de lidstaten te helpen tot een consensus te komen over de vraag of een bepaalde activacategorie voor een icbe in aanmerking komt, en voorts te waarborgen dat de definities worden opgevat op een wijze die strookt met de aan Richtlijn 85/611/EEG ten grondslag liggende beginselen, zoals die welke betrekking hebben op risicospreiding en risicobeperking, alsmede met de mogelijkheid dat icbe’s op verzoek van de houders hun deelnemingsrechten terugbetalen en hun intrinsieke waarde berekenen telkens als deelnemingsrechten worden uitgegeven of terugbetaald, is het noodzakelijk om de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers in dit opzicht meer zekerheid te bieden. Dit zal tevens een betere werking van de kennisgevingsprocedure voor de grensoverschrijdende aanbieding van icbe’s vergemakkelijken.

(4)

De in deze richtlijn neergelegde verduidelijkingen scheppen op zichzelf geen nieuwe operationele of gedragsverplichtingen voor de bevoegde autoriteiten of de marktdeelnemers. In plaats van dat er limitatieve lijsten van financiële instrumenten en transacties worden opgesteld, worden de basiscriteria verduidelijkt die moeten dienen als hulpmiddel bij de beoordeling of een categorie financiële instrumenten al dan niet onder de verschillende definities valt.

(5)

Of een bepaald activum voor icbe’s in aanmerking komt, dient niet alleen te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of het onder de door deze richtlijn verduidelijkte definities valt, maar ook aan de hand van de andere vereisten van Richtlijn 85/611/EEG. De nationale bevoegde autoriteiten zouden door middel van het Comité van Europese effectenregelgevers kunnen samenwerken om in het kader van hun toezicht houdende taken tot gemeenschappelijke benaderingen te komen van de dagelijkse toepassing in de praktijk van deze verduidelijkingen, met name in samenhang met de andere vereisten van Richtlijn 85/611/EEG, zoals die betreffende de controle- en risicobeheersprocedures, en om de goede werking van het productpaspoort te garanderen.

(6)

In Richtlijn 85/611/EEG worden effecten uitsluitend uit formeel juridisch oogpunt gedefinieerd. De definitie van effecten is derhalve van toepassing op een breed scala aan financiële producten met uiteenlopende kenmerken en een uiteenlopende mate van liquiditeit. Voor elk van deze financiële producten moet de consistentie tussen de definitie van effecten en de andere bepalingen van de richtlijn worden gewaarborgd.

(7)

De fondsen van het „closed-end”-type vormen een activacategorie waarvan in Richtlijn 85/611/EEG niet uitdrukkelijk wordt aangegeven dat deze voor onder Richtlijn 85/611/EEG vallende icbe’s in aanmerking komt. De rechten van deelneming in fondsen van het „closed-end”-type worden evenwel vaak behandeld als effecten en veelal blijkt uit de toelating ervan tot de handel op een gereglementeerde markt, dat een dergelijke behandeling gerechtvaardigd is. Het is bijgevolg noodzakelijk, de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten zekerheid te verschaffen over de vraag of rechten van deelneming in fondsen van het „closed-end”-type door de definitie van effecten worden bestreken. De nationale bevoegde autoriteiten zouden door middel van het Comité van Europese effectenregelgevers kunnen samenwerken om tot een gemeenschappelijke benadering te komen van de dagelijkse toepassing in de praktijk van de op de fondsen van het „closed-end”-type toepasselijke criteria, en met name die met betrekking tot minimale basisnormen voor corporate-governancemechanismen.

(8)

Aanvullende rechtszekerheid is tevens nodig met betrekking tot de indeling als effecten van financiële instrumenten die gekoppeld zijn aan de ontwikkeling van andere activa, met inbegrip van activa waarnaar in Richtlijn 85/611/EEG zelf niet wordt verwezen, of die door dergelijke activa worden gedekt. Er dient te worden verduidelijkt, dat, indien de koppeling aan de onderliggende waarde of aan een andere component van het instrument een element is dat als een in een contract besloten derivaat moet worden beschouwd, het financiële instrument tot de subcategorie effecten behoort waarin een element is besloten dat de vorm heeft van een derivaat. Dit heeft tot gevolg, dat met betrekking tot dat element de in Richtlijn 85/611/EEG vervatte criteria voor derivaten moeten worden toegepast.

(9)

Om onder de in Richtlijn 85/611/EEG vervatte definitie van geldmarktinstrumenten te vallen, dient een financieel instrument aan bepaalde criteria te voldoen. Het moet met name gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld, liquide zijn en een waarde hebben die te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld. Er dient voor te worden gezorgd, dat deze criteria op eenvormige wijze worden toegepast en dat daarbij met bepaalde marktpraktijken rekening wordt gehouden. Tevens moet worden verduidelijkt, dat de criteria dienen te worden begrepen in samenhang met andere beginselen van Richtlijn 85/611/EEG. De definitie van geldmarktinstrumenten dient ook betrekking te hebben op financiële instrumenten die niet tot een gereglementeerde markt zijn toegelaten of daarop worden verhandeld en waarvoor Richtlijn 85/611/EEG aanvullende criteria vaststelt naast de algemene criteria die voor geldmarktinstrumenten gelden. Het is bijgevolg eveneens noodzakelijk, deze criteria te verduidelijken in het licht van de vereisten inzake de beleggersbescherming en met inachtneming van de in Richtlijn 85/611/EEG neergelegde beginselen, zoals de uit artikel 37 van die richtlijn voortvloeiende portefeuilleliquiditeit.

(10)

Op grond van Richtlijn 85/611/EEG moeten financiële derivaten als liquide financiële activa worden aangemerkt, indien zij aan de in genoemde richtlijn vastgelegde criteria voldoen. Het is noodzakelijk, een eenvormige toepassing van deze criteria te verzekeren. Tevens dient te worden verduidelijkt, dat deze criteria moeten worden opgevat op een wijze die strookt met de andere bepalingen van de richtlijn. Voorts dient te worden gepreciseerd, dat, indien kredietderivaten aan deze criteria voldoen, zij financiële derivaten in de zin van Richtlijn 85/611/EEG zijn en derhalve voor behandeling als liquide financiële activa in aanmerking komen.

(11)

De behoefte aan duidelijkheid is bijzonder dringend voor derivaten die op financiële indexen zijn gebaseerd. Thans bestaat er een breed scala aan financiële indexen die als onderliggende waarde voor een derivaat fungeren. Deze indexen variëren wat betreft de samenstelling en de weging van de componenten ervan. In al deze gevallen moet worden gewaarborgd, dat de icbe’s hun verplichtingen inzake de uit artikel 37 van Richtlijn 85/611/EEG voortvloeiende portefeuilleliquiditeit en de berekening van de intrinsieke waarde kunnen nakomen en dat deze verplichtingen niet in negatieve zin worden beïnvloed door de kenmerken van de onderliggende waarde van een derivaat. Verduidelijkt dient te worden, dat derivaten die gebaseerd zijn op financiële indexen waarvan de samenstelling voldoende gediversifieerd is, die voldoende representatief zijn voor de markt waarop zij betrekking hebben, en waarover passende gegevens betreffende de indexsamenstelling en indexberekening worden bekendgemaakt, onder de categorie derivaten vallen als liquide financiële activa. De nationale bevoegde autoriteiten zouden door middel van het Comité van Europese effectenregelgevers kunnen samenwerken, om tot gemeenschappelijke benaderingen te komen van de dagelijkse toepassing in de praktijk van deze criteria met betrekking tot indexen die gebaseerd zijn op activa die in de richtlijn niet specifiek als in aanmerking komende activa worden genoemd.

(12)

Richtlijn 85/611/EEG merkt effecten en geldmarktinstrumenten die een element met de vorm van een derivaat bevatten, als een subcategorie effecten en geldmarktinstrumenten aan. Het feit dat een effect of een geldmarktinstrument een element met de vorm van een derivaat bevat, betekent immers niet dat het gehele financiële instrument wordt omgevormd tot een financieel derivaat dat niet onder de definitie van effect of geldmarktinstrument valt. Bijgevolg dient te worden verduidelijkt, of een financieel derivaat als een in een ander instrument besloten element kan worden beschouwd. Voorts houdt het feit dat een derivaat in een effect of geldmarktinstrument is besloten, het risico in, dat de bij Richtlijn 85/611/EEG voor derivaten vastgestelde voorschriften worden omzeild. Om die reden eist de richtlijn, dat het in het effect of het geldmarktinstrument besloten element met de vorm van een derivaat moet worden geïdentificeerd en dat de vastgestelde voorschriften moeten worden nageleefd. Gezien het niveau van financiële innovatie ligt de identificatie van een dergelijk element echter niet altijd voor de hand. Teneinde in dit opzicht meer zekerheid te bieden, dienen criteria voor de identificatie van dergelijke elementen te worden vastgesteld.

(13)

Op grond van Richtlijn 85/611/EEG vallen de technieken en instrumenten met betrekking tot effecten of geldmarktinstrumenten welke worden gebezigd voor een goed portefeuillebeheer, niet onder de definitie van effecten en geldmarktinstrumenten. Om deze definities duidelijker af te bakenen, dienen criteria te worden vastgesteld ter bepaling van de transacties die onder deze technieken en instrumenten vallen. Ook moet eraan worden herinnerd, dat deze technieken en instrumenten moeten worden begrepen in samenhang met de andere op icbe’s rustende verplichtingen, met name wat het risicoprofiel betreft. Dat wil zeggen, dat zij moeten samenhangen met de bij Richtlijn 85/611/EEG vastgestelde risicobeheersregels en risicospreidingsregels, alsook met de in die richtlijn neergelegde beperkingen op verkopen vanuit een ongedekte positie en het opnemen van leningen.

(14)

Richtlijn 85/611/EEG stelt criteria vast voor het definiëren van icbe’s die obligatie- of aandelenindexen volgen. Icbe’s die aan deze criteria voldoen, genieten een soepeler behandeling wat de begrenzing van de concentratie van beleggingen in één en dezelfde uitgevende instelling betreft. Het is bijgevolg noodzakelijk, tot een duidelijk begrip van deze criteria te komen en de eenvormige toepassing ervan in alle lidstaten te waarborgen. Dit houdt in, dat meer duidelijkheid moet worden geschapen omtrent de vraag wanneer een icbe kan worden aangemerkt als een icbe die een index volgt, waardoor meer zekerheid wordt verschaft aangaande de voorwaarden die een dergelijke voorkeursbehandeling rechtvaardigen van icbe’s die indexen volgen.

(15)

Het Comité van Europese effectenregelgevers is geraadpleegd ter verkrijging van technisch advies.

(16)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld ter verduidelijking van de volgende termen met het oog op een eenvormige toepassing ervan:

1)

effecten, zoals omschreven in artikel 1, lid 8, van Richtlijn 85/611/EEG;

2)

geldmarktinstrumenten, zoals omschreven in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 85/611/EEG;

3)

liquide financiële activa, zoals bedoeld in de definitie van icbe’s in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG, wat de financiële derivaten betreft;

4)

effecten en geldmarktinstrumenten die een derivaat omvatten, zoals bedoeld in artikel 21, lid 3, vierde alinea, van Richtlijn 85/611/EEG;

5)

technieken en instrumenten die worden gebezigd met het oog op een goed portefeuillebeheer, zoals bedoeld in artikel 21, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG;

6)

icbe’s die indexen volgen, zoals bedoeld in artikel 22 bis, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG.

Artikel 2

Artikel 1, lid 8, van Richtlijn 85/611/EEG

Effecten

1.   De verwijzing in artikel 1, lid 8, van Richtlijn 85/611/EEG naar effecten wordt opgevat als een verwijzing naar financiële instrumenten die aan de volgende criteria voldoen:

a)

het potentiële verlies dat de icbe als gevolg van het aanhouden van deze instrumenten kan lijden, is beperkt tot het bedrag dat ervoor is betaald;

b)

de liquiditeit ervan doet geen afbreuk aan het vermogen van de icbe om aan artikel 37 van Richtlijn 85/611/EEG te voldoen;

c)

betrouwbare waarderingen zijn voor deze instrumenten op de volgende wijze beschikbaar:

i)

in het geval van de in artikel 19, lid 1, onder a) tot en met d), van Richtlijn 85/611/EEG bedoelde effecten die zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, in de vorm van accurate, betrouwbare en regelmatig bekendgemaakte prijzen die ofwel marktprijzen zijn, ofwel prijzen die beschikbaar worden gesteld door waarderingssystemen die onafhankelijk van de uitgevende instelling zijn;

ii)

in het geval van de in artikel 19, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG bedoelde andere effecten, in de vorm van een periodieke waardering die wordt afgeleid uit de gegevens van de uitgevende instelling van het effect of uit vakkundig onderzoek op beleggingsgebied;

d)

adequate informatie is voor deze instrumenten op de volgende wijze beschikbaar:

i)

in het geval van de in artikel 19, lid 1, onder a) tot en met d), van Richtlijn 85/611/EEG bedoelde effecten die zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, door middel van een regelmatige, accurate en uitgebreide informatieverstrekking aan de markt over het effect of, in voorkomend geval, over de portefeuille van het effect;

ii)

in het geval van de in artikel 19, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG bedoelde andere effecten, door middel van een regelmatige en accurate informatieverstrekking aan de icbe over het effect of, in voorkomend geval, over de portefeuille van het effect;

e)

zij zijn verhandelbaar;

f)

de verwerving ervan strookt met de beleggingsdoelstellingen of het beleggingsbeleid, of met beide, van de icbe overeenkomstig Richtlijn 85/611/EEG;

g)

met de eraan verbonden risico’s wordt afdoende rekening gehouden in het kader van het risicobeheersproces van de icbe.

Voor de toepassing van de punten b) en e) van de eerste alinea en tenzij de icbe over informatie beschikt die tot een andere kwalificatie leidt, worden financiële instrumenten die overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), b) of c), van Richtlijn 85/611/EEG zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, geacht geen afbreuk te doen aan het vermogen van de icbe om aan artikel 37 van Richtlijn 85/611/EEG te voldoen, en worden tevens geacht verhandelbaar te zijn.

2.   De in artikel 1, lid 8, van Richtlijn 85/611/EEG bedoelde effecten omvatten de volgende instrumenten:

a)

de rechten van deelneming in fondsen van het „closed-end”-type die de vorm van beleggingsmaatschappijen en beleggingsfondsen hebben en die aan de volgende criteria voldoen:

i)

zij voldoen aan de criteria van lid 1;

ii)

zij zijn aan op ondernemingen toepasselijke corporate-governancemechanismen onderworpen;

iii)

ingeval een andere entiteit namens het fonds van het „closed-end”-type het vermogensbeheer uitoefent, is deze entiteit aan nationale regelgeving ter bescherming van de belegger onderworpen;

b)

de rechten van deelneming in fondsen van het „closed-end”-type die bij overeenkomst zijn geregeld en die aan de volgende criteria voldoen:

i)

zij voldoen aan de criteria van lid 1;

ii)

zij zijn aan corporate-governancemechanismen onderworpen die gelijkwaardig zijn aan de onder a), ii), bedoelde die op ondernemingen toepasselijk zijn;

iii)

zij worden beheerd door een entiteit die aan nationale regelgeving ter bescherming van de belegger is onderworpen;

c)

financiële instrumenten die aan de volgende criteria voldoen:

i)

zij voldoen aan de criteria van lid 1;

ii)

zij worden gedekt door of zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van andere activa die kunnen verschillen van die welke in artikel 19, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG worden bedoeld.

3.   Ingeval een in lid 2, onder c), vallend financieel instrument een component in de vorm van een besloten derivaat zoals bedoeld in artikel 10 van de onderhavige richtlijn bevat, zijn de voorschriften van artikel 21 van Richtlijn 85/611/EEG op deze component van toepassing.

Artikel 3

Artikel 1, lid 9, van Richtlijn 85/611/EEG

Instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld

1.   De verwijzing in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 85/611/EEG naar geldmarktinstrumenten als instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld, wordt opgevat als een verwijzing naar de volgende instrumenten:

a)

financiële instrumenten die overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), b) en c), van Richtlijn 85/611/EEG zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt;

b)

financiële instrumenten die niet tot de handel zijn toegelaten.

2.   De verwijzing in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 85/611/EEG naar geldmarktinstrumenten als instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld, wordt opgevat als een verwijzing naar financiële instrumenten die aan een van de volgende criteria voldoen:

a)

zij hebben een looptijd bij uitgifte van ten hoogste 397 dagen;

b)

zij hebben een resterende looptijd van ten hoogste 397 dagen;

c)

de opbrengst ervan ondergaat regelmatig en ten minste om de 397 dagen een aanpassing die overeenkomt met de geldmarktontwikkelingen;

d)

het risicoprofiel ervan, met inbegrip van het krediet- en renterisico, stemt overeen met dat van financiële instrumenten die een in onder a) of b) bedoelde looptijd hebben of waarvan de opbrengst een onder c) bedoelde aanpassing ondergaat.

Artikel 4

Artikel 1, lid 9, van Richtlijn 85/611/EEG

Liquide instrumenten waarvan de waarde te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld

1.   De verwijzing in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 85/611/EEG naar geldmarktinstrumenten als instrumenten die liquide zijn, wordt opgevat als een verwijzing naar financiële instrumenten die tegen beperkte kosten binnen een voldoende kort tijdsbestek kunnen worden vervreemd, rekening gehouden met de op de icbe rustende verplichting om haar rechten van deelneming op verzoek van een houder in te kopen of terug te betalen.

2.   De verwijzing in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 85/611/EEG naar geldmarktinstrumenten als instrumenten waarvan de waarde te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt opgevat als een verwijzing naar financiële instrumenten waarvoor accurate en betrouwbare waarderingssystemen beschikbaar zijn die aan de volgende criteria voldoen:

a)

zij stellen de icbe in staat, een intrinsieke waarde te berekenen die overeenstemt met de waarde waartegen het in portefeuille gehouden financiële instrument zou kunnen worden verhandeld tussen ter zake goed ingelichte, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn;

b)

zij zijn gebaseerd op marktgegevens of op waarderingsmodellen, met inbegrip van systemen die op de geamortiseerde kostprijs zijn gebaseerd.

3.   Aan de in de leden 1 en 2 vermelde criteria wordt geacht te zijn voldaan in het geval van gewoonlijk op de geldmarkt verhandelde financiële instrumenten in de zin van artikel 1, lid 9, van Richtlijn 85/611/EEG die overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), b) of c), van genoemde richtlijn zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, tenzij de icbe over informatie beschikt die tot een andere kwalificatie leidt.

Artikel 5

Artikel 19, lid 1, onder h), van Richtlijn 85/611/EEG

Instrumenten waarvan de emissie of de emittent aan regelgeving is onderworpen met het oog op de bescherming van beleggers en spaargelden

1.   De verwijzing in artikel 19, lid 1, onder h), van Richtlijn 85/611/EEG naar geldmarktinstrumenten die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld en waarvan de emissie of de emittent zelf aan regelgeving is onderworpen met het oog op de bescherming van beleggers en spaargelden, wordt opgevat als een verwijzing naar financiële instrumenten die aan de volgende criteria voldoen:

a)

zij voldoen aan een van de criteria van artikel 3, lid 2, en aan alle criteria van artikel 4, leden 1 en 2;

b)

er is passende informatie voor deze instrumenten beschikbaar, met inbegrip van informatie die een passende beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico’s mogelijk maakt, rekening gehouden met de leden 2, 3 en 4 van dit artikel;

c)

zij zijn vrij overdraagbaar.

2.   Voor de onder artikel 19, lid 1, onder h), tweede en vierde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG vallende geldmarktinstrumenten of voor de geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven door een regionale of plaatselijke overheid van een lidstaat, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling, maar die niet worden gegarandeerd door een lidstaat of, in geval van een federale staat die een lidstaat is, door een van de deelstaten van de federatie, houdt de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde passende informatie het volgende in:

a)

informatie over zowel de uitgifte of het uitgifteprogramma als over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument;

b)

actualisering van de onder a) bedoelde informatie op regelmatige basis en telkens als er zich een significante gebeurtenis voordoet;

c)

controle van de onder a) bedoelde informatie door ter zake gekwalificeerde derden die geen instructies aannemen van de uitgevende instelling;

d)

beschikbare en betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma.

3.   Voor de onder artikel 19, lid 1, onder h), derde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG vallende geldmarktinstrumenten houdt de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde passende informatie het volgende in:

a)

informatie over de uitgifte of het uitgifteprogramma dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument;

b)

actualisering van de onder a) bedoelde informatie op regelmatige basis en telkens als er zich een significante gebeurtenis voordoet;

c)

beschikbare en betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma dan wel van andere gegevens die een adequate beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico’s mogelijk maakt.

4.   Voor alle onder artikel 19, lid 1, onder h), eerste streepje, van Richtlijn 85/611/EEG vallende geldmarktinstrumenten, met uitzondering van die bedoeld in lid 2 van dit artikel en die welke door de Europese Centrale Bank of door een centrale bank van een lidstaat worden uitgegeven, houdt de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde passende informatie inlichtingen in over de uitgifte of het uitgifteprogramma dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de uitgifte van het geldmarktinstrument.

Artikel 6

Artikel 19, lid 1, onder h), van Richtlijn 85/611/EEG

Instelling die onderworpen is en voldoet aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld

De verwijzing in artikel 19, lid 1, onder h), derde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG naar een instelling die onderworpen is en voldoet aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld, wordt opgevat als een verwijzing naar een uitgevende instelling die onderworpen is en voldoet aan bedrijfseconomische voorschriften en die tevens aan een van de volgende criteria voldoet:

1)

zij is gevestigd in de Europese Economische Ruimte;

2)

zij is gevestigd in de tot de Groep van Tien behorende OESO-landen;

3)

zij heeft ten minste een zodanige rating dat zij als investeringswaardig wordt aangemerkt;

4)

op basis van een diepgaande analyse van de uitgevende instelling kan worden aangetoond, dat de op deze uitgevende instelling toepasselijke bedrijfseconomische voorschriften ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld.

Artikel 7

Artikel 19, lid 1, onder h), van Richtlijn 85/611/EEG

Effectiseringsinstrumenten waarvoor een bankliquiditeitenlijn bestaat

1.   De verwijzing in artikel 19, lid 1, onder h), vierde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG naar effectiseringsinstrumenten wordt opgevat als een verwijzing naar voor effectiseringsdoeleinden opgezette constructies in de vorm van een vennootschap of een trust of in een contractuele vorm.

2.   De verwijzing in artikel 19, lid 1, onder h), vierde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG naar bankliquiditeitenlijnen wordt opgevat als een verwijzing naar bankfaciliteiten die worden gewaarborgd door een financiële instelling die zelf aan artikel 19, lid 1, onder h), derde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG voldoet.

Artikel 8

Artikel 1, lid 2, en artikel 19, lid 1, onder g), van Richtlijn 85/611/EEG

Liquide financiële activa in verband met financiële derivaten

1.   De verwijzing in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG naar liquide financiële activa wordt met betrekking tot financiële derivaten opgevat als een verwijzing naar financiële derivaten die aan de volgende criteria voldoen:

a)

de onderliggende waarden ervan bestaan uit een of meer van de volgende elementen:

i)

de in artikel 19, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG opgesomde activa, met inbegrip van de financiële instrumenten die een of meer kenmerken van deze activa bezitten;

ii)

rentetarieven;

iii)

wisselkoersen of valuta’s;

iv)

financiële indexen;

b)

in het geval van OTC-derivaten wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, onder g), tweede en derde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG.

2.   De in artikel 19, lid 1, onder g), van Richtlijn 85/611/EEG bedoelde financiële derivaten worden geacht instrumenten te omvatten die aan de volgende criteria voldoen:

a)

zij maken de overdracht van het kredietrisico van een in lid 1, onder a), van dit artikel bedoeld activum mogelijk, onafhankelijk van de andere risico’s die aan dit activum zijn verbonden;

b)

zij resulteren niet in de levering of overdracht, met inbegrip in de vorm van contanten, van andere activa dan die welke zijn bedoeld in artikel 19, leden 1 en 2, van Richtlijn 85/611/EEG;

c)

zij voldoen aan de criteria voor OTC-derivaten welke zijn vastgesteld in artikel 19, lid 1, onder g), tweede en derde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG en in de leden 3 en 4 van het onderhavige artikel;

d)

met de risico’s ervan wordt afdoende rekening gehouden bij het risicobeheersproces van de icbe en bij haar interne controlemechanismen ingeval zich de kans voordoet op informatieasymmetrie tussen de icbe en de wederpartij bij het kredietderivaat, als gevolg van de mogelijke toegang van de wederpartij tot niet-openbare informatie over ondernemingen waarvan de activa worden gebruikt als onderliggende waarden door kredietderivaten.

3.   Voor de toepassing van artikel 19, lid 1, onder g), derde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG wordt de verwijzing naar de waarde in het economische verkeer opgevat als een verwijzing naar het bedrag waarvoor een activum kan worden verhandeld, of een verplichting kan worden afgewikkeld, tussen ter zake goed ingelichte, tot een transactie bereid zijnde, onafhankelijke partijen in een transactie onder normale mededingingsvoorwaarden.

4.   Voor de toepassing van artikel 19, lid 1, onder g), derde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG wordt de verwijzing naar een betrouwbare en verifieerbare waardering opgevat als een verwijzing naar een door de icbe verrichte waardering die overeenstemt met de in lid 3 van het onderhavige artikel bedoelde waarde in het economische verkeer, die niet slechts op de marktnoteringen van de wederpartij is gebaseerd en die aan de volgende criteria voldoet:

a)

de grondslag voor de waardering is ofwel een betrouwbare actuele marktwaarde van het instrument ofwel, indien een dergelijke waarde niet beschikbaar is, een prijsbepalingsmodel waarbij van een passende en erkende methode gebruik wordt gemaakt;

b)

de waardering wordt door een van de volgende parijen geverifieerd:

i)

een passende derde die onafhankelijk is van de wederpartij van het OTC-derivaat; de verificatie geschiedt met een passende frequentie en op een zodanige wijze dat de icbe deze kan controleren;

ii)

een eenheid binnen de icbe die onafhankelijk is van de met het vermogensbeheer belaste afdeling en die daartoe voldoende is toegerust.

5.   De verwijzing in artikel 1, lid 2, en artikel 19, lid 1, onder g), van Richtlijn 85/611/EEG naar liquide financiële activa wordt opgevat als een uitsluiting van van grondstoffen afgeleide instrumenten.

Artikel 9

Artikel 19, lid 1, onder g), van Richtlijn 85/611/EEG

Financiële indexen

1.   De verwijzing in artikel 19, lid 1, onder g), van Richtlijn 85/611/EEG naar financiële indexen wordt opgevat als een verwijzing naar indexen die aan de volgende criteria voldoen:

a)

zij zijn voldoende gediversifieerd, in die zin dat aan de volgende criteria is voldaan:

i)

de index is op een zodanige wijze samengesteld, dat prijsbewegingen of handelsactiviteiten die op een component ervan betrekking hebben, geen onevenredige invloed op de ontwikkeling van de gehele index hebben;

ii)

ingeval de index is samengesteld uit in artikel 19, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG bedoelde activa, is de samenstelling ervan ten minste gediversifieerd overeenkomstig artikel 22 bis van genoemde richtlijn;

iii)

ingeval de index is samengesteld uit andere dan de in artikel 19, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG bedoelde activa, is deze gediversifieerd op een wijze die gelijkwaardig is aan die welke bij artikel 22 bis van genoemde richtlijn is bepaald;

b)

zij zijn voldoende representatief voor de markt waarop zij betrekking hebben, in die zin dat aan de volgende criteria is voldaan:

i)

de index geeft op relevante en passende wijze de ontwikkeling weer van een representatieve groep onderliggende waarden;

ii)

de index wordt periodiek herzien of herijkt op basis van voor het publiek beschikbare criteria om ervoor te zorgen dat hij een afspiegeling blijft vormen van de markten waarop hij betrekking heeft;

iii)

de onderliggende waarden zijn zodanig liquide, dat de gebruikers indien nodig de index kunnen reconstrueren;

c)

zij worden op passende wijze bekendgemaakt, in die zin dat aan de volgende criteria is voldaan:

i)

het proces voor de bekendmaking ervan berust op gedegen procedures voor de verzameling van de prijzen en voor de berekening en vervolgens de publicatie van de indexwaarde en omvat tevens prijsbepalingsprocedures voor componenten waarvoor geen marktprijs beschikbaar is;

ii)

wezenlijke gegevens over aangelegenheden, zoals de methode voor de berekening en herijking van de index, indexwijzigingen en operationele moeilijkheden bij het verstrekken van actuele of nauwkeurige informatie worden tijdig en op ruime schaal verstrekt.

2.   Ingeval de samenstelling van de activa die door de financiële derivaten overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG als onderliggende waarden worden gebruikt, niet voldoet aan de criteria van lid 1 van het onderhavige artikel, worden deze financiële derivaten, mits zij voldoen aan de criteria van artikel 8, lid 1, van de onderhavige richtlijn, aangemerkt als financiële derivaten die gebaseerd zijn op een combinatie van de in artikel 8, lid 1, onder a), i), ii) en iii), bedoelde activa.

Artikel 10

Artikel 21, lid 3, vierde alinea, van Richtlijn 85/611/EEG

Effecten en geldmarktinstrumenten die derivaten bevatten

1.   De verwijzing in artikel 21, lid 3, vierde alinea, van Richtlijn 85/611/EEG naar effecten die een derivaat omvatten, wordt opgevat als een verwijzing naar financiële instrumenten die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 1, van de onderhavige richtlijn en die een component omvatten die aan de volgende criteria voldoet:

a)

op grond van de betrokken component kunnen sommige of alle kasstromen die anders uit hoofde van het als basiscontract fungerende effect vereist zouden zijn, worden gewijzigd volgens een gespecificeerde rentevoet, prijs van een financieel instrument, wisselkoers, koers- of prijsindex, kredietrating, kredietindex of andere variabele, en bijgevolg op eenzelfde wijze variëren als een losstaand derivaat;

b)

de economische kenmerken en risico’s van het component houden geen nauw verband met de economische kenmerken en risico’s van het basiscontract;

c)

hij heeft een significant effect op het risicoprofiel en de prijsvorming van het effect.

2.   De geldmarktinstrumenten die voldoen aan een van de criteria van artikel 3, lid 2, en aan alle criteria van artikel 4, leden 1 en 2, en die een component bevatten die voldoet aan de criteria van lid 1 van het onderhavige artikel, worden aangemerkt als geldmarktinstrumenten dat een derivaat omvatten.

3.   Een effect of een geldmarktinstrument wordt niet geacht een derivaat te omvatten, wanneer het een component bevat die onafhankelijk van het effect of het geldmarktinstrument contractueel overdraagbaar is. Een dergelijke component wordt als een afzonderlijk financieel instrument beschouwd.

Artikel 11

Artikel 21, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG

Technieken en instrumenten die worden gebezigd met het oog op een goed portefeuillebeheer

1.   De verwijzing in artikel 21, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG naar technieken en instrumenten die betrekking hebben op effecten en welke worden gebezigd met het oog op een goed portefeuillebeheer, wordt opgevat als een verwijzing naar technieken en instrumenten die aan de volgende criteria voldoen:

a)

zij zijn economisch gepast in die zin dat zij kostendoelmatig zijn;

b)

zij worden gehanteerd met het oog op de verwezenlijking van een of meer van de volgende specifieke doelstellingen:

i)

de vermindering van de risico’s;

ii)

de terugbrenging van de kosten;

iii)

het genereren van extra kapitaal of inkomsten voor de icbe, waarbij het daaraan verbonden risico samenhangt met het risicoprofiel van de icbe en de in artikel 22 van Richtlijn 85/611/EEG neergelegde risicospreidingsregels;

c)

met de aan deze technieken en instrumenten verbonden risico’s wordt afdoende rekening gehouden in het kader van het risicobeheersproces van de icbe.

2.   De technieken en instrumenten die aan de criteria van lid 1 voldoen en die op geldmarktinstrumenten betrekking hebben, worden aangemerkt als technieken en instrumenten met betrekking tot geldmarktinstrumenten welke worden gebezigd met het oog op een goed portefeuillebeheer, zoals bedoeld in artikel 21, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG.

Artikel 12

Artikel 22 bis, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG

Icbe’s die een index volgen

1.   De verwijzing in artikel 22 bis, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG naar het volgen van de samenstelling van een bepaalde aandelen- of obligatie-index wordt opgevat als een verwijzing naar het volgen van de samenstelling van de onderliggende activa van de index, onder meer ook met gebruikmaking van derivaten of andere technieken en instrumenten zoals bedoeld in artikel 21, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG en artikel 11 van de onderhavige richtlijn.

2.   De verwijzing in artikel 22 bis, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 85/611/EEG naar een index waarvan de samenstelling voldoende gediversifieerd is, wordt opgevat als een verwijzing naar een index die voldoet aan de in artikel 22 bis, lid 1, van genoemde richtlijn vastgelegde risicospreidingsregels.

3.   De verwijzing in artikel 22 bis, lid 1, tweede streepje, van Richtlijn 85/611/EEG naar een index die voldoende representatief is, wordt opgevat als een verwijzing naar een index waarvan de opsteller gebruikmaakt van een erkende methode die in het algemeen niet resulteert in de uitsluiting van een belangrijke uitgevende instelling op de markt waarop de index betrekking heeft.

4.   De verwijzing in artikel 22 bis, lid 1, derde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG naar een index die op passende wijze wordt bekendgemaakt, wordt opgevat als een verwijzing naar een index die aan de volgende criteria voldoet:

a)

hij is toegankelijk voor het publiek;

b)

de opsteller van de index is onafhankelijk van de icbe die de index volgt.

Punt b) belet niet, dat opstellers van indexen en de icbe deel uitmaken van dezelfde economische groep, op voorwaarde dat effectieve regelingen zijn getroffen voor het beheer van belangenconflicten.

Artikel 13

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 23 maart 2008 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 23 juli 2008.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2007.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9).


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

20.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/20


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2007

tot vaststelling van de netwerkvereisten voor het Schengeninformatiesysteem II (eerste pijler)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 845)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Duitse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2007/170/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2424/2001 van de Raad van 6 december 2001 betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (1), en met name op artikel 4, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de ontwikkeling van SIS II dienen technische specificaties voor het communicatienetwerk en de componenten daarvan, alsmede de specifieke netwerkvereisten, te worden vastgesteld.

(2)

Passende regelingen voor de Commissie en de lidstaten dienen te worden vastgesteld inzake met name de onderdelen van de uniforme nationale interfaces in de lidstaten.

(3)

Deze beschikking doet geen afbreuk aan de toekomstige aanneming van andere besluiten van de Commissie betreffende de ontwikkeling van SIS II, met name wat betreft de ontwikkeling van de beveiligingseisen.

(4)

De ontwikkeling van SIS II is geregeld bij zowel Verordening (EG) nr. 2424/2001 als Besluit 2001/886/JBZ van de Raad (2). Met het oog op de eenheid van het implementatieproces voor de ontwikkeling van SIS II dienen de bepalingen van dit besluit overeen te stemmen met de bepalingen van het besluit van de Commissie tot vaststelling van de netwerkvereisten voor het Schengeninformatiesysteem II dat uit hoofde van Besluit 2001/886/JBZ wordt vastgesteld.

(5)

Overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (3) heeft het Verenigd Koninkrijk niet deelgenomen aan de aanneming van Verordening (EG) nr. 2424/2001 en is die verordening niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat, aangezien die verordening een ontwikkeling inhoudt van de bepalingen van het Schengenacquis. Deze beschikking van de Commissie is derhalve niet tot het Verenigd Koninkrijk gericht.

(6)

Overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (4) heeft Ierland niet deelgenomen aan de aanneming van Verordening (EG) nr. 2424/2001 en is die verordening niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat, aangezien die verordening een ontwikkeling inhoudt van de bepalingen van het Schengenacquis. Deze beschikking van de Commissie is derhalve niet tot Ierland gericht.

(7)

Overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, heeft Denemarken besloten Verordening (EG) nr. 2424/2001 van de Raad in het Deense recht ten uitvoer te leggen. Verordening (EG) nr. 2424/2001 is derhalve volgens internationaal recht bindend voor Denemarken.

(8)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houden Verordening (EG) nr. 2424/2001 en Besluit 2001/886/JBZ een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis, zoals bedoeld in de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5), die vallen onder artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (6).

(9)

Wat Zwitserland betreft, houden Verordening (EG) nr. 2424/2001 en Besluit 2001/886/JBZ een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst die is ondertekend door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van die overeenkomst.

(10)

Dit besluit is een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan is gerelateerd, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte.

(11)

De maatregelen waarin deze beschikking voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2424/2001 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De technische specificaties met betrekking tot de opzet van de fysieke architectuur van de communicatie-infrastructuur van SIS II zijn die welke in de bijlage zijn opgenomen.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2007.

Voor de Commissie

Franco FRATTINI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 4. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1988/2006 (PB L 411 van 30.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 1.

(3)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43. Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/926/EG (PB L 395 van 31.12.2004, blz. 70).

(4)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(5)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(6)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.


BIJLAGE

INHOUD

1.

Inleiding …

1.1.

Acroniemen en afkortingen …

2.

Algemeen overzicht …

3.

Geografisch toepassingsgebied …

4.

Netwerkdiensten …

4.1.

Opzet van het netwerk …

4.2.

Type verbinding tussen CS-SIS en back-up van CS-SIS …

4.3.

Bandbreedte …

4.4.

Serviceklasse …

4.5.

Ondersteunde protocollen …

4.6.

Technische specificaties …

4.6.1.

IP-adressering …

4.6.2.

Ondersteuning voor IPv6 …

4.6.3.

Static Route Injection …

4.6.4.

Sustained Flow Rate …

4.6.5.

Andere specificaties …

4.7.

Herstellingsvermogen …

5.

Monitoring …

6.

Generieke diensten …

7.

Beschikbaarheid …

8.

Beveiligingsdiensten …

8.1.

Netwerkversleuteling …

8.2.

Andere beveiligingskenmerken …

9.

Helpdesk en structuur voor ondersteuning …

10.

Interactie met andere systemen …

1.   Inleiding

In dit document worden de opzet van het communicatienetwerk, de verschillende componenten ervan en de specifieke netwerkvereisten beschreven.

1.1.   Acroniemen en afkortingen

In dit document worden de onderstaande acroniemen en afkortingen gebruikt.

Acroniemen en afkortingen

Betekenis

BLNI

Back-up van de lokale nationale interface

CEP

Centraal eindpunt

CNI

Centrale nationale interface

CS

Centraal systeem

CS-SIS

Technisch ondersteunende functie die de SIS II-databank bevat

DNS

Domeinnaamserver

FCIP

Fibre Channel over IP

FTP

File Transport Protocol

HTTP

Hyper Text Transfer Protocol

IP

Internetprotocol

LAN

Local Area Network

LNI

Lokale nationale interface

Mbps

Megabit per seconde

MDC

Hoofdcontractant voor de ontwikkeling

N.SIS II

Nationaal deel van SIS II in elke lidstaat

NI-SIS

Uniforme nationale interface

NTP

Network Time Protocol

SAN

Storage Area Network

SDH

Synchronous Digital Hierarchy

SIS II

Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie

SMTP

Simple Mail Transport Protocol

SNMP

Simple Network Management Protocol

s-TESTA

Secure Trans-European Services for Telematics between Administrations — beveiligde trans-Europese diensten voor telematica tussen overheidsdiensten. Dit is een onderdeel van het IDABC-programma (interoperabele levering van pan-Europese e-overheidsdiensten aan overheidsdiensten, ondernemingen en burgers. Besluit 2004/387/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004).

TCP

Transmission Control Protocol

VIS

Visuminformatiesysteem

VPN

Virtual Private Network

WAN

Wide Area Network

2.   Algemeen overzicht

SIS II bestaat uit:

het centrale systeem (hierna het „centrale SIS II” genoemd), bestaande uit:

een technisch ondersteunende functie (hierna „CS-SIS” genoemd) die de SIS II-gegevensbank bevat. CS-SIS zorgt voor technisch toezicht en beheer. Een back-up van CS-SIS kan alle functionaliteit van het normale CS-SIS overnemen, mocht dat systeem uitvallen;

een uniforme nationale interface (hierna „NI-SIS” genoemd);

een nationaal deel (hierna „N.SIS II” genoemd) in elk van de lidstaten, bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met het centrale SIS II. Een N.SIS II kan een gegevensbestand bevatten (hierna „nationale kopie” genoemd) dat een volledige of gedeeltelijke kopie bevat van de SIS II-gegevensbank;

een communicatie-infrastructuur tussen CS-SIS en NI-SIS (hierna „communicatie-infrastructuur” genoemd), waarmee een versleuteld virtueel netwerk tot stand wordt gebracht dat specifiek bestemd is voor SIS II-gegevens en voor de uitwisseling van gegevens tussen de Sirenebureaus.

NI-SIS bestaat uit:

één lokale nationale interface (hierna „LNI” genoemd) in iedere lidstaat, die de fysieke verbinding vormt tussen de lidstaat en het beveiligde communicatienetwerk en waarin de versleutelingsapparatuur voor het SIS II-verkeer en het Sireneverkeer is opgenomen. De LNI bevindt zich in gebouwen van de lidstaat.

een optionele back-up van de lokale nationale interface (hierna „BLNI” genoemd) met exact dezelfde inhoud en functie als de LNI.

De LNI en de BLNI worden uitsluitend gebruikt door het SIS II-systeem en voor het Sireneverkeer. De specifieke configuratie van de LNI en de BLNI wordt met elke afzonderlijke lidstaat overeengekomen, afhankelijk van de beveiligingseisen, de fysieke locatie en de specifieke omstandigheden van de installatie. Dit geldt ook voor de verlening van diensten door de netwerkprovider, dat wil zeggen dat over de fysieke s-TESTA-verbinding verschillende VPN-tunnels kunnen worden opgezet voor andere systemen, bijvoorbeeld VIS en Eurodac.

een centrale nationale interface (hierna „CNI” genoemd): een applicatie voor de beveiliging van de toegang tot CS-SIS. Elke lidstaat heeft zijn eigen logische toegangspunten tot de CNI, via een centrale firewall.

De communicatie-infrastructuur tussen CS-SIS en NI-SIS bestaat uit:

het netwerk voor beveiligde trans-Europese diensten voor telematica tussen overheidsdiensten (hierna „s-TESTA” genoemd), dat een versleuteld Virtual Private Network biedt dat specifiek bestemd is voor SIS II-gegevens en voor Sireneverkeer.

3.   Geografisch toepassingsgebied

De communicatie-infrastructuur moet alle lidstaten bereiken en aan alle lidstaten de vereiste diensten kunnen verlenen:

Dit geldt voor de lidstaten (België, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Nederland, Italië, Portugal, Spanje, Griekenland, Oostenrijk, Denemarken, Finland, Zweden, Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Ierland) en voor Noorwegen, IJsland en Zwitserland.

Bovendien moet worden voorzien in uitbreiding van de dekking tot de toetredende landen Bulgarije en Roemenië.

Tot slot moet de communicatie-infrastructuur kunnen worden uitgebreid tot elk ander land dat of elke andere entiteit die op het centrale SIS II wordt aangesloten (bijvoorbeeld Europol, Eurojust).

4.   Netwerkdiensten

Wanneer een bepaald protocol of een bepaalde architectuur wordt genoemd, zijn gelijkwaardige toekomstige technologieën, protocollen en architecturen ook aanvaardbaar.

4.1.   Opzet van het netwerk

De SIS II-architectuur maakt gebruik van gecentraliseerde diensten die vanuit de verschillende lidstaten toegankelijk zijn. Omwille van de betrouwbaarheid worden deze gecentraliseerde diensten in tweevoud uitgevoerd en op twee verschillende locaties ondergebracht, namelijk in Straatsburg in Frankrijk (CS-SIS en centrale eenheid of CU) en St. Johann im Pongau in Oostenrijk (back-up van CS-SIS en back-up van de centrale eenheid of BCU).

De centrale eenheid en de back-up van de centrale eenheid moeten vanuit alle lidstaten toegankelijk zijn. De deelnemende landen kunnen via verschillende toegangspunten tot het netwerk, een LNI en een BLNI, een verbinding met de centrale diensten opzetten.

Naast de hoofdverbinding met de centrale diensten moet de communicatie-infrastructuur ook aanvullende bilaterale informatie-uitwisseling tussen de Sirenebureaus van de lidstaten ondersteunen.

4.2.   Type verbinding tussen CS-SIS en back-up van CS-SIS

Het vereiste verbindingstype voor de connectiviteit tussen CS-SIS en de back-up van CS-SIS is een SDH-ring of een gelijkwaardig verbindingstype, dat wil zeggen dat nieuwe toekomstige architecturen en technologieën ook moeten kunnen worden toegepast. De SDH-infrastructuur wordt gebruikt om de lokale netwerken van beide centrale eenheden uit te breiden en zo één naadloos LAN te creëren. Dit LAN wordt dan gebruikt voor de continue synchronisatie tussen CU en BCU.

4.3.   Bandbreedte

Een essentiële eis die aan de communicatie-infrastructuur wordt gesteld, betreft de bandbreedte die aan de verschillende verbonden locaties kan worden toegekend en het vermogen om deze bandbreedte in het backbone-netwerk te ondersteunen.

De voor de LNI en de optionele BLNI benodigde bandbreedte zal voor elke lidstaat verschillend zijn, afhankelijk van de keuze voor het gebruik van een nationale kopie, centraal zoeken en uitwisseling van biometrische gegevens.

De precieze bandbreedte die door de communicatie-infrastructuur wordt aangeboden, is niet van belang, zolang aan de minimale behoeften van elke lidstaat wordt voldaan.

Door elk van de genoemde soorten locaties worden in beide richtingen grote hoeveelheden gegevens verzonden (alfanumerieke en biometrische gegevens en volledige documenten). De communicatie-infrastructuur moet voor elke verbinding daarom een toereikende minimale gegarandeerde upload- en downloadsnelheid bieden.

De communicatie-infrastructuur moet bandbreedten kunnen bieden van 2 Mbps tot 155 Mbps of meer. Het netwerk moet voor elke verbinding een toereikende minimale gegarandeerde upload- en downloadsnelheid bieden, en zodanig zijn opgezet dat de totale bandbreedte van alle toegangspunten tot het netwerk kan worden ondersteund.

4.4.   Serviceklasse

Het centrale SIS II biedt de mogelijkheid om aan opzoekingen/signaleringen prioriteit toe te kennen. Een afgeleide eis is dat de communicatie-infrastructuur ook de mogelijkheid van prioritering van verkeer moet ondersteunen.

De parameters die het netwerk voor de prioritering toepast, worden geacht te worden vastgesteld door het centrale SIS II voor alle pakketten waarvoor dat nodig is. Daarbij wordt gebruik gemaakt van Weighted Fair Queuing. Dit betekent dat de communicatie-infrastructuur de prioritering die het LAN van herkomst aan de gegevenspakketten heeft toegekend, moet kunnen overnemen en de pakketten binnen haar eigen backbone-netwerk dienovereenkomstig moet afhandelen. Bovendien moet de communicatie-infrastructuur de oorspronkelijke pakketten bij de bestemmingslocatie afleveren met dezelfde prioritering als door het LAN van herkomst is toegekend.

4.5.   Ondersteunde protocollen

Het centrale SIS II maakt gebruik van een aantal netwerkcommunicatieprotocollen. De communicatie-infrastructuur moet een groot aantal netwerkcommunicatieprotocollen ondersteunen. De standaard te ondersteunen protocollen zijn HTTP, FTP, NTP, SMTP, SNMP en DNS.

Naast de standaardprotocollen moet de communicatie-infrastructuur ook kunnen omgaan met verschillende tunnelprotocollen, SAN-replicatieprotocollen en de merkgebonden Java-to-Java-verbindingsprotocollen van BEA WebLogic. De tunnelprotocollen, bijvoorbeeld IPsec in tunnelmodus, worden gebruikt voor het transport van versleutelde gegevens naar hun bestemming.

4.6.   Technische specificaties

4.6.1.   IP-adressering

De communicatie-infrastructuur moet beschikken over een reeks gereserveerde IP-adressen die uitsluitend binnen dat netwerk worden gebruikt. Binnen de reeks gereserveerde IP-adressen gebruikt het centrale SIS II een specifiek aantal IP-adressen die nergens anders worden gebruikt.

4.6.2.   Ondersteuning voor IPv6

Er mag worden verondersteld dat de lokale netwerken van de lidstaten gebruik maken van het TCP/IP-protocol. Sommige locaties zullen echter versie 4 gebruiken, andere versie 6. De toegangspunten tot het netwerk moeten als gateway kunnen functioneren en onafhankelijk kunnen werken van de netwerkprotocollen die in het centrale SIS II en het N.SIS II worden gebruikt.

4.6.3.   Static Route Injection

De CU en de BCU kunnen voor de communicatie met de lidstaten hetzelfde IP-adres gebruiken. De communicatie-infrastructuur moet daarom static route injection ondersteunen.

4.6.4.   Sustained Flow Rate

Zolang de verbinding met de CU of de BCU voor minder dan 90 % wordt belast, moet een gegeven lidstaat continu 100 % van de voor die lidstaat gespecificeerde bandbreedte kunnen aanhouden.

4.6.5.   Andere specificaties

Om CS-SIS te kunnen ondersteunen, moet de communicatie-infrastructuur ten minste aan een aantal minimale technische specificaties voldoen:

De doorvoertijd mag (ook in de piekuren) voor 95 % van de pakketten niet meer dan 150 ms bedragen en moet voor 100 % van de pakketten minder dan 200 ms bedragen.

De kans dat pakketverlies optreedt mag (ook in de piekuren) voor 95 % van de pakketten niet meer dan 10-4 bedragen en moet voor 100 % van de pakketten minder dan 10-3 bedragen.

Bovengenoemde specificaties moeten gelden voor elk toegangspunt afzonderlijk.

Voor de verbinding tussen de CU en de BCU mag de transmissievertraging heen en terug niet meer dan 60 ms bedragen.

4.7.   Herstellingsvermogen

Bij het ontwerpen van CS-SIS was de eis dat het systeem door een hoge graad van beschikbaarheid wordt gekenmerkt. Alle apparatuur is daarom dubbel uitgevoerd, zodat het systeem zich kan herstellen wanneer er een onderdeel uitvalt.

Ook de onderdelen van de communicatie-infrastructuur moeten bestand zijn tegen uitval van een onderdeel. Voor de communicatie-infrastructuur betekent dit dat de volgende onderdelen tegen uitval bestand moeten zijn:

backbone-netwerk;

routingapparatuur;

aanwezigheidspunten (points of presence);

lokale aansluitverbindingen (met inbegrip van fysiek redundante bekabeling);

beveiligingsapparatuur (versleuteling, firewalls, enz.);

alle generieke diensten (DNS, NTP, enz.);

LNI/BLNI

De failover-mechanismen moeten voor alle netwerkapparatuur automatisch in werking treden, zonder enige vorm van handmatige interventie.

5.   Monitoring

Om de monitoring te vergemakkelijken, moeten de monitoringgereedschappen van de communicatie-infrastructuur kunnen worden geïntegreerd met die van de monitoringfaciliteiten van de organisatie die voor het operationele beheer van het centrale SIS II verantwoordelijk is.

6.   Generieke diensten

Naast de specifieke netwerk- en beveiligingsdiensten moet de communicatie-infrastructuur ook generieke diensten bieden.

Omwille van de redundantie moeten de specifieke diensten bij beide centrale eenheden worden ondergebracht.

De volgende optionele generieke diensten moeten in de communicatie-infrastructuur aanwezig zijn:

Dienst

Aanvullende informatie

DNS

De failover-procedure voor het overschakelen van CU naar BCU wanneer het netwerk uitvalt, is momenteel gebaseerd op wijziging van het IP-adres in de generieke DNS-server.

Verzending van e-mail

Het gebruik van een generieke e-mail-relay kan nuttig zijn voor het standaardiseren van de e-mailconfiguratie voor de verschillende lidstaten en gebruikt, anders dan een gespecialiseerde server, geen netwerkresources van de CU/BCU.

E-mails die via de generieke e-mailrelay worden verzonden, moeten wel voldoen aan de veiligheidseisen.

NTP

Deze dienst kan worden gebruikt voor het synchroniseren van de klok van de netwerkapparatuur.

7.   Beschikbaarheid

CS-SIS en de LNI en BLNI moeten een beschikbaarheidsgraad van 99,99 % kunnen bieden over een periode van 28 dagen, de netwerkbeschikbaarheid niet in aanmerking genomen.

De beschikbaarheidsgraad van de communicatie-infrastructuur moet 99,99 % zijn.

8.   Beveiligingsdiensten

8.1.   Netwerkversleuteling

Het centrale SIS II staat niet toe dat gegevens waarvoor een hoge of zeer hoge beschermingsgraad vereist is, zonder versleuteling buiten het LAN worden gebracht. Er moet worden gegarandeerd dat de netwerkprovider op geen enkele wijze toegang heeft tot de operationele gegevens van SIS II en de daarmee samenhangende Sirenegegevens.

Om een hoog beveiligingsniveau te kunnen handhaven, moet de communicatie-infrastructuur de mogelijkheid bieden tot beheer van de certificaten/sleutels. Beheer en monitoring van de versleutelingsapparatuur moeten op afstand mogelijk zijn. De versleutelingsalgoritmen moeten ten minste aan de volgende eisen voldoen:

Symmetrische versleutelingsalgoritmen:

3DES (128 bits) of beter

Bij het genereren van de sleutels moet worden uitgegaan van een toevalswaarde die bij een aanval geen verkleining van de sleutelruimte mogelijk maakt.

De sleutels, of informatie die kan worden gebruikt om de sleutels te achterhalen, moeten bij de opslag altijd beschermd zijn.

Asymmetrische versleutelingsalgoritmen:

RSA (1 024 bit modulus) of beter

Bij het genereren van de sleutels moet worden uitgegaan van een toevalswaarde die bij een aanval geen verkleining van de sleutelruimte mogelijk maakt.

Er moet gebruik worden gemaakt van het Encapsulated Security Payload-protocol (ESP, RFC2406). Dit protocol wordt gebruikt in tunnelmodus. De payload en de oorspronkelijke IP-header worden versleuteld.

Voor de uitwisseling van sessiesleutels wordt het Internet Key Exchange-protocol (IKE) gebruikt.

De geldigheidsduur van IKE-sleutels moet beperkt zijn tot 1 dag.

De geldigheidsduur van sessiesleutels moet beperkt zijn tot 1 uur.

8.2.   Andere beveiligingskenmerken

De communicatie-infrastructuur moet niet alleen de toegangpunten tot SIS II beveiligen, maar ook de optionele generieke diensten. Voor deze diensten moeten gelijkwaardige beschermingsmaatregelen gelden als voor CS-SIS. Dat wil zeggen dat alle generieke diensten ten minste met een firewall, antivirus en een inbraakdetectiesysteem moeten worden beschermd. Bovendien moeten de apparatuur voor de generieke diensten en de beschermingsmaatregelen onder voortdurende beveiligingssurveillance staan (logging en follow-up).

Met het oog op de handhaving van een hoog veiligheidsniveau moet de organisatie die voor het operationele beheer van het centrale SIS II verantwoordelijk is, op de hoogte worden gebracht van alle beveiligingsincidenten die zich met betrekking tot de communicatie-infrastructuur voordoen. De communicatie-infrastructuur moet het daarom mogelijk maken dat alle ernstige beveiligingsincidenten onmiddellijk bij de voor het operationele beheer van het centrale SIS II verantwoordelijke organisatie worden gemeld. Van alle beveiligingsincidenten moet regelmatig een overzicht worden gegeven, bijvoorbeeld door maandelijkse rapportage en op ad-hocbasis.

9.   Helpdesk en structuur voor ondersteuning

De leverancier van de communicatie-infrastructuur moet een helpdeskfaciliteit bieden die samenwerkt met de voor het operationele beheer van het centrale SIS II verantwoordelijke organisatie.

10.   Interactie met andere systemen

De communicatie-infrastructuur moet garanderen dat informatie binnen de toegewezen communicatiekanalen blijft. Voor de technische implementatie betekent dit dat:

alle onbevoegde en/of ongecontroleerde toegang tot andere netwerken streng verboden is. Dit heeft ook betrekking op verbinding met het internet.

het lekken van gegevens naar andere systemen op het netwerk moet onmogelijk zijn; interconnectie van verschillende IP-VPN’s is bijvoorbeeld niet toegestaan.

Deze bepaling leidt niet alleen tot de genoemde technische beperkingen, maar heeft ook gevolgen voor de werkwijze van de helpdesk van de communicatie-infrastructuur. De helpdesk mag geen informatie over het centrale SIS II verstrekken aan anderen dan de organisatie die voor het operationele beheer van het centrale SIS II verantwoordelijk is.


20.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/29


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2007

tot vaststelling van de netwerkvereisten voor het Schengeninformatiesysteem II (derde pijler)

(2007/171/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gelet op Besluit 2001/886/JBZ van de Raad van 6 december 2001 betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (1), en met name op artikel 4, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de ontwikkeling van SIS II dienen technische specificaties voor het communicatienetwerk en de componenten daarvan, alsmede de specifieke netwerkvereisten, te worden vastgesteld.

(2)

Passende regelingen voor de Commissie en de lidstaten dienen te worden vastgesteld inzake met name de onderdelen van de uniforme nationale interfaces in de lidstaten.

(3)

Dit besluit doet geen afbreuk aan de toekomstige aanneming van andere besluiten van de Commissie betreffende de ontwikkeling van SIS II, met name wat betreft de ontwikkeling van de beveiligingseisen.

(4)

De ontwikkeling van SIS II is geregeld bij zowel Verordening (EG) nr. 2424/2001 van de Raad (2) als Besluit 2001/886/JBZ. Met het oog op de eenheid van het implementatieproces voor de ontwikkeling van SIS II dienen de bepalingen van dit besluit overeen te stemmen met de bepalingen van de beschikking van de Commissie tot vaststelling van de netwerkvereisten voor het Schengeninformatiesysteem II, die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2424/2001 wordt vastgesteld.

(5)

Het Verenigd Koninkrijk neemt aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, dat aan het EU-Verdrag en het EG-Verdrag is gehecht, en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (3).

(6)

Ierland neemt aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, dat aan het EU-Verdrag en het EG-Verdrag is gehecht, en overeenkomstig artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (4).

(7)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied dat bedoeld is in artikel 1, onder G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (5) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(8)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat ondertekende overeenkomst inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder G, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/849/EG van de Raad (6) betreffende de ondertekening van die overeenkomst namens de Europese Unie en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van die overeenkomst.

(9)

Dit besluit is een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan is gerelateerd, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5, lid 1, van Besluit 2001/886/JBZ ingestelde comité,

BESLUIT:

Enig artikel

De technische specificaties met betrekking tot de opzet van de fysieke architectuur van de communicatie-infrastructuur van SIS II zijn die welke in de bijlage zijn opgenomen.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2007.

Voor de Commissie

Franco FRATTINI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 1.

(2)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 4. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1988/2006 (PB L 411 van 30.12.2006, blz. 1).

(3)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43. Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/926/EG (PB L 395 van 31.12.2004, blz. 70).

(4)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(5)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(6)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26.


BIJLAGE

INHOUD

1.

Inleiding …

1.1.

Acroniemen en afkortingen …

2.

Algemeen overzicht …

3.

Geografisch toepassingsgebied …

4.

Netwerkdiensten …

4.1.

Opzet van het netwerk …

4.2.

Type verbinding tussen CS-SIS en back-up van CS-SIS …

4.3.

Bandbreedte …

4.4.

Serviceklasse …

4.5.

Ondersteunde protocollen …

4.6.

Technische specificaties …

4.6.1.

IP-adressering …

4.6.2.

Ondersteuning voor IPv6 …

4.6.3.

Static Route Injection …

4.6.4.

Sustained Flow Rate …

4.6.5.

Andere specificaties …

4.7.

Herstellingsvermogen …

5.

Monitoring …

6.

Generieke diensten …

7.

Beschikbaarheid …

8.

Beveiligingsdiensten …

8.1.

Netwerkversleuteling …

8.2.

Andere beveiligingskenmerken …

9.

Helpdesk en structuur voor ondersteuning …

10.

Interactie met andere systemen …

1.   Inleiding

In dit document worden de opzet van het communicatienetwerk, de verschillende componenten ervan en de specifieke netwerkvereisten beschreven.

1.1.   Acroniemen en afkortingen

In dit document worden de onderstaande acroniemen en afkortingen gebruikt.

Acroniemen en afkortingen

Betekenis

BLNI

Back-up van de lokale nationale interface

CEP

Centraal eindpunt

CNI

Centrale nationale interface

CS

Centraal systeem

CS-SIS

Technisch ondersteunende functie die de SIS II-databank bevat

DNS

Domeinnaamserver

FCIP

Fibre Channel over IP

FTP

File Transport Protocol

HTTP

Hyper Text Transfer Protocol

IP

Internetprotocol

LAN

Local Area Network

LNI

Lokale nationale interface

Mbps

Megabit per seconde

MDC

Hoofdcontractant voor de ontwikkeling

N.SIS II

Nationaal deel van SIS II in elke lidstaat

NI-SIS

Uniforme nationale interface

NTP

Network Time Protocol

SAN

Storage Area Network

SDH

Synchronous Digital Hierarchy

SIS II

Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie

SMTP

Simple Mail Transport Protocol

SNMP

Simple Network Management Protocol

s-TESTA

Secure Trans-European Services for Telematics between Administrations — beveiligde trans-Europese diensten voor telematica tussen overheidsdiensten. Dit is een onderdeel van het IDABC-programma (interoperabele levering van pan-Europese e-overheidsdiensten aan overheidsdiensten, ondernemingen en burgers. Besluit 2004/387/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004).

TCP

Transmission Control Protocol

VIS

Visuminformatiesysteem

VPN

Virtual Private Network

WAN

Wide Area Network

2.   Algemeen overzicht

SIS II bestaat uit:

het centrale systeem (hierna het „centrale SIS II” genoemd), bestaande uit:

een technisch ondersteunende functie (hierna „CS-SIS” genoemd) die de SIS II-gegevensbank bevat. CS-SIS zorgt voor technisch toezicht en beheer. Een back-up van CS-SIS kan alle functionaliteit van het normale CS-SIS overnemen, mocht dat systeem uitvallen;

een uniforme nationale interface (hierna „NI-SIS” genoemd);

een nationaal deel (hierna „N.SIS II” genoemd) in elk van de lidstaten, bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met het centrale SIS II. Een N.SIS II kan een gegevensbestand bevatten (hierna „nationale kopie” genoemd) dat een volledige of gedeeltelijke kopie bevat van de SIS II-gegevensbank;

een communicatie-infrastructuur tussen CS-SIS en NI-SIS (hierna „communicatie-infrastructuur” genoemd), waarmee een versleuteld virtueel netwerk tot stand wordt gebracht dat specifiek bestemd is voor SIS II-gegevens en voor de uitwisseling van gegevens tussen de Sirenebureaus.

NI-SIS bestaat uit:

één lokale nationale interface (hierna „LNI” genoemd) in iedere lidstaat, die de fysieke verbinding vormt tussen de lidstaat en het beveiligde communicatienetwerk en waarin de versleutelingsapparatuur voor het SIS II-verkeer en het Sireneverkeer is opgenomen. De LNI bevindt zich in gebouwen van de lidstaat.

een optionele back-up van de lokale nationale interface (hierna „BLNI” genoemd) met exact dezelfde inhoud en functie als de LNI.

De LNI en de BLNI worden uitsluitend gebruikt door het SIS II-systeem en voor het Sireneverkeer. De specifieke configuratie van de LNI en de BLNI wordt met elke afzonderlijke lidstaat overeengekomen, afhankelijk van de beveiligingseisen, de fysieke locatie en de specifieke omstandigheden van de installatie. Dit geldt ook voor de verlening van diensten door de netwerkprovider, dat wil zeggen dat over de fysieke s-TESTA-verbinding verschillende VPN-tunnels kunnen worden opgezet voor andere systemen, bijvoorbeeld VIS en Eurodac.

een centrale nationale interface (hierna „CNI” genoemd): een applicatie voor de beveiliging van de toegang tot CS-SIS. Elke lidstaat heeft zijn eigen logische toegangspunten tot de CNI, via een centrale firewall.

De communicatie-infrastructuur tussen CS-SIS en NI-SIS bestaat uit:

het netwerk voor beveiligde trans-Europese diensten voor telematica tussen overheidsdiensten (hierna „s-TESTA” genoemd), dat een versleuteld Virtual Private Network biedt dat specifiek bestemd is voor SIS II-gegevens en voor Sireneverkeer.

3.   Geografisch toepassingsgebied

De communicatie-infrastructuur moet alle lidstaten bereiken en aan alle lidstaten de vereiste diensten kunnen verlenen:

Dit geldt voor de lidstaten (België, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Nederland, Italië, Portugal, Spanje, Griekenland, Oostenrijk, Denemarken, Finland, Zweden, Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Ierland) en voor Noorwegen, IJsland en Zwitserland.

Bovendien moet worden voorzien in uitbreiding van de dekking tot de toetredende landen Bulgarije en Roemenië.

Tot slot moet de communicatie-infrastructuur kunnen worden uitgebreid tot elk ander land dat of elke andere entiteit die op het centrale SIS II wordt aangesloten (bijvoorbeeld Europol, Eurojust).

4.   Netwerkdiensten

Wanneer een bepaald protocol of een bepaalde architectuur wordt genoemd, zijn gelijkwaardige toekomstige technologieën, protocollen en architecturen ook aanvaardbaar.

4.1.   Opzet van het netwerk

De SIS II-architectuur maakt gebruik van gecentraliseerde diensten die vanuit de verschillende lidstaten toegankelijk zijn. Omwille van de betrouwbaarheid worden deze gecentraliseerde diensten in tweevoud uitgevoerd en op twee verschillende locaties ondergebracht, namelijk in Straatsburg in Frankrijk (CS-SIS en centrale eenheid of CU) en St. Johann im Pongau in Oostenrijk (back-up van CS-SIS en back-up van de centrale eenheid of BCU).

De centrale eenheid en de back-up van de centrale eenheid moeten vanuit alle lidstaten toegankelijk zijn. De deelnemende landen kunnen via verschillende toegangspunten tot het netwerk, een LNI en een BLNI, een verbinding met de centrale diensten opzetten.

Naast de hoofdverbinding met de centrale diensten moet de communicatie-infrastructuur ook aanvullende bilaterale informatie-uitwisseling tussen de Sirenebureaus van de lidstaten ondersteunen.

4.2.   Type verbinding tussen CS-SIS en back-up van CS-SIS

Het vereiste verbindingstype voor de connectiviteit tussen CS-SIS en de back-up van CS-SIS is een SDH-ring of een gelijkwaardig verbindingstype, dat wil zeggen dat nieuwe toekomstige architecturen en technologieën ook moeten kunnen worden toegepast. De SDH-infrastructuur wordt gebruikt om de lokale netwerken van beide centrale eenheden uit te breiden en zo één naadloos LAN te creëren. Dit LAN wordt dan gebruikt voor de continue synchronisatie tussen CU en BCU.

4.3.   Bandbreedte

Een essentiële eis die aan de communicatie-infrastructuur wordt gesteld, betreft de bandbreedte die aan de verschillende verbonden locaties kan worden toegekend en het vermogen om deze bandbreedte in het backbone-netwerk te ondersteunen.

De voor de LNI en de optionele BLNI benodigde bandbreedte zal voor elke lidstaat verschillend zijn, afhankelijk van de keuze voor het gebruik van een nationale kopie, centraal zoeken en uitwisseling van biometrische gegevens.

De precieze bandbreedte die door de communicatie-infrastructuur wordt aangeboden, is niet van belang, zolang aan de minimale behoeften van elke lidstaat wordt voldaan.

Door elk van de genoemde soorten locaties worden in beide richtingen grote hoeveelheden gegevens verzonden (alfanumerieke en biometrische gegevens en volledige documenten). De communicatie-infrastructuur moet voor elke verbinding daarom een toereikende minimale gegarandeerde upload- en downloadsnelheid bieden.

De communicatie-infrastructuur moet bandbreedten kunnen bieden van 2 Mbps tot 155 Mbps of meer. Het netwerk moet voor elke verbinding een toereikende minimale gegarandeerde upload- en downloadsnelheid bieden, en zodanig zijn opgezet dat de totale bandbreedte van alle toegangspunten tot het netwerk kan worden ondersteund.

4.4.   Serviceklasse

Het centrale SIS II biedt de mogelijkheid om aan opzoekingen/signaleringen prioriteit toe te kennen. Een afgeleide eis is dat de communicatie-infrastructuur ook de mogelijkheid van prioritering van verkeer moet ondersteunen.

De parameters die het netwerk voor de prioritering toepast, worden geacht te worden vastgesteld door het centrale SIS II voor alle pakketten waarvoor dat nodig is. Daarbij wordt gebruikgemaakt van „Weighted Fair Queuing”. Dit betekent dat de communicatie-infrastructuur de prioritering die het LAN van herkomst aan de gegevenspakketten heeft toegekend, moet kunnen overnemen en de pakketten binnen haar eigen backbone-netwerk dienovereenkomstig moet afhandelen. Bovendien moet de communicatie-infrastructuur de oorspronkelijke pakketten bij de bestemmingslocatie afleveren met dezelfde prioritering als door het LAN van herkomst is toegekend.

4.5.   Ondersteunde protocollen

Het centrale SIS II maakt gebruik van een aantal netwerkcommunicatieprotocollen. De communicatie-infrastructuur moet een groot aantal netwerkcommunicatieprotocollen ondersteunen. De standaard te ondersteunen protocollen zijn HTTP, FTP, NTP, SMTP, SNMP en DNS.

Naast de standaardprotocollen moet de communicatie-infrastructuur ook kunnen omgaan met verschillende tunnelprotocollen, SAN-replicatieprotocollen en de merkgebonden „Java-to-Java”-verbindingsprotocollen van BEA WebLogic. De tunnelprotocollen, bijvoorbeeld IPsec in tunnelmodus, worden gebruikt voor het transport van versleutelde gegevens naar hun bestemming.

4.6.   Technische specificaties

4.6.1.   IP-adressering

De communicatie-infrastructuur moet beschikken over een reeks gereserveerde IP-adressen die uitsluitend binnen dat netwerk worden gebruikt. Binnen de reeks gereserveerde IP-adressen gebruikt het centrale SIS II een specifiek aantal IP-adressen die nergens anders worden gebruikt.

4.6.2.   Ondersteuning voor IPv6

Er mag worden verondersteld dat de lokale netwerken van de lidstaten gebruik maken van het TCP/IP-protocol. Sommige locaties zullen echter versie 4 gebruiken, andere versie 6. De toegangspunten tot het netwerk moeten als gateway kunnen functioneren en onafhankelijk kunnen werken van de netwerkprotocollen die in het centrale SIS II en het N.SIS II worden gebruikt.

4.6.3.   Static Route Injection

De CU en de BCU kunnen voor de communicatie met de lidstaten hetzelfde IP-adres gebruiken. De communicatie-infrastructuur moet daarom static route injection ondersteunen.

4.6.4.   Sustained Flow Rate

Zolang de verbinding met de CU of de BCU voor minder dan 90 % wordt belast, moet een gegeven lidstaat continu 100 % van de voor die lidstaat gespecificeerde bandbreedte kunnen aanhouden.

4.6.5.   Andere specificaties

Om CS-SIS te kunnen ondersteunen, moet de communicatie-infrastructuur ten minste aan een aantal minimale technische specificaties voldoen:

De doorvoertijd mag (ook in de piekuren) voor 95 % van de pakketten niet meer dan 150 ms bedragen en moet voor 100 % van de pakketten minder dan 200 ms bedragen.

De kans dat pakketverlies optreedt mag (ook in de piekuren) voor 95 % van de pakketten niet meer dan 10–4 bedragen en moet voor 100 % van de pakketten minder dan 10–3 bedragen.

Bovengenoemde specificaties moeten gelden voor elk toegangspunt afzonderlijk.

Voor de verbinding tussen de CU en de BCU mag de transmissievertraging heen en terug niet meer dan 60 ms bedragen.

4.7.   Herstellingsvermogen

Bij het ontwerpen van CS-SIS was de eis dat het systeem door een hoge graad van beschikbaarheid wordt gekenmerkt. Alle apparatuur is daarom dubbel uitgevoerd, zodat het systeem zich kan herstellen wanneer er een onderdeel uitvalt.

Ook de onderdelen van de communicatie-infrastructuur moeten bestand zijn tegen uitval van een onderdeel. Voor de communicatie-infrastructuur betekent dit dat de volgende onderdelen tegen uitval bestand moeten zijn:

backbone-netwerk;

routingapparatuur;

aanwezigheidspunten (points of presence);

lokale aansluitverbindingen (met inbegrip van fysiek redundante bekabeling);

beveiligingsapparatuur (versleuteling, firewalls, enz.);

alle generieke diensten (DNS, NTP, enz.);

LNI/BLNI.

De „failover”-mechanismen moeten voor alle netwerkapparatuur automatisch in werking treden, zonder enige vorm van handmatige interventie.

5.   Monitoring

Om de monitoring te vergemakkelijken, moeten de monitoringgereedschappen van de communicatie-infrastructuur kunnen worden geïntegreerd met die van de monitoringfaciliteiten van de organisatie die voor het operationele beheer van het centrale SIS II verantwoordelijk is.

6.   Generieke diensten

Naast de specifieke netwerk- en beveiligingsdiensten moet de communicatie-infrastructuur ook generieke diensten bieden.

Omwille van de redundantie moeten de specifieke diensten bij beide centrale eenheden worden ondergebracht.

De volgende optionele generieke diensten moeten in de communicatie-infrastructuur aanwezig zijn:

Dienst

Aanvullende informatie

DNS

De „failover”-procedure voor het overschakelen van CU naar BCU wanneer het netwerk uitvalt, is momenteel gebaseerd op wijziging van het IP-adres in de generieke DNS-server.

Verzending van e-mail

Het gebruik van een generieke „e-mailrelay” kan nuttig zijn voor het standaardiseren van de e-mailconfiguratie voor de verschillende lidstaten en gebruikt, anders dan een gespecialiseerde server, geen netwerkresources van de CU/BCU.

E-mails die via de generieke „e-mailrelay” worden verzonden, moeten wel voldoen aan de veiligheidseisen.

NTP

Deze dienst kan worden gebruikt voor het synchroniseren van de klok van de netwerkapparatuur.

7.   Beschikbaarheid

CS-SIS en de LNI en BLNI moeten een beschikbaarheidsgraad van 99,99 % kunnen bieden over een periode van 28 dagen, de netwerkbeschikbaarheid niet in aanmerking genomen.

De beschikbaarheidsgraad van de communicatie-infrastructuur moet 99,99 % zijn.

8.   Beveiligingsdiensten

8.1.   Netwerkversleuteling

Het centrale SIS II staat niet toe dat gegevens waarvoor een hoge of zeer hoge beschermingsgraad vereist is, zonder versleuteling buiten het LAN worden gebracht. Er moet worden gegarandeerd dat de netwerkprovider op geen enkele wijze toegang heeft tot de operationele gegevens van SIS II en de daarmee samenhangende Sirenegegevens.

Om een hoog beveiligingsniveau te kunnen handhaven, moet de communicatie-infrastructuur de mogelijkheid bieden tot beheer van de certificaten/sleutels. Beheer en monitoring van de versleutelingsapparatuur moeten op afstand mogelijk zijn. De versleutelingsalgoritmen moeten ten minste aan de volgende eisen voldoen:

Symmetrische versleutelingsalgoritmen:

3DES (128 bits) of beter.

Bij het genereren van de sleutels moet worden uitgegaan van een toevalswaarde die bij een aanval geen verkleining van de sleutelruimte mogelijk maakt.

De sleutels, of informatie die kan worden gebruikt om de sleutels te achterhalen, moeten bij de opslag altijd beschermd zijn.

Asymmetrische versleutelingsalgoritmen:

RSA (1 024 bit modulus) of beter.

Bij het genereren van de sleutels moet worden uitgegaan van een toevalswaarde die bij een aanval geen verkleining van de sleutelruimte mogelijk maakt.

Er moet gebruik worden gemaakt van het Encapsulated Security Payload-protocol (ESP, RFC2406). Dit protocol wordt gebruikt in tunnelmodus. De payload en de oorspronkelijke IP-header worden versleuteld.

Voor de uitwisseling van sessiesleutels wordt het Internet Key Exchange-protocol (IKE) gebruikt.

De geldigheidsduur van IKE-sleutels moet beperkt zijn tot één dag.

De geldigheidsduur van sessiesleutels moet beperkt zijn tot één uur.

8.2.   Andere beveiligingskenmerken

De communicatie-infrastructuur moet niet alleen de toegangspunten tot SIS II beveiligen, maar ook de optionele generieke diensten. Voor deze diensten moeten gelijkwaardige beschermingsmaatregelen gelden als voor CS-SIS. Dat wil zeggen dat alle generieke diensten ten minste met een firewall, antivirus en een inbraakdetectiesysteem moeten worden beschermd. Bovendien moeten de apparatuur voor de generieke diensten en de beschermingsmaatregelen onder voortdurende beveiligingssurveillance staan („logging” en follow-up).

Met het oog op de handhaving van een hoog veiligheidsniveau moet de organisatie die voor het operationele beheer van het centrale SIS II verantwoordelijk is, op de hoogte worden gebracht van alle beveiligingsincidenten die zich met betrekking tot de communicatie-infrastructuur voordoen. De communicatie-infrastructuur moet het daarom mogelijk maken dat alle ernstige beveiligingsincidenten onmiddellijk bij de voor het operationele beheer van het centrale SIS II verantwoordelijke organisatie worden gemeld. Van alle beveiligingsincidenten moet regelmatig een overzicht worden gegeven, bijvoorbeeld door maandelijkse rapportage en op ad-hocbasis.

9.   Helpdesk en structuur voor ondersteuning

De leverancier van de communicatie-infrastructuur moet een helpdeskfaciliteit bieden die samenwerkt met de voor het operationele beheer van het centrale SIS II verantwoordelijke organisatie.

10.   Interactie met andere systemen

De communicatie-infrastructuur moet garanderen dat informatie binnen de toegewezen communicatiekanalen blijft. Voor de technische implementatie betekent dit dat:

alle onbevoegde en/of ongecontroleerde toegang tot andere netwerken streng verboden is. Dit heeft ook betrekking op verbinding met het internet;

het lekken van gegevens naar andere systemen op het netwerk moet onmogelijk zijn; interconnectie van verschillende IP-VPN’s is bijvoorbeeld niet toegestaan.

Deze bepaling leidt niet alleen tot de genoemde technische beperkingen, maar heeft ook gevolgen voor de werkwijze van de helpdesk van de communicatie-infrastructuur. De helpdesk mag geen informatie over het centrale SIS II verstrekken aan anderen dan de organisatie die voor het operationele beheer van het centrale SIS II verantwoordelijk is.


20.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/38


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 19 maart 2007

tot oprichting van de Groep van coördinatoren voor de erkenning van beroepskwalificaties

(2007/172/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder c), van het Verdrag hebben de Europese Gemeenschap en de lidstaten tot taak, de hinderpalen voor het vrije verkeer van personen en diensten af te schaffen. Voor de onderdanen van de lidstaten houdt vrij verkeer met name de mogelijkheid in om als zelfstandige of werknemer een beroep uit te oefenen in een andere lidstaat dan die waarin zij hun beroepskwalificaties hebben verworven. Daarnaast wordt met artikel 47 van het Verdrag beoogd, het vrije verkeer te garanderen van volledig gekwalificeerde beroepsbeoefenaren van wie het beroep gereglementeerd is wat de opleidingstitels betreft.

(2)

Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (1) is aangenomen om het vrije verkeer te garanderen van volledig gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor wie de toegang tot een beroep door de lidstaten gereglementeerd is wat de opleidingstitels betreft. Deze richtlijn consolideert 15 bestaande richtlijnen en is erop gericht om zowel de bestaande erkenningsregelingen te vereenvoudigen als het tijdelijk verrichten van diensten verder te vergemakkelijken. Met het oog op de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en de ontwikkeling van een interne markt waarop beroepen gereglementeerd zijn wat de opleidingstitels betreft, kan de Commissie zich verplicht zien om een beroep te doen op de expertise van een adviesorgaan van deskundigen.

(3)

Daarom is het aangewezen om een groep van deskundigen op het gebied van de erkenning van beroepskwalificaties op te richten en de taken en de structuur daarvan vast te stellen.

(4)

De deskundigengroep moet bijdragen tot de ontwikkeling van de interne markt op het gebied van beroepen die gereglementeerd zijn wat de opleidingstitels betreft.

(5)

De groep van coördinatoren voor de erkenning van beroepskwalificaties moet samengesteld zijn uit de nationale coördinatoren, die volgens Richtlijn 2005/36/EG door de lidstaten zijn aangewezen. Overeenkomstig deze richtlijn hebben deze coördinatoren tot taak, een uniforme toepassing van genoemde richtlijn te bevorderen en alle informatie bijeen te brengen die voor de toepassing van de richtlijn van nut is.

(6)

Er moeten voorschriften inzake de openbaarmaking van informatie door de leden van de groep worden vastgesteld, onverminderd de veiligheidsvoorschriften van de Commissie zoals vastgelegd in de bijlage bij haar Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom (2).

(7)

Alle persoonsgegevens over de leden van de groep moeten verwerkt worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3),

BESLUIT:

Artikel 1

Groep van coördinatoren voor de erkenning van beroepskwalificaties

De Groep van coördinatoren voor de erkenning van beroepskwalificaties, hierna „de groep” genoemd, wordt opgericht met ingang van de datum van bekendmaking van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2

Taken

De groep heeft tot taak:

a)

samenwerking tussen de nationale autoriteiten en de Commissie tot stand te brengen met betrekking tot aangelegenheden in verband met de erkenning van beroepskwalificaties;

b)

de ontwikkeling te volgen van het beleid dat van invloed is op beroepen die gereglementeerd zijn wat de opleidingstitels betreft;

c)

de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/36/EG te vergemakkelijken, met name door nuttige documenten, zoals richtsnoeren voor de interpretatie ervan, op te stellen;

d)

een uitwisseling van ervaring en optimale werkwijzen tot stand te brengen op de in de vorige punten genoemde terreinen.

Artikel 3

Raadpleging

De Commissie kan de groep raadplegen over om het even welk onderwerp in verband met de toepassing van Richtlijn 2005/36/EG, alsook, in het algemeen, over aangelegenheden in verband met de ontwikkeling van de interne markt op het gebied van beroepen die gereglementeerd zijn wat de opleidingstitels betreft.

Artikel 4

Samenstelling — benoeming

1.   De leden van de groep zijn de coördinatoren die overeenkomstig artikel 56, lid 4, van Richtlijn 2005/36/EG door de lidstaten zijn aangewezen.

Door de lidstaten wordt een gelijk aantal plaatsvervangende leden benoemd. Plaatsvervangende leden nemen van rechtswege de plaats van gewone leden in wanneer dezen afwezig zijn.

2.   De leden en plaatsvervangende leden van de groep blijven in functie totdat zij worden vervangen.

3.   De namen van de leden worden verzameld, verwerkt en bekendgemaakt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 5

Werking

1.   De groep wordt voorgezeten door de Commissie.

2.   Mits de Commissie daarmee instemt, mag de groep subgroepen oprichten om specifieke kwesties te onderzoeken op basis van een door de groep opgesteld mandaat. Deze subgroepen worden ontbonden zodra hun mandaat is uitgevoerd.

3.   Indien zulks volgens de Commissie nuttig of nodig is, kan de vertegenwoordiger van de Commissie deskundigen of waarnemers met een bijzondere kwalificatie op het gebied van een geagendeerd onderwerp uitnodigen om aan de werkzaamheden van de groep of aan de beraadslagingen of werkzaamheden van een subgroep deel te nemen.

Met name vertegenwoordigers van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte en van Zwitserland kunnen als waarnemers worden uitgenodigd.

4.   De in het kader van de deelneming aan de beraadslagingen of werkzaamheden van de groep of een subgroep verkregen informatie mag niet openbaar worden gemaakt wanneer deze volgens de Commissie op vertrouwelijke aangelegenheden betrekking heeft.

5.   De groep en de subgroepen vergaderen normaliter ten kantore van de Commissie op de wijze en volgens het tijdschema die door de Commissie worden bepaald. De Commissie neemt het secretariaat waar.

Andere betrokken ambtenaren van de Commissie mogen de vergaderingen van de groep en de subgroepen bijwonen.

6.   De groep stelt haar huishoudelijk reglement vast op basis van het door de Commissie vastgestelde standaard huishoudelijk reglement.

7.   De Commissie mag conclusies, samenvattingen, delen van conclusies of werkdocumenten van de groep publiceren of op internet plaatsen in de oorspronkelijke taal van het document in kwestie.

Artikel 6

Kostenvergoeding

Voor slechts één lid of plaatsvervangend lid per lidstaat worden de reiskosten die in het kader van de werkzaamheden van de groep worden gemaakt, door de Commissie vergoed overeenkomstig de interne regels voor de vergoeding van kosten van externe deskundigen.

De leden/plaatsvervangende leden, deskundigen en waarnemers ontvangen geen bezoldiging.

Vergaderkosten worden vergoed voor zover de middelen die volgens de jaarlijkse toewijzingsprocedure door de verantwoordelijke diensten van de Commissie aan de groep zijn toegekend, hiervoor volstaan.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2007.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2006/100/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 141).

(2)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/548/EG, Euratom (PB L 215 van 5.8.2006, blz. 38).

(3)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

20.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/40


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2007/173/GBVB VAN DE RAAD

van 19 maart 2007

houdende verlenging van beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 10 april 2006 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2006/276/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/661/GBVB (1) aangenomen. Deze maatregelen verstrijken op 10 april 2007.

(2)

Gelet op de situatie in Belarus, dient Gemeenschappelijk Standpunt 2006/276/GBVB nogmaals met twaalf maanden te worden verlengd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Standpunt 2006/276/GBVB wordt verlengd tot en met 10 april 2008.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

Horst SEEHOFER


(1)  PB L 101 van 11.4.2006, blz. 5. Gemeenschappelijk standpunt laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/718/GBVB (PB L 294 van 25.10.2006, blz. 72).


Rectificaties

20.3.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/41


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties

( Publicatieblad van de Europese Unie L 169 van 30 juni 2005 )

Bladzijde 1, overweging 7, voorlaatste regel:

in plaats van:

„… om in overeenstemming te zijn met de WTO-regel …”,

te lezen:

„… om in overeenstemming te zijn met de WTO-uitspraak …”.

Bladzijde 4, artikel 9, lid 2:

in plaats van:

„… niet heeft geratificeerd maar effectief ten uitvoer heeft gelegd, mits:”,

te lezen:

„… niet heeft geratificeerd en effectief ten uitvoer heeft gelegd, mits:”.

Bladzijde 4, artikel 9, lid 2, onder b):

in plaats van:

„… uiterlijk op 31 december 2006 te ondertekenen en ten uitvoer te leggen.”,

te lezen:

„… uiterlijk op 31 december 2006 te ondertekenen en te ratificeren.”.

Op bladzijde 9 wordt lid 8 van artikel 21 als volgt gelezen:

„8.   Wanneer de invoer van producten van afdeling XI(b) als bedoeld in artikel 14, lid 1, van oorsprong uit een begunstigd land:

a)

met ten minste 20 % in hoeveelheid (naar volume) toeneemt vergeleken met het voorgaande kalenderjaar, of

b)

12,5 % overschrijdt van de waarde van de invoer in de Gemeenschap van dezelfde producten uit alle in bijlage I vermelde landen en gebieden gedurende een periode van twaalf maanden,

trekt de Commissie, op 1 januari van elk jaar gedurende de periode waarin deze verordening van toepassing is, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat en na het comité te hebben ingelicht, de in de artikelen 7 en 8 bedoelde tariefpreferenties met betrekking tot producten uit afdeling XI(b) in. Deze bepaling is niet van toepassing op in artikel 12 bedoelde landen die voor een bijzondere regeling voor de minst ontwikkelde landen in aanmerking komen en op landen waarvan het aandeel in de communautaire invoer, als bedoeld in artikel 14, lid 1, 8 % niet overschrijdt. De Commissie stelt het begunstigde land in kennis van het intrekken van de tariefpreferenties. De intrekking van de tariefpreferenties wordt van kracht twee maanden na de bekendmaking van het daartoe strekkende besluit van de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie.”.

Bladzijde 13, bijlage I, onder „CN, Volksrepubliek China”, derde kolom C:

in plaats van:

„X-XI(b) textielwaren”,

te lezen:

„S-XI(b) textielwaren”.

Bladzijde 19, bijlage II, Lijst van producten vallende onder de in artikel 1, lid 2, onder a) en b), bedoelde regelingen:

in plaats van:

„0208

Ander vlees en andere eetbare slachtafvallen, vers, gekoeld of bevroren: (1)

 

0208 10

Van konijnen of van hazen

G

0208 20 00

Kikkerbilletjes

NG

0208 30 00

Van primaten

G

0208 40 00

Van walvissen, van dolfijnen of van bruinvissen (zoogdieren van de orde Cetacea); van lamantijnen of van doejongs (zoogdieren van de orde Sirenia)

G

0208 50

Van reptielen (slangen en zeeschildpadden daaronder begrepen)

G

ex 0208 90

Andere, met uitzondering van de producten bedoeld bij code 0208 90 55

G

te lezen:

„ex 0208

Ander vlees en andere eetbare slachtafvallen, vers, gekoeld of bevroren, met uitzondering van de producten van code 0208 90 55 (2) (met uitzondering van code 0208 20 00 waarvoor de voetnoot niet geldt)

G

0208 20 00

Kikkerbilletjes

NG

Bladzijde 22, bijlage II, Lijst van producten vallende onder de in artikel 1, lid 2, onder a) en b), bedoelde regelingen:

in plaats van:

„ex 0806 20

Rozijnen en krenten, met uitzondering van de sultana's bedoeld bij code 0806 20 30, andere dan in onmiddellijke verpakking met een nettocapaciteit van ten hoogste 2 kg

G”

te lezen:

„ex 0806 20

Rozijnen en krenten, met uitzondering van de sultana's bedoeld bij code ex 0806 20 30, andere dan in onmiddellijke verpakking met een nettocapaciteit van ten hoogste 2 kg

G”.


(1)  De in afdeling 1 van hoofdstuk II bedoelde regeling is niet van toepassing op deze producten.”,

(2)  De in afdeling 1 van hoofdstuk II bedoelde regeling is niet van toepassing op deze producten.”.