ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 59

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
27 februari 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 192/2007 van de Raad van 22 februari 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Thailand en Taiwan naar aanleiding van een onderzoek bij het vervallen van een maatregel en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 384/96

1

 

*

Verordening (EG) nr. 193/2007 van de Raad van 22 februari 2007 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97

34

 

 

Verordening (EG) nr. 194/2007 van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

60

 

 

Verordening (EG) nr. 195/2007 van de Commissie van 26 februari 2007 tot opening van de boteraankopen in sommige lidstaten voor de periode van 1 maart tot en met 31 augustus 2007

62

 

 

Verordening (EG) nr. 196/2007 van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

63

 

 

Verordening (EG) nr. 197/2007 van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

65

 

 

Verordening (EG) nr. 198/2007 van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

67

 

 

Verordening (EG) nr. 199/2007 van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

69

 

 

Verordening (EG) nr. 200/2007 van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

71

 

*

Verordening (EG) nr. 201/2007 van de Commissie van 23 februari 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo

73

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2007/12/EG van de Commissie van 26 februari 2007 tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 90/642/EEG van de Raad wat betreft maximumgehalten aan residuen van penconazool, benomyl en carbendazim ( 1 )

75

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/1


VERORDENING (EG) Nr. 192/2007 VAN DE RAAD

van 22 februari 2007

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Thailand en Taiwan naar aanleiding van een onderzoek bij het vervallen van een maatregel en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 384/96

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, leden 2 en 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Op 27 november 2000 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2604/2000 (2) definitieve antidumpingrechten ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand („de betrokken landen”). De opgelegde maatregelen waren gebaseerd op een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) dat was ingeleid uit hoofde van artikel 5 van de basisverordening.

(2)

Op 13 augustus 2004 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1467/2004 (3) definitieve antidumpingrechten ingesteld op de invoer van PET uit Australië en de Volksrepubliek China („China”) en de procedure betreffende de invoer van PET uit Pakistan beëindigd.

(3)

De wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2604/2000 waren het resultaat van hetzij nieuwe onderzoeken die waren ingeleid uit hoofde van artikel 11, leden 3 en 4, van de basisverordening, hetzij de aanvaarding van prijsverbintenissen overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening.

2.   Verzoeken om een nieuw onderzoek

(4)

Na publicatie van een bericht van het naderende vervallen van de maatregelen (4) ontving de Commissie op 30 augustus 2005 een verzoek tot een nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 11, lid 2, van de basisverordening („nieuw onderzoek bij het vervallen van een maatregel”), en tot gedeeltelijke herziening van de maatregelen betreffende invoer uit Taiwan en invoer van drie producenten/exporteurs in de Republiek Korea uit hoofde van artikel 11, lid 3, van de basisverordening („gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek”).

(5)

Dit verzoek werd ingediend door het Polyethylene Terephthalate Committee of Plastics Europe („de indiener van het verzoek”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 90 %, van de productie van PET in de Gemeenschap.

(6)

De reden voor het verzoek om een nieuw onderzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(7)

Het verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de maatregelen betreffende invoer uit Taiwan en van drie producenten/exporteurs in de Republiek Korea (Daehan Synthetic Fiber Co. Ltd, SK Chemicals Co. Ltd en KP Chemical Corp.) was gebaseerd op het argument dat het niveau van de maatregelen onvoldoende was om schadelijke dumping tegen te gaan.

(8)

De Commissie heeft in overleg met het Raadgevend Comité vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om op grond van artikel 11, leden 2 en 3, van de basisverordening twee nieuwe onderzoeken te openen, en heeft daarom op 1 december 2005 deze nieuwe onderzoeken geopend (5).

(9)

Een bericht betreffende de reikwijdte van het tussentijdse onderzoek werd gepubliceerd in het Publicatieblad van 2 juni 2006 (6), waarin duidelijk werd gemaakt dat het gedeeltelijke tussentijdse onderzoek ook alle verbonden ondernemingen zou bestrijken.

3.   Parallel onderzoek

(10)

Op 1 december 2005 heeft de Commissie daarnaast ook een nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad (7) ingeleid betreffende de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van PET uit India.

4.   Partijen bij het onderzoek

(11)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de vertegenwoordigers van de betrokken exporterende landen, de EU-producenten, de gebruikers en de indiener van het verzoek van de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van een maatregel en het tussentijdse nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

(12)

Gezien het kennelijk grote aantal Indiase, Indonesische, Koreaanse en Taiwanese producenten/exporteurs en ook EG-producenten en -importeurs die in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van een maatregel werden genoemd, en het aantal Taiwanese producenten/exporteurs die in het verzoek om een tussentijds nieuw onderzoek werden genoemd, werd overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening besloten na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde belanghebbenden overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening verzocht om binnen twee weken na de inleiding van de onderzoeken contact met haar op te nemen en de in de bekendmaking gevraagde gegevens te verstrekken.

(13)

Na onderzoek van de verstrekte gegevens en gezien het geringe aantal producenten/exporteurs in India, Indonesië, de Republiek Korea en Taiwan die zich bereid verklaarden hun medewerking te verlenen, werd besloten dat een steekproef van de producenten/exporteurs in deze vier landen niet nodig was.

(14)

Na onderzoek van de door de producenten en importeurs in de Gemeenschap verstrekte gegevens, en overwegende dat hun aantal beperkt was, werd besloten om geen gebruik te maken van een steekproef en alle producenten en importeurs bij het onderzoek te betrekken.

(15)

Vragenlijsten werden verzonden aan alle bekende producenten/exporteurs in de betrokken landen, aan importeurs en leveranciers, en aan producenten en gebruikers in de Gemeenschap.

(16)

Antwoorden op de vragenlijsten werden ontvangen van:

drie Indiase producenten/exporteurs,

drie producenten/exporteurs in Indonesië (waarvan er slechts twee met een controlebezoek instemden),

twee producenten/exporteurs in Maleisië,

vier producenten/exporteurs in de Republiek Korea,

drie producenten/exporteurs in Taiwan (waarvan er slechts twee bereid waren een controlebezoek te aanvaarden),

een producent/exporteur in Thailand,

twee leveranciers in de Gemeenschap,

twaalf producenten in de Gemeenschap,

tien verwerkers/gebruikers.

Ook werd geconstateerd dat een niet-meewerkende Indonesische producent/exporteur zijn naam had veranderd sinds de publicatie van de geldende maatregelen. Dit betrof de P.T. Bakrie Kasei Corp., die omgedoopt was in P.T. Mitsubishi Chemical Indonesia.

(17)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor haar onderzoek nodig achtte, verzameld en geverifieerd en heeft controlebezoeken gebracht aan de volgende bedrijven:

a)

India

 

Producenten/exporteurs

Pearl Engineering Polymers Ltd, Delhi,

SENPET, voorheen Elque Polyesters Ltd, Calcutta,

Futura Polyesters Ltd, Chennai;

 

Verbonden exporteur

Plastosen Ltd, Calcutta, (verbonden aan SENPET, voorheen Elque Polyesters Ltd);

b)

Indonesië

Producenten/exporteurs

P.T. Polypet Karyapersada, Jakarta,

P.T. Petnesia Resindo, Tangerang;

c)

Maleisië

Producenten/exporteurs

MPI Polyester Industries Sdn. Bhd., Selangor,

Hualon Corporation (M) Sdn. Bhd. Kuala Lumpur;

d)

de Republiek Korea

 

Producenten/exporteurs

SK Chemicals Co. Ltd, Seoul,

Huvis Corp., Seoul (verbonden aan SK Chemicals Co. Ltd),

KP Chemicals Corp., Seoul,

Honam Petrochemicals Corp., Seoul (verbonden aan KP Chemicals Co. Ltd);

 

In de Republiek Korea gevestigde verbonden handelaren/importeurs

SK Networks Ltd, Seoul (verbonden aan SK Chemicals Co. Ltd),

Lotte Trading Ltd, Seoul, de Republiek Korea (verbonden aan KP Chemicals Co. Ltd),

Lotte Daesan Ltd, Seoul, de Republiek Korea (verbonden aan KP Chemicals Co. Ltd);

 

In de Gemeenschap gevestigde verbonden handelaren/importeurs

SK Networks Deutschland GmbH, Frankfurt/Main, Duitsland (verbonden aan SK Chemicals Co. Ltd),

SK Eurochem, Warschau, Polen (verbonden aan SK Chemicals Co. Ltd);

e)

Taiwan

Producenten/exporteurs

Shinkong Synthetic Fibers Corporation, Taipei,

Far Eastern Textile Ltd, Taipei;

f)

Thailand

Producent/exporteur

Bangkok Polyester Public company Ltd, Bangkok, Thailand;

g)

Producenten in de Gemeenschap

Voridian BV (Nederland),

M & G Polimeri Italia Spa (Italië),

Equipolymers Srl (Italië),

La Seda de Barcelona SA (Spanje),

Novapet SA (Spanje),

Selenis Industria de Polímeros SA (Portugal),

Selenis Itália Spa (Italië);

h)

Leverancier in de Gemeenschap

Interquisa SA (Spanje);

i)

Niet-verbonden importeur in de Gemeenschap

Global Service International SRL (Italië);

j)

Verwerkend EU-bedrijf

Coca Cola Enterprises Europe Ltd (België).

(18)

Het onderzoek naar de mogelijke voortzetting of herhaling van dumping en schade ten behoeve van het onderzoek bij het vervallen van een maatregel had betrekking op de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 september 2005 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkeling van de trends die relevant zijn voor de waarschijnlijkheid van het blijven bestaan of het zich opnieuw voordoen van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2002 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd). Het onderzoektijdvak voor het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek uit hoofde van artikel 11, lid 3, van de basisverordening betreffende invoer uit Taiwan en van drie producenten/exporteurs in de Republiek Korea is hetzelfde als dat van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van een maatregel.

B.   BETROKKEN PRODUCT

1.   Het product

(19)

Het betrokken product is hetzelfde als bij het oorspronkelijke onderzoek, namelijk PET met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of hoger, volgens ISO-norm 1628-5, afkomstig uit de betrokken landen. Het wordt momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20.

2.   Soortgelijk product

(20)

Evenals bij het oorspronkelijke onderzoek en het nieuwe onderzoek werd vastgesteld dat PET dat in de betroken landen geproduceerd en op de binnenlandse markten verkocht wordt en PET dat door EG-producenten geproduceerd en verkocht wordt dezelfde fysische en chemische basiskenmerken vertonen en voor dezelfde toepassingen worden gebruikt. Deze producten worden derhalve beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   MOGELIJKE VOORTZETTING EN/OF HERHALING VAN DE DUMPING

1.   Invoer met dumping in het onderzoektijdvak — Algemene uitgangspunten

(21)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of er nog sprake was van dumping, en zo ja, of het waarschijnlijk was dat het vervallen van de maatregelen tot een voortzetting van dumping zou leiden.

(22)

De algemene werkwijze die hierna wordt uiteengezet, is toegepast op alle producenten/exporteurs in de betrokken landen en is gelijk aan de werkwijze bij het oorspronkelijke onderzoek. De bevindingen inzake dumping voor elk van de betrokken exportlanden beperken zich derhalve tot hetgeen voor elk van deze landen specifiek is.

(23)

Voor het vaststellen van de normale waarde werd in de eerste plaats voor elke producent/exporteur bepaald of diens totale verkoop van PET op de binnenlandse markt representatief was in vergelijking met zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop representatief geacht wanneer de totale binnenlandse verkoop van elke producent/exporteur ten minste 5 % bedroeg van zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap.

(24)

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht welke typen van het betrokken product die door de producenten/exporteurs met een over het algemeen representatieve verkoop op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek of direct vergelijkbaar waren met de voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte typen.

(25)

Voor elk op de binnenlandse markt verkocht type dat rechtstreeks vergelijkbaar was met de typen PET die naar de Gemeenschap waren uitgevoerd, werd overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was. De binnenlandse verkoop van een bepaald type PET werd voldoende representatief geacht wanneer de binnenlandse verkoop van die soort in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van die soort naar de Gemeenschap.

(26)

De Commissie onderzocht vervolgens of de binnenlandse verkoop van elk type PET geacht kon worden te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke producent/exporteur in de betrokken landen vastgesteld wat het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt was, in verhouding tot de totale verkoop op de binnenlandse markt, voor elk uitgevoerd type van het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak.

a)

Voor producttypen waarvan meer dan 80 % op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs, d.w.z. waarvoor de gemiddelde verkoopprijs van het producttype gelijk was aan of hoger was dan de gemiddelde productiekosten voor het producttype, werd de normale waarde berekend als de gemiddelde prijs van alle binnenlandse verkoop van het producttype, ongeacht of die winstgevend was of niet.

b)

Voor producttypen waarvan minstens 10 % maar niet meer dan 80 % op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs, werd de normale waarde per producttype berekend door het gewogen gemiddelde te nemen van de verkoopprijzen van die transacties die hadden plaatsgevonden tegen prijzen die gelijk aan of hoger waren dan de kostprijs van dat producttype.

c)

Voor producttypen waarvan minder dan 10 % op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs, werd ervan uitgegaan dat deze niet in het kader van normale handelstransacties waren verkocht en moest de normale waarde worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

(27)

Waar nodig werden de normale waarden overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening berekend aan de hand van de productiekosten van het producttype, waarbij een bedrag werd opgeteld voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA) en winst. Voor de VAA-kosten werden de VAA-kosten voor het soortgelijke product van de producent/exporteur in aanmerking genomen; voor de winst werd de gemiddelde winst van de producent/exporteur bij de verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in aanmerking genomen.

(28)

In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(29)

Wanneer het betrokken product via een verbonden importeur of handelaar was verkocht, werd de exportprijs berekend aan de hand van de prijs waartegen het product aan onafhankelijke afnemers was doorverkocht. Overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening werden correcties toegepast voor alle kosten van de importeur tussen invoer en wederverkoop, inclusief de VAA-kosten, en een redelijke winstmarge. De winstmarge werd vastgesteld op grond van informatie afkomstig van niet verbonden meewerkende handelaars/importeurs die actief zijn op de EG-markt.

(30)

De normale waarde en de exportprijs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de exportprijs mogelijk te maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en nauwkeurig bleken en met bewijsmateriaal waren gestaafd.

(31)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd voor elke meewerkende producent/exporteur een dumpingmarge berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs.

(32)

Voor landen met een hoog niveau van medewerking (meer dan 80 % van de totale invoer in de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak), en wanneer er geen redenen waren om aan te nemen dat er producenten/exporteurs waren die geen medewerking verleenden, werd een residuele dumpingmarge vastgesteld die gelijk was aan de hoogste dumpingmarge die voor een meewerkende producent/exporteur was vastgesteld, teneinde de doelmatigheid van de maatregelen te waarborgen.

(33)

Voor die landen waar het niveau van samenwerking laag bleek (minder dan 80 % van de in de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak ingevoerde hoeveelheid), werd de residuele dumpingmarge vastgesteld overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, d.w.z. op basis van de beschikbare gegevens.

2.   Invoer met dumping in het onderzoektijdvak — Landenspecifieke bevindingen

(34)

Drie van de vijf bekende producenten/exporteurs werkten mee met het onderzoek. De twee niet-meewerkende ondernemingen vertegenwoordigen meer dan 80 % van de totale productie van PET in India en ongeveer 25 % van de uitvoer van India naar de Gemeenschap. Het aandeel van de Indiase uitvoer naar de Gemeenschap in het totale verbruik van de Gemeenschap bedroeg in het onderzoektijdvak 0,3 %. Twee van de drie meewerkende exporteurs zijn prijsverbintenissen aangegaan met betrekking tot hun uitvoer van PET naar de Gemeenschap; deze verbintenissen zijn gesloten naar aanleiding van het oorspronkelijke onderzoek.

(35)

Wat deze twee meewerkende ondernemingen betreft, werd geconstateerd dat de prijzen van hun uitvoer naar de Gemeenschap in overeenstemming waren met de in de verbintenissen aangegeven minimumprijzen. Deze prijzen lagen duidelijk hoger dan de bij verkoop aan derde landen berekende prijzen. Deze verkoop betrof veel grotere hoeveelheden dan die welke naar de Gemeenschap werden uitgevoerd. Dit wijst erop dat de aan afnemers in Gemeenschap in rekening gebrachte prijzen niet de normale prijspolitiek weerspiegelen van de Indiase ondernemingen die prijsverbintenissen hebben gesloten.

(36)

Wat de uitvoer naar de Gemeenschap betrof, bleken de dumpingmarges van de drie meewerkende producenten/exporteurs te variëren van geen dumping tot 17 %. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de producent/exporteur die niet dumpt een prijsverbintenis is aangegaan en dat zijn uitvoer naar de Gemeenschap minimaal is (minder dan 10 %) in vergelijking met zijn uitvoer naar derde landen. Bij het oorspronkelijke onderzoek en de daaropvolgende nieuwe onderzoeken werden dumpingmarges tussen 14,7 en 51,5 % geconstateerd (8). Aangezien echter de ingevoerde hoeveelheden werkelijk zeer gering waren, is de analyse voornamelijk gericht op de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping.

(37)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat er gedurende het onderzoektijdvak vijf producenten van PET waren in Indonesië. Zoals opgemerkt in overweging 16, hebben drie ondernemingen volledig ingevulde vragenlijsten geretourneerd, maar slechts twee daarvan waren bereid controlebezoeken ter plaatse toe te staan. Aangezien het daardoor onmogelijk was om te controleren of de door de derde onderneming in de vragenlijst verstrekte gegevens juist waren, werkte deze onderneming niet volledig mee met het onderzoek in de zin van artikel 18 van de basisverordening. De onderneming werd hiervan in kennis gesteld en zij kreeg de gelegenheid hierop te reageren.

(38)

Een van de meewerkende ondernemingen verkocht zeer geringe hoeveelheden op de EG-markt, maar aan slechts één specialistische gebruiker in de medische sector. Daarom werden volume noch prijs per eenheid van deze verkoop als representatief beschouwd. Afgezien van deze kleine hoeveelheid had Eurostat geen andere verkoop op de EG-markt van PET afkomstig uit Indonesië geregistreerd.

(39)

Aangezien de twee meewerkende ondernemingen in het onderzoektijdvak geen representatieve hoeveelheden verkochten op de EG-markt, en er volgens de importstatistieken van Eurostat verder geen invoer uit Indonesië plaatsvond, kon geen dumpingmarge worden vastgesteld.

(40)

Twee Maleisische PET-producenten hebben aan het onderzoek meegewerkt. Slechts een daarvan exporteerde naar de Gemeenschap, en vertegenwoordigde daarmee 100 % van de totale Maleisische uitvoer van PET naar de Gemeenschap. De totale invoer van het betrokken product uit Maleisië was gering (2 000 à 4 000 ton) in verhouding tot de markt van de Gemeenschap als geheel.

(41)

Voor de producent/exporteur met uitvoer naar de Gemeenschap in het onderzoektijdvak was de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief. De normale waarde werd gebaseerd op de door onafhankelijke afnemers in Maleisië in het kader van normale handelstransacties betaalde of te betalen prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

(42)

Uit het onderzoek bleek dat de productiekosten van de onderneming te laag aangegeven waren, aangezien de feitelijk gemaakte overheadkosten (afschrijving, huur, lonen en onderhoud) gedurende het onderzoektijdvak opgevoerd waren als VAA-kosten. De onderneming voerde aan dat dit gedaan was vanwege de lage bezettingsgraad van haar productiefaciliteiten. De productie-overhead dient echter onder feitelijk gemaakte kosten geboekt te worden. Het feit dat de onderneming op slechts een fractie van de productiecapaciteit werkte, betekent niet dat de kosten van de productie-installaties buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Deze kosten kwamen ook voor in de boekhouding van de onderneming, en aangezien zij direct verband hielden met de productie van het soortgelijke product, moest er een correctie worden toegepast op de aangegeven fabricagekosten.

(43)

Voor deze producent/exporteur werden de uitvoerprijzen vastgesteld aan de hand van de door onafhankelijke afnemers in de EG werkelijk betaalde prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

(44)

Teneinde een eerlijke vergelijking mogelijk te maken, werden, voor zover nodig en gerechtvaardigd, correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten en de kosten van kredietverlening.

(45)

Om de dumpingmarge te berekenen, werden de gewogen gemiddelde normale waarden vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap van het betrokken product.

(46)

Uit deze vergelijking bleek dat de dumpingmarge ongeveer 5 % bedroeg voor de enige producent/exporteur die tijdens het onderzoektijdvak exporteerde naar de Gemeenschap. Aangezien echter de ingevoerde hoeveelheden werkelijk zeer gering waren, is de analyse voornamelijk gericht op de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping.

(47)

Er zij aan herinnerd dat het tussentijdse onderzoek beperkt was tot eventuele dumping door Daehan Synthetic Fiber Co. Ltd, SK Chemicals Co. Ltd en KP Chemicals Corp. Deze drie ondernemingen hadden volledig ingevulde vragenlijsten ingezonden.

(48)

Bovendien meldden zich ook enkele ondernemingen die verbonden waren aan een van de bovengenoemde producenten/exporteurs. Zo werden ingevulde vragenlijsten ontvangen van de producenten/exporteurs Honam Petrochemicals en Huvis Corp.

(49)

Voorafgaande aan het onderzoek ter plaatse deelde de Daehan Synthetic Fiber Co Ltd de Commissie mee dat de onderneming besloten had de productie van PET in de Republiek Korea te staken. Het geplande controlebezoek werd om die reden afgezegd. Aangezien deze onderneming aldus geen medewerking heeft verleend in de zin van artikel 18 van de basisverordening, dient de residuele dumpingmarge te worden toegepast.

(50)

Volgens het verzoek zijn er in de Republiek Korea tien producenten die in staat zijn om PET te produceren. Vijf van deze tien producenten (waaronder de Daehan Synthetic Fiber Co Ltd) hebben zich bij de Commissie gemeld en de vragenlijst beantwoord. Van de vijf niet-meewerkende producenten had er een meegewerkt aan het oorspronkelijke onderzoek van de Commissie.

(51)

De exportvolumen van de vier meewerkende producenten/exporteurs plus de niet gecontroleerde door Daehan Synthetic Fiber Co Ltd uitgevoerde hoeveelheden vertegenwoordigen samen bijna 100 % van de totale Koreaanse uitvoer naar de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak, afgaande op de cijfers van Eurostat.

(52)

Zoals aangegeven in overwegingen 16 en 17 werkten de volgende vier producenten/exporteurs volledig mee aan het onderzoek:

SK Chemicals Co. Ltd, Seoul,

Huvis Corp., Seoul (verbonden aan SK Chemicals Co. Ltd),

KP Chemicals Corp., Seoul,

Honam Petrochemicals Corp., Seoul (verbonden aan KP Chemicals Co. Ltd).

(53)

Om eventuele omzeiling van de maatregelen in de toekomst te voorkomen, zijn de dumpingmarges per concern berekend.

(54)

Voor alle soorten PET die de Koreaanse producenten/exporteurs hadden uitgevoerd, kon de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening worden vastgesteld aan de hand van de prijzen die onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties hadden betaald of moesten betalen.

(55)

Twee van de Koreaanse producenten/exporteurs verkochten rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, via in de Republiek Korea gevestigde verbonden ondernemingen en in de Gemeenschap gevestigde verbonden importeurs. Daarom werd voor deze producent/exporteur een exportprijs samengesteld overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

(56)

Waar dat op basis van bewijsmateriaal gerechtvaardigd bleek, zijn correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, commissielonen, krediet, verpakking, douanerechten (terugbetaalde invoerrechten) en voor bankkosten.

(57)

Twee van de Koreaanse producenten/exporteurs verzochten om een correctie voor terugbetaalde invoerrechten omdat deze waren geheven van het product dat voor binnenlands verbruik in het exporterende land was bestemd, maar bij uitvoer naar de EG werden terugbetaald. In alle gevallen bleek het geclaimde bedrag hoger te zijn dan het bedrag aan invoerheffingen dat op de binnenlandse markt moest worden betaald en de correcties werden derhalve aangepast. De bij dit onderzoek gehanteerde methode was in overeenstemming met artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening, in die zin dat het feitelijke niveau van de op het soortgelijke product geheven invoerheffingen correct werd verrekend.

(58)

Voorts verzochten beide producenten/exporteurs om een correctie voor kosten van kredietverlening op basis van de werkelijke krediettermijnen die aan afnemers werden toegekend in het kader van het „open rekening”-betalingssysteem dat op de binnenlandse markt van de Republiek Korea wordt gebruikt. Vastgesteld werd dat in het kader van een dergelijk systeem de producenten/exporteurs in het algemeen geen specifieke krediettermijnen toekenden en dat de krediettermijnen bovendien niet nauwkeurig konden worden vastgesteld omdat de ontvangstbewijzen niet met specifieke facturen in verband konden worden gebracht. De gevraagde correcties konden derhalve niet worden toegekend.

(59)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elk producttype vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs van die soort bij uitvoer naar de Gemeenschap.

(60)

Uit deze vergelijking bleek dat er sprake was van minimale dumping wat betreft de producenten/exporteurs die in het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap exporteerden.

(61)

Twee van de vier bekende producenten/exporteurs werkten mee aan het onderzoek. De twee meewerkende ondernemingen vertegenwoordigen meer dan 80 % van de totale productie van PET in Taiwan en 99 % van de totale uitvoer naar de Gemeenschap. Het aandeel van de Taiwanese uitvoer naar de Gemeenschap in het totale verbruik van de Gemeenschap bedroeg 1,2 % in het onderzoektijdvak.

(62)

Een derde Taiwanese producent/exporteur vulde wel een vragenlijst in maar zag van verdere samenwerking af voordat een controlebezoek ter plaatse kon plaatsvinden. De weigering van deze onderneming om ambtenaren van de Commissie in staat te stellen de verstrekte gegevens ter plaatse te controleren, komt neer op niet-medewerking met het onderzoek. Uit hoofde van artikel 18 van de basisverordening dient op deze onderneming de residuele dumpingmarge te worden toegepast.

(63)

Voor alle soorten PET die de Taiwanese producenten/exporteurs hadden uitgevoerd, kon de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening worden vastgesteld aan de hand van de prijzen die onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties hadden betaald of moesten betalen.

(64)

Beide meewerkende Taiwanese producenten/exporteurs verkochten rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De uitvoerprijzen konden overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening worden bepaald op basis van de door deze afnemers betaalde of te betalen prijzen.

(65)

Er werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, krediet, verpakking en bankkosten.

(66)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elk naar de Gemeenschap uitgevoerd producttype vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van het overeenkomstige type van het betrokken product.

(67)

Op basis van deze vergelijking werd vastgesteld dat in het geval van Far Eastern Textile de dumpingmarge beneden de minimumdrempel lag. Voor Shinkong bedroeg de dumpingmarge 6,5 %. Wat Far Eastern Textile betrof, bleek echter uit het onderzoek dat de vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen de feitelijke mate van dumping niet volledig weerspiegelde. Het bleek dat aanzienlijke hoeveelheden (ongeveer 25 % van de uitvoer naar de Gemeenschap) verkocht werden tegen opmerkelijk lage prijzen, en hoofdzakelijk aan één bepaalde afnemer. Bovendien werden de prijzen van uitvoer naar alle bestemmingen in de Gemeenschap gedurende de laatste vier maanden van het onderzoektijdvak aanzienlijk verlaagd in vergelijking met de eerste acht maanden. Daarom moest een andere vergelijkingsmethode worden toegepast. Het bleek dat er een aanzienlijk verschil was tussen de dumpingmarges op basis van een vergelijking van gemiddelden met gemiddelden en de dumpingmarges op basis van een vergelijking van de prijzen per transactie met de gemiddelden. Een vergelijking van transacties met transacties werd geen zinvol alternatief geacht, omdat het selecteren van individuele transacties met het oog op een dergelijke vergelijking in dit geval een element van willekeur zou bevatten. Daarom werd een vergelijking van prijzen per transactie met gemiddelde prijzen verricht, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening. Zo ontstond een duidelijk patroon van de uitvoer, gedifferentieerd naar afnemer en in de tijd.

(68)

Gelet op het bovenstaande werd voor de verdere analyse betreffende de eventuele voortzetting van de dumping uitgegaan van de dumpingmarge gebaseerd op vergelijking van de afzonderlijke prijzen per transactie met de gemiddelden. In het geval van Shinkong was het verschil tussen de volgens deze twee verschillende methoden berekende dumpingmarges gering en er werden geen duidelijke patronen geconstateerd. Voor die onderneming dient de dumpingmarge dan ook gebaseerd te zijn op vergelijking van de gemiddelde normale waarden en de gemiddelde uitvoerprijzen.

(69)

Voor de twee meewerkende producenten/exporteurs werden dus de volgende dumpingmarges vastgesteld:

Far Eastern Textile Ltd

3,5 %,

Shinkong Synthetic Fibers Corp.

6,5 %.

Deze percentages leiden tot de volgende specifieke rechten:

Far Eastern Textile Ltd

36,30 EUR/t,

Shinkong Synthetic Fibers Corp.

67,00 EUR/t.

Het residuele recht dient te worden gebaseerd op het momenteel geldende residuele recht voor Taiwan, aangezien in dat verband geen verandering van de omstandigheden is geconstateerd. Dit recht bedraagt 143,40 EUR/t.

(70)

Wat de twee ondernemingen die niet met het onderzoek hebben meegewerkt betreft, meent de Commissie dat uitgegaan moet worden van de beschikbare gegevens, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Op deze ondernemingen dient dus het residuele recht te worden toegepast.

(71)

Slechts één Thaise producent van PET werkte aan het onderzoek mee, en deze producent exporteerde niet naar de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak. Volgens Eurostat is er tijdens het onderzoektijdvak nauwelijks PET uit Thailand ingevoerd. Het is echter bekend dat er tijdens het onderzoektijdvak in Thailand ten minste drie andere PET-producenten waren, die niet aan het onderzoek hebben meegewerkt.

(72)

Aangezien de enige meewerkende producent geen PET uitvoerde naar de Gemeenschap, kon geen mate van dumping berekend worden voor deze producent.

3.   Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

(73)

Om uit te maken of er bij eventuele intrekking van de maatregelen opnieuw dumping zou optreden, werd gekeken naar het prijsbeleid van de meewerkende producenten/exporteurs op andere exportmarkten en naar hun productie, productiecapaciteit en voorraden. Deze analyse was gebaseerd op de beschikbare informatie, d.w.z. de door de onder A.4 genoemde meewerkende producenten op de vragenlijsten aangegeven en door de Commissie gecontroleerde gegevens. Er werd ook een analyse verricht van de prijspolitiek, de productie en de productiecapaciteit van andere producenten/exporteurs in de bij de procedure betrokken landen. Deze analyse was gebaseerd op marktinformatie afkomstig van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van producenten/exporteurs, op importstatistieken van Eurostat, en voor zover beschikbaar ook op exportstatistieken van de betrokken landen.

(74)

Het waarschijnlijke scenario van de gevolgen van intrekking van de maatregelen is gebaseerd op:

de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de drie producenten/exporteurs die volledig meewerkten met het onderzoek, en

een door een onafhankelijk adviesbureau opgesteld marktonderzoeksrapport dat door de indiener van het verzoek is verstrekt.

(75)

De prijzen in de Gemeenschap waren over het algemeen lager dan de Indiase binnenlandse prijzen. Uitvoer zal waarschijnlijk plaatsvinden tegen prijzen die iets onder de huidige prijzen in de Gemeenschap liggen. Als de maatregelen worden ingetrokken, is het waarschijnlijk dat uitvoer naar de Gemeenschap zal plaatsvinden tegen dumpingprijzen, aangenomen dat de prijsniveaus worden gehandhaafd.

(76)

De prijzen van de Indiase uitvoer naar derde landen waren over het algemeen lager dan de binnenlandse prijzen. Dit prijsverschil liep in sommige gevallen op tot 24 % van de uitvoerprijs. Dit wijst erop dat bij uitvoer naar de Gemeenschap vergelijkbare dumpingprijzen gehanteerd zullen worden als de maatregelen worden ingetrokken. De geconstateerde marges zijn in feite groter dan het huidige niveau van uitvoer met dumping naar de EG, zoals hierboven beschreven. Opgemerkt moet worden dat 1) dit geconstateerde huidige niveau van de dumping in de EG berekend is op basis van relatief geringe hoeveelheden, en 2) een deel van deze uitvoer plaatsvond onder de voorwaarden van een prijsverbintenis, die een corrigerende werking uitoefende op het peil van de uitvoerprijzen. Het is dus waarschijnlijk dat de dumpingmarge in feite nog hoger zou blijken te zijn als de maatregelen worden ingetrokken.

(77)

Indiase uitvoerprijzen naar derde landen lagen over het algemeen lager dan het prijsniveau in de Gemeenschap. Als de maatregelen worden ingetrokken, is het dan ook waarschijnlijk dat Indiase exporteurs grotere hoeveelheden PET naar de Gemeenschap zullen exporteren, en tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met de prijzen die aan derde landen in rekening werden gebracht gedurende het onderzoektijdvak. Het is dus goed mogelijk dat de voor het onderzoektijdvak geconstateerde uitvoer met dumping naar de Gemeenschap nog zal toenemen als de maatregelen worden ingetrokken.

(78)

Wat de niet-benutte capaciteit betreft, zij eraan herinnerd dat de twee grootste Indiase producenten niet meewerkten aan het onderzoek. Het bleek echter dat hun totale capaciteit overeenkwam met ongeveer 23 % van het verbruik van de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak. De beschikbare informatie wijst erop dat een aanzienlijk deel van deze capaciteit niet benut wordt, naar schatting tussen de 80 000 en de 130 000 ton. Bovendien beschikken ook de drie meewerkende producenten over niet-benutte capaciteit. Kortom, er is aanzienlijke onbenutte productiecapaciteit beschikbaar in India. Verder wordt de Indiase markt gekenmerkt door een aanbod dat de vraag overtreft. Tegen die achtergrond zouden de producenten kunnen proberen hun overschotten tegen steeds lagere dumpingprijzen in de Gemeenschap af te zetten, als de maatregelen worden ingetrokken.

(79)

Als de maatregelen worden ingetrokken, zullen de productieoverschotten waarschijnlijk op de markt van de Gemeenschap worden aangeboden. Gezien de geconstateerde prijsverhoudingen, met name de verhouding tussen de prijzen in de Gemeenschap en de prijzen in India, zal deze uitvoer waarschijnlijk tegen dumpingprijzen plaatsvinden.

(80)

De prijzen in de Gemeenschap waren over het algemeen hoger dan de prijzen die de twee meewerkende Indonesische producenten/exporteurs op hun binnenlandse markt konden berekenen. Dit wijst erop dat het verleggen van verkoop naar de Gemeenschap een aantrekkelijk alternatief zou zijn voor de Indonesische producenten/exporteurs als de antidumpingmaatregelen worden ingetrokken.

(81)

Voor Polypet, dat op alle markten verliezen boekte, werden de binnenlandse prijzen niet als betrouwbaar beschouwd, en de normale waarde moest dus berekend worden op basis van de productiekosten plus een redelijke winst. Voor de berekeningen werd net als bij het oorspronkelijke onderzoek een winstmarge van 7 % gehanteerd. Het bleek dat er een prijsverschil van 25 % was tussen deze berekende normale waarde en de uitvoerprijzen naar derde landen. Het feit dat de uitvoerprijzen zo ver onder de normale waarde lagen, wijst erop dat het waarschijnlijk is dat de dumping op de markt van de Gemeenschap hervat zal worden als de maatregelen worden ingetrokken.

(82)

Petnesia maakte praktisch geen winst of verlies gedurende het onderzoektijdvak en de normale waarde werd daarom berekend met gebruikmaking van de binnenlandse verkoop en een berekende normale waarde, volgens dezelfde methode als voor Polypet. Het verschil tussen de normale waarde en de uitvoerprijs naar derde landen lag tussen de 5 en 10 % (voor deze methode). Het feit dat de uitvoerprijzen zo ver onder de normale waarde lagen, wijst erop dat de dumping op de markt van de Gemeenschap waarschijnlijk hervat zal worden als de maatregelen worden ingetrokken.

(83)

De verkoopprijzen van de producenten van de Gemeenschap voor verkoop in de EU werden bepaald op 1 058 EUR in het onderzoektijdvak. In dezelfde periode bedroegen de verkoopprijzen van de Indonesische exporteurs 911 EUR op de markten van derde landen. De verkoopprijs op de EG-markt lag dus 16 % hoger dan die op andere markten. Dit wijst erop dat het verleggen van verkoop naar de Gemeenschap een aantrekkelijk alternatief zou zijn voor de Indonesische producenten/exporteurs als de antidumpingmaatregelen worden ingetrokken.

(84)

Zoals hierboven vermeld, waren er gedurende het onderzoektijdvak vijf producenten actief in Indonesië. Volgens het marktonderzoeksrapport werden er 324 000 ton geproduceerd in Indonesië en de meewerkende producenten vertegenwoordigden ongeveer 47 % daarvan. Op basis van informatie van de meewerkende producenten en marktinformatie kan geschat worden dat ongeveer 10 % van de totale capaciteit niet benut werd (37 000 ton). Dit komt overeen met ongeveer 1,5 % van het verbruik van de Gemeenschap.

(85)

Uit informatie van de meewerkende producenten bleek dat slechts geringe voorraden PET werden aangehouden.

(86)

Uit het onderzoek bleek dat, gelet op de niet-benutte capaciteit en de voorraden, aanmerkelijke hoeveelheden PET beschikbaar zouden kunnen komen voor verkoop op de markt van de Gemeenschap.

(87)

Uit de analyse van bovengenoemde factoren bleek dat er een aanmerkelijk verschil bestond tussen de prijzen die de Indonesische producenten op de markten van derde landen bedongen en de normale waarde.

(88)

Bovendien lagen de prijzen van de meewerkende producenten/exporteurs op de markten van derde landen en op de Indonesische binnenlandse markt aanzienlijk lager dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap. In combinatie met de beschikbaarheid van onbenutte capaciteit betekent dat dat de Indonesisiche producenten/exporteurs goede economische redenen zouden hebben om meer op de markt van de Gemeenschap te gaan verkopen, en waarschijnlijk tegen dumpingprijzen, als de maatregelen worden ingetrokken.

(89)

De totale geschatte productie en verkoop van het betrokken product door Maleisische producenten wordt geschat op ongeveer 120 000 ton, en het totale verbruik van PET in Maleisië is slechts ongeveer 60 000 ton. Aangezien dus de binnenlandse markt slechts ongeveer de helft van de totale productie en verkoop kan absorberen, is het duidelijk dat de Maleisische producenten van het betrokken product over het algemeen afhankelijk zijn van exportmarkten, als zij hun activiteiten op het huidige niveau willen voortzetten.

(90)

Uit het onderzoek bleek dat de binnenlandse prijzen 10 à 20 % lager waren dan de gemiddelde prijzen op de markt van de Gemeenschap. Er is geen reden om aan te nemen dat dit zou veranderen als de maatregelen worden ingetrokken.

(91)

Uit door beide in overweging 17 genoemde meewerkende exporteurs verstrekte gegevens blijkt dat de uitvoer naar derde landen grote hoeveelheden betrof, 67 % van de totale verkoop in het onderzoektijdvak.

(92)

Voor één Maleisische exporteur, die naar de Gemeenschap had geëxporteerd, lagen de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen naar derde landen onder de gewogen gemiddelde normale waarden, als vastgesteld voor de berekening van de dumpingmarge, en kennelijk ook onder de verkoopprijzen van de uitvoer naar de Gemeenschap. Dit wijst erop dat deze Maleisische exporteur zijn PET waarschijnlijk ook op de markten van derde landen tegen dumpingprijzen verkoopt, en dat het prijsverschil zelfs nog groter is dan het op de Europese markt geconstateerde verschil.

(93)

Wat de andere exporteur betreft, die niet naar de Gemeenschap exporteerde in het onderzoektijdvak, bleek uit het onderzoek dat de gemiddelde uitvoerprijzen naar derde landen onder de productiekosten lagen, wat er eveneens op wijst dat het soortgelijke product gedumpt wordt op deze markten.

(94)

Dit is een sterke indicatie dat het bij eventuele intrekking van de maatregelen opnieuw tot dumping bij uitvoer naar de Gemeenschap zou kunnen komen.

(95)

Uit de door de in overweging 17 genoemde meewerkende exporteurs verstrekte gegevens bleek dat uitvoer naar derde landen plaatsvond tegen een gewogen gemiddelde uitvoerprijs die aanmerkelijk lager was dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap.

(96)

Geconcludeerd kan worden dat bij het huidige prijsniveau producenten/exporteurs in Maleisië de Gemeenschap als een aantrekkelijke markt zullen beschouwen. Op basis daarvan moet worden aangenomen dat als de maatregelen worden ingetrokken, er een economische prikkel zou zijn om de uitvoer naar derde landen te verleggen naar de meer winstgevende markt van de Gemeenschap. En als de verkoop naar de Gemeenschap wordt verlegd, zal dat waarschijnlijk tegen dumpingprijzen zijn.

(97)

Uit het onderzoek bleek dat de bezettingsgraad van de twee meewerkende producenten bijzonder laag was gedurende het onderzoektijdvak, namelijk tussen de 30 en de 80 %. Geconcludeerd kan worden dat er een aanzienlijke onbenutte productiecapaciteit beschikbaar is in Maleisië. Als de maatregelen worden ingetrokken, zou dat een aansporing zijn voor de Maleisische producenten/exporteurs om deze capaciteit te gaan benutten en de verkoop naar het buitenland, met name naar de Gemeenschap, op te voeren.

(98)

De voorraden van de twee meewerkende producenten/exporteurs waren van een normaal niveau. Voorraden kunnen echter niet als een significante indicator worden beschouwd, aangezien de productie van PET in Maleisië meestal op orders van klanten is gebaseerd. Dat betekent dat de voorraden hoofdzakelijk bestaan uit PET dat op het punt staat om verzonden te worden aan al bekende afnemers.

(99)

Uit het onderzoek is gebleken dat een van de meewerkende producenten zijn dumpingpraktijken voortzette ondanks de geldende maatregelen.

(100)

Bovendien bleek dat de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen van de meewerkende producenten/exporteurs op de markten van derde landen en de verkoopprijzen op de binnenlandse markt ook aanzienlijk lager waren dan het prijsniveau in de Gemeenschap. In combinatie met de lage bezettingsgraad betekent dat dat de Maleisische producenten/exporteurs goede economische redenen zouden hebben om meer op de markt van de Gemeenschap te gaan verkopen, en waarschijnlijk tegen dumpingprijzen, als de maatregelen worden ingetrokken.

(101)

In overweging 60 is al uitgelegd dat de geconstateerde dumpingmarges voor alle vier meewerkende producenten/exporteurs onder de minimumdrempel lagen. Er zij aan herinnerd dat deze uitvoer plaatsvond gedurende de periode waarin twee van de meewerkende exporteurs vrij van rechten naar de Gemeenschap konden exporteren. Aangezien de uitvoer van deze vier producenten/exporteurs volgens Eurostat bijna 100 % van de invoer of PET gedurende het onderzoektijdvak vertegenwoordigde, lijkt het risico van herhaling van dumping door een van de aan het onderzoek meewerkende producenten/exporteurs gering te zijn.

(102)

Uit het onderzoek is gebleken dat de door de meewerkende ondernemingen op de Koreaanse binnenlandse markt berekende prijzen hoger zijn dan de prijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap berekent. Er is geen reden om aan te nemen dat deze geconstateerde binnenlandse prijzen van de meewerkende ondernemingen niet representatief waren of dat niet-meewerkende producenten/exporteurs op de binnenlandse markt tegen aanmerkelijk lagere prijzen verkopen dan de meewerkende ondernemingen. Bovendien is het waarschijnlijk dat de niet-meewerkende ondernemingen die niet aan de EG verkopen, hun prijzen laag zouden stellen om hun verloren marktaandeel op de EG-markt te heroveren. Dit is een indicatie dat het bij eventuele intrekking van de maatregelen opnieuw tot dumping door de niet-meewerkende ondernemingen zou kunnen komen. Bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat deze niet-meewerkende ondernemingen niet onaanzienlijke hoeveelheden uitvoerden naar de Gemeenschap.

(103)

Wat de meewerkende producenten/exporteurs betreft, werd een prijsverschil van ongeveer 5 % tussen het prijsniveau op de Koreaanse binnenlandse markt en hun uitvoerprijzen naar derde landen geconstateerd. Maar overwegende dat zij de mogelijkheid hadden om onbeperkte hoeveelheden PET vrij van rechten naar de Gemeenschap te exporteren, lijkt het risico van verlegging van het handelsverkeer naar de Gemeenschap relatief laag.

(104)

Er was ook algemene informatie beschikbaar over uitvoerprijzen naar derde landen, ook over de door de niet-meewerkende producenten berekende prijzen. Deze laatste prijzen waren lager dan de door de meewerkende producenten berekende binnenlandse prijzen. Ook dit prijsverschil toont weer aan dat de mogelijkheid van uitvoer met dumping naar de Gemeenschap bestaat als de maatregelen worden ingetrokken.

(105)

Uit het onderzoek bleek dat de meewerkende producenten/exporteurs in de Republiek Korea aanzienlijke hoeveelheden hebben verkocht aan derde landen. Desalniettemin lijkt voor SK Chemicals en KP Chemicals het risico van verlegging van het handelsverkeer relatief laag, overwegende dat zij al de mogelijkheid hadden om onbeperkte hoeveelheden PET vrij van rechten naar de Gemeenschap te exporteren.

(106)

Wat de niet-meewerkende producenten/exporteurs betreft, werd gebruikgemaakt van gegevens ontleend aan een marktonderzoeksrapport en gegevens van het Koreaanse bureau voor de statistiek.

(107)

In totaal bedroeg volgens het Koreaanse bureau voor de statistiek de uitvoer naar derde landen door Koreaanse producenten/exporteurs in het onderzoektijdvak 727 Kt; na aftrek van de uitvoer van de meewerkende producenten/exporteurs (320 Kt) kan de uitvoer van de niet-meewerkende producenten/exporteurs op 407 Kt worden bepaald.

(108)

De door de niet-meewerkende producenten/exporteurs naar verschillende bestemmingen geëxporteerde hoeveelheden zijn berekend door de totale uitvoer per bestemming te nemen en de uitvoer van de meewerkende producenten/exporteurs naar die bestemming daarvan af te trekken. De vijf bestemmingen waarnaar de niet-meewerkende producenten/exporteurs volgens deze berekeningen de grootste hoeveelheden hebben uitgevoerd zijn China, Oekraïne, Japan, Tunesië en Iran, in die volgorde.

(109)

Op basis van de door het Koreaanse bureau voor de statistiek verstrekte exportcijfers was de gewogen gemiddelde uitvoerprijs naar deze vijf belangrijkste bestemmingen 759 EUR/t. Deze prijs is weliswaar gebaseerd op ruwe niet geverifieerde statistische gegevens (waaronder statistieken van de meewerkende producenten/exporteurs die mogelijk uitvoerprijzen naar verbonden ondernemingen en prijzen zonder de kosten van vervoer over zee omvatten), maar valt toch aanmerkelijk lager uit (ongeveer 25 %) dan de gemiddelde invoerprijzen (CIF-niveau) in de Gemeenschap.

(110)

Op deze basis, d.w.z. gezien de kennelijk aanzienlijke uitvoervolumen naar derde landen door niet-meewerkende producenten/exporteurs, en het feit dat de uitvoerprijzen naar de vijf belangrijkste bestemmingen van deze niet-meewerkende producenten/exporteurs aanmerkelijk lager liggen dan de gemiddelde invoerprijs in de Gemeenschap, lijkt er een aanzienlijk risico van verlegging van het handelsverkeer door niet-meewerkende producenten/exporteurs te bestaan wanneer de maatregelen worden opgeheven. Gezien de geconstateerde aanmerkelijke dumpingmarge (55 %) van de grootste van de niet-meewerkende producenten/exporteurs in het oorspronkelijke onderzoek is het zeer waarschijnlijk dat de niet-meewerkende producenten/exporteurs hun dumpingpraktijken zullen hervatten als de maatregelen worden ingetrokken.

(111)

De meewerkende producenten/exporteurs bleken alle een normaal niveau van voorraden te hebben en hun capaciteit (bijna) volledig te benutten. Het risico van herhaling van dumping lijkt op basis daarvan zeer gering.

(112)

Wat de niet-meewerkende producenten/exporteurs betreft, werd de productiecapaciteit bepaald op basis van marktinformatie betreffende de totale capaciteit van de Koreaanse producenten/exporteurs. Over de voorraden van deze producenten is geen informatie beschikbaar. Door de capaciteit van de meewerkende producenten/exporteurs af te trekken van de totale Koreaanse productiecapaciteit kon de capaciteit van de niet-meewerkende producenten/exporteurs bij benadering worden berekend. Deze capaciteit werd geschat op ongeveer 550 Kt, wat overeenkomt met 23 % van het totale verbruik van de Gemeenschap.

(113)

Het marktonderzoeksrapport schat de totale niet-benutte capaciteit in de Republiek Korea op ongeveer 200 000 ton. Het risico van herhaling van dumping door niet-meewerkende producenten/exporteurs met onbenutte capaciteit kan dus niet worden uitgesloten als de maatregelen worden ingetrokken.

(114)

Hoewel er bij de vier meewerkende ondernemingen geen duidelijk risico van herhaling van dumping lijkt te bestaan, heeft het onderzoek uitgewezen dat er een reëel risico bestaat wat de niet-meewerkende ondernemingen betreft. Dit is met name gebleken uit vergelijking van het prijsniveau op de Koreaanse binnenlandse markt met het prijsniveau op de markt van de Gemeenschap, en uit vergelijking van dat binnenlandse prijsniveau met het gemiddelde prijsniveau van de Koreaanse uitvoer naar derde landen.

(115)

Bovendien kan een aanmerkelijk risico van verlegging van het handelsverkeer worden geconstateerd, gezien de aanzienlijke hoeveelheden PET die zij aan derde landen verkopen tegen prijzen die aanmerkelijk lager zijn dan de prijzen waartegen PET wordt ingevoerd in de Gemeenschap. Gezien de voorgeschiedenis van dumping door deze niet-meewerkende ondernemingen (55 % in het oorspronkelijke onderzoek) is er geen reden om aan te nemen dat deze ondernemingen hun dumpingpraktijken niet zouden hervatten als de maatregelen niet worden verlengd.

(116)

De Taiwanese binnenlandse prijzen van de meewerkende en niet-meewerkende producenten/exporteurs waren over het algemeen lager dan prijzen in de Gemeenschap. Deze verkoop was zonder twijfel winstgevend. Daaruit volgt dat het prijsniveau in de Gemeenschap bijzonder aantrekkelijk zou zijn vanuit het gezichtspunt van een Taiwanese producent/exporteur. Gezien deze prijsverhouding zullen de Taiwanese uitvoerprijzen waarschijnlijk ook aanmerkelijk lager zijn dan de gemiddelde prijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap berekent.

(117)

In het geval van één meewerkende producent waren de uitvoerprijzen naar derde landen aanmerkelijk lager dan de Taiwanese binnenlandse prijzen. In het geval van de andere meewerkende producent, die hoofdzakelijk aan Japan verkocht, waren de uitvoerprijzen naar derde landen hoger dan de binnenlandse prijzen. Het valt dus niet uit te sluiten dat de uitvoerprijzen naar de Gemeenschap de trend van de Taiwanese uitvoerprijzen naar andere landen (behalve Japan) zullen volgen zodra de maatregelen zijn ingetrokken. In dat scenario is herhaling van de dumping waarschijnlijk. Deze beoordeling is gebaseerd op door de meewerkende producenten verstrekte gegevens, aangezien geen andere gegevens konden worden verkregen.

(118)

Taiwanese uitvoerprijzen naar derde landen lagen aanmerkelijk onder het prijsniveau in de Gemeenschap. Op de Taiwanese uitvoer naar andere landen werden geen antidumpingrechten geheven gedurende het onderzoektijdvak. Als de maatregelen worden ingetrokken, valt niet uit te sluiten dat de uitvoerprijzen naar de Gemeenschap de trend van de uitvoerprijzen naar andere markten zullen volgen. Onder die omstandigheden zou toekomstige uitvoer naar de Gemeenschap plaatsvinden tegen dumpingprijzen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op door meewerkende producenten verstrekte gegevens. Aangezien er echter geen informatie beschikbaar is die erop duidt dat de geconstateerde uitvoerprijzen naar derde landen of de binnenlandse prijzen van de meewerkende ondernemingen niet representatief zouden zijn voor alle Taiwanese producenten/exporteurs, kan worden geconcludeerd dat toekomstige uitvoer naar de EG door de niet-meewerkende ondernemingen waarschijnlijk tegen dumpingprijzen zou plaatsvinden.

(119)

Eén van de meewerkende ondernemingen benutte zijn capaciteit volledig gedurende het onderzoektijdvak, maar de andere liet een aanzienlijk deel onbenut. De ondernemingen die niet aan het onderzoek meewerkten hebben naar het schijnt een niet-benutte capaciteit van in totaal 400 000 à 500 000 ton. Dit komt overeen met ongeveer 20 % van het verbruik van de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak. Gezien het aantrekkelijke prijsniveau op de markt van de Gemeenschap zal (een deel van) deze niet-benutte capaciteit waarschijnlijk worden ingezet voor uitvoer naar de Gemeenschap als de maatregelen worden ingetrokken.

(120)

Wat de niet-benutte capaciteit betreft, is het waarschijnlijk dat die zal worden ingezet voor uitvoer naar de Gemeenschap als de maatregelen worden ingetrokken. Bovendien zal deze uitvoer naar de Gemeenschap waarschijnlijk tegen dumpingprijzen plaatsvinden, gezien de lage prijzen van de Taiwanese uitvoer naar derde landen, met uitzondering van Japan. De prijzen in de Gemeenschap zullen waarschijnlijk onder druk komen te staan wanneer grotere hoeveelheden worden ingevoerd. Deze neerwaartse trend van de prijzen zal waarschijnlijk de voor het onderzoektijdvak vastgestelde dumping nog verergeren.

(121)

Zoals aangegeven in overweging 71 is het bekend dat er tijdens het onderzoektijdvak in Thailand ten minste drie andere PET-producenten waren, die niet aan het onderzoek hebben meegewerkt. Voor deze niet-meewerkende producenten werd de bij Eurostat en uit andere bronnen beschikbare informatie geanalyseerd.

(122)

De gegevens betreffende voorraden en verkoop aan derde landen betreffen uitsluitend de meewerkende producent/exporteur. Het bleek mogelijk gegevens te verkrijgen betreffende de totale productiecapaciteit in Thailand en een schatting te maken van het productievolume van alle producenten/exporteurs in Thailand op basis van marktinformatie. In dit verband werd ervan uitgegaan dat de bevindingen betreffende niet-meewerkende ondernemingen niet gunstiger mochten uitvallen dan die betreffende meewerkende ondernemingen.

(123)

Uit het onderzoek bleek dat de binnenlandse prijzen ongeveer 10 à 20 % lager waren dan de gemiddelde prijzen op de markt van de Gemeenschap. Er is geen reden om aan te nemen dat dit zou veranderen als de maatregelen worden ingetrokken.

(124)

Uit informatie van de in overweging 17 genoemde meewerkende producent/exporteur, die niet naar de Gemeenschap exporteerde, verstrekte informatie bleek dat er aanzienlijke hoeveelheden naar derde landen werden uitgevoerd, die in totaal 80 % van de verkoop gedurende het onderzoektijdvak uitmaakten. Ook werd geconstateerd dat de gemiddelde uitvoerprijzen naar derde landen onder de productiekosten lagen, wat erop wijst dat het product tegen dumpingprijzen wordt verkocht op de markten van derde landen. Bovendien is er geen informatie die erop wijst dat de niet-meewerkende ondernemingen een andere prijspolitiek volgen dan de meewerkende producent ten aanzien van de Thaise binnenlandse markt en ten aanzien van de markten van derde landen, en men mag dus aannemen dat zij eveneens lagere prijzen berekenen voor derde landen dan op hun binnenlandse markt.

(125)

Uit de gegevens die zijn verstrekt door de meewerkende exporteur die niet naar de Gemeenschap exporteerde, bleek dat de uitvoer naar derde landen plaatsvond tegen een gewogen gemiddelde uitvoerprijs die aanmerkelijk lager lag dan de verkoopprijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap berekende.

(126)

Uitgaande van de veronderstelling dat het prijsniveau in de Gemeenschap stabiel zal blijven, mag dus worden aangenomen dat de Gemeenschap een aantrekkelijke markt zou zijn voor producenten/exporteurs in Thailand. Op basis daarvan moet worden aangenomen dat als de maatregelen worden ingetrokken, er een economische prikkel zou zijn om de uitvoer naar derde landen te verleggen naar de meer winstgevende markt van de Gemeenschap.

(127)

Er bestaat aanzienlijke ongebruikte capaciteit in Thailand. Uit het onderzoek bleek dat de bezettingsgraad van de meewerkende producent/exporteur laag was gedurende het onderzoektijdvak.

(128)

Volgens het marktonderzoeksrapport bedraagt de productiecapaciteit van de niet-meewerkende producenten/exporteurs ongeveer 500 000 ton bij een feitelijke productie van ongeveer 430 000 ton. Op basis van deze cijfers kan de onbenutte capaciteit geschat worden op ongeveer 70 000 ton. Als deze onbenutte capaciteit gebruikt zou worden voor uitvoer naar de markt van de Gemeenschap, zou dat 2,9 % van het totale verbruik van de Gemeenschap vertegenwoordigen.

(129)

Uit marktinformatie kan worden afgeleid dat de binnenlandse markt van Thailand minder dan 94 000 ton kan absorberen; dat is slechts 25 % van de Thaise productie van PET. Onder die omstandigheden zijn de Thaise producenten van het betrokken product sterk afhankelijk van export, als zij hun activiteiten op het huidige niveau willen voortzetten. Onder die omstandigheden is het zeer waarschijnlijk dat de uitvoer naar de EG zou toenemen als de maatregelen worden ingetrokken. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat de Thaise producenten/exporteurs hun uitvoerprijzen naar de Gemeenschap zouden verlagen tot het niveau van hun uitvoerprijzen naar andere markten, teneinde hun verloren marktaandeel te heroveren, als de maatregelen worden ingetrokken. Het risico van herhaling van dumping door de niet-meewerkende producenten/exporteurs kan dus niet worden uitgesloten.

(130)

De meewerkende producent/exporteur bleek voorraden van normale omvang aan te houden. Voorraden kunnen echter niet als een significante indicator worden beschouwd, aangezien de productie van PET in Thailand meestal op orders van klanten is gebaseerd. Dat betekent dat de voorraden hoofdzakelijk bestaan uit PET dat op het punt staat om verzonden te worden aan al bekende afnemers.

(131)

Aangezien de enige meewerkende producent/exporteur niet naar de Gemeenschap exporteerde, kon het onderzoek geen antwoord geven op de vraag of er nog sprake is van dumping, ondanks de geldende maatregelen.

(132)

De gewogen gemiddelde uitvoerprijzen van de meewerkende producent/exporteur op de markten van derde landen en de prijzen van verkoop op de binnenlandse markt waren aanzienlijk lager dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap. De verkoopprijzen lagen onder de productiekosten. Dit moet worden beschouwd als een indicatie dat er waarschijnlijk verkoop tegen dumpingprijzen zou plaatsvinden als de maatregelen worden ingetrokken. Bovendien vormt het aantrekkelijke prijspeil in de Gemeenschap een prikkel voor de producenten/exporteurs in Thailand om op de markt van de Gemeenschap te gaan verkopen als de maatregelen worden ingetrokken.

(133)

Wat de niet-meewerkende producenten/exporteurs betreft, kan een aanmerkelijk risico van verlegging van het handelsverkeer worden geconstateerd, als men de binnenlandse vraag vergelijkt met de grote hoeveelheden PET die aan derde landen worden verkocht. Zoals al opgemerkt in overweging 129 en volgende zijn de Thaise producenten sterk afhankelijk van export en bestaat er een aanzienlijke onbenutte capaciteit die gebruikt zou kunnen worden voor uitvoer naar de Gemeenschap. Gezien de voorgeschiedenis van dumping (32,5 % in het oorspronkelijke onderzoek) bestaat er een risico van herhaling van dumping als de maatregelen worden ingetrokken.

4.   Conclusies over de waarschijnlijkheid van voortzetting en/of herhaling van dumping

(134)

Op basis van het voorafgaande moet worden geconcludeerd dat voortzetting en/of herhaling van dumping waarschijnlijk is als de maatregelen worden ingetrokken. Daarom wordt voorgesteld om de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van PET uit India, Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand te handhaven.

(135)

Op basis van de verzamelde gegevens betreffende de niet-meewerkende producenten/exporteurs lijkt er een aanmerkelijk risico van herhaling van dumping te bestaan. Deze beoordeling is hoofdzakelijk gebaseerd op gegevens die wijzen op een aanzienlijke productie- en exportcapaciteit van de niet-meewerkende producenten/exporteurs, en mede gezien de in het oorspronkelijke onderzoek geconstateerde dumpingpraktijken zou dat naar alle waarschijnlijkheid leiden tot uitvoer met dumpingprijzen naar de Gemeenschap als de maatregelen worden ingetrokken.

(136)

Daarom wordt voorgesteld om de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van PET uit de Republiek Korea te handhaven.

D.   BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

(137)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening, werd tevens onderzocht of de gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het oorspronkelijke dumpingonderzoek konden worden geacht van blijvende aard te zijn.

(138)

Er zij aan herinnerd dat de reikwijdte van het tussentijdse onderzoek wat de Republiek Korea betreft beperkt is tot de dumpingmarges voor de drie ondernemingen SK Chemicals Co. Ltd, KP Chemicals Corp. en Daehan Synthetic Fibres Co. Ltd en hun verbonden ondernemingen.

(139)

Wat de meewerkende producenten/exporteurs die gedurende het onderzoektijdvak PET naar de Gemeenschap exporteerden betreft, bleek uit het tussentijdse onderzoek dat hun dumpingmarge op een minimaal niveau bleef. De belangrijkste reden hiervoor was dat terwijl de normale waarde en binnenlandse verkoopprijzen van deze ondernemingen sinds het oorspronkelijke onderzoek zijn gestegen, de verkoopprijzen op de EG-markt overeenkomstig zijn gestegen.

(140)

Er waren geen aanwijzingen dat deze veranderingen die tot een minimale dumpingmarge hebben geleid niet van blijvende aard zullen zijn, ook aangezien geconstateerd is dat alle meewerkende producenten/exporteurs een hoge bezettingsgraad hadden (meer dan 90 %). Bovendien had geen van deze producenten plannen om zijn productiecapaciteit in de Republiek Korea uit te breiden. Een van de producenten, SK Chemicals, had zelfs een fabriek in de Gemeenschap opgezet en zal waarschijnlijk minder gaan exporteren vanuit de Republiek Korea.

(141)

Producent/exporteur Daehan was zoals in overweging 49 aangegeven, uiteindelijk niet bereid om aan het onderzoek mee te werken. Bijgevolg konden de gegevens betreffende deze onderneming niet geverifieerd worden.

(142)

De conclusie betreffende deze onderneming moest dus overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd worden op de beschikbare gegevens, d.w.z. de informatie in de klacht en de informatie in de niet geverifieerde antwoorden op de vragenlijst.

(143)

Wat betreft de twee meewerkende concerns van producenten/exporteurs, SK Chemicals en KP Chemicals, kunnen de omstandigheden waaronder de dumpingmarges zijn berekend ten behoeve van dit onderzoek geacht worden van blijvende aard te zijn.

(144)

Wat de derde producent/exporteur, Daehan Synthetic Fibres, betreft, zij eraan herinnerd dat deze onderneming niet heeft meegewerkt en dat de analyse daarom gebaseerd moet worden op de beschikbare gegevens, die erop wijzen dat de dumping wordt voortgezet. Onder deze omstandigheden dient op deze onderneming het residuele recht, zoals vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek en bevestigd in het meest recente herzieningsonderzoek, toegepast te worden.

(145)

Slechts twee Taiwanese producenten/exporteurs hebben aan deze procedure meegewerkt. De analyse van de blijvende aard van de veranderde omstandigheden blijft dus beperkt tot deze twee ondernemingen.

(146)

Voor de invoer van Far Eastern Textiles geldt een nulrecht sinds de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 83/2005 van de Raad (9). Voor de andere meewerkende producent/exporteur, Shinkong Synthetic Fibres, werd in diezelfde verordening een dumpingmarge van 3,1 % vastgesteld.

(147)

Op basis van de dumpinganalyse voor het onderzoektijdvak zijn nieuwe dumpingmarges vastgesteld van 3,5 % voor Far Eastern en 6,5 % voor Shinkong.

(148)

Wat betreft de twee meewerkende producenten die gedurende het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap exporteerden, is er geen reden om aan te nemen dat de veranderingen in de periode tussen het huidige onderzoek en de voorafgaande onderzoeken, met name de veranderingen van de uitvoerprijzen naar de Gemeenschap en van de normale waarden, die beide tot herziene dumpingmarges hebben geleid, niet van blijvende aard zouden zijn. Wat betreft de onderneming waarvoor een patroon van dumping werd geconstateerd, bleek uit het onderzoek dat de onderneming aanmerkelijke hoeveelheden had verkocht aan een nieuwe afnemer tegen een prijs die aanzienlijk lager lag dan het algemene uitvoerprijsniveau van die onderneming. Aangezien de onderneming niet heeft verklaard dat zij de verkoop aan deze afnemer zal staken of haar uitvoerprijzen zal aanpassen, mag worden aangenomen dat dit patroon zal blijven bestaan. Bovendien benutte deze onderneming haar capaciteit bijna volledig gedurende het onderzoektijdvak. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat er grote veranderingen zullen optreden in het verkooppatroon van deze onderneming die effect zouden hebben op de prijsniveaus en daarmee op de normale waarden en de uitvoerprijzen.

(149)

Wat de tweede meewerkende onderneming betreft, zijn de geconstateerde veranderingen relatief gering, namelijk een toename van de dumpingmarge van 3,1 tot 6,5 %, als gevolg van het feit dat de normale waarden meer gestegen zijn dan de uitvoerprijzen. Hierin zal waarschijnlijk geen verandering komen, aangezien de olieprijzen — een belangrijke kostenfactor bij de productie van PET — zich op een hoog niveau stabiliseren.

(150)

Gelet op het bovenstaande worden de dumpingmarges voor beide ondernemingen, zoals berekend op basis van de in het kader van dit onderzoek verstrekte gegevens, betrouwbaar geacht en worden de geconstateerde veranderingen van blijvende aard geacht.

E.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1.   Productie in de Gemeenschap

(151)

PET wordt in de Gemeenschap door de volgende ondernemingen vervaardigd:

de producenten die om het onderzoek bij het vervallen van een maatregel verzochten, het onderzoek ondersteunden en eraan meewerkten (zie overweging 154);

twee producenten die wel om het onderzoek bij het vervallen van een maatregel verzochten maar niet aan het onderzoek meewerkten;

een in de Gemeenschap gevestigde dochteronderneming van een Koreaanse producent, die aan het onderzoek meewerkte en het verzoek ondersteunde.

(152)

De PET-productie van al deze producenten vormt de totale productie van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

2.   Bedrijfstak van de Gemeenschap

(153)

De Commissie heeft onderzocht of de meewerkende producenten van de Gemeenschap die om het onderzoek bij het vervallen van een maatregel verzocht hadden of dit verzoek ondersteunden een groot deel van de totale productie van PET in de Gemeenschap vertegenwoordigden. Het bleek dat de producenten in kwestie goed waren voor 88 % van de totale productie van PET in de Gemeenschap. De producenten in de Gemeenschap die niet volledig meewerkten, werden geacht niet tot „de bedrijfstak van de Gemeenschap” te behoren. De Commissie was daarom van mening dat deze EG-producenten die volledige medewerking hebben verleend de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Bij het oorspronkelijke onderzoek vertegenwoordigde „de bedrijfstak van de Gemeenschap” meer dan 85 % van de totale productie van PET in de Gemeenschap op dat tijdstip.

(154)

De volgende twaalf producenten van de Gemeenschap, die ten dele ook al in overweging 16 genoemd zijn, vormen de bedrijfstak van de Gemeenschap:

Voridian BV (Nederland), M & G Polimeri Italia Spa (Italië), Equipolymers Srl (Italië), La Seda de Barcelona SA (Spanje), Novapet SA (Spanje), Selenis Industria de Polímeros SA (Portugal), Aussapol Spa (Italië), Advansa Ltd (VK), Wellman BV (Nederland), Boryszew subsidiary Elana Wse (Polen), V.P.I. SA (Griekenland), SK Eurochem (Polen).

F.   SITUATIE OP DE COMMUNAUTAIRE MARKT

1.   Verbruik in de Gemeenschap

(155)

Het verbruik van de Gemeenschap werd bepaald op basis van de verkoopvolumen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, schattingen van de verkoop van de andere producenten van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap op basis van in het stadium van de klacht verstrekte gegevens, en gegevens van Eurostat voor alle invoer in de Gemeenschap vanuit derde landen.

(156)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak steeg het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap gestaag, tot een totaal van 2 400 000 ton in het onderzoektijdvak. De totale toename over deze periode bedroeg 18 %. Deze toename was gedeeltelijk toe te schrijven aan nieuwe toepassingen (o.a. bier- en wijnflessen) en gedeeltelijk aan een stijging van het verbruik in de landen die in 2004 tot de EU zijn toegetreden.

Tabel 1

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Verbruik in de Gemeenschap (ton)

2 041 836

2 213 157

2 226 751

2 407 387

Index

100

108

109

118

2.   Invoer uit de betrokken landen

2.1.   Cumulatie

(157)

In het oorspronkelijke onderzoek werd overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening de invoer van het betrokken product uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand cumulatief beoordeeld. Onderzocht werd of een cumulatieve beoordeling ook zinvol was in het kader van dit onderzoek.

(158)

Wat de invoer van de twee meewerkende Koreaanse ondernemingen betreft, bleek uit het onderzoek dat de dumping minimaal of onbestaande was. Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening kon deze invoer dus niet cumulatief beoordeeld worden. Vastgesteld werd echter dat de dumpingmarges voor de invoer uit India, Maleisië en Taiwan meer dan minimaal waren. Wat de invoer vanuit Indonesië en Thailand betreft, bleek uit het onderzoek dat de invoer niet representatief was, en er kon dus geen dumpingmarge worden vastgesteld. Geconcludeerd werd echter ook dat als de maatregelen worden ingetrokken, herhaling van dumping waarschijnlijk is. Wat de hoeveelheden betreft die werden uitgevoerd uit elk van de zes betrokken landen, werd vastgesteld dat de invoer uit elk van de betrokken landen bij intrekking van de maatregelen waarschijnlijk zou toenemen tot niveaus die aanzienlijk hoger zouden liggen dan die in het onderzoektijdvak, en zeker boven de niveaus zouden komen te liggen die als verwaarloosbaar beschouwd worden. Wat de vraag of de betrokken producten concurrerend zijn betreft, heeft het onderzoek bevestigd dat de uit de betrokken landen ingevoerde PET-snippers alle dezelfde essentiële fysische en chemische kenmerken vertonen. Bovendien waren deze snippers verwisselbaar met de in de Gemeenschap geproduceerde snippers en werden zij in de betrokken periode via vergelijkbare verkoopkanalen en onder vergelijkbare handelsvoorwaarden in de Gemeenschap in de handel gebracht. De ingevoerde PET-snippers werden dus geacht met elkaar en met de in de Gemeenschap geproduceerde snippers te concurreren.

(159)

In het licht van het voorafgaande werd geconcludeerd dat ten aanzien van de invoer uit India, Maleisië, Thailand, Indonesië en Taiwan, en de invoer met dumping uit de Republiek Korea, voldaan werd aan alle criteria in artikel 3, lid 4, van de basisverordening. De invoer vanuit de zes betrokken landen werd daarom cumulatief beoordeeld, met uitzondering van de invoer zonder dumping van de twee meewerkende Koreaanse producenten/exporteurs.

2.2.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer

(160)

De omvang, het marktaandeel en de gemiddelde prijzen van de invoer uit de zes betrokken landen evolueerden zoals hieronder aangegeven. De gegevens zijn ontleend aan statistieken van Eurostat. De invoer zonder dumping uit de Republiek Korea zou hierbij in beginsel niet meegerekend moeten worden. Om redenen van vertrouwelijkheid is dat echter opzettelijk wel gedaan. De ontwikkeling van de trend zou echter vrijwel gelijk blijven als de Koreaanse invoer zonder dumping buiten beschouwing zou worden gelaten.

(161)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak nam de invoer vanuit de betrokken landen met 13 % af, namelijk van 192 000 ton in 2002 tot 167 000 ton in het onderzoektijdvak. De invoer in 2003 bleef gelijk aan die in 2002; in 2004 daalde de invoer met 3 %, en in het onderzoektijdvak met nog eens 10 %.

Tabel 2

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Omvang

192 192

191 455

186 892

166 982

Index

100

100

97

87

Marktaandeel

9,4 %

8,6 %

8,4 %

7,0 %

Prijzen (EUR/t)

850

803

854

1 030

Index

100

94

100

121

G.   ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1.   Voorafgaande opmerkingen

(162)

Bij het begin van het nieuwe onderzoek werd overwogen om gebruik te maken van een steekproef van de producenten van Gemeenschap, maar gezien hun relatief beperkte aantal is besloten om ze alle bij het onderzoek te betrekken. De schadefactoren zijn dan ook beoordeeld op basis van gegevens betreffende de gehele bedrijfstak van de Gemeenschap.

(163)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren.

2.   Analyse van de economische indicatoren

2.1.   Productie

(164)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de periode van 2002 tot en met het nieuwe onderzoektijdvak met 20 % toegenomen, van ongeveer 1 465 000 ton in 2002 tot ongeveer 1 760 000 ton in het nieuwe onderzoektijdvak. De toename bedroeg 4,8 % in 2003 en 4,6 % in 2004. Een verdere toename vond plaats in het onderzoektijdvak, toen de productie steeg met 150 000 ton, ofwel 10,8 %. Dit was toe te schrijven aan het herstructureringsproces dat de bedrijfstak in gang had gezet met het doel de productiekosten beter te beheersen en daardoor te profiteren van de toenemende vraag op de markt van de Gemeenschap, waar zoals hierboven aangegeven het verbruik met 19 % toenam tussen 2002 en het onderzoektijdvak (van 2 miljoen ton in 2002 tot 2,4 miljoen ton in het onderzoektijdvak).

Tabel 3

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Productie (ton)

1 464 522

1 534 480

1 602 086

1 760 828

Index

100

105

109

120

2.2.   Capaciteit en bezettingsgraad

(165)

De productiecapaciteit nam toe met 22 % tussen 2002 en het onderzoektijdvak, van een peil van 1 760 000 ton in 2002 tot 2 156 000 ton in het onderzoektijdvak. Deze toename vond hoofdzakelijk plaats in het onderzoektijdvak, toen de productiecapaciteit met 300 000 ton toenam vergeleken met 2004, een stijging van 16,7 %. Deze aanmerkelijke toename van de productiecapaciteit hield gelijke tred met de toename van de productie in dezelfde periode (zie overweging 164). De toename van de productiecapaciteit was het gevolg van meer investeringen in de productielijnen om te kunnen profiteren van de groeiende markt. De bezettingsgraad nam toe met 4 procentpunten in 2003, bleef op dat niveau in 2004 en daalde in het onderzoektijdvak weer met 5 procentpunten tot een niveau van 82 %. De daling tussen 2004 en het onderzoektijdvak is toe te schrijven aan de aanmerkelijke toename van de productiecapaciteit in die periode. Een hoger productievolume in het onderzoektijdvak, in vergelijking met 2004, ging dus gepaard met een lagere bezettingsgraad.

Tabel 4

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Productiecapaciteit (ton)

1 760 332

1 762 378

1 848 315

2 156 294

Index

100

100

105

122

Bezettingsgraad

83 %

87 %

87 %

82 %

Index

100

105

104

98

2.3.   Verkoop en marktaandeel

(166)

De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap nam van 2002 tot het nieuwe onderzoektijdvak met 21 % toe. Een groei van 2 % in 2003 werd gevolgd door een toename in zowel 2004 als het onderzoektijdvak, met respectievelijk 8 en 11 procentpunten. Ondanks de toename van de verkoop dankzij het hogere verbruik slonk het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 4 procentpunten in 2003, om daarna weer geleidelijk te groeien met 5 procentpunten in 2004 en 1 procentpunt in het onderzoektijdvak.

Tabel 5

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Verkoop in de EG (ton)

1 306 768

1 333 976

1 438 883

1 586 902

Index

100

102

110

121

Marktaandeel

64 %

60 %

65 %

66 %

2.4.   Groei

(167)

Een centraal gegeven is dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 2 procentpunten toenam in de beoordelingsperiode, waaruit blijkt dat de groei daarvan achterbleef bij de algemene stijging van het verbruik.

2.5.   Personeelsbestand

(168)

Het personeelsbestand van de bedrijfstak van de EG steeg in de beoordelingsperiode met 18 %. Deze toename vond vooral plaats in 2003 (11 procentpunten) en 2004 (nog eens 6 procentpunten). Deze stijging zette weliswaar door in het onderzoektijdvak, maar slechts met 2 procentpunten. Deze toename van 18 % gedurende de gehele periode hield gelijke tred met de productie, die met 20 % toenam.

Tabel 6

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Aantal werknemers

1 010

1 124

1 170

1 190

Index

100

111

116

118

2.6.   Productiviteit

(169)

De productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap, uitgedrukt in ton per jaar per werknemer, vertoonde een stijging over de beoordelingsperiode als geheel. Na een terugval met 6 % in 2003, vergeleken met 2002, bleef de productiviteit in 2004 op hetzelfde niveau, maar nam in het onderzoektijdvak weer aanmerkelijk toe, met meer dan 8 % vergeleken met 2004.

Tabel 7

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Productiviteit (t/werknemer)

1 450

1 365

1 369

1 480

Index

100

94

94

102

2.7.   Lonen

(170)

Er zij op gewezen dat de productie van PET-snippers kapitaalintensief is en dat de arbeidskosten dus slechts een beperkt effect hebben op de totale kosten van het product. In het betrokken tijdvak stegen de lonen met 12 % en de totale productiekosten met 20 %. De loonkosten per geproduceerde ton vormen een andere significante indicator. In de loop van de beoordelingsperiode daalden deze kosten met 6 %.

Tabel 8

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Lonen (miljoen EUR)

62,3

63,0

66,3

69,5

Index

100

101

106

112

Loonkosten per ton (EUR)

44,4

42,9

43,6

41,9

Index

100

96

98

94

2.8.   Omvang van de huidige dumpingmarge en herstel van de gevolgen van eerdere dumping

(171)

De gevolgen van de hoogte van de dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn, gezien de omvang van de invoer uit de betrokken landen en de prijzen waartegen deze invoer plaatsvond, niet te verwaarlozen.

2.9.   Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Gemeenschap

(172)

De verkoopprijzen per eenheid namen toe van 924 EUR/t in 2002 tot 1 058 EUR/t in het onderzoektijdvak. De algemene trend was stijgend (met 15 % over de gehele periode). Deze toename was in belangrijke mate toe te schrijven aan de stijgende olieprijzen. De bedrijfstak van de Gemeenschap verhoogde weliswaar de prijzen, maar was niet in een positie om de prijsstijgingen volledig door te berekenen aan de verwerkende industrie. Dit was hoofdzakelijk te wijten aan het feit dat de prijzen van de grondstoffen sterker stegen dan de prijzen van PET. Bovendien stond de bedrijfstak van de Gemeenschap onder druk van de invoer. Om geen marktaandeel te verliezen, kon de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen slechts licht verhogen, en ondervond dus een neerwaartse druk op de prijzen.

Tabel 9

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Gewogen gemiddelde prijs (EUR/kg)

924

902

1 006

1 058

Index

100

98

109

115

2.10.   Kosten van de productie van de voornaamste grondstoffen

(173)

Er zijn ongeveer 850 kg gezuiverd tereftaalzuur (PTA) en 350 kg mono-ethyleenglycol (MEG) (de voornaamste grondstoffen) nodig om 1 ton PET te produceren. De prijzen van PTA en MEG zijn tussen 2002 en het onderzoektijdvak aanmerkelijk gestegen, respectievelijk met 67 % en 31 %, en bereikten een peil van 770 EUR/t (PTA) en 721 EUR/t (MEG) (gemiddelden voor het onderzoektijdvak). In het derde kwartaal van 2005 daalde de prijs van PTA weliswaar licht tot 700 EUR/t, terwijl de prijs van MEG grotendeels stabiel bleef, maar daarbij dient men te bedenken dat de prijzen van grondstoffen lang voor de levering in langetermijncontracten zijn vastgelegd. Als gevolg daarvan geldt voor de beoordelingsperiode, ondanks de lichte daling van de prijs van PTA aan het einde van het onderzoektijdvak, dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog steeds de gevolgen van de sterk gestegen kosten draagt. Bovendien zijn door de situatie op de oliemarkt de prijzen van grondstoffen voor de productie van PET aan onvoorspelbare schommelingen onderhevig, maar het valt aan te nemen dat deze prijzen hoog zullen blijven. Al deze factoren dragen bij tot de toegenomen kwetsbaarheid van de producenten van PET van de Gemeenschap.

Tabel 10

Gemiddelde kosten (EUR/t)

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

PTA

460

566

718

770

Index

100

123

156

167

MEG

551

550

650

721

Index

100

100

118

131

(174)

Ter vergelijking: de gemiddelde kosten per ton van door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerde PET-snippers bedroegen:

Tabel 11

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Gemiddelde kosten (EUR/t)

899

918

1 013

1 092

Index

100

102

113

121

(175)

In de loop van de beoordelingsperiode stegen de prijzen van de voornaamste grondstoffen voortdurend, zoals aangegeven in de tabellen 10 en 11 (PTA met 67 %, MEG met 31 %), terwijl de totale productiekosten met slechts 21 % stegen. Zoals aangegeven in tabel 9 zijn de prijzen met slechts 15 % gestegen omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat was om de kosten door te berekenen aan de verwerkende bedrijven en de prijsstijgingen van de grondstoffen volledig in de verkoopprijzen te verwerken.

2.11.   Voorraden

(176)

In de loop van de beoordelingsperiode, dus tussen 2002 en het onderzoektijdvak, daalde het peil van de voorraden met 10 %. Evenals bij het oorspronkelijke onderzoek dienen voorraden echter niet als een significante indicator beschouwd te worden, gezien het feit dat de PET-markt aan seizoensgebonden schommelingen onderhevig is. De voorraden vertegenwoordigen 5 à 6 % van de productie.

Tabel 12

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Voorraden (ton)

101 554

110 695

90 422

91 123

Index

100

109

89

90

2.12.   Winstgevendheid, opbrengst van investeringen en kasstroom

(177)

De winstgevendheid is de winst op de verkoop van het betrokken product in de Gemeenschap. Het rendement van de totale activa en de cashflow konden alleen worden gemeten op het niveau van de kleinste groep producten waarvan het betrokken product deel uitmaakt, overeenkomstig artikel 3, lid 8, van de basisverordening. Het rendement van investeringen is berekend aan de hand van het rendement van de totale activa, daar laatstgenoemd rendement voor de analyse van de trend relevanter wordt geacht.

Tabel 13

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Winstmarge vóór belasting op verkoop in de Gemeenschap

2,7 %

–1,8 %

–0,7 %

–3,2 %

Rendement totale activa

2,0 %

–1,4 %

–0,6 %

–2,4 %

Cashflow (% van totale verkoop)

18,1 %

5,5 %

10,1 %

–2,6 %

(178)

Door de rem op prijsverhoging vanaf 2002, in combinatie met een sterke toename van de invoer met dumping uit de betrokken landen, verslechterde de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en werd er in 2003 verlies geboekt. Na een licht herstel in 2004 dankzij de op invoer uit China en Australië toegepaste maatregelen liep het verlies weer op tot – 3,2 % in het onderzoektijdvak. Er kan dus een duidelijke neerwaartse trend worden geconstateerd.

(179)

De trends inzake het rendement van de totale activa en inzake cashflow vertoonden een vergelijkbare ontwikkeling, namelijk een relatief gunstige situatie in 2002, een verslechtering in 2003, een licht herstel in 2004 en een verdere verslechtering in het onderzoektijdvak.

2.13.   Investeringen en het vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 14

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Investeringen (1 000 EUR)

31 779

42 302

63 986

50 397

Index

100

133

201

159

(180)

De investeringen betroffen gedeeltelijk een uitbouw van de capaciteit en gedeeltelijk verbeteringen van het productieproces. De betreffende uitgaven werden hoofdzakelijk gedaan in 2004 en gedurende het onderzoektijdvak, en vielen dus samen met de toename van de capaciteit en het streven marktaandeel te behouden bij het gestegen verbruik. Aan de andere kant vormden de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de ontwikkeling van de markt van de Gemeenschap en de wereldmarkten voor PET, waar geen winst meer te behalen viel, geen aansporing tot grootschalige investeringen. Hoewel de producenten van de Gemeenschap in bepaalde gevallen in staat waren om kapitaal aan te trekken (met name van verbonden ondernemingen), was het feit dat de PET-productie onrendabel was geen prikkel tot investering, en in enkele gevallen werden investeringen uitgesteld.

3.   Conclusie inzake de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(181)

De constante toename van het verbruik, die gedeeltelijk toe te schrijven was aan nieuwe toepassingen (o.a. voor bier- en wijnflessen) en gedeeltelijk aan de toename van het verbruik in de in 2004 tot de EU toegetreden landen, dwong de bedrijfstak van de Gemeenschap tot opvoering van de capaciteit en de productie om geen marktaandeel te verliezen. Met het oog daarop vond in 2004 en gedurende het onderzoektijdvak een ingrijpend herstructureringsproces plaats, waarbij de verschillende producenten herhaaldelijk van eigenaar wisselden. Tegelijkertijd werden algemeen nieuwe productielijnen in bedrijf genomen om de toename van het verbruik te kunnen volgen en schaalvoordelen te behalen. Bepaalde economische indicatoren, namelijk verbruik, productiecapaciteit, productie, verkoop in de EU en werkgelegenheid, vertoonden dus een positieve trend.

(182)

Al deze herstructureringsinspanningen konden echter het effect van de constante en massieve stijging van de grondstoffenprijzen in de beoordelingsperiode niet compenseren. De gestegen kosten van grondstoffen konden niet worden doorberekend aan de verwerkende bedrijven in de mate die nodig zou zijn geweest om de productie enigszins winstgevend te houden. Dit viel samen met het lage prijsniveau van de invoer vanuit de betrokken landen, dat duidelijk een aanmerkelijke neerwaartse druk uitoefende op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Ondanks de ogenschijnlijk positieve ontwikkelingen inzake productie, verkoop en verkoopprijs verslechterde op die manier de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, hetgeen weerspiegeld wordt in de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid (van 2,7 % winst in 2002 naar 3,2 % verlies in het onderzoektijdvak), de export, de productiekosten, het rendement van investeringen en de cashflow.

(183)

De situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is dus, ondanks enkele ogenschijnlijk positieve trends volgens de schade-indicatoren, nog ver verwijderd van het niveau dat te verwachten zou zijn geweest als de bedrijfstak zich volledig hersteld had van de in het oorspronkelijke onderzoek geconstateerde schade.

(184)

Derhalve kan worden geconcludeerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich licht heeft verbeterd ten opzichte van de periode vóór de instelling van de maatregelen, maar dat zij nog steeds zeer kwetsbaar en fragiel is. Bovendien was de bedrijfstak van de Gemeenschap door de druk van de invoer niet in staat de stijgingen van de grondstoffenprijzen in de verkoopprijzen door te berekenen.

4.   Invoer uit andere landen

4.1.   Andere landen waarvoor antidumpingmaatregelen gelden

(185)

Zoals vermeld in overweging 2 zijn er sinds augustus 2004 ook definitieve antidumpingmaatregelen van kracht met betrekking tot de invoer van PET uit Australië en China.

(186)

In de loop van de beoordelingsperiode nam het totale volume van de invoer uit deze landen met 12 % toe (van 65 000 tot 73 000 ton). Hoewel het marktaandeel in 2003 aanzienlijk toenam (met 4 procentpunten), sloeg deze trend om in 2004, toen het marktaandeel daalde tot 2,4 %. In het onderzoektijdvak is een lichte toename met 0,6 % van de invoer uit China geconstateerd. Het effect van de definitieve antidumpingrechten wordt zichtbaar vanaf 2004. De invoer uit Australië kwam volledig tot stilstand, terwijl de invoer uit China, die in 2003 gestaag was toegenomen met in totaal 130 %, in 2004 weer afnam zodra de maatregelen van kracht werden, en gedurende het onderzoektijdvak weer toenam met 47 %. De Australische prijzen daalden in 2003 met 7 % en in 2004 met nog eens 6 %. De Chinese prijzen stegen in 2003 en 2004 langzaam, en in het onderzoektijdvak met 24 %, namelijk van 827 tot 1 022 EUR/t. De conclusie is dat aanmerkelijke hoeveelheden werden ingevoerd uit deze twee landen, tegen prijzen die constant lager waren dan de prijzen van de Gemeenschap, hetgeen bijdroeg tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

Tabel 15

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Australië

Omvang (ton)

17 179

18 727

2 842

Prijs (EUR/t)

851

789

741

Marktaandeel

0,8 %

0,8 %

0,1 %

Volksrepubliek China

Omvang (ton)

47 875

131 343

49 678

72 814

Prijs (EUR/t)

804

806

827

1 022

Marktaandeel

2,3 %

5,9 %

2,2 %

3 %

Totaal (ton)

65 054

150 070

52 520

72 814

Totaal marktaandeel

3,1 %

6,8 %

2,4 %

3 %

4.2.   Andere, niet eerder genoemde derde landen

(187)

Koreaanse invoer zonder dumping zou in principe in deze cijfers moeten worden verwerkt. Om redenen van vertrouwelijkheid is deze invoer buiten beschouwing gelaten. De ontwikkeling van de trend zou echter in grote lijnen gelijk blijven als die invoer zonder dumping werd meegerekend.

(188)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak nam de totale invoer van PET uit andere landen toe met 136 %, tot 174 000 ton. Het marktaandeel van deze invoer in de EG nam in de loop van de beoordelingsperiode toe van 3,6 tot 7,1 %. Onderstaande tabel illustreert deze trends.

Tabel 16

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Totale omvang (ton) waarvan

73 549

119 973

182 687

173 597

Pakistan

28 558

83 208

55 125

73 426

Verenigde Staten van Amerika

20 570

16 105

49 763

50 393

Mexico

1 476

20

32 112

20 501

Turkije

7 208

17 001

24 032

15 374

Overige

15 737

3 639

21 655

13 903

Marktaandeel

3,6 %

5,4 %

8,2 %

7,1 %

(189)

De invoer vanuit Pakistan steeg met 157 % in de loop van de beoordelingsperiode, en met name na beëindiging van de procedure tegen dat land in 2004. De invoer vanuit de Verenigde Staten nam eveneens aanzienlijk toe, met 144 %, en bereikte een omvang van 50 000 ton in het onderzoektijdvak. De invoer vanuit Mexico nam toe van 1 500 ton in 2002 tot 20 000 ton in het onderzoektijdvak, een toename van 1 390 %. De invoer uit Turkije steeg aanmerkelijk tussen 2002 en 2004 (met 244 %), en nam in het onderzoektijdvak weer af met 36 %. Wat de prijzen betreft, zij erop gewezen dat de prijzen van de invoer uit de Verenigde Staten, Mexico en Turkije stegen en hoger waren dan de prijzen van andere invoer en van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De invoer vanuit de USA betreft veelal PET G, een speciaal type PET dat aan hogere viscositeitsvereisten voldoet en gemiddeld 50 % meer kost dan gewoon PET. De prijzen van de invoer uit Pakistan waren van 2002 tot 2004 lager dan de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In de loop van het onderzoektijdvak stegen de prijzen van de invoer uit Pakistan tot het niveau van die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Daarom wordt ervan uitgegaan dat deze invoer niet van invloed was op de situatie van de markt van de Gemeenschap.

5.   Exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(190)

De exportactiviteiten van de bedrijfstak van de Gemeenschap vertoonden een dalende trend gedurende de beoordelingsperiode, namelijk van 7,9 tot 4,9 % van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Alleen in 2003 nam de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk toe, waarschijnlijk dankzij de lage EG-verkoopprijzen. Gedurende het onderzoektijdvak vertegenwoordigde de uitvoer echter minder dan 5 % van de totale verkoop. Er zij op gewezen dat de uitvoerprijzen constant boven de EG-verkoopprijs lagen.

Tabel 17

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Uitvoer (ton)

111 381

141 627

97 686

82 388

Index

100

127

87

74

% van totale verkoop

7,9 %

9,6 %

6,3 %

4,9 %

Prijs per ton

959

942

1 026

1 096

Index

100

98

107

114

H.   CONCLUSIE IN VERBAND MET DE MOGELIJKE VOORTZETTING OF HERHALING VAN DE SCHADE

(191)

Zoals eerder vastgesteld zijn de producenten/exporteurs in India, Indonesië, Thailand, de Republiek Korea, Taiwan en Maleisië in staat om de omvang van hun export naar de markt van de Gemeenschap op te voeren.

(192)

De CIF-uitvoerprijzen van PET uit India, Thailand en Maleisië waren hoger dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het verschil was echter niet bijzonder groot, zodat valt aan te nemen dat deze landen zonder antidumpingrechten een nog sterkere prijsdruk zouden kunnen uitoefenen op de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien waren de prijzen van de Koreaanse, Taiwanese en Indonesische invoer in de Gemeenschap lager dan de prijs in de Gemeenschap. Dit verschil was klein voor de Republiek Korea en Taiwan (3 à 4 %) en aanzienlijk in het geval van Indonesië (tot 27 %). Er zijn dus duidelijke aanwijzingen dat voortzetting of herhaling van de schade waarschijnlijk is.

(193)

Zoals hierboven aangegeven, is de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap ook sterk beïnvloed door de invoer uit China. De prijzen van die invoer lagen onder de prijs in de Gemeenschap (1 022 EUR/t tegen 1 058 EUR/t in de Gemeenschap). De omvang van de invoer uit China bedroeg 73 000 ton, wat een marktaandeel van 3 % vertegenwoordigde in het onderzoektijdvak.

(194)

Verder kan, wat het volume van de invoer vanuit de betrokken landen betreft, geconcludeerd worden dat die hoeveelheden nog aanmerkelijk zullen toenemen, gezien de totale productiecapaciteit en de niet benutte capaciteit die in de betrokken landen beschikbaar is, zoals uiteengezet in overweging 196.

(195)

Op basis van het voorafgaande wordt geconcludeerd dat de invoerprijzen op de markt van de Gemeenschap zonder antidumpingmaatregelen hoogstwaarschijnlijk lager zouden zijn, aangezien de producenten in de betrokken landen zouden proberen verloren marktaandeel te heroveren of hun huidige marktaandeel te vergroten. Een dergelijke prijspolitiek, in combinatie met het vermogen van de producenten/exporteurs in deze landen om aanmerkelijke hoeveelheden PET aan te bieden op de markt van de Gemeenschap, zou naar alle waarschijnlijkheid de druk op de prijzen nog versterken, waardoor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder zou verslechteren.

(196)

In deze context zij eraan herinnerd dat in alle zes betrokken landen een aanmerkelijke onbenutte productiecapaciteit werd vastgesteld, die uiteen liep van 37 000 ton in Maleisië tot 400 000 ton in Taiwan en in totaal ongeveer 1 miljoen ton bedroeg, d.w.z. 45 % van de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien schommelden de invoerprijzen in de beoordelingsperiode rond de prijzen in de Gemeenschap. De prijzen van de invoer uit Taiwan bijvoorbeeld, het land met verreweg de grootste onbenutte productiecapaciteit, daalden in de periode waarin antidumpingmaatregelen van kracht waren onder het niveau van de prijzen in de Gemeenschap. Het huidige prijsniveau in de Gemeenschap maakt de EU tot een aantrekkelijke markt. Geconcludeerd kan dus worden dat als de maatregelen opgeheven worden er een sterke prikkel bestaat voor producenten in de betrokken landen om hun verkoop tegen lage prijzen naar de EG-markt te verleggen.

(197)

Bovendien wijst onlangs bekend geworden informatie erop dat ondernemers in Bulgarije en Roemenië ongebruikelijke hoeveelheden PET-snippers hebben gekocht in de Aziatische landen waarop het onderzoek betrekking had. De verzending daarvan was gepland voor november en december 2006. Deze informatie is opnieuw een indicatie van de waarschijnlijkheid van herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, aangezien duidelijk wordt dat er zonder antidumpingmaatregelen aanzienlijk meer invoer uit de betrokken landen zou zijn op de markt van de Gemeenschap.

(198)

Zoals hierboven reeds is vermeld, blijft de situatie waarin de bedrijfstak van de Gemeenschap zich bevindt, kwetsbaar en fragiel, ook al heeft deze zich licht verbeterd ten opzichte van de periode voorafgaand aan de instelling van de maatregelen. Het is waarschijnlijk dat, mocht de bedrijfstak van de Gemeenschap blootgesteld worden aan meer invoer met dumping uit de betrokken landen, dit zal resulteren in een verslechtering van de financiële situatie en verder verlies van winstgevendheid. Op deze basis wordt derhalve geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen met betrekking tot India, Indonesië, Thailand, de Republiek Korea, Taiwan en Maleisië waarschijnlijk zal leiden tot de herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

I.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1.   Inleiding

(199)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd was met het belang van de Gemeenschap. Het belang van de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van een beoordeling van de verschillende betrokken belangen. In het onderhavige onderzoek wordt een situatie geanalyseerd waarin al antidumpingmaatregelen zijn ingesteld, en het is dus mogelijk om eventuele negatieve effecten van de antidumpingmaatregelen op de betrokken partijen te beoordelen.

(200)

Op deze basis is onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schadeveroorzakende dumping, dwingende redenen waren die tot de conclusie leiden dat het in dit specifieke geval niet in het belang van de Gemeenschap is de maatregelen te handhaven.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(201)

Zoals hierboven uiteengezet, is herhaling van schadelijke dumping zeer waarschijnlijk als de maatregelen zouden worden ingetrokken. Alle producenten van de Gemeenschap op twee na werkten volledig mee en betuigden hun steun voor de geldende maatregelen. Eén producent van de Gemeenschap, die verbonden is aan een van de Koreaanse exporteurs, heeft eveneens steun voor de maatregelen betuigd. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de invoer van de betreffende moederonderneming momenteel aan een nulrecht onderworpen is.

(202)

De voortzetting van de toepassing van antidumpingmaatregelen op de invoer uit de betrokken landen zou de bedrijfstak van de Gemeenschap meer gelegenheid geven om een redelijk niveau van winstgevendheid te bereiken. Wat belangrijker is: daardoor zou voorkomen worden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap van de markt wordt verdrongen. De bedrijfstak van de Gemeenschap zou niet in staat zijn om het hoofd te bieden aan de te verwachten schadelijke dumping in grote hoeveelheden. De bedrijfstak van de Gemeenschap zou dus profiteren van handhaving van de huidige antidumpingmaatregelen, vooral omdat er nu ook maatregelen zijn ingesteld met betrekking tot invoer uit Australië en China.

3.   Belang van de importeurs

(203)

De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan 18 importeurs/handelaren van het betrokken product. De bereidheid tot medewerking van de importeurs/handelaren die hoofdzakelijk van de betrokken landen kopen, en die ongeveer 5 % van het verbruik van de Gemeenschap vertegenwoordigen, was echter gering. Slechts een importeur/handelaar verstrekte gegevens, en deze handelaar kocht hoofdzakelijk van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Slechts marginale hoeveelheden waren afkomstig uit de betrokken landen of uit andere exporterende landen. Deze importeur/handelaar zou de voorkeur geven aan een markt zonder rechten, hoewel hij momenteel financieel gezonde resultaten behaalt. Overwegende dat de geldende maatregelen geen grote gevolgen hadden voor importeurs, wordt geconcludeerd dat handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen betreffende invoer uit India, Indonesië, Thailand, Maleisië, de Republiek Korea en Taiwan geen aanmerkelijk negatief effect op de situatie van de importeurs in de Gemeenschap zou hebben.

4.   Belang van verwerkende bedrijven/gebruikers

(204)

De Commissie heeft vragenlijsten gezonden aan 47 bekende verwerkende bedrijven/gebruikers. Slechts tien verwerkende bedrijven/gebruikers met een bij elkaar geringe representativiteit hebben geantwoord.

(205)

Volgens de in deze antwoorden verstrekte gegevens betreffende aankoop vertegenwoordigden de meewerkende verwerkende bedrijven/gebruikers gedurende het onderzoektijdvak ongeveer 20 % van het totale verbruik van PET in de Gemeenschap. Zij kochten in die periode 95 % van hun PET van producenten in de Gemeenschap, en de rest werd ingevoerd uit andere landen dan die waarop het onderzoek betrekking had. Er werd een aantal argumenten tegen het opleggen van rechten aangevoerd.

(206)

Vijf verwerkende bedrijven (die voorvormen en PET voor flessen vervaardigen uit PET-snippers en die 10 % van het verbruik vertegenwoordigen) hebben op de vragenlijst geantwoord. De kosten van PET-snippers maken 55 % van de kosten van hun eindproducten uit (hoofdzakelijk voorvormen). Gebleken is dat zij verwaarloosbare hoeveelheden importeren uit de betrokken landen en andere derde landen. Desalniettemin zijn zij tegen het opleggen van rechten, met het argument dat de verlenging van de maatregelen zou kunnen leiden tot kunstmatige prijsverhogingen in Europa.

(207)

Vijf gebruikers, die ongeveer 10 % van het verbruik vertegenwoordigen, hebben vrij onvolledige gegevens verstrekt. Het lage niveau van medewerking van de kant van de grote gebruikers is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat het laatste onderzoek, betreffende invoer uit China, Australië en Pakistan, pas twee jaar geleden is. De kosten van PET maken ongeveer 6 à 7 % van de totale kosten uit en spelen dus slechts een beperkte rol. Hoewel zij aangeven geen uit de betrokken landen ingevoerd PET te gebruiken, zijn zij evenals de verwerkende bedrijven tegen het opleggen van rechten, omdat daardoor de prijzen in Europa kunstmatig in de hoogte gedreven zouden kunnen worden.

(208)

Aangezien de financiële gezondheid van de verwerkende industrie vrij goed is — in tegenstelling tot die van de bedrijfstak van de Gemeenschap — voerde geen van de verwerkende bedrijven of gebruikers het argument aan dat handhaving van de huidige rechten tot banenverlies of overbrenging van productie-installaties naar buiten de EU zou kunnen leiden.

(209)

Bovendien heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn omvang aangepast aan het gestegen verbruik en het is dus zeer waarschijnlijk dat de niet-benutte capaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap eventueel wegvallende invoer volledig zou kunnen opvangen.

(210)

Overwegende dat er ook nog andere mogelijke leveranciers zijn waarvoor geen antidumpingmaatregelen gelden, namelijk Mexico, Turkije, de VS, Brazilië, Pakistan, Iran en Saoedi-Arabië, zouden de gebruikers in de Gemeenschap bovendien in staat zijn gebruik te blijven maken van (of over te schakelen op) een ruime keuze van leveranciers van het betrokken product.

(211)

Wat de prestaties van de gebruikers betreft, heeft het onderzoek uitgewezen dat gedurende de beoordelingsperiode de meewerkende gebruikers hun omzet hebben verhoogd, hun personeelsbestand stabiel konden houden en de algemene winstgevendheid konden verbeteren. De conclusie is dus dat zij geen negatieve gevolgen ondervonden van de antidumpingmaatregelen.

(212)

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen betreffende invoer uit India, Indonesië, Thailand, Maleisië, de Republiek Korea en Taiwan geen aanmerkelijk negatief effect op de situatie van de gebruikers in de Gemeenschap zou hebben.

5.   Belang van de leveranciers

(213)

De leveranciers van grondstoffen, namelijk mono-ethyleenglycol (MEG), zuiver tereftaalzuur (PTA), DMT en isoftaalzuur (IPA), van nafta afgeleide petrochemische producten, ondersteunden nadrukkelijk de maatregelen. Zij zouden profiteren van het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich zeer waarschijnlijk zou herstellen van de gevolgen van de dumping en bijgevolg ook de leveranciers een nieuwe impuls zou geven.

6.   Conclusie betreffende het belang van de Gemeenschap

(214)

Rekening houdende met alle bovengenoemde factoren wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de thans geldende antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

J.   VERHOUDING TUSSEN ANTIDUMPING- EN COMPENSERENDE MAATREGELEN

(215)

Voor één exportland, namelijk India, is een parallel onderzoek betreffende het vervallen van compenserende maatregelen uitgevoerd (zie overweging 10). Dit onderzoek bevestigde dat het noodzakelijk is de betreffende maatregelen op hetzelfde niveau te blijven toepassen. Het onderhavige onderzoek leidde tot de conclusie dat de antidumpingmaatregelen betreffende invoer uit India op het huidige niveau gehandhaafd dienen te blijven. In dat verband wordt verwezen naar overweging 125 van Verordening (EG) nr. 2604/2000. Aangezien voorgesteld wordt de geldende maatregelen betreffende de invoer van PET uit India ongewijzigd te laten, is voldaan aan artikel 14, lid 1, van de basisverordening en aan artikel 24, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2026/97.

K.   SLOTBEPALINGEN

(216)

Alle partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens is de aanbeveling te doen de thans geldende maatregelen te handhaven, respectievelijk het niveau daarvan aan te passen waar dat gerechtvaardigd is. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen. Een exporteur uit India voerde aan dat het bij het vervallen van de maatregelen niet waarschijnlijk is dat India zijn uitvoer naar de Gemeenschap zal verleggen. Deze exporteur voerde aan dat bepaalde nieuwe markten aantrekkelijker zijn dan de Gemeenschap, en dat de vraag in India zelf snel groeit en dat er dus geen onbenutte capaciteit is. Uit het onderzoek bij de verschillende ondernemingen bleek echter dat hoewel de vraag op de Indiase markt inderdaad stijgt, er nog steeds onbenutte capaciteit is, wat ook bevestigd wordt in het in overweging 74 genoemde marktonderzoeksrapport. De conclusie luidt dus dat geen van de ontvangen opmerkingen aanleiding was om de in deze verordening geformuleerde conclusies te herzien.

(217)

Hieruit volgt dat de antidumpingrechten dienen te worden gehandhaafd, respectievelijk dat de niveaus daarvan dienen te worden aangepast waar dat gerechtvaardigd is,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaat met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, ingedeeld onder de GN-code 3907 60 20, afkomstig uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand.

2.   Met inachtneming van het in artikel 2 bepaalde is het antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor producten die worden vervaardigd door de hieronder vermelde ondernemingen als volgt:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht

(EUR/t)

Aanvullende Taric-code

India

Pearl Engineering Polymers Ltd

130,8

A182

India

Reliance Industries Ltd

181,7

A181

India

SENPET Ltd

200,9

A183

India

Futura Polyesters Ltd

161,2

A184

India

South Asian Petrochem Ltd

88,9

A585

India

Alle andere ondernemingen

181,7

A999

Indonesië

P.T. Mitsubishi Chemical Indonesië

187,7

A191

Indonesië

P.T. Indorama Synthetics Tbk

92,1

A192

Indonesië

P.T. Polypet Karyapersada

178,9

A193

Indonesië

Alle andere ondernemingen

187,7

A999

Maleisië

Hualon Corp. (M) Sdn. Bhd.

36,0

A186

Maleisië

MpI Polyester Industries Sdn. Bhd.

160,1

A185

Maleisië

Alle andere ondernemingen

160,1

A999

de Republiek Korea

SK Chemicals Group:

 

 

SK Chemicals Co. Ltd

0

A196

Huvis Corp.

0

A196

de Republiek Korea

KP Chemicals Group:

 

 

Honam Petrochemicals Corp.

0

A195

KP Chemicals Corp.

0

A195

de Republiek Korea

Alle andere ondernemingen

148,3

A999

Taiwan

Far Eastern Textile Ltd

36,3

A808

Taiwan

Shinkong Synthetic Fibers Corp.

67,0

A809

Taiwan

Alle andere ondernemingen

143,4

A999

Thailand

Thai Shingkong Industry Corp. Ltd

83,2

A190

Thailand

Indo Pet (Thailand) Ltd

83,2

A468

Thailand

Alle andere ondernemingen

83,2

A999

3.   Indien de goederen vóór het in het vrije verkeer brengen werden beschadigd en de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor de vaststelling van de douanewaarde verhoudingsgewijs werd aangepast overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (10), dan wordt het op basis van de hierboven aangegeven bedragen vastgestelde antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4.   In afwijking van lid 1 en 2 is het definitieve antidumpingrecht niet van toepassing op ingevoerde PET die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer wordt gebracht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Het bij artikel 1 ingestelde antidumpingrecht is niet van toepassing bij de invoer van goederen die zijn vervaardigd en rechtstreeks uitgevoerd (d.w.z. gefactureerd en verzonden) naar een onderneming die als importeur in de Gemeenschap optreedt voor de in lid 3 vermelde ondernemingen, op voorwaarde dat zij onder de juiste aanvullende TARIC-code zijn aangegeven en aan de bepalingen van lid 2 is voldaan.

2.   De vrijstelling van het recht is afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat bij de indiening van het verzoek tot in het vrije verkeer brengen aan de douanediensten van de betrokken lidstaat een geldige verbintenisfactuur wordt overgelegd die is afgegeven door de in lid 3 genoemde exporterende ondernemingen en die de in de bijlage vermelde essentiële gegevens bevat. De vrijstelling van het recht is voorts afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de bij de douane aangegeven en aangebrachte goederen volkomen in overeenstemming zijn met de omschrijving op de verbintenisfactuur.

3.   Invoer die vergezeld gaat van een verbintenisfactuur van een bedrijf dient te worden aangegeven onder de volgende aanvullende Taric-codes:

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

India

Pearl Engineering Polymers Ltd

A182

India

Reliance Industries Ltd

A181

India

Futura Polyesters Ltd

A184

India

South Asian Petrochem Ltd

A585

Indonesië

P.T. Polypet Karyapersada

A193

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MÜNTEFERING


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1646/2005 (PB L 266 van 11.10.2005, blz. 10).

(3)  PB L 271 van 19.8.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2167/2005 (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 11).

(4)  PB C 52 van 2.3.2005, blz. 2.

(5)  PB C 304 van 1.12.2005, blz. 9.

(6)  PB C 129 van 2.6.2006, blz. 23.

(7)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(8)  Verordening (EG) nr. 2604/2000, overweging 125, en Verordening (EG) nr. 496/2002, overweging 19 (PB L 78 van 21.3.2002, blz. 4).

(9)  PB L 19 van 21.1.2005, blz. 6, overweging 58.

(10)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1875/2006 (PB L 360 van 19.12.2006, blz. 64).


BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld op de in artikel 2, lid 2, bedoelde verbintenisfactuur:

1.

Het nummer van de verbintenisfactuur.

2.

De aanvullende Taric-code die gebruikt wordt bij de inklaring van de gefactureerde goederen aan de grens van de Gemeenschap (zoals in de verordening vermeld).

3.

Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het „productcodenummer” of PRC, zoals vermeld in de door de producent/exporteur aangeboden verbintenis,

de GN-code,

de hoeveelheid (in aantal eenheden).

4.

De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per eenheid,

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden,

de totale kortingen en rabatten.

5.

De naam van de onderneming die als importeur optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur.

6.

De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld, alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende verklaart dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die is aangeboden door … (naam van de onderneming), en die door de Europese Commissie bij Besluit 2000/745/EG is aanvaard. Ondergetekende verklaart dat de gegevens in deze factuur volledig en juist zijn.”.


27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/34


VERORDENING (EG) Nr. 193/2007 VAN DE RAAD

van 22 februari 2007

tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 18,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2), en met name op artikel 14, lid 1,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Op 30 november 2000 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 (3) een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat (hierna „PET” genoemd) uit India, Maleisië en Thailand (hierna „de betrokken landen” genoemd) (hierna „het oorspronkelijke onderzoek” genoemd). Deze maatregelen zijn gebaseerd op een onderzoek met het oog op compenserende maatregelen dat is ingeleid op grond van artikel 10 van de basisverordening. Tegelijk heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2604/2000 (4) een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van PET uit bovengenoemde landen. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een antidumpingonderzoek dat is ingeleid op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 384/96.

(2)

De wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2604/2000 waren het resultaat van hetzij nieuwe onderzoeken op grond van artikel 11, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 384/96, hetzij prijsverbintenissen die zijn aanvaard overeenkomstig artikel 8, lid 1, van die verordening.

(3)

Voorts heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1467/2004 (5) een definitief antidumpingrecht ingesteld op PET uit Australië en de Volksrepubliek China (hierna „VRC” genoemd) en de procedure betreffende de invoer van PET uit Pakistan beëindigd.

(4)

Op 11 oktober 2005 heeft de Raad het niveau van de compenserende maatregelen bij de invoer van PET uit India gewijzigd (6). Deze wijzigingen waren het resultaat van een versneld nieuw onderzoek op grond van artikel 20 van de basisverordening.

2.   VERZOEK OM EEN NIEUW ONDERZOEK

(5)

Na de publicatie van het bericht dat de maatregelen binnenkort zouden vervallen heeft de Commissie op 30 augustus 2005 een verzoek ontvangen om een nieuw onderzoek van de geldende maatregelen op grond van artikel 18 van de basisverordening (hierna „nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen” genoemd).

(6)

Het verzoek werd op 30 augustus 2005 ingediend door het Polyethylene Terephthalate (PET) Committee of Plastics Europe (hierna „de indiener” genoemd) namens producenten die een groot deel (in dit geval meer dan 90 %) van de totale productie van PET in de Gemeenschap vertegenwoordigen.

(7)

De reden voor het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van subsidiëring en schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(8)

Na overleg met het raadgevend comité heeft de Commissie vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om op grond van artikel 18 van de basisverordening een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, en heeft daarom op 1 december 2005 dit nieuwe onderzoek geopend (7).

(9)

Voorafgaand aan de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en overeenkomstig artikel 22, lid 1, en artikel 10, lid 9, van de basisverordening heeft de Commissie de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen en heeft zij de Indiase overheid uitgenodigd voor overleg teneinde de situatie in verband met de inhoud van de klacht op te helderen en gezamenlijk tot overeenstemming te komen. De Indiase overheid heeft echter niet op dit overlegaanbod geantwoord.

3.   PARALLELLE ONDERZOEKEN

(10)

Op 1 december 2005 heeft de Commissie op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 ook een nieuw onderzoek geopend naar de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn bij de invoer van PET uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Thailand en Taiwan (8). Tegelijk is op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 een tussentijds onderzoek geopend dat beperkt was tot dumping bij de invoer van PET uit de Republiek Korea en Taiwan (8).

4.   ONDERZOEKTIJDVAK VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(11)

Het nieuwe onderzoek had betrekking op de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 september 2005 (hierna „het nieuwe onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2002 tot het eind van het nieuwe onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

5.   BIJ HET ONDERZOEK BETROKKEN PARTIJEN

(12)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de vertegenwoordigers van het exporterende land, de importeurs, de producenten in de Gemeenschap, de gebruikers en de indiener in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

(13)

Aangezien in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen een groot aantal Indiase producenten/exporteurs, producenten in de Gemeenschap en importeurs waren vermeld, werd overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening besloten te onderzoeken of een steekproef moest worden gebruikt. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie bovengenoemde belanghebbenden overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening verzocht binnen 15 dagen na de inleiding van de onderzoeken contact met haar op te nemen en de in het bericht van inleiding gevraagde gegevens te verstrekken.

(14)

Na onderzoek van de verstrekte gegevens en gezien het geringe aantal Indiase producenten/exporteurs dat zich bereid verklaarde mee te werken, werd besloten dat een steekproef van Indiase producenten/exporteurs niet nodig was.

(15)

Na onderzoek van de door de producenten in de Gemeenschap en de importeurs verstrekte gegevens en gezien het relatief geringe aantal reacties, werd besloten dat voor geen van deze categorieën een steekproef nodig was.

(16)

Bijgevolg werden vragenlijsten gestuurd naar alle bekende producenten/exporteurs in het betrokken land, importeurs, toeleveranciers, producenten in de Gemeenschap en gebruikers.

(17)

Op de vragenlijst zijn antwoorden ontvangen van drie Indiase producenten, twaalf producenten in de Gemeenschap, één importeur, één toeleverancier en tien verwerkers/gebruikers.

(18)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor haar onderzoek nodig achtte, verzameld en geverifieerd en heeft controlebezoeken gebracht aan de volgende bedrijven:

1.

Producenten in de Gemeenschap:

 

Voridian bv (Nederland)

 

M & G Polimeri Italia Spa (Italië)

 

Equipolymers Srl (Italië)

 

La Seda de Barcelona SA (Spanje)

 

Novapet SA (Spanje)

 

Selenis Industria de Polímeros SA (Portugal)

 

Selenis Itália Spa (Italië)

Toeleveranciers in de Gemeenschap:

Interquisa SA (Spanje)

Niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap:

Global Services International SRL (Italië)

Gebruikers in de Gemeenschap:

Coca Cola Enterprises Europe Ltd (België)

2.

Indiase overheid:

 

Ministerie van Handel, New Delhi

 

Overheid van Maharashtra, directoraat Industrie, Mumbai

3.

Producenten/exporteurs in India:

 

SENPET Ltd, Kolkata (voordien Elque Polyesters Limited)

 

Futura Polyesters Limited, Chennai (voordien Futura Polymer Limited)

 

Pearl Engineering Polymers Limited, New Delhi

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   BETROKKEN PRODUCT

(19)

Het betreft hetzelfde product als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk PET met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, van oorsprong uit het betrokken land. Het wordt momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20.

2.   SOORTGELIJK PRODUCT

(20)

Evenals bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat het betrokken product (PET) dat in het betrokken land wordt geproduceerd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen en toepassingen heeft als PET dat door de producenten in de Gemeenschap wordt geproduceerd en verkocht. Daarom wordt geconcludeerd dat alle soorten PET met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 5, van de basisverordening beschouwd moeten worden.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

I.   VOORTZETTING VAN SUBSIDIËRING — INLEIDING

(21)

Op basis van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt, onderzocht:

1.   SUBSIDIEREGELINGEN DIE IN HET KADER VAN HET OORSPRONKELIJKE ONDERZOEK ZIJN ONDERZOCHT

a)

Duty Entitlement Passbook-regeling (DEPBS)

b)

Regeling vrijstelling inkomstenbelasting (ITES)

c)

Regeling exportbevordering kapitaalgoederen (EPCGS)

d)

Regeling exportproductiezones (EPZ)/bijzondere economische zones (SEZ)/exportgerichte bedrijven (EOU)

2.   SUBSIDIEREGELINGEN DIE NIET IN HET KADER VAN HET OORSPRONKELIJKE ONDERZOEK ZIJN ONDERZOCHT

e)

Regeling voorafgaande vergunningen (ALS)

f)

Regeling exportkredieten (vóór en na verzending) (ECS)

g)

Regeling vrijstelling omzetbelasting van Gujarat (GSTIS)

h)

Regeling vrijstelling elektriciteitsheffing van Gujarat (GEDES)

i)

Stimuleringsregeling van West-Bengalen (WBIS)

j)

Pakket stimuleringsmaatregelen (PSI) van de overheid van Maharashtra

(22)

Regeling a) en de regelingen c) tot en met e) zijn gebaseerd op de Wet ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 (nr. 22 van 1992), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden (hierna „Wet buitenlandse handel” genoemd). Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze worden samengevat in documenten over het in- en uitvoerbeleid (sinds 1 september „buitenlandse-handelsbeleid” genoemd) die het ministerie van Handel om de vijf jaar uitgeeft en die regelmatig worden bijgewerkt. Een van deze documenten is relevant voor het nieuwe onderzoektijdvak, namelijk het vijfjarenprogramma voor de periode van 1 september 2004 tot en met 31 maart 2009 (hierna „document in- en uitvoerbeleid 2004-2009” genoemd). Voorts heeft de Indiase overheid de procedures voor haar in- en uitvoerbeleid in de periode 2004-2009 vastgesteld in het Handboek van procedures, 1 september 2004 tot en met 31 maart 2009, deel I (hierna „HOP I 2004-2009” genoemd). Het Handboek van procedures wordt ook regelmatig bijgewerkt.

(23)

Regeling b) is gebaseerd op de Wet inkomstenbelasting van 1961, die jaarlijks bij de Begrotingswet wordt aangepast.

(24)

Regeling f) is gebaseerd op de afdelingen 21 en 35A van de Bankwet van 1949, die de Reserve Bank of India machtigt handelsbanken instructies over exportkredieten te geven.

(25)

Regeling g) wordt beheerd door de overheid van Gujarat en is gebaseerd op het beleid ter stimulering van de industrie in Gujarat; Regeling h) is gebaseerd op de Wet elektriciteitsheffing van Mumbai van 1958.

(26)

De onder j) genoemde regeling wordt beheerd door de deelstaat Maharashtra en is gebaseerd op de resoluties van het departement Industrie, Energie en Arbeid van de overheid van Maharashtra.

(27)

De onder i) genoemde regeling is ingesteld bij mededeling nr. 588-CI/H van het departement Handel en Industrie van de overheid van West-Bengalen van 22 juni 1999 (WBIS 1999), laatstelijk vervangen door mededeling nr. 134-CI/O/Incentive/17/03/I van 24 maart 2004 (WBIS 2004).

(28)

Na de mededeling van de bevindingen over de vermoede subsidiëring betwistte de Indiase overheid opnieuw dat deze regelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen en herhaalde zij haar bedenkingen over de berekening van de subsidiebedragen. Voorts betoogde de Indiase overheid opnieuw dat het in dit geval niet waarschijnlijk was dat de subsidiëring zou worden voortgezet. Deze reactie bevatte echter geen nieuwe argumenten die de conclusies van deze verordening zouden wijzigen.

II.   VOOR HET GEHELE LAND GELDENDE REGELINGEN

1.   DUTY ENTITLEMENT PASSBOOK-REGELING (DEPBS)

a)   Rechtsgrondslag

(29)

De DEPBS is beschreven in punt 4.3 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en in de punten 4.3 en 4.4 van het HOP I 2004-2009.

(30)

Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader van de DEPBS voordelen te hebben verkregen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te onderzoeken.

2.   REGELING VRIJSTELLING INKOMSTENBELASTING (ITES)

(31)

Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader van de ITES voordelen te hebben verkregen die tot compenserende maatregelen aanleiding geven. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te onderzoeken.

3.   REGELING EXPORTBEVORDERING KAPITAALGOEDEREN (EPCGS)

a)   Rechtsgrondslag

(32)

De EPCGS is beschreven in hoofdstuk 5 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en hoofdstuk 5 van het HOP I 2004-2009.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(33)

Voor deze regeling komen exporteurs/producenten, exporteurs/handelaren die banden hebben met ondersteunende fabrikanten en dienstverleners in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(34)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en — sedert april 2003 — tweedehandse kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen lagere rechten of een nulrecht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Om de verplichting tot uitvoer na te komen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid exportgoederen te vervaardigen.

(35)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt aankopen. In dat geval mag de binnenlandse fabrikant de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, vrij van rechten invoeren. Ook wanneer een binnenlandse producent kapitaalgoederen levert aan een EPCGS-vergunninghouder, kan dit worden gelijkgesteld met export.

d)   Conclusie over de EPCGS

(36)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), en lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid aangezien zij hierdoor inkomsten derft. Bovendien heeft de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel verkregen omdat zijn liquiditeit door het niet betalen van rechten is verbeterd.

(37)

Bovendien is de EPCGS rechtens afhankelijk van exportprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Deze regeling wordt derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(38)

Deze regeling kan dus niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toegelaten regelingen zoals bepaald in bijlage I, onder i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(39)

Geen van de exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, heeft tijdens het onderzoektijdvak kapitaalgoederen aangekocht. Eén onderneming bleef echter voor het bij het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde bedrag vrijgesteld van rechten op kapitaalgoederen die zij vóór het onderzoektijdvak had gekocht. Het tijdens het nieuwe onderzoektijdvak verkregen subsidiebedrag werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn van de producent/exporteur voor die goederen. Overeenkomstig de vaste praktijk werd het aldus berekende bedrag aan het nieuwe onderzoektijdvak toegerekend en gecorrigeerd door de toevoeging van de rente over het nieuwe onderzoektijdvak om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. De kosten voor het verkrijgen van de subsidie werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken en het resulterende bedrag diende als teller van de breuk. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak, aangezien de subsidie afhankelijk was van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De onderneming die van de regeling is blijven gebruikmaken, heeft een subsidie van 0,38 % ontvangen.

4.   REGELING EXPORTKREDIETEN (ECS)

a)   Rechtsgrondslag

(40)

Deze regeling is beschreven in Master Circular IECD nr. 5/04.02.01/2002-03 (exportkredieten in buitenlandse valuta) en Master Circular IECD nr. 10/04.02.01/2003-04 (exportkredieten in roepies) van de Reserve Bank of India (hierna „RBI” genoemd), die alle handelsbanken in India hebben ontvangen.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(41)

Voor deze regeling komen producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs in aanmerking. Eén van de ondernemingen die aan het onderzoek meewerkten, bleek van de ECS te hebben gebruikgemaakt.

c)   Toepassing in de praktijk

(42)

In het kader van deze regeling stelt de RBI vast welke maximumrentetarieven (in Indiase roepies en in vreemde valuta) handelsbanken exporteurs mogen aanrekenen voor exportkrediet. Doel is ervoor te zorgen dat deze exporteurs tegen internationaal concurrerende tarieven exportkrediet kunnen verkrijgen. Er zijn twee soorten exportkrediet, namelijk exportkrediet voorafgaand aan verzending („voorschot aan de exporteur”), dat wordt verstrekt ter financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of verzending van goederen vóór de uitvoer, en exportkrediet na verzending, waarbij bedrijfskapitaal wordt verschaft ter financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken ook instructie om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering beschikbaar te houden.

(43)

Dankzij deze Master Circulars van de RBI kunnen de exporteurs exportkrediet verkrijgen tegen een voordeliger rentetarief dan bij gewoon handelskrediet (kaskrediet), waarvoor louter marktvoorwaarden gelden.

d)   Conclusie over de ECS

(44)

Ten eerste kunnen de voordelige rentetarieven voor exportkredieten overeenkomstig de Master Circulars van de RBI leiden tot lagere rentekosten voor de exporteur dan bij een marktconforme lening; in dat geval verkrijgt de exporteur een voordeel in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Alleen voor meewerkende exporteurs waarvoor daadwerkelijk een dergelijk verschil in rentetarieven werd vastgesteld, werd geconcludeerd dat zij een voordeel hadden ontvangen. De verschillen in rentetarieven tussen de kredieten die overeenkomstig de Master Circulars van de RBI werden verleend en commerciële „kaskredieten” kunnen niet worden verklaard door een louter marktconform gedrag van de handelsbanken.

(45)

Ten tweede — en ondanks het feit dat de voordelige ECS-kredieten door handelsbanken worden verleend — komt dit voordeel neer op een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 2, lid 1, onder iv), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 1, lid 3, van de basisverordening. Deze bank is voor 100 % in handen van de overheid, streeft doelstellingen van het overheidsbeleid (bijvoorbeeld het monetaire beleid) na en de bestuursleden worden door de Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen aangezien de handelsbanken zich aan de instructies van RBI moeten houden, onder meer de in de Master Circulars van de RBI opgelegde maximumrentetarieven voor exportkredieten en de instructie van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering moeten bestemmen. Hierdoor zijn handelsbanken ertoe verplicht een functie te vervullen die is vermeld in artikel 2, lid 1, onder a), i), van de basisverordening, in dit geval de verstrekking van exportkredieten tegen gunstige voorwaarden. Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van kredietverlening onder bepaalde voorwaarden zou normaliter een overheidstaak zijn en deze praktijk verschilt in werkelijkheid niet van de praktijken die overheden normaliter toepassen (zie artikel 2, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening). Deze subsidie wordt geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de gunstige rentetarieven uitsluitend gelden voor de financiering van exporttransacties en dus van exportprestaties afhankelijk zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(46)

Het subsidiebedrag is het verschil tussen de rente die is betaald voor exportkrediet dat in het nieuwe onderzoektijdvak is gebruikt en de rente die de betrokken onderneming voor een gewoon handelskrediet zou hebben betaald. Dit subsidiebedrag (de teller van de breuk) is omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer van de breuk), overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, aangezien de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De onderneming die van de ECS gebruik heeft gemaakt, heeft een subsidie van 0,1 % ontvangen.

5.   REGELING EXPORTGERICHTE BEDRIJVEN (EOUS)/ REGELING BIJZONDERE ECONOMISCHE ZONES (SEZS)

(47)

Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader van de SEZS voordelen te hebben verkregen die tot compenserende maatregelen aanleiding geven. Wel hebben twee Indiase ondernemingen met de status van exportgericht bedrijf in het nieuwe onderzoektijdvak subsidies ontvangen die tot compenserende maatregelen aanleiding geven. De onderstaande beschrijving en beoordeling betreft dus uitsluitend de EOUS.

a)   Rechtsgrondslag

(48)

De EOUS is beschreven in hoofdstuk 6 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en in het HOP I 2004-2009.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(49)

Met uitzondering van zuivere handelsmaatschappijen komen alle ondernemingen die zich er in beginsel toe verbinden hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren, voor de EOUS in aanmerking. Industriële ondernemingen moeten evenwel een minimumbedrag (10 miljoen Indiase roepies) in vaste activa investeren om voor de EOUS in aanmerking te komen.

c)   Toepassing in de praktijk

(50)

Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek is vastgesteld, kunnen exportgerichte bedrijven zich om het even waar in India bevinden of worden gevestigd.

(51)

In een aanvraag om als exportgericht bedrijf te worden erkend, moeten gegevens voor de komende vijf jaar worden verstrekt over onder meer de geplande productie, de verwachte exportwaarde en de behoefte aan ingevoerde en binnenlandse inputs. Als de autoriteiten de aanvraag aanvaarden, worden de aan deze aanvaarding verbonden voorwaarden aan de onderneming meegedeeld. De erkenning als exportgericht bedrijf geldt voor vijf jaar. De overeenkomst kan worden verlengd.

(52)

Een belangrijke verplichting voor exportgerichte bedrijven is overeenkomstig het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 dat hun deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, dat wil zeggen dat de totale waarde van hun uitvoer gedurende een referentieperiode (vijf jaar) groter moet zijn dan de totale waarde van hun invoer.

(53)

Exportgerichte bedrijven komen in aanmerking voor de volgende voordelen:

i)

vrijstelling van invoerrechten op alle soorten goederen (waaronder kapitaalgoederen, grondstoffen en verbruiksgoederen) die nodig zijn voor de fabricage, de productie of de verwerking of die in verband daarmee worden gebruikt;

ii)

vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen;

iii)

terugbetaling van de nationale omzetbelasting op plaatselijk aangekochte goederen;

iv)

de mogelijkheid een deel van de productie (maximaal 50 % van de f.o.b.-waarde van de export) op de binnenlandse markt te verkopen, mits hun deviezenrekening na betaling van verlaagde rechten (accijnzen op afgewerkte producten) een positief saldo vertoont;

v)

gedeeltelijke terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof;

vi)

vrijstelling van de inkomstenbelasting op de exportwinsten overeenkomstig afdeling 10 B van de Wet inkomstenbelasting voor een periode van tien jaar vanaf het begin van de activiteiten van de onderneming, maar uiterlijk tot het einde van het boekjaar 2010;

vii)

zij mogen voor 100 % in buitenlandse handen zijn.

(54)

Ondernemingen die in het kader van deze regelingen werkzaam zijn, staan overeenkomstig afdeling 65 van de Douanewet onder toezicht van douaneambtenaren.

(55)

Overeenkomstig punt 6.11.1 van HOP 2004-2009 zijn deze bedrijven wettelijk verplicht een betrouwbare boekhouding te voeren van alle ingevoerde goederen, van het gebruik dat daarvan is gemaakt en van de uitgevoerde goederen. Deze boekhouding moet periodiek aan de bevoegde autoriteiten worden voorgelegd in de vorm van driemaandelijkse en jaarlijkse voortgangsverslagen.

(56)

Overeenkomstig punt 6.11.2 van HOP I 2004-2009 wordt echter van een exportgericht bedrijf niet verlangd dat het iedere invoer in verband brengt met uitvoer, overdracht naar andere bedrijven, verkoop op de binnenlandse markt tegen lagere rechten of voorraden.

(57)

Bij binnenlandse verkoop wordt de verzending van de goederen door de producent zelf geregistreerd. Bij uitvoer door een exportgericht bedrijf ziet een douane- of accijnsambtenaar die permanent in dat bedrijf aanwezig is, toe op de verzending van de goederen.

(58)

Twee van de exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, hebben van de EOUS gebruikgemaakt. Deze exporteurs hebben in het kader van deze regeling grondstoffen en kapitaalgoederen vrij van rechten ingevoerd, goederen vrij van accijnzen aangekocht op de binnenlandse markt, de omzetbelasting terugbetaald gekregen en een deel van hun productie op de binnenlandse markt afgezet. Een van deze exporteurs heeft de regeling ook gebruikt om de accijnzen op brandstof die hij bij binnenlandse oliemaatschappijen had gekocht, gedeeltelijk terugbetaald te krijgen. Deze exporteurs hebben dus gebruikgemaakt van alle voordelen die in overweging 53 onder de punten i) tot en met v) zijn opgesomd. Uit het onderzoek bleek dat zij evenwel geen gebruik hebben gemaakt van de vrijstelling van inkomstenbelasting voor exportgerichte bedrijven.

d)   Conclusie over de EOUS

(59)

De voor exportgerichte bedrijven geldende vrijstelling van twee soorten invoerrechten (het „basisdouanerecht” en het „bijzonder aanvullend douanerecht”) en de terugbetaling van de omzetbelasting zijn financiële bijdragen van de Indiase overheid in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. De overheid derft door deze regeling inkomsten en bovendien verkrijgt het exportgerichte bedrijf een voordeel in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, aangezien dit bedrijf over meer liquide middelen beschikt wanneer het geen rechten behoeft te betalen en het de omzetbelasting terugbetaald krijgt.

(60)

Door de vrijstelling van accijnzen en het invoerrechtenequivalent („aanvullend douanerecht”) derft de Indiase overheid evenwel geen inkomsten. Eventueel betaalde accijnzen en aanvullende douanerechten kunnen immers later weer van toekomstige betalingen worden afgetrokken (het zogenaamde „CENVAT-mechanisme”). Deze rechten zijn dus niet definitief. Door het „CENVAT”-mechanisme wordt alleen op de toegevoegde waarde een definitief recht geheven, maar niet op de inputs.

(61)

Bijgevolg zijn alleen de vrijstelling van het basisdouanerecht en het bijzonder aanvullend douanerecht, de gedeeltelijke terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof en de terugbetaling van de omzetbelasting subsidies in de zin van artikel 2 van de basisverordening. Zij zijn rechtens afhankelijk van exportprestaties en worden derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Om voor deze regelingen in aanmerking te komen, moet een exportgericht bedrijf zich overeenkomstig punt 6.1 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 tot export verplichten.

(62)

Een van de exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, beweerde dat de Commissie wat betreft de beoordeling van de vrijstelling van rechten op grondstoffen van haar redenering in het oorspronkelijke onderzoek was afgeweken, en dat alleen eventueel teveel terugbetaalde bedragen aanleiding geven tot compenserende maatregelen. In antwoord daarop zij opgemerkt dat in het oorspronkelijke onderzoek bij de beoordeling van het bedrag dat aanleiding geeft tot compenserende rechten is nagegaan of de EOUS een geoorloofde terugbetalingsregeling is „zonder vooruit te lopen op de vraag of de regeling een terugbetalingsregeling voor inputs is overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening” (9). In het kader van dit nieuwe onderzoek is de hele regeling, inclusief het controlesysteem, grondig onderzocht.

(63)

Uit het onderzoek bleek dat deze subsidies niet kunnen worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoen namelijk niet aan de strikte criteria van bijlage I, onder h) en i), bijlage II (omschrijving en voorwaarden van de terugbetalingsregeling) en bijlage III (omschrijving en voorwaarden van de terugbetalingsregeling vervangende inputs) van de basisverordening. De terugbetaling van omzetbelasting of de vrijstelling van invoerrechten bij de aankoop van kapitaalgoederen is reeds in strijd met de voorwaarden voor toegestane terugbetalingsregelingen, aangezien deze goederen niet verbruikt worden tijdens het productieproces zoals vereist in bijlage I, onder h), (terugbetaling van omzetbelasting), en i) (kwijtschelding van invoerheffingen).

(64)

Bovendien is niet aangetoond dat de Indiase overheid over een systeem of procedure beschikt om effectief te controleren of, en in welke mate, de vrij van rechten en/of omzetbelasting aangekochte inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). Er wordt alleen gecontroleerd of de deviezenrekening een positief saldo vertoont, niet of de ingevoerde goederen worden gebruikt voor de productie van uitgevoerde goederen.

(65)

Een exportgericht bedrijf mag een belangrijk gedeelte van zijn productie, namelijk maximaal 50 % van zijn jaaromzet, op de binnenlandse markt verkopen. De wet verplicht de onderneming dus niet om de totale productie uit te voeren. Bovendien wordt deze binnenlandse verkoop door de onderneming zelf geregistreerd, zonder toezicht of controle door een overheidsambtenaar. Bijgevolg worden de entrepots van exportgerichte bedrijven minstens ten dele niet fysiek gecontroleerd door de Indiase overheid. Onder deze omstandigheden zijn extra controles op de regeling voor de terugbetaling van rechten nodig, met name om het verband tussen de rechtenvrije inputs en de exportproducten te kunnen vaststellen.

(66)

Wat deze extra controles betreft, wordt eraan herinnerd dat de wet op geen enkel ogenblik van een exportgericht bedrijf vereist dat alle ingevoerde goederen in verband worden gebracht met het overeenkomstige eindproduct. Slechts indien dit werd gecontroleerd, zouden de Indiase autoriteiten over voldoende gegevens over de uiteindelijke bestemming van inputs beschikken om effectief te kunnen nagaan of er niet méér omzetbelasting en invoerrechten zijn kwijtgescholden dan er inputs voor de productie van exportproducten zijn gebruikt. De maandelijkse aangiften voor de belastingen op de binnenlandse verkoop door het bedrijf zelf, die periodiek door de Indiase overheid worden gecontroleerd, zijn daartoe ontoereikend. Bovendien zijn de maandelijkse belastingaangiften bedoeld voor de controle op de accijnzen, niet voor de controle op de bestemming van de inputs. Bedrijfsinterne controlesystemen, waartoe geen wettelijke verplichting bestaat, volstaan op zich niet, omdat een systeem voor de controle op de terugbetaling van rechten door de overheid moet worden ontworpen en toegepast en niet aan het initiatief van de betrokken ondernemingen mag worden overgelaten. Uit het onderzoek bleek dus dat een exportgericht bedrijf overeenkomstig het document in- en uitvoerbeleid expliciet niet het verband hoeft aan te tonen tussen de inputs en het afgewerkte product, en dat er geen effectief, door de Indiase overheid opgezet controlemechanisme aanwezig was waarmee kon worden vastgesteld welke inputs bij de productie van de exportproducten werden verbruikt en in welke hoeveelheden.

(67)

De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectief controlesysteem is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Evenmin toonde zij aan dat er niet te veel was kwijtgescholden.

(68)

De bewering van een van de meewerkende exporteurs dat de Commissie wat betreft de beoordeling van de vrijstelling van rechten op grondstoffen van haar redenering in het oorspronkelijke onderzoek was afgeweken en dat alleen eventueel te veel terugbetaalde bedragen aanleiding geven tot compenserende maatregelen, wordt bijgevolg verworpen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(69)

Omdat er geen sprake is van een toegestane regeling voor terugbetaling van rechten op inputs of vervangende inputs, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel derhalve uit de kwijtschelding van het gehele bedrag aan rechten dat normaliter bij invoer verschuldigd zou zijn geweest (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht), de terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof en de terugbetaling van de omzetbelasting in het nieuwe onderzoektijdvak.

i)   Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerechten en bijzonder aanvullend douanerecht), terugbetaling van omzetbelasting op grondstoffen en terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof

(70)

Het subsidiebedrag voor als exportgericht bedrijf erkende exporteurs is berekend op basis van het bedrag aan niet-betaalde invoerrechten (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht) op de ingevoerde materialen voor het exportgerichte bedrijf als geheel, de terugbetaalde omzetbelasting en de terugbetaalde accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof, dit alles in het nieuwe onderzoektijdvak. De kosten voor het verkrijgen van de subsidie werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken en het resulterende bedrag diende als teller van de breuk. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag toegerekend aan de waarde van de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De aldus berekende subsidiemarges voor de twee bedrijven bedroegen respectievelijk 0,9 % en 5,8 %.

ii)   Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerechten en bijzonder aanvullend douanerecht) op kapitaalgoederen

(71)

Kapitaalgoederen worden niet fysiek in de eindproducten verwerkt. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening werd het voordeel voor de onderzochte ondernemingen berekend door het bedrag van de niet-betaalde invoerrechten toe te rekenen aan de termijn die voor de onderzochte ondernemingen de normale afschrijvingstermijn voor deze goederen is. Als normale afschrijvingstermijn werd de werkelijke afschrijvingstermijn van de twee meewerkende exporteurs, namelijk 18 jaar, als referentie genomen. Het aldus berekende bedrag werd aan het nieuwe onderzoektijdvak toegerekend en gecorrigeerd door de toevoeging van rente voor dit tijdvak om het volledige voordeel voor de ontvanger vast te stellen. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de exportomzet in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk is van de exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De aldus berekende subsidiemarges voor de twee bedrijven bedroegen respectievelijk 1,8 % en 0,4 %.

(72)

De totale subsidiemarges voor de betrokken bedrijven in het kader van de EOUS bedragen dus respectievelijk 2,7 % en 6,2 %.

6.   REGELING VOORAFGAANDE VERGUNNINGEN (ALS)

a)   Rechtsgrondslag

(73)

Deze regeling is beschreven in de punten 4.1 tot en met 4.1.14 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en de punten 4.1 tot en met 4.30 van het HOP I 2004-2009.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(74)

De ALS bestaat uit zes subregelingen die hieronder nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de ALS voor fysieke uitvoer en voor de ALS voor jaarlijkse behoeften. Producenten/exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de ALS voor toeleveranciers. Toeleveranciers van in punt 8.2 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”, zoals toeleveranciers van exportgerichte bedrijven, komen in aanmerking voor de ALS voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Toeleveranciers van producenten/ exporteurs komen in aanmerking voor de voordelen van „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” in het kader van de regeling „advance release order” (ARO) en voor de regeling „back to back inland letter of credit”.

c)   Toepassing in de praktijk

(75)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)

fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. Het exportproduct moet „fysiek” worden uitgevoerd, dat wil zeggen het Indiase grondgebied verlaten. In de vergunning is vermeld welke producten kunnen worden ingevoerd, hoeveel moet worden uitgevoerd en om welk exportproduct het gaat;

ii)

jaarlijkse behoefte: een dergelijke vergunning houdt geen verband met een bepaald exportproduct, maar met een ruimere groep exportproducten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder mag — tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden — alle soorten input die bij de vervaardiging van een tot de groep behorend exportproduct worden gebruikt, rechtenvrij invoeren. Hij mag naar believen elk product dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt, uitvoeren;

iii)

toeleveranciers: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De fabrikant/exporteur vervaardigt het halffabricaat. Hij mag vrij van rechten inputs invoeren en daarvoor een voorafgaande vergunning voor toeleveranciers krijgen. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het eindproduct uit te voeren;

iv)

met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een toeleverancier vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met g), i) en j), van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009. De afgewerkte producten hoeven met andere woorden het land niet te verlaten, maar worden wegens de status van de verbruiker met uitgevoerde goederen gelijkgesteld. Dit omvat ook levering aan een exportgericht bedrijf of aan een vergunninghouder in het kader van de regeling Exportbevordering en kapitaalgoederen;

v)

ARO: de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO’s. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO’s voor de binnenlandse leverancier bij levering van de daarin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen van met uitvoer gelijkgestelde verkoop overeenkomstig punt 8.3 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor toeleveranciers/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de toeleverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is mogelijk voor zowel binnenlandse als ingevoerde inputs;

vi)

back to back inland letter of credit: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank boekt op de vergunning de rechtstreekse invoer af, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen van met uitvoer gelijkgestelde verkoop overeenkomstig punt 8.3 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 (voorafgaande vergunning toeleveranciers/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(76)

Eén meewerkende exporteur bleek in het nieuwe onderzoektijdvak vergunningen te hebben verkregen voor slechts drie subregelingen, namelijk voor i) fysieke uitvoer, v) ARO en iv) met uitvoer gelijkgestelde verkoop. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de subregelingen voor ii) jaarlijkse behoefte, iii) toeleveranciers en vi) „back to back inland letter of credit” aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(77)

Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de vergunninghouder wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het gebruik van de onder de vergunning vallende ingevoerde goederen blijkt (punt 4.30 en aanhangsel 23 van het HOP I 2004-2009); hij moet met andere woorden een verbruiksregister („aanhangsel 23-register”) bijhouden. Sinds mei 2005 moet het aanhangsel 23-register niet alleen door het bedrijf worden bijgehouden, maar ook worden medeondertekend door een registeraccountant en bij de Indiase overheid worden ingediend. De verplichting om het aanhangsel 23-register in te dienen, geldt voor vergunningen die na de inwerkingtreding van de nieuwe voorschriften in mei 2005 zijn verleend. Aangezien in het nieuwe onderzoektijdvak nog geen verslag over deze vergunningen hoefde te worden uitgebracht, kon niet worden gecontroleerd hoe dit nieuwe systeem in de praktijk werd toegepast.

(78)

Voor de bovengenoemde subregelingen i), iv) en v) stelt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van zowel de toegelaten invoer als de verplichte uitvoer (of de met uitvoer gelijkgestelde verkoop). Bovendien moeten de transacties op het moment van in- of uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden genoteerd. Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regelingen mogen worden ingevoerd baseert de Indiase overheid zich op „standaard input-outputnormen” (SION’s). Er zijn SION’s vastgesteld voor de meeste producten, waaronder het betrokken product, en deze zijn gepubliceerd in het HOP II 2004-2009.

(79)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (18 maanden met twee eventuele verlengingen van telkens zes maanden).

(80)

Een vergunninghouder die inputs in eigen land wil aankopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan deze aankopen met „advance release orders” (ARO’s). De vergunningen worden dan beschouwd als ARO’s voor de leverancier wanneer deze de desbetreffende producten levert.

(81)

In het kader van dit onderzoek werd vastgesteld dat de meewerkende exporteur in het kader van de diverse subregelingen op basis van SION’s meer inputs vrij van rechten had ingevoerd dan nodig was om het exportproduct te vervaardigen. De SION’s voor het betrokken product waren dus niet correct.

d)   Conclusie

(82)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening, dat wil zeggen een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor de onderzochte exporteurs een voordeel hebben verkregen.

(83)

Verder is fysieke uitvoer in het kader van de ALS rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk; bijgevolg wordt deze regeling overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding te geven. Een onderneming kan niet van deze regelingen gebruikmaken zonder zich tot uitvoer te verplichten.

(84)

Met uitvoer gelijkgestelde verkoop in het kader van de ALS is de facto afhankelijk van exportprestaties. Van deze regeling werd slechts door één onderneming in beperkte mate gebruikgemaakt, en alleen voor leveringen aan exportgerichte bedrijven of bedrijven in bijzondere economische zones, categorieën die beide vermeld zijn in punt 8.2, onder b), van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007. Deze onderneming verklaarde dat haar afnemers het betrokken product uiteindelijk uitvoerden. Doel van een exportgericht bedrijf of een bedrijf in een bijzondere economische zone is uitvoer, zoals bepaald in punt 6.1 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007. Een binnenlandse leverancier geniet dus de voordelen van de ALS-subregeling „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” omdat de Indiase overheid anticipeert op inkomsten die een exportgericht bedrijf/bedrijf in een bijzondere economische zone later bij uitvoer verwerft. Overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening wordt een subsidie geacht van exportprestaties afhankelijk te zijn als uit de feiten blijkt dat de toekenning van een subsidie, zonder dat deze rechtens van exportprestaties afhankelijk is, in feite aan bestaande of verwachte exportinkomsten is gebonden.

(85)

In dit geval maakte de meewerkende onderneming geen gebruik van een voorafgaande vergunning om inputs vrij van rechten in te voeren. Wel verkreeg de onderneming een voordeel door de vergunningen om te zetten in ARO’s voor de aankoop van grondstoffen bij binnenlandse toeleveranciers. Bij deze regeling wordt de toeleverancier vrijgesteld van rechten en heffingen in plaats van dat de rechten aan de exporteur worden terugbetaald of kwijtgescholden. De vrijstelling van rechten en heffingen is mogelijk voor zowel binnenlandse als ingevoerde inputs. Uit het onderzoek bleek dat er een belangrijk prijsverschil was tussen de grondstoffen die in het kader van de ARO-regeling bij de binnenlandse onafhankelijke toeleverancier waren gekocht en de grondstoffen die zonder dergelijke vergunning bij een binnenlandse toeleverancier waren gekocht. Dankzij de vrijstelling van rechten en heffingen kon de toeleverancier de betrokken onderneming een lagere prijs aanrekenen voor de grondstoffen. De onderneming kon een duidelijk onderscheid maken tussen de aankoopprijs van dezelfde grondstoffen die met, respectievelijk zonder gebruikmaking van de vergunning waren aangekocht. De onderneming definieerde het aldus verkregen voordeel als het prijsverschil tussen met ARO’s betaalde leveringen en zonder een dergelijke vergunning betaalde leveringen.

(86)

Geen van de drie subregelingen waarvan in dit geval werd gebruikgemaakt, kan worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij beantwoorden namelijk niet aan de strikte voorwaarden van bijlage I, onder i), bijlage II (richtsnoeren inzake het verbruik van inputs in het productieproces) en bijlage III (richtsnoeren om vast te stellen of terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs exportsubsidies zijn) bij de basisverordening. De Indiase overheid heeft laten weten dat het systeem sinds mei 2005 is gewijzigd; deze wijzigingen waren echter niet van invloed op de regelingen tijdens het nieuwe onderzoektijdvak, aangezien het nieuwe controlesysteem nog niet volledig werd toegepast. Uit het onderzoek bleek dat de Indiase overheid het controlesysteem misschien wel heeft gewijzigd, maar niet daadwerkelijk heeft toegepast in het nieuwe onderzoektijdvak. De Indiase overheid paste evenmin procedures toe om te bevestigen of, en in welke mate, inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt (bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). De SION’s voor het betrokken product waren niet voldoende nauwkeurig en hielden een overschatting van het verbruik van grondstoffen in. Uit het onderzoek bleek dat de SION’s worden aangepast om een beter beeld te geven van het verbruik van inputs; deze nieuwe SION’s waren in het nieuwe onderzoektijdvak echter nog niet van toepassing. Er werd dus bevestigd dat de SION’s zelf niet gebruikt kunnen worden om het werkelijke verbruik te controleren, aangezien de Indiase overheid aan de hand van deze zeer genereuze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan controleren hoeveel inputs werkelijk verbruikt werden bij de vervaardiging van de exportproducten. Bovendien heeft de Indiase overheid de in het nieuwe onderzoektijdvak gebruikte vergunningen niet effectief gecontroleerd aan de hand van een correct gevoerd verbruiksregister („aanhangsel 23-register”, voordien „aanhangsel 18”). De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de gebruikte inputs, hoewel dit vereist is als er geen effectief controlesysteem is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening). Evenmin toonde zij aan dat er niet te veel was kwijtgescholden.

(87)

Deze drie subregelingen geven derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(88)

Omdat er geen sprake is van een toegestane regeling voor terugbetaling van rechten op inputs of vervangende inputs is het subsidiebedrag, zoals aangetoond door de onderneming, vastgesteld op basis van het prijsverschil tussen dezelfde grondstoffen die met, respectievelijk zonder de vergunning zijn aangekocht.

(89)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk is van de exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(90)

Eén onderneming heeft in het nieuwe onderzoektijdvak van deze regeling gebruikgemaakt en ontving subsidies ter waarde van 20,9 %.

III.   REGIONALE REGELINGEN

1.   REGELING VRIJSTELLING OMZETBELASTING VAN GUJARAT (GSTIS) EN REGELING VRIJSTELLING ELEKTRICITEITSHEFFING VAN GUJARAT (GEDES)

(91)

Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader van de GSTIS of de GEDES voordelen te hebben verkregen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regelingen verder te onderzoeken.

2.   STIMULERINGSREGELING VAN WEST-BENGALEN (WBIS)

(92)

Deze regeling wordt beschreven in Mededeling nr. 588-CI/H van het departement Handel en Industrie van de overheid van West-Bengalen van 22 juni 1999 (WBIS 1999), laatstelijk vervangen door Mededeling nr. 134-CI/O/Incentive/17/03/I van 24 maart 2004 (WBIS 2004). Ondernemingen die van deze regeling gebruikmaken, krijgen uitstel van betaling van de omzetbelasting, subsidies voor de installatie van kapitaalgoederen en ontwikkelingssteun. Uit het onderzoek bleek dat één onderneming in het verleden van deze regeling heeft gebruikgemaakt. Het effect van deze voordelen in het nieuwe onderzoektijdvak was echter verwaarloosbaar. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te onderzoeken.

3.   PAKKET STIMULERINGSMAATREGELEN (PSI) VAN DE OVERHEID VAN MAHARASHTRA

a)   Rechtsgrondslag

(93)

Om bedrijven aan te moedigen zich in minder ontwikkelde gebieden van Maharashtra te vestigen, verleent de overheid van die deelstaat sinds 1964 voordelen aan nieuwe fabrieken die zich in deze gebieden vestigen. Deze regeling is sinds de invoering ervan verscheidene malen gewijzigd. De „regeling 2001” liep van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2006 en werd vervolgens met een jaar verlengd tot en met 31 maart 2007. Het PSI van Maharashtra bestaat uit verschillende subregelingen; de belangrijkste daarvan zijn: i) terugbetaling van de octrooibelasting/invoerbelasting, ii) vrijstelling van elektriciteitsheffing en iii) vrijstelling van de plaatselijke omzetbelasting (afgeschaft op 24 oktober 2004). Uit het onderzoek bleek dat slechts één subregeling door één van de meewerkende producenten/exporteurs was gebruikt, namelijk de vrijstelling van plaatselijke omzetbelasting.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(94)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten ondernemingen in minder ontwikkelde gebieden investeren door daar een nieuwe fabriek op te zetten of door grootschalige investeringen te doen voor de uitbreiding of diversifiëring van bestaande fabrieken. Deze gebieden zijn op grond van hun economische ontwikkeling in verschillende categorieën ingedeeld (bijvoorbeeld weinig ontwikkelde gebieden, minder ontwikkelde gebieden en minst ontwikkelde gebieden). De voornaamste criteria voor het toekennen van voordelen zijn het gebied waar de fabriek is of zal worden gevestigd en de omvang van de investeringen.

c)   Toepassing in de praktijk

(95)

De subregeling vrijstelling van plaatselijke omzetbelasting, die in oktober 2004 afliep, hield in dat bepaalde bedrijven geen omzetbelasting op hun verkoop hoefden te betalen. In aanmerking komende bedrijven waren ook vrijgesteld van betaling van de plaatselijke omzetbelasting op de aankoop van goederen bij een leverancier die zelf voor de regeling in aanmerking kwam. Terwijl de vrijstelling met betrekking tot de verkooptransactie het in aanmerking komende verkopende bedrijf geen voordeel oplevert, levert de vrijstelling met betrekking tot de aankooptransactie het in aanmerking komende kopende bedrijf wel voordeel op. Uit het onderzoek bleek dat de onderneming in kwestie tot 24 oktober 2006 vrijgesteld was van omzetbelasting.

d)   Conclusie

(96)

In het kader van het PSI van de overheid van Maharashtra worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De hierboven onderzochte subregeling is een financiële bijdrage van de overheid van Maharashtra, aangezien zij hierdoor inkomsten derft. Bovendien verleent de vrijstelling of terugbetaling de onderneming voordeel, aangezien haar liquiditeit hierdoor verbetert.

(97)

Alleen ondernemingen die geïnvesteerd hebben in bepaalde geografische gebieden die onder de jurisdictie van de staat van Maharashtra vallen, komen voor de subregeling in aanmerking. Ondernemingen die buiten deze gebieden zijn gevestigd, komen niet in aanmerking. Het niveau van het voordeel is afhankelijk van het gebied in kwestie. De regeling is specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 3, van de basisverordening en geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(98)

Wat de vrijstelling van omzetbelasting betreft, wordt het subsidiebedrag berekend op basis van het bedrag aan omzetbelasting dat in het nieuwe onderzoektijdvak verschuldigd zou zijn geweest, maar in het kader van deze regelingen niet werd betaald. Aangezien de vrijstelling van omzetbelasting op 24 oktober 2004 is afgeschaft, is alleen rekening gehouden met de niet-betaalde omzetbelasting tussen 1 en 24 oktober 2004, dat wil zeggen de periode die binnen het nieuwe onderzoektijdvak viel. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (de teller van de breuk) omgeslagen over de totale omzet van de onderneming in het nieuwe onderzoektijdvak, aangezien de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en evenmin van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. In het nieuwe onderzoektijdvak heeft slechts één onderneming van deze subregeling gebruikgemaakt; het ontvangen subsidiebedrag was echter verwaarloosbaar, namelijk minder dan 0,1 %.

IV.   TOTAAL BEDRAG VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

(99)

De overeenkomstig de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies bedroegen voor de onderzochte producenten/exporteurs 2,7 % tot 20,9 % van de waarde.

(100)

Hoewel er in verhouding tot de uitvoer naar de Gemeenschap veel ondernemingen aan het onderzoek meewerkten, hebben verscheidene producenten/exporteurs geen medewerking verleend, waaronder de producent/exporteur die in het oorspronkelijke onderzoek de hoogste subsidiemarge bleek te hebben. De productiecapaciteit en de productie van de Indiase producenten die niet aan het onderzoek meewerkten, is aanzienlijk en het is waarschijnlijk dat deze producenten/exporteurs minstens in dezelfde mate van de onderzochte subsidieregelingen zullen blijven gebruikmaken als bij het oorspronkelijke onderzoek is vastgesteld.

REGELING

DEPBS

ITES

EPGS

EOU

ALS

ECS

GSTIS

GEDES

WBIS

PSI

Totaal

ONDERNEMING

%

%

%

%

%

%

%

%

%

%

%

Senpet (voordien Elque)

nul

nul

nul

2,7

nul

nul

nul

nul

nul

nul

2,7

Futura

nul

nul

nul

6,2

nul

0,1

nul

nul

nul

nul

6,3

Pearl

nul

nul

0,3

nul

20,6

nul

nul

nul

nul

neg.

20,9

V.   CONCLUSIES

(101)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk was dat de subsidiëring zou worden voortgezet of herhaald indien de thans geldende rechten zouden vervallen.

(102)

In de overwegingen 21 tot en met 100 werd uiteengezet dat de Indiase exporteurs van het betrokken product in het nieuwe onderzoektijdvak nog steeds voordelen hebben verkregen door subsidies van de Indiase overheid die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Bij dit nieuwe onderzoek werden, met uitzondering van één producent/exporteur, zelfs hogere subsidiemarges vastgesteld dan bij het oorspronkelijke onderzoek. In het kader van de subsidieregelingen worden nog steeds voordelen toegekend en niets wijst erop dat deze regelingen in de nabije toekomst zullen worden afgeschaft. Bij gebrek aan informatie over hoe de wijziging van het systeem voor de controle op de ALS in de praktijk zal worden toegepast, kunnen geen conclusies worden getrokken over het mogelijke effect van deze wijziging. Onder deze omstandigheden blijven de exporteurs van het betrokken product subsidies ontvangen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Iedere exporteur bleek voor diverse subsidieregelingen in aanmerking te zijn gekomen. Derhalve werd het redelijk geacht te concluderen dat de subsidiëring in de toekomst waarschijnlijk zal worden voortgezet.

(103)

Aangezien gebleken is dat de subsidiëring in het nieuwe onderzoektijdvak werd voortgezet en waarschijnlijk ook in de toekomst zal worden voortgezet, hoeft niet te worden onderzocht of de subsidiëring waarschijnlijk zal worden hervat.

D.   OMSCHRIJVING VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1.   PRODUCTIE IN DE GEMEENSCHAP

(104)

PET wordt in de Gemeenschap door de volgende ondernemingen vervaardigd:

 

twaalf producenten die om het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen hebben verzocht of dat verzoek steunden en die aan het onderzoek hebben meegewerkt (zie overweging 107);

 

twee producenten die om het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen hebben verzocht, maar niet aan dit onderzoek hebben meegewerkt;

 

één in de Gemeenschap gevestigd filiaal van een Koreaanse producent dat aan het onderzoek heeft meegewerkt en het verzoek heeft gesteund.

(105)

De PET-productie van al deze ondernemingen vormt de totale productie van de Gemeenschap in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

2.   BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(106)

De Commissie heeft onderzocht of de meewerkende producenten in de Gemeenschap die om het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen hebben verzocht of dat verzoek steunden, een groot deel van de PET-productie in de Gemeenschap vertegenwoordigen. Deze producenten vertegenwoordigen 88 % van de totale productie van PET in de Gemeenschap. De producenten in de Gemeenschap die geen volledige medewerking verleenden, werden niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap gerekend. Voor de Commissie vormen de twaalf producenten in de Gemeenschap die volledige medewerking verleenden, dus de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening. In de oorspronkelijke onderzoeken vertegenwoordigde de bedrijfstak van de Gemeenschap ruim 85 % van de toenmalige PET-productie in de Gemeenschap.

(107)

De volgende twaalf producenten in de Gemeenschap vormen de bedrijfstak van de Gemeenschap:

 

Voridian bv (Nederland)

 

M & G Polimeri Italia Spa (Italië)

 

Equipolymers Srl (Italië)

 

La Seda de Barcelona SA (Spanje)

 

Novapet SA (Spanje)

 

Selenis Industria de Polímeros SA (Portugal)

 

Aussapol SpA (Italië)

 

Advansa Ltd (VK)

 

Wellman bv (Nederland)

 

Boryszew subsidiary Elana Wse (Polen)

 

V.P.I. SA (Griekenland)

 

SK Eurochem Sp.Z. o.o. (Polen)

E.   SITUATIE OP DE COMMUNAUTAIRE MARKT

1.   VERBRUIK OP DE COMMUNAUTAIRE MARKT

(108)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap, schattingen van de verkoop door andere producenten in de Gemeenschap op de EG-markt op basis van gegevens die bij het indienen van de klacht zijn verstrekt, en de gegevens van Eurostat over de totale invoer uit derde landen in de Gemeenschap.

(109)

Tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak is het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap voortdurend gestegen tot in totaal 2 400 000 ton in het nieuwe onderzoektijdvak. De totale stijging over die periode bedroeg 18 %. Deze stijging was deels het gevolg van nieuwe toepassingen (waaronder bier- en wijnflessen) en deels van het toenemende verbruik in de toetredingslanden.

Tabel 1

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Verbruik in de Gemeenschap (ton)

2 041 836

2 213 157

2 226 751

2 407 387

Index

100

108

109

118

2.   INVOER UIT INDIA

2.1.   VOLUME, MARKTAANDEEL EN PRIJZEN VAN DE INVOER

(110)

Van 2002 tot en met het nieuwe onderzoektijdvak is de totale invoer uit India met 13 % gestegen. De invoer is tussen 2002 en 2003 met 17 % gedaald, in 2004 weer met 100 procentpunten gestegen en in het nieuwe onderzoektijdvak weer met ongeveer 70 procentpunten gedaald tot ongeveer 6 800 ton. De invoerprijzen stegen in 2003 met 5 procentpunten, in 2004 met 3 procentpunten en in het nieuwe onderzoektijdvak met 7 procentpunten. Deze prijsstijgingen stemmen slechts gedeeltelijk overeen met de sterke stijging van de grondstoffenprijzen. Het marktaandeel van de invoer uit India bleef gedurende de hele beoordelingsperiode relatief klein, namelijk 0,3 % in 2002, 0,2 % in 2003, 0,5 % in 2004 en 0,3 % in het nieuwe onderzoektijdvak.

Tabel 2

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

India

Volume (ton)

6 046

4 999

11 079

6 831

Index

100

83

183

113

Prijs (EUR/t)

883

930

955

1 018

Index

100

105

108

115

Marktaandeel

0,3 %

0,2 %

0,5 %

0,3 %

3.   INVOER UIT ANDERE LANDEN

(111)

Het volume van de invoer uit andere derde landen is in de beoordelingsperiode met 25 procentpunten gestegen. De grootste stijging werd in 2003 genoteerd, toen de invoer met 41 procentpunten steeg. Na de instelling van antidumpingmaatregelen tegen uitvoer uit China in 2004 nam de invoer af met 14 procentpunten in 2004 en nog eens met 2 procentpunten in het nieuwe onderzoekstijdvak. Het marktaandeel ontwikkelde zich in dezelfde zin, van 15,9 % in 2002 tot 20,6 % in 2003, 18,5 % in 2004 en 16,9 % in het nieuwe onderzoektijdvak. Door het toegenomen verbruik steeg het marktaandeel van de invoer minder dan de invoer in absolute cijfers. De invoerprijzen waren tussen 2002 en 2004 gemiddeld altijd lager dan de EG-prijzen. Alleen in het nieuwe onderzoektijdvak waren de invoerprijzen iets hoger dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

Table 3

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Volume (ton)

324 749

456 499

411 020

406 562

Index

100

141

127

125

Gemiddelde prijs (EUR/t)

869

821

907

1 061

Index

100

94

104

122

Marktaandeel

15,9 %

20,6 %

18,5 %

16,9 %

Voornaamste exporteurs

Korea

113 685

129 188

139 296

127 734

Pakistan

28 558

83 208

55 125

73 426

China

47 875

131 343

49 678

72 814

VS

20 570

16 105

49 763

50 393

Taiwan

42 136

36 986

16 796

29 382

F.   ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1.   VOORAFGAANDE OPMERKINGEN

(112)

Voor het nieuwe onderzoek werd aanvankelijk overwogen een steekproef van producenten in de Gemeenschap samen te stellen. Omdat het aantal producenten niet al te groot was, werd echter besloten alle producenten in het onderzoek op te nemen en werd de schade beoordeeld aan de hand van de gegevens die voor de hele bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verzameld.

(113)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren.

2.   ANALYSE VAN DE ECONOMISCHE INDICATOREN

2.1.   PRODUCTIE

(114)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de periode van 2002 tot en met het nieuwe onderzoektijdvak met 20 % gestegen, van ongeveer 1 465 000 ton in 2002 tot ongeveer 1 760 000 ton in het nieuwe onderzoektijdvak. De jaarlijkse stijging bedroeg 4,8 % in 2003 en 4,6 % in 2004. In het nieuwe onderzoektijdvak was er een sterke stijging met 150 000 ton, dat wil zeggen 10,8 %. Deze stijging was het gevolg van het herstructureringsproces in de bedrijfstak, dat tot doel had de productiekosten beter te beheersen en zo meer profijt te trekken van het toenemende verbruik op de communautaire markt. Zoals reeds vermeld nam het verbruik tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak met 19 % toe (van 2 miljoen ton in 2002 tot 2,4 miljoen ton in het nieuwe onderzoektijdvak).

Tabel 4

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Productie (ton)

1 464 522

1 534 480

1 602 086

1 760 828

Index

100

105

109

120

2.2.   PRODUCTIECAPACITEIT EN BEZETTINGSGRAAD

(115)

De productiecapaciteit steeg in de periode van 2002 tot en met het nieuwe onderzoektijdvak met 22 %, van ongeveer 1 760 000 ton in 2002 tot ongeveer 2 156 000 ton in het nieuwe onderzoektijdvak. De stijging deed zich vooral in het nieuwe onderzoektijdvak voor. Ten opzichte van 2004 steeg de productiecapaciteit toen met 300 000 ton, dat wil zeggen 16,7 %. Deze sterke stijging van de productiecapaciteit liep gelijk met de stijging van de productie in dezelfde periode (zie overweging 114). De stijging van de productiecapaciteit was het gevolg van extra investeringen in productielijnen teneinde profijt te trekken van de groeiende markt. De bezettingsgraad steeg in 2003 met 4 procentpunten, bleef in 2004 op hetzelfde niveau en daalde in het nieuwe onderzoektijdvak met 5 procentpunten tot 82 %. De daling tussen 2004 en het nieuwe onderzoektijdvak was het gevolg van de sterke stijging van de productiecapaciteit in die periode. Ten opzichte van 2004 was er in het nieuwe onderzoektijdvak dus een hoger productievolume maar een lagere bezettingsgraad.

Tabel 5

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Productiecapaciteit (ton)

1 760 332

1 762 378

1 848 315

2 156 294

Index

100

100

105

122

Bezettingsgraad

83 %

87 %

87 %

82 %

Index

100

105

104

98

2.3.   VERKOOP EN MARKTAANDEEL

(116)

De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak met 21 % in volume. In 2003 steeg de verkoop met 2 %, in 2004 met 8 procentpunten en in het nieuwe onderzoektijdvak met 11 procentpunten. Ondanks de stijging van de verkoop ten gevolge van het toenemende verbruik daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2003 met 4 procentpunten. Daarna volgde een geleidelijke stijging met 5 procentpunten in 2004 en 1 procentpunt in het nieuwe onderzoektijdvak.

Tabel 6

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Verkoop in de EG (ton)

1 306 768

1 333 976

1 438 883

1 586 902

Index

100

102

110

121

Marktaandeel

64 %

60 %

65 %

66 %

2.4.   GROEI

(117)

In het algemeen steeg het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 2 %, wat minder is dan de groei van het verbruik op de gehele markt.

2.5.   WERKGELEGENHEID

(118)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in de beoordelingsperiode met 18 %. De stijging was het sterkst in 2003 (11 procentpunten) en 2004 (6 procentpunten). In het nieuwe onderzoektijdvak bleef de werkgelegenheid stijgen, maar slechts met 2 procentpunten. De stijging met 18 % over de hele beoordelingsperiode hangt samen met de stijging van de productie met 20 %.

Tabel 7

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Aantal werknemers

1 010

1 124

1 170

1 190

Index

100

111

116

118

2.6.   PRODUCTIVITEIT

(119)

De productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap (de productie in ton per werknemer per jaar) is over de hele beoordelingsperiode genomen gestegen. De productiviteit daalde in 2003 met 6 % ten opzichte van 2002, bleef in 2004 op hetzelfde niveau en steeg in het nieuwe onderzoektijdvak met ruim 8 % ten opzichte van 2004, terwijl de productie sterk was gestegen.

Tabel 8

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Productiviteit (ton/werknemer)

1 450

1 365

1 369

1 480

Index

100

94

94

102

2.7.   LONEN

(120)

De productie van PET-snippers is een kapitaalintensieve bedrijfstak. De loonkosten hebben dus slechts een beperkt effect op de productkosten. In de beoordelingsperiode stegen de lonen met 12 % terwijl de totale productiekosten met 20 % stegen. Ook de loonkosten per geproduceerde ton zijn een belangrijke indicator. In de beoordelingsperiode zijn deze kosten met 6 % gedaald.

Tabel 9

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Lonen (miljoen EUR)

62,3

63,0

66,3

69,5

Index

100

101

106

112

Lonen per geproduceerde ton (EUR)

44,4

42,9

43,6

41,9

Index

100

96

98

94

2.8.   VERKOOPPRIJZEN EN FACTOREN DIE VAN INVLOED ZIJN OP DE PRIJZEN IN DE GEMEENSCHAP

(121)

In het nieuwe onderzoektijdvak steeg de verkoopprijs per eenheid van 924 EUR per ton tot 1 058 EUR per ton. De algemene tendens was een stijging (met 15 % over de hele periode). Deze stijging was voor een groot deel het gevolg van de stijging van de grondstoffenprijzen, die dan weer het gevolg was van de stijging van de aardolieprijs. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon de stijging van de grondstoffenprijzen moeilijk op de afnemers afwentelen door de stijging volledig door te berekenen in de verkoopprijzen. De prijs van de grondstoffen was namelijk sterker gestegen dan de prijs van PET. Om zijn marktaandeel te behouden kon de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen slechts licht verhogen, waardoor deze prijzen onder druk kwamen.

Tabel 10

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Gewogen gemiddelde prijs (EUR/t)

924

902

1 006

1 058

Index

100

98

109

115

2.9.   PRODUCTIEKOSTEN VAN DE BELANGRIJKSTE GRONDSTOFFEN

(122)

Om 1 ton PET te produceren, zijn 850 kg gezuiverd tereftalaatzuur (PTA) en 350 kg mono-ethyleenglycol (MEG) (de belangrijkste grondstoffen) nodig. Tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak is de prijs van PTA en MEG sterk gestegen, respectievelijk met 67 % tot 770 EUR per ton en met 31 % tot 721 EUR per ton (gemiddelde in het nieuwe onderzoektijdvak). In het derde kwartaal van 2005 is de PTA-prijs licht gedaald tot 700 EUR per ton en is de MEG-prijs stabiel gebleven. Deze grondstoffen worden echter vooraf gekocht op grond van langetermijncontracten. Ondanks de lichte daling van de PTA-prijs aan het einde van het nieuwe onderzoektijdvak ondervond de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode dus nog steeds de gevolgen van de sterk gestegen kosten. Bovendien zijn de prijzen van de grondstoffen voor de PET-productie door de situatie op de wereldmarkt voor aardolie onderhevig aan onvoorspelbare veranderingen; waarschijnlijk zullen deze prijzen echter hoog blijven. Al deze factoren hebben de PET-producenten in de Gemeenschap kwetsbaarder gemaakt. Aangezien de belangrijkste grondstoffen wereldwijd worden verhandeld, zouden de grondstoffenprijzen echter een even grote invloed op de Indiase producenten/exporteurs moeten hebben.

Tabel 11

Gemiddelde prijs (EUR/t)

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

PTA

460

566

718

770

Index

100

123

156

167

MEG

551

550

650

721

Index

100

100

118

131

(123)

Ter vergelijking was de gemiddelde eenheidsprijs per geproduceerde ton PET-snippers in de bedrijfstak van de Gemeenschap als volgt:

Tabel 12

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Gewogen gemiddelde prijs (EUR/t)

899

918

1 013

1 092

Index

100

102

113

121

(124)

Zoals aangegeven in de tabellen 11 en 12 is de prijs van de belangrijkste grondstoffen in de beoordelingsperiode voortdurend gestegen (met 67 % voor PTA en 31 % voor MEG), terwijl de algemene productiekosten slechts met 21 % stegen. Zoals blijkt uit tabel 10 zijn de prijzen echter slechts met 15 % gestegen omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap de stijging van de grondstoffenprijzen moeilijk op de afnemers afwentelen kon door deze stijging volledig door te berekenen in de verkoopprijzen.

2.10.   VOORRADEN

(125)

Over de hele beoordelingsperiode, dat wil zeggen tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak, zijn de voorraden met 10 % gedaald. Aangezien de PET-markt seizoensgebonden is, kunnen de voorraden, net als in het oorspronkelijke onderzoek, echter niet als een relevante indicator worden beschouwd. In verhouding tot de productie maken de voorraden 5 à 6 % van de output uit.

Tabel 13

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Voorraden (ton)

101 554

110 695

90 422

91 123

Index

100

109

89

90

2.11.   WINSTGEVENDHEID, RENDEMENT VAN INVESTERINGEN EN KASSTROOM

(126)

De winstgevendheid van de verkoop is de winstmarge die wordt gegenereerd door de verkoop van het betrokken product in de Gemeenschap. Het rendement van de totale activa en de kasstroom konden alleen worden gemeten op het niveau van de kleinste groep producten waarvan het betrokken product deel uitmaakt, overeenkomstig artikel 8, lid 8, van de basisverordening. Bovendien is het rendement van investeringen berekend aan de hand van het rendement van de totale activa, aangezien dit laatste voor de analyse van de tendensen relevanter wordt geacht.

Tabel 14

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Winstmarge vóór belastingen op verkoop in de Gemeenschap

2,7 %

–1,8 %

–0,7 %

–3,2 %

Rendement van de totale activa

2,0 %

–1,4 %

–0,6 %

–2,4 %

Kasstroom (% van de totale verkoop)

18,1 %

5,5 %

10,1 %

–2,6 %

(127)

Toen de prijzen vanaf 2002 onder druk kwamen te staan en de invoer met dumping uit de VRC, Taiwan, Maleisië, Korea en Australië (tot 2004) alsook de gesubsidieerde invoer uit India sterk toenamen, verslechterde de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap; in 2003 werd verlies gemaakt. In 2004 was er een lichte verbetering dankzij de antidumpingmaatregelen tegen de VRC en Australië; in het nieuwe onderzoektijdvak nam het verlies weer toe tot – 3,2 %. Er is dus een duidelijke dalende tendens.

(128)

Het rendement van investeringen en de kasstroom vertoonden een soortgelijke tendens, namelijk een relatief goede situatie in 2002, een scherpe verslechtering in 2003, een licht herstel in 2004 en een verdere verslechtering in het nieuwe onderzoektijdvak.

2.12.   INVESTERINGEN EN VERMOGEN OM KAPITAAL AAN TE TREKKEN

Tabel 15

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Investeringen (× 1 000 EUR)

31 779

42 302

63 986

50 397

Index

100

133

201

159

(129)

De investeringen waren deels gericht op een grotere productiecapaciteit en deels op een verbetering van het productieproces. De meeste uitgaven werden gedaan in 2004 en in het nieuwe onderzoektijdvak, toen de productiecapaciteit steeg. Doel was bij een stijgend verbruik het marktaandeel te behouden. De huidige situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de ontwikkeling van de EG-markt en de wereldmarkt voor PET wijzen echter op een gebrek aan winstgevendheid, wat niet aanzet tot grote investeringen. Hoewel de producenten in de Gemeenschap in sommige gevallen kapitaal hebben kunnen aantrekken (met name van gelieerde ondernemingen), was het gebrek aan winstgevendheid van PET niet bevorderlijk voor investeringen en werd de beslissing in sommige gevallen uitgesteld.

2.13.   OMVANG VAN DE WERKELIJKE SUBSIDIEMARGE

(130)

Aangezien de PET-markt zeer prijsgevoelig is, kunnen de gevolgen van de omvang van de werkelijke subsidiemarge bij invoer uit India voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet als verwaarloosbaar worden beschouwd. Deze indicator is relevanter om de waarschijnlijkheid van voortzetting van de schade te beoordelen. Indien de maatregelen vervielen, zouden het volume en de prijzen van de gesubsidieerde invoer waarschijnlijk opnieuw een niveau bereiken dat een belangrijk effect op de omvang van de subsidiemarge heeft.

2.14.   HERSTEL VAN DE GEVOLGEN VAN EERDERE SUBSIDIËRING

(131)

Bovengenoemde indicatoren wijzen weliswaar op een lichte verbetering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap dankzij de instelling van definitieve compenserende maatregelen in 2001, maar laten ook zien dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog steeds zwak en kwetsbaar is.

3.   CONCLUSIE OVER DE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(132)

Door de voortdurende stijging van het verbruik, die deels het gevolg was van nieuwe toepassingen (waaronder bier- en wijnflessen) en deels van het toenemende verbruik in de toetredingslanden, moest de bedrijfstak van de Gemeenschap de productiecapaciteit en de productie opdrijven om geen marktaandeel te verliezen. Daartoe zijn in 2004 en in het nieuwe onderzoektijdvak belangrijke herstructureringen doorgevoerd en zijn verscheidene producenten meermaals van eigenaar veranderd. Tegelijk werd het aantal productielijnen meestal uitgebreid om in te haken op het stijgende verbruik en om schaalvoordelen te creëren. Een aantal economische indicatoren, namelijk het verbruik, de productiecapaciteit, de productie, de verkoop in de Gemeenschap en de werkgelegenheid, vertoonde dus een positieve tendens. In de beoordelingsperiode steeg bovendien ook de verkoopprijs. Bovengenoemde herstructureringen konden het effect van de voortdurende sterke stijging van de grondstoffenprijzen in de beoordelingsperiode echter niet compenseren. De hogere grondstoffenprijzen konden niet voldoende aan de afnemers worden doorberekend om een zekere winstmarge te behouden. Daardoor verslechterde de winstmarge aanzienlijk, van + 2,7 % in 2002 tot – 3,2 % in het nieuwe onderzoektijdvak. Het rendement van de investeringen en de kasstroom vertoonden eveneens een negatieve tendens.

(133)

Dit viel samen met de lage prijzen bij invoer uit het betrokken land, die duidelijk bijdroegen aan de druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Aangezien het volume aan gesubsidieerde invoer in het kader van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen echter gering was, wordt eerder naar de waarschijnlijkheid van voortzetting van de schade gekeken. Ondanks de schijnbaar positieve ontwikkeling van de productie, de verkoop en de verkoopprijs is de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap namelijk verslechterd, wat blijkt uit de negatieve ontwikkeling van de winstmarge (van 2,7 % winst in 2002 tot 3,2 % verlies in het nieuwe onderzoektijdvak), de uitvoer, de productiekosten, het rendement van investeringen en de kasstroom.

(134)

Een vergelijking van bovengenoemde tendensen met de tendensen die zijn beschreven in de verordeningen waarbij voorlopige en definitieve compenserende maatregelen werden ingesteld, levert eveneens gemengde resultaten op. Qua marktaandeel verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak 1 procentpunt, terwijl hij in de vier jaar voorafgaand aan de instelling van de definitieve compenserende maatregelen bijna 5 procentpunten had gewonnen. Anderzijds was de winstgevendheid van bedrijfstak van de Gemeenschap in het nieuwe onderzoektijdvak minder negatief dan vóór de instelling van definitieve compenserende maatregelen. Hoewel de schade-indicatoren dus een aantal positieve tendensen tonen, is de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap dus nog steeds ver van het niveau dat te verwachten was als hij zich van de in de oorspronkelijke onderzoeken vastgestelde schade had hersteld.

(135)

Derhalve kan worden geconcludeerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap licht is verbeterd ten opzichte van de periode vóór de instelling van maatregelen, maar dat hij nog steeds zeer zwak en kwetsbaar is. Door de prijsdruk ten gevolge van de invoer uit het betrokken land kon de bedrijfstak van de Gemeenschap bovendien de stijging van de grondstoffenprijzen niet volledig doorberekenen.

G.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN DE SCHADE

(136)

De gemiddelde prijs bij uitvoer uit India naar niet-EU-landen was aanmerkelijk lager dan de gemiddelde prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap, en tevens lager dan de prijzen op de binnenlandse markt. De verkoop van de Indiase exporteurs aan niet-EU-landen betrof aanzienlijke hoeveelheden, namelijk meer dan 95 % van hun totale uitvoer. Derhalve werd geoordeeld dat indien de maatregelen vervielen, dit voor de Indiase exporteurs een aanmoediging zou zijn om een aanzienlijk deel van hun uitvoer te verleggen van andere derde landen naar de meer aantrekkelijke EG-markt, en prijzen aan te rekenen die — zelfs verhoogd — waarschijnlijk nog steeds lager zouden zijn dan de huidige prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap.

(137)

Zoals vermeld in overweging 140 hebben de Indiase producenten/exporteurs het potentieel om hun uitvoer naar de Gemeenschap op te voeren. De Indiase productiecapaciteit is namelijk sterk toegenomen, van 330 000 ton in 2003 tot 600 000 ton in 2005. Volgens de marktprognoses kan de productiecapaciteit in 2008 met nog eens 220 000 ton stijgen. In 2005 bedroeg de binnenlandse verkoop 220 000 ton en de uitvoer 290 000 ton (waarvan 6 831 ton naar de Gemeenschap). Op basis van de beschikbare gegevens bedraagt de overcapaciteit momenteel gemiddeld 90 000 ton; dit is aanzienlijk, namelijk ongeveer 4 % van het huidige verbruik in de Gemeenschap. Deze raming wordt bevestigd door de resultaten van de meewerkende Indiase producenten, die een aanzienlijke overcapaciteit hadden.

(138)

Wat de voorraden betreft, bleek uit het onderzoek dat de meewerkende Indiase producenten geen voorraden van betekenis hadden. Daarbij zij echter opgemerkt dat het voorraadniveau geen zinvolle factor is aangezien de PET-markt seizoensgebonden is.

(139)

Hoewel de uitvoer naar de Gemeenschap laag was, wordt dus geconcludeerd dat het risico bestaat dat de uitvoer in aanzienlijke mate naar de Gemeenschap zal worden verlegd.

(140)

De Indiase producenten hebben dus het potentieel om hun uitvoer naar de Gemeenschap te verhogen en/of hun uitvoer naar de Gemeenschap te verleggen. Uit het onderzoek bleek dat de meewerkende producenten/exporteurs het betrokken product tegen lagere prijzen verkopen dan de bedrijfstak van de Gemeenschap. Waarschijnlijk zullen zij deze lage prijzen blijven aanrekenen of zelfs verlagen tot het niveau dat voor de rest van de wereld geldt (zie overweging 137), onder meer om het marktaandeel terug te winnen dat zij in de periode vóór de instelling van de maatregelen hadden. Een dergelijk prijsbeleid, gekoppeld aan het vermogen van de Indiase exporteurs om aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product op de EG-markt aan te bieden, zou zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de prijzen op de EG-markt nog verder worden gedrukt, met naar verwachting ongunstige gevolgen voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(141)

Zoals hierboven uiteengezet blijft de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zwak en kwetsbaar. Indien de bedrijfstak van de Gemeenschap met een verhoogde invoer van gesubsidieerde producten uit India te maken krijgt, zal dit waarschijnlijk leiden tot een verslechtering van zijn verkoop, marktaandeel en verkoopprijzen en bijgevolg tot een verslechtering van zijn financiële situatie tot het niveau dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld. Op basis hiervan wordt derhalve geconcludeerd dat het vervallen van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een verslechtering van de reeds zwakke situatie van de producenten in de Gemeenschap en dat deze opnieuw en zelfs nog meer schade zal lijden.

(142)

Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat de invoerprijzen op de EG-markt bij het ontbreken van antisubsidiëringsmaatregelen waarschijnlijk nog lager zouden zijn omdat de Indiase producenten waarschijnlijk zouden proberen hun marktaandeel te vergroten. Een dergelijk prijsbeleid, gekoppeld aan het vermogen van de producenten/exporteurs in het betrokken land om aanzienlijke hoeveelheden PET op de EG-markt aan te bieden, zou zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de prijzen nog verder worden gedrukt, met naar verwachting ongunstige gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

H.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1.   INLEIDING

(143)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening werd onderzocht of de handhaving van de bestaande antisubsidiëringsmaatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Gemeenschap. Het belang van de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van een beoordeling van de verschillende betrokken belangen. Dit onderzoek betreft een situatie waarin reeds antisubsidiëringsmaatregelen van toepassing zijn, zodat kan worden onderzocht of de huidige maatregelen eventueel ongunstige gevolgen voor de betrokkenen hebben.

(144)

Op deze basis werd onderzocht of er, ondanks de conclusie over de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schadeveroorzakende subsidiëring, dwingende redenen zijn om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap is de maatregelen te handhaven.

2.   BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(145)

Zoals hierboven vermeld zal de schadeveroorzakende subsidiëring naar alle waarschijnlijkheid worden voortgezet als de maatregelen worden ingetrokken. Alle producenten in de Gemeenschap, op twee na, hebben volledige medewerking verleend en hebben verklaard de huidige maatregelen te steunen.

(146)

Als de antisubsidiëringsmaatregelen ten aanzien van invoer uit India worden voortgezet, zou de bedrijfstak van de Gemeenschap beter in staat zijn een redelijke winstmarge te behalen; op korte en middellange termijn is het immers waarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap dan zijn verkoopvolume kan opdrijven, met schaalvoordelen tot gevolg, en tegelijk zijn verkoopprijzen licht kan verhogen tot een toereikende winstmarge wordt bereikt. Hoewel de gesubsidieerde invoer uit India in het nieuwe onderzoektijdvak gering en dus niet erg schadelijk was, zou deze invoer de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk negatief beinvloeden indien de antisubsidiëringsmaatregelen werden ingetrokken. Deze maatregelen zijn dus essentieel voor de levensvatbaarheid van de producenten van PET-snippers in de Gemeenschap, die al sinds jaren nadeel ondervinden van gesubsidieerde invoer uit India.

3.   BELANG VAN DE IMPORTEURS

(147)

Weinig importeurs/handelaren werkten aan het onderzoek mee en geen van de meewerkende importeurs voerde in uit India. Aangezien de verkoop in volume van de meewerkende importeurs 5 % van het verbruik in de Gemeenschap uitmaakte, kunnen zij echter als representatief worden beschouwd. Hoewel zij constant goede financiële resultaten boeken, zouden zij liever op een markt met nulrechten werken.

(148)

Uit het onderzoek bleek dat er ook nog kan worden ingevoerd uit andere landen waarvoor geen antisubsidiërings- of antidumpingmaatregelen gelden, namelijk Mexico, Brazilië, de VS, Turkije, Pakistan, Iran en Saoedi-Arabië. De importeurs/handelaren kunnen dus een beroep doen (of overschakelen) op een groot aantal alternatieve bronnen.

(149)

Aangezien de importeurs weinig gevolgen ondervinden van de bestaande maatregelen, wordt geconcludeerd dat de handhaving van de bestaande compenserende maatregelen ten aanzien van invoer uit India evenmin een negatief effect van betekenis op de importeurs in de Gemeenschap zou hebben.

4.   BELANG VAN DE VERWERKERS/GEBRUIKERS

(150)

De Commissie heeft vragenlijsten gezonden naar 47 bekende verwerkers/gebruikers. Slechts tien daarvan, die samen weinig representatief zijn, hebben daarop geantwoord. Uit de antwoorden op de vragenlijst blijkt dat de meewerkende verwerkers/gebruikers in het onderzoektijdvak ongeveer 20 % van het totale PET-verbruik in de Gemeenschap vertegenwoordigden. In het onderzoektijdvak kochten zij 95 % van hun PET bij producenten in de Gemeenschap; de rest voerden zij in uit andere landen dan het betrokken land. Er werd een aantal argumenten tegen de instelling van rechten aangevoerd.

(151)

Vijf verwerkers (die PET-snippers omzetten in voorvormen en „bottle grade” PET en 10 % van het verbruik vertegenwoordigen) hebben op de vragenlijst geantwoord. De prijs van de PET-snippers maakt ongeveer 55 % van de prijs van hun eindproduct (vooral voorvormen) uit. De hoeveelheden die zij uit India en andere derde landen invoerden, bleken verwaarloosbaar. Toch waren zij tegen de handhaving van de rechten, met als argument dat deze maatregelen de prijzen in Europa kunstmatig zouden kunnen opdrijven.

(152)

Vijf gebruikers, die ongeveer 10 % van het verbruik vertegenwoordigen, verstrekten vrij onvolledige gegevens. Dat de grote gebruikers weinig medewerking verleenden, komt waarschijnlijk doordat pas twee jaar geleden nog een onderzoek naar de invoer van PET uit de VRC, Australië en Pakistan is verricht. De PET-prijs maakte 6 à 7 % van de totale kosten uit, wat vrij beperkt is. Hoewel de gebruikers, net als de verwerkers, niet uit India bleken in te voeren, waren ook zij tegen de instelling van rechten met als argument dat deze maatregelen de prijzen in Europa kunstmatig zouden kunnen opdrijven.

(153)

Vermits de financiële situatie van de afnemers, in tegenstelling tot die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, vrij goed is, voerde geen van de verwerkers/gebruikers aan dat de handhaving van de huidige rechten zou leiden tot banenverlies of delokalisering van de productie.

(154)

Bovendien heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn output aangepast aan het toegenomen verbruik, zodat de niet-benutte productiecapaciteit naar alle waarschijnlijkheid kan volstaan om een verminderde invoer te compenseren.

(155)

Aangezien er ook nog kan worden ingevoerd uit andere landen waarvoor geen antisubsidiërings- of antidumpingmaatregelen gelden, namelijk Mexico, Brazilië, de VS, Turkije, Pakistan, Iran en Saoedi-Arabië, kunnen de gebruikers in de Gemeenschap dus ook een beroep doen (of overschakelen) op andere toeleveranciers van het betrokken product.

(156)

Wat de prestaties van de gebruikers betreft, bleek uit het onderzoek dat de meewerkende gebruikers in de beoordelingsperiode een stijgende omzet, stabiele werkgelegenheid en over het algemeen stijgende winstmarges kenden. Derhalve werd geconcludeerd dat zij geen negatieve gevolgen van de antisubsidiëringsmaatregelen hadden ondervonden.

(157)

Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de handhaving van de bestaande antisubsidiëringsmaatregelen ten aanzien van invoer uit India geen negatieve gevolgen van betekenis zou hebben voor de situatie van de gebruikers in de Gemeenschap.

5.   BELANG VAN DE TOELEVERANCIERS

(158)

De toeleveranciers van grondstoffen (MEG, PTA, DMT en IPA, allemaal naftaderivaten), spraken duidelijk hun steun uit voor de maatregelen en werkten goed mee. De handhaving van de maatregelen zou hun ten goede komen aangezien deze waarschijnlijk zou leiden tot een herstelbeweging en betere prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

6.   CONCLUSIE OVER HET BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(159)

Rekening houdend met alle bovengenoemde factoren wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de huidige antisubsidiëringsmaatregelen ten aanzien van India niet te handhaven.

I.   COMPENSERENDE MAATREGELEN

(160)

Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. De Indiase overheid had bedenkingen bij de schade; volgens haar was niet aangetoond dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade bleef ondervinden en was de druk van de invoer uit India niet de reden waarom de Europese producenten de stijging van de grondstoffenprijzen niet volledig doorberekenden in hun verkoopprijs. Er zij eraan herinnerd dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals in bovenstaande analyse is vermeld, is verslechterd en dat de lage prijzen van de invoer uit het betrokken land, zoals in overweging 127 is toegelicht, duidelijk hebben bijgedragen tot de neerwaartse druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Aangezien het volume aan gesubsidieerde invoer in het kader van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen echter gering was, moest de waarschijnlijkheid van voortzetting worden onderzocht. Zoals vermeld in overweging 127 werd geconcludeerd dat de goedkope invoer uit India zou toenemen indien de maatregelen werden ingetrokken, met negatieve gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voorts beweerde een Indiase exporteur dat het niet waarschijnlijk was dat India zijn uitvoer naar de Gemeenschap zou verleggen indien de maatregelen werden ingetrokken. Deze exporteur voerde aan dat de opkomende markten aantrekkelijker waren dan de EG-markt, dat de Indiase vraag snel groeide en dat er dus geen extra productiecapaciteit was. Uit het onderzoek op bedrijfsniveau bleek er echter, ondanks de stijgende vraag op de Indiase markt, nog extra capaciteit te zijn, wat door marktonderzoek werd bevestigd. Daarom wordt geconcludeerd dat geen van de reacties op de mededeling van de bevindingen van de Commissie aanleiding gaf om de conclusies in deze verordening te wijzigen.

(161)

Uit het bovenstaande volgt dat de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op PET-snippers uit India moeten worden gehandhaafd, als bepaald in artikel 21, lid 2, van de basisverordening. Deze maatregelen bestaan in specifieke rechten.

(162)

De bij deze verordening vastgestelde compenserende rechten voor individuele ondernemingen zijn in overeenstemming met de situatie die bij dit onderzoek voor de meewerkende exporteurs werd vastgesteld. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op het betrokken product dat door deze ondernemingen, dus door de specifiek genoemde rechtspersonen, wordt vervaardigd. Indien het betrokken product is geproduceerd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komt de invoer niet voor deze rechten in aanmerking en is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(163)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele compenserende rechten (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe fabriek of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (10) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over de wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of oprichting van een fabriek of handelsmaatschappij hebben geleid. Zo nodig zal de verordening na overleg in het Raadgevend Comité dienovereenkomstig worden gewijzigd door een aanpassing van de lijst van de ondernemingen waarop individuele rechten van toepassing zijn.

(164)

Voor een goede toepassing van het compenserend recht moet het residuele recht niet alleen van toepassing zijn op de niet-medewerkende exporteurs, maar ook op ondernemingen die het betrokken product in het nieuwe onderzoektijdvak niet hebben uitgevoerd. Wanneer laatstgenoemde ondernemingen echter voldoen aan de voorwaarden van artikel 20 van de basisverordening, kunnen zij overeenkomstig dat artikel een verzoek om een nieuw onderzoek indienen teneinde hun situatie individueel te laten onderzoeken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit India.

2.   Tenzij anders bepaald in artikel 2 bedraagt het compenserend recht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten, als volgt:

Land

Onderneming

Compenserend recht (EUR/t)

Aanvullende Taric-code

India

Reliance Industries Limited

41,3

A181

India

Pearl Engineering Polymers Ltd

31,3

A182

India

Senpet Ltd

22,2

A183

India

Futura Polyesters Ltd

0

A184

India

South Asian Petrochem Ltd

106,5

A585

India

Alle andere ondernemingen

41,3

A999

3.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer werden gebracht en de douanewaarde daarom, overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (11), verhoudingsgewijs wordt aangepast aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs, wordt het bedrag van het compenserend recht, berekend op grond van bovengenoemd bedrag, verminderd met het percentage dat met de aanpassing aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt.

4.   In afwijking van leden 1 en 2 is het definitief compenserend recht niet van toepassing op ingevoerde producten die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer wordt gebracht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   De ingevoerde producten zijn vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde compenserende recht indien zij vervaardigd worden door de in lid 3 vermelde ondernemingen en bij uitvoer rechtstreeks geleverd (dat wil zeggen gefactureerd en verzonden) worden aan een onderneming die optreedt als importeur in de Gemeenschap, indien zij onder de juiste aanvullende Taric-code worden aangegeven en indien verder aan de voorwaarden van lid 2 wordt voldaan.

2.   Bij indiening van het verzoek om de goederen in het vrije verkeer te brengen, is de vrijstelling van het recht afhankelijk van de overlegging aan de douanediensten van de betrokken lidstaat van een geldige verbintenisfactuur die door de in lid 3 genoemde exporterende ondernemingen is opgesteld en die de in de bijlage bij deze verordening vermelde gegevens bevat. Om van het recht vrijgesteld te zijn, moeten de bij de douane aangegeven en aangeboden goederen voorts precies overeenstemmen met de omschrijving op de verbintenisfactuur.

3.   Ingevoerde producten die vergezeld gaan van een verbintenisfactuur worden onder de volgende aanvullende Taric-codes aangegeven:

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

India

Pearl Engineering Polymers Ltd

A182

India

Reliance Industries Ltd

A181

India

South Asian Petrochem Ltd

A585

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MÜNTEFERING


(1)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(3)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1.

(4)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1646/2005 (PB L 266 van 11.10.2005, blz. 10).

(5)  PB L 271 van 19.8.2004, blz. 1.

(6)  PB L 266 van 11.10.2005, blz. 1.

(7)  PB C 304 van 1.12.2005, blz. 4.

(8)  PB C 304 van 1.12.2005, blz. 9.

(9)  Overweging 26 van Verordening (EG) nr. 2603/2000 (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1).

(10)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, J-79 5/17, B-1049 Brussel.

(11)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1875/2006 (PB L 360 van 19.12.2006, blz. 64).


BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld op de in artikel 2, lid 2, bedoelde verbintenisfactuur:

1.

Nummer van de verbintenisfactuur.

2.

De aanvullende Taric-code die gebruikt wordt bij de inklaring van de gefactureerde goederen aan de grens van de Gemeenschap (zoals in de verordening vermeld).

3.

Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het productcodenummer (PRC), zoals vermeld in de door de producent/exporteur aangeboden verbintenis;

de GN-code;

de hoeveelheid (in aantal eenheden).

4.

De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per eenheid;

de betalingsvoorwaarden;

de leveringsvoorwaarden;

het totale bedrag aan kortingen en rabatten.

5.

De naam van de onderneming die als importeur optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur.

6.

De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld en de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende verklaart dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en onder de voorwaarden van de verbintenis die is aangeboden door … [naam van de onderneming], en die door de Europese Commissie bij Besluit 2000/745/EG is aanvaard. Ik verklaar dat de gegevens in deze factuur volledig en juist zijn.”.


27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/60


VERORDENING (EG) Nr. 194/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 februari 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 27 februari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

103,4

JO

96,5

MA

65,9

TN

148,3

TR

140,0

ZZ

110,8

0707 00 05

JO

178,3

MA

206,0

MK

57,6

TR

133,0

ZZ

143,7

0709 90 70

MA

46,5

TR

75,8

ZZ

61,2

0805 10 20

CU

37,4

EG

49,7

IL

57,6

MA

42,8

TN

49,6

TR

65,8

ZZ

50,5

0805 20 10

IL

108,8

MA

95,1

ZZ

102,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

AR

112,1

IL

71,9

MA

80,4

PK

58,0

TR

54,0

ZZ

75,3

0805 50 10

EG

63,4

IL

65,7

TR

49,9

ZZ

59,7

0808 10 80

AR

101,4

CA

91,7

CN

95,7

US

118,6

ZZ

101,9

0808 20 50

AR

81,7

CL

76,9

CN

66,5

US

96,9

ZA

82,8

ZZ

81,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/62


VERORDENING (EG) Nr. 195/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 februari 2007

tot opening van de boteraankopen in sommige lidstaten voor de periode van 1 maart tot en met 31 augustus 2007

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room (2), en met name op artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 is bepaald dat, als de prijzen op de botermarkt in een of meer lidstaten gedurende een representatieve periode beneden 92 % van de interventieprijs komen te liggen, de interventiebureaus boter moeten aankopen.

(2)

Op basis van de door de lidstaten meegedeelde marktprijzen heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2771/1999, geconstateerd dat de prijzen in Spanje, Ierland en Portugal gedurende twee opeenvolgende weken beneden 92 % van de interventieprijs zijn gebleven. Derhalve moet in de betrokken lidstaten boter worden aangekocht door de interventiebureaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De aankoop van boter op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 wordt geopend voor de onderstaande lidstaten:

Spanje

Ierland

Portugal.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 333 van 24.12.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1919/2006 (PB L 380 van 28.12.2006, blz. 1).


27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/63


VERORDENING (EG) Nr. 196/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 februari 2007

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

De restituties moeten worden vastgesteld met inachtneming van de elementen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(3)

Voor meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge moet de restitutie worden berekend met inachtneming van de hoeveelheid granen benodigd voor de vervaardiging van de betreffende producten. Deze hoeveelheden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1501/95.

(4)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor sommige producten kunnen een differentiatie van de restitutie naar bestemming nodig maken.

(5)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan tussentijds worden gewijzigd.

(6)

De toepassing van deze regelen op de huidige situatie in de sector granen en met name op de noteringen of prijzen van deze producten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt voert tot het vaststellen van de bedragen van de restitutie zoals vermeld in de bijlage.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat van de in artikel 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten, met uitzondering van mout, worden op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9200

EUR/t

1001 10 00 9400

A00

EUR/t

0

1001 90 91 9000

EUR/t

1001 90 99 9000

A00

EUR/t

1002 00 00 9000

A00

EUR/t

0

1003 00 10 9000

EUR/t

1003 00 90 9000

A00

EUR/t

1004 00 00 9200

EUR/t

1004 00 00 9400

A00

EUR/t

0

1005 10 90 9000

EUR/t

1005 90 00 9000

A00

EUR/t

0

1007 00 90 9000

EUR/t

1008 20 00 9000

EUR/t

1101 00 11 9000

EUR/t

1101 00 15 9100

C01

EUR/t

0

1101 00 15 9130

C01

EUR/t

0

1101 00 15 9150

C01

EUR/t

0

1101 00 15 9170

C01

EUR/t

0

1101 00 15 9180

C01

EUR/t

0

1101 00 15 9190

EUR/t

1101 00 90 9000

EUR/t

1102 10 00 9500

A00

EUR/t

0

1102 10 00 9700

A00

EUR/t

0

1102 10 00 9900

EUR/t

1103 11 10 9200

A00

EUR/t

0

1103 11 10 9400

A00

EUR/t

0

1103 11 10 9900

EUR/t

1103 11 90 9200

A00

EUR/t

0

1103 11 90 9800

EUR/t

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

C01

:

Alle derde landen met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Servië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Liechtenstein en Zwitserland.


27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/65


VERORDENING (EG) Nr. 197/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 februari 2007

tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 moet bij uitvoer van granen de op de dag van indiening van de aanvraag van een certificaat geldende restitutie op verzoek worden toegepast op uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat moet plaatsvinden. In dat geval kan op de restitutie een correctiebedrag worden toegepast.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2) kan een correctiebedrag worden vastgesteld voor de in artikel 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten. Dit correctiebedrag moet worden berekend met inachtneming van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde elementen.

(3)

Op grond van de situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten kan het noodzakelijk zijn het correctiebedrag naar gelang van de bestemming te differentiëren.

(4)

Het correctiebedrag moet volgens dezelfde procedure als de restitutie worden vastgesteld. Het kan tussentijds worden gewijzigd.

(5)

Uit de bovengenoemde bepalingen volgt dat het correctiebedrag moet worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het correctiebedrag op de vooraf vastgestelde restituties bij uitvoer van de in artikel 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten, met uitzondering van mout, wordt vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de Verordening van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

(in EUR/t)

Productcode

Bestemming

Lopende

3 maand

1e term.

4

2e term.

5

3e term.

6

4e term.

7

5e term.

8

6e term.

9

1001 10 00 9200

1001 10 00 9400

A00

0

0

0

0

0

1001 90 91 9000

1001 90 99 9000

C01

0

0

0

0

0

1002 00 00 9000

A00

0

0

0

0

0

1003 00 10 9000

1003 00 90 9000

C02

0

0

0

0

0

1004 00 00 9200

1004 00 00 9400

C03

0

0

0

0

0

1005 10 90 9000

1005 90 00 9000

A00

0

0

0

0

0

1007 00 90 9000

1008 20 00 9000

1101 00 11 9000

1101 00 15 9100

C01

0

0

0

0

0

1101 00 15 9130

C01

0

0

0

0

0

1101 00 15 9150

C01

0

0

0

0

0

1101 00 15 9170

C01

0

0

0

0

0

1101 00 15 9180

C01

0

0

0

0

0

1101 00 15 9190

1101 00 90 9000

1102 10 00 9500

A00

0

0

0

0

0

1102 10 00 9700

A00

0

0

0

0

0

1102 10 00 9900

1103 11 10 9200

A00

0

0

0

0

0

1103 11 10 9400

A00

0

0

0

0

0

1103 11 10 9900

1103 11 90 9200

A00

0

0

0

0

0

1103 11 90 9800

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

C01

:

Alle derde landen met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Servië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Liechtenstein en Zwitserland.

C02

:

Algerije, Saoedi Arabië, Bahrein, Egypte, de Verenigde Arabische Emiraten, Iran, Irak, Israël, Jordanië, Koeweit, Libanon, Libië, Marokko, Mauritanië, Oman, Qatar, Syrië, Tunesië en Jemen.

C03

:

Alle landen met uitzondering van Noorwegen, Zwitserland en Liechenstein.


27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/67


VERORDENING (EG) Nr. 198/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 februari 2007

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van die verordening genoemde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

De restituties moeten worden vastgesteld met inachtneming van de elementen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(3)

Voor mout moet de restitutie worden berekend met inachtneming van de hoeveelheid granen benodigd voor de vervaardiging van de betreffende producten. Deze hoeveelheden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1501/95.

(4)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor zekere producten kunnen een differentiatie van de restitutie, naar gelang van de bestemming, nodig maken.

(5)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan in de tussentijd worden gewijzigd.

(6)

Bij toepassing van deze regelen op de huidige situatie in de sector granen en met name op de noteringen of prijzen van deze producten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt, moet de restitutie op de in de bijlage vermelde bedragen worden vastgesteld.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer van de in artikel 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde mout worden op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1107 10 19 9000

A00

EUR/t

0,00

1107 10 99 9000

A00

EUR/t

0,00

1107 20 00 9000

A00

EUR/t

0,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).


27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/69


VERORDENING (EG) Nr. 199/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 februari 2007

tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 moet bij uitvoer van granen de op de dag van indiening van de aanvraag van een certificaat geldende restitutie op verzoek worden toegepast op uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat moet plaatsvinden. In dat geval kan op de restitutie een correctiebedrag worden toegepast.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen (2), kan een correctiebedrag worden vastgesteld voor de in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde mout. Het correctiebedrag moet worden berekend met inachtneming van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde elementen.

(3)

Uit de bovengenoemde bepalingen volgt dat het correctiebedrag moet worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het in artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde correctiebedrag dat van toepassing is op de vooraf vastgestelde restituties bij uitvoer van mout, wordt vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

(EUR/t)

Productcode

Bestemming

Lopend

3

1e term.

4

2e term.

5

3e term.

6

4e term.

7

5e term.

8

1107 10 11 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 19 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 91 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 99 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 20 00 9000

A00

0

0

0

0

0

0


(EUR/t)

Productcode

Bestemming

6e term.

9

7e term.

10

8e term.

11

9e term.

12

10e term.

1

11e term.

2

1107 10 11 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 19 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 91 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 99 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 20 00 9000

A00

0

0

0

0

0

0


27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/71


VERORDENING (EG) Nr. 200/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 februari 2007

tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2681/74 van de Raad van 21 oktober 1974 betreffende de communautaire financiering van de uitgaven in verband met de levering van landbouwproducten als voedselhulp (3) is bepaald dat het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, het gedeelte van de uitgaven financiert dat overeenkomt met de desbetreffende restituties bij uitvoer die overeenkomstig de betrokken communautaire voorschriften zijn vastgesteld.

(2)

Om de opstelling en het beheer van de begroting voor de communautaire voedselhulpacties te vergemakkelijken en om de lidstaten in staat te stellen het bedrag van de communautaire deelname in de financiering van de nationale voedselhulpacties te kennen, moet het bedrag van de voor deze acties toegekende restituties worden vastgesteld.

(3)

De algemene voorschriften en de uitvoeringsbepalingen die in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 voor de uitvoerrestituties zijn vastgesteld, zijn van overeenkomstige toepassing op bovenbedoelde transacties.

(4)

De specifieke criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de uitvoerrestituties voor rijst zijn vastgesteld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De geldende restituties voor de producten van de sectoren granen en rijst geleverd voor de communautaire en nationale voedselhulpacties, uitgevoerd in het kader van internationale verdragen of andere aanvullende programma's of die in het kader van andere communautaire acties gratis worden geleverd, worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 van de Commissie (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(3)  PB L 288 van 25.10.1974, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 26 februari 2007 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

(EUR/t)

Productcode

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9400

0,00

1001 90 99 9000

0,00

1002 00 00 9000

0,00

1003 00 90 9000

0,00

1005 90 00 9000

0,00

1006 30 92 9100

0,00

1006 30 92 9900

0,00

1006 30 94 9100

0,00

1006 30 94 9900

0,00

1006 30 96 9100

0,00

1006 30 96 9900

0,00

1006 30 98 9100

0,00

1006 30 98 9900

0,00

1006 30 65 9900

0,00

1007 00 90 9000

0,00

1101 00 15 9100

0,00

1101 00 15 9130

0,00

1102 10 00 9500

0,00

1102 20 10 9200

0,00

1102 20 10 9400

0,00

1103 11 10 9200

0,00

1103 13 10 9100

0,00

1104 12 90 9100

0,00

NB: Productcodes: zie de Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.


27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/73


VERORDENING (EG) Nr. 201/2007 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad van 18 juli 2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1183/2005 geeft een lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen wier tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Op 6 februari 2007 heeft het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besloten tot wijziging van de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen op wie de bevriezing van tegoeden en economische middelen moet worden toegepast. Bijlage I dient bijgevolg overeenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1183/2005 wordt gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2007.

Voor de Commissie

Eneko LANDÁBURU

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 193 van 23.7.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1183/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De vermelding „Khawa Panga Mandro (alias a) Kawa Panga, b) Kawa Panga Mandro, c) Kawa Mandro, d) Yves Andoul Karim, e) Chief Kahwa, f) Kawa). Geboortedatum: 20.8.1973. Geboorteplaats: Bunia, Democratische Republiek Congo. Nationaliteit: Congolees. Andere informatie: voormalig voorzitter van PUSIC. In de gevangenis in Bunia sinds april 2005.” wordt vervangen door:

„Khawa Panga Mandro (alias a) Kawa Panga, b) Kawa Panga Mandro, c) Kawa Mandro, d) Yves Andoul Karim, e) Chief Kahwa, f) Kawa, g) Mandro Panga Kahwa, h) Yves Khawa Panga Mandro). Geboortedatum: 20.8.1973. Geboorteplaats: Bunia, Democratische Republiek Congo. Nationaliteit: Congolees. Andere informatie: voormalig voorzitter van PUSIC. In de gevangenis in Bunia sinds april 2005.”.

2)

De vermelding „Douglas Mpano. Nationaliteit: Congolees. Andere informatie: gebaseerd in Goma. Manager van de Compagnie Aérienne des Grands Lacs en de Great Lakes Business Company.” wordt vervangen door:

„Iruta Douglas Mpamo (alias a) Mpano b) Douglas Iruta Mpamo). Adres: Bld Kanyamuhanga 52, Goma, DRC. Geboortedatum: a) 28.12.1965, b) 29.12.1965. Geboorteplaats: a) Bashali, Masisi (verwijst naar geboortedatum a)), b) Goma, Democratische Republiek Congo (voorheen Zaïre) (verwijst naar geboortedatum b)). Nationaliteit: Congolees. Andere informatie: eigenaar/manager van de Compagnie Aérienne des Grands Lacs en de Great Lakes Business Company.”.

3)

De vermelding „Dr Ignace Murwanashy-Aka (alias Ignace). Geboortedatum: 14.5.1963. Geboorteplaats: Butera, Rwanda. Nationaliteit: Rwandees. Andere informatie: voorzitter van FDLR. Verblijft in Duitsland.” wordt vervangen door:

„Dr Ignace Murwanashyaka (alias Ignace). Geboortedatum: 14.5.1963. Geboorteplaats: a) Butera, Rwanda, b) Ngoma, Butare, Rwanda. Nationaliteit: Rwandees. Andere informatie: voorzitter van FDLR. Verblijft in Duitsland.”.

4)

De vermelding „Laurent Nkunda (alias a) Laurent Nkunda Bwatare, b) Laurent Nkundabatware, c) Laurent Nkunda Mahoro Batware, d) Generaal Nkunda). Geboortedatum: 6.2.1967. Geboorteplaats: Noord-Kivu/Rutshuru, Democratische Republiek Congo. Nationaliteit: Congolees. Andere informatie: voormalig RCD-G-generaal. Momenteel niet gelokaliseerd. Gezien in Rwanda en Goma.” wordt vervangen door:

„Laurent Nkunda (alias a) Laurent Nkunda Bwatare, b) Laurent Nkundabatware, c) Laurent Nkunda Mahoro Batware, d) Laurent Nkunda Batware, e) Generaal Nkunda). Geboortedatum: a) 6.2.1967, b) 2.2.1967. Geboorteplaats: Noord-Kivu/Rutshuru, Democratische Republiek Congo (verwijst naar geboortedatum a)). Nationaliteit: Congolees. Andere informatie: voormalig RCD-G-generaal. Oprichter, National Congress for the People’s Defense, 2006; Hoge functionaris, Rally for Congolese Democracy-Goma (RCD-G), 1998-2006; Officier, Rwandan Patriotic Front (RPF), 1992-1998. Momenteel niet gelokaliseerd. Gezien in Rwanda en Goma.”.


RICHTLIJNEN

27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/75


RICHTLIJN 2007/12/EG VAN DE COMMISSIE

van 26 februari 2007

tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 90/642/EEG van de Raad wat betreft maximumgehalten aan residuen van penconazool, benomyl en carbendazim

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (1), en met name op artikel 7,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (2), en met name op artikel 4, lid 1, onder f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG valt de toelating van gewasbeschermingsmiddelen voor gebruik op bepaalde gewassen onder de bevoegdheid van de lidstaten. Deze toelating moet stoelen op een beoordeling van de gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu. Bij deze beoordeling moet onder meer worden gekeken naar de blootstelling van toedieners en omstanders, de milieueffecten in bodem, water en lucht, en de gevolgen bij mens en dier van de consumptie van residuen op behandelde gewassen.

(2)

De maximumresidugehalten (MRL’s) worden vastgesteld op basis van een zodanige toepassing van de minimumhoeveelheden bestrijdingsmiddelen die voor een effectieve gewasbescherming nodig zijn dat de hoeveelheid residu zo klein mogelijk is en toxicologisch aanvaardbaar blijft, met name wat de geschatte opname via de voeding betreft.

(3)

De MRL’s voor onder Richtlijn 90/642/EEG vallende bestrijdingsmiddelen moeten voortdurend worden bekeken en kunnen worden gewijzigd om rekening te houden met nieuwe of veranderde toepassingen. De Commissie is in kennis gesteld van nieuwe of gewijzigde toepassingen die zullen leiden tot andere gehalten aan residuen van penconazool, benomyl en carbendazim.

(4)

De levenslange blootstelling van de consument aan die bestrijdingsmiddelen via levensmiddelen die residuen daarvan kunnen bevatten, is beoordeeld en geëvalueerd volgens in de Gemeenschap gangbare procedures en werkwijzen en door de Wereldgezondheidsorganisatie gepubliceerde richtsnoeren (3).

(5)

Voor benomyl en carbendazim bestaat een acute referentiedosis (ARfD) en is de acute blootstelling van de consument via elk levensmiddel dat residuen van deze bestrijdingsmiddelen kan bevatten volgens momenteel in de Gemeenschap gangbare procedures en werkwijzen en door de Wereldgezondheidsorganisatie gepubliceerde richtsnoeren beoordeeld. Er is rekening gehouden met het advies en de aanbevelingen van het Wetenschappelijk Comité voor planten, met name over de bescherming van de consument van met bestrijdingsmiddelen behandelde levensmiddelen (4). Op grond van de beoordeling van de inname via de voeding moeten de MRL’s voor deze bestrijdingsmiddelen zodanig worden vastgesteld dat de ARfD niet wordt overschreden. Uit de beschikbare informatie voor de overige stoffen blijkt dat geen ARfD en dus ook geen beoordeling van de acute effecten nodig is.

(6)

Voor de nieuwe MRL op citrusvruchten voor benomyl en carbendazim heeft de aanvrager toegezegd uiterlijk in december 2007 aanvullende gegevens te verstrekken. Uit de reeds beschikbare gegevens blijkt dat de voorgestelde MRL voor de consument veilig is.

(7)

Wanneer toegelaten toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen niet tot detecteerbare gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in of op het levensmiddel leiden, wanneer er geen toegelaten toepassingen zijn, wanneer door de lidstaten toegelaten toepassingen niet met de nodige gegevens zijn onderbouwd, of wanneer toepassingen in derde landen die leiden tot residuen in of op levensmiddelen die op de markt van de Gemeenschap verkrijgbaar kunnen zijn, niet met de nodige gegevens zijn onderbouwd, moeten de MRL’s op de ondergrens van de analytische bepaling worden vastgesteld.

(8)

Het is daarom passend voor die bestrijdingsmiddelen nieuwe MRL’s vast te stellen.

(9)

Richtlijn 90/642/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Richtlijn 90/642/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 27 augustus 2007 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 28 augustus 2007.

2.   Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/92/EG van de Commissie (PB L 311 van 10.11.2006, blz. 31).

(2)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/6/EG van de Commissie (PB L 43 van 15.2.2007, blz. 13).

(3)  Richtsnoeren voor het voorspellen van de opname via de voeding van residuen van bestrijdingsmiddelen (herziene versie), opgesteld door GEMS/voedselprogramma in samenwerking met het Codex-comité voor residuen van bestrijdingsmiddelen, gepubliceerd door de Wereldgezondheidsorganisatie, 1997 (WHO/FSF/FOS/97.7).

(4)  Opinion regarding questions relating to amending the annexes to Council Directives 86/362/EEC, 86/363/EEC and 90/642/EEC (uitgebracht op 14 juli 1998); Opinion regarding variable pesticide residues in fruit and vegetables (uitgebracht op 14 juli 1998), http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/scp/outcome_ppp_en.html


BIJLAGE

In deel A van bijlage II bij Richtlijn 90/642/EEG worden de kolommen voor penconazool, benomyl en carbendazim vervangen door:

 

Residuen van bestrijdingsmiddelen en maximumgehalten aan residuen (mg/kg)

Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarop de maximumgehalten van residuen van bestrijdingsmiddelen van toepassing zijn

Penconazool

Som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim

„1.   

Fruit, vers, gedroogd of ongekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker; noten

i)

CITRUSVRUCHTEN

0,05 (1)

0,5 (2)

Grapefruits

 

 

Citroenen

 

 

Limoenen

 

 

Mandarijnen (inclusief clementines en andere kruisingen)

 

 

Sinaasappelen

 

 

Pomelo’s

 

 

Andere

 

 

ii)

NOTEN (al dan niet in de dop, schil of schaal)

0,05 (1)

0,1 (1)

Amandelen

 

 

Paranoten

 

 

Cashewnoten

 

 

Kastanjes

 

 

Kokosnoten

 

 

Hazelnoten

 

 

Macadamianoten

 

 

Pecannoten

 

 

Pijnboompitten

 

 

Pistaches (pimpernoten)

 

 

Walnoten

 

 

Andere

 

 

iii)

PITVRUCHTEN

0,2

0,2

Appelen

 

 

Peren

 

 

Kweeperen

 

 

Andere

 

 

iv)

STEENVRUCHTEN

 

 

Abrikozen

0,1

0,2

Kersen

 

0,5

Perziken (inclusief nectarines en soortgelijke kruisingen)

0,1

0,2

Pruimen

 

0,5

Andere

0,05 (1)

0,1 (1)

v)

BESVRUCHTEN EN KLEIN FRUIT

 

 

a)

Tafel- en wijndruiven

0,2

 

Tafeldruiven

 

0,3

Wijndruiven

 

0,5

b)

Aardbeien (andere dan bosaardbeien)

0,5

0,1 (1)

c)

Rubussoorten (andere dan wilde vruchten)

0,05 (1)

0,1 (1)

Bramen

 

 

Dauwbramen

 

 

Loganbessen

 

 

Frambozen

 

 

Andere

 

 

d)

Ander klein fruit en besvruchten (voor zover niet wild)

 

0,1 (1)

Blauwe bosbessen

 

 

Veenbessen

 

 

Aalbessen (rood, zwart en wit)

0,5

 

Kruisbessen

 

 

Andere

0,05 (1)

 

e)

Wilde besvruchten en wilde vruchten

0,05 (1)

0,1 (1)

vi)

DIVERSE VRUCHTEN

0,05 (1)

 

Avocado’s

 

 

Bananen

 

 

Dadels

 

 

Vijgen

 

 

Kiwi’s

 

 

Kumquats

 

 

Lychees

 

 

Mango’s

 

 

Olijven (tafelolijven)

 

 

Olijven (olieproductie)

 

 

Papaja’s

 

0,2

Passievruchten

 

 

Ananassen

 

 

Granaatappels

 

 

Andere

 

0,1 (1)

2.   

Groenten, vers of ongekookt, bevroren of gedroogd

i)

WORTEL- EN KNOLGEWASSEN

0,05 (1)

0,1 (1)

Rode bieten

 

 

Wortelen

 

 

Cassave

 

 

Knolselderij

 

 

Mierikswortel (peperwortel)

 

 

Aardperen (topinamboer)

 

 

Pastinaken

 

 

Wortelpeterselie

 

 

Radijzen

 

 

Schorseneren

 

 

Bataten (zoete aardappelen)

 

 

Koolrapen

 

 

Rapen

 

 

Yams

 

 

Andere

 

 

ii)

BOLGEWASSEN

0,05 (1)

0,1 (1)

Knoflook

 

 

Uien

 

 

Sjalotten

 

 

Bosuien

 

 

Andere

 

 

iii)

VRUCHTGROENTEN

 

 

a)

Solanaceae

 

 

Tomaten

0,1

0,5

Pepers (paprika’s)

0,2

 

Aubergines

0,1

0,5

Okra’s

 

2

Andere

0,05 (1)

0,1 (1)

b)

Cucurbitaceae met eetbare schil

0,1

0,1 (1)

Komkommers

 

 

Augurken

 

 

Courgettes

 

 

Andere

 

 

c)

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

0,1

0,1 (1)

Meloenen

 

 

Pompoenen

 

 

Watermeloenen

 

 

Andere

 

 

d)

Suikermais

0,05 (1)

0,1 (1)

iv)

KOOLSOORTEN

0,05 (1)

 

a)

Bloemkoolachtigen

 

0,1 (1)

Broccoli

 

 

Bloemkool

 

 

Andere

 

 

b)

Sluitkoolachtigen

 

 

Spruitjes

 

0,5

Sluitkool

 

 

Andere

 

0,1 (1)

c)

Bladkoolachtigen

 

0,1 (1)

Chinese kool

 

 

Boerenkool

 

 

Andere

 

 

d)

Koolrabi

 

0,1 (1)

v)

BLADGROENTEN EN VERSE KRUIDEN

0,05 (1)

0,1 (1)

a)

Sla en dergelijke

 

 

Tuinkers

 

 

Veldsla

 

 

Sla

 

 

Andijvie

 

 

Rucola

 

 

Bladeren en stengels van koolsoorten

 

 

Andere

 

 

b)

Spinazie en dergelijke

 

 

Spinazie

 

 

Snijbiet

 

 

Andere

 

 

c)

Waterkers

 

 

(d)

Witlof

 

 

e)

Kruiden

 

 

Kervel

 

 

Bieslook

 

 

Peterselie

 

 

Bladselderij

 

 

Andere

 

 

vi)

PEULGROENTEN (vers)

0,05 (1)

 

Bonen (met peul)

 

0,2

Bonen (zonder peul)

 

 

Erwten (met peul)

 

0,2

Erwten (zonder peul)

 

 

Andere

 

0,1 (1)

vii)

STENGELGROENTEN (vers)

 

0,1 (1)

Asperges

 

 

Kardoen

 

 

Bleekselderij

 

 

Knolvenkel

 

 

Artisjokken

0,2

 

Prei

 

 

Rabarber

 

 

Andere

0,05 (1)

 

viii)

FUNGI

0,05 (1)

0,1 (1)

a)

Gekweekte paddenstoelen

 

 

b)

Wilde paddenstoelen

 

 

3.

Peulvruchten

0,05 (1)

0,1 (1)

Bonen

 

 

Linzen

 

 

Erwten

 

 

Lupinen

 

 

Andere

 

 

4.

Oliehoudende zaden

0,05 (1)

 

Lijnzaad

 

 

Pinda’s

 

 

Papaverzaad

 

 

Sesamzaad

 

 

Zonnebloempitten

 

 

Kool- en raapzaad

 

 

Sojabonen

 

0,2

Mosterdzaad

 

 

Katoenzaad

 

 

Hennepzaad

 

 

Andere

 

0,1 (1)

5.

Aardappelen

0,05 (1)

0,1 (1)

Vroege aardappelen

 

 

Bewaaraardappelen

 

 

6.

Thee (gedroogde bladeren en stengels, al dan niet gefermenteerd, van Camellia sinensis)

0,1 (1)

0,1 (1)

7.

Hop (gedroogd), inclusief hoppellets en niet-geconcentreerd poeder

0,5

0,1 (1)


(1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.

(2)  Geeft aan dat het maximumresidugehalte voorlopig is vastgesteld tot 31 december 2007 in afwachting van de indiening van gegevens door de aanvrager. Als op die datum nog geen gegevens zijn ontvangen, zal de MRL bij een richtlijn of een verordening worden ingetrokken.”