ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 367

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
22 december 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 1941/2006 van de Raad van 11 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1942/2006 van de Raad van 12 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1321/2004 inzake de beheersstructuren van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet

18

 

*

Verordening (EG) nr. 1943/2006 van de Raad van 12 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 876/2002 tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming Galileo

21

 

*

Verordening (EG) nr. 1944/2006 van de Raad van 19 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

23

 

*

Verordening (EG, Euratom) nr. 1945/2006 van de Raad van 11 december 2006 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 495/77 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die regelmatig wachtdiensten verrichten

25

 

 

Verordening (EG) nr. 1946/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

26

 

 

Verordening (EG) nr. 1947/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

28

 

 

Verordening (EG) nr. 1948/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van stropen en bepaalde andere producten van de suikersector in ongewijzigde staat

30

 

 

Verordening (EG) nr. 1949/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van witte suiker in het kader van de in Verordening (EG) nr. 958/2006 bedoelde permanente inschrijving

32

 

*

Verordening (EG) nr. 1950/2006 van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik van een lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen ( 1 )

33

 

*

Verordening (EG) nr. 1951/2006 van de Commissie van 21 december 2006 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 753/2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, wat betreft de aanbiedingsvorm van wijn in houten vaten

46

 

 

Verordening (EG) nr. 1952/2006 van de Commissie van 21 december 2006 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde graan- en rijstproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

49

 

 

Verordening (EG) nr. 1953/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten

53

 

 

Verordening (EG) nr. 1954/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen

56

 

 

Verordening (EG) nr. 1955/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties bij de productie in de sector granen

58

 

 

Verordening (EG) nr. 1956/2006 van de Commissie van 21 december 2006 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde producten van de sector suiker, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

59

 

 

Verordening (EG) nr. 1957/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

61

 

 

Verordening (EG) nr. 1958/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

63

 

 

Verordening (EG) nr. 1959/2006 van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

65

 

 

Verordening (EG) nr. 1960/2006 van de Commissie van 21 december 2006 betreffende de offertes voor de uitvoer van gerst die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 935/2006

67

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit nr. 2/2006 van de Associatieraad EG-Turkije van 17 oktober 2006 tot wijziging van de aan Besluit nr. 1/98 betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten gehechte Protocollen nr. 1 en nr. 2

68

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Besluit 2006/1000/GBVB van de Raad van 11 december 2006 betreffende de uitvoering van Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB met het oog op een bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens in Latijns-Amerika en het Caribische gebied

77

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Beschikking 2006/944/EG van de Commissie van 14 december 2006 tot vaststelling, op grond van Beschikking 2002/358/EG van de Raad, van de respectieve emissieniveaus die in het kader van het Protocol van Kyoto aan de Gemeenschap en elk van haar lidstaten zijn toegewezen (PB L 358 van 16.12.2006)

80

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1620/2006 van de Commissie van 30 oktober 2006 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op strijkplanken uit de Volksrepubliek China en Oekraïne (PB L 300 van 31.10.2006)

80

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/1


VERORDENING (EG) Nr. 1941/2006 VAN DE RAAD

van 11 december 2006

tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 20,

Gelet op Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (2), en met name op artikel 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet de Raad, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke adviezen en met name van het verslag van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, maatregelen vaststellen waarbij de toegang tot wateren en hulpbronnen en de duurzame uitoefening van visserijactiviteiten worden geregeld.

(2)

Krachtens artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 dient de Raad de vangstmogelijkheden per visserijtak of groep van visserijtakken vast te stellen en deze over de lidstaten te verdelen.

(3)

Voor een efficiënt beheer van deze vangstmogelijkheden moeten bijzondere voorschriften voor de uitoefening van de betrokken visserij worden vastgesteld.

(4)

De beginselen van en bepaalde procedures voor het visserijbeheer moeten door de Gemeenschap worden vastgesteld om de lidstaten in staat te stellen de vaartuigen die onder hun vlag varen, te beheren.

(5)

In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 zijn begripsomschrijvingen vastgesteld die van belang zijn voor de toewijzing van vangstmogelijkheden.

(6)

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad moeten de bestanden waarop de daarin vervatte maatregelen van toepassing zijn, worden omschreven.

(7)

Bij de toepassing van de vangstmogelijkheden moet worden voldaan aan de communautaire wetgeving op dit gebied, en met name aan Verordening (EEG) nr. 1381/87 van de Commissie van 20 mei 1987 inzake uitvoeringsbepalingen met betrekking tot kentekens voor vissersvaartuigen en met betrekking tot documenten aan boord van die vaartuigen (3), Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (4), Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (5), Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (6), Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (7), Verordening (EEG) nr. 3880/91 van de Raad van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (8), en Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont (9).

(8)

Met het oog op de instandhouding van de visbestanden moet in 2007 een aantal aanvullende technische en controlemaatregelen voor de visserij ten uitvoer worden gelegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor het jaar 2007 de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee vastgesteld, alsmede de bij de visserij in acht te nemen specifieke voorschriften.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op alle in de Oostzee vissende vissersvaartuigen van de Gemeenschap (hierna „vaartuigen van de Gemeenschap” genoemd) en vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd staan in een derde land.

2.   In afwijking van lid 1, is deze verordening niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de betrokken lidstaat of lidstaten en waarvan de Commissie en de lidstaat of lidstaten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, tevoren in kennis zijn gesteld.

Artikel 3

Begripsomschrijvingen

Naast de begripsomschrijvingen van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, wordt in deze verordening verstaan onder:

a)

„de zones van de ICES” (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, International Council for the Exploration of the Sea), de zones afgebakend in Verordening (EEG) nr. 3880/91;

b)

„Oostzee”, ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId;

c)

„totaal toegestane vangsten (TAC's)”, de hoeveelheid die per bestand per jaar mag worden gevangen;

d)

„quotum”, een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Gemeenschap, aan een lidstaat of aan een derde land.

HOOFDSTUK II

VANGSTMOGELIJKHEDEN EN VISSERIJVOORSCHRIFTEN

Artikel 4

Vangstmogelijkheden en toewijzingen

De vangstmogelijkheden, de verdeling daarvan over de lidstaten en de aanvullende voorwaarden als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96, zijn vastgesteld in bijlage I bij deze verordening.

Artikel 5

Bijzondere bepalingen inzake toewijzingen

1.   De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig bijlage I aan de lidstaten toegewezen onverminderd:

a)

het ruilen van quota op grond van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002,

b)

nieuwe toewijzingen op grond van artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 1, en artikel 32, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93,

c)

het aanvoeren van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96,

d)

het overdragen van hoeveelheden op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96,

e)

verminderingen of kortingen op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 847/96.

2.   Bij inhoudingen op de quota voor overdracht naar 2008 is het bepaalde in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96, in afwijking van het bepaalde in die verordening, van toepassing op alle bestanden waarvoor een analytische TAC is vastgesteld.

Artikel 6

Voorwaarden voor vangsten en bijvangsten

1.   Vis van bestanden waarvoor vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of aangevoerd mits die vis:

a)

is gevangen met vaartuigen van een lidstaat die een quotum heeft en die zijn quotum niet heeft opgebruikt, dan wel

b)

samen met andere soorten dan haring of sprot is gevangen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 32 mm, op voorwaarde dat de vangsten niet aan boord of bij aanvoer zijn gesorteerd.

2.   Alle aangevoerde hoeveelheden worden in mindering gebracht op het betrokken quotum of, wanneer het aandeel van de Gemeenschap niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, op het Gemeenschapsaandeel, met uitzondering van vangsten bedoeld in lid 1, onder b).

3.   Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum voor haring is opgebruikt, mogen de vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren, in de Gemeenschap zijn geregistreerd en actief zijn in de visserijtak waarvoor het quotum is vastgesteld, geen ongesorteerde vangsten aanvoeren die haring bevatten.

Artikel 7

Beperkingen van de visserij-inspanning

De beperkingen van de visserij-inspanning zijn vastgesteld in bijlage II.

Artikel 8

Overgangsmaatregelen op technisch en controlegebied

Overgangsmaatregelen op technisch en controlegebied zijn vastgesteld in bijlage III.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

Gegevensoverdracht

Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 gegevens met betrekking tot de aanlanding van hoeveelheden gevangen vis aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in bijlage I bij deze verordening vermelde bestandscodes.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitster

S. HUOVINEN


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.

(3)  PB L 132 van 21.5.1987, blz. 9.

(4)  PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1804/2005 (PB L 290 van 4.11.2005, blz. 10).

(5)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(6)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.

(7)  PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3259/94 (PB L 339 van 29.12.1994, blz. 11).

(8)  PB L 365 van 31.12.1991, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 448/2005 van de Commissie (PB L 74 van 19.3.2005, blz. 5).

(9)  PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1.


BIJLAGE I

Toegestane aanvoer en in acht te nemen voorschriften voor het meerjarenbeheer van de vangstmogelijkheden per soort en per gebied voor vaartuigen van de Gemeenschap in gebieden met vangstbeperkingen

Onderstaande tabellen bevatten de TAC's en quota (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) per bestand, de verdeling daarvan onder de lidstaten en de daaraan verbonden voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de quota.

Soort

:

Haring

Clupea harengus

Zone

:

Deelsectoren 30-31

HER/3D30.; HER/3D31.

Finland

75 099

 

Zweden

16 501

 

EG

91 600

 

TAC

91 600

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort

:

Haring

Clupea harengus

Zone

:

Deelsectoren 22-24

HER/3B23.; HER/3C22.; HER/3D24.

Denemarken

6 939

 

Duitsland

27 311

 

Finland

3

 

Polen

6 441

 

Zweden

8 806

 

EG

49 500

 

TAC

49 500

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort

:

Haring

Clupea harengus

Zone

:

Deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

HER/3D25.; HER/3D26.; HER/3D27.; HER/3D28.; HER/3D29.; HER/3D32.

Denemarken

2 920

 

Duitsland

774

 

Estland

14 910

 

Finland

29 105

 

Letland

3 680

 

Litouwen

3 874

 

Polen

33 066

 

Zweden

44 389

 

EG

132 718

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort

:

Haring

Clupea harengus

Zone

:

Deelsector 28.1

HER/03D.RG

Estland

17 317

 

Letland

20 183

 

EG

37 500

 

TAC

37 500

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort

:

Kabeljauw

Gadus morhua

Zone

:

Deelsectoren 25-32 (EG-wateren)

COD/3D25.; COD/3D26.; COD/3D27.; COD/3D28.; COD/3D29.; COD/3D30.; COD/3D31.; COD/3D32.

Denemarken

9 374

 

Duitsland

3 729

 

Estland

913

 

Finland

717

 

Letland

3 485

 

Litouwen

2 296

 

Polen

10 794

 

Zweden

9 497

 

EG

40 805 (1)

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort

:

Kabeljauw

Gadus morhua

Zone

:

Deelsectoren 22-24 (EG-wateren)

COD/3B23.; COD/3C22.; COD/3D24.

Denemarken

11 653

 

Duitsland

5 697

 

Estland

258

 

Finland

229

 

Letland

964

 

Litouwen

625

 

Polen

3 118

 

Zweden

4 152

 

EG

26 696

 

TAC

26 696 (2)

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort

:

Schol

Pleuronectes platessa

Zone

:

IIIbcd (EG-wateren)

PLE/3B23.; PLE/3C22.; PLE/3D24.; PLE/3D25.; PLE/3D26.; PLE/3D27.; PLE/3D28.; PLE/3D29.; PLE/3D30.; PLE/3D31.; PLE/3D32.

Denemarken

2 698

 

Duitsland

300

 

Zweden

203

 

Polen

565

 

EG

3 766

 

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort

:

Atlantische zalm

Salmo salar

Zone

:

IIIbcd (EG-wateren) met uitzondering van deelsector 32

SAL/3B23.; SAL/3C22.; SAL/3D24.; SAL/3D25.; SAL/3D26.; SAL/3D27.; SAL/3D28.; SAL/3D29.; SAL/3D30.; SAL/3D31.

Denemarken

88 836 (3)

 

Duitsland

9 884 (3)

 

Estland

9 028 (3)

 

Finland

110 773 (3)

 

Letland

56 504 (3)

 

Litouwen

6 642 (3)

 

Polen

26 950 (3)

 

Zweden

120 080 (3)

 

EG

428 697 (3)

 

TAC

Niet relevant (3)

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort

:

Atlantische zalm

Salmo salar

Zone

:

Deelsector 32

SAL/3D32.

Estland

1 581 (4)

 

Finland

13 838 (4)

 

EG

15 419 (4)

 

TAC

Niet relevant (4)

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort

:

Sprot

Sprattus sprattus

Zone

:

IIIbcd (EG-wateren)

SPR/3B23.; SPR/3C22.; SPR/3D24.; SPR/3D25.; SPR/3D26.; SPR/3D27.; SPR/3D28.; SPR/3D29.; SPR/3D30.; SPR/3D31.; SPR/3D32.

Denemarken

44 833

 

Duitsland

28 403

 

Estland

52 060

 

Finland

23 469

 

Letland

62 877

 

Litouwen

22 745

 

Polen

133 435

 

Zweden

86 670

 

EG

454 492

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


(1)  Indien de Raad uiterlijk op 30 juni 2007 geen verordening heeft aangenomen tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, gelden vanaf 1 juli 2007 de in aanhangsel 1 van deze bijlage opgenomen TAC's en quota voor deze bestanden. Vanaf die datum worden vangsten die de in aanhangsel 1 vastgestelde respectieve quota van de lidstaten overschrijden, afgehouden van hun toekomstige quota voor 2008.

(2)  Indien de Raad uiterlijk op 30 juni 2007 geen verordening heeft aangenomen tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, gelden vanaf 1 juli 2007 de in aanhangsel 1 van deze bijlage opgenomen TAC's en quota voor deze bestanden. Vanaf die datum worden vangsten die de in aanhangsel 1 vastgestelde respectieve quota van de lidstaten overschrijden, afgehouden van hun toekomstige quota voor 2008.

(3)  Aantal stuks

(4)  Aantal stuks

Aanhangsel 1 van bijlage I

Soort

:

Kabeljauw

Gadus morhua

Zone

:

Deelsectoren 25-32 (EG-wateren)

COD/3D25.; COD/3D26.; COD/3D27.; COD/3D28.; COD/3D29.; COD/3D30.; COD/3D31.; COD/3D32.

Denemarken

8 849

 

Duitsland

3 520

Estland

862

Finland

677

Letland

3 290

Litouwen

2 168

Polen

10 191

Zweden

8 965

EG

38 522

TAC

Niet relevant


Soort

:

Kabeljauw

Gadus morhua

Zone

:

Deelsectoren 22-24 (EG-wateren)

COD/3B23.; COD/3C22.; COD/3D24.

Denemarken

10 537

 

Duitsland

5 152

Estland

234

Finland

207

Letland

872

Litouwen

565

Polen

2 819

Zweden

3 754

EG

24 140

TAC

24 140


BIJLAGE II

1.   Beperkingen van de visserij-inspanning

1.1.

De visserij met trawls, zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met geankerde kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met verankerde of vrije beugen verboden is:

a)

van 1 tot en met 7 januari, van 31 maart tot en met 1 mei en op 31 december in deelsectoren 22-24, en

b)

van 1 tot en met 7 januari, van 5 tot en met 10 april, van 1 juli tot en met 31 augustus en op 31 december in deelsectoren 25-27.

1.2.

Voor vissersvaartuigen die hun vlag voeren, zorgen de lidstaten ervoor dat de visserij met trawls, zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met geankerde kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met verankerde of vrije beugen tevens verboden is gedurende:

a)

77 kalenderdagen buiten de in punt 1.1, onder a), bedoelde periode in deelsectoren 22-24, en

b)

67 kalenderdagen buiten de in punt 1.1, onder b), bedoelde periode in deelsectoren 25-27.

De lidstaten verdelen de onder a) en onder b) bedoelde dagen in perioden van niet minder dan vijf dagen.

1.3.

Uiterlijk op 7 januari 2007 delen de lidstaten de precieze data van de in punt 1.2 bedoelde kalenderdagen aan de Commissie mee en maken zij deze data op hun websites bekend; die data moeten identiek zijn voor vissersvaartuigen die de vlag van de respectieve lidstaten voeren.

1.4.

In afwijking van de punten 1.1 en 1.2 is het communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m die vissen in de territoriale zee toegestaan ten hoogste 20 kg of 10 % kabeljauw in levend gewicht, naargelang van wat de grootste hoeveelheid uitmaakt, aan boord te houden en aan te voeren bij de visserij met kieuwnetten, warnetten en/of schakelnetten met een maaswijdte van 110 mm of meer.


BIJLAGE III

OVERGANGSMAATREGELEN OP TECHNISCH EN CONTROLEGEBIED

1.   Beperkingen op de visserij

1.1.

Van 1 mei tot en met 31 oktober is iedere vorm van visserij verboden in het gebied dat wordt ingesloten door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden; metingen gebeuren volgens de WGS84-norm:

 

Gebied 1:

55° 45′ NB, 15° 30′ OL

55° 45′ NB, 16° 30′ OL

55° 00′ NB, 16° 30′ OL

55° 00′ NB, 16° 00′ OL

55° 15′ NB, 16° 00′ OL

55° 15′ NB, 15° 30′ OL

55° 45′ NB, 15° 30′ OL

 

Gebied 2:

55° 00′ NB, 19° 14′ OL

54° 48′ NB, 19° 20′ OL

54° 45′ NB, 19° 19′ OL

54° 45′ NB, 18° 55′ OL

55° 00′ NB, 19° 14′ OL

 

Gebied 3:

56° 13′ NB, 18° 27′ OL

56° 13′ NB, 19° 31′ OL

55° 59′ NB, 19° 13′ OL

56° 03′ NB, 19° 06′ OL

56° 00′ NB, 18° 51′ OL

55° 47′ NB, 18° 57′ OL

55° 30′ NB, 18° 34′ OL

56° 13′ NB, 18° 27′ OL

1.2.

In afwijking van punt 1.1 is de visserij met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 157 mm of meer, dan wel met beug, toegestaan. Bij visserij met beug mag geen kabeljauw aan boord worden gehouden.

2.   Toezicht, inspectie en bewaking in verband met het herstel van de kabeljauwbestanden in de Oostzee

2.1.   Speciale visdocumenten voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee

2.1.1.

In afwijking van het bepaalde in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (1), moeten alle communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles gelijk aan of groter dan 8 m die vistuig met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 90 mm aan boord hebben of gebruiken, een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee aan boord hebben.

2.1.2.

Lidstaten geven het speciale visdocument voor de kabeljauwvisserij als bedoeld in punt 2.1.1 slechts af aan communautaire vissersvaartuigen die voor 2006 beschikten over een speciaal visdocument voor de visserij op kabeljauw in de Oostzee als omschreven in punt 6.2.1 van bijlage III van Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (2). Lidstaten mogen echter ook speciale visdocumenten voor de visserij op kabeljauw afgeven aan communautaire vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren en niet beschikten over een speciaal visdocument voor 2006, mits de lidstaat ervoor zorgt dat op zijn minst een gelijkwaardig vermogen, in kilowatt gemeten, niet wordt gebruikt voor het vissen in de Oostzee met vistuig bedoeld in punt 2.1.1.

2.1.3.

Elke lidstaat stelt een lijst op van de vissersvaartuigen die beschikken over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee, houdt deze lijst bij en stelt deze via zijn officiële website beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten aan de Oostzee.

2.1.4.

De kapitein, of zijn gemachtigde vertegenwoordiger, van een communautair vissersvaartuig waaraan een lidstaat een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee heeft afgegeven, moet een kopie van dit document aan boord houden.

2.2.   Logboeken

2.2.1.

In afwijking van artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, houden de kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles gelijk aan of groter dan 8 m een logboek van hun activiteiten bij overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 wanneer bij een visreis een gedeelte van deelsectoren 22-27 wordt aangedaan.

2.2.2.

Voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) gaan de lidstaten aan de hand van VMS-gegevens na of de door het visserijcontrolecentrum (VCC) ontvangen informatie overeenstemt met de in het logboek geregistreerde gegevens. Dergelijke kruiscontroles worden in computerleesbare vorm drie jaar lang bewaard.

2.2.3.

Iedere lidstaat houdt de contactgegevens bij voor de indiening van logboeken, aanvoeraangiften en voorafgaande kennisgevingen als bedoeld in punt 2.6 van deze bijlage, en stelt deze op zijn officiële website beschikbaar.

2.3.   Tolerantiemarge in het logboek

2.3.1.

In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 bedraagt de tolerantiemarge die mag worden toegepast bij de raming van de in kg uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden soorten waarvoor een TAC is vastgesteld, 10 % van het cijfer in het logboek maar voor kabeljauw 8 %.

2.3.2.

Voor in deelsectoren 22-27 verrichte vangsten die ongesorteerd worden aangeland, bedraagt de tolerantiemarge die bij de raming van de hoeveelheden mag worden toegepast, 10 % van de totale hoeveelheid die aan boord wordt gehouden.

2.4.   Toezicht en controle op de visserij-inspanning

De bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat oefenen toezicht en controle uit op de naleving van:

a)

de beperkingen van de visserij-inspanning overeenkomstig bijlage II, punten 1.1 en 1.2;

b)

de beperkingen op de visserij overeenkomstig punt 1 van deze bijlage.

2.5.   Binnenvaren of verlaten van specifieke gebieden

2.5.1.

Een vissersvaartuig mag in de deelsectoren 22-24 (gebied A) of de deelsectoren 25-27 (gebied B) van de communautaire wateren slechts beginnen te vissen wanneer het minder dan 175 kg kabeljauw aan boord heeft.

2.5.2.

Wanneer een vissersvaartuig gebied A, gebied B of de deelsectoren 28-32 (gebied C) met meer dan 175 kg kabeljauw aan boord verlaat:

a)

vaart het rechtstreeks naar een haven binnen het gebied waar het heeft gevist, en brengt het daar de vis aan land of

b)

vaart het rechtstreeks naar een haven buiten het gebied waarin het heeft gevist, en brengt het daar de vis aan land.

2.5.3.

Wanneer een vissersvaartuig het gebied verlaat waar het heeft gevist, moeten de netten overeenkomstig de onderstaande bepalingen zijn opgeborgen zodat zij niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt:

a)

netten, gewichten en dergelijk tuig moeten worden losgemaakt van de borden en van de trek- of sleepkabels en trek- of sleeptouwen,

b)

netten die zich op of boven het dek bevinden, moeten stevig worden vastgemaakt aan de bovenbouw.

2.5.4.

De punten 2.5.1, 2.5.2 en 2.5.3 zijn niet van toepassing op vaartuigen met VMS overeenkomstig artikel 5 en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2244/2003. Deze vaartuigen dienen hun vangstaangifte evenwel dagelijks toe te sturen aan het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat waarin is voorzien in artikel 3, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, met het oog op de opneming ervan in de geautomatiseerde gegevensbank van dat centrum.

2.6.   Voorafgaande kennisgeving

2.6.1.

De kapitein van een communautair vaartuig dat met meer dan 300 kg levend gewicht kabeljauw aan boord deelsectoren 22-24 (gebied A), deelsectoren 25-27 (gebied B) of deelsectoren 28-32 (gebied C) verlaat, stelt de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat twee uur vóór het verlaten van het gebied in kennis van:

a)

het tijdstip en de positie bij het verlaten van het gebied,

b)

de totale hoeveelheid kabeljauw en het totale gewicht van andere soorten in levend gewicht uitgedrukt die aan boord worden gehouden.

2.6.2.

De in punt 2.6.1 bedoelde kennisgeving mag ook worden gedaan door een vertegenwoordiger, namens de kapitein van het communautair vissersvaartuig.

2.6.3.

In afwijking van artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 stelt de kapitein van een communautair vissersvaartuig dat meer dan 300 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord heeft, of diens gemachtigde vertegenwoordiger de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de aanlanding zal plaatsvinden, ten minste één uur vóór het binnenvaren van een aanvoerplaats in kennis van:

a)

de naam van de plaats van aanvoer,

b)

het vermoedelijke tijdstip van aankomst op die plaats,

c)

de totale hoeveelheid kabeljauw en het totale gewicht van andere soorten in levend gewicht uitgedrukt die aan boord worden gehouden.

2.7.   Aangewezen havens

2.7.1.

Wanneer een vissersvaartuig meer dan 750 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord heeft, mag de kabeljauw uitsluitend in aangewezen havens worden aangeland.

2.7.2.

Elke lidstaat kan de havens aanwijzen waar hoeveelheden kabeljauw uit de Oostzee van meer dan 750 kg levend gewicht moeten worden aangeland.

2.7.3.

Uiterlijk op 6 januari 2007 moet elke lidstaat die een lijst van aangewezen havens heeft opgesteld, deze lijst bijwerken en via zijn officiële website beschikbaar stellen.

2.8.   Weging van kabeljauw bij eerste aanlanding

2.8.1.

Vissersvaartuigen die meer dan 200 kg kabeljauw in levend gewicht aan boord hebben, mogen pas met lossen beginnen nadat zij daarvoor toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten van de losplaats.

2.8.2.

De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen verlangen dat hoeveelheden in de Oostzee gevangen kabeljauw die in de betrokken lidstaat worden aangeland, in aanwezigheid van controleurs worden gewogen alvorens vanuit de aanvoerhaven te worden vervoerd.

2.9.   Benchmarks voor de inspectie

Elke aan de Oostzee gelegen lidstaat stelt specifieke benchmarks voor de inspectie vast. Deze benchmarks worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De benchmarks voor de inspectie worden geleidelijk verder ontwikkeld totdat de in aanhangsel 1 omschreven benchmarks zijn bereikt.

2.10.   Verbod op doorvoer en overlading

2.10.1.

Doorvoer in voor de kabeljauwvisserij gesloten gebieden is verboden tenzij het vistuig dat zich aan boord bevindt, overeenkomstig punt 2.5.3 stevig vastgemaakt en opgeborgen is.

2.10.2.

Het overladen van kabeljauw is verboden.

2.11.   Vervoer van kabeljauw uit de Oostzee

In afwijking van artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 vult de kapitein van een vissersvaartuig met een lengte over alles van 8 m of meer een aanvoeraangifte in wanneer vis naar een andere plaats dan de plaats van aanlanding of invoer wordt vervoerd.

De aanvoeraangifte vergezelt de in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde documenten.

2.12.   Gezamenlijk toezicht en uitwisseling van inspecteurs

2.12.1.

De betrokken lidstaten ondernemen gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten. Het Communautair Bureau voor visserijcontrole (CBVC) coördineert de planning en de uitvoering van deze activiteiten door de lidstaten.

2.12.2.

Aan die gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten kunnen inspecteurs van de Commissie deelnemen.

2.12.3.

Het Communautair Bureau voor visserijcontrole (CBVC) belegt vóór 15 november 2007 een vergadering van de bevoegde nationale inspectieautoriteiten om het gezamenlijke inspectie- en bewakingsprogramma voor 2008 te coördineren.

2.13.   Nationale controleprogramma's voor de kabeljauwvisserij

2.13.1.

De betrokken lidstaten stellen een nationaal controleprogramma voor de Oostzee vast overeenkomstig aanhangsel 2.

2.13.2.

De betrokken lidstaten stellen specifieke benchmarks voor de inspectie overeenkomstig aanhangsel 1 vast. Deze benchmarks worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De benchmarks voor de inspectie worden geleidelijk verder ontwikkeld totdat de in aanhangsel 2 omschreven benchmarks zijn bereikt.

2.13.3.

Vóór 31 januari 2007 stellen de betrokken lidstaten hun nationale controleprogramma's als bedoeld in punt 2.13.1, samen met een tijdschema voor de uitvoering ervan, op hun officiële website beschikbaar voor de Commissie en de andere aan de Oostzee gelegen lidstaten.

2.13.4.

De Commissie belegt een vergadering van het Comité voor de visserij en de aquacultuur om de naleving en de resultaten van de nationale controleprogramma's voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee te evalueren.

2.14.   Specifiek controleprogramma

2.14.1.

In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 kan de looptijd van het specifieke controle- en inspectieprogramma voor de betrokken kabeljauwbestanden langer zijn dan drie jaar.

3.   Beperkingen voor de visserij op bot en tarbot

3.1.

Het is verboden de volgende vissoorten aan boord te houden die zijn gevangen in de geografische gebieden en tijdens de periodes die hierna worden gespecificeerd

Soort

Geografische gebieden

Periode

Bot (Platichthys flesus)

Deelsectoren 26 tot en met 28, 29 zuidelijk van 59° 30′ NB

15 februari tot en met 15 mei

Deelsector 32

15 februari tot en met 31 mei

Tarbot (Psetta maxima)

Deelsectoren 25 tot en met 26, 28 zuidelijk van 56° 50′ NB

1 juni tot en met 31 juli

3.2.

In afwijking van punt 3.1 mogen, bij het vissen met trawlnetten, Deense zegens en soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 105 mm of meer of met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 100 mm of meer, bijvangsten van bot en tarbot aan boord worden gehouden en aangeland met een beperking van 10 % in levend gewicht van de totale vangst die aan boord is gehouden en aangeland in de in 3.1 genoemde verbodsperiodes.


(1)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

(2)  PB L 12 van 14.1.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1936/2005 (PB L 311 van 26.11.2005, blz. 1).

Aanhangsel 1 van bijlage III

Specifieke benchmarks voor de inspectie

Doelstelling

1.

Elke lidstaat stelt specifieke benchmarks voor de inspectie overeenkomstig deze bijlage vast.

Strategie

2.

De inspectie en bewaking van de visserijactiviteiten worden toegespitst op de vaartuigen waarvan mag worden verwacht dat ze kabeljauw vangen. Aselecte inspecties van het vervoer en de afzet van kabeljauw worden gebruikt als een aanvullend kruiscontrolemechanisme om te controleren of de inspectie en bewaking doeltreffend zijn.

Prioriteiten

3.

Per type vistuig wordt het prioriteitsniveau bepaald op basis van de geldende vangstmogelijkheden voor de vloten. Om die reden dient iedere lidstaat specifieke prioriteiten te bepalen.

Bemonstering

4.

Iedere lidstaat geeft aan en beschrijft welke bemonsteringsstrategie wordt gevolgd.

Op verzoek krijgt de Commissie toegang tot het door de lidstaat gebruikte bemonsteringsplan.

Streefwaarden

5.

Uiterlijk op 22 januari 2007 legt iedere lidstaat zijn inspectieschema's ten uitvoer met het oog op het bereiken van de onderstaande streefwaarden:

a)

Aantal inspecties in de haven

In de regel moet een nauwkeurigheid worden bereikt die ten minste gelijk is aan die welke zou worden verkregen met behulp van een eenvoudige aselecte steekproefmethode, waarbij voor alle aanvoerplaatsen samen 20 % in gewicht van de aangelande kabeljauw moet worden geïnspecteerd.

b)

Aantal inspecties bij de afzet

Van de totale hoeveelheid kabeljauw die op veilingen te koop wordt aangeboden, moet 5 % worden geïnspecteerd.

c)

Aantal inspecties op zee

Streefwaarde: is flexibel, en moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied. De streefwaarden voor inspecties op zee moeten worden uitgedrukt in het aantal dagen patrouille op zee in de kabeljauwbeheersgebieden, eventueel met een afzonderlijke streefwaarde voor het aantal dagen patrouille in specifieke gebieden.

d)

Aantal inspecties vanuit de lucht

Streefwaarde: is flexibel en moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied en met inachtneming van de middelen die de lidstaat ter beschikking staan.

Aanhangsel 2 van bijlage III

Inhoud van de nationale controleprogramma's voor de kabeljauwvisserij

In de nationale controleprogramma's moet onder andere het volgende worden vastgelegd:

1.   CONTROLEMIDDELEN

Personele middelen

1.1.

De aantallen inspecteurs die aan de wal en op zee worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

Technische middelen

1.2.

De aantallen patrouillevaartuigen en vliegtuigen die worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

Financiële middelen

1.3.

De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de inzet van personele middelen, patrouillevaartuigen en vliegtuigen.

2.   ELEKTRONISCHE VASTLEGGING EN MELDING VAN DE GEGEVENS OVER DE VISSERIJACTIVITEITEN

Beschrijving van de systemen die ter naleving van de punten 2.4 en 2.6 van bijlage III worden gebruikt.

3.   AANWIJZING VAN HAVENS

In voorkomend geval, een lijst van de havens die overeenkomstig punt 2.7 van bijlage III zijn aangewezen voor de aanlanding van kabeljauw.

4.   KENNISGEVING VAN HET BINNENVAREN OF VERLATEN VAN HET GEBIED

Beschrijving van de systemen die ter naleving van het bepaalde in punt 2.5 van bijlage III worden gebruikt.

5.   CONTROLE VAN DE AANLANDINGEN

Beschrijving van de voorzieningen en/of systemen die ter naleving van het bepaalde in de punten 2.2, 2.3, 2.8, 2.10 en 2.11 van bijlage III worden gebruikt.

6.   INSPECTIEPROCEDURES

In de nationale controleprogramma's wordt vermeld welke procedures zullen worden gevolgd:

a)

bij de uitvoering van inspecties op zee en aan de wal;

b)

bij de communicatie met de bevoegde autoriteiten die door andere lidstaten met het nationale controleprogramma voor kabeljauw zijn belast;

c)

bij het gezamenlijk toezicht en de uitwisseling van inspecteurs, met vermelding van de bevoegdheden en de autoriteit van inspecteurs bij activiteiten in wateren van andere lidstaten.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/18


VERORDENING (EG) Nr. 1942/2006 VAN DE RAAD

van 12 december 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1321/2004 inzake de beheersstructuren van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 171,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De gemeenschappelijke onderneming Galileo is bij Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad (3) opgericht om de ontwikkelingsfase van het programma Galileo tot een goed einde te brengen en de volgende fasen ervan voor te bereiden. Gezien de huidige stand van dat programma zal de ontwikkelingsfase niet voltooid zijn vóór eind 2008.

(2)

De Europese GNSS-toezichtautoriteit (hierna „de Autoriteit” genoemd) is bij Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad (4) opgericht om de openbare belangen met betrekking tot de Europese GNSS-programma’s te behartigen en daarvoor als regulerende autoriteit op te treden gedurende de stationerings- en exploitatiefase van het programma Galileo.

(3)

Aangezien de Autoriteit in staat is alle huidige activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo in 2006 over te nemen en vervolgens tot een goed einde te brengen, is een verlenging van de bestaansduur van de gemeenschappelijke onderneming Galileo na 2006 zinloos en kostbaar. De gemeenschappelijke onderneming Galileo dient derhalve te worden beëindigd en haar activiteiten dienen vóór de voltooiing van de ontwikkelingsfase aan de Autoriteit te worden overgedragen.

(4)

De taken waarmee de gemeenschappelijke onderneming Galileo is belast totdat zij ophoudt te bestaan, alsmede de taak om in voorkomend geval en na een besluit van de Raad van bestuur van de gemeenschappelijke onderneming Galileo de handelingen in verband met de ontbinding van de gemeenschappelijke onderneming te verrichten na 31 december 2006, dienen uitdrukkelijk aan het takenpakket van de Autoriteit te worden toegevoegd. Voorts dient de Autoriteit te worden belast met de taak alle onderzoeksacties te ondernemen die nuttig zijn voor de Europese GNSS-programma's.

(5)

Het beheer van de ontwikkelingsfase in de plaats van de gemeenschappelijke onderneming Galileo behoort volgens artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1321/2004 evenwel niet tot het takenpakket van de Autoriteit. De onderzoeksactiviteiten of -werkzaamheden die de Autoriteit zowel in de ontwikkelingsfase als in de stationerings- en exploitatiefase van het programma zal dienen te ondernemen of financieren, behoren evenmin tot haar takenpakket.

(6)

Ter wille van de continuïteit van het programma Galileo en een adequate overdracht van de activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo aan de Autoriteit dient bijgevolg de formulering van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1321/2004 te worden gewijzigd.

(7)

In het verlengde daarvan moet worden bepaald dat de Autoriteit reeds op het tijdstip dat de gemeenschappelijke onderneming Galileo ophoudt te bestaan, en niet na afloop van de ontwikkelingsfase, eigenaar wordt van de materiële en immateriële activa van de gemeenschappelijke onderneming. Ook moet worden bepaald dat de Autoriteit nadat de gemeenschappelijke onderneming is opgehouden te bestaan, eigenaar wordt van de materiële en immateriële activa die in de ontwikkelingsfase zijn gecreëerd of ontwikkeld. Voorts dient te worden bepaald hoe de overdracht in zijn werk gaat.

(8)

Ter vermijding van verschillen in de interpretatie van de draagwijdte van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1321/2004 moet eveneens worden gepreciseerd dat de tijdens de stationerings- en exploitatiefase door de concessiehouder gecreëerde of ontwikkelde materiële en immateriële activa, ook de activa omvatten die door zijn subcontractanten of onder zijn controle gestelde ondernemingen dan wel door hun subcontractanten zijn gecreëerd of ontwikkeld. Tevens dient te worden gepreciseerd dat de eigendom van de activa het recht op de fabrieks- of handelsmerken omvat, alsook alle andere intellectuele-eigendomsrechten in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 772/2004 van de Commissie van 27 april 2004 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht (5) en artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom van 14 juli 1967.

(9)

Ten slotte dient het Europees Ruimteagentschap (ESA), dat een essentiële rol speelde bij het opzetten en ontwikkelen van de systemen en derhalve alle veiligheids- en beveiligingsaspecten van deze systemen door en door kent, als waarnemer vertegenwoordigd te zijn in de Raad van bestuur en het Comité voor de veiligheid en beveiliging van het systeem. Voorts wordt een soortgelijke regeling getroffen voor de vertegenwoordiging van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV) in de Raad van bestuur.

(10)

Verordening (EG) nr. 1321/2004 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1321/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 2, lid 1, worden de volgende punten toegevoegd:

„k)

met het oog op de voltooiing van de ontwikkelingsfase van het programma Galileo neemt zij, uiterlijk aan het einde van de bestaansduur van de gemeenschappelijke onderneming Galileo, de taken van de gemeenschappelijke onderneming over waarmee deze krachtens de artikelen 2, 3 en 4 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 876/2002 (6) is belast. Zij verricht in voorkomend geval en na een besluit van de Raad van bestuur van de gemeenschappelijke onderneming Galileo de handelingen in verband met de vereffening van de gemeenschappelijke onderneming na 31 december 2006;

l)

zij onderneemt alle onderzoeksacties die nuttig zijn voor de ontwikkeling en bevordering van de Europese GNSS-programma's.

2)

Artikel 3, leden 1 en 2, wordt vervangen door:

„1.   Vanaf het einde van de bestaansduur van de gemeenschappelijke onderneming Galileo, zoals omschreven in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 876/2002 en artikel 20 van de bijlage, is de Autoriteit eigenaar van alle materiële en immateriële activa die tijdens de gehele ontwikkelingsfase zijn gecreëerd of ontwikkeld, met inbegrip van de activa waarvan de gemeenschappelijke onderneming Galileo eigenaar was overeenkomstig artikel 6 van de bijlage bij bovengenoemde verordening en de activa die zijn gecreëerd of ontwikkeld door het Europees Ruimteagentschap en door de entiteiten die door dat agentschap of door de gemeenschappelijke onderneming Galileo met de activiteiten voor de ontwikkeling van het programma zijn belast.

2.   De Autoriteit is eigenaar van alle materiële en immateriële activa die gedurende de stationeringsfase en de exploitatiefase door de concessiehouder, door diens subcontractanten of onder zijn controle gestelde ondernemingen dan wel door subcontractanten van die ondernemingen, zijn gecreëerd of ontwikkeld.

3.   Het eigendomsrecht omvat alle intellectuele-eigendomsrechten in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 772/2004 van de Commissie van 27 april 2004 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht (7), alsook alle eigendomsrechten in de zin van artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom van 14 juli 1967, en met name het recht op fabrieks- of handelsmerken.

4.   Hoe de overdrachten van de materiële en immateriële activa waarvan de gemeenschappelijke onderneming Galileo eigenaar was overeenkomstig artikel 6 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 876/2002, in hun werk gaan, wordt vastgesteld tijdens de ontbindingsprocedure bedoeld in artikel 21 van de bijlage bij de bovengenoemde verordening.

5.   Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 876/2002 kan in het akkoord tussen de Autoriteit en het Europees Ruimteagentschap worden geregeld dat het ESA het bij lid 1 aan de Autoriteit toegekende eigendomsrecht namens de Autoriteit uitoefent.

6.   In de concessieovereenkomst kan worden geregeld dat de concessiehouder het bij lid 1 aan de Autoriteit toegekende eigendomsrecht namens de Autoriteit uitoefent.

3)

Artikel 3, lid 3, wordt hernummerd tot artikel 3, lid 7.

4)

Aan artikel 5, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Een vertegenwoordiger van de SG/HV en een vertegenwoordiger van het ESA wonen de vergaderingen van de Raad van bestuur als waarnemers bij.”.

5)

Artikel 10, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De Raad van bestuur richt een Comité voor de veiligheid en beveiliging van het systeem op. Het is samengesteld uit één vertegenwoordiger per lidstaat en één voor de Commissie, gekozen onder erkende beveiligingsdeskundigen. Een vertegenwoordiger van de SG/HV en een vertegenwoordiger van het ESA wonen de vergaderingen van het comité als waarnemers bij.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitster

S. HUOVINEN


(1)  Advies uitgebracht op 12 oktober 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies uitgebracht op 26 oktober 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 138 van 28.5.2002, blz. 1.

(4)  PB L 246 van 20.7.2004, blz. 1.

(5)  PB L 123 van 27.4.2004, blz. 11.

(6)  PB L 138 van 28.5.2002, blz. 1.”.

(7)  PB L 123 van 27.4.2004, blz. 11.”.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/21


VERORDENING (EG) Nr. 1943/2006 VAN DE RAAD

van 12 december 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 876/2002 tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming Galileo

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 171,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De gemeenschappelijke onderneming Galileo is bij Verordening (EG) nr. 876/2002 (3) van 21 mei 2002 opgericht om de ontwikkelingsfase van het Galileo-programma tot een goed einde te brengen en de volgende fasen ervan voor te bereiden.

(2)

Verordening (EG) nr. 876/2002 bepaalt dat de gemeenschappelijke onderneming Galileo is opgericht voor een periode van vier jaar die overeenkomt met de duur van de ontwikkelingsfase. Deze periode bestreek volgens de oorspronkelijke planning de jaren van 2002 tot en met 2005.

(3)

Gezien de huidige stand van het Galileo-programma zal de ontwikkelingsfase evenwel niet voltooid zijn vóór eind 2008. De gemeenschappelijke onderneming Galileo na 2006 te laten voortbestaan, lijkt bovendien zinloos en kostbaar, daar de bij Verordening (EG) nr. 1321/2004 (4) van 12 juli 2004 ingestelde Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS (5) in staat zal zijn alle huidige activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo in de loop van 2006 geleidelijk over te nemen en vervolgens tot een goed einde te brengen.

(4)

Wil de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS de activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo optimaal kunnen overnemen, dan is het evenwel wenselijk dat de twee structuren enkele maanden naast elkaar bestaan en dat de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS tijdens die periode nauw betrokken wordt bij de activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo.

(5)

Derhalve moet worden voorzien dat de gemeenschappelijke onderneming Galileo haar activiteiten stopzet op 31 december 2006.

(6)

Om de bij Verordening (EG) nr. 876/2002 vastgestelde statuten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo, die enkele onjuiste of dubbelzinnige bepalingen bevatten, te corrigeren, moeten die statuten worden gewijzigd.

(7)

De toepasselijke wijzigingsprocedures zijn gevolgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 876/2002.

(8)

Verordening (EG) nr. 876/2002 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de eerste alinea van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 876/2002 wordt „voor een periode van vier jaar” vervangen door „tot en met 31 december 2006”.

Artikel 2

De statuten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 876/2002 worden als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Het kapitaal van de gemeenschappelijke onderneming bestaat uit de inbreng van haar leden. Inbreng in natura is mogelijk, maar de waarde en de dienstigheid ervan voor het bereiken van de doelstellingen van de gemeenschappelijke onderneming dienen te worden geëvalueerd.

De oprichtende leden tekenen voor hun aandeel in de financiële bijdragen in ten belope van de in hun respectieve toezegging vermelde bedragen, namelijk 520 miljoen EUR voor de Europese Gemeenschap en 50 miljoen EUR voor het Europees Ruimteagentschap. Zij kunnen zo nodig aanvullende bijdragen inbrengen om de ontwikkelingsfase te financieren.

Onmiddellijk nadat de Commissie de Raad van het resultaat van de aanbestedingsprocedure in kennis heeft gesteld, nodigt de Raad van bestuur de in lid 3, onder b), tweede streepje, bedoelde ondernemingen uit om in te tekenen. De ondernemingen moeten binnen één jaar intekenen voor een bedrag van 5 miljoen EUR. Dat bedrag wordt tot 250 000 EUR verlaagd voor ondernemingen die individueel of collectief op het kapitaal intekenen en die kunnen worden aangemerkt als kleine of middelgrote ondernemingen in de zin van de aanbeveling van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen (6).

De Raad van bestuur beslist welke bedragen van deze bijdragen moeten worden ingebracht in verhouding tot het aandeel in de financiële bijdragen waarvoor elk lid heeft ingetekend. Een lid van de gemeenschappelijke onderneming dat zijn verbintenis inzake inbreng in natura niet nakomt of het door hem verschuldigde bedrag niet binnen de voorgeschreven termijn stort, verliest in eerste instantie zijn stemrecht in de Raad van bestuur, waarvan vervolgens, na zes maanden, zijn lidmaatschap wordt ingetrokken totdat hij zijn verbintenis is nagekomen.

De financiële verplichtingen van de gemeenschappelijke onderneming gaan haar beschikbare kapitaal niet te boven.

2)

In artikel 8, lid 1, onder b), wordt de tweede zin vervangen door de volgende zin:

„Elk lid van de gemeenschappelijke onderneming beschikt over een aantal stemmen dat evenredig is met het aandeel van de bijdragen waarvoor het heeft ingetekend.”.

3)

Artikel 20 wordt vervangen door de volgende tekst:

„Artikel 20

De gemeenschappelijke onderneming wordt opgericht voor een periode die begint op 28 mei 2002 en eindigt op 31 december 2006.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitster

S. HUOVINEN


(1)  Advies uitgebracht op 24 oktober 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies uitgebracht op 12 oktober 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 138 van 28.5.2002, blz. 1.

(4)  PB L 246 van 20.7.2004, blz. 1.

(5)  GNSS: Wereldwijd Satellietnavigatiesysteem (Global Navigation Satellite System).

(6)  PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4.”.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/23


VERORDENING (EG) Nr. 1944/2006 VAN DE RAAD

van 19 december 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 en artikel 299, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 69, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (3) zijn de jaarlijkse kredieten voor de structuuruitgaven van de Gemeenschap in elke lidstaat gemaximeerd en bij artikel 70, leden 3 en 4, van die verordening zijn de percentages voor de bijdrage uit het ELFPO vastgesteld.

(2)

Volgens het in december 2005 door de Europese Raad overeengekomen financiële kader voor de periode 2007-2013 worden de jaarlijkse kredieten voor de structuuruitgaven van de Gemeenschap gemaximeerd op niveaus die verschillen van het bij artikel 69, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde maximum en waarbij per afzonderlijke betrokken lidstaat moet worden bepaald welk van die niveaus van toepassing is.

(3)

Eveneens volgens het genoemde financiële kader voor de periode 2007-2013 wordt aan Portugal een bedrag van 320 miljoen EUR toegewezen dat niet afhankelijk mag worden gesteld van nationale medefinanciering overeenkomstig artikel 70, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

(4)

Verordening (EG) nr. 1698/2005 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1698/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 69 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   De Commissie ziet erop toe dat voor een lidstaat de jaarlijkse toewijzing uit het van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL afkomstige deel van de ELFPO-middelen overeenkomstig de onderhavige verordening, de jaarlijkse toewijzingen uit het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1083/2006 van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (4), met inbegrip van de bijdrage uit het EFRO overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (5) en Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA (6), en van het Europees Visserijfonds overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (7), in totaal niet meer bedragen dan de volgende grenzen:

3,7893 % van het BBP van de lidstaten waarvan het BNI per inwoner in de periode 2001-2003 gemiddeld minder dan 40 % van het gemiddelde voor de EU-25 bedroeg,

3,7135 % van het BBP van de lidstaten waarvan het BNI per inwoner in de periode 2001-2003 gemiddeld ten minste 40 % en minder dan 50 % van het gemiddelde voor de EU-25 bedroeg,

3,6188 % van het BBP van de lidstaten waarvan het BNI per inwoner in de periode 2001-2003 gemiddeld ten minste 50 % en minder dan 55 % van het gemiddelde voor de EU-25 bedroeg,

3,5240 % van het BBP van de lidstaten waarvan het BNI per inwoner in de periode 2001-2003 gemiddeld ten minste 55 % en minder dan 60 % van het gemiddelde voor de EU-25 bedroeg,

3,4293 % van het BBP van de lidstaten waarvan het BNI per inwoner in de periode 2001-2003 gemiddeld ten minste 60 % en minder dan 65 % van het gemiddelde voor de EU-25 bedroeg,

3,3346 % van het BBP van de lidstaten waarvan het BNI per inwoner in de periode 2001-2003 gemiddeld ten minste 65 % en minder dan 70 % van het gemiddelde voor de EU-25 bedroeg,

3,2398 % van het BBP van de lidstaten waarvan het BNI per inwoner in de periode 2001-2003 gemiddeld ten minste 70 % en minder dan 75 % van het gemiddelde voor de EU-25 bedroeg,

daarboven is het maximumniveau voor de overdrachten 0,09 procentpunt van het BBP lager per 5 procentpunten dat het BNI per inwoner gemiddeld over de periode 2001-2003, uitgedrukt als percentage van het gemiddelde voor de EU-25, hoger was.

De Commissie baseert haar berekeningen van het BBP op de in april 2005 bekendgemaakte statistieken. De individuele nationale percentages van de groei van het BBP zoals deze voor de periode 2007-2013 zijn aangegeven in de prognoses die de Commissie in april 2005 heeft opgesteld, worden voor elke lidstaat afzonderlijk toegepast.

Indien in 2010 blijkt dat het voor de jaren 2007-2009 gecumuleerde BBP van een lidstaat meer dan 5 % naar boven of naar beneden verschilt van het overeenkomstig de tweede alinea geschatte gecumuleerde BBP, ook als dat het gevolg is van wisselkoersschommelingen, worden de overeenkomstig de eerste alinea voor die periode aan die lidstaat toegewezen bedragen dienovereenkomstig aangepast. Het totale netto-effect van deze aanpassingen, ongeacht of het positief dan wel negatief is, mag niet meer bedragen dan 3 000 miljoen EUR. Indien het netto-effect positief is, worden de totale extra middelen hoe dan ook beperkt tot het niveau van de onderbesteding ten opzichte van de maximumbedragen die beschikbaar zijn voor vastleggingen uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds voor de jaren 2007-2010. De uiteindelijke aanpassingen worden in gelijke delen over de jaren 2011-2013 gespreid. Om de waarde van de Poolse zloty in de referentieperiode te weerspiegelen, wordt het resultaat van de toepassing van de in de eerste alinea vermelde percentages voor Polen voor de periode tot en met het in de derde alinea bedoelde onderzoek vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,04.

2)

In artikel 70 wordt het volgende lid ingevoegd:

„4 bis.   Voor Portugal mag voor een bedrag van 320 miljoen EUR het bepaalde in de leden 3 en 4 niet worden toegepast.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. KORKEAOJA


(1)  Advies uitgebracht op 14 november 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies uitgebracht op 13 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies uitgebracht na niet-verplichte raadpleging.

(3)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1463/2006 (PB L 277 van 9.10.2006, blz. 1).

(4)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(5)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

(6)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

(7)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.”.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/25


VERORDENING (EG, EURATOM) Nr. 1945/2006 VAN DE RAAD

van 11 december 2006

tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 495/77 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die regelmatig wachtdiensten verrichten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1), en met name artikel 56 ter, tweede lid,

Gezien het voorstel van de Commissie dat na overleg met het Comité voor het Statuut is ingediend,

Overwegende dat Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 495/77 van de Raad (2) dient te worden gewijzigd volgens de veranderende behoefte aan regelmatige wachtdiensten binnen de Europese instellingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 495/77 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„Een ambtenaar

wiens bezoldiging ten laste komt van de onderzoeks- en investeringskredieten en die werkzaam is in een instelling van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek of in onderzoek onder contract, of

wiens bezoldiging ten laste komt van de beleidskredieten en die werkzaam is in technische installaties of daarop toeziet of die werkzaam is in een beveiligingsdienst of een andere met beveiligingstaken belaste dienst, een ICT-dienst, een afdeling die het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB)/Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) of regelingen voor nood- en crisiscoördinatie ondersteunt, of in diensten waarbij de noodzaak is bevestigd van regelmatige wachtdiensten voor de uitoefening van taken in het kader van een mechanisme dat is opgezet om de lidstaten 24 uur per dag bij te staan,

heeft recht op een toeslag indien van hem regelmatig wachtdiensten worden verwacht overeenkomstig artikel 56 ter van het Statuut.”.

2)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Elk jaar in april dient de Commissie bij de Raad een verslag in over het aantal ambtenaren en personeelsleden in elke categorie dat de toeslag als bedoeld in deze verordening heeft ontvangen, waarbij speciaal wordt vermeld indien de toeslag is toegekend krachtens de bepalingen van artikel 1, lid 1, tweede alinea.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. TUOMIOJA


(1)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 31/2005 (PB L 8 van 12.1.2005, blz. 1).

(2)  PB L 66 van 12.3.1977, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 859/2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 23).


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/26


VERORDENING (EG) Nr. 1946/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

96,6

204

78,8

999

87,7

0707 00 05

052

167,2

204

61,5

628

155,5

999

128,1

0709 90 70

052

133,2

204

56,3

999

94,8

0805 10 20

052

71,2

204

58,8

220

53,3

388

72,9

999

64,1

0805 20 10

204

66,3

999

66,3

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

65,1

204

135,9

624

72,2

999

91,1

0805 50 10

052

56,4

528

35,5

999

46,0

0808 10 80

388

120,0

400

88,9

404

92,9

512

57,4

720

81,8

999

88,2

0808 20 50

400

100,9

720

51,1

999

76,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/28


VERORDENING (EG) Nr. 1947/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat het verschil tussen de prijzen voor de in artikel 1, lid 1, onder b), van die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en op de interne markt mag worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie op de suikermarkt moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften en bepaalde criteria van de artikelen 32 en 33 van Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)

In artikel 33, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de restitutie naar gelang van de bestemming kan variëren indien dat gezien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten noodzakelijk is.

(4)

Alleen voor producten die tot het vrije verkeer in de Gemeenschap zijn toegelaten en voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 318/2006, mogen restituties worden verleend.

(5)

De in het kader van de Europaovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië en Bulgarije gevoerde onderhandelingen beogen met name de liberalisering van de handel in producten die onder de gemeenschappelijke marktordening voor de betrokken sector vallen. De uitvoerrestituties voor die twee landen moeten derhalve worden afgeschaft.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde restituties worden verleend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1585/2006 van de Commissie (PB L 294 van 25.10.2006, blz. 19).


BIJLAGE

Met ingang van 22 december 2006 geldende restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm (1)

GN-code

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1701 11 90 9100

S00

EUR/100 kg

17,79 (2)

1701 11 90 9910

S00

EUR/100 kg

17,79 (2)

1701 12 90 9100

S00

EUR/100 kg

17,79 (2)

1701 12 90 9910

S00

EUR/100 kg

17,79 (2)

1701 91 00 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1934

1701 99 10 9100

S00

EUR/100 kg

19,34

1701 99 10 9910

S00

EUR/100 kg

19,34

1701 99 10 9950

S00

EUR/100 kg

19,34

1701 99 90 9100

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1934

NB: De bestemmingen zijn als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen, met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Roemenië, Servië, Montenegro, Kosovo en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Dit bedrag geldt voor ruwe suiker met een rendement van 92 %. Indien het rendement van de geëxporteerde ruwe suiker afwijkt van 92 %, wordt het bedrag van de toe te passen restitutie voor elke betrokken uitvoertransactie vermenigvuldigd met een omrekeningsfactor die wordt verkregen door het overeenkomstig bijlage I, punt III, punt 3, van Verordening (EG) nr. 318/2006 berekende rendement van de geëxporteerde ruwe suiker te delen door 92.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/30


VERORDENING (EG) Nr. 1948/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van stropen en bepaalde andere producten van de suikersector in ongewijzigde staat

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat het verschil tussen de prijzen voor de in artikel 1, lid 1, onder c), d) en g), van die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en op de interne markt mag worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie op de suikermarkt moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de regels en bepaalde criteria van de artikelen 32 en 33 van Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)

In artikel 33, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de restitutie naar gelang van de bestemming kan variëren indien dat gezien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten noodzakelijk is.

(4)

Er mogen alleen restituties worden verleend voor producten die tot het vrije verkeer in de Gemeenschap zijn toegelaten en voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 wat de handel met derde landen in de suikersector betreft (2).

(5)

De in het kader van de Europaovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië en Bulgarije gevoerde onderhandelingen beogen met name de liberalisering van de handel in producten die onder de gemeenschappelijke marktordening voor de betrokken sector vallen. De uitvoerrestituties voor die twee landen moeten derhalve worden afgeschaft.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel wordt voldaan.

2.   Alleen producten die voldoen aan de desbetreffende vereisten van de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 951/2006 komen in aanmerking voor de in lid 1 van de onderhavige verordening bedoelde restituties.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1585/2006 van de Commissie (PB L 294 van 25.10.2006, blz. 19).

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.


BIJLAGE

Met ingang van 22 december 2006 geldende restituties bij uitvoer van stropen en bepaalde andere producten van de suikersector in onveranderde vorm (1)

GN-code

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1702 40 10 9100

S00

EUR/100 kg droge stof

19,34

1702 60 10 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

19,34

1702 60 95 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1934

1702 90 30 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

19,34

1702 90 60 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1934

1702 90 71 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1934

1702 90 99 9900

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1934 (2)

2106 90 30 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

19,34

2106 90 59 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1934

NB: De bestemmingen zijn als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen, met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Roemenië, Servië, Montenegro, Kosovo en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Het basisbedrag is niet van toepassing op het in de bijlage, punt 2, van Verordening (EEG) nr. 3513/92 van de Commissie (PB L 355 van 5.12.1992, blz. 12) bedoelde product.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/32


VERORDENING (EG) Nr. 1949/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van witte suiker in het kader van de in Verordening (EG) nr. 958/2006 bedoelde permanente inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea en derde alinea, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 958/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 betreffende een permanente inschrijving voor de vaststelling van restituties bij uitvoer van witte suiker voor het verkoopseizoen 2006/2007 (2) moeten deelinschrijvingen worden gehouden.

(2)

Op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 958/2006 en op grond van het onderzoek van de biedingen voor de op 21 december 2006 verstrijkende deelinschrijving, dient de maximumrestitutie bij uitvoer in het kader van die deelinschrijving te worden vastgesteld.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De maximumrestitutie bij uitvoer van het in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 958/2006 bedoelde product wordt voor de op 21 december 2006 verstrijkende deelinschrijving vastgesteld op 29,338 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1585/2006 van de Commissie (PB L 294 van 25.10.2006, blz. 19).

(2)  PB L 175 van 29.6.2006, blz. 49.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/33


VERORDENING (EG) Nr. 1950/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2006

tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik van een lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (1), en met name op artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een geneesmiddel mag in een lidstaat slechts in de handel worden gebracht wanneer door de bevoegde instantie van de lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (2).

(2)

Voor geneesmiddelen voor dieren die voor de productie van levensmiddelen bestemd zijn, waaronder paardachtigen, kan alleen een vergunning worden verleend wanneer wordt gewaarborgd dat eventuele residuen van die geneesmiddelen in deze levensmiddelen onschadelijk zijn voor de consument overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3).

(3)

Om de redenen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement „Beschikbaarheid van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik” (4), vermindert het aantal toegelaten geneesmiddelen, vooral voor voedselproducerende dieren, geleidelijk.

(4)

Daarom zijn er maatregelen noodzakelijk om duurzaam meer diergeneesmiddelen ter beschikking te stellen, teneinde te beantwoorden aan de behoeften op het gebied van gezondheid en welzijn van voedselproducerende dieren, waaronder paardachtigen, zonder het hoge niveau van consumentenbescherming in het geding te brengen.

(5)

Bij wijze van afwijking overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG, mogen aan voor de slacht voor menselijke consumptie bestemde paardachtigen stoffen worden toegediend die essentieel zijn voor hun behandeling, hierna „essentiële stoffen” te noemen, waarvoor de wachttijd ten minste zes maanden bedraagt.

(6)

Met het oog op die afwijking moet de lijst van essentiële stoffen worden vastgesteld. In die lijst mag een stof slechts worden opgenomen in het uitzonderlijke geval waarin er geen bevredigende alternatieve behandeling voor een therapeutische indicatie is toegestaan en waarin de aandoening, bij uitblijven van een behandeling, onnodig lijden van het dier met zich mee zou brengen.

(7)

Voor specifieke ziekteverschijnselen of zoötechnische doeleinden kan een keuze uit verschillende stoffen noodzakelijk zijn, afhankelijk van de eisen in verband met de leeftijd of het gebruik van de paardachtigen.

(8)

Aangezien op grond van Richtlijn 2001/82/EG de stoffen genoemd in de bijlagen I, II en III bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 die niet zijn toegestaan in voor paardachtigen bedoelde producten, in bepaalde omstandigheden voor paardachtigen kunnen worden gebruikt, moeten deze stoffen niet in de lijst van essentiële stoffen worden opgenomen. Evenmin moeten de in bijlage IV bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 genoemde stoffen in de lijst worden opgenomen. Daarom moet worden uitgesloten dat de stoffen die zijn opgenomen in de bijlagen I tot en met IV bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 als essentiële stof voor de doeleinden van deze verordening worden gebruikt.

(9)

Er moet worden gezorgd voor adequaat toezicht op paardachtigen die met essentiële stoffen zijn behandeld. Daarom moeten de controlemechanismen die zijn neergelegd in Beschikking 93/623/EEG van de Commissie van 20 oktober 1993 tot vaststelling van het identificatiedocument (paspoort) dat geregistreerde paardachtigen moet vergezellen (5) en Beschikking 2000/68/EG van de Commissie van 22 december 1999 houdende wijziging van Beschikking 93/623/EEG en tot vaststelling van de identificatievoorschriften voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen (6) ter bescherming van de consumentengezondheid, van toepassing zijn.

(10)

Elke wijziging van de lijst van essentiële stoffen moet worden onderworpen aan een geharmoniseerde wetenschappelijke beoordeling door het bij Verordening (EG) nr. 726/2004 opgerichte Europees Geneesmiddelenbureau. Bovendien moeten de lidstaten en de beroepsorganisaties van dierenartsen die om een wijziging in die lijst hebben verzocht, hun verzoek voorzien van een deugdelijke motivatie en relevante wetenschappelijke gegevens.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen, hierna „essentiële stoffen” genoemd, die in afwijking van artikel 11 van Richtlijn 2001/82/EG van toepassing is, is in de bijlage bij deze verordening opgenomen.

Artikel 2

Essentiële stoffen mogen worden gebruikt voor de in de bijlage vermelde specifieke ziekteverschijnselen, behandelingsbehoeften of zoötechnische doeleinden, wanneer geen van de voor paardachtigen toegelaten of in artikel 11 van Richtlijn 2001/82/EG bedoelde geneesmiddelen even doeltreffend zouden zijn voor de behandeling van het dier, het voorkomen van onnodig lijden van het dier of de bescherming van de gezondheid van degenen die het dier behandelen.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden de in de bijlage opgenomen alternatieven in aanmerking genomen.

Artikel 3

1.   Essentiële stoffen mogen slechts worden gebruikt overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2001/82/EG.

2.   De bijzonderheden van een behandeling met essentiële stoffen moeten worden bijgehouden overeenkomstig de instructies van hoofdstuk IX van het identificatiedocument voor paardachtigen zoals voorgeschreven in de Beschikkingen 93/623/EEG en 2000/68/EG.

Artikel 4

Stoffen die zijn opgenomen in een van de lijsten in de bijlagen I tot en met IV bij Verordening (EEG) nr. 2377/90, of waarvan het gebruik voor paardachtigen door de Gemeenschapswetgeving is verboden, worden niet meer gebruikt als essentiële stof voor de toepassing van deze verordening.

Artikel 5

1.   Het Europees Geneesmiddelenbureau zorgt op verzoek van de Commissie dat het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik elke ontwerp-wijziging van de lijst in de bijlage aan een wetenschappelijke beoordeling onderwerpt.

Binnen 210 dagen na de ontvangst van het verzoek verstrekt het Europees Geneesmiddelenbureau de Commissie een advies over de wetenschappelijke noodzaak van de wijziging.

Indien nodig wordt ook de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid geraadpleegd.

2.   Wanneer lidstaten of beroepsorganisaties van dierenartsen de Commissie verzoeken om de lijst in de bijlage te wijzigen, voorzien zij hun verzoek van een deugdelijke motivatie en relevante wetenschappelijke gegevens.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58).

(2)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1451/2006 van de Commissie (PB L 271 van 30.9.2006, blz. 37).

(4)  COM(2000) 806 def. van 5 december 2000.

(5)  PB L 298 van 3.12.1993, blz. 45.

(6)  PB L 23 van 28.1.2000, blz. 72.


BIJLAGE

Lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen

De wachttijd voor elke stof op de volgende lijst bedraagt zes maanden.


Indicatie

Werkzame stof

Rechtvaardiging en toelichting van gebruik

Anesthetica, analgetica en stoffen, gebruikt in combinatie met anesthetica

Sedatie en premedicatie (en antagonisme)

Acepromazine

Doel: Premedicatie voorafgaand aan algemene anesthesie, lichte sedatie.

Alternatieven: Detomidine, romfidine, xylazine, diazepam, midazolam.

Specifieke voordelen: Van acepromazine is herhaaldelijk aangetoond dat het het overlijdensrisico als gevolg van anesthesie verkleint. Werkingswijze (op het limbisch systeem) en unieke sedatiekwaliteit kan niet worden bereikt met sedatiemiddelen in de vorm van alfa-2-agonisten (detomidine, romifidine en xylazine) of benzodiazepinen (diazepam, midazolam).

Atipamezol

Doel: Alfa-2-adrenoceptor-antagonist die wordt gebruikt om de werking van alfa-2-agonisten op te heffen.

Alternatieven: Niet bekend

Specifieke voordelen: Enige behandeling voor overgevoelige dieren en bij overdosis. Urgentiegeneeskunde. Specifiek gebruikt bij ademhalingsdepressie.

Diazepam

Doel: Premedicatie en inductie van anesthesie. Lichte tranquilisatie door middel van benzodiazepine met minimale cardiovasculaire en respiratoire bijwerkingen. Anticonvulsivum, essentieel voor de behandeling van aanvallen.

Alternatieven: Acepromazine, detomidine, romfidine, xylazine, midazolam, primidon, fenytoïne.

Specifieke voordelen: Volgens de moderne geneeskundige normen een essentieel bestanddeel van anesthetische inductieprotocollen waarmee zeer veel ervaring met paardachtigen is opgedaan. Wordt gebruikt met ketamine voor het inleiden van anesthesie; zorgt voor essentiële ontspanning waardoor inductie en intubatie wordt vergemakkelijkt. Werkingswijze (ageert op de GABA-receptor) en unieke tranquilisatie zonder cardiorespiratoire depressie kan niet worden bewerkstelligd door sederende middelen in de vorm van alfa-2-agonisten (detomidine, romifidine en xylazine) of acepromazine.

Midazolam

Doel: Premedicatie en inductie van anesthesie. Lichte tranquilisatie door middel van benzodiazepine met minimale cardiovasculaire en respiratoire bijwerkingen. Anticonvulsivum voor de behandeling van aanvallen, vooral bij volwassen paarden met tetanus.

Alternatieven: Acepromazine, detomidine, romfidine, xylazine, diazepam, primidon, fenytoïne.

Specifieke voordelen: Vergelijkbaar met diazepam maar oplosbaar in water en daarom geschikt voor intraveneuze injectie en essentieel voor intraveneus infuus in combinatie met anesthetica. Kortere werking dan diazepam. Meer geschikt voor veulens dan diazepam.

Anticonvulsivum voor de behandeling van aanvallen, vooral bij volwassen paarden met tetanus. Gezien de oplosbaarheid in water meer geschikt voor meerdaags gebruik dan diazepam.

Gebruikt met ketamine voor het inleiden van anesthesie; zorgt voor essentiële ontspanning waardoor inductie en intubatie wordt vergemakkelijkt.

Werkingswijze (ageert op de GABA-receptor) en unieke tranquilisatie zonder cardiorespiratoire depressie kan niet worden bewerkstelligd door sederende middelen in de vorm van alfa-2-agonisten (detomidine, romifidine en xylazine) of acepromazine.

Naloxon

Doel: Opioïde-antidotum, urgentiegeneeskunde.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Geen alternatieven beschikbaar.

Propofol

Doel: Intraveneus anestheticum. Inductie van anesthesie bij veulens.

Alternatieven: Inhalatie-anesthetica zoals sevofluraan of isofluraan.

Specifieke voordelen: Snel afbrekend, injecteerbaar anestheticum. Uit recente rapporten blijkt een aanzienlijke verbetering van de cardiovasculaire stabiliteit en kwaliteit van herstel na inhalatie-anesthesie.

Sarmazenil

Doel: Benzodiazepine-antagonist.

Alternatieven: Flumazenil.

Specifieke voordelen: Zuivere opheffing van benzodiazepine-sedatie die noodzakelijk is na infuus bij totale intraveneuze anesthesie. Ruimere klinische ervaring met sarmazenil dan met andere potentiële essentiële stoffen.

Tiletamine

Doel: Dissociatief anestheticum, vergelijkbaar met ketamine, vooral gebruikt voor anesthesie in het veld. Gebruikt in combinatie met zolazepam.

Alternatieven: Ketamine.

Specifieke voordelen: Het gebruik in combinatie met zolazepam is onontbeerlijk wanneer inhalatie-anesthesie niet mogelijk is, zoals bij anesthesie in het veld. De combinatie is ook essentieel wanneer anesthesie met ketaminecombinaties een te korte werking heeft. Typische toepassingen zijn castratie, laryngotomie, verwijderen van beenvlies, wegsnijden van cysten of gezwellen, behandeling van schedelfracturen, aanbrengen van gipsverbanden en behandeling van navelbreuken.

Zolazepam

Doel: Dissociatief anestheticum, vergelijkbaar met ketamine, vooral gebruikt voor anesthesie in het veld. Gebruikt in combinatie met tiletamine.

Alternatieven: Ketamine.

Specifieke voordelen: Kalmeringsmiddel behorend tot de benzodiazepinen, dat langer werkt dan diazepam of midazolam. Het gebruik in combinatie met tiletamine is onontbeerlijk wanneer inhalatie-anesthesie niet mogelijk is, zoals bij anesthesie in het veld. De combinatie is onontbeerlijk wanneer anesthesie met ketaminecombinaties te kort duurt. Typische toepassingen zijn castratie, laryngotomie, verwijderen van beenvlies, wegsnijden van cysten of gezwellen, behandeling van schedelfracturen, aanbrengen van gipsverbanden en behandeling van navelbreuken.

Verhoging van de bloeddruk of stimulering van de ademhaling tijdens de anesthesie

Dobutamine

Doel: Behandeling van lage bloeddruk tijdens anesthesie.

Alternatieven: Dopamine

Specifieke voordelen: Positief-inotrope therapie, waarschijnlijk meer gebruikt dan dopamine maar voorkeuren verschillen. Paarden krijgen gewoonlijk lage bloeddruk bij anesthesie, en er is aangetoond dat handhaving van de normale bloeddruk de incidentie van ernstige postoperatieve rhabdomyolysis vermindert. Dobutamine is onmisbaar bij volatiele anesthesie bij paarden.

Dopamine

Doel: Behandeling van lage bloeddruk tijdens anesthesie.

Alternatieven: Dobutamine.

Specifieke voordelen: Dopamine is noodzakelijk voor paarden die niet reageren op dobutamine. Voor veulens geniet dopamine de voorkeur boven dobutamine. Bovendien noodzakelijk voor de behandeling van gevallen van intraoperatieve bradydysritmie met resistentie tegen atropine.

Efedrine

Doel: Behandeling van lage bloeddruk tijdens anesthesie.

Alternatieven: Dopamine, dobutamine.

Specifieke voordelen: Noodzakelijk wanneer dopamine en dobutamine niet werkzaam zijn. Een uniek sympathomimetisch agens dat qua structuur te vergelijken is met adrenaline. Het is onmogelijk om gebruik te maken van de werking van catecholamines op specifieke receptoren in het lichaam bij paardachtigen zonder een aantal catecholamines toe te passen, die elk actief zijn bij een ander receptorprofiel. Efedrine veroorzaakt afgifte van noradrenaline aan de uiteinde van de zenuwen en hierdoor een toename van de contra-utiliteit van het hart en een verminderde daling van de bloeddruk; wordt gebruikt wanneer dobutamine en dopamine niet werkzaam zijn. Efedrine werkt minuten- tot urenlang en is werkzaam na een enkele intraveneuze injectie, terwijl dobutamine en dopamine slechts enkele seconden of minuten werken en per infuus moeten worden toegediend.

Glycopyrrolaat

Doel: Voorkoming van bradycardie. Anticholinergisch. Anticholinergica vormen een fundamentele behandeling voor de voorkoming van parasympathische effecten zoals bradycardie, en worden routinematig gebruikt bij operaties aan ogen en luchtwegen.

Alternatieven: Atropine.

Specifieke voordelen: Glycopyrrolaat heeft een beperkte centrale werking en is geschikter voor paarden bij bewustzijn (voor en na anesthesie) dan atropine.

Noradrenaline (norepinefrine)

Doel: Cardiovasculaire collaps. Infuus voor de behandeling van een cardiovasculaire collaps bij veulens.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Het catecholamine receptorprofiel van het dier reageert precies op geneesmiddelen die op verschillende plaatsen ageren. Daarom wordt een reeks catecholamines die min of meer exclusief op verschillende typen van adrenergische receptoren ageren, gebruikt om een nauwkeurig effect te sorteren. Noradrenaline ageert hoofdzakelijk op alfa-1 receptoren; het vernauwt de arteriola's en verhoogt hierdoor de bloeddruk en houdt de centrale circulatie in stand. Bij veulens is noradrenaline doorgaans de enige werkzame catecholamine tegen lage bloeddruk.

Analgesie

Buprenorfine

Doel: Analgesie, toegepast in combinatie met sedativa ter kalmering.

Alternatieven: Butorfanol, fentanyl, morfine en pethidine.

Specifieke voordelen: Opioïde analgeticum, partiële mu-agonist. Werking van mu-receptor bewerkstelligt betere analgesie dan tot de kappa-agonisten behorende opioïden zoals butorfanol. Langwerkend analgeticum. Is als partiële agonist weinig verslavend en veroorzaakt weinig respiratoire depressie. Aangezien lang- en kortwerkende opioïden verschillende indicaties hebben, is er behoefte aan keuze uit meer dan een werkzame stof.

Fentanyl

Doel: Analgesie.

Alternatieven: Butorfanol, buprenorfine, morfine en pethidine.

Specifieke voordelen: Opioïde analgeticum, mu-agonist. Werking van mu-receptor bewerkstelligt betere analgesie dan tot de kappa-agonisten behorende opioïden zoals butorfanol. Zeer kortwerkend als gevolg van snel metabolisme en snelle excretie. Fentanyl is als enig voor paarden gebruikt opioïdum geschikt voor toediening door middel van infuus en pleisters. Zeer doeltreffend voor pijnbestrijding.

Morfine

Doel: Analgesie.

Alternatieven: Butorfanol, buprenorfine, pethidine en fentanyl.

Specifieke voordelen: Opioïde analgeticum, zuivere mu-agonist. Werking van mu-receptor bewerkstelligt de beste analgesie. Wordt gebruikt in combinatie met sedativa ter kalmering en voor epidurale anesthesie. Middellang werkend analgeticum. Morfine is de opioïde agonist van het mu-type met de beste oplosbaarheid voor epidurale toediening. Het zorgt voor langdurige analgesie met weinig systemische effecten bij deze toedieningswijze. Deze techniek wordt algemeen toegepast in de moderne diergeneeskunde voor de bestrijding van ernstige peri-operatieve en chronische pijn.

Pethidine

Doel: Analgesie.

Alternatieven: Butorfanol, buprenorfine, morfine en fentanyl.

Specifieke voordelen: Opioïde analgeticum, mu-agonist; ongeveer tien keer minder sterk dan morfine. Kortwerkend opioïdum dat bewezen heeft doeltreffend te zijn tegen spasmodische koliek bij paarden. Het enige opioïdum met spasmolytische (krampstillende) eigenschappen. Meer sedatie en minder kans op opwinding dan andere opioïden bij paarden.

Spierrelaxantia en aanverwante stoffen

Atracurium

Doel: Ontspanning van de spieren tijdens anesthesie.

Alternatieven: Guaifenesine.

Specifieke voordelen: Niet-depolariserende neuromusculaire inhibitor. Neuromusculaire inhibitoren worden vooral gebruikt bij oog- en diepe buikoperaties. Om de werking op te heffen is edrofonium noodzakelijk. Over atracurium en edrofonium zijn de meeste gunstige klinische gegevens bekend.

Edrofonium

Doel: Opheffing van spierontspanning door atracurium.

Alternatieven: Andere cholinesteraseremmers.

Specifieke voordelen: Cholinesteraseremmer, essentieel voor de opheffing van neuromusculaire blokkades. Edrofonium heeft de minste bijwerkingen van alle cholinesteraseremmers bij paarden.

Guaifenesine

Doel: Ontspanning van de spieren tijdens anesthesie.

Alternatieven: Atracurium.

Specifieke voordelen: Essentieel alternatief voor een behandeling met alfa-2/ketamine bij paarden bij contra-indicaties voor de toepassing van alfa-2 agentia en ketamine, bijvoorbeeld bij paarden die niet op die agentia reageren of die bij eerdere toediening bijwerkingen vertoonden. Onmisbaar in combinatie met ketamine en alfa-2-agentia als bijzonder veilig anestheticum voor toepassing in het veld, waarvoor geen doeltreffende alternatieve intraveneuze technieken zijn ontwikkeld.

Inhalatie-anesthetica

Sevofluraan

Doel: Inhalatie-anesthesie bij paarden met beenbreuken en andere orthopedische verwondingen en inductie van anesthesie door middel van een masker bij veulens.

Alternatieven: Isofluraan, halothaan, enfluraan.

Specifieke voordelen: Sevofluraan is een volatiel anestheticum met gering metabolisme en snelle excretie. Hoewel er in de EU voor isofluraan een maximumwaarde voor residuen is vastgesteld, is isofluraan niet geschikt voor alle gevallen van anesthesie bij paarden, aangezien de opwinding bij het bijkomen tot beenbreuk kan leiden. Sevofluraan is onontbeerlijk bij sommige operaties van paarden waarbij het van belang is dat zij rustig bijkomen, aangezien is aangetoond dat dit een voorspoediger en meer gecontroleerd herstel van het paard met zich meebrengt. Daarom wordt er de voorkeur aan gegeven boven isofluraan voor paarden met beenbreuken en andere orthopedische verwondingen. Bovendien is sevofluraan onontbeerlijk voor de inductie van anesthesie door middel van een masker bij veulens, aangezien het totaal niet irriterend is in tegenstelling tot isofluraan, dat hoesten en inhouden van de adem veroorzaakt.

Lokale anesthetica

Bupivacaïne

Doel: Lokale anesthesie.

Alternatieven: Lidocaïne.

Specifieke voordelen: Langwerkend lokaal anestheticum. Lange werkingsduur die is vereist voor peri-operatieve analgesie en de behandeling van chronische ernstige pijn zoals laminitis. Bupivacaïne is een langer werkend lokaal anestheticum dan de gewoonlijk gebruikte lidocaïne. Lidocaïne op zichzelf zorgt voor ongeveer een uur lokale anesthesie. Door toevoeging van adrenaline wordt de werking verlengd tot ongeveer twee uur, maar ontstaat het risico dat de lokale bloedtoevoer wordt afgesneden. Daarom is deze combinatie in bepaalde gevallen ongeschikt. Bupivacaïne zorgt voor 4-6 uur lokale anesthesie en is daarom veel beter geschikt voor postoperatieve analgesie en voor de bestrijding van laminitis omdat een enkele injectie vaak voldoende is; dit is om welzijnsredenen te prefereren boven elk uur herhaalde lidocaïne-injecties. Korter werkende lokale anesthetica zijn dan ook niet geschikt voor bovenstaande gevallen, aangezien hiervoor frequent herhaalde injecties nodig zijn, hetgeen gepaard gaat met een verhoogde kans op bijwerkingen en ook om redenen van dierenwelzijn onaanvaardbaar is.

Oxybuprocaïne

Doel: Lokale anesthesie voor de ogen.

Alternatieven: Andere lokale anesthetica voor de ogen, zoals amethocaïne en proxymetacaïne.

Specifieke voordelen: Ruimere klinische ervaring met oxybuprocaïne dan met andere potentiële essentiële stoffen.

Prilocaïne

Doel: Lokale anesthesie voorafgaand aan intraveneuze catheterisatie. Alternatieven: Niet bekend.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: In specifieke bereidingen (eutectisch mengsel van lokale anesthetica) voor lokale toediening op de huid wanneer het in 40 minuten intradermaal wordt geabsorbeerd. Gebruikt om intraveneuze catheterisatie te vergemakkelijken; vooral bij veulens.

Cardiovasculaire geneesmiddelen

 

Digoxine

Doel: Behandeling van hartfalen.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Digoxine is bovendien de enige remedie voor de bijwerkingen van quinidine.

Quinidinesulfaat en quinidinegluconaat

Doel: Behandeling van hartritmestoornissen.

Alternatieven: Procaïnamide, propanolol.

Specifieke voordelen: Werkzaam tegen ritmestoornissen. Zelden toegepast maar belangrijk therapeutisch middel; verschillende werkingswijzen noodzakelijk voor verschillende typen ritmestoornissen. Remedie bij uitstek tegen atriumfibrillatie.

Procaïnamide

Doel: Behandeling van hartritmestoornissen.

Alternatieven: Quinidinesulfaat en quinidinegluconaat, propanolol.

Specifieke voordelen: Werkzaam tegen ritmestoornissen. Zelden toegepaste maar belangrijke werkzame stof; verschillende werkingswijzen noodzakelijk voor verschillende typen ritmestoornissen.

Propanolol

Doel: Behandeling van hartritmestoornissen.

Alternatieven: Quinidinesulfaat en quinidinegluconaat, procaïnamide.

Specifieke voordelen: Gaat hypertensie tegen; wordt gebruikt omdat het ook in zekere mate werkzaam is tegen hartritmestoornissen. Zelden toegepaste maar belangrijke werkzame stof. Gezien de uiteenlopende fysiopathologieën van ritmestoornissen is het van belang te beschikken over een reeks verschillend werkzame geneesmiddelen om elk specifiek geval te kunnen behandelen. Deze geneesmiddelen worden doorgaans eenmalig toegepast om tot het normale ritme terug te keren, en deze behandeling wordt hooguit bij zeldzame gelegenheden herhaald.

Convulsies (krampen)

 

Fenytoïne

Doel: Anticonvulsieve therapie bij veulens. Behandeling van rhabdomyolysis. Behandeling van stringhalt (hanentred).

Alternatieven: Diazepam, primidon, dantroleen (bij rhabdomyolysis).

Specifieke voordelen: Essentieel anticonvulsivum voor veulens. Fenytoïne wordt gewoonlijk toegevoegd bij de behandeling van aanvallen indien primidon/fenobarbital de aanvallen niet onder controle krijgt. Fenytoïne is een calciumkanaalblokker en doeltreffend voor de behandeling van repetitieve vormen van rhabdomyolysis.

Primidon

Doel: Anticonvulsieve therapie bij veulens.

Alternatieven: Diazepam, fenytoïne.

Specifieke voordelen: Primidon wordt toegepast na of in plaats van een behandeling met diazepam.

Gastro-intestinale stoffen

 

Bethanechol

Doel: Behandeling van ileus, behandeling van gastroduodenale strictuur bij veulens, behandeling van terugkerende verstoppingen van de dunne darm bij volwassen dieren.

Alternatieven: Neostigmine, metoclopramide, cisapride, erytromycine en andere prokinetische stoffen.

Specifieke voordelen: Betanechol is een muscarinehoudende cholinerge agonist die de acetylcholine-receptoren op de gladde gastro-intestinale spieren prikkelt en zo contracties opwekt. Het is aangetoond dat dit de leging van de maag en de blinde darm bevordert. Betanechol en metoclopramide zijn beide werkzaam gebleken bij de behandeling van postoperatieve ileus.

Dioctylnatrium-sulfosuccinaat

Doel: Behandeling van verstoppingen.

Alternatieven: Minerale olie.

Specifieke voordelen: Doeltreffender dan minerale olie bij het weekmaken van de darminhoud doordat het de penetratie van water in de verharde fecale massa bevordert.

Metoclopramide

Doel: Behandeling van postoperatieve ileus.

Alternatieven: Bethanechol, neostigmine, cisapride, erytromycine en andere prokinetische stoffen.

Specifieke voordelen: Metoclopramide is een gesubstitueerde benzamide met de volgende werkingsmechanismen: 1. het is een dopamine receptorantagonist; 2. het bevordert de afgifte van acetylcholine door intrinsieke cholinergische neuronen, en 3. het bewerkstelligt een adrenergische blokkade. Het herstelt de gastro-intestinale coördinatie na de operatie en vermindert het totale volume, de frequentie en de duur van de maagreflux. Metaclopramide is een prokinetisch geneesmiddel dat werkzamer is in het proximale gedeelte van het maagdarmkanaal. Betanechol en metoclopramide zijn beide werkzaam gebleken bij de behandeling van post-operatieve ileus.

Propanthelinebromide

Doel: Antiperistaltisch.

Alternatieven: Atropine, lidocaïne, verdund intrarectaal toegediend als klysma.

Specifieke voordelen: Propanthelinebromide is een synthetisch op quaternair ammonium gebaseerd anticholinergicum dat gastro-intestinale motiliteit en spasmen onderdrukt en de maagzuurproductie remt. Het vermindert ook de werking van acetylcholine aan de postganglionaire zenuwtoppen van het parasympatische zenuwstelsel. De werking is vergelijkbaar met die van atropine, maar duurt langer (6 uur). Propanthelinebromide is een probaat middel om de peristaltiek te remmen teneinde scheuring van het rectum tijdens rectale palpatie te voorkomen of teneinde een scheuring in het rectum op te sporen en te behandelen wanneer het moeilijk is om een klysma van lidocaïne toe te dienen om doeltreffend te kunnen werken.

Rhabdomyolysis

 

Dantroleennatrium

Doel: Behandeling van rhabdomyolysis. Behandeling van kwaadaardige hyperthermie tijdens anesthesie.

Alternatieven: Fenytoïne.

Specifieke voordelen: Dantroleen zorgt voor ontspanning van de spieren door een rechtstreekse werking op de spier: het remt de afgifte van calcium door het sarcoplasmisch reticulum af en zorgt zo voor een ontkoppeling tussen stimulus en contractie. Fenytoïne en dantroleennatrium zijn beide doeltreffend gebleken bij de behandeling van repetitieve vormen van rhabdomyolysis.

Antimicrobiële stoffen

Klebsiella ssp.-infecties

Ticarcilline

Doel: Behandeling van Klebsiella ssp.-infecties.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Specifiek antibioticum voor Klebsiella ssp.-infecties.

Rhodococcus equi-infecties

Azitromycine

Doel: Behandeling van Rhodococcus equi-infecties.

Alternatieven: Erytromycine.

Specifieke voordelen: Standaardbehandeling in combinatie met rifampicine, beter verdragen door veulens dan erytromycine.

Rifampicine

Doel: Behandeling van Rhodococcus equi-infecties.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Behandeling van Rhodococcus equi in combinatie met erytromycine of azitromycine. Middel bij uitstek.

Septische artritis

Amikacine

Doel: Behandeling van septische artritis.

Alternatieven: Gentamicine of andere aminoglykosiden.

Specifieke voordelen: Beter verdragen door veulens dan gentamicine of andere aminoglykosiden.

Respiratoire geneesmiddelen

 

Ambroxol

Doel: Stimuleren van de afscheiding van surfactant bij premature veulens.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Geen alternatieven beschikbaar.

Ipratropiumbromide

Doel: Bronchodilatatie.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Anticholinergische werking. Noodzakelijk als therapeutisch middel omdat het in bepaalde gevallen doeltreffender is dan bèta agonisten.

Oxymetazoline

Doel: Behandeling van neusoedeem.

Alternatieven: Fenylefrine.

Specifieke voordelen: Alfa-adrenoceptoragonist met sterke vasoconstrictieve eigenschappen; geniet de voorkeur boven fenylefrine omdat het langduriger werkt.

Antiprotozoaire middelen

 

Isometamidium

Doel: Behandeling van equine protozoaire myelo-encefalitis.

Alternatieven: Pyrimethamine.

Specifieke voordelen: Ziekte is soms refractair voor pyrimethamine; daarom is een alternatief noodzakelijk.

Pyrimethamine

Doel: Behandeling van equine protozoaire myelo-encefalitis.

Alternatieven: Isometamidium.

Specifieke voordelen: Ten minste 75 % succes indien gebruikt in combinatie met sulfadiazine-sulfonamide.

Oogheelkundige geneesmiddelen

Oogzweren

Acyclovir

Doel: Behandeling van oogzweren (antiviraal geneesmiddel). Lokale toepassing.

Alternatieven: Idoxuridine.

Specifieke voordelen: Acyclovir en idoxuridine hebben bewezen even doeltreffend te zijn bij de behandeling van ulceratieve herpetische keratitis.

Idoxuridine

Doel: Behandeling van oogzweren (antiviraal geneesmiddel). Lokale toepassing.

Alternatieven: Acyclovir.

Specifieke voordelen: Acyclovir en idoxuridine hebben bewezen even doeltreffend te zijn bij de behandeling van ulceratieve herpetische keratitis.

Glaucoom

Fenylefrine

Doel: Behandeling van glaucoom, epifora, neusoedeem en hypersplenisme.

Alternatieven: Tropicamide (bij glaucoom), verder niet bekend.

Specifieke voordelen: Fenylefrine en tropicamide hebben bewezen even doeltreffend te zijn bij de behandeling van glaucoom.

Tropicamide

Doel: Behandeling van glaucoom. Lokale toepassing.

Alternatieven: Fenylefrine.

Specifieke voordelen: Fenylefrine en tropicamide hebben bewezen even doeltreffend te zijn bij de behandeling van glaucoom.

Dorzolamide

Doel: Behandeling van glaucoom. Lokale toepassing.

Alternatieven: Latanoprost, timololmaleaat.

Specifieke voordelen: De specifieke werkingswijze als koolzuuranhydraseremmer. Therapeutisch middel bij uitstek.

Latanoprost

Doel: Behandeling van glaucoom. Lokale toepassing.

Alternatieven: Dorzolamide, timololmaleaat.

Specifieke voordelen: De specifieke werkingswijze, vergelijkbaar met die van prostaglandine F2alfa. Therapeutisch middel bij uitstek.

Timololmaleaat

Doel: Behandeling van glaucoom. Lokale toepassing.

Alternatieven: Dorzolamide, latanoprost.

Specifieke voordelen: De specifieke werkingswijze als non-selecte beta-adrenergische receptorinhibitor, veroorzaakt vasoconstrictie (vaatvernauwing), die weer tot een afname van de vloeistoffen in de oogkamers leidt. Therapeutisch middel bij uitstek.

Cyclosporine A

Doel: Immunosuppressivum gebruikt voor de behandeling van auto-immuunziekten van het oog.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Geen alternatieven beschikbaar.

Ketorolac

Doel: Behandeling van oogpijn en -ontsteking, niet-steroïdaal anti-ontstekingsmiddel, oogdruppels, lokale toepassing.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Ruimere klinische ervaring met ketorolac dan met andere potentiële essentiële stoffen.

Ofloxacine

Doel: Behandeling van ooginfecties die resistent zijn voor de gewoonlijk in de oogheelkunde gebruikte antibiotica.

Alternatieven: Ciprofloxacine, cefamandol, gewoonlijk in de oogheelkunde gebruikte antibiotica.

Specifieke voordelen: Ruimere klinische ervaring met ofloxacine dan met andere potentiële essentiële stoffen. In tegenstelling tot de gewoonlijk in de oogheelkunde gebruikte antibiotica moet ofloxacine uitsluitend worden gebruikt als een reserveantibioticum voor individuele gevallen.

Fluoresceïne

Doel: Diagnosehulpmiddel bij ulceratie van de cornea, lokale toepassing.

Alternatieven: Rose Bengal.

Specifieke voordelen: Rose Bengal heeft een zekere antivirale werking, terwijl fluoresceïne geen significant effect op de vermenigvuldiging van virussen heeft. Daarom kan het diagnostisch gebruik van Rose Bengal voorafgaand aan een viruskweek een positief resultaat hebben. Fluoresceïne is dan ook het diagnosehulpmiddel bij uitstek bij een voorgenomen viruskweek.

Rose Bengal

Doel: Diagnosehulpmiddel voor vroegtijdige beschadiging van de cornea, lokale toepassing.

Alternatieven: Fluoresceïne.

Specifieke voordelen: Rose of Bengal is het diagnosehulpmiddel bij uitstek om in een zeer vroeg stadium schade aan de cornea vast te stellen.

Hydroxypropyl-methylcellulose

Doel: Bescherming van de cornea, lokale toepassing.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Geen alternatieven beschikbaar.

Hyperlipemie

 

Insuline

Doel: Behandeling van hyperlipemie, gebruikt in combinatie met een glucosetherapie, diagnose van stofwisselingsstoornissen.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Geen alternatieven beschikbaar.

Schimmelinfecties

 

Griseofulvine

Doel: Systemische antifungale toepassing. Bestrijding van ringworm.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Griseofulvine is bij orale toepassing werkzaam tegen trichophyton, microsporum en epidermophyton.

Ketoconazool

Doel: Systemische antifungale toepassing. Behandeling van fungale pneumonie en luchtzakmycose.

Alternatieven: Andere azolen zoals itraconazool.

Specifieke voordelen: Ruimere klinische ervaring met ketoconazool dan met andere potentiële essentiële stoffen.

Miconazool

Doel: Behandeling van schimmelinfecties aan het oog.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Lokale toepassing op het aangetaste oog, bredere antifungale werking en/of minder irritatie dan andere agentia.

Nystatine

Doel: Behandeling van gistinfecties aan ogen en voortplantingsorganen.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Specifiek werkzaam tegen gistinfecties.

Diversen

 

Chondroïtinesulfaat

Doel: Herstel van het kraakbeen. Chondroprotectie. Behandeling van artritis.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Klinische verbetering is waarschijnlijk toe te schrijven aan ontstekingsremmende werking, waaronder de remming van de PGE2-synthese en de afgifte van cytokinen.

Domperidon

Doel: Behandeling van agalactie bij merries.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Dopamine-antagonist en verhoogt de productie van prolactine.

Oxytocine is geen geschikt alternatief omdat het de melkproductie vermindert in plaats van deze te stimuleren, wat het doel van de behandeling met domperidon is. Bovendien kan oxytocine bij hoge doses buikpijn veroorzaken.

Hydroxyethylzetmeel

Doel: Colloïdaal verdikkingsmiddel.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Praktisch en gebruiksklaar alternatief voor bloed of plasma.

Imipramine

Doel: Farmacologisch opgewekte ejaculatie bij dekhengsten met ejaculatoriestoornis.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Geen alternatieven beschikbaar.

Thyrotropin releasing hormone (TRH)

Doel: Diagnostisch hulpmiddel voor de vaststelling van schildklier- en hypofysestoornissen.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Geen alternatieven beschikbaar.

Bariumsulfaat

Doel: Röntgencontrastmiddel voor onderzoek aan de slokdarm en het maagdarmkanaal.

Alternatieven: Niet bekend.

Specifieke voordelen: Geen alternatieven beschikbaar.

Iohexol

Doel: Röntgencontrastmiddel voor de lagere urinewegen, artrografie, myelografie, sino- of fistulografie en dacryocystografie.

Alternatieven: Iohexol.

Specifieke voordelen: Niet-ioninsch contrastmiddel met lage osmolariteit. Iohexol en iopamidol zijn even aanvaardbaar.

Iopamidol

Doel: Röntgencontrastmiddel voor de lagere urinewegen, artrografie, myelografie, sino- of fistulografie en dacryocystografie.

Alternatieven: Iohexol.

Specifieke voordelen: Niet-ionisch contrastmiddel met lage osmolariteit. Iohexol en iopamidol zijn even aanvaardbaar.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/46


VERORDENING (EG) Nr. 1951/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 753/2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, wat betreft de aanbiedingsvorm van wijn in houten vaten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 46, lid 1, en artikel 53, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 22, lid 3, van Verordening (EG) nr. 753/2002 van de Commissie van 29 april 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad wat betreft de omschrijving, de aanduiding, de aanbiedingsvorm en de bescherming van bepaalde wijnbouwproducten (2) zijn de voorschriften vastgesteld voor het gebruik van de aanduidingen inzake de bij de bereiding van het product gebruikte methoden, meer bepaald inzake het gebruik van houten vaten bij de wijnbereiding.

(2)

Krachtens die bepaling mogen bepaalde in bijlage X bij Verordening (EG) nr. 753/2002 vastgestelde vermeldingen enkel worden gebruikt voor wijn die is gegist, verouderd of gerijpt in eikenhouten vaten.

(3)

Hoewel het juist is dat in de kuiperij meestal en traditioneel gebruik wordt gemaakt van eikenhout, worden in bepaalde lidstaten ook andere houtsoorten gebruikt zoals es en kastanje. Derhalve moet het gebruik van de in bijlage X bij Verordening (EG) nr. 753/2002 vastgestelde vermeldingen ook worden toegestaan voor andere houtsoorten dan eik, voor zover de betrokken vermelding exact is en niet misleidend. Om elke verstoring van de mededinging tussen de producenten te voorkomen, moeten adequate etiketteringsvoorschriften worden vastgesteld.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 753/2002 wordt gewijzigd als volgt:

1)

Artikel 22, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Voor de aanduiding van wijn die is gegist, verouderd of gerijpt in eikenhouten vaten, mogen enkel de in bijlage X vastgestelde vermeldingen worden gebruikt. De lidstaten mogen voor dergelijke wijn evenwel andere vermeldingen vaststellen die gelijkaardig zijn aan de in bijlage X vastgestelde vermeldingen, waarbij het bepaalde in de leden 1 en 2 mutatis mutandis van toepassing is.

Het gebruik van een van de in de eerste alinea bedoelde vermeldingen is toegestaan wanneer de wijn is gerijpt in houten vaten overeenkomstig de geldende nationale voorschriften, zelfs wanneer de rijping wordt voortgezet in een ander recipiënt. De lidstaten delen de Commissie de maatregelen mee die zij ter uitvoering van het bepaalde in de eerste alinea hebben vastgesteld.

Voor de aanduiding van wijn die is bereid met gebruikmaking van stukken eikenhout, mogen, zelfs wanneer deze behandeling wordt gecombineerd met het gebruik van houten vaten, de in de eerste alinea bedoelde vermeldingen niet worden gebruikt.”.

2)

Bijlage X wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2165/2005 (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 1).

(2)  PB L 118 van 4.5.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1507/2006 (PB L 280 van 12.10.2006, blz. 9).


BIJLAGE

„BIJLAGE X

Vermeldingen die mogen voorkomen in de etikettering van wijn overeenkomstig artikel 22, lid 3

„gegist in het vat” („fermenté en barrique”)

„verouderd in het vat” („élevé en barrique”)

„gerijpt in het vat” („vieilli en barrique”)

„gegist in [vermelding van de betrokken houtsoort] vaten” („fermenté en fût de [vermelding van de betrokken houtsoort]”)

„verouderd in [vermelding van de betrokken houtsoort] vaten” („élevé en fût de [vermelding van de betrokken houtsoort]”)

„gerijpt in [vermelding van de betrokken houtsoort] vaten” („vieilli en fût de [vermelding van de betrokken houtsoort]”)

„gegist in het vat” („fermenté en fût”)

„verouderd in het vat” („élevé en fût”)

„gerijpt in het vat” („vieilli en fût”)”


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/49


VERORDENING (EG) Nr. 1952/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde graan- en rijstproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen van de in artikel 1 van deze beide verordeningen bedoelde producten op de wereldmarkt enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (3), is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld naar gelang van het geval in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003 of bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 moet de restitutievoet per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten maandelijks worden vastgesteld.

(4)

De naleving van de verplichtingen die zijn aangegaan met betrekking tot de restituties die kunnen worden toegekend bij de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in niet onder bijlage I bij het Verdrag vallende goederen, kan in het gedrang komen door de vaststelling vooraf van hoge restituties. In deze situatie moeten derhalve vrijwaringsmaatregelen worden genomen zonder dat daardoor de sluiting van langetermijncontracten wordt verhinderd. De vaststelling van een specifieke restitutie voor de voorfixatie van restituties is een maatregel die aan deze verschillende doelstellingen beantwoordt.

(5)

Rekening houdend met de regeling tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de uitvoer van deegwaren uit de Gemeenschap naar de Verenigde Staten, goedgekeurd bij Besluit 87/482/EEG van de Raad (4), moet de restitutie voor goederen van de GN-codes 1902 11 00 en 1902 19 naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd.

(6)

Ingevolge artikel 15, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 moet een verlaagde restitutievoet worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met het bedrag van de restitutie bij de productie tijdens de veronderstelde periode van de vervaardiging van de goederen, die krachtens Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie (5) op het verwerkte basisproduct van toepassing is.

(7)

Alcoholhoudende dranken worden geacht minder gevoelig te zijn voor de prijs van de granen die voor de vervaardiging ervan worden gebruikt. In protocol nr. 19 van het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken wordt evenwel bepaald dat de maatregelen moeten worden vastgesteld die noodzakelijk zijn om het gebruik van granen uit de Gemeenschap voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken uit granen te vergemakkelijken. Daarom moet de restitutie die wordt toegepast op granen die in de vorm van alcoholhoudende dranken worden uitgevoerd, worden aangepast.

(8)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 of in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen vermeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003, respectievelijk in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1785/2003, worden vastgesteld zoals in de bijlage is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 van de Commissie (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(3)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1713/2006 (PB L 321 van 21.11.2006, blz. 8).

(4)  PB L 275 van 29.9.1987, blz. 36.

(5)  PB L 159 van 1.7.1993, blz. 112. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1584/2004 (PB L 280 van 31.8.2004, blz. 11).


BIJLAGE

Restituties die met ingang van 22 december 2006 van toepassing zijn op bepaalde producten van de sector granen en de sector rijst, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen (1)

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving (2)

Restitutievoet per 100 kg basisproduct

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Andere

1001 10 00

Harde tarwe:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van de GN-codes 1902 11 en 1902 19 naar de Verenigde Staten van Amerika

– in andere gevallen

1001 90 99

Zachte tarwe en mengkoren:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van de GN-codes 1902 11 en 1902 19 naar de Verenigde Staten van Amerika

– in andere gevallen:

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

1002 00 00

Rogge

1003 00 90

Gerst:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– in andere gevallen

1004 00 00

Haver

1005 90 00

Maïs, gebruikt in de vorm van:

 

 

– zetmeel:

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

– glucose, glucosestroop, maltodextrine, maltodextrinestroop van de GN-codes 1702 30 51, 1702 30 59, 1702 30 91, 1702 30 99, 1702 40 90, 1702 90 50, 1702 90 75, 1702 90 79, 2106 90 55 (5):

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– andere (ook als zodanig)

Aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00 gelijkgesteld aan een verwerkingsproduct van maïs:

 

 

– in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– in andere gevallen

ex 1006 30

Volwitte rijst:

 

 

– rondkorrelig

– halflangkorrelig

– langkorrelig

1006 40 00

Breukrijst

1007 00 90

Graansorgho (m.u.v. hybriden, bestemd voor zaaidoeleinden)


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar Bulgarije met ingang van 1 oktober 2004 en naar Roemenië met ingang van 1 december 2005, noch op de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 en die met ingang van 1 februari 2005 naar de Zwitserse Bondsstaat of naar het Vorstendom Liechtenstein worden uitgevoerd.

(2)  Voor landbouwproducten verkregen door verwerking van een basisproduct en/of een daarmee gelijkgesteld product gelden de coëfficiënten vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie.

(3)  De betrokken goederen vallen onder GN-code 3505 10 50.

(4)  Goederen opgenomen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003 of bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2825/93 (PB L 258 van 16.10.1993, blz. 6).

(5)  Voor stropen van de GN-codes 1702 30 99, 1702 40 90 en 1702 60 90, verkregen door het mengen van glucose- en fructosestropen, betreft de uitvoerrestitutie alleen glucosestroop.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/53


VERORDENING (EG) Nr. 1953/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), inzonderheid op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van deze verordeningen genoemde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

Krachtens artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 moeten de restituties worden vastgesteld met inachtneming van de bestaande situatie en de vooruitzichten voor de ontwikkeling, enerzijds van de beschikbare hoeveelheden granen, rijst en breukrijst, evenals van hun prijzen op de markt van de Gemeenschap, en anderzijds van de prijzen van granen, rijst en breukrijst en de producten in de sector granen op de wereldmarkt. Krachtens deze artikelen moeten ook waarborgen worden geschapen dat op de graan- en rijstmarkten een evenwichtige toestand heerst en een natuurlijke ontwikkeling op het gebied van de prijzen en de handel plaatsvindt en moet bovendien rekening worden gehouden met het economische aspect van de bedoelde uitvoer en de noodzaak verstoringen op de markt van de Gemeenschap te vermijden.

(3)

Verordening (EG) nr. 1518/95 van de Commissie (3) betreffende de regeling voor de invoer en de uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten heeft in artikel 4 de specifieke criteria vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de restitutie voor deze producten.

(4)

Het is wenselijk de aan bepaalde verwerkte producten toe te kennen restitutie, al naar gelang van het product, hoger of lager vast te stellen volgens het asgehalte, het gehalte aan ruwe celstof, het gehalte aan doppen, het eiwitgehalte, het vetgehalte of het zetmeelgehalte, daar deze gehaltes van bijzondere betekenis zijn voor de hoeveelheid basisproduct die werkelijk voor de vervaardiging van het verwerkte product is gebruikt.

(5)

Ten aanzien van maniokwortel en andere tropische wortels en knollen en het daarvan vervaardigde meel behoeft het economische aspect van de uitvoeren die zouden kunnen worden overwogen, in het bijzonder gezien de aard en de herkomst van deze producten, op het ogenblik geen vaststelling van een restitutie bij uitvoer. Voor bepaalde verwerkte producten is het, gezien het geringe aandeel van de Gemeenschap aan de wereldhandel, op het ogenblik niet noodzakelijk een restitutie bij uitvoer vast te stellen.

(6)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor zekere producten kunnen een differentiatie van de restitutie, naar gelang van de bestemming, nodig maken.

(7)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan in de tussentijd worden gewijzigd.

(8)

Bepaalde verwerkte producten op basis van maïs kunnen een warmtebehandeling ondergaan, waardoor een restitutie zou kunnen worden uitgekeerd die niet overeenstemt met de kwaliteit van het product. Duidelijk moet worden aangegeven dat deze producten, die voorgegelatineerd zetmeel bevatten, niet in aanmerking komen voor uitvoerrestituties.

(9)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten van Verordening (EG) nr. 1518/95 van toepassing is, worden vastgesteld in overeenstemming met de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1549/2004 van de Commissie (PB L 280 van 31.8.2004, blz. 13).

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 55. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2993/95 (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 25).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1102 20 10 9200 (1)

C13

EUR/t

0,00

1102 20 10 9400 (1)

C13

EUR/t

0,00

1102 20 90 9200 (1)

C13

EUR/t

0,00

1102 90 10 9100

C13

EUR/t

0,00

1102 90 10 9900

C13

EUR/t

0,00

1102 90 30 9100

C13

EUR/t

0,00

1103 19 40 9100

C13

EUR/t

0,00

1103 13 10 9100 (1)

C13

EUR/t

0,00

1103 13 10 9300 (1)

C13

EUR/t

0,00

1103 13 10 9500 (1)

C13

EUR/t

0,00

1103 13 90 9100 (1)

C13

EUR/t

0,00

1103 19 10 9000

C13

EUR/t

0,00

1103 19 30 9100

C13

EUR/t

0,00

1103 20 60 9000

C13

EUR/t

0,00

1103 20 20 9000

C13

EUR/t

0,00

1104 19 69 9100

C13

EUR/t

0,00

1104 12 90 9100

C13

EUR/t

0,00

1104 12 90 9300

C13

EUR/t

0,00

1104 19 10 9000

C13

EUR/t

0,00

1104 19 50 9110

C13

EUR/t

0,00

1104 19 50 9130

C13

EUR/t

0,00

1104 29 01 9100

C13

EUR/t

0,00

1104 29 03 9100

C13

EUR/t

0,00

1104 29 05 9100

C13

EUR/t

0,00

1104 29 05 9300

C13

EUR/t

0,00

1104 22 20 9100

C13

EUR/t

0,00

1104 22 30 9100

C13

EUR/t

0,00

1104 23 10 9100

C13

EUR/t

0,00

1104 23 10 9300

C13

EUR/t

0,00

1104 29 11 9000

C13

EUR/t

0,00

1104 29 51 9000

C13

EUR/t

0,00

1104 29 55 9000

C13

EUR/t

0,00

1104 30 10 9000

C13

EUR/t

0,00

1104 30 90 9000

C13

EUR/t

0,00

1107 10 11 9000

C13

EUR/t

0,00

1107 10 91 9000

C13

EUR/t

0,00

1108 11 00 9200

C13

EUR/t

0,00

1108 11 00 9300

C13

EUR/t

0,00

1108 12 00 9200

C13

EUR/t

0,00

1108 12 00 9300

C13

EUR/t

0,00

1108 13 00 9200

C13

EUR/t

0,00

1108 13 00 9300

C13

EUR/t

0,00

1108 19 10 9200

C13

EUR/t

0,00

1108 19 10 9300

C13

EUR/t

0,00

1109 00 00 9100

C13

EUR/t

0,00

1702 30 51 9000 (2)

C13

EUR/t

0,00

1702 30 59 9000 (2)

C13

EUR/t

0,00

1702 30 91 9000

C13

EUR/t

0,00

1702 30 99 9000

C13

EUR/t

0,00

1702 40 90 9000

C13

EUR/t

0,00

1702 90 50 9100

C13

EUR/t

0,00

1702 90 50 9900

C13

EUR/t

0,00

1702 90 75 9000

C13

EUR/t

0,00

1702 90 79 9000

C13

EUR/t

0,00

2106 90 55 9000

C14

EUR/t

0,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen zijn als volgt gedefinieerd:

C10

:

Alle bestemmingen

C11

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Bulgarije

C12

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Roemenië

C13

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Bulgarije en Roemenië

C14

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Zwitserland, Liechtenstein, Bulgarije en Roemenië.


(1)  Er worden geen restituties toegekend voor producten die een warmtebehandeling hebben ondergaan waardoor het zetmeel is voorgegelatineerd.

(2)  De restituties worden toegekend overeenkomstig de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 2730/75 van de Raad (PB L 281 van 1.11.1975, blz. 20).

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen zijn als volgt gedefinieerd:

C10

:

Alle bestemmingen

C11

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Bulgarije

C12

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Roemenië

C13

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Bulgarije en Roemenië

C14

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Zwitserland, Liechtenstein, Bulgarije en Roemenië.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/56


VERORDENING (EG) Nr. 1954/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van die verordening genoemde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

Verordening (EG) nr. 1517/95 van de Commissie van 29 juni 1995 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad ten aanzien van de invoer- en uitvoerregeling voor mengvoeders op basis van granen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1162/95 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer- en uitvoercertificaten in de sector granen en rijst (2) heeft in artikel 2 de specifieke criteria vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de restitutie voor deze producten.

(3)

Bij de berekening moet ook rekening worden gehouden met het gehalte aan graanproducten. Gemakshalve zou de restitutie moeten worden betaald voor twee categorieën „graanproducten”, namelijk voor maïs, de meest gebruikte component van uitgevoerde mengvoeders, en maïsproducten, en voor „andere granen”, dat wil zeggen voor restitutie in aanmerking komende graanproducten, andere dan maïs en maïsproducten. Een restitutie zou moeten worden toegekend voor de hoeveelheid graanproducten in het mengvoeder.

(4)

Anderzijds moet het bedrag van de restitutie eveneens rekening houden met de afzetmogelijkheden en verkoopvoorwaarden voor de betrokken producten op de wereldmarkt, het belang dat men erbij heeft om verstoringen op de markt van de Gemeenschap te voorkomen en het economisch aspect van de uitvoer.

(5)

Op grond van de huidige situatie op de markt voor granen, en met name de vooruitzichten inzake de voorziening, moeten de uitvoerrestituties worden geschrapt.

(6)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer voor de in Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde mengvoeders waarop Verordening (EG) nr. 1517/95 van toepassing is, worden overeenkomstig de bijlage bij deze verordening vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 51.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen

Productcodes van de producten die in aanmerking komen voor een restitutie bij uitvoer:

 

2309 10 11 9000,

 

2309 10 13 9000,

 

2309 10 31 9000,

 

2309 10 33 9000,

 

2309 10 51 9000,

 

2309 10 53 9000,

 

2309 90 31 9000,

 

2309 90 33 9000,

 

2309 90 41 9000,

 

2309 90 43 9000,

 

2309 90 51 9000,

 

2309 90 53 9000.


Graanproducten

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

Maïs en maïsproducten

GN-codes 0709 90 60, 0712 90 19, 1005, 1102 20, 1103 13, 1103 29 40, 1104 19 50, 1104 23, 1904 10 10

C10

EUR/t

0,00

Graanproducten, met uitzondering van maïs en maïsproducten

C10

EUR/t

0,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

C10

:

Alle bestemmingen.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/58


VERORDENING (EG) Nr. 1955/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

tot vaststelling van de restituties bij de productie in de sector granen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie van 30 juni 1993 tot vaststelling van de toepassingsbepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 1766/92 en (EEG) nr. 1418/76 van de Raad wat de regelingen inzake de productierestituties in de sector granen respectievelijk rijst betreft (2) zijn de voorwaarden voor de toekenning van de productierestitutie vastgesteld. De berekeningsgrondslag is bepaald in artikel 3 van genoemde verordening. De aldus berekende restitutie, zo nodig gedifferentieerd voor aardappelmeel, moet eenmaal per maand worden vastgesteld en mag slechts gewijzigd worden wanneer de maïs- en/of tarweprijzen een significante verandering te zien geven.

(2)

De in deze verordening vastgestelde productierestituties moeten worden aangepast met de in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 1722/93 bepaalde coëfficiënten, teneinde het juiste te betalen bedrag te verkrijgen.

(3)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1722/93 bedoelde productierestitutie per ton zetmeel wordt vastgesteld op:

a)

0,00 EUR/t voor zetmeel uit maïs, tarwe, gerst en haver;

b)

0,00 EUR/t voor aardappelmeel.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 159 van 1.7.1993, blz. 112. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1950/2005 (PB L 312 van 29.11.2005, blz. 18).


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/59


VERORDENING (EG) Nr. 1956/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde producten van de sector suiker, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, onder a), en lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 32, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006 kan het verschil tussen de prijzen van de in artikel 1, lid 1, onder b), c), d) en g), van die verordening bedoelde producten in de internationale handel enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die in bijlage VII bij die verordening worden genoemd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2), is aangegeven voor welke producten een restitutie dient te worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 dient de restitutievoet per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten maandelijks te worden vastgesteld.

(4)

In artikel 32, lid 4, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de restitutie bij uitvoer van een in een goed verwerkt product niet meer mag bedragen dan de restitutie voor ditzelfde product dat in onverwerkte toestand wordt uitgevoerd.

(5)

De ingevolge deze verordening vastgestelde restituties kunnen vooraf worden vastgesteld, aangezien op dit moment niet bekend is hoe de markt zich de komende maanden zal ontwikkelen.

(6)

De naleving van de verplichtingen die zijn aangegaan met betrekking tot de restituties die kunnen worden toegekend bij de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in niet onder bijlage I bij het Verdrag vallende goederen, kan in het gedrang komen door de vaststelling vooraf van hoge restituties. In deze situatie moeten derhalve vrijwaringsmaatregelen worden genomen zonder dat daardoor de sluiting van langetermijncontracten wordt verhinderd. De vaststelling van een specifieke restitutie voor de voorfixatie van restituties is een maatregel die aan deze verschillende doelstellingen beantwoordt.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1, lid 1, en in lid 1 van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 318/2006 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen vermeld in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 318/2006, worden vastgesteld zoals in de bijlage bij deze verordening is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1585/2006 van de Commissie (PB L 294 van 25.10.2006, blz. 19).

(2)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1713/2006 (PB L 321 van 21.11.2006, blz. 11).


BIJLAGE

Restituties die worden toegepast vanaf 22 december 2006 voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I bij het Verdrag vermelde goederen (1)

GN-code

Omschrijving

Restituties in EUR/100 kg

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Overige gevallen

1701 99 10

Witte suiker

19,34

19,34


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar Bulgarije met ingang van 1 oktober 2004 en naar Roemenië met ingang van 1 december 2005, noch op de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 en die met ingang van 1 februari 2005 naar de Zwitserse Bondsstaat of naar het Vorstendom Liechtenstein worden uitgevoerd.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/61


VERORDENING (EG) Nr. 1957/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van die verordening genoemde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

De restituties moeten worden vastgesteld met inachtneming van de elementen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(3)

Voor mout moet de restitutie worden berekend met inachtneming van de hoeveelheid granen benodigd voor de vervaardiging van de betreffende producten. Deze hoeveelheden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1501/95.

(4)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor zekere producten kunnen een differentiatie van de restitutie, naar gelang van de bestemming, nodig maken.

(5)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan in de tussentijd worden gewijzigd.

(6)

Bij toepassing van deze regelen op de huidige situatie in de sector granen en met name op de noteringen of prijzen van deze producten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt, moet de restitutie op de in de bijlage vermelde bedragen worden vastgesteld.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer van de in artikel 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde mout worden op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1107 10 19 9000

A00

EUR/t

0,00

1107 10 99 9000

A00

EUR/t

0,00

1107 20 00 9000

A00

EUR/t

0,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/63


VERORDENING (EG) Nr. 1958/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 moet bij uitvoer van granen de op de dag van indiening van de aanvraag van een certificaat geldende restitutie op verzoek worden toegepast op uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat moet plaatsvinden. In dat geval kan op de restitutie een correctiebedrag worden toegepast.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen (2), kan een correctiebedrag worden vastgesteld voor de in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde mout. Het correctiebedrag moet worden berekend met inachtneming van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde elementen.

(3)

Uit de bovengenoemde bepalingen volgt dat het correctiebedrag moet worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het in artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde correctiebedrag dat van toepassing is op de vooraf vastgestelde restituties bij uitvoer van mout, wordt vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

(EUR/t)

Productcode

Bestemming

Lopend

1

1e term.

2

2e term.

3

3e term.

4

4e term.

5

5e term.

6

1107 10 11 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 19 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 91 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 99 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 20 00 9000

A00

0

0

0

0

0

0


(EUR/t)

Productcode

Bestemming

6e term.

7

7e term.

8

8e term.

9

9e term.

10

10e term.

11

11e term.

12

1107 10 11 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 19 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 91 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 99 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 20 00 9000

A00

0

0

0

0

0

0


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/65


VERORDENING (EG) Nr. 1959/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2681/74 van de Raad van 21 oktober 1974 betreffende de communautaire financiering van de uitgaven in verband met de levering van landbouwproducten als voedselhulp (3) is bepaald dat het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, het gedeelte van de uitgaven financiert dat overeenkomt met de desbetreffende restituties bij uitvoer die overeenkomstig de betrokken communautaire voorschriften zijn vastgesteld.

(2)

Om de opstelling en het beheer van de begroting voor de communautaire voedselhulpacties te vergemakkelijken en om de lidstaten in staat te stellen het bedrag van de communautaire deelname in de financiering van de nationale voedselhulpacties te kennen, moet het bedrag van de voor deze acties toegekende restituties worden vastgesteld.

(3)

De algemene voorschriften en de uitvoeringsbepalingen die in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 voor de uitvoerrestituties zijn vastgesteld, zijn van overeenkomstige toepassing op bovenbedoelde transacties.

(4)

De specifieke criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de uitvoerrestituties voor rijst zijn vastgesteld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De geldende restituties voor de producten van de sectoren granen en rijst geleverd voor de communautaire en nationale voedselhulpacties, uitgevoerd in het kader van internationale verdragen of andere aanvullende programma's of die in het kader van andere communautaire acties gratis worden geleverd, worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 van de Commissie (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(3)  PB L 288 van 25.10.1974, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

(EUR/t)

Productcode

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9400

0,00

1001 90 99 9000

0,00

1002 00 00 9000

0,00

1003 00 90 9000

0,00

1005 90 00 9000

0,00

1006 30 92 9100

0,00

1006 30 92 9900

0,00

1006 30 94 9100

0,00

1006 30 94 9900

0,00

1006 30 96 9100

0,00

1006 30 96 9900

0,00

1006 30 98 9100

0,00

1006 30 98 9900

0,00

1006 30 65 9900

0,00

1007 00 90 9000

0,00

1101 00 15 9100

0,00

1101 00 15 9130

0,00

1102 10 00 9500

0,00

1102 20 10 9200

0,00

1102 20 10 9400

0,00

1103 11 10 9200

0,00

1103 13 10 9100

0,00

1104 12 90 9100

0,00

NB: Productcodes: zie de Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/67


VERORDENING (EG) Nr. 1960/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2006

betreffende de offertes voor de uitvoer van gerst die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 935/2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 935/2006 van de Commissie (2) is een inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst naar bepaalde derde landen opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (3) kan de Commissie op grond van de meegedeelde offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan.

(3)

Het is, met name rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde criteria, niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes van 15 tot en met 21 december 2006 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 935/2006 bedoelde inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 172 van 24.6.2006, blz. 3.

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/68


BESLUIT Nr. 2/2006 VAN DE ASSOCIATIERAAD EG-TURKIJE

van 17 oktober 2006

tot wijziging van de aan Besluit nr. 1/98 betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten gehechte Protocollen nr. 1 en nr. 2

(2006/999/EG)

DE ASSOCIATIERAAD EG-TUKIJE,

Gelet op de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (1),

Gelet op het aan die overeenkomst gehechte aanvullend protocol (2), en met name op artikel 35,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG Turkije van 25 februari 1998 betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten (3) is de regeling voor de preferentiële landbouwhandel tussen de Gemeenschap en Turkije vastgesteld. Het aan dat besluit gehechte Protocol nr. 1 bevat bijzonderheden over de preferentiële regeling van de Gemeenschap voor de invoer van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije. Het aan dat besluit gehechte Protocol nr. 2 bevat bijzonderheden over de preferentiële regeling van Turkije voor de invoer van landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap.

(2)

De Gemeenschap en Turkije (de „partijen”) hebben overleg gepleegd en hebben daarbij overeenstemming bereikt over aanpassingen van de preferentiële regeling om rekening te houden met de recente uitbreiding van de Gemeenschap.

(3)

De betrokken bijlagen bij de aan Besluit nr. 1/98 gehechte Protocollen nr. 1 en nr. 2 dienen te worden vervangen door nieuwe geconsolideerde bijlagen waarin de overeenstemming tussen de partijen over de aanpassing ervan en bepaalde technische ontwikkelingen met betrekking tot de tariefcodes zijn weerspiegeld.

(4)

De Associatieraad moet zich uitspreken over de draagwijdte van de preferentiële regeling die de partijen elkaar verlenen en over de daartoe te treffen regelingen.

(5)

Besluit nr. 1/98 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

BESLUIT:

Artikel 1

Besluit nr. 1/98 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage 1 bij Protocol nr. 1 wordt vervangen door de tekst in bijlage I.

2)

De bijlage bij Protocol nr. 2 wordt vervangen door de tekst in bijlage II.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van vaststelling ervan.

Het is van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de dag waarop het is vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2006.

Voor de Associatieraad EG-Turkije

De voorzitter

E. TUOMIOJA


(1)  PB 217 van 29.12.1964, blz. 3687.

(2)  PB L 293 van 29.12.1972, blz. 4.

(3)  PB L 86 van 20.3.1998, blz. 1.


BIJLAGE I

„BIJLAGE 1

REGELING VOOR DE INVOER IN DE GEMEENSCHAP VAN LANDBOUWPRODUCTEN VAN OORSPRONG UIT TURKIJE

In deze bijlage verwijst „GDT” naar de tarieven die zijn aangegeven in kolom 3 van het tweede deel of het derde deel, afdeling I, van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1).

GN-code (2)

Omschrijving (3)

GDT-ad-valoremrecht

Specifiek recht

Verlaging van het recht

(%)

Tariefcontingent

(ton netto-gewicht)

Contingentrecht

(EUR/t)

Tariefcontingent

(ton nettogewicht)

Recht voor hoeveelheden boven het contingent

(EUR/t)

0204

Vlees van schapen of van geiten

100

0

200

 

0207 25 10

Vlees van kalkoenen, niet in stukken gesneden, bevroren

 

 

170

1 000

 

0207 25 90

186

0207 27 30

Delen en slachtafvallen van kalkoenen, andere dan levers, bevroren

 

 

134

0207 27 40

93

0207 27 50

339

0207 27 60

127

0207 27 70

230

0406 90 29

Kashkaval

 

 

0

2 300

671,9

0406 90 31

Kaas bereid uit schapen- of buffelmelk, in bergingsmiddelen die pekel bevatten of in zakken van schapen- of geitenvellen

0406 90 50

Andere kaas bereid uit schapen- of buffelmelk, in bergingsmiddelen die pekel bevatten of in zakken van schapen- of geitenvellen

ex 0406 90 86

ex 0406 90 87

ex 0406 90 88

Tulum Peyniri bereid uit schapen- of buffelmelk, in afzonderlijke plastic of andere verpakkingen met een inhoud van minder dan 10 kg

0701 90 50

Nieuwe aardappelen (primeurs), van 1 januari tot en met 31 maart

100

 

 

 

0701 90

Aardappelen, vers of gekoeld, andere

100

2 500

 

 

 

0703 10 11

0703 10 19

Uien, van 15 februari tot en met 15 mei

100

 

 

 

0703 10 11

0703 10 19

Uien, van 16 mei tot en met 14 februari

100

2 000

 

 

 

0703 20 00

Knoflook, vers of gekoeld

100

0

 

0708 20 00

Bonen (Vigna spp., Phaseolus spp.), van 1 november tot en met 30 april

100

 

 

 

ex 0708 90 00

Tuinbonen (Vicia faba major L.), van 1 juli tot en met 30 april

100

 

 

 

0709 30 00

Aubergines, van 15 januari tot en met 30 april

100

 

 

 

0709 30 00

Aubergines, van 1 mei tot en met 14 januari

100

1 000

 

 

 

ex 0709 40 00

Bleekselderij (Apium graveolens L., var. dulce (Mill) Pers.), van 1 januari tot en met 30 april

100

 

 

 

0709 90 70

Courgettes, van 1 december tot en met eind februari

100

 

 

 

0709 90 70

Courgettes, van 1 maart tot en met 30 november

100

500

 

 

 

ex 0709 90 90

Pompoenen, van 1 december tot en met eind februari

100

 

 

 

ex 0709 90 90

Wilde uien van de soort Muscari comosum, van 15 februari tot en met 15 mei

100

 

 

 

0802 21 00

0802 22 00

Hazelnoten (Corylus spp.)

Recht: 3 %

 

 

 

0806 10 10

Druiven voor tafelgebruik, van 1 mei tot en met 17 juni en van 1 augustus tot en met 14 november

100

350

 

 

 

0806 10 10

Druiven voor tafelgebruik, van 15 november tot en met 30 april en van 18 juni tot en met 31juli

100

 

 

 

0807 11 00

Watermeloenen, van 1 april tot en met 15 juni

100

 

 

 

0807 11 00

Watermeloenen, van 16 juni tot en met 31 maart

100

16 500

 

 

 

0807 19 00

Andere meloenen, van 1 november tot en met 31 mei

100

 

 

 

0809 40 05

Pruimen, van 1 mei tot en met 15 juni

100

 

 

 

0811 10 11

Aardbeien, bevroren

100

0

100

 

0811 20 11

Frambozen enz., bevroren

0811 90 19

Andere vruchten, bevroren

1002 00 00

Rogge

 

 

Verlaging overeen-komstig artikel 3, lid 4 (meest begunstigde naties — ten hoogste 11,68 EUR/t)

 

 

1107 10

Mout, niet gebrand

 

 

Verlaging met 6,57 EUR/t

 

1107 20 00

Mout, gebrand

 

 

Verlaging met 6,57 EUR/t

 

1509 10 10

Bij de eerste persing verkregen olijfolie, lampolie

 

 

Verlaging met 10 %

 

1509 10 90 (4)

Andere bij de eerste persing verkregen olijfolie

7,5 % ad valorem

100

0

100

 

1509 10 90

Andere bij de eerste persing verkregen olijfolie

 

 

Verlaging met 10 %

 

1509 90 00

Andere dan bij de eerste persing verkregen olijfolie

 

 

Verlaging met 5 %

 

1510 00 10

Ruwe olijfolie

 

 

Verlaging met 10 %

 

1510 00 90

Andere olijfolie

 

 

Verlaging met 5 %

 

2002 10

Bereide tomaten, geheel of in stukken

100

8 900

 

 

 

2002 90 11

2002 90 19

Andere bereide tomaten, met een gehalte aan droge stof van minder dan 12 gewichtspercenten

2002 90 31

2002 90 39

2002 90 91

2002 90 99

Andere bereide of verduurzaamde tomaten, met een gehalte aan droge stof van ten minste 12 gewichtspercenten

100

30 000 (equivalent gehalte aan droge stof 28/30 %)

 

 

 

2007 10 10

2007 91 10

2007 91 30

2007 99 20

2007 99 31

2007 99 33

2007 99 35

2007 99 39

2007 99 55

2007 99 57

Jam, vruchtengelei, marmelade, vruchtenmoes en vruchtenpasta

100

Verlaging met 67 %

1 750

 

2007 91 30

Jam, vruchtengelei, marmelade, vruchtenmoes en vruchtenpasta, door koken of stoven verkregen, andere dan gehomogeniseerde bereidingen, van citrusvruchten, met een suikergehalte van meer dan 13 doch niet meer dan 30 gewichtspercenten

100

0

100

 

2007 99 39

Andere bereidingen, met een suikergehalte van meer dan 30 gewichtspercenten

100

0

100

 

2008 30 19

2008 50 19

2008 50 51

2008 50 92

2008 50 94

2008 60 19

2008 70 19

2008 70 51

2008 80 19

Vruchten, noten en andere eetbare plantendelen, op andere wijze bereid of verduurzaamd

100

2 100

 

 

 

2009 11 11

2009 11 91

2009 19 11

2009 19 91

2009 29 11

2009 29 91

2009 39 11

2009 39 51

2009 39 91

2009 61 90

2009 69 11

2009 69 79

2009 69 90

2009 80 11

2009 80 32

2009 80 33

2009 80 35

2009 80 61

2009 80 83

2009 80 84

2009 80 86

2009 90 11

2009 90 21

2009 90 31

2009 90 71

2009 90 92

2009 90 94

Vruchtensappen

100

Verlaging met 67 %

3 400

 

2204 10

Mousserende wijn

 

 

0

 

2204 21

Andere wijn, druivenmost waarvan de gisting door toevoegen van alcohol is verhinderd of gestuit, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 liter

 

 

0

 

2204 29

Andere wijn, druivenmost waarvan de gisting door toevoegen van alcohol is verhinderd of gestuit, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 liter

 

 

0

 

2206 00

Andere gegiste dranken; mengsels van gegiste dranken en mengsels van gegiste dranken met alcoholvrije dranken, elders genoemd noch elders onder begrepen

 

 

0

 

ex 2207

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van 80 % vol of meer, en ethylalcohol en gedistilleerde dranken, gedenatureerd, ongeacht het gehalte, verkregen uit in bijlage I bij het EG Verdrag genoemde landbouwproducten

 

 

0

 

2209 00

Tafelazijn, natuurlijke of verkregen uit azijnzuur

 

 

0

 


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1758/2006 (PB L 335 van 1.12.2006, blz. 1).

(2)  De GN-codes zijn die zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1810/2004 (PB L 327 van 30 oktober 2004, blz. 1).

(3)  In afwijking van de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur moeten de bewoordingen van de omschrijving van de producten worden geacht slechts als aanwijzing te gelden en is in het kader van deze bijlage de draagwijdte van de GN-codes bepalend voor de toepasselijkheid van de preferentiële regeling. Voor GN-codes die worden voorafgegaan door de vermelding „ex”, wordt op basis van de GN-code en de betrokken omschrijving, gezamenlijk beschouwd, bepaald of de preferentiële regeling toepasselijk is.

(4)  Deze concessie bestaat uit slechts één contingent van 100 ton met een contingentrecht van 7,5 %.”


BIJLAGE II

„BIJLAGE

REGELING VOOR DE INVOER IN TURKIJE VAN LANDBOUWPRODUCTEN VAN OORSPRONG UIT DE GEMEENSCHAP

GN-code (1)

Omschrijving (2)

Verlaging t.o.v. het voor de meest begunstigde naties geldende recht (%)

Tariefcontingent (ton nettogewicht)

0102 10

Levende runderen: fokdieren van zuiver ras

100

Onbeperkt

0102 90 29

Levende runderen, andere dan fokdieren van zuiver ras, met een gewicht van meer dan 80 kg doch niet meer dan 160 kg

100

2 260

ex 0102 90

Levende runderen, andere dan fokdieren van zuiver ras, andere dan met een gewicht van meer dan 80 kg doch niet meer dan 160 kg

50

4 025

0202 20

Andere delen van vlees van runderen, met been, bevroren

Verlaging met 50 % en maximumrecht van 30 %

5 000

0202 20

Andere delen van vlees van runderen, met been, bevroren

Verlaging met 30 % en een maximumrecht van 43 %

14 100

0210

Vlees en eetbare slachtafvallen, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt; meel en poeder van vlees of van slachtafvallen, geschikt voor menselijke consumptie

52 % ad valorem

250

0402 10

Melk en room, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, met een vetgehalte van niet meer dan 1,5 gewichtspercent

100

2 500 (3)

0402 21

Melk en room, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, met een vetgehalte van meer dan 1,5 gewichtspercent, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

100

2 500 (3)

0404

Wei, ook indien ingedikt of met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen; producten bestaande uit natuurlijke bestanddelen van melk, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, elders genoemd noch elders onder begrepen

30 % ad valorem

700

0405 10

0405 20 90

0405 90

Boter en andere van melk afkomstige vetstoffen; zuivelpasta's

100

3 700

0406 30

Smeltkaas, niet geraspt noch in poeder

100

300

0406 90

Andere kaas

100

2 000

ex 0406 90

Andere kaas, andere, met uitzondering van 0406 90 29 / 31 / 50 / 86 / 87 / 88

100

1 000

0408 11 80

Eigeel, gedroogd, ander

24 % ad valorem

75

0601

Bollen, knollen en wortelstokken, ook indien in blad of in bloei; cichoreiplanten en -wortels, andere dan die bedoeld bij post 1212

100

200

ex 0602 90

Andere levende planten, andere, met uitzondering van 0602 90 91

100

3 400

0603 10

Afgesneden bloemen enz., vers

100

100

0604

Loof, bladeren, twijgen, takken en andere delen van planten, zonder bloemen, bloesems of bloemknoppen, alsmede grassen, mossen en korstmossen, voor bloemstukken of voor versiering, vers, gedroogd, gebleekt, geverfd, geïmpregneerd of op andere wijze geprepareerd

100

100

0701 10 00

Pootaardappelen, vers of gekoeld

100

6 000

0709 51 00

Paddenstoelen van het geslacht „Agaricus”, vers of gekoeld

7 % ad valorem

100

0710 22 00

Bonen (Vigna spp., Phaseolus spp.), bevroren

11,5 % ad valorem

100

ex 0808 10

(behalve (4)0808 10 80 00 110808 10 80 00 130808 10 80 00 14)

Appelen, vers, andere dan Golden Delicious, Starking en Starkrimson

100

1 750

0808 20

Peren en kweeperen, vers

30 % ad valorem

500

0809 30

Perziken (nectarines daaronder begrepen), vers, van 15 juli tot en met 31 december

100

1 000

0810 90 30

Tamarindevruchten, cashewappelen, nangka’s („jackfruit”), litchis en sapodilla’s, vers

100

1 000

0810 90 40

Passievruchten, carambola’s en pitahaya’s, vers

100

500

0810 90 95

Ander fruit, vers

100

500

0811 10

Aardbeien, bevroren

20 % ad valorem

100

0902

Thee

Maximumrecht: 45 %

200

1001

Tarwe en mengkoren, van 1 september tot en met 31 mei

100

30 000

1001 10 00

Harde tarwe, van 1 september tot en met 31 mei

100

100 000

1001 90

Andere tarwe, van 1 september tot en met 31 mei

100

200 000

1002 00 00

Rogge, van 1 september tot en met 31 mei

100

22 500

ex 1003 00

Gerst, van 1 september tot en met 31 mei, voor moutbereiding

100

49 500

1004 00 00

Haver, van 1 september tot en met 31 mei

50

5 000

1005 90 00

Maïs, van 1 september tot en met 31 mei, andere dan zaaigoed

100

53 640

1005 90 00

Maïs, van 1 december tot en met 31 mei, andere dan zaaigoed

100

52 000

1006 30

Halfwitte of volwitte rijst

100

28 000

1104 12 90

Granen in vlokken, van haver

50

100

1107

Mout, ook indien gebrand

100

500

1206 00 91

1206 00 99

Zonnebloempitten, andere dan voor zaaidoeleinden, van 1 januari tot en met 31 augustus

100

1 000

1207 20 90

Katoenzaad, ander dan voor zaaidoeleinden

100

1 500

ex 1209

Zaaigoed, sporen daaronder begrepen, met uitzondering van 1209 10 00

100

1 050

1209 10 00

Suikerbietenzaad

100

300

1502 00

Rund-, schapen- of geitenvet

100

3 000

1507 10

Ruwe sojaolie, van 1 januari tot en met 31 augustus

100

60 000

1507 90

Geraffineerde sojaolie, van 1 januari tot en met 31 augustus

50

2 000

1512 11

Ruwe zonnebloemzaad- en saffloerolie, van 1 januari tot en met 31 augustus

100

18 400

1514 11

1514 91

Ruwe koolzaad-, raapzaad- en mosterdzaadolie, alsmede fracties daarvan, niet chemisch gewijzigd, 0 % erucazuur bevattend, van 1 januari tot en met 31 augustus

100

10 600

1602 10 00

Gehomogeniseerde bereidingen

30 % ad valorem

400

1701 99

Rietsuiker en beetwortelsuiker, alsmede chemisch zuivere sacharose, in vaste vorm, andere dan ruwe suiker, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen

Verlaging met 20 % en een maximumrecht van 50 %

80 000

2001 90 50

Paddenstoelen, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur

50

325

2001 90 99

Andere groenten en vruchten, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur

2002 90

Tomaten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, andere

100

1 500

2003

Paddenstoelen en truffels, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur

13 % ad valorem

50

2005 10

Gehomogeniseerde groenten

15 % ad valorem

300

2005 40

Erwten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren

100

300

2007 10

Gehomogeniseerde bereidingen

25 % ad valorem

450

2007 99 10

2007 99 33

2007 99 35

ex 2007 99 39

ex 2007 99 57

ex 2007 99 98

Jam, vruchtengelei en marmelade, met of zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (met uitzondering van hazelnotenpasta)

20 % ad valorem

1 000

2009 11

2009 12

2009 19

Sinaasappelsap

15 % ad valorem

1 000

2009 61

Druivensap

2009 71

2009 79

Appelsap

2009 80 89

Sap van andere vruchten of groenten, niet onderling vermengd, met een gehalte aan toegevoegde suiker van niet meer dan 30 gewichtspercenten

2009 80 96

Kersensap

2009 90 11

2009 90 19

2009 90 21

2009 90 29

2009 90 31

2009 90 39

Mengsels van sappen

2204 10

Mousserende wijn

35 % ad valorem

750 hl

2209 00

Tafelazijn, natuurlijke of verkregen uit azijnzuur

100

2 500

2301

Meel, poeder en pellets van vlees, van slachtafvallen, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren, ongeschikt voor menselijke consumptie; kanen

100

2304 00 00

Perskoeken en andere vaste afvallen, verkregen bij de winning van sojaolie

100

2309 10

Honden- en kattenvoer, opgemaakt voor de verkoop in het klein

100

1 400

2309 90

Andere bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren

100

6 700


(1)  De GN-codes zijn die zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1810/2004 (PB L 327 van 30.10.2004, blz. 1).

(2)  In afwijking van de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur moeten de bewoordingen van de omschrijving van de producten worden geacht slechts als aanwijzing te gelden en is in het kader van deze bijlage de draagwijdte van de GN-codes bepalend voor de toepasselijkheid van de preferentiële regeling. Voor GN-codes die worden voorafgegaan door de vermelding „ex”, wordt op basis van de GN-code en de betrokken omschrijving, gezamenlijk beschouwd, bepaald of de preferentiële regeling toepasselijk is.

(3)  Deze contingenten zijn bedoeld voor invoer in het kader van de regeling actieve veredeling.

(4)  Turkse douanecodes.”


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/77


BESLUIT 2006/1000/GBVB VAN DE RAAD

van 11 december 2006

betreffende de uitvoering van Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB met het oog op een bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens in Latijns-Amerika en het Caribische gebied

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB van de Raad van 12 juli 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens (1), en met name op de artikelen 6 en 7, juncto artikel 23, lid 2, tweede streepje, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Besluiten 2001/200/GBVB (2) en 2003/543/GBVB (3) van de Raad hebben bijgedragen tot de bestrijding van de ongecontroleerde accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens, die een bedreiging vormden voor de vrede en de veiligheid en de vooruitzichten voor een duurzame ontwikkeling beperkten, onder meer in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied via het Regionaal Centrum van de Verenigde Naties voor vrede, ontwapening en ontwikkeling in Latijns-Amerika en het Caribische gebied (UN-LiREC) in Lima, dat optreedt namens het Department for Disarmament Affairs (DDA) van de Verenigde Naties.

(2)

Sinds 2001 is de financiële bijdrage van de Europese Unie doeltreffend gebleken voor wat betreft opleidingscursussen voor wetshandhavingsdiensten en parlementsleden in de regio en hun adviseurs op het gebied van wetgeving in verband met vuurwapens, het opzetten van gegevensbanken, alsook de vernietiging van wapens en het beheer van de wapenvoorraden. Om die activiteiten te kunnen voortzetten, hebben UN-LiREC en het DDA de EU verzocht om een laatste follow-up bijstand te verlenen.

(3)

De Europese Unie is derhalve voornemens haar financiële bijstand voor de activiteiten van UN-LiREC te completeren. Dit zou de laatste bijdrage van de Europese Unie aan deze activiteiten moeten zijn,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   De Europese Unie completeert haar bijdrage aan UN-LiREC voor de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens in Latijns-Amerika en het Caribische gebied.

2.   Voor de toepassing van lid 1 helpt de Europese Unie UN-LiREC bij:

a)

het ondersteunen van eigen nationale inbreng in de activiteiten die verband houden met het actieprogramma van de Verenigde Naties van 2001 ter voorkoming, bestrijding en uitbanning van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten;

b)

het koppelen van deze activiteiten aan soortgelijke initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie; en

c)

het ontwikkelen van opleidingscursussen inzake beste praktijken voor andere regio's in de wereld, zoals Afrika en Zuidoost-Europa.

Een gedetailleerde beschrijving van de activiteiten staat in de bijlage.

3.   Er wordt overeenkomstig de in dit besluit neergelegde uitvoeringsregelingen gezorgd voor voldoende zichtbaarheid van de bijdrage van de Europese Unie aan de activiteiten in de bijlage, ook door middel van passende maatregelen van UN-LiREC.

Artikel 2

1.   Het financieel referentiebedrag voor de in artikel 1 bedoelde doelstellingen bedraagt 700 000 EUR.

2.   Voor de toepassing van dit besluit sluit de Commissie met het DDA, namens hetwelk UN-LiREC optreedt, een financieringsovereenkomst over de besteding van de bijdrage van de Europese Unie, die de vorm krijgt van een subsidie. In de specifieke financieringsovereenkomst wordt bepaald dat UN-LiREC/DDA zorg dragen voor passende verslaglegging en voor de zichtbaarheid van de financiële bijdrage van de Europese Unie aan het project op een aan de omvang daarvan aangepaste wijze.

3.   De Commissie ziet toe op de juiste uitvoering van de bedoelde financiële bijdrage van de Europese Unie. Daartoe wordt de Commissie belast met de controle op en de evaluatie van de financiële aspecten van de uitvoering van dit besluit, zoals bepaald in dit artikel.

4.   Voor het beheer van de in lid 1 genoemde uitgaven uit de algemene begroting van de Europese Unie gelden de procedures en voorschriften van de Gemeenschap die van toepassing zijn op begrotingsaangelegenheden, met dien verstande dat een eventuele voorfinanciering niet het eigendom van de Europese Gemeenschap blijft. Dit beheer vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van de financiële en administratieve kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Naties van 29 april 2003.

Artikel 3

1.   Het voorzitterschap, met de steun van de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit besluit en rapporteert aan de Raad over de uitvoering ervan. De Commissie wordt volledig bij deze taken betrokken en zal in het bijzonder informatie verstrekken over de uitvoering van de financiële aspecten.

2.   In overeenstemming met artikel 2, lid 2, brengt de Commissie op gezette tijden verslag uit aan de bevoegde Raadsinstanties. Deze informatie zal met name gebaseerd zijn op regelmatige verslagen die door UN-LiREC/DDA in het kader van zijn in artikel 2, lid 2, bedoelde contractuele relatie met de Commissie worden verstrekt.

Artikel 4

Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn aanneming. Het verstrijkt twaalf maanden nadat de in artikel 2, lid 2, bedoelde financieringsovereenkomst is gesloten.

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 11 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. TUOMIOJA


(1)  PB L 191 van 19.7.2002, blz. 1.

(2)  PB L 72 van 14.3.2001, blz. 1.

(3)  PB L 185 van 24.7.2003, blz. 59.


BIJLAGE

Opleiding van instructeurs en gegevensbankproject, derde fase

De derde en laatste fase van het UN-LiREC-project bestaat uit twee belangrijke reeksen activiteiten. De eerste reeks vormt de voortzetting van de lopende activiteiten, terwijl de tweede reeks activiteiten de toepassing inhoudt van de door het centrum ontwikkelde werkzaamheden op aanverwante activiteiten die in Europa worden ontplooid ter ondersteuning van het EU-beleid in Zuidoost-Europa en andere regio's in de wereld, zoals Afrika.

Eerste reeks activiteiten

1.   Opleiding van instructeurs

1.1.

Ondersteuning van nationale opleidingscursussen inzake opsporingstechnieken door wetshandhavingsfunctionarissen die al eerder door UN-LiREC werden opgeleid;

1.2.

Ondersteuning van de ontwikkeling van het door Brazilië opgezette Regionale Opleidingscentrum voor openbare veiligheid, dat de coördinatie van regionale opleidingscursussen in de toekomst beoogt; en

1.3.

Verstrekking van geavanceerde opleidingscursussen inzake inlichtingen en internationale samenwerking.

2.   Gegevensbanken met informatie over vuurwapens

2.1.

Verdere ontwikkeling van de Small Arms and Light Weapons Administration System (SALSA)-gegevensbanken; en

2.2.

Opneming van SALSA-gegevens in andere gegevensbanken van de wetshandhavingsdiensten.

3.   Parlementair uitwisselingsinitiatief

3.1.

Voortzetting van de opleidingscursussen voor parlementsleden in de regio; en

3.2.

Technische ondersteuning van de hervorming van de vuurwapenwetgeving.

4.   Vernietiging van wapens en beheer van de wapenvoorraden

4.1.

Voortzetting van de werkzaamheden ter ondersteuning van de vernietiging van wapens en het beheer van de wapenvoorraden; en

4.2.

Ondersteuning van de nationale vernietigingsprogramma's.

Tweede reeks activiteiten

Koppeling van op Latijns-Amerika en het Caribische gebied gerichte activiteiten met activiteiten die verband houden met Europa, en overdracht van kennis en lering om synergieën tussen Latijns-Amerika en het Caribische gebied en andere regio's in de wereld te bewerkstelligen.

1.

Evaluatie van de Europese vuurwapenwetgeving en het propageren van de gedragscode van de EU betreffende wapenuitvoer om daaruit lering te trekken voor de verbetering van de LA&C-wetgeving: voorgestelde samenwerking met het Europees Parlement.

2.

Uitbreiding en aanpassing van de SALSA-gegevensbank met het oog op informatie-uitwisseling met lidstaten om de coördinatie en de samenwerking tussen de twee regio's te bevorderen; beoogde samenwerking met andere entiteiten die zich bezighouden met de illegale handel in vuurwapens, zoals nationale wetshandhavingsinstanties en Europol.

3.

Aanpassing van de door UN-LiREC ontwikkelde opleidingscursussen aan de behoeften en mogelijkheden van landen in andere regio's van de wereld, zodat daaruit meer lering kan worden getrokken.

4.

Beoordeling van de stand van de uitvoering en vaststelling van de mogelijkheden voor synergieën in de aanbevelingen die de staatshoofden en regeringsleiders van Latijns-Amerika, het Caribische gebied en Europa tijdens de topontmoetingen van Rio de Janeiro, Madrid en Mexico hebben geformuleerd met betrekking tot vuurwapens, met name de verklaringen die tijdens de topontmoetingen in verband met bovengenoemde activiteiten zijn afgelegd.

De activiteiten zullen culmineren in het opzetten van een gecombineerde commandopost (GCP) — een regionaal operatiecentrum van het Regionaal Opleidingscentrum voor openbare veiligheid in Brasilia (Brazilië) — die de opleiding met betrekking tot vuurwapens en andere activiteiten zal coördineren met de werkzaamheden van zo'n 3 000 functionarissen in 33 landen. Eind 2007 zullen alle opleidingscursussen door het UN-LiREC worden overgedragen aan het Regionaal Centrum en aan afzonderlijke landen, teneinde de eigen nationale inbreng te bevorderen. Het Regionaal Centrum zal tevens dienen als knooppunt tussen dit netwerk van wetshandhavingsdiensten in andere regio's.


Rectificaties

22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/80


Rectificatie van Beschikking 2006/944/EG van de Commissie van 14 december 2006 tot vaststelling, op grond van Beschikking 2002/358/EG van de Raad, van de respectieve emissieniveaus die in het kader van het Protocol van Kyoto aan de Gemeenschap en elk van haar lidstaten zijn toegewezen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 358 van 16 december 2006 )

Bladzijde 89, in de bijlage, eerste regel „Europese Gemeenschap”, in de tweede kolom:

in plaats van:

„19 683 181 601”,

te lezen:

„19 682 555 325”.

Bladzijde 89, in de bijlage, negende regel „Italië”, in de tweede kolom:

in plaats van:

„2 429 132 197”,

te lezen:

„2 428 495 710”.

Bladzijde 89, in de bijlage, twaalfde regel „Oostenrijk”, in de tweede kolom:

in plaats van:

„343 405 392”,

te lezen:

„343 473 407”.


22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/80


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1620/2006 van de Commissie van 30 oktober 2006 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op strijkplanken uit de Volksrepubliek China en Oekraïne

( Publicatieblad van de Europese Unie L 300 van 31 oktober 2006 )

Op bladzijde 15 in overweging 12 en op bladzijde 41 in artikel 1, lid 1:

in plaats van:

„… met inbegrip van mouwplanken, en belangrijke onderdelen daarvan, zoals de poten, het werkblad en het ijzeren treefje, …”

te lezen:

„… met inbegrip van mouwplanken, en belangrijke onderdelen daarvan, zoals de poten, het werkblad en de strijkijzersteun (treefje), …”.