ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 350

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
12 december 2006


Inhoud

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Besluit nr. 3/2006 van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs van 27 september 2006 inzake het financieel reglement van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (TCLP)

1

 

*

Besluit nr. 4/2006 van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs van 27 september 2006 betreffende de statuten en het reglement van orde van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (TCLP)

10

 

*

Besluit nr. 5/2006 van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs van 27 september 2006 inzake het personeelsreglement van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (TCLP)

13

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

12.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/1


BESLUIT Nr. 3/2006 VAN HET ACS-EG-COMITÉ VAN AMBASSADEURS

van 27 september 2006

inzake het financieel reglement van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (TCLP)

(2006/877/EG)

HET ACS-EG-COMITÉ VAN AMBASSADEURS,

Gelet op de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1) (hierna „de Overeenkomst van Cotonou” genoemd), en met name op artikel 3, lid 4, onder b) en d), van bijlage III,

Gezien het Intern Akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn (2),

Gelet op het financieel reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europees Ontwikkelingsfonds (3),

Gezien het voorstel van de Commissie, dat in overleg met het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling is opgesteld,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 3, lid 4, onder b), van bijlage III bij de Overeenkomst van Cotonou moet het Comité van ambassadeurs, na ondertekening van de Overeenkomst van Cotonou, het financieel reglement van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (hierna „het Centrum” genoemd) vaststellen.

(2)

Krachtens artikel 3, lid 4, onder d), van bijlage III bij de Overeenkomst van Cotonou moet het Comité van ambassadeurs de procedures voor de aanneming van de begroting van het Centrum vaststellen,

BESLUIT:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEGINSELEN

AFDELING 1

Beginselen van eenheid, begrotingswaarachtigheid, evenwicht en rekeneenheid

Artikel 1

1.   Alle ontvangsten en uitgaven van het Centrum worden opgenomen in ramingen die gebaseerd worden op een van kostencalculaties voorzien jaarlijks werkprogramma, dat per begrotingsjaar wordt opgesteld, en worden opgenomen in de begroting.

2.   De ontvangsten en uitgaven van de begroting moeten in evenwicht zijn.

Artikel 2

De vaststelling en uitvoering van de begroting en de opstelling van de rekeningen geschiedt in euro. Het Centrum is evenwel gemachtigd voor kasbehoeften transacties te verrichten in de nationale valuta's van de lidstaten van de EU en de ACS-landen.

Artikel 3

1.   De ontvangsten omvatten de bijdrage van het Europees Ontwikkelingsfonds (hierna „EOF” genoemd), de bedragen aan belasting die wordt geheven op de door het Centrum uitbetaalde salarissen, lonen en andere emolumenten, alsmede andere inkomsten.

2.   De ontvangsten kunnen ook bijdragen van andere donoren aan de begroting van het Centrum omvatten.

3.   Het Centrum kan ook namens derden middelen beheren voor de cofinanciering van in bijlage III bij de Overeenkomst van Cotonou beschreven activiteiten. De financiële voorschriften voor het beheer van die middelen zijn opgenomen in artikel 34 van dit besluit.

Artikel 4

De ramingen van de uitgaven omvatten huishoudelijke uitgaven en beleidsuitgaven. In de begroting wordt een duidelijk onderscheid tussen deze uitgavencategorieën gemaakt.

Artikel 5

1.   Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.

2.   De in de begroting opgenomen kredieten worden toegestaan voor de duur van een begrotingsjaar.

Kredieten die in de loop van een begrotingsjaar zijn vastgelegd, maar op 31 december van dat jaar niet zijn uitbetaald, worden automatisch overgedragen naar het eerstvolgende begrotingsjaar. Kredieten die aldus zijn overgedragen, worden in de boekhouding van het lopende jaar duidelijk aangegeven.

De aan het eind van een begrotingsjaar vrijgekomen kredieten worden overgedragen naar de vijfjarenbegroting die voor het Centrum is vastgesteld conform de Overeenkomst van Cotonou.

3.   Bij het verstrijken van elk financieel protocol bij de Overeenkomst van Cotonou worden vastgelegde, maar niet uitbetaalde kredieten automatisch overgedragen naar het eerstvolgende financieel protocol. Vastgelegde kredieten die bij het verstrijken van de Overeenkomst niet zijn uitbetaald, worden uitsluitend overgedragen tijdens de overgangsperiode tussen de verstreken Overeenkomst en de nieuwe Overeenkomst, dan wel, in voorkomend geval, tijdens de afwikkelingsperiode van twaalf maanden.

4.   Als bij aanvang van een begrotingsjaar de begroting voor dat jaar nog niet definitief is goedgekeurd, kan de directeur met het oog op de continuïteit van de werkzaamheden van het Centrum toestemming verlenen voor maandelijkse uitgaven, mits deze niet meer bedragen dan een twaalfde van de overeenkomstige kredieten per artikel in de begroting voor het voorgaande begrotingsjaar.

Wat betreft de ieder kwartaal vooruit te betalen beleidsuitgaven die in de begroting voor het voorgaande jaar zijn goedgekeurd, kunnen per artikel betalingsverplichtingen worden aangegaan, mits deze niet meer bedragen dan een kwart van de totale kredieten die voor het voorgaande begrotingsjaar zijn goedgekeurd.

AFDELING 2

Beginselen van goed financieel beheer

Artikel 6

1.   Begrotingskredieten worden aangewend volgens het beginsel van goed financieel beheer, dat zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid inhoudt.

2.   Zuinigheid betekent dat de middelen tijdig, in passende hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs beschikbaar worden gesteld.

Efficiëntie betekent dat gestreefd wordt naar een optimale verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten.

Doeltreffendheid betekent dat de specifieke doelstellingen en de beoogde resultaten worden bereikt.

3.   De doelstellingen moeten helder geformuleerd zijn en de uitvoering moet gecontroleerd worden op basis van meetbare indicatoren. In voorkomend geval moeten de uit EOF-middelen te financieren projecten vooraf geëvalueerd worden. Het resultaat van deze evaluatie wordt opgenomen in de aan de Commissie voor te leggen documenten ter ondersteuning van het verzoek van het Centrum om een jaarlijkse bijdrage van het EOF.

HOOFDSTUK II

OPSTELLING VAN DE BEGROTING

Artikel 7

1.   In het kader van het strategische plan en binnen de grenzen van het totale budget dat bij het financiële protocol aan het Centrum wordt toegewezen, stelt de directeur een ontwerp voor een jaarlijks werkprogramma alsmede de daarmee samenhangende begroting op. De ontwerpen worden uiterlijk op 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar van uitvoering ervan door de Raad van bestuur goedgekeurd en ter aanneming aan het Comité van ambassadeurs voorgelegd.

2.   Het Centrum stuurt een kopie van het ontwerp-programma en de ontwerp-begroting aan de Commissie, die daarop de voor goedkeuring noodzakelijke communautaire procedures in gang zet.

3.   De begroting is beschikbaar voor vastleggingen vanaf de datum waarop de Gemeenschap het financieringsbesluit inzake de uit het EOF gevraagde bijdrage aanneemt. Dit besluit wordt aan het Centrum meegedeeld.

Artikel 8

1.   De betalingsvoorwaarden voor de EOF-bijdrage worden vastgesteld bij een door het Centrum en de Commissie te ondertekenen subsidieovereenkomst.

2.   Het Centrum stort bijdragen van voorgaande begrotingsjaren, die overeenstemmen met kredieten die op basis van geverifieerde financiële staten zijn geannuleerd, aan het EOF terug.

3.   De begroting wordt onderverdeeld in titels (begrotingsonderdelen), hoofdstukken, artikelen en posten, overeenkomstig de aard of het doel van de ontvangsten of uitgaven.

Artikel 9

Indien noodzakelijk dient de directeur een ontwerp voor een aanvullende of gewijzigde begroting in, dat wordt vastgesteld in dezelfde vorm en volgens dezelfde procedure als de begroting die de oorspronkelijke ramingen bevatte.

HOOFDSTUK III

UITVOERING VAN DE BEGROTING

Artikel 10

1.   De begroting wordt door de directeur uitgevoerd op diens eigen verantwoordelijkheid en binnen de grenzen van de toegekende kredieten. De directeur legt aan de Raad van bestuur verantwoording af over het door hem gevoerde beheer.

2.   De directeur moet de begrotingskredieten aanwenden volgens de in artikel 6 beschreven beginselen van goed financieel beheer.

Artikel 11

1.   Ontvangsten kunnen slechts worden geïnd en uitgaven slechts worden verricht door boeking op een begrotingsonderdeel.

Voor geen enkele uitgave kan een verplichting worden aangegaan of een betalingsopdracht gegeven boven het bedrag van de goedgekeurde kredieten voor het betrokken begrotingsjaar of de kredieten die van het vorige begrotingsjaar zijn overgedragen.

2.   De ontvangsten en de uitgaven worden voor het volle bedrag in de rekeningen opgenomen en mogen niet met elkaar worden gecompenseerd.

In afwijking van deze regel kan het volgende op de goedgekeurde kredieten in mindering worden gebracht:

a)

boeten, opgelegd aan partijen bij een overeenkomst;

b)

onverschuldigd betaalde bedragen, waarvan verrekening kan plaatsvinden door inhouding op een nieuwe soortgelijke betaling ten laste van het hoofdstuk, het artikel en het begrotingsjaar waarop het te veel betaalde is geboekt;

c)

de waarde van voertuigen, materieel en installaties die worden ingeruild bij de aankoop van nieuwe voertuigen, materieel of installaties van dezelfde aard; voor de waardering van de inventaris wordt de nettoaankoopprijs aan historische kostprijs in de boekhouding opgenomen;

d)

kortingen die worden afgetrokken van facturen en nota's.

Eveneens in afwijking van deze regel mogen de volgende bedragen op dezelfde plaats opnieuw worden gebruikt:

a)

terugbetalingen van onverschuldigd betaalde bedragen;

b)

ontvangen verzekeringsuitkeringen;

c)

opbrengsten van de verkoop van voertuigen, materieel en installaties die worden vervangen;

d)

opbrengsten van de verkoop van publicaties en films;

e)

tijdens de begrotingsuitvoering geconstateerde wisselkoersschommelingen, die gecompenseerd mogen worden. Het eindresultaat, positief dan wel negatief, wordt opgenomen in het financieel overzicht.

Artikel 12

Overschrijvingen van kredieten van de ene titel naar de andere moeten worden goedgekeurd door de Raad van bestuur. Tot overschrijving van kredieten van het ene hoofdstuk naar het andere, en van het ene artikel naar het andere binnen een hoofdstuk, wordt besloten door de directeur, die de Raad van bestuur daarvan in kennis stelt.

Artikel 13

De inkomsten van het Centrum worden overgemaakt op een of meer ten name van het Centrum geopende rekeningen.

HOOFDSTUK IV

FINANCIËLE CONTROLE

Artikel 14

1.   Een door de Raad van bestuur benoemde financieel controleur wordt belast met het voorafgaande visum van de kredieten en de goedkeuring van de uitgaven, inkomsten en voorschotten.

2.   De financiële controleur beschikt over aantoonbare ervaring op het gebied van financiële reglementen van internationale organisaties, alsook op het gebied van controle.

3.   De arbeidsvoorwaarden van het personeel van het Centrum zijn van toepassing op de financiële controleur. Dienovereenkomstig brengt hij voor administratieve doeleinden verslag uit aan de directeur van het Centrum. Tuchtrechtelijke maatregelen en maatregelen betreffende schorsing, beëindiging van het dienstverband of gerechtelijke procedures worden echter goedgekeurd door de Raad van bestuur, op basis van een gemotiveerd voorstel van de directeur.

4.   De verificaties van de financiële controleur resulteren in het verlenen, dan wel weigeren van instemming. Uit de instemming blijkt dat:

a)

de uitgaven of inkomsten in overeenstemming zijn met de begroting en het reglement;

b)

de in artikel 6 bedoelde beginselen van goed financieel beheer zijn toegepast.

De verificaties verlopen overeenkomstig het door de directeur van de Raad van bestuur voorgelegde reglement van orde dat door de Raad van bestuur is goedgekeurd.

5.   Weigering van instemming wordt schriftelijk gemotiveerd aan de directeur. Op grond van een gemotiveerd besluit kan de directeur, op eigen verantwoordelijkheid, besluiten geen rekening te houden met de weigering van instemming van de financiële controleur, tenzij deze is ingegeven door een tekort aan kredieten. De directeur stelt de Raad van bestuur op zijn eerstvolgende vergadering schriftelijk van dergelijke besluiten in kennis.

6.   De financiële controleur heeft toegang tot de begeleidende documentatie en andere documenten met betrekking tot de te verifiëren uitgaven of inkomsten. Hij kan verificaties ter plaatse verrichten.

7.   De financiële controleur is volledig onafhankelijk in de vervulling van zijn taken. Hij ontvangt geen instructies en ondervindt geen beperkingen in de vervulling van zijn taken.

8.   De directeur mag de financiële controleur verzoeken advies uit te brengen over aangelegenheden betreffende analyse, organisatie of verbetering van de interne procedures van het Centrum. De directeur mag de financiële controleur ook verzoeken documenten te controleren om na te gaan of uit de begroting gefinancierde operaties naar behoren zijn uitgevoerd.

9.   Aan het eind van elk begrotingsjaar en vóór 1 mei van het daaropvolgende jaar stelt de financiële controleur een jaarverslag op waarin hij advies uitbrengt over het financiële beheer en de uitvoering van de begroting. Hij zendt dit verslag toe aan de directeur, die het, voorzien van eigen opmerkingen, tijdens de eerstvolgende vergadering aan de Raad van bestuur voorlegt.

HOOFDSTUK V

BEHEER VAN DE BEGROTING

Artikel 15

1.   Voor het beheer van de begroting van het Centrum geldt het beginsel van scheiding van de functies van ordonnateur en rekenplichtige. Het beheer van de kredieten berust bij de ordonnateur, die als enige bevoegd is betalingsverplichtingen aan te gaan, aanspraken vast te stellen en innings- en betalingsopdrachten af te geven.

2.   Invordering en betaling geschieden door de rekenplichtige.

3.   De ordonnateur kan niet de functie van rekenplichtige vervullen.

Artikel 16

1.   Voor elke handeling waardoor een uitgave ten laste van het Centrum ontstaat, moet vooraf een voorstel tot het aangaan van een betalingsverplichting worden opgesteld, dat voorzien van de bewijsstukken op voorhand aan de financiële controleur wordt voorgelegd met het oog op voorafgaande goedkeuring.

2.   Voor terugkerende uitgaven kan een voorlopige betalingsverplichting worden aangegaan.

3.   Betalingsverplichtingen en betalingsopdrachten worden geboekt. Van de betalingsverplichtingen en machtigingen worden boekhoudstukken bijgehouden.

Artikel 17

1.   De betaalbaarstelling is de handeling waarbij de ordonnateur:

a)

het bestaan van de rechten van de crediteur verifieert;

b)

het bestaan en het bedrag van de schuldvordering vaststelt of verifieert;

c)

de opeisbaarheid van de schuldvordering verifieert.

2.   Voor iedere betaalbaarstelling moeten bewijsstukken worden overgelegd die de rechten van de crediteur staven, alsmede in voorkomend geval het feit dat de diensten, leveranties of werkzaamheden zijn verricht, of andere documenten die de betaling rechtvaardigen.

Elk besluit tot betaling moet worden goedgekeurd door de bevoegde ordonnateur.

Artikel 18

1.   De betalingsopdracht is de handeling waarbij de ordonnateur de rekenplichtige opdraagt een uitgave te betalen die door hem betaalbaar is gesteld.

2.   Bij de betalingsopdracht worden de originele bewijsstukken gevoegd; deze worden voorzien van of gaan vergezeld van een verklaring van de ordonnateur ten bewijze van de juistheid van de te betalen bedragen, de ontvangst van de leveranties of de verrichting van de dienst.

3.   In voorkomend geval kunnen afschriften van bewijsstukken die door de ordonnateur voor eensluidend met het origineel zijn gewaarmerkt, gelden als originele stukken.

4.   De betalingsopdracht wordt ter betaling aan de rekenplichtige voorgelegd.

5.   Indien noodzakelijk wordt aan de betalingsopdracht aan de rekenplichtige een verklaring gehecht dat de betreffende activa in de boekhouding zijn opgenomen.

Artikel 19

1.   Betaling is de slothandeling die het Centrum van zijn verbintenissen jegens zijn crediteuren ontslaat.

2.   Betaling van uitgaven geschiedt door de rekenplichtige binnen de grenzen van de beschikbare middelen.

3.   Bij onjuistheid, betwisting van de geldigheid van de kwijting of niet-naleving van de bij dit financiële reglement voorgeschreven vormen, schorst de rekenplichtige de betaling. Hij stelt hiervan onmiddellijk de ordonnateur en de financiële controleur op de hoogte en licht toe waarom hij de betaling geschorst heeft.

In dergelijke gevallen kan de directeur schriftelijk en op eigen verantwoordelijkheid eisen dat de betaling wordt verricht. In dergelijke gevallen stelt hij de Raad van bestuur daarvan tijdens de eerstvolgende vergadering schriftelijk in kennis.

Artikel 20

1.   Betalingen worden in beginsel verricht via een bank- of postrekening, bij voorkeur door middel van een bankoverschrijving of, indien daar goede redenen voor zijn, per cheque. Alle transacties worden verricht in euro, behalve in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde en door het Centrum goedgekeurde gevallen.

2.   Cheques en bank- of postoverschrijvingen moeten zijn voorzien van twee handtekeningen: die van de rekenplichtige en die van de ordonnateur, of hun vertegenwoordiger.

3.   In met redenen omklede gevallen kan de directeur kasbetalingen toestaan. Voor dergelijke betalingen moet een ontvangstbewijs worden afgegeven.

4.   In geval van geautomatiseerd beheer van de ontvangsten en uitgaven kunnen de handtekeningen op elektronische wijze worden aangebracht.

5.   Wanneer de werkelijke wisselkoersen niet beschikbaar zijn, dient voor de omrekening in euro van te verrichten betalingen of te innen ontvangsten in de munteenheden van ACS-landen te worden gebruikgemaakt van de omrekeningskoersen die van kracht zijn op de eerste werkdag van de maand waarin de werkelijke datum van de transactie valt, zoals vastgesteld door de bank of het postkantoor van het Centrum.

Artikel 21

1.   Voor bepaalde soorten uitgaven, zoals beschreven in de uitvoeringsbepalingen van het reglement van orde, kan beheer van gelden ter goede rekening worden ingesteld, overeenkomstig de door het Centrum vastgestelde voorwaarden.

2.   Het besluit om beheer van gelden ter goede rekening in te stellen wordt genomen door de directeur, op basis van een voorstel tot het aangaan van een betalingsverplichting van het personeelslid dat met het dossier is belast. Voor een dergelijk voorstel aan de directeur wordt voorgelegd, moet de goedkeuring van de rekenplichtige en de financiële controleur worden verkregen.

3.   In een besluit om beheer van gelden ter goede rekening in te stellen moeten de volgende gegevens vermeld worden:

a)

de naam van de beheerder van gelden ter goede rekening;

b)

de aansprakelijkheid van deze beheerder;

c)

het maximum toegestane voorschot;

d)

de aard der uitgaven en het maximum van iedere te betalen uitgave,

e)

de voorschriften en termijnen voor het overleggen van bewijsstukken.

4.   De ordonnateur en de rekenplichtige nemen de nodige maatregelen om verstrekte voorschotten voor het juiste bedrag en binnen de geldende termijn te vereffenen.

Artikel 22

1.   De directeur is de ordonnateur voor de kredieten die in de begroting van het Centrum zijn opgenomen.

2.   De directeur mag uitvoerende taken delegeren aan personeelsleden die onder zijn hiërarchische verantwoordelijkheid staan. Het besluit tot delegering van bevoegdheden vermeldt de duur en de reikwijdte van de bevoegdheid om als ordonnateur op te treden.

Artikel 23

1.   De directeur benoemt een rekenplichtige, die is belast met de volgende taken:

a)

de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de vastgestelde schuldvorderingen;

b)

de opstelling en presentatie van de rekeningen overeenkomstig artikel 25;

c)

het voeren van de boekhouding overeenkomstig artikel 25;

d)

het toepassen van de boekhoudregels en -methoden en het rekeningstelsel, op basis van de desbetreffende regels van de rekenplichtige van de Commissie;

e)

het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, alsmede, waar van toepassing, het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige gegevens te verstrekken of te motiveren;

f)

het beheer van de kasmiddelen, in onderling overleg met de directeur.

2.   De rekenplichtige ontvangt van de ordonnateur, die de betrouwbaarheid ervan garandeert, alle voor de opstelling van rekeningen vereiste gegevens, die een getrouw beeld geven van het vermogen van het Centrum en de uitvoering van de begroting.

3.   Overeenkomstig lid 1 en artikel 21 is de rekenplichtige als enige bevoegd het beheer te voeren over de kasmiddelen en waardepapieren. Hij is aansprakelijk voor de bewaring van deze middelen.

4.   De rekenplichtige kan, wanneer dat voor de uitvoering van zijn taken noodzakelijk is, met instemming van de directeur bepaalde functies delegeren aan personeelsleden die onder zijn directe hiërarchische verantwoordelijkheid staan. In het delegatiebesluit worden de aan deze personeelsleden toevertrouwde taken en hun rechten en plichten omschreven.

Artikel 24

1.   Voor de invordering van aan het Centrum verschuldigde bedragen wordt door de ordonnateur een invorderingsopdracht opgesteld. Invorderingsopdrachten worden door de financiële controleur goedgekeurd.

2.   De rekenplichtige draagt de verantwoordelijkheid voor invorderingsopdrachten die hij van de ordonnateur ontvangt.

3.   Voor alle kasbetalingen aan de rekenplichtige of de beheerder van gelden ter goede rekening wordt een ontvangstbewijs afgegeven.

HOOFDSTUK VI

BOEKHOUDING, OPSTELLING EN VERIFICATIE VAN DE REKENINGEN, CONTROLE, REKENKAMER, OLAF

Artikel 25

1.   De boekhouding wordt in euro per kalenderjaar volgens de methode van dubbel boekhouden gevoerd. Zij omvat alle ontvangsten en uitgaven van 1 januari tot en met 31 december van elk jaar, gestaafd met de originele bewijsstukken.

De boekhouding wordt aan het einde van het begrotingsjaar afgesloten met het oog op het opstellen van de financiële staten voor het Centrum.

2.   De boekingen worden verricht overeenkomstig een rekeningstelsel waarvan de indeling een duidelijke scheiding inhoudt tussen rekeningen op basis waarvan de balans kan worden opgesteld, en rekeningen op basis waarvan de jaarrekening kan worden opgesteld. Deze boekingen worden opgenomen in boeken of op formulieren waarmee een algemene maandelijkse balans kan worden opgesteld. Voorschotbetalingen worden geboekt op tussenrekeningen en uiterlijk aan het einde van het volgende begrotingsjaar vereffend, tenzij het doorlopende gelden ter goede rekening betreft.

3.   Het Centrum stelt uiterlijk op 30 april van het jaar N+1 een balans en een jaarrekening op.

De balans geeft de vermogenssituatie van het Centrum op 31 december van het afgelopen begrotingsjaar weer.

De jaarrekening omvat:

a)

een ontvangstentabel, waarin worden vermeld:

de geraamde ontvangsten voor het kalenderjaar;

wijzigingen ten opzichte van de geraamde ontvangsten;

de vorderingen die in de loop van het kalenderjaar ontstaan;

aan het eind van het kalenderjaar nog in te vorderen bedragen;

extra ontvangsten;

b)

een uitgaventabel, waarin worden vermeld:

een overzicht van vastgelegde, van jaar N overgedragen en geannuleerde kredieten;

een overzicht van, van jaar N–1 overgedragen kredieten en geannuleerde kredieten;

een algemeen overzicht van vastleggingen en machtigingen voor jaar N;

een algemeen overzicht van, van jaar N–1 overgedragen vastleggingen en machtigingen voor kredieten;

c)

aantekeningen bij de financiële staten, omvattende:

de toegepaste boekhoudbeginselen;

gedetailleerde opmerkingen en berekeningen ter toelichting van de posten in de financiële staten;

eventuele toelichtingen die nodig zijn om de transparantie van de rekeningen te garanderen.

4.   Ieder kwartaal wordt een financieel overzicht opgesteld van de stand van de uitvoering van de lopende begroting en het gebruik van de overgedragen kredieten en aan het Comité van ambassadeurs toegezonden. Dit overzicht wordt geviseerd door de financiële controleur en voorgelegd aan de Raad van bestuur.

Artikel 26

1.   De Raad van bestuur van het Centrum wijst op grond van een aanbesteding voor maximaal drie jaar een accountantsfirma van internationale faam aan, op basis van een aanbeveling van de directeur van het Centrum.

2.   De accountants controleren de boekhouding en de kasmiddelen van het Centrum, verifiëren of de inventaris en de balans correct en te goeder trouw zijn opgesteld, en zien erop toe dat de gegevens over de rekeningen van het Centrum juist zijn.

3.   De controle, die geschiedt op grond van de boekhouding of, indien noodzakelijk, ter plaatse, heeft ten doel de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven vast te stellen en na te gaan of een goed financieel beheer werd gevoerd.

4.   De accountants verklaren dat de financiële staten op correcte wijze zijn opgemaakt, in overeenstemming met internationaal erkende boekhoudnormen, en dat zij een getrouw beeld geven van de financiële positie van het Centrum.

5.   Aan het eind van elk begrotingsjaar en vóór 1 juli van het daaropvolgende jaar stellen de accountants een verslag op. De directeur neemt het verslag in ontvangst en zendt dit, voorzien van eventuele opmerkingen, toe aan de Raad van bestuur, die het samen met zijn aanbevelingen aan het Comité van ambassadeurs voorlegt.

Op basis van dit verslag en de financiële staten voor het betrokken begrotingsjaar verleent het Comité van ambassadeurs de directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting.

6.   De accountants adviseren het Centrum bij het beheersen van risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheer- en controlesystemen en door aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

De accountants zijn belast met:

a)

de beoordeling van de geschiktheid en de doeltreffendheid van de interne beheersystemen en van de resultaten van het Centrum bij de uitvoering van de programma's en het nemen van maatregelen die in het licht van de daarmee verbonden risico's vereist zijn;

en

b)

de beoordeling van de geschiktheid en de kwaliteit van de internecontrolesystemen voor de uitvoering van de begroting.

7.   De accountants controleren alle activiteiten en afdelingen van het Centrum. Zij hebben volledige en onbeperkte toegang tot de informatie die zij ter vervulling van hun taken nodig hebben.

Artikel 27

Overeenkomstig het financieel reglement van het negende EOF kunnen de Commissie (namens de Gemeenschap), de Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) controles uitvoeren met betrekking tot de financiering die het Centrum van het EOF heeft ontvangen.

De Rekenkamer kan de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven onderzoeken en nagaan of gehandeld is in overeenstemming met de bepalingen van de overeenkomst van Cotonou en het financiële reglement van het negende EOF.

HOOFDSTUK VII

VERANTWOORDELIJKHEID VAN ORDONNATEURS, REKENPLICHTIGEN EN BEHEERDERS VAN GELDEN TER GOEDE REKENING

Artikel 28

Een ordonnateur is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en eventueel geldelijk aansprakelijk wanneer hij in te vorderen rechten vaststelt of inningsopdrachten afgeeft en betalingsverplichtingen aangaat of betalingsopdrachten ondertekent in afwijking van dit financiële reglement. Hetzelfde geldt als hij nalaat een document op te stellen waarbij een vordering ontstaat of zonder geldige reden de afgifte van een inningsopdracht achterwege laat of vertraagt.

Deze aansprakelijkheid kan slechts worden ingeroepen als de fout met opzet is begaan of het gevolg is van ernstige nalatigheid.

Artikel 29

1.   De rekenplichtige is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en eventueel geldelijk aansprakelijk voor de door hem verrichte betalingen wanneer artikel 19 niet in acht is genomen.

Hij is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk voor elk verlies en elke aantasting van de hem toevertrouwde gelden, waarden en documenten als gevolg van een opzettelijk vergrijp of ernstige verwijtbare nalatigheid.

Op dezelfde wijze is hij verantwoordelijk en aansprakelijk voor de juiste uitvoering van de door hem ontvangen opdrachten voor het gebruik en het beheer van bank- en postrekeningen, in het bijzonder:

a)

wanneer de door hem verrichte betaling of inning niet overeenstemt met de desbetreffende betalings- of inningsopdracht;

b)

wanneer hij betaalt aan een andere partij dan de rechthebbende.

2.   De beheerder van gelden ter goede rekening is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en eventueel geldelijk aansprakelijk:

a)

wanneer hij door hem verrichte betalingen niet door deugdelijke bewijsstukken kan verantwoorden;

b)

wanneer hij betaalt aan een andere partij dan de rechthebbende.

Hij is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk voor elk verlies en elke aantasting van de hem toevertrouwde gelden, waarden en documenten als gevolg van een opzettelijk vergrijp of ernstige nalatigheid zijnerzijds.

Artikel 30

1.   De rekenplichtigen en de beheerders van gelden ter goede rekening dienen te zijn verzekerd tegen de in artikel 29 bedoelde risico’s.

Het Centrum dekt de hieraan verbonden verzekeringskosten. Het stelt vast welke categorieën personeelsleden als rekenplichtige en beheerder van gelden ter goede rekening optreden en de voorwaarden waarop het de verzekeringskosten dekt die deze personeelsleden dragen om zich te verzekeren tegen de risico's die zij uit hoofde van hun functie lopen.

2.   Aan rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening wordt een bijzondere vergoeding toegekend. De hoogte van deze vergoeding wordt door het Centrum bij reglement vastgesteld en goedgekeurd door de Raad van bestuur. Het bedrag van deze vergoeding wordt elke maand op een door het Centrum ten name van elk van deze personeelsleden geopende rekening gecrediteerd, teneinde een waarborgfonds te vormen ter dekking van eventuele tekorten (kastekorten of tekorten op de bankrekeningen) waarvoor de betrokkene aansprakelijk mocht zijn, voor zover deze tekorten niet gedekt zijn door uitkeringen van de verzekeringsmaatschappijen.

Het creditsaldo van deze waarborgrekeningen wordt de betrokkenen uitgekeerd wanneer hun functie als rekenplichtige of beheerder van gelden ter goede rekening afloopt en hun kwijting is verleend voor het door hen uitgevoerde beheer.

3.   Aan de rekenplichtige en de beheerder van gelden ter goede rekening wordt door de directeur aan de hand van het verslag van de externe accountants kwijting verleend binnen twee jaar nadat de financiële staten zijn overgelegd aan het Comité van ambassadeurs.

Artikel 31

De tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid en de geldelijke aansprakelijkheid van ordonnateurs, rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening wordt vastgesteld overeenkomstig het personeelsreglement van het Centrum.

Artikel 32

Personeelsleden mogen zich alleen met de uitvoering van de begroting bezighouden als hun belangen niet in strijd zijn met die van het Centrum. Als een dergelijke situatie zich voordoet, moet het betrokken personeelslid zich onthouden van elke handeling en zijn directe meerdere op de hoogte stellen.

In verband met de uitvoering van de begroting is er sprake van belangenverstrengeling wanneer een personeelslid zijn taken niet in volledige onpartijdigheid en objectiviteit kan uitvoeren vanwege familiebanden of persoonlijke betrekkingen, voorkeuren op het gebied van nationaliteit of politiek, economische belangen of enige andere reden waardoor zijn belangen met die van de begunstigde verstrengeld raken.

HOOFDSTUK VIII

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 33

Opdrachten voor de uitvoering van werkzaamheden en de levering van goederen en diensten worden gegund overeenkomstig de algemene voorschriften die zijn vastgesteld in Besluit nr. 2/2002 van de ACS-EG-Raad van ministers van 7 oktober 2002 betreffende de tenuitvoerlegging van de artikelen 28, 29 en 30 van bijlage IV van de Overeenkomst van Cotonou (4).

De regelingen ter uitvoering van de bovenbedoelde algemene voorschriften worden vastgesteld in een door de Raad van bestuur na raadpleging van de Commissie goed te keuren interne regeling.

Artikel 34

1.   Op grond van zijn mandaat kan het Centrum ook namens derden middelen beheren. Een lijst van deze middelen wordt in een bijlage bij de begroting van het Centrum opgenomen.

2.   Dit financiële reglement is van toepassing op het beheer van deze middelen.

3.   Voor het beheer van deze middelen namens derden wordt een afzonderlijke boekhouding bijgehouden.

4.   De financiële staten van elk door het Centrum namens een derde beheerd fonds omvatten een balans en een jaarrekening, waarin de situatie op 31 december van het betrokken begrotingsjaar wordt weergegeven. Zij worden goedgekeurd overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de overeenkomst die door het Centrum en de derde partij is ondertekend.

Ontbreken dergelijke bepalingen, dan wordt deze goedkeuring verricht door de externe accountants van het Centrum.

5.   Deze financiële staten worden in een bijlage bij de financiële staten van het Centrum opgenomen.

Artikel 35

1.   Van alle roerende en onroerende goederen die eigendom van het Centrum zijn, wordt een permanente inventaris bijgehouden. Roerende goederen worden slechts in de inventaris opgenomen indien hun waarde 350 EUR of meer bedraagt. Op elke factuur wordt voor de betaling het inventarisnummer aangebracht.

2.   Verkoop van roerende goederen en apparatuur waarvan de aankoopprijs per eenheid meer dan 350 EUR bedraagt, wordt op passende wijze bekendgemaakt.

3.   Van vervreemding, afdanking en verdwijning door verlies, diefstal of welke oorzaak ook van goederen of voorwerpen die op de inventarislijst voorkomen, wordt een proces-verbaal opgemaakt en ondertekend door de directeur en het voor de uitrusting verantwoordelijke personeelslid.

4.   De materiële en de boekhoudkundige inventaris worden aan het eind van elk begrotingsjaar afgestemd. Deze afstemming wordt door de externe accountants geviseerd.

Artikel 36

De ACS-staten, de lidstaten en de Gemeenschap nemen de voor elk van hen passende maatregelen voor de tenuitvoerlegging van dit besluit.

Artikel 37

Het bij Besluit nr. 2/91 van het ACS-EEG Comité van ambassadeurs van 19 april 1991 goedgekeurde financiële reglement van het Centrum wordt ingetrokken.

Artikel 38

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 27 september 2006.

Voor het ASC-EG-Comité van ambassadeurs

De voorzitter

R. MAKONGO


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij de Overeenkomst ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005 (PB L 287 van 28.10.2005, blz. 4).

(2)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355

(3)  PB L 83 van 1.4.2003, blz. 1

(4)  PB L 320 van 23.11.2002, blz. 1


12.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/10


BESLUIT Nr. 4/2006 VAN HET ACS-EG-COMITÉ VAN AMBASSADEURS

van 27 september 2006

betreffende de statuten en het reglement van orde van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (TCLP)

(2006/878/EG)

HET ACS-EG-COMITÉ VAN AMBASSADEURS,

Gelet op de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1) (hierna „de Overeenkomst van Cotonou” genoemd), en met name op artikel 3, lid 4, van bijlage III,

Gezien het Intern Akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 3, lid 4, van bijlage III bij de Overeenkomst van Cotonou moet het Comité van ambassadeurs na de ondertekening van de Overeenkomst de statuten en het reglement van orde van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (hierna „het Centrum” genoemd) en van de toezichthoudende instanties vaststellen. Er moet een Raad van bestuur worden ingesteld als toezichthoudende instantie van het Centrum in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van bijlage III bij de Overeenkomst van Cotonou.

(2)

Krachtens artikel 1, tweede alinea, van Protocol nr. 2 betreffende de voorrechten en immuniteiten, dat aan de Overeenkomst van Cotonou is gehecht, is dat protocol van toepassing op het personeel van het Centrum,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   Het Centrum heeft rechtspersoonlijkheid en geniet in alle staten die partij zijn bij de Overeenkomst van Cotonou de ruimste handelingsbevoegdheid die krachtens de wetgeving van de betrokken staten aan rechtspersonen wordt verleend.

2.   Het personeel van het Centrum heeft de gebruikelijke voorrechten, immuniteiten en faciliteiten, bedoeld in Protocol nr. 2 betreffende de voorrechten en immuniteiten en genoemd in de verklaringen VI en VII die aan de Overeenkomst van Cotonou zijn gehecht.

3.   Het Centrum heeft geen winstoogmerk.

4.   Het Centrum wordt voorlopig gevestigd in Wageningen (Nederland), met een vertegenwoordiging in Brussel.

Artikel 2

De taken en doelstellingen van het Centrum worden omschreven in artikel 3, leden 1, 2 en 3, van bijlage III bij de Overeenkomst van Cotonou.

Deze doelstellingen worden nader bepaald in een document waarin het Centrum een algemene strategie uitwerkt.

Artikel 3

1.   Het Comité van ambassadeurs is belast met het toezicht op het Centrum, overeenkomstig artikel 3, leden 4 en 5, van bijlage III bij de Overeenkomst van Cotonou.

2.   Overeenkomstig artikel 4 van dit besluit wordt een Raad van bestuur ingesteld.

3.   Het Centrum opereert in nauwe samenwerking met de in de Overeenkomst van Cotonou en de daaraan gehechte verklaringen genoemde instellingen en organen. Wanneer nodig, doet het Centrum een beroep op regionale en internationale instellingen, met name op in de Gemeenschap en de ACS-landen gevestigde instellingen die zich bezighouden met landbouw- en plattelandsontwikkeling.

4.   De activiteiten van het Centrum worden regelmatig geëvalueerd op initiatief van de Raad van bestuur.

Artikel 4

1.   Er wordt een Raad van bestuur ingesteld die de technische, administratieve en financiële aspecten van de activiteiten van het Centrum ondersteunt, beoordeelt en controleert.

2.   De Raad van bestuur bestaat op paritaire basis uit zes leden die worden benoemd op grond van hun persoonlijke en professionele kwalificaties op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling en/of voorlichtings- en communicatiebeleid, wetenschap, management en technologie. Zij zijn onafhankelijk bij de vervulling van hun taak, vragen of aanvaarden geen instructies van derde partijen, en handelen uitsluitend op persoonlijke titel, in het belang van het TCLP.

3.   De leden van de Raad van bestuur worden door de betrokken partijen gekozen uit onderdanen van de landen die partij zijn bij de Overeenkomst van Cotonou, op basis van de vereiste kwalificaties. Hun benoeming wordt bevestigd door het Comité van ambassadeurs. Het Comité van ambassadeurs benoemt de zes leden voor een periode van maximaal vijf jaar, waarbij halverwege een evaluatie plaatsvindt.

4.   De Raad van bestuur wordt in zijn werkzaamheden bijgestaan door een vertegenwoordiger van de Commissie, een vertegenwoordiger van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en een vertegenwoordiger van het ACS-secretariaat, die als waarnemers fungeren.

5.   De voorzitter en de vicevoorzitter worden door de leden van de Raad van bestuur voor maximaal vijf jaar verkozen, overeenkomstig het reglement van orde. Het voorzitterschap wordt bekleed door de partij (ACS of Gemeenschap) die niet de post van directeur van het Centrum bekleedt. Het vicevoorzitterschap wordt bekleed door de partij die niet de post van voorzitter van de Raad van bestuur bekleedt.

6.   De Raad van bestuur neemt zijn besluiten met een gewone meerderheid van stemmen van de aanwezige of overeenkomstig het reglement van orde vertegenwoordigde leden. Elk lid van de Raad van bestuur heeft één stem. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

7.   Van iedere vergadering van de Raad van bestuur worden notulen opgemaakt. De besprekingen van de Raad van bestuur zijn vertrouwelijk.

8.   De Raad van bestuur houdt nauwlettend toezicht op de activiteiten van het Centrum. Per jaar worden ten hoogste vier gewone vergaderingen gehouden. De Raad van bestuur kan tevens bijeenkomen wanneer de uitvoering van zijn taken zulks vereist, op initiatief van het Comité van ambassadeurs of de voorzitter of op verzoek van de directeur.

9.   De directeur van het Centrum neemt als adviseur deel aan de werkzaamheden van de Raad van bestuur. Het Centrum verzorgt het secretariaat van de Raad van bestuur. De Raad van bestuur kan andere leden van de directie, personeelsleden van het Centrum en/of externe deskundigen uitnodigen om hun standpunt over specifieke vraagstukken uiteen te zetten.

10.   De Raad van bestuur heeft tot taak:

a)

advies uit te brengen aan de directeur en hem te ondersteunen bij het beheer van het Centrum en toe te zien op de juiste uitvoering van de voorschriften en doelstellingen die door het Comité van ambassadeurs zijn vastgesteld;

b)

op voorstel van de directeur van het Centrum:

i)

de algemene strategie van het Centrum vast te stellen en ter goedkeuring voor te leggen aan het Comité van ambassadeurs;

ii)

de jaarlijkse en meerjarige activiteitenprogramma's goed te keuren;

iii)

de organisatiestructuur, het personeelsbeleid en het organigram goed te keuren;

iv)

de indienstneming van nieuwe personeelsleden en de hernieuwing, verlenging of beëindiging van de arbeidsovereenkomst van personeel in functie goed te keuren;

v)

de jaarlijkse begroting van het Centrum goed te keuren;

vi)

de jaarlijkse financiële staten vast te stellen;

en

vii)

de jaarverslagen goed te keuren en toe te zenden aan het Comité van ambassadeurs, zodat dit kan beoordelen of de activiteiten van het Centrum in overeenstemming zijn met de doelstellingen die zijn vastgesteld in de Overeenkomst van Cotonou en de algemene strategie;

c)

aan het Comité van ambassadeurs verslag uit te brengen over belangrijke vraagstukken waarmee de Raad van bestuur bij de uitoefening van zijn taken wordt geconfronteerd.

11.   De Raad van bestuur legt verantwoording af aan het Comité van ambassadeurs.

12.   Na een openbare aanbesteding kiest de Raad van bestuur uit ten minste drie biedingen een internationaal erkende accountantsfirma voor een periode van drie jaar. Deze accountant verifieert of de jaarlijkse financiële staten op correcte wijze zijn opgemaakt, in overeenstemming met de internationale standaard voor jaarrekeningen (IAS), en een getrouw beeld geven van de financiële positie van het Centrum. De accountant gaat tevens na of het Centrum een goed financieel beheer heeft gevoerd.

13.   De Raad van bestuur legt de jaarlijkse financiële staten ter definitieve goedkeuring voor aan het Comité van ambassadeurs. Het Comité van ambassadeurs verleent de directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting.

14.   De Raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 5

1.   Het Centrum wordt geleid door een directeur, die door het Comité van ambassadeurs wordt benoemd voor een periode van maximaal vijf jaar.

Het Comité van ambassadeurs machtigt zijn covoorzitters om het contract van de directeur te ondertekenen. Het contract wordt opgemaakt en beheerd volgens de voorwaarden van het personeelsreglement van het Centrum. Het Comité van ambassadeurs is bevoegd om alle beslissingen met betrekking tot de directeur te nemen.

2.   De directeur is de juridische vertegenwoordiger van het Centrum en voert de door het Comité van ambassadeurs opgestelde richtsnoeren uit. Hij legt verantwoording af aan het Comité van ambassadeurs.

3.   Na goedkeuring van de Raad van bestuur legt de directeur het werkprogramma en de begroting van het Centrum die overeenkomstig de in artikel 2 beschreven taken en doelstellingen zijn opgesteld jaarlijks ter goedkeuring voor aan het Comité van ambassadeurs.

4.   De directeur informeert de Raad van bestuur regelmatig over de activiteiten van het Centrum.

5.   Binnen negen maanden na afloop van elk kalenderjaar stelt de directeur een verslag op over de activiteiten en de rekeningen van het Centrum dat, na goedkeuring door de Raad van bestuur, wordt voorgelegd aan het Comité van ambassadeurs.

6.   De directeur is verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van het Centrum. Hij brengt aan de Raad van bestuur verslag uit over de maatregelen die met betrekking tot het reglement van orde van het Centrum kunnen worden genomen teneinde de toepassing van de bepalingen die van toepassing zijn op het Centrum te vergemakkelijken.

Artikel 6

De begroting van het Centrum wordt gefinancierd overeenkomstig het financieel protocol van de Overeenkomst van Cotonou. De begroting van het Centrum kan ook met andere middelen worden gefinancierd.

Artikel 7

De statuten en het reglement van orde van het Centrum kunnen gewijzigd worden door het Comité, op aanbeveling van de Raad van bestuur.

Artikel 8

De ACS-staten, de lidstaten en de Gemeenschap, al naar het geval, zijn gehouden de nodige maatregelen ter uitvoering van dit besluit te nemen.

Artikel 9

Besluit nr. 1/91 van het ACS-EEG-Comité van ambassadeurs van 19 april 1991 inzake de werkwijze van het TCLP, Besluit nr. 3/91 van het ACS-EEG-Comité van ambassadeurs van 19 april 1991 inzake het statuut en de werkwijze van het Raadgevend Comité van het TCLP en Besluit nr. 2/97 van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs van 30 april 1997 tot wijziging van Besluit nr. 3/91, de Besluiten van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs nr. 1/2003 van 11 april 2003, nr. 10/2003 van 23 december 2003, en nr. 6/2004 van 17 december 2004 tot benoeming van de leden van het Raadgevend Comité van het TCLP worden ingetrokken.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 27 september 2006.

Voor het ACS-EG-Comité van ambassadeurs

De voorzitter

R. MAKONGO


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij de Overeenkomst ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005 (PB L 287 van 28.10.2005, blz. 4).

(2)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355


12.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 350/13


BESLUIT Nr. 5/2006 VAN HET ACS-EG-COMITÉ VAN AMBASSADEURS

van 27 september 2006

inzake het personeelsreglement van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (TCLP)

(2006/879/EG)

HET ACS-EG-COMITÉ VAN AMBASSADEURS,

Gelet op de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1) (hierna de „Overeenkomst van Cotonou” genoemd), inzonderheid op artikel 2, lid 6, van bijlage III,

Gelet op het Intern Akkoord van 12 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol van de Overeenkomst van Cotonou op 23 juni 2000,

Gezien het voorstel van de Commissie, dat in overleg met het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling is opgesteld,

Overwegende dat het Comité van ambassadeurs na de ondertekening van de Overeenkomst van Cotonou het personeelsreglement van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling, hierna „het Centrum” genoemd, dient vast te stellen,

HEEFT HET PERSONEELSREGLEMENT VAN HET TECHNISCH CENTRUM VOOR LANDBOUWSAMENWERKING EN PLATTELANDSONTWIKKELING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

1.   Dit personeelsreglement, hierna „reglement” genoemd, is opgesteld rekening houdende met het internationale en openbare karakter van de werkzaamheden van het Centrum. Het omvat bepalingen inzake de rechten en verplichtingen van het personeel, aanstelling, indeling van de ambten, beëindiging van het dienstverband, arbeidsvoorwaarden, bezoldiging, sociale voorzieningen, de tuchtregeling en rechtsmiddelen.

2.   Ter uitwerking van de in dit reglement vervatte beginselen kan de Raad van bestuur van het Centrum, hierna de „Raad van bestuur” genoemd, binnen de grenzen van dit reglement de door de directeur van het Centrum, hierna „de directeur” genoemd, ingediende voorstellen voor interne regelingen of wijzigingen van de interne regelingen goedkeuren, inzonderheid inzake aangelegenheden die in dit reglement uitdrukkelijk zijn vermeld.

3.   De Raad van bestuur stelt het ACS-EG-Comité van ambassadeurs, hierna „het Comité” genoemd, en de Commissie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk dertig werkdagen na de aanneming ervan, in kennis van de voorstellen voor interne regelingen die hij heeft goedgekeurd of de wijzigingen ervan.

De Raad van bestuur kan, indien hij zulks noodzakelijk acht, aangenomen voorstellen voor interne regelingen of wijzigingen van de interne regelingen voorlopig en voorwaardelijk toepassen. De effectieve toepassingsdatum mag evenwel niet vroeger zijn dan de datum van goedkeuring door de Raad van bestuur.

Uiterlijk drie maanden na de kennisgeving worden de interne regelingen waarvan kennis is gegeven of de wijzigingen daarop door het Comité goedgekeurd.

4.   De rechtsregels die van toepassing zijn op de directeur en het personeel van het Centrum in de zin van artikel 2 zijn neergelegd in de overeenkomst van Cotonou, de Zetelovereenkomst tussen het Centrum en Nederland, de statuten en het reglement van orde van het Centrum, dit reglement en de bijlagen die daarvan een integrerend onderdeel uitmaken, het financieel reglement van het Centrum, de na de inwerkingtreding van dit reglement overeenkomstig de leden 2 en 3 goedgekeurde interne regelingen, de door de directeur vastgestelde interne uitvoeringsregeling en eventuele met goedkeuring van de Raad van bestuur bij de aanwerving of achteraf schriftelijk vastgestelde individuele voorwaarden.

Artikel 2

1.   Dit reglement stelt de voorwaarden vast die van toepassing zijn op:

de directeur van het Centrum;

de functionarissen van het Centrum;

de plaatselijke functionarissen van het Centrum.

2.   Functionarissen van het Centrum in de zin van dit reglement zijn personen die, op de in dit reglement bepaalde voorwaarden en met inachtneming van de erin bepaalde beperkingen, door het Centrum zijn aangesteld op grond van een door de directeur ondertekende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6, lid 2, onder a) en b).

3.   Plaatselijke functionarissen in de zin van dit reglement zijn personen die bij arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en overeenkomstig de plaatselijke gebruiken door het Centrum zijn aangesteld om handenarbeid of hulpdiensten te verrichten in een ambt dat niet valt onder artikel 7.

4.   Iedere bepaling in dit reglement waarin naar een persoon van het mannelijk geslacht wordt verwezen, geldt eveneens voor personen van het vrouwelijk geslacht en vice versa, tenzij uit de context duidelijk anders blijkt.

Artikel 3

1.   De Raad van bestuur hecht op voorstel van de directeur zijn goedkeuring aan de aanwerving van functionarissen in de rangen 2.A en 2.B en aan de hernieuwing, verlenging en beëindiging van de arbeidsovereenkomst van functionarissen, alsook aan eventuele individuele bijzondere voorwaarden die op een of meer functionarissen van toepassing zijn.

Aanwerving van plaatselijke functionarissen en hernieuwing, verlenging of beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten geschieden bij besluit van de directeur volgens de gebruikelijke procedures en overeenkomstig de interne regeling die door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur is goedgekeurd.

2.   De directeur legt alle aangelegenheden in verband met de aanwerving van personeel en de hernieuwing, de verlenging en de beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten ter goedkeuring voor aan de Raad van bestuur. Dit betreft onder meer vacatures, de wijze van aankondiging van vacatures, binnengekomen sollicitaties en de methoden en criteria voor de selectie van geschikte sollicitanten.

Artikel 4

1.   Ingesteld worden:

een personeelscomité,

een aanwervings/bevorderingscomité,

die de taken uitvoeren die hun bij dit reglement worden toegewezen.

De samenstelling en de procedures van deze comités worden vastgesteld overeenkomstig bijlage V.

2.   Het personeelscomité behartigt de belangen van het personeel bij het Centrum en onderhoudt het contact tussen het Centrum en het personeel. Het personeelscomité draagt bij tot het goed functioneren van de diensten door het personeel de mogelijkheid te bieden zijn mening over personeelsaangelegenheden te uiten.

Het personeelscomité kan aan de directeur voorstellen voorleggen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden of de leefomstandigheden in het algemeen van het personeel.

3.   De directeur moet in kennis worden gesteld van de verkiezingen voor het personeelscomité, de kandidaatstellingen en de uitslag van de stemming.

De directeur stelt de Raad van bestuur in kennis van de namen van de leden van het personeelscomité.

De directeur stelt het personeelscomité redelijke faciliteiten voor de uitvoering van zijn taken ter beschikking.

4.   Voor elke in de begroting opgenomen vacature of bevordering (die samenhangt met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) wordt door de directeur een aanwervings/bevorderingscomité ingesteld.

Artikel 5

Het Centrum kan gebruikmaken van de diensten van gedetacheerde of door derden gefinancierde deskundigen. Voor deze deskundigen geldt een op voorstel van de directeur door de Raad van bestuur vast te stellen interne regeling.

Als gedetacheerde deskundige wordt aangemerkt een nationale of internationale ambtenaar dan wel een stafmedewerker uit de particuliere sector van wie de kwalificaties en ervaring gelijkwaardig zijn met die welke van een functionaris van het Centrum worden geëist, en die tijdelijk aan het Centrum wordt afgestaan of met een functionaris wordt uitgewisseld uit hoofde van de in de eerste alinea bedoelde regeling.

TITEL II

PERSONEEL

HOOFDSTUK I

Aanstelling — indeling van de ambten — Lijst van het aantal ambten

Artikel 6

1.   De aanstelling van een personeelslid mag er slechts toe strekken om, op de in dit reglement genoemde voorwaarden, te voorzien in de vacature voor een ambt dat is opgenomen in de lijst van het aantal ambten die overeenkomstig artikel 10 bij de begroting is gevoegd.

2.   Statutaire personeelsleden worden aangesteld volgens een van de volgende overeenkomsten.

a)

Overeenkomst voor onbepaalde tijd

Voor de door de Raad van bestuur goedgekeurde overeenkomsten gelden de volgende voorwaarden:

beschikbaarheid van middelen;

aanhoudend voldoende prestaties, overeenkomstig artikel 30;

handhaving van de functie die het personeelslid vervult;

vermogen om de bij de overeenkomst opgedragen taken te vervullen.

Er wordt op gewezen dat een overeenkomst voor onbepaalde tijd niet inhoudt dat het hier gaat om een vast ambt.

Elke overeenkomst kan worden beëindigd als gevolg van tuchtmaatregelen.

b)

Overeenkomst voor bepaalde tijd

Een door de directeur goedgekeurde overeenkomst voor een personeelslid dat is aangesteld om een ambt te vervullen dat is opgenomen in de lijst van het aantal ambten die gevoegd is bij de afdeling van de begroting van het Centrum, en aan welk ambt de begrotingsautoriteiten een tijdelijk karakter hebben verleend. Dergelijke overeenkomsten hebben een looptijd van ten hoogste twee jaar en kunnen ten hoogste tweemaal worden verlengd tot een maximale totale looptijd van vijf jaar.

Een door de directeur goedgekeurde overeenkomst voor een personeelslid dat is aangesteld om een ambt te vervullen dat is ingesteld bij door het Centrum beheerde programma's of fondsen.

c)

Overeenkomst met korte looptijd

Een door de directeur goedgekeurde overeenkomst voor een personeelslid dat is aangesteld om werkzaamheden in voltijd of in deeltijd te vervullen die niet zijn toegewezen aan een ambt dat is opgenomen in de lijst van het aantal ambten die gevoegd is bij de afdeling van de begroting van het Centrum. Overeenkomsten met korte looptijd hebben een looptijd van ten hoogste één jaar en kunnen ten hoogste tweemaal worden verlengd tot een maximale totale looptijd van twee jaar.

De overeenkomst waarbij een personeelslid wordt aangesteld, wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage I en bepaalt de datum waarop de overeenkomst met onbepaalde looptijd in werking treedt, evenals de categorie, de rang en de salaristrap, alsmede de verplichting van het personeelslid om de bepalingen van dit reglement na te leven.

Artikel 7

1.   De onder dit reglement vallende ambten worden, naar aard en niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, ingedeeld in vier categorieën, die in dalende hiërarchische volgorde worden aangeduid met de benamingen: „directeur”, „staflid”, „leidinggevend uitvoerend beambte” en „uitvoerend beambte”.

2.   Iedere categorie omvat rangen en iedere rang omvat salaristrappen.

De categorieën, de rangen, de met deze rangen overeenkomende standaardfuncties en de vastgestelde salaristrappen zijn met andere gegevens opgenomen in de tabel waarnaar in bijlage II wordt verwezen. Op basis van deze tabel stelt de directeur de omschrijving vast van de werkzaamheden en bevoegdheden die aan elk ambt van het Centrum zijn verbonden.

3.   De categorie „staflid” komt overeen met leidinggevende en scheppende functies en functies met een studiekarakter op ontwikkelingsgebied, waarvoor kennis op universitair niveau vereist is. Deze categorie omvat vier rangen:

a)

rang 2.A en rang 2.B, die overeenkomen met de functie „hoofddeskundige”, en waarvoor een universitaire opleiding of een gelijkwaardige opleiding die recht geeft op het volgen van een postuniversitaire studie, alsmede een specifieke relevante beroepservaring van ten minste twintig respectievelijk vijftien jaar na het behalen van het diploma vereist is;

b)

rang 2.C en rang 2.D, die overeenkomen met de functie „deskundige”, en waarvoor een universitaire opleiding of een gelijkwaardige opleiding die recht geeft op het volgen van een postuniversitaire studie, alsmede een specifieke relevante beroepservaring van ten minste tien respectievelijk vijf jaar na het behalen van het diploma vereist is.

De Raad van bestuur bepaalt op voorstel van de directeur het aantal ambten in rang 2.A.

4.   De categorie „leidinggevend uitvoerend beambte” omvat drie rangen:

a)

twee rangen die overeenkomen met de functies „hoofdmedewerker” respectievelijk „secretariaatsmedewerker”:

rang 3.A, waarvoor een diploma van het hoger onderwijs of een gelijkwaardige opleiding in het betreffende vakgebied vereist is, alsmede relevante beroepservaring van ten minste tien jaar na het behalen van het diploma;

rang 3.B, waarvoor een diploma van het middelbaar onderwijs of een gelijkwaardige opleiding, een diploma van een erkende secretariaatsopleiding vereist is, alsmede relevante beroepservaring van ten minste vijf jaar na het behalen van het diploma;

b)

rang 3.C, die overeenkomt met de functie „secretaris/secretaresse”, en die uitvoerende werkzaamheden inhoudt waarvoor kennis op het niveau van het middelbaar onderwijs of gelijkwaardig en een relevante beroepservaring van ten minste drie jaar na het behalen van de kwalificatie vereist is.

5.   De categorie „uitvoerend beambte” omvat rang 4.A, die overeenkomt met de functie „technisch medewerker”, en die werkzaamheden inhoudt waarbij handenarbeid of onderhoudsdiensten worden verricht en waarvoor kennis op het niveau van het lager onderwijs, eventueel aangevuld met technische kennis, en een beroepservaring van ten minste twee jaar vereist is.

Artikel 8

1.   De indeling van het personeelslid bij de aanstelling naar categorie, rang en salaristrap wordt door de directeur vastgesteld overeenkomstig de begroting en de door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur vastgestelde interne regeling.

2.   Alle personeelsleden worden aangesteld in de eerste salaristrap van de rang waarin zij worden aangesteld.

Om rekening te houden met de opleiding en specifieke beroepservaring van de betrokkene kan de directeur een bonificatie toestaan van één salaristrap in deze rang en de betrokkene aanwerven in salaristrap 2.

3.   Wanneer personeelsleden een ambt moeten vervullen dat overeenkomt met een hogere rang dan die waarin zij zijn aangesteld, dient hun arbeidsovereenkomst te worden gewijzigd.

Artikel 9

1.   De directeur stelt ieder personeelslid, uitsluitend in het belang van het Centrum en ongeacht zijn nationaliteit, aan in een functie die de tot zijn categorie en rang behorende werkzaamheden omvat.

2.   Aanstelling van een personeelslid als hoofd of adjunct-hoofd van een administratieve eenheid, ongeacht in welke rang, geschiedt alleen om functionele redenen.

3.   De aanstelling van personeelsleden weerspiegelt zoveel mogelijk het paritaire ACS-EG-karakter van het Centrum.

Artikel 10

Een lijst van het aantal ambten, gevoegd bij de jaarlijkse begroting van het Centrum, bepaalt voor elke categorie en rang het aantal ambten en preciseert eventuele vacatures.

HOOFDSTUK II

Rechten en verplichtingen

Artikel 11

1.   Elk personeelslid dient bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden en bij het bepalen van zijn gedrag uitsluitend de belangen van het Centrum voor ogen te houden, zonder instructies te vragen aan of te aanvaarden van een regering dan wel een autoriteit, organisatie of persoon buiten het Centrum.

2.   Personeelsleden mogen zonder toestemming van de directeur geen gunsten, giften of beloningen van welke aard dan ook aanvaarden van enige regering of wie dan ook buiten het Centrum, behalve wegens vóór de aanstelling of gedurende een bijzonder verlof bewezen diensten, en uit dien hoofde.

Artikel 12

1.   Personeelsleden dienen zich te onthouden van iedere handeling, in het bijzonder van iedere meningsuiting in het openbaar, die hun positie of de goede naam van het Centrum in gevaar zou kunnen brengen.

2.   Personeelsleden mogen geen nevenactiviteiten uitoefenen, al dan niet tegen beloning, die afbreuk kunnen doen aan hun onafhankelijkheid of aan de belangen van het Centrum.

Artikel 13

Indien door de wettige echtgenoot van een personeelslid of een persoon die met een personeelslid samenleeft als waren zij gehuwd, een winstgevende bezigheid als beroep wordt uitgeoefend, dient het personeelslid hiervan mededeling te doen aan de directeur.

Indien mocht blijken dat deze bezigheid onverenigbaar is met die van het personeelslid dan wel met de belangen van het Centrum, en indien het personeelslid er niet voor kan instaan dat aan deze bezigheid binnen een bepaalde, redelijke termijn een einde wordt gemaakt, geeft de directeur de Raad van bestuur in overweging een besluit te nemen over de vraag of de aanstelling van het betrokken personeelslid dient te worden gehandhaafd dan wel of hij dient te worden ontslagen of geschorst.

Artikel 14

Personeelsleden die bij de uitoefening van hun functie een oordeel moeten uitspreken over een aangelegenheid, en bij de behandeling of oplossing daarvan een persoonlijk belang hebben dat hun onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen, dienen de directeur daarvan op de hoogte te stellen.

Artikel 15

Personeelsleden dienen ook na beëindiging van hun dienstverband integriteit en discretie te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks met het Centrum verband houden.

Artikel 16

1.   Personeelsleden dienen de meest strikte geheimhouding te betrachten met betrekking tot alle feitelijke gegevens en inlichtingen die hun bij de uitoefening van hun functie of ter gelegenheid daarvan ter kennis komen; het is hun verboden aan natuurlijke personen of rechtspersonen die niet bevoegd zijn daarvan kennis te dragen, documenten of gegevens die niet eerder openbaar zijn gemaakt, in welke vorm dan ook te verstrekken. Na beëindiging van hun dienstverband blijven personeelsleden gedurende tien jaar daartoe verplicht.

2.   Zonder toestemming van de directeur is het personeelsleden verboden, alleen of in samenwerking met anderen, enig geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de activiteit van het Centrum openbaar te maken of openbaar te doen maken. Deze toestemming mag alleen worden geweigerd indien de beoogde publicatie de belangen van het Centrum zou kunnen schaden.

Artikel 17

Alle rechten, met inbegrip van auteursrechten en andere intellectuele-eigendomsrechten, die verband houden met hetgeen door een personeelslid bij de uitoefening van zijn functie is verricht, vallen toe aan het Centrum.

Artikel 18

Personeelsleden zijn verplicht in hun standplaats te wonen of op zodanige afstand daarvan dat zij bij de uitoefening van hun werkzaamheden niet worden gehinderd.

Artikel 19

1.   Ongeacht zijn hiërarchische rang is elk personeelslid verplicht zijn meerderen bij te staan en van raad te dienen; hij is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die hem zijn opgedragen.

2.   Een personeelslid dat is belast met de zorg voor de gang van zaken in een dienst, is tegenover zijn meerderen verantwoordelijk voor de uitoefening van het gezag dat hem is toegekend, alsmede voor de uitvoering van de door hem verstrekte opdrachten. De eigen verantwoordelijkheid van zijn ondergeschikten ontheft hem geenszins van de verantwoordelijkheid die hij zelf draagt.

3.   Indien een bepaalde opdracht een personeelslid onregelmatig voorkomt, of indien een personeelslid meent dat de uitvoering ervan ernstige nadelige gevolgen kan meebrengen, dient hij, zo nodig schriftelijk, zijn meerdere van zijn zienswijze op de hoogte te brengen. Indien deze de opdracht schriftelijk bevestigt, moet het personeelslid de opdracht uitvoeren, tenzij deze strijdig is met het strafrecht of een voor de persoonlijke veiligheid onaanvaardbaar risico inhoudt.

Artikel 20

1.   Personeelsleden zijn verplicht om schade die het Centrum heeft geleden door grove schuld hunnerzijds bij de uitoefening van hun functie of ter gelegenheid daarvan, geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

2.   De Raad van bestuur neemt op voorstel van de directeur, met inachtneming van de tuchtrechtelijke procedure, een met redenen omkleed besluit betreffende de vergoeding.

Artikel 21

1.   De voorrechten en immuniteiten die personeelsleden genieten, worden uitsluitend in het belang van het Centrum toegekend. Behoudens de relevante bepalingen van het aan de overeenkomst van Cotonou gehechte Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten die van toepassing zijn op het Centrum en zijn personeel, en in voorkomend geval in de Zetelovereenkomst, zijn personeelsleden niet ontheven van het vervullen van hun particuliere verplichtingen of het naleven van de geldende wetten en politieverordeningen.

2.   Wanneer deze voorrechten en immuniteiten in het geding zijn, dient het betrokken personeelslid de directeur hiervan onverwijld op de hoogte te brengen.

Artikel 22

1.   Het Centrum verleent bijstand aan personeelsleden, inzonderheid in geval van rechtsvervolging van personen die zich hebben schuldig gemaakt aan bedreigingen, grove beledigingen, beschimpingen, smaad of vergrijpen tegen persoon of goed, waaraan het personeelslid of de leden van zijn gezin uit hoofde van zijn hoedanigheid of zijn functie blootstaan. Indien de schade die het personeelslid door deze feiten heeft geleden niet uit diens opzet of grove nalatigheid is voortgevloeid en hij geen vergoeding heeft kunnen verkrijgen van degenen die de schade hebben veroorzaakt, wordt de schade door het Centrum hoofdelijk vergoed.

2.   Het Centrum bevordert bij- en nascholing van personeelsleden, voor zover verenigbaar met de eisen van een goede werking van de diensten en in overeenstemming met de belangen van het Centrum.

Artikel 23

Personeelsleden hebben het recht van vereniging; zij kunnen met name lid zijn van vak- en beroepsorganisaties. Het vervullen van taken in een vak- of beroepsorganisatie mag voor de betrokkene geen nadelige gevolgen hebben.

Artikel 24

1.   Personeelsleden kunnen bij de directeur verzoeken indienen betreffende aangelegenheden die verband houden met hun functie.

2.   Elk besluit dat krachtens dit reglement ten aanzien van een personeelslid wordt genomen, wordt hem onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht.

3.   Iedere voor het personeelslid nadelige beslissing wordt met redenen omkleed.

Artikel 25

1.   Voor elk personeelslid wordt slechts één persoonsdossier bijgehouden. Dit dossier bevat:

alle documenten die betrekking hebben op de administratieve status van het personeelslid, alsmede alle beoordelingen van bekwaamheid, prestaties of gedrag in de dienst;

de opmerkingen die het personeelslid ten aanzien van deze documenten heeft gemaakt.

Elk personeelslid heeft het recht op inzage in alle documenten in zijn dossier. Na beëindiging van het dienstverband behoudt hij dit recht gedurende ten hoogste twee jaar.

Het persoonsdossier is vertrouwelijk en kan slechts in de dienstlokalen worden geraadpleegd. Kopieën van relevante documenten worden aan het Administratieve Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie toegezonden, wanneer een beroep waarbij de ambtenaar is betrokken bij het tribunaal wordt ingesteld en het tribunaal hierom verzoekt.

2.   In het persoonsdossier van een personeelslid opgenomen documenten betreffende een tuchtmaatregel van de eerste graad in de zin van artikel 55, lid 2, worden na drie jaar vernietigd, indien tegen het betrokken personeelslid gedurende die periode geen nieuwe tuchtmaatregel is genomen.

HOOFDSTUK III

Aanwerving — Periodieke beoordeling — Bevordering — Beëindiging van dienstverband of overeenkomst — Tuchtrechtelijk ontslag

Afdeling 1

Aanwerving

Artikel 26

1.   De aanwerving dient erop gericht te zijn het Centrum de medewerking te verzekeren van personen die uit een oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen.

2.   Personeelsleden worden aangeworven op basis van een vergelijkend onderzoek overeenkomstig een door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur vastgestelde interne regeling.

3.   De aanwervingsprocedure die bij de in lid 2 bedoelde regeling is vastgesteld, dient open en transparant te zijn en gelijke mogelijkheden tot deelneming en aanstelling te bieden aan alle onderdanen van de staten die de overeenkomst van Cotonou hebben ondertekend.

Bij de keuze van personeelsleden wordt geen onderscheid gemaakt ten aanzien van ras, geloof of geslacht.

Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde staat.

Indien de voor de aanstelling in een ambt vereiste beroepsbekwaamheid en ervaring van de betrokkenen gelijkwaardig zijn, geschiedt de aanwerving met inachtneming van een zo breed mogelijke aardrijkskundige spreiding uit de onderdanen van de staten die de overeenkomst van Cotonou hebben ondertekend.

De aanstelling van personeelsleden weerspiegelt zoveel mogelijk het paritaire ACS-EG-karakter van het Centrum.

Artikel 27

1.   Als personeelslid kunnen slechts personen worden aangesteld die:

a)

onderdaan zijn van een van de staten die de overeenkomst van Cotonou hebben ondertekend;

b)

hebben voldaan aan de verplichtingen die voor hen voortvloeien uit de wettelijke voorschriften inzake de militaire dienstplicht;

c)

inzake bekwaamheid en moraliteit de waarborgen bieden die voor de uitoefening van hun functie vereist zijn;

d)

zijn aangeworven overeenkomstig de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure op basis van een vergelijkend onderzoek;

e)

blijkens een medisch onderzoek door een door het Centrum aangewezen arts voldoen aan de voor de uitoefening van hun functie gestelde eisen van lichamelijke geschiktheid;

f)

blijk hebben gegeven van een grondige kennis van een van de twee hoofdwerktalen van het Centrum (Engels of Frans) en van een voldoende kennis van de andere werktaal van het Centrum, voor zover dit voor de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is.

2.   Elk personeelslid dient vóór zijn indiensttreding aan het Centrum de volgende documenten over te leggen:

a)

een medisch attest waaruit blijkt dat hij geschikt is voor de uitoefening van de werkzaamheden waarvoor hij is aangeworven;

b)

een document waaruit blijkt dat hij zijn militaire dienstplicht heeft vervuld;

c)

een getuigschrift waaruit blijkt dat hij onderdaan is van een staat die de overeenkomst van Cotonou heeft ondertekend en dat hij volledige burgerschapsrechten geniet;

d)

de documenten betreffende zijn burgerlijke staat, alsmede die welke betrekking hebben op zijn echtgenoot en de aan hem ten laste komende kinderen.

3.   Op verzoek van het Centrum dienen personeelsleden bereid te zijn vóór het einde van de proefperiode een door de raadgevend arts van het Centrum te verrichten medisch onderzoek te ondergaan.

Artikel 28

1.   Bij het vervullen van vacatures onderzoekt de directeur eerst de mogelijkheden om personeelsleden van het Centrum aan te stellen door overplaatsing of door bevordering in rang of categorie in de zin van de artikelen 32 en 33, en gaat hij vervolgens over tot een externe aanwervingsprocedure op basis van een vergelijkend onderzoek overeenkomstig de in artikel 4, lid 1, in artikel 26, lid 2, en in bijlage V bedoelde regeling.

2.   De aanwervingsprocedure kan tevens worden toegepast voor het vaststellen van een reservelijst.

Artikel 29

1.   Bij zijn aanstelling dient elk personeelslid een proeftijd van zes maanden te volbrengen.

2.   Een personeelslid dat zich niet voldoende geschikt heeft getoond om na de proefperiode in zijn ambt te worden aangesteld, wordt ontslagen. De directeur kan evenwel, bij wijze van uitzondering, de proeftijd met ten hoogste zes maanden verlengen.

3.   Wanneer een personeelslid tijdens zijn proeftijd of een verlenging daarvan gedurende een doorlopende periode van minstens één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten wegens ziekte, moederschapsverlof of ongeval, kan de directeur de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen.

4.   Onverminderd het bepaalde in lid 3 mag de totale duur van de proeftijd in geen geval meer bedragen dan twaalf maanden.

5.   Personeelsleden op proef mogen gedurende de proeftijd te allen tijde zelf ontslag nemen, met een opzeggingstermijn van één maand, tenzij anders is overeengekomen.

Afdeling 2

Periodieke beoordeling — Bevordering

Artikel 30

1.   Om de twaalf maanden, aan het einde van het kalenderjaar, wordt onder de voorwaarden van de interne uitvoeringsregeling die door de directeur is vastgesteld, door de meerderen van het personeelslid een beoordelingsrapport inzake zijn bekwaamheid, prestaties en gedrag opgesteld.

2.   Het beoordelingsrapport wordt ter kennis van het personeelslid gebracht. Het personeelslid kan hieraan alle opmerkingen toevoegen die hij dienstig acht.

Artikel 31

1.   Na uitstekende prestaties gedurende een ononderbroken diensttijd van ten minste twee jaar in dezelfde rang en salaristrap kan een personeelslid van wie de aanstelling ten minste één maand na die periode voortduurt, worden geplaatst in de eerstvolgende hogere salaristrap van de rang waarin hij is ingedeeld.

2.   De plaatsing in een hogere salaristrap is niet automatisch. Ze wordt besloten door de directeur, waarbij deze rekening houdt met de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag van het personeelslid zoals deze door zijn meerderen zijn beoordeeld, alsmede met de ontwikkeling van de complexiteit van zijn werkzaamheden.

Artikel 32

1.   Een personeelslid wordt slechts in rang bevorderd ter vervulling van een vacature, via aanstelling door de directeur in de eerstvolgende hogere rang, overeenkomstig een door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur vastgestelde interne regeling.

2.   De aanstelling van een personeelslid in de eerstvolgende hogere rang van de categorie waartoe hij behoort, geschiedt bij keuze uit de personeelsleden die hiervoor gegadigde zijn en die reeds een minimumdiensttijd in hun rang hebben, na een onderzoek waarin de verdiensten van de betrokken personeelsleden en de door hun hiërarchieke meerderen opgestelde beoordelingsrapporten onderling worden vergeleken.

3.   Een personeelslid kan slechts in de eerstvolgende hogere categorie worden aangesteld na een vergelijkende beoordeling van de personeelsleden die hiervoor gegadigde zijn, over de vereiste opleiding en ervaring beschikken en een minimumdiensttijd in hun rang hebben. Het personeelslid wordt aangesteld in de laagste rang van de nieuwe categorie.

4.   Alleen personeelsleden die minstens twee jaar diensttijd in eenzelfde rang hebben, komen voor bevordering in rang of categorie in aanmerking.

Artikel 33

1.   Een personeelslid wordt ingedeeld in de salaristrap waarvan het basissalaris het dichtst ligt bij het basissalaris dat hij in zijn vorige rang ontving.

2.   In geen geval ontvangt een personeelslid in zijn nieuwe rang een basissalaris dat lager is dan het basissalaris dat hij in zijn vorige rang ontving.

3.   Een bevorderd personeelslid mag nooit financieel benadeeld worden ingeval hij, indien bevordering niet had plaatsgevonden, in zijn oude rang op grond van verdienste in een hogere salaristrap zou zijn geplaatst. In een dergelijk geval ontvangt een personeelslid een extra salaristrapverhoging op de datum waarop hij in zijn oude rang een salaristrapverhoging zou hebben ontvangen.

Afdeling 3

Beëindiging van het dienstverband — Beëindiging van de arbeidsovereenkomst

Artikel 34

Behalve door overlijden eindigt het dienstverband van het personeelslid:

1.

aan het einde van de opzeggingstermijn bij ontslag op verzoek van het personeelslid. De opzeggingstermijn bedraagt ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, tenzij onderling een kortere termijn wordt overeengekomen;

2.

aan het einde van de opzeggingstermijn bij ontslag op initiatief van het Centrum.

De opzeggingstermijn bedraagt één maand per voltooid dienstjaar, met een minimum van drie maanden en een maximum van negen maanden. De opzeggingstermijn begint niet tijdens moederschapsverlof of ziekteverlof, mits dit ziekteverlof niet langer duurt dan drie maanden. De opzeggingstermijn wordt bovendien tijdens moederschapsverlof of ziekteverlof opgeschort, met inachtneming van de eerder genoemde termijnen;

3.

aan het einde van de maand waarin het personeelslid de leeftijd van 65 jaar bereikt;

4.

door beëindiging van de arbeidsovereenkomst in het belang van de goede werking van het Centrum, in geval van onbekwaamheid of onvoldoende prestaties van het personeelslid tijdens zijn dienstverband, met inachtneming van artikel 55 van dit reglement;

5.

in geval van sluiting van het Centrum, bijvoorbeeld door gebrek aan financiering, hebben personeelsleden recht op een uitkering van één maand brutobasissalaris per voltooid dienstjaar, met een maximum van twaalf maanden. Deze uitkering wordt berekend op het laatste bruto maandelijks basissalaris van het betrokken personeelslid;

6.

in geval van opheffing van een ambt geldt een opzeggingstermijn als bepaald in lid 2 en heeft het betrokken personeelslid recht op een uitkering als bepaald in lid 5.

Artikel 35

Op initiatief van de directeur kan een personeelslid zonder opzeggingstermijn worden ontslagen:

a)

gedurende de proeftijd of bij het verstrijken daarvan, overeenkomstig artikel 29, lid 2;

b)

wanneer het personeelslid niet langer voldoet aan de in artikel 27, lid 1, gestelde voorwaarden;

c)

in het in artikel 36 genoemde geval;

d)

in het in artikel 37 genoemde geval.

Artikel 36

1.   Na voltooiing van de tuchtprocedure van hoofdstuk VI van deze titel kan de arbeidsovereenkomst van een personeelslid zonder opzeggingstermijn worden beëindigd om redenen van tuchtrechtelijke aard, indien dit personeelslid opzettelijk of uit nalatigheid ernstig aan zijn verplichtingen is te kort gekomen. Het desbetreffende besluit wordt door de directeur genomen, nadat het betrokken personeelslid in de gelegenheid is gesteld zich te verdedigen.

2.   Vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan het personeelslid overeenkomstig het bepaalde in artikel 57 worden geschorst.

3.   In geval van tuchtrechtelijk ontslag overeenkomstig lid 1 kan de directeur de Raad van bestuur voorstellen een besluit te nemen waarbij het personeelslid het recht op de toelagen en vergoeding van kosten, vastgesteld in de nadere regelingen bedoeld in de artikelen 46 en 52, geheel of gedeeltelijk wordt ontnomen.

Artikel 37

1.   De arbeidsovereenkomst met een personeelslid wordt door het Centrum zonder opzeggingstermijn beëindigd, indien de directeur vaststelt dat het personeelslid bij zijn aanstelling met opzet onjuiste inlichtingen heeft verstrekt omtrent zijn beroepsbekwaamheden of de in artikel 27, lid 1, gestelde voorwaarden.

2.   In het in lid 1 bedoelde geval wordt de arbeidsovereenkomst met het personeelslid, dat tevoren moet zijn gehoord, na de voltooiing van de tuchtprocedure van hoofdstuk VI van deze titel op voorstel van de directeur door de Raad van bestuur beëindigd.

3.   Vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan het personeelslid worden geschorst overeenkomstig het bepaalde in artikel 57.

Artikel 36, lid 3, is van toepassing.

HOOFDSTUK IV

Arbeidsvoorwaarden

Afdeling 1

Arbeidsduur

Artikel 38

1.   Personeel in actieve dienst staat te allen tijde ter beschikking van het Centrum.

De normale arbeidsduur bedraagt echter niet meer dan 37, 5 uur per week, overeenkomstig het door de directeur in de interne uitvoeringsregeling vastgesteld rooster.

2.   Om deugdelijk gemotiveerde redenen kan de directeur een personeelslid toestemming verlenen halftijds te werken, indien hij oordeelt dat deze maatregel in overeenstemming is met de belangen van het Centrum.

De wijze waarop deze toestemming wordt verleend, wordt in de door de directeur vastgestelde interne uitvoeringsregeling bepaald.

Artikel 39

1.   Van het personeel kan in dringende gevallen of bij uitzonderlijk veel werk worden verwacht dat het overuren verricht. Toestemming voor het verrichten van nachtwerk of werk op zon- en feestdagen kan slechts worden verleend overeenkomstig de door de directeur vastgestelde interne uitvoeringsregeling.

2.   Het totale aantal van een personeelslid gevraagde overuren mag in geen geval meer dan 150 per zes maanden bedragen.

3.   Overuren die door personeelsleden van de categorieën „staflid” en „leidinggevend uitvoerend beambte” worden verricht, geven geen recht op compensatie of beloning.

Door personeel van de categorie „uitvoerend beambte” verrichte overuren geven, overeenkomstig de in lid 1 bedoelde interne uitvoeringsregeling, recht op compensatie in vrije tijd of, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie te verlenen in de zes maanden volgende op die waarin de overuren werden verricht, op automatische toekenning van een bij bovengenoemde regeling vastgestelde premie per overuur.

Afdeling 2

Verlof

Artikel 40

1.   Het personeel heeft per kalenderjaar recht op een vakantieverlof van ten minste 24 en ten hoogste 30 werkdagen, overeenkomstig de door de directeur vastgestelde interne uitvoeringsregeling. In die regeling worden de voorwaarden vastgelegd voor de overdracht van verlofdagen van een kalenderjaar naar het volgende.

2.   Behalve dit vakantieverlof kan aan een personeelslid op verzoek bij wijze van uitzondering door de directeur buitengewoon verlof worden verleend. Buitengewoon verlof wordt verleend volgens een door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur vastgestelde interne regeling.

Artikel 41

Buiten de in artikel 40 vastgestelde verloven, hebben vrouwelijke personeelsleden, na overlegging van een medisch attest, recht op moederschapsverlof met behoud van bezoldiging, dat normaliter ingaat zes weken vóór de datum die op het attest als vermoedelijke dag van de bevalling is aangegeven, en normaliter eindigt tien weken na de datum van de bevalling, met dien verstande dat dit verlof niet minder dan zestien weken kan bedragen.

Met goedkeuring van de arts kan de directeur toestaan dat het moederschapsverlof later ingaat dan zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum; in dat geval eindigt het moederschapsverlof tien weken na de datum van de bevalling vermeerderd met de periode waarin de betrokkene vanaf de zesde week voorafgaande aan de daadwerkelijke datum van de bevalling nog heeft gewerkt.

Mannelijke personeelsleden hebben recht op vijf werkdagen ouderschapsverlof, op te nemen binnen tien weken na de geboorte van het kind.

Artikel 42

Een personeelslid dat aantoont wegens ziekte of ongeval zijn werkzaamheden niet te kunnen verrichten, komt van rechtswege in aanmerking voor ziekteverlof, overeenkomstig de door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur vastgestelde interne regeling. Het Centrum kan op eigen initiatief het advies van een medisch deskundige vragen.

Artikel 43

Het vakantieverlof van een personeelslid dat toestemming heeft verkregen om halftijds te werken, wordt voor de duur van deze halve werktijd met de helft verminderd. Gedeelten van aftrekbare dagen worden pro rata berekend, overeenkomstig de door de directeur vastgestelde interne uitvoeringsregeling.

Artikel 44

1.   Behoudens bij ziekte of ongeval mag een personeelslid niet afwezig zijn zonder voorafgaande toestemming van zijn meerdere. Onverminderd de eventuele toepassing van tuchtrechtelijke bepalingen, wordt iedere onregelmatige afwezigheid die deugdelijk is vastgesteld, op het vakantieverlof in mindering gebracht. Indien het personeelslid geen recht meer op vakantieverlof heeft, ontvangt hij automatisch over het desbetreffende tijdvak geen bezoldiging.

2.   Wanneer een personeelslid zijn ziekteverlof in een andere plaats dan zijn standplaats wenst door te brengen, dient de directeur daartoe vooraf toestemming te verlenen.

3.   Om persoonlijke redenen kan aan een personeelslid op verzoek, bij wijze van uitzondering, door de directeur onbezoldigd verlof worden verleend. De duur van dit verlof mag niet meer bedragen dan één jaar per periode van vijftien jaar.

Gedurende het onbezoldigde verlof komt het personeelslid niet in aanmerking voor bevordering in salaristrap; de duur van de afwezigheid wegens onbezoldigd verlof wordt niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van de in artikel 31, leden 1 en 2, bedoelde minimumperioden.

De regels voor onbezoldigd verlof worden bepaald in de interne regeling die door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur wordt vastgesteld.

4.   Aan het eind van iedere periode van 18 maanden ononderbroken dienstverband hebben personeelsleden, hun echtgenoot en de te hunnen laste komende kinderen recht op vergoeding van een retourbiljet naar hun plaats van herkomst, overeenkomstig de door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur vastgestelde interne regeling.

Afdeling 3

Feestdagen

Artikel 45

De lijst van feestdagen wordt door de directeur vastgesteld.

HOOFDSTUK V

Bezoldiging en vergoeding van kosten

Artikel 46

1.   Tenzij anders bepaald, heeft een personeelslid door zijn aanstelling recht op de bezoldiging die aan zijn categorie, rang en salaristrap is verbonden, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de op voorstel van de directeur door de Raad van bestuur vastgestelde interne regeling.

Het personeelslid kan van dit recht geen afstand doen.

2.   De bezoldiging omvat een basissalaris, gezinstoelagen en toelagen van andere aard.

Artikel 47

De bezoldiging wordt uitgedrukt en betaald in euro.

Artikel 48

Op voorstel van de directeur stelt de Raad van bestuur jaarlijks de aanpassing van de bezoldiging vast, overeenkomstig de methode die door de Raad van de Europese Unie voor het personeel van de EU-instellingen is goedgekeurd.

Artikel 49

Voor iedere categorie, rang en salaristrap wordt het maandelijkse basissalaris vastgesteld overeenkomstig de tabel in bijlage II.

Artikel 50

1.   De gezinstoelagen waarop een personeelslid recht heeft, worden vastgelegd in de in artikel 46 bedoelde regeling en omvatten:

a)

de kostwinnerstoelage;

b)

de kindertoelage;

c)

de toelage voor schoolgaande kinderen.

2.   Personeelsleden die de in dit artikel bedoelde gezinstoelagen genieten, zijn verplicht opgave te doen van soortgelijke toelagen uit andere bron; deze komen in mindering op de toelagen die uit hoofde van dit reglement worden uitbetaald.

3.   De kindertoelage kan bij een bijzonder met redenen omkleed besluit van de directeur worden verdubbeld op grond van medische bewijsstukken, die door een door het Centrum aangewezen arts zijn opgesteld, waaruit blijkt dat het desbetreffende kind voor het personeelslid een zware financiële last met zich meebrengt, omdat het geestelijk of lichamelijk is gehandicapt.

Artikel 51

Bij overlijden van een personeelslid tijdens de looptijd van zijn arbeidsovereenkomst ontvangen de overlevende wettige echtgenoot of de kinderen te zijnen laste de totale bezoldiging van de overledene tot en met de zesde maand na de maand van overlijden.

Artikel 52

Overeenkomstig de in artikel 46 bedoelde interne regeling heeft een personeelslid, onverminderd artikel 36, lid 3, recht op vergoeding van de door hem gemaakte kosten bij indiensttreding, overplaatsing, periodiek verlof om naar zijn plaats van herkomst te reizen of beëindiging van het dienstverband, alsmede van de kosten die hij bij of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn functie heeft gemaakt.

Artikel 53

1.   Bij overlijden van een personeelslid, zijn wettige echtgenoot of de te zijnen laste komende kinderen worden de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot van de standplaats naar de plaats van herkomst van het personeelslid door het Centrum vergoed. Het Centrum kan een voorschot op die vergoeding toekennen.

Ook de reiskosten alsmede de kosten in verband met het vervoer van de persoonlijke bezittingen en de bagage van de in de eerste alinea genoemde overlevende personen die naar de plaats van herkomst van het overleden personeelslid terugkeren, worden door het Centrum vergoed.

2.   Ingeval een personeelslid overlijdt tijdens een dienstreis, vergoedt het Centrum de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot van de plaats van overlijden naar de plaats van herkomst van het personeelslid.

Artikel 54

Onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd, indien de begunstigde kennis droeg van de onregelmatigheid van de betaling of indien deze onregelmatigheid zo voor de hand lag dat de begunstigde daarvan kennis had moeten dragen. De wijze van terugbetaling wordt vastgesteld door de directeur.

HOOFDSTUK VI

Tuchtregeling

Artikel 55

1.   Een personeelslid dat, opzettelijk of uit nalatigheid, de hem bij dit reglement opgelegde verplichtingen niet nakomt, stelt zich aan een tuchtmaatregel bloot.

2.   De tuchtmaatregelen zijn:

tuchtmaatregelen van de eerste graad:

a)

schriftelijke waarschuwing;

b)

berisping;

tuchtmaatregelen van de tweede graad:

a)

plaatsing in een lagere salaristrap;

b)

terugzetting in rang of categorie;

c)

tuchtrechtelijk ontslag.

3.   Eén fout kan slechts tot één tuchtmaatregel leiden.

Artikel 56

1.   De directeur kan het personeelslid, uit eigen beweging of op voorstel van diens meerdere, zonder raadpleging van de Raad van bestuur een schriftelijke waarschuwing of een berisping geven. Het personeelslid moet eerst worden gehoord. Het personeelslid kan, indien hij dit wenst, op de waarschuwing of de berisping reageren. Deze reactie wordt in het persoonsdossier opgenomen.

2.   De overige tuchtmaatregelen worden door de Raad van bestuur genomen na voltooiing van de in artikel 58 vastgestelde tuchtprocedure. Deze procedure kan worden ingeleid op initiatief van de directeur of de Raad van bestuur, nadat het personeelslid is gehoord.

Artikel 57

1.   Indien een personeelslid grove schuld ten laste wordt gelegd, bestaande in verzuim van zijn plichten als personeelslid of in een inbreuk op het gemene recht, kan de betrokkene door de directeur worden geschorst. Dit schorsingsbesluit is een voorzorgsmaatregel en moet worden genomen uiterlijk binnen vier werkdagen vanaf de dag volgende op die waarop het ten laste gelegde feit is geconstateerd.

2.   In het besluit tot schorsing van het personeelslid wordt bepaald of hij gedurende de tijd van zijn schorsing zijn bezoldiging behoudt, dan wel welk gedeelte wordt ingehouden; de inhouding mag niet meer dan de helft van het basissalaris bedragen.

3.   Indien twee maanden na de dag waarop het schorsingsbesluit van kracht is geworden nog geen besluit is genomen, moet verlenging van de schorsing worden bevestigd door de Raad van bestuur.

4.   Indien vier maanden na de dag waarop het schorsingsbesluit van kracht is geworden, nog geen besluit is genomen, ontvangt het personeelslid opnieuw zijn volledige bezoldiging.

5.   Indien aan het einde van de tuchtprocedure jegens het personeelslid geen tuchtmaatregel is genomen, of hem slechts een schriftelijke waarschuwing dan wel een berisping is gegeven, heeft hij alsnog recht op ontvangst van de op zijn bezoldiging ingehouden bedragen.

6.   Indien tegen het personeelslid naar aanleiding van dezelfde feiten echter een strafrechtelijke vervolging is ingesteld, wordt zijn positie niet eerder definitief geregeld dan nadat de rechterlijke beslissing onherroepelijk is geworden.

Artikel 58

1.   In het kader van de tuchtprocedure, die door de directeur wordt ingeleid, wordt door een onderzoekscommissie ad hoc een verslag opgesteld en aan de directeur voorgelegd, waarin de ten laste gelegde feiten en zo nodig de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad, duidelijk zijn omschreven.

Het verslag wordt vervolgens voorgelegd aan de voorzitter van de Raad van bestuur, die het betrokken personeelslid schriftelijk in kennis stelt.

Weigering van het betrokken personeelslid om de kennisgeving in ontvangst te nemen of een bericht van ontvangst te ondertekenen, geldt als kennisgeving.

2.   De samenstelling van de onderzoekscommissie ad hoc en de procedure voor het onderzoek worden bepaald in de door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur vastgestelde interne regeling.

TITEL III

DE DIRECTEUR

Artikel 59

1.   De in dit reglement vervatte bepalingen inzake de rechten en verplichtingen van personeelsleden zijn mutatis mutandis van toepassing op de directeur.

2.   Wanneer in het kader van dit reglement is bepaald dat de directeur besluiten neemt ten aanzien van personeelsleden en plaatselijke functionarissen, neemt de Raad van bestuur deze besluiten ten aanzien van de directeur.

Waar wordt bepaald dat personeelsleden en plaatselijke functionarissen inlichtingen moeten verstrekken aan de directeur, verstrekt deze laatste op zijn beurt dergelijke inlichtingen aan de Raad van bestuur.

TITEL IV

SOCIALE EN FISCALE BEPALINGEN EN BEPALINGEN INZAKE BEROEPSMOGELIJKHEDEN

HOOFDSTUK I

Sociale bepalingen

Afdeling 1

Sociale zekerheid

Artikel 60

1.   Personeelsleden, de directeur en, voor zover nodig, hun door het Centrum erkende gezinsleden, kunnen wat het stelsel van sociale zekerheid betreft, kiezen tussen het stelsel van de staat op het grondgebied waarvan de zetel van het Centrum gevestigd is, het stelsel van de staat waar zij hun laatste woonplaats hadden, het stelsel van de staat waarvan zij onderdaan zijn of een particulier stelsel waarmee het Centrum een overeenkomst heeft gesloten.

Deze keuze kan echter slechts eenmaal, binnen drie maanden na de datum van aanstelling worden gemaakt en wordt van kracht op het tijdstip van indiensttreding.

2.   Personeelsleden, de directeur, hun wettige echtgenoot, wanneer deze niet onder toepassing van een andere wettelijke of bestuursrechtelijke regeling een uitkering van dezelfde aard of dezelfde hoogte kan verkrijgen, en de volgens de interne regeling te hunnen laste komende kinderen zijn gedekt tegen kosten in geval van ziekte. Het dekkingspercentage wordt bepaald in de op voorstel van de directeur door de Raad van bestuur vastgesteld interne regeling.

3.   De voor deze dekking van de ziektekosten noodzakelijke bijdragen komen ten laste van de personeelsleden en van het Centrum, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde interne regeling.

Artikel 61

1.   Overeenkomstig de in artikel 60 bedoelde interne regeling zijn personeelsleden en de directeur met ingang van de dag van hun indiensttreding verzekerd tegen beroepsrisico's en uit ongevallen voortvloeiende risico's. Zij moeten bijdragen betalen voor de dekking van deze risico's.

2.   In de in lid 1 bedoelde interne regeling wordt bepaald welke risico's niet zijn gedekt, welke uitkeringen worden verstrekt en welke kosten zijn gedekt.

Artikel 62

1.   Bij geboorte van een kind van een personeelslid of van de directeur wordt een eenmalige vaste toelage uitgekeerd aan de persoon die daadwerkelijk voor dit kind zorg draagt, overeenkomstig de in artikel 60 bedoelde interne regeling.

2.   Degene die een geboortetoelage ontvangt, is verplicht opgave te doen van uit andere bron voor hetzelfde kind ontvangen soortgelijke toelagen; deze worden op de in lid 1 bedoelde toelage in mindering gebracht. Deze toelage wordt slechts eenmaal uitgekeerd, indien beide ouders personeelsleden van het Centrum zijn en beiden in aanmerking zouden komen.

Afdeling 2

Voorzieningsfonds

Artikel 63

1.   Het Centrum stelt voor zijn personeelsleden en de directeur een voorzieningsfonds in, overeenkomstig de op voorstel van de directeur door de Raad van bestuur vastgestelde interne regeling. De wijze waarop deze personeelsleden en het Centrum verplichte en vrijwillige bijdragen aan dit fonds betalen, alsmede de wijze waarop de gelden worden vereffend ingeval de betrokken personeelsleden het Centrum verlaten, worden in deze regeling vastgesteld.

2.   De voor de instelling van het voorzieningsfonds noodzakelijke bijdragen komen ten laste van de personeelsleden en van het Centrum, overeenkomstig de in lid 1 bedoelde interne regeling.

Afdeling 3

Premie bij definitief en vrijwillig vertrek

Artikel 64

1.   Aan personeelsleden van wie het dienstverband wordt beëindigd als gevolg van een overeenkomst tussen het Centrum en het betrokken personeelslid, en die ten minste vijf jaar bij het Centrum in dienst zijn geweest, kan bij besluit van de Raad van bestuur, op grond van een door de directeur opgesteld rapport, een premie bij definitief en vrijwillig vertrek worden uitgekeerd, overeenkomstig de door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur vastgestelde interne regeling.

2.   Deze vertrekpremie wordt niet automatisch uitgekeerd; bij het besluit om de premie al dan niet te verstrekken wordt met name rekening gehouden met de belangen en de doelstellingen van het Centrum. Ze wordt uitbetaald onder de op voorstel van de directeur door de Raad van bestuur bepaalde voorwaarden en overeenkomstig de in lid 1 bedoelde interne regeling.

3.   Indien het dienstverband wordt beëindigd uit hoofde van de artikelen 36 en 37, wordt geen vertrekpremie toegekend.

4.   De directeur komt niet in aanmerking voor de vertrekpremie.

5.   De vertrekpremie is onverenigbaar met de in artikel 34, lid 5, bedoelde uitkering.

HOOFDSTUK II

Fiscale bepalingen

Artikel 65

1.   De directeur en het personeel van het Centrum zijn onderworpen aan een belasting, ten bate van het Centrum, die geheven wordt op de door het Centrum betaalde bezoldigingen.

De voorwaarden en de wijze van heffing van deze belasting zijn neergelegd in bijlage III bij dit reglement. Het Comité mag deze bepalingen wijzigen.

2.   De belasting wordt door het Centrum geheven door inhouding bij de bron. De opbrengst van de belasting wordt in de begroting van het Centrum onder de ontvangsten opgenomen.

HOOFDSTUK III

Rechtsmiddelen

Artikel 66

1.   Personeelsleden en de directeur kunnen bij het bevoegde gezag een verzoek indienen om jegens hen een besluit te nemen. Het gezag brengt zijn met redenen omklede besluit binnen twee maanden na de indiening van dit verzoek ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn een antwoord op het verzoek uitgebleven, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen een klacht als bedoeld in het volgende lid kan worden ingediend.

2.   Personeelsleden en de directeur kunnen bij het bevoegde gezag een klacht indienen tegen een handeling waardoor zij zich bezwaard achten, hetzij omdat dit gezag ten aanzien van hen een besluit heeft genomen, dan wel omdat het een bij dit reglement verplichte maatregel niet heeft genomen. Een klacht is een schriftelijk verzoek om het desbetreffende geschil in der minne te schikken. De klacht moet binnen een termijn van twee maanden worden ingediend, zoniet is de klacht niet ontvankelijk. Deze termijn gaat in:

op de dag waarop het besluit ter kennis wordt gebracht van degene tot wie het gericht is, doch uiterlijk op de dag waarop de betrokkene ervan kennis krijgt indien het een maatregel van individuele aard betreft; indien evenwel door een besluit van individuele aard een andere persoon dan degene tot wie het gericht is, zich bezwaard kan gevoelen, gaat de termijn voor deze persoon in op de dag waarop hij van dit besluit kennis krijgt,

op de dag waarop de antwoordtermijn verstrijkt, indien de klacht betrekking heeft op een stilzwijgend besluit tot afwijzing van een krachtens lid 1 ingediend verzoek.

Het bevoegde gezag brengt zijn met redenen omklede besluit binnen twee maanden na de datum van indiening van de klacht ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn een antwoord op de klacht uitgebleven, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen beroep in de zin van artikel 67 kan worden ingesteld.

De procedure die het bevoegde gezag volgt om tot zijn met redenen omkleed besluit te komen, wordt vastgelegd in de door de Raad van bestuur op voorstel van de directeur vastgestelde interne regeling.

Het bevoegde gezag in de zin van dit artikel is:

de directeur, wat betreft personeelsleden;

de Raad van bestuur, wat betreft de directeur en in geval van een klacht tegen een door de directeur genomen tuchtmaatregel;

het Comité in geval van klachten tegen een door de Raad van bestuur ten aanzien van de directeur of de adjunct-directeur genomen tuchtmaatregel.

Artikel 67

1.   Geschillen tussen een personeelslid en het Centrum, alsmede tussen de directeur en het Centrum, kunnen worden geregeld door bemiddeling, overeenkomstig de procedures in bijlage IV bij dit reglement. Indien geen schikking kan worden bereikt, heeft het personeelslid het recht het geschil voor te leggen aan het Administratieve Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie.

2.   Het Administratieve Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie, hierna het „Administratieve Tribunaal” genoemd, is bevoegd uitspraak te doen bij alle geschillen tussen het Centrum en een personeelslid van het Centrum met betrekking tot de wettigheid van een handeling waardoor het betrokken personeelslid zich bezwaard acht in de zin van artikel 66, lid 2.

3.   Een geschil kan uitsluitend aan het Administratieve Tribunaal worden voorgelegd indien:

eerder bij het bevoegde gezag een klacht is ingediend uit hoofde van artikel 66, lid 2, binnen de daarin genoemde termijn;

de klacht bij uitdrukkelijk besluit of bij stilzwijgend besluit is afgewezen;

bemiddeling heeft gefaald.

4.   Het beroep als bedoeld in lid 2 moet binnen een termijn van drie maanden worden ingediend. Deze termijn gaat in:

op de dag waarop het besluit dat in reactie op de klacht is genomen, ter kennis wordt gebracht van degene tot wie het gericht is;

op de dag waarop de antwoordtermijn verstrijkt, indien het beroep betrekking heeft op een stilzwijgend besluit tot afwijzing van een krachtens lid 66, lid 2, ingediende klacht. Indien voor het einde van de termijn voor aantekening van beroep een klacht bij uitdrukkelijk besluit wordt afgewezen, nadat deze reeds bij stilzwijgend besluit was afgewezen, begint de termijn voor het aantekenen van beroep opnieuw.

TITEL V

PLAATSELIJKE FUNCTIONARISSEN

Artikel 68

1.   Plaatselijke functionarissen worden door de directeur aangesteld met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

2.   Met uitzondering van de artikelen 6 tot en met 10, 29, 31 tot en met 37, 40 tot en met 43, 46 tot en met 50, en hoofdstuk VI, is titel II mutatis mutandis van toepassing op plaatselijke functionarissen.

Artikel 69

De arbeidsvoorwaarden van plaatselijke functionarissen, met name:

a)

de wijze van aanstelling en ontslag,

b)

het verlof,

c)

de indeling en bezoldiging,

worden door de directeur vastgesteld aan de hand van de regelgeving en de gebruiken van de plaats van de plaatselijke functionaris werkzaam is.

Artikel 70

Het werkgeversaandeel van de socialezekerheidsbijdragen dat vereist is ingevolge de regelgeving van de plaats waar de plaatselijke functionaris werkzaam is, komt voor rekening van het Centrum.

Artikel 71

Plaatselijke functionarissen kunnen bij de directeur een verzoek indienen om jegens hen een besluit te nemen. De directeur brengt zijn met redenen omkleed besluit binnen één maand na de datum van indiening van dit verzoek ter kennis van de betrokkene. Bij geschillen kan de plaatselijke functionaris beroep aantekenen overeenkomstig artikel 72.

Artikel 72

Geschillen tussen het Centrum en de plaatselijke functionaris worden voorgelegd aan de bevoegde rechter volgens de wetgeving van de plaats waar de plaatselijke functionaris werkzaam is.

TITEL VI

IN HET BUITENLAND WERKZAAM PERSONEEL

Artikel 73

Bepalingen inzake in het buitenland werkzame personeelsleden worden opgenomen in de op voorstel van de directeur door de Raad van bestuur vastgestelde interne regeling.

TITEL VII

VOORSCHRIFTEN VAN TOEPASSING OP TIJDELIJK BIJ HET CENTRUM GEDETACHEERD PERSONEEL

Artikel 74

Bepalingen inzake personen afkomstig uit organisaties of bedrijven, die in het kader van speciale samenwerkings- of uitwisselingsovereenkomsten tijdelijk bij het Centrum worden gedetacheerd, worden opgenomen in de op voorstel van de directeur door de Raad van bestuur vastgesteld interne regeling.

TITEL VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 75

Dit reglement treedt in werking op dezelfde dag als het besluit van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs tot goedkeuring van dit reglement.

Artikel 76

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 27 september 2006.

Voor het ACS-EG-Comité van ambassadeurs

De voorzitter

R. MAKONGO


(1)  PB L 317 van 15.12.2000. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij de op 25 juni 2005 te Luxemburg ondertekende overeenkomst (PB L 287 van 28.10.2005, blz. 4).


BIJLAGE I

TECHNISCH CENTRUM VOOR LANDBOUWSAMENWERKING EN PLATTELANDSONTWIKKELING (TCLP)

ARBEIDSOVEREENKOMST (1) MET:

 

Mevrouw/de heer

 

Geboortedatum

 

Nationaliteit

 

Houder van identiteitskaart nr.

 

Afgegeven op

Gezien de inlichtingen die u bij uw sollicitatie hebt verstrekt en in aansluiting op de aanwervingsprocedure op basis van een vergelijkend onderzoek, heeft het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (TCLP), vertegenwoordigd door zijn directeur, …, ingevolge artikel 6 van Besluit nr. 5/2006 van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs tot vaststelling van het personeelsreglement van het Centrum, besloten u als personeelslid van het Centrum aan te stellen.

Voor uw aanstelling gelden de volgende voorwaarden.

1.

DUUR

Deze arbeidsovereenkomst treedt in werking op … en wordt gesloten voor onbepaalde tijd, in het kader van bijlage III van de Overeenkomst van Cotonou.

2.

PROEFTIJD

De eerste zes maanden van de aanstelling worden als proeftijd beschouwd. Tijdens deze periode kunnen beide partijen deze arbeidsovereenkomst zonder opzeggingstermijn per aangetekende brief beëindigen. Deze proeftijd is uitsluitend van toepassing op nieuw aangeworven personeelsleden.

3.

STANDPLAATS

De standplaats is thans … Overplaatsing naar een andere standplaats is echter mogelijk, uitsluitend in het belang van het Centrum.

4.

INDELING

Categorie:

Rang:

Salaristrap:

U stemt ermee in dat de directeur, telkens wanneer hij dit op grond van de behoeften van het Centrum nuttig acht, u te werk stelt in een ambt waarvan de werkzaamheden aan uw categorie en rang beantwoorden, en dat dit inhoudt dat uw taken kunnen worden gewijzigd.

5.

WEKELIJKSE ARBEIDSDUUR

De arbeidsduur bedraagt 37,5 uur per week.

6.

BEËINDIGING VAN HET DIENSTVERBAND NA AFLOOP VAN EEN OPZEGGINGSTERMIJN

Overeenkomstig artikel 34 van het geldende personeelsreglement van het Centrum kunnen beide partijen de arbeidsovereenkomst per aangetekende brief opzeggen.

7.

PERSONEELSREGLEMENT

Beide partijen erkennen dat zij gebonden zijn door:

a)

de statuten en het reglement van orde van het Centrum, het personeelsreglement van het Centrum en de Zetelovereenkomst;

b)

de verschillende door het Centrum overeenkomstig bovengenoemd personeelsreglement vastgestelde interne regelingen, waarvan u verklaart kennis te hebben genomen, met dien verstande dat wijzigingen in die regelingen slechts na kennisgeving tegen u kunnen worden ingeroepen;

c)

de eventueel door het Centrum overeenkomstig artikel 1, lid 5, van bovengenoemd personeelsreglement voor u vastgestelde individuele voorwaarden.

U doet uitdrukkelijk afstand van voordelen die bovengenoemd personeelsreglement toekent bij indiensttreding en die reeds bij een eventuele vroegere aanstelling zijn verkregen.

Dienstjaren uit hoofde van een vroegere aanstelling als personeelslid van het Centrum worden in deze overeenkomst in aanmerking genomen.

8.

GESCHILLEN

Geschillen tussen u en het Centrum worden beslecht door bemiddeling, of worden overeenkomstig artikel 67 van het personeelsreglement voorgelegd aan het Administratieve Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie.

Geschillen mogen niet op een andere manier worden beslecht.

9.

VERKLARINGEN

Bijlage A (administratieve gegevens) en bijlage B (gegevens betreffende de gezinssituatie) vormen een integrerend onderdeel van deze arbeidsovereenkomst.

Brussel,

Voor het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling

De directeur

Aan de directeur van het Centrum

Ik stem uitdrukkelijk in met onderhavige arbeidsovereenkomst en de daarin opgenomen voorwaarden.

Ik heb kennis genomen van de statuten en het reglement van orde van het Centrum, van het personeelsreglement en de interne regelingen van het Centrum.

Ik aanvaard de bepalingen van het personeelsreglement inzake de beslechting van eventuele geschillen met het Centrum en zie uitdrukkelijk af van iedere andere schikkingsregeling, met inbegrip van het beroep op andere rechterlijke instanties.

Datum

Handtekening van het personeelslid


(1)  Deze modelarbeidsovereenkomst zal moeten worden aangepast voor de in artikel 6 van het personeelsreglement bedoelde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en met korte looptijd, teneinde rekening te houden met de voor dit soort overeenkomsten geldende bepalingen en de mogelijkheid te bieden bij het sluiten van de overeenkomst individuele voorwaarden vast te leggen.

BIJLAGE A BIJ BIJLAGE I

ADMINISTRATIEVE GEGEVENS

Naam:

Voorna(a)m(en):

Geboortedatum:

Gezinssituatie:

Datum van de overeenkomst:

Ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst:

Looptijd van de overeenkomst:

Plaats van herkomst:

Standplaats:

Categorie, rang en salaristrap:

Maandelijks basissalaris:

Bijzondere bepalingen:

Handtekening van het personeelslid

De directeur

BIJLAGE B BIJ BIJLAGE I

GEGEVENS BETREFFENDE DE GEZINSSITUATIE

Naam:

Voorna(a)m(en):

Geboorteplaats en -datum:

PERSONEN TEN LASTE

Naam/voorna(a)m(en):

Geboorteplaats/-datum:

Verwantschap:

Burgerlijke staat:

Nationaliteit:

Ondergetekende verklaart bovenvermelde gegevens geheel naar waarheid te hebben ingevuld

Handtekening van het personeelslid

De directeur

Datum:


BIJLAGE II

MAANDELIJKSE BRUTOBASISSALARISSEN (in euro)

Van toepassing met ingang van 1 juli 2003 (index van juni 2003)

Categorie

Rang

Basisfunctie

Salaristrap

 

 

 

1

2

3

4

5

 

1.

Directeur

1.A

Directeur

12 899,93

 

 

 

 

 

2.

Staflid

2.A

Hoofddeskundige

9 180,47

9 732,92

10 281,99

 

 

 

2.B

Hoofddeskundige

7 345,74

7 785,67

8 263,10

8 740,52

9 255,49

 

2.C

Deskundige

6 424,96

6 830,79

7 233,20

7 639,03

8 085,13

 

2.D

Deskundige

5 143,70

5 453,04

5 783,82

6 131,11

6 500,99

 

3.

Leidinggevend uitvoerend beambte

3.A

Hoofdmedewerker

4 296,95

4 533,61

4 811,90

5 122,23

5 435,98

 

3.B

Secretariaats-medewerker

3 304,56

3 505,82

3 710,38

3 928,65

4 150,31

 

3.C.

Secretaris/secretaresse

2 387,19

2 533,84

2 680,48

2 827,12

3 011,27

 

4.

Uitvoerend beambte

4.A

Technisch medewerker

1 947,27

2 056,39

2 165,54

2 278,06

2 424,71

 

Met uitzondering van de rang 1.A mag het aantal personeelsleden op de hoogste salaristrap van elke rang niet meer bedragen dan 25 % van het aantal statutaire ambten in de desbetreffende rang.


BIJLAGE III

VOORWAARDEN EN WIJZE VAN HEFFING VAN DE BELASTING

TEN BATE VAN HET CENTRUM

1.

Aan de belasting ten bate van het Centrum als bedoeld in artikel 65 van het personeelsreglement zijn onderworpen de directeur en de personeelsleden van het Centrum, met uitzondering van de plaatselijke functionarissen.

De belasting is maandelijks verschuldigd over de salarissen en emolumenten, van welke aard ook, die door het Centrum aan de belastingplichtige worden betaald.

Van de belastbare grondslag zijn echter uitgesloten uitkeringen en vergoedingen, al dan niet in de vorm van vaste bedragen, toegekend als vergoeding voor uit hoofde van de functie gemaakte kosten.

2.

Gezinsuitkeringen en gezinstoelagen en uitkeringen en toelagen van sociale aard worden van de belastbare grondslag afgetrokken.

3.

Van het volgens de punten 1 en 2 berekende bedrag wordt 10 % afgetrokken voor kosten van verwerving en persoonlijke verplichtingen.

Bovendien wordt voor elk kind of elke persoon ten laste van de belastingplichtige een bedrag afgetrokken, gelijk aan tweemaal de door de belastingplichtige ontvangen kindertoelage.

Voor de berekening van de belastbare grondslag wordt bovendien een aftrek van 16 % toegepast op de brutobezoldiging van elk geëxpatrieerd personeelslid. Deze aftrek moet minstens 200 EUR bedragen.

Alle bedragen die de belastingplichtige uit hoofde van het voor hem geldende socialezekerheidsstelsel heeft gestort, worden afgetrokken van de belastbare grondslag, overeenkomstig de artikelen 60 tot en met 63 en de overeenkomstige interne regeling.

4.

De belasting wordt berekend over het door toepassing van punt 3 verkregen belastbare bedrag, waarvan de eerste 104 EUR buiten beschouwing blijft, volgens het volgende tarief:

0 % over het gedeelte onder

104 EUR

 

 

8 % over het gedeelte tussen

105

en

1 605 EUR

10 % over het gedeelte tussen

1 606

en

2 212 EUR

12,5 % over het gedeelte tussen

2 213

en

2 536 EUR

15 % over het gedeelte tussen

2 537

en

2 880 EUR

17,5 % over het gedeelte tussen

2 881

en

3 478 EUR

20 % over het gedeelte tussen

3 479

en

3 515 EUR

22,5 % over het gedeelte tussen

3 516

en

3 840 EUR

25 % over het gedeelte tussen

3 841

en

4 152 EUR

27,5 % over het gedeelte tussen

4 153

en

4 475 EUR

30 % over het gedeelte tussen

4 476

en

4 789 EUR

32,5 % over het gedeelte tussen

4 790

en

5 113 EUR

35 % over het gedeelte tussen

5 114

en

5 424 EUR

40 % over het gedeelte tussen

5 425

en

5 748 EUR

45 % over het gedeelde boven

5 749.

 

 

Het belastingbedrag wordt naar beneden afgerond.

De hierboven aangeduide belastingschijven zijn van toepassing op 1 juli 2003.

5.

In afwijking van de punten 3 en 4 wordt de beloning van overwerk belast naar het tarief dat in de maand voorafgaande aan die van de betaling van toepassing was op het hoogste gedeelte van het belastbare bedrag van de bezoldiging van het personeelslid.

Uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband worden, na aftrek van de in de eerste drie alinea's van punt 3 genoemde bedragen, belast volgens een tarief dat gelijk is aan tweederde van de verhouding, zoals die bij uitbetaling van het laatste salaris bestond, tussen:

het verschuldigde belastingbedrag,

en

de belastbare grondslag als beschreven in de punten 1, 2 en 3.

6.

Heeft het belastbare bedrag betrekking op een periode van minder dan één maand, dan wordt het tarief toegepast dat voor het overeenkomstige maandelijkse bedrag geldt.

Heeft het belastbare bedrag betrekking op een periode van meer dan één maand, dan wordt de belasting berekend alsof het bedrag normaal was verdeeld over de maanden waarop het betrekking heeft.

Uitkeringen van achterstallige bedragen, die geen betrekking hebben op de maand waarin zij geschieden, worden belast alsof zij op het normale tijdstip waren verricht.

7.

Het Comité stelt alle dienstige bepalingen vast inzake de toepassing van deze bijlage.

De directeur van het Centrum ziet toe op de toepassing van deze bepalingen.

Indien nodig baseert hij zich op de ter zake geldende regeling voor de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, in het bijzonder op Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (1).


(1)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1750/2002 (PB L 264 van 2.10.2002, blz. 15).


BIJLAGE IV

BEMIDDELING

Artikel 1

Toepassingsgebied

Geschillen tussen enerzijds personeelsleden van het Centrum of de directeur en anderzijds het Centrum worden beslecht door bemiddeling overeenkomstig dit procedurereglement.

Artikel 2

Definities

Tenzij uit de context iets anders blijkt, wordt in dit reglement verstaan onder:

ACS-staat: een staat die behoort tot de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan die de overeenkomst van Cotonou hebben ondertekend;

lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie;

het tribunaal: het Administratieve Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie;

de overeenkomst: de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Cotonou;

de Raad van ministers: de in de Overeenkomst van Cotonou bedoelde ACS-EG-Raad van ministers;

het Comité: het ACS-EG-Comité van ambassadeurs;

de Raad van bestuur: de Raad van bestuur van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling;

het Centrum: het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling;

het reglement: het personeelsreglement van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling;

verzoeker: de partij die het initiatief tot de bemiddeling neemt door de andere partij een kennisgeving toe te zenden die als verzoek om bemiddeling geldt en waarin zij haar vordering uiteenzet;

verweerder: de partij bij de bemiddeling tegen wie de vordering gericht is;

partij: in verband met bemiddeling, de verzoeker of de verweerder in de bemiddelingsprocedure.

Artikel 3

Kennisgeving en berekening van termijnen

1.   Alle in dit reglement bedoelde kennisgevingen worden per aangetekende brief met verzoek om gedateerde ontvangstbevestiging toegezonden of met verzoek om een gedateerd ontvangstbewijs aan de geadresseerde overhandigd. De kennisgeving wordt geacht te zijn ontvangen op de dag waarop zij aldus is geschied. Weigering van de betrokkene om de kennisgeving in ontvangst te nemen of een bericht van ontvangst te ondertekenen, geldt als kennisgeving.

2.   De in dit reglement bepaalde termijnen vangen aan op de dag die volgt op de dag van ontvangst van de kennisgeving, de mededeling of het voorstel. Wanneer de laatste dag van de termijn een wettelijke feestdag of een vrije dag is op het in die kennisgeving, die mededeling of dat voorstel opgegeven adres, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag. Wettelijke feestdagen en vrije dagen die binnen de termijn vallen, worden evenwel meegerekend.

Artikel 4

Bemiddeling

1.   Alvorens een geschil wordt voorgelegd aan het Administratieve Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie, kan een persoon die het recht heeft om beslechting van dat geschil te verzoeken, dit doen door bemiddeling overeenkomstig dit reglement.

2.   Bij een geschil tussen de directeur en het Centrum moet de verzoeker bij het Comité een verzoek om benoeming van een bemiddelaar indienen.

De benoeming wordt verricht door het Comité binnen 60 dagen na de ontvangst van het verzoek.

3.   Bij een geschil tussen een personeelslid en het Centrum moet de verzoeker het verzoek om benoeming van een bemiddelaar indienen bij de Raad van bestuur. De benoeming wordt verricht binnen 45 dagen.

4.   Alleen personen die de nationaliteit hebben van een van de staten die de overeenkomst hebben ondertekend, kunnen als bemiddelaar worden benoemd.

5.   Binnen 30 dagen na ontvangst van de kennisgeving van de benoeming van de bemiddelaar stelt de partij die om bemiddeling verzoekt de andere partij en de bemiddelaar van haar verzoek in kennis.

Het verzoek bestaat uit een verzoekschrift van de verzoeker dat vergezeld gaat van afschriften van ter zake dienende stukken en documenten.

6.   Binnen 30 dagen na ontvangst van de kennisgeving van het verzoek zendt de andere partij aan de bemiddelaar en aan de verzoeker een repliek op diens verzoekschrift.

7.   De bemiddelaar gaat zo informeel en snel te werk als met een billijke en objectieve beslechting van het geschil verenigbaar is, en zijn optreden berust op het op eerlijke wijze horen van beide partijen. Elke partij kan zich door een gemachtigde van haar keuze laten vertegenwoordigen of bijstaan.

8.   Na onderzoek van de zaak legt de bemiddelaar de inhoud van een regeling aan de partijen voor.

9.   Wordt er een regeling bereikt, dan stelt de bemiddelaar hiervan een proces-verbaal op, dat hij ondertekent. Ten blijke van aanvaarding wordt dit proces-verbaal door de partijen ondertekend. Het aldus ondertekende proces-verbaal van regeling is voor de partijen bindend.

10.   Beide partijen ontvangen een afschrift van het ondertekende proces-verbaal van regeling.

11.   Indien het geschil niet binnen vier maanden na de benoeming van de bemiddelaar is beslecht, mogen de partijen hun geschil voorleggen aan het Administratieve Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie. Aan de wettelijke rechten van de partijen bij de procedure bij dit tribunaal wordt geen afbreuk gedaan door hetgeen tijdens de procedure voor de bemiddelaar is gebeurd.

12.   Indien de bemiddeling niet tot een resultaat heeft geleid, kan de zaak tot drie maanden daarna worden voorgelegd aan het Administratieve Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie.


BIJLAGE V

SAMENSTELLING EN PROCEDURES VAN DE COMITÉS BEDOELD IN ARTIKEL 4 VAN HET PERSONEELSREGLEMENT

AFDELING 1

Personeelscomité

Het personeelscomité bestaat uit leden met een ambtstermijn van drie jaar. Alle personeelsleden zijn stemgerechtigd en verkiesbaar. De verkiezingen zijn geheim.

De regels voor verkiezingen voor en de werkwijze van het personeelscomité worden vastgesteld door de algemene personeelsvergadering en vastgelegd in het reglement van orde van het personeelscomité.

Alle in artikel 7 genoemde categorieën dienen in het personeelscomité vertegenwoordigd te zijn. De samenstelling van het comité weerspiegelt zo veel mogelijk het paritaire ACS-EG-karakter van het Centrum.

Verkiezingen zijn slechts geldig indien ten minste tweederde van de stemgerechtigden eraan heeft deelgenomen. Indien dit quorum niet wordt bereikt, is de verkiezing bij de tweede stemming geldig wanneer de meerderheid van de stemgerechtigden eraan heeft deelgenomen.

De werkzaamheden van de leden van het personeelscomité en van personeelsleden die in opdracht van het comité zitting hebben in statutaire of door het Centrum ingestelde organen, worden beschouwd als een onderdeel van hun taken. De betrokkene mag door de uitoefening van zijn functie geen enkel nadeel ondervinden.

AFDELING 2

Aanwervings/bevorderingscomité

Voor elke in de begroting opgenomen vacature of bevordering wordt door de directeur een aanwervings/bevorderingscomité ingesteld.

Het personeelscomité is in dit aanwervings/bevorderingscomité als waarnemer vertegenwoordigd.

De samenstelling en de werkwijze van het aanwervings/bevorderingscomité worden in een interne regeling vastgesteld.