ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 343

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
8 december 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 1801/2006 van de Raad van 30 november 2006 betreffende de sluiting van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië

1

Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië

4

 

 

Verordening (EG) nr. 1802/2006 van de Commissie van 7 december 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

61

 

*

Verordening (EG) nr. 1803/2006 van de Commissie van 7 december 2006 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2771/1999 en (EG) nr. 1898/2005 wat betreft de inslag van te koop aangeboden interventieboter

63

 

*

Verordening (EG) nr. 1804/2006 van de Commissie van 7 december 2006 tot vaststelling van overgangsmaatregelen met het oog op de toetreding van Bulgarije en Roemenië, wat de in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1043/2005 bedoelde reserve betreft

64

 

*

Verordening (EG) nr. 1805/2006 van de Commissie van 7 december 2006 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat betreft thiamfenicol, fenvaleraat en meloxicam ( 1 )

66

 

*

Verordening (EG) nr. 1806/2006 van de Commissie van 7 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1613/2000 houdende afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip producten van oorsprong in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Laos wat de uitvoer van bepaalde textielproducten naar de Gemeenschap betreft

69

 

*

Verordening (EG) nr. 1807/2006 van de Commissie van 7 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1614/2000 houdende afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip producten van oorsprong in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Cambodja wat de uitvoer van bepaalde textielproducten naar de Gemeenschap betreft

71

 

*

Verordening (EG) nr. 1808/2006 van de Commissie van 7 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1615/2000 houdende afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip producten van oorsprong in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Nepal wat de uitvoer van bepaalde textielproducten naar de Gemeenschap betreft

73

 

 

Verordening (EG) nr. 1809/2006 van de Commissie van 7 december 2006 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

75

 

 

Verordening (EG) nr. 1810/2006 van de Commissie van 7 december 2006 tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van witte suiker in het kader van de in Verordening (EG) nr. 958/2006 bedoelde permanente inschrijving

77

 

 

Verordening (EG) nr. 1811/2006 van de Commissie van 7 december 2006 houdende wijziging van de restituties die worden toegepast voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen

78

 

 

Verordening (EG) nr. 1812/2006 van de Commissie van 7 december 2006 betreffende de offertes voor de uitvoer van gerst die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 935/2006

80

 

 

Verordening (EG) nr. 1813/2006 van de Commissie van 7 december 2006 betreffende de offertes voor de uitvoer van zachte tarwe die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 936/2006

81

 

*

Richtlijn 2006/127/EG van de Commissie van 7 december 2006 tot wijziging van Richtlijn 2003/91/EG houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken en de minimumeisen voor dat onderzoek ( 1 )

82

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 4 december 2006 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van een Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie en van het Protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring bij het Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5219)

85

Protocol on Claims, Legal Proceedings and Indemnification to the Framework Agreement on a Multilateral Nuclear Environmental Programme in the Russian Federation

92

 

*

Beschikking van de Commissie van 4 december 2006 betreffende het gebruik door effectenuitgevende instellingen uit derde landen van overeenkomstig internationaal aanvaarde standaarden voor jaarrekeningen opgestelde informatie (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5804)

96

 

*

Beschikking van de Commissie van 5 december 2006 tot verlenging van de geldigheidsduur van de Beschikkingen 2006/7/EG, 2006/265/EG en 2006/533/EG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5860)  ( 1 )

99

 

*

Beschikking van de Commissie van 5 december 2006 betreffende de schrapping van de referentie van de norm EN 10080:2005 Staal voor de versterking van beton — Lasbaar betonstaal — Deel 1: Algemene eisen overeenkomstig Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5869)  ( 1 )

102

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/1


VERORDENING (EG) Nr. 1801/2006 VAN DE RAAD

van 30 november 2006

betreffende de sluiting van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, juncto artikel 300, lid 2 en lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië hebben onderhandeld over een partnerschapsovereenkomst inzake de visserij waarbij aan vissers uit de Gemeenschap vangstmogelijkheden worden toegekend in de wateren waarover de Islamitische Republiek Mauritanië de soevereiniteit bezit, en hebben deze overeenkomst (hierna „de partnerschapsovereenkomst” genoemd) geparafeerd.

(2)

Het is in het belang van de Gemeenschap om deze partnerschapsovereenkomst goed te keuren.

(3)

Er dient te worden bepaald hoe de vangstmogelijkheden over de lidstaten moeten worden verdeeld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de partnerschapsovereenkomst is aan deze verordening gehecht.

Artikel 2

1.   De in het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de in de partnerschapsovereenkomst bedoelde financiële tegenprestatie (hierna „het protocol” genoemd) worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

Visserijcategorie

Maximale BT of maximumaantal vergunningen per vergunningperiode

Lidstaat

BT, vergunningen of jaarlijks maximaal toegestane vangst per lidstaat

Categorie 1: Vaartuigen voor de visserij op schaaldieren met uitzondering van langoesten en krab

9 440 BT

Spanje

7 183 BT

Italië

1 371 BT

Portugal

886 BT

Categorie 2: Trawlers en vaartuigen voor de visserij met de grondbeug op zwarte heek

3 600 BT

Spanje

3 600 BT

Categorie 3: Vaartuigen voor de visserij op andere demersale vissoorten dan zwarte heek, met ander vistuig dan trawls

2 324 BT

Spanje

1 500 BT

Verenigd Koninkrijk

800 BT

Malta

24 BT

Categorie 4: Vriestrawlers voor de visserij op demersale vissoorten

750 BT

Griekenland

750 BT

Categorie 5: Koppotigen

18 600 BT

43 vergunningen

Spanje

39 vergunningen

Italië

4 vergunningen

Categorie 6: Langoesten

300 BT

Portugal

300 BT

Categorie 7: Vriesvaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen

36 vergunningen

Spanje

15 vergunningen

Frankrijk

20 vergunningen

Malta

1 vergunning

Categorie 8: Vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel en met de drijvende beug

31 vergunningen

Spanje

23 vergunningen

Frankrijk

5 vergunningen

Portugal

3 vergunningen

Categorie 9: Vriestrawlers voor de pelagische visserij

22 vergunningen voor een maximumtonnage van 440 000 t

Nederland

190 000 t

Litouwen

120 500 t

Letland

73 500 t

Duitsland

20 000 t

Verenigd Koninkrijk

10 000 t

Portugal

6 000 t

Frankrijk

10 000 t

Polen

10 000 t

Categorie 10: Krab

300 BT

Spanje

300 BT

Categorie 11: Koelvaartuigen voor de pelagische visserij

15 000 BT per maand gemiddeld op jaarbasis

 

 

2.   Krachtens de bepalingen van het protocol kunnen de niet benutte vangsten van categorie 11 (Koelvaartuigen voor de pelagische visserij) worden benut door categorie 9 (Vriestrawlers voor de pelagische visserij) tot maximaal 25 vergunningen per maand.

3.   Wanneer het aantal aanvragen voor vergunningen voor categorie 9 (Vriestrawlers voor de pelagische visserij) het maximumaantal per referentieperiode overschrijdt, zal de Commissie prioriteit geven aan aanvragen van vaartuigen die het meest gebruik hebben gemaakt van de vergunningen in de zes maanden die voorafgaan aan de aanvraag van de vergunning.

4.   Voor categorie 11 (Koelvaartuigen voor de pelagische visserij) zal de Commissie aanvragen voor vergunningen doorsturen nadat zij, uiterlijk op 1 maart van het jaar waarin het visserijplan van toepassing is, een jaarlijks visserijplan heeft ontvangen met een uitvoerig overzicht van de aanvragen per vaartuig (met vermelding van het aantal GT voor elke vangstmaand, dit voor elke maand van het jaar).

Wanneer de aanvragen gemiddeld (over een jaar) meer dan 15 000 GT per maand bedragen, zullen de vergunningen worden verleend aan de hand van een tabel van de aanvragen en de in de eerste alinea genoemde visserijplannen.

5.   De vangstmogelijkheden worden beheerd overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2).

Indien met de door deze lidstaten ingediende vergunningaanvragen niet alle in het protocol vastgestelde vangstmogelijkheden worden benut, kan de Commissie vergunningaanvragen van andere lidstaten in aanmerking nemen.

Artikel 3

De lidstaten waarvan de vaartuigen in het kader van de partnerschapsovereenkomst vissen, melden de in de visserijzone van Mauritanië gevangen hoeveelheden van elk bestand aan de Commissie op de wijze zoals bepaald bij Verordening (EG) nr. 500/2001 van de Commissie van 14 maart 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad wat betreft de controle op de vangsten van de communautaire vissersvaartuigen in de wateren van derde landen en in volle zee (3).

Artikel 4

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn om de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Europese Gemeenschap te binden (4).

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 november 2006.

Voor de Raad

De voorzitster

L. HYSSÄLÄ


(1)  Advies uitgebracht op 16 november 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(3)  PB L 73 van 15.3.2001, blz. 8.

(4)  De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt worden in het Publicatieblad van de Europese Unie.


PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST

inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

hierna „de Gemeenschap” genoemd, en

DE ISLAMITISCHE REPUBLIEK MAURITANIË,

hierna „Mauritanië” genoemd,

hierna „de partijen” genoemd,

OVERWEGENDE de nauwe samenwerkingsbetrekkingen tussen de Gemeenschap en Mauritanië, met name in het kader van de Overeenkomst van Cotonou, waarbij samenwerking tot stand wordt gebracht tussen de Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Mauritanië, anderzijds, alsmede hun gemeenschappelijke verlangen om deze samenwerking te intensiveren,

ERAAN HERINNEREND dat de Gemeenschap en Mauritanië het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties hebben ondertekend en dat Mauritanië, overeenkomstig dat verdrag, een exclusieve economische zone heeft vastgesteld die zich uitstrekt tot 200 zeemijl uit de kust, waarbinnen het soevereine rechten uitoefent inzake de exploratie, de exploitatie, de instandhouding en het beheer van de rijkdommen,

VASTBERADEN om in hun beider belang, met name op basis van de beginselen van de Gedragscode voor een verantwoorde visserij die is goedgekeurd op de FAO-conferentie in 1995, samen te werken aan de invoering van een verantwoorde visserij ter waarborging van de instandhouding op lange termijn en de duurzame exploitatie van de mariene biologische rijkdommen, en met name door de versterking van de controleregeling betreffende alle visserijactiviteiten, teneinde de doeltreffendheid van de maatregelen voor het beheer en de instandhouding van die rijkdommen, alsmede de bescherming van het mariene milieu, te verzekeren,

ERVAN OVERTUIGD dat de verwezenlijking van hun onderscheiden sociale en economische doeleinden op visserijgebied zal worden bevorderd door een nauwe samenwerking op het vlak van het wetenschappelijke en technische onderzoek in die sector die borg staat voor de instandhouding en de rationele exploitatie van de visbestanden,

ERVAN OVERTUIGD dat deze samenwerking de vorm moet aannemen van al dan niet gezamenlijke initiatieven en maatregelen die elkaar aanvullen, met het beleid in overeenstemming zijn en op een synergetische manier worden uitgevoerd,

VASTBESLOTEN daartoe in het kader van het sectorale visserijbeleid van Mauritanië bij te dragen tot het bevorderen van de ontwikkeling van een partnerschap, met name met het oog op het vaststellen van de meest passende middelen om ervoor te zorgen dat dit beleid doeltreffend wordt uitgevoerd en dat de economische actoren en het maatschappelijke middenveld bij dit proces worden betrokken,

VERLANGENDE voorwaarden en voorschriften vast te stellen met betrekking tot de visserijactiviteiten van communautaire vaartuigen in de visserijzones van Mauritanië en met betrekking tot de steun die de Gemeenschap verleent voor de invoering van een verantwoorde visserij in die visserijzones,

ZICH BEWUST VAN de rol die de zeevisserijsector, met inbegrip van de aanverwante industrieën, inneemt in de economische en sociale ontwikkeling van Mauritanië, alsmede in bepaalde regio’s van de Gemeenschap,

VASTBERADEN te streven naar een nog nauwere economische samenwerking op visserijgebied en in de daaraan gerelateerde sectoren door de totstandbrenging en ontwikkeling van investeringen waarbij ondernemingen van beide partijen betrokken zijn,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze overeenkomst worden de beginselen, regels en procedures vastgesteld inzake:

de economische, financiële, technische en wetenschappelijke samenwerking op het gebied van de visserij, die tot doel heeft om, ter waarborging van de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden, een verantwoorde visserij in de visserijzones van Mauritanië in te voeren en de visserijsector van Mauritanië te ontwikkelen;

de voorwaarden voor de toegang van de communautaire vissersvaartuigen tot de visserijzones van Mauritanië;

de regelingen inzake het toezicht op de visserij in de visserijzones van Mauritanië, die tot doel hebben de bovengenoemde voorschriften te handhaven, de doeltreffendheid van de maatregelen op het gebied van instandhouding en beheer van de visbestanden te verzekeren en illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visvangst te bestrijden;

de partnerschappen tussen bedrijven met het oog op de wederzijds bevorderlijke ontwikkeling van de economische activiteiten in de visserijsector en van daarmee verband houdende activiteiten;

de voorwaarden voor de aanvoer en overlading van de in de visserijzones van Mauritanië gedane vangsten;

de voorwaarden voor de aanmonstering van zeelieden aan boord van vaartuigen van de Gemeenschap die uit hoofde van deze overeenkomst in de visserijzones van Mauritanië vissen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst, het protocol en de bijlagen ervan wordt verstaan onder:

a)

„visserijzones van Mauritanië”: de wateren waarover de Islamitische Republiek Mauritanië de soevereiniteit of de jurisdictie bezit. De in deze overeenkomst bedoelde visserijactiviteiten van communautaire vaartuigen mogen alleen worden uitgeoefend in de zones waarin visserij is toegestaan op grond van de wetgeving van Mauritanië;

b)

„het ministerie”: het ministerie dat belast is met visserij en maritieme economie van Mauritanië;

c)

„communautaire autoriteiten”: de Europese Commissie;

d)

„vaartuig van de Gemeenschap”: een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap voert en in de Gemeenschap is geregistreerd;

e)

„gemengde commissie”: een commissie van vertegenwoordigers van de Gemeenschap en Mauritanië, waarvan de taken zijn beschreven in artikel 10 van deze overeenkomst;

f)

„de toezichthoudende autoriteit”: de delegatie die verantwoordelijk is voor het toezicht op de visserij en de controle op zee in Mauritanië (DSPCM);

g)

„de delegatie”: de delegatie van de Europese Commissie in Mauritanië;

h)

„zeelieden”: al het personeel aan boord dat deel uitmaakt van de bemanning, ongeacht hun kwalificaties (officieren, technici, opzichters, matrozen).

Artikel 3

Beginselen en doelstellingen van deze overeenkomst

1.   De partijen verbinden zich hierbij tot het bevorderen van verantwoorde visserij in de visserijzones van Mauritanië zonder onderscheid te maken tussen de verschillende vloten die in die wateren aanwezig zijn.

2.   De partijen verbinden zich ertoe de beginselen van dialoog en voorafgaand overleg tot regel te verheffen, met name wat betreft de uitvoering van het sectorale visserijbeleid enerzijds en van het beleid en de maatregelen van de Gemeenschap die een impact kunnen hebben op de visserijsector van Mauritanië, anderzijds.

3.   De partijen verbinden zich ertoe deze overeenkomst uit te voeren volgens de beginselen van goed bestuur op economisch en sociaal gebied en op milieubestuur.

4.   De partijen werken ook samen aan evaluaties voor, tijdens en na maatregelen, programma’s en acties die worden uitgevoerd op grond van deze overeenkomst.

5.   Als zeelieden van Mauritanië op communautaire vaartuigen worden aangemonsterd, geldt de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk, die van rechtswege van toepassing is op de overeenkomstige contracten en algemene arbeidsvoorwaarden. Het gaat daarbij met name om de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers en de bestrijding van discriminatie op het gebied van aanwerving en beroep.

Artikel 4

Wetenschappelijke samenwerking

1.   Tijdens de duur van de overeenkomst werken de Gemeenschap en Mauritanië samen om de ontwikkeling van de situatie van de visbestanden in de visserijzones van Mauritanië te volgen. Hiertoe wordt een gezamenlijk, onafhankelijk wetenschappelijk comité opgericht waarvoor eventueel wetenschappers uit derde landen kunnen worden uitgenodigd. De bepalingen inzake de werking van het gezamenlijk wetenschappelijk comité, dat ten minste eenmaal per jaar bijeenkomt, worden in onderling overleg vastgesteld voordat de overeenkomst in werking treedt.

2.   Op basis van de resultaten van de werkzaamheden van het gezamenlijk wetenschappelijk comité en in het licht van de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen voeren de twee partijen overleg binnen de in artikel 10 bedoelde gemengde commissie om in voorkomend geval en in onderlinge overeenstemming maatregelen te nemen die gericht zijn op een duurzaam beheer van de visbestanden.

3.   De partijen verbinden zich ertoe om, hetzij rechtstreeks, hetzij binnen de bevoegde internationale organisaties, te overleggen met het oog op het beheer en de instandhouding van de biologische rijkdommen en op samenwerking in het kader van het wetenschappelijk onderzoek ter zake.

Artikel 5

Toegang van vaartuigen van de Gemeenschap tot de visgronden in de visserijzones van Mauritanië

1.   De visserijactiviteiten waarop deze overeenkomst betrekking heeft, moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de in Mauritanië geldende wetten en voorschriften. Het ministerie stelt de Gemeenschap in kennis van elke wijziging in voornoemde wetgeving. Onverminderd bepalingen die de partijen onder elkaar zouden kunnen overeenkomen, moeten de vaartuigen van de Gemeenschap deze wijzigingen in de regelgeving binnen één maand na de kennisgeving ervan in acht nemen.

2.   Mauritanië verbindt zich ertoe vaartuigen van de Gemeenschap in zijn visserijzones te laten vissen overeenkomstig deze overeenkomst, het aan deze overeenkomst gehechte protocol en de bijbehorende bijlagen.

3.   Mauritanië ziet toe op de effectieve toepassing van de bepalingen betreffende de controle op de visserij waarin het protocol voorziet. De vaartuigen van de Gemeenschap werken samen met de voor de uitvoering van dit toezicht bevoegde autoriteiten van Mauritanië.

4.   De Gemeenschap verbindt zich ertoe al het nodige te doen om ervoor te zorgen dat haar vaartuigen de bepalingen van deze overeenkomst en de wetgeving van Mauritanië inzake de uitoefening van de visserij in de wateren onder de jurisdictie van Mauritanië in acht nemen, conform het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties.

Artikel 6

Voorwaarden voor de uitoefening van de visserij

1.   De communautaire vaartuigen mogen slechts visserijactiviteiten in de visserijzones van Mauritanië uitoefenen indien zij daarvoor een visvergunning hebben gekregen in het kader van deze overeenkomst. Vaartuigen van de Gemeenschap mogen uitsluitend de visserij uitoefenen indien daarvoor door de bevoegde autoriteiten van Mauritanië, op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de Gemeenschap, een vergunning is afgegeven. De bepalingen inzake de afgifte van de vergunningen en de betaling van de visrechten en de bijdragen in de kosten voor wetenschappelijke waarnemers, alsook de andere voorwaarden voor de uitoefening van de visserij in de visserijzones van Mauritanië door vaartuigen van de Gemeenschap, worden vastgesteld in de bijlagen.

2.   Voor visserijcategorieën die niet in het geldende protocol zijn opgenomen, en voor de experimentele visserij kan het ministerie vergunningen afgeven aan vaartuigen van de Gemeenschap. Dergelijke vergunningen mogen echter alleen worden afgegeven indien beide partijen daarover gunstig hebben geadviseerd.

3.   In het protocol bij deze overeenkomst worden de vangstmogelijkheden vastgesteld die Mauritanië in zijn visserijzone verleent aan vaartuigen van de Gemeenschap, alsmede de daarvoor in artikel 7 van deze overeenkomst bedoelde financiële tegenprestatie van de Gemeenschap.

4.   De overeenkomstsluitende partijen zorgen er via een adequate administratieve samenwerking tussen hun bevoegde autoriteiten voor dat deze voorwaarden en bepalingen correct worden toegepast.

Artikel 7

Financiële tegenprestatie

1.   De Gemeenschap betaalt Mauritanië een financiële tegenprestatie overeenkomstig de in het protocol en de bijbehorende bijlagen vastgestelde voorwaarden en regelingen. Deze tegenprestatie wordt bepaald op basis van twee gegevens, namelijk:

a)

een financiële compensatie voor de toegang van vaartuigen van de Gemeenschap tot de visserijzones van Mauritanië, onverminderd de rechten die door de vaartuigen van de Gemeenschap verschuldigd zijn voor het verkrijgen van vergunningen;

b)

de financiële steun van de Gemeenschap voor de uitvoering van het nationale visserijbeleid op basis van een verantwoorde visserij en een duurzame exploitatie van de visbestanden in de wateren van Mauritanië.

2.   De in lid 1, onder b), bedoelde financiële steun wordt in onderlinge overeenstemming en overeenkomstig het protocol bepaald op basis van de door de beide partijen vastgestelde doelstellingen die in het kader van het sectorale visserijbeleid in Mauritanië moeten worden verwezenlijkt.

3.   De financiële tegenprestatie van de Gemeenschap wordt ieder jaar betaald overeenkomstig de bepalingen van het protocol en onverminderd de bepalingen van deze overeenkomst en van het protocol inzake eventuele wijzigingen van het bedrag van de tegenprestatie op grond van:

a)

abnormale omstandigheden;

b)

een verlaging van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap die in onderlinge overeenstemming wordt vastgesteld met het oog op de toepassing van maatregelen voor het beheer van de betrokken bestanden die op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies nodig worden geacht voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden;

c)

een verhoging van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap, die in onderlinge overeenstemming door de partijen wordt vastgesteld voor zover dit, gezien de toestand van de betrokken bestanden, volgens het beste beschikbare wetenschappelijke advies mogelijk is;

d)

de opzegging van deze overeenkomst krachtens artikel 14;

e)

de schorsing van de toepassing van deze overeenkomst overeenkomstig artikel 15 of het protocol.

Artikel 8

Bevordering van de samenwerking tussen de economische actoren

1.   De partijen bevorderen economische, wetenschappelijke en technische samenwerking in de visserijsector en aanverwante sectoren. Zij plegen onderling overleg om de verschillende maatregelen die hiertoe kunnen worden genomen, te coördineren.

2.   De partijen stimuleren de uitwisseling van informatie over vistechnieken, vistuig, instandhoudingsmethoden en procédés voor de industriële verwerking van visserijproducten.

3.   De partijen spannen zich in voor het creëren van de voorwaarden om de betrekkingen tussen de bedrijven van de partijen op technisch, economisch en commercieel gebied te bevorderen via de totstandbrenging van een voor ondernemingen en investeerders gunstig klimaat.

4.   De partijen stimuleren met name de bevordering van investeringen die gericht zijn op een wederzijds belang, met inachtneming van de geldende Mauritaanse en communautaire wetgeving.

Artikel 9

Administratieve samenwerking

De overeenkomstsluitende partijen, die zich willen overtuigen van de doeltreffendheid van de maatregelen voor het beheer en de instandhouding van de visbestanden:

ontwikkelen een administratieve samenwerking om er elk van hun kant op toe te zien dat hun vaartuigen de bepalingen van deze overeenkomst en de regelgeving betreffende de maritieme visserij van Mauritanië respecteren;

werken samen om met name via de uitwisseling van informatie en nauwe administratieve samenwerking illegale visserijactiviteiten te voorkomen en te bestrijden.

Artikel 10

Gemengde commissie

1.   Er wordt een gemengde commissie opgericht die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de twee partijen en toeziet op de toepassing van deze overeenkomst. De gemengde commissie zal eveneens:

a)

toezicht houden op de uitvoering, de interpretatie en de goede werking van de overeenkomst en op het oplossen van geschillen;

b)

toezicht houden op de bijdrage van de overeenkomst aan de tenuitvoerlegging van het sectorale visserijbeleid van Mauritanië en deze evalueren;

c)

optreden als contactorgaan voor vraagstukken van gemeenschappelijk belang op visserijgebied;

d)

fungeren als forum voor de minnelijke schikking van geschillen over de interpretatie of toepassing van de overeenkomst;

e)

indien nodig de vangstmogelijkheden herzien en naar aanleiding daarvan de financiële tegenprestatie;

f)

elke andere taak vervullen die de partijen in onderlinge overeenstemming aan de commissie opleggen, inclusief taken op het gebied van de strijd tegen de illegale visserij en van administratieve samenwerking;

g)

praktische bepalingen vaststellen voor de in artikel 9 bedoelde administratieve samenwerking;

h)

de in artikel 8 bedoelde samenwerking tussen de economische actoren volgen en evalueren en indien nodig met voorstellen komen om deze te bevorderen.

2.   De gemengde commissie komt minstens eenmaal per jaar bijeen, afwisselend in Mauritanië en in de Gemeenschap, en wordt voorgezeten door de partij die de vergadering organiseert. Indien een van de partijen daarom verzoekt, wordt een buitengewone vergadering gehouden.

Artikel 11

Toepassingsgebied

Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op het grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en onder de in dat Verdrag gestelde voorwaarden en, anderzijds, op het grondgebied van Mauritanië en de wateren onder Mauritaanse jurisdictie.

Artikel 12

Duur van de overeenkomst

Deze overeenkomst is geldig voor een periode van zes jaar vanaf de datum van inwerkingtreding; zij wordt verlengd voor een periode van telkens zes jaar, tenzij zij overeenkomstig artikel 14 wordt opgezegd.

Artikel 13

Regeling van geschillen

Bij geschillen betreffende de interpretatie of de toepassing van deze overeenkomst plegen de overeenkomstsluitende partijen overleg.

Artikel 14

Opzegging

1.   Deze overeenkomst kan door elke partij wegens bijzondere omstandigheden worden opgezegd, bijvoorbeeld wanneer de toestand van de betrokken visbestanden verslechtert, wanneer wordt geconstateerd dat de aan vaartuigen van de Gemeenschap toegestane vangstmogelijkheden slechts in beperkte mate worden benut, of wanneer de door de partijen aangegane verbintenissen tot het bestrijden van illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visvangst niet worden nagekomen.

2.   Indien de overeenkomst op grond van de in lid 1 vermelde redenen wordt opgezegd, stelt de betrokken partij de andere partij ten minste zes maanden vóór het einde van de eerste periode of van iedere volgende periode schriftelijk in kennis van haar voornemen tot opzegging. Wanneer de overeenkomst om een andere dan de in lid 1 bedoelde redenen wordt opgezegd, bedraagt de opzeggingstermijn negen maanden.

3.   Na de in lid 2 bedoelde kennisgeving treden beide partijen in onderhandeling.

4.   Voor het jaar waarin de opzegging in werking treedt, wordt de in artikel 7 bedoelde financiële tegenprestatie evenredig en pro rata temporis verlaagd.

Artikel 15

Schorsing

1.   De toepassing van deze overeenkomst kan op initiatief van een partij worden geschorst wanneer tussen de partijen een ernstige onenigheid bestaat over de toepassing van de bepalingen van de overeenkomst. De toepassing kan pas worden geschorst indien de betrokken partij haar voornemen hiertoe schriftelijk en ten minste drie maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de schorsing meldt. Na ontvangst van deze kennisgeving plegen de partijen overleg met het oog op de minnelijke schikking van hun geschil.

2.   Naar gelang van de duur van de schorsing wordt de in artikel 7 bedoelde financiële tegenprestatie evenredig verlaagd pro rata temporis, onverminderd de bepalingen van artikel 7, lid 4, van het protocol.

Artikel 16

Protocol en bijlagen

Het protocol en de bijlagen met aanhangsels vormen een integrerend deel van deze overeenkomst.

Artikel 17

Slotbepalingen — Taal en inwerkingtreding

Deze overeenkomst, opgesteld in twee exemplaren in de Arabische, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, treedt in werking op de dag waarop de partijen elkaar ervan in kennis stellen dat de daartoe vereiste procedures zijn afgewikkeld.

PROTOCOL

tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie in het kader van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië

Artikel 1

Geldigheidsduur en vangstmogelijkheden

1.   De vangstmogelijkheden die, met ingang van 1 augustus 2006 en voor een periode van twee jaar, op grond van artikel 5 en artikel 6 van de overeenkomst worden verleend, worden vastgesteld in de bij dit protocol gevoegde tabel. Deze mogelijkheden maken deel uit van de in bijlage III vermelde totale visserijinspanning die door de autoriteiten van Mauritanië is vastgesteld op basis van de beschikbare en periodiek bijgewerkte wetenschappelijke adviezen.

2.   Lid 1 is van toepassing onverminderd de artikelen 4 en 5 van dit protocol.

3.   Op grond van artikel 6 van de overeenkomst mogen vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap voeren, slechts visserijactiviteiten in de Mauritaanse visserijzones uitoefenen indien daarvoor in het kader van dit protocol en overeenkomstig de bepalingen van de bijlagen bij dit protocol een vergunning is afgegeven.

Artikel 2

Financiële tegenprestatie — Betalingswijze

1.   De in artikel 7 van de overeenkomst vermelde financiële tegenprestatie bedraagt 86 miljoen EUR per jaar (1). Voor de in artikel 1 van dit protocol bedoelde periode wordt 11 miljoen EUR hiervan door Mauritanië besteed voor de financiële ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het nationale visserijbeleid, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder b), van de overeenkomst, waarvan 1 miljoen EUR per jaar is bestemd voor de ondersteuning van het Parc national du Banc d’Arguin (PNBA).

2.   Lid 1 is van toepassing onverminderd de artikelen 4, 5, 6, 7, 9, 10 en 13 van dit protocol.

3.   De betaling door de Gemeenschap van de financiële tegenprestatie vindt plaats uiterlijk op 31 december 2006 voor het eerste jaar en uiterlijk op 1 augustus voor de volgende jaren.

4.   De financiële tegenprestatie wordt gestort op één rekening van de Thesaurie van de Islamitische Republiek Mauritanië bij de Centrale Bank van Mauritanië, waarvan de gegevens door het ministerie worden verstrekt.

5.   Onverminderd artikel 6 worden besluiten over de toewijzing van deze bijdrage en van de steun voor het PNBA genomen in het kader van de wet op de overheidsfinanciën van Mauritanië; deze besluiten vallen dan ook volledig onder de bevoegdheid van Mauritanië.

Artikel 3

Wetenschappelijke samenwerking

1.   Beide partijen verbinden zich ertoe een verantwoorde visserij in de wateren van Mauritanië te bevorderen op basis van de beginselen van een duurzaam beheer.

2.   Tijdens de geldigheidsduur van dit protocol werken beide partijen samen om dieper in te gaan op bepaalde vraagstukken met betrekking tot de situatie van de visbestanden in de visserijzones van Mauritanië; hiertoe komt het gezamenlijke wetenschappelijke comité overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de overeenkomst ten minste eenmaal per jaar bijeen. Op verzoek van één van de partijen en indien nodig in het kader van deze overeenkomst kunnen ook extra vergaderingen van dit gezamenlijke wetenschappelijke comité worden belegd.

3.   Op basis van de conclusies van het gezamenlijke wetenschappelijke comité en in het licht van de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen, voeren beide partijen overleg binnen de in artikel 10 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie om in voorkomend geval en in onderlinge overeenstemming maatregelen te nemen die gericht zijn op een duurzaam beheer van de visbestanden.

4.   De taakomschrijving van het gezamenlijke wetenschappelijke comité heeft met name betrekking op de volgende activiteiten:

a)

het opstellen van een wetenschappelijk jaarverslag over de onder de overeenkomst vallende takken van visserij;

b)

het vaststellen en uitvoeren van een jaarprogramma dat betrekking heeft op specifieke wetenschappelijke vraagstukken, om een beter inzicht te krijgen in de visbestanden en de veranderingen die zich hebben voorgedaan bij de ecosystemen;

c)

het bestuderen van wetenschappelijke vraagstukken die zich bij de tenuitvoerlegging van de overeenkomst voordoen, volgens een door het comité in onderlinge overeenstemming goedgekeurde procedure;

d)

het onder meer en indien nodig verwezenlijken van experimentele visreizen om na te gaan met welke vangst- en expoitatiemogelijkheden de instandhouding van de visbestanden en hun ecosysteem kan worden gegarandeerd.

Artikel 4

Herziening van de vangstmogelijkheden

1.   De in artikel 1 van dit protocol bedoelde vangstmogelijkheden kunnen in onderlinge overeenstemming worden verhoogd, voor zover uit de conclusies van het in artikel 4, lid 1, van de overeenkomst bedoelde gezamenlijke wetenschappelijke comité blijkt dat een dergelijke verhoging het duurzame beheer van de visbestanden van Mauritanië niet schaadt. De in artikel 2, lid 1, van dit protocol bedoelde financiële tegenprestatie wordt dan evenredig verhoogd pro rata temporis. Het totaalbedrag van de financiële tegenprestatie van de Europese Gemeenschap mag echter niet meer bedragen dan het dubbele van het in artikel 2, lid 1, van dit protocol vermelde bedrag en blijft in verhouding staan tot de verhoging van de vangstmogelijkheden.

2.   Wanneer de partijen daarentegen overeenstemming bereiken over de vaststelling van in artikel 3, lid 3, van dit protocol bedoelde maatregelen ter verlaging van de in artikel 1 bedoelde vangstmogelijkheden, wordt de financiële tegenprestatie evenredig verlaagd pro rata temporis. Onverminderd artikel 6 kan de financiële tegenprestatie door de Gemeenschap worden geschorst indien geen van de in dit protocol vastgestelde vangstmogelijkheden kan worden benut.

3.   De verdeling van de vangstmogelijkheden over de verschillende categorieën vaartuigen kan eveneens worden herzien, mits de partijen daartoe samen besluiten en eventuele aanbevelingen van het gezamenlijke wetenschappelijke comité inzake het beheer van de bestanden die de gevolgen van die herverdeling zouden ondervinden, in acht worden genomen. De partijen spreken een overeenkomstige aanpassing van de financiële bijdrage af indien de herverdeling van de vangstmogelijkheden dat rechtvaardigt.

4.   Tot de herzieningen van de vangstmogelijkheden zoals bedoeld in de leden 1, 2, en 3, wordt in onderlinge overeenstemming door de partijen besloten in het kader van de gemengde commissie zoals bedoeld in artikel 10 van de overeenkomst.

Artikel 5

Experimentele visserij

1.   De partijen kunnen experimentele visreizen uitvoeren in de Mauritaanse visserijzones, na advies van het in artikel 4 van de overeenkomst bedoelde gezamenlijke wetenschappelijke comité. Daartoe plegen zij overleg op verzoek van een van de partijen en bepalen per geval de soorten, voorwaarden en andere relevante parameters.

2.   Vergunningen voor experimentele visserij worden verleend voor testdoeleinden voor een periode van ten hoogste zes maanden en in overeenstemming met artikel 6, lid 2, van de overeenkomst. Voor deze visserij is een recht verschuldigd.

3.   Wanneer de partijen vaststellen dat de experimentele visreizen positieve resultaten hebben opgeleverd en tegelijkertijd de ecosystemen zijn beschermd en de mariene biologische rijkdommen in stand zijn gehouden, kunnen volgens de in artikel 4 van dit protocol bedoelde overlegprocedure nieuwe vangstmogelijkheden worden toegekend aan vaartuigen van de Gemeenschap, zulks tot het verstrijken van het protocol en al naar gelang van de vangstmogelijkheden. De financiële tegenprestatie wordt verhoogd overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.

4.   De experimentele visserij vindt plaats in nauwe samenwerking met het Mauritaanse Instituut voor Oceanografisch Onderzoek en Visserij (IMROP). Het IMROP beslist over de samenstelling van het team van onderzoekers en waarnemers dat aan boord gaat; de kosten zijn ten laste van de reders. Het IMROP stelt een verslag op over de gegevens die de experimentele visserij oplevert, en deelt dit mee aan het ministerie.

5.   De vangsten die in het kader van deze experimentele visserij worden gedaan, zijn eigendom van de reders. Vangsten van vis die niet aan de wettelijk voorgeschreven maten voldoet, en van soorten die krachtens de wetgeving van Mauritanië niet mogen worden gevangen, aan boord gehouden en afgezet, zijn verboden.

6.   Tenzij de partijen in onderlinge overeenstemming iets anders hebben bepaald, landen vaartuigen die in het kader van de regelingen voor experimentele visserij vissen, al hun vangsten aan in Mauritanië.

Artikel 6

Bijdrage van de partnerschapsovereenkomst aan de tenuitvoerlegging van het sectorale visserijbeleid van Mauritanië

1.   De in artikel 7, lid 1, onder b), van de overeenkomst bedoelde financiële steun bedraagt 11 miljoen EUR per jaar overeenkomstig artikel 2, lid 1, van dit protocol. Deze financiële steun wordt aangewend voor de tenuitvoerlegging van de „Stratégie nationale de développement durable du secteur des pêches et de l’économie maritime de Mauritanie” (nationale strategie voor duurzame ontwikkeling van de visserijsector en de mariene economie van Mauritanië), die ten doel heeft een duurzame en verantwoorde visserij in de wateren van Mauritanië tot stand te brengen en die met name is toegespitst op de in lid 3 vermelde gebieden die verder worden toegelicht in bijlage IV, alsmede voor het PNBA.

2.   Mauritanië is verantwoordelijk voor het beheer van het bedrag dat overeenkomt met de in lid 1 vermelde financiële steun, in het licht van de door beide partijen in onderlinge overeenstemming vastgestelde doelstellingen en daarmee samenhangende programmering.

3.   Onverminderd de door de beide partijen vastgestelde doelstellingen en in overeenstemming met de prioriteiten van de „Stratégie nationale de développement durable du secteur des pêches et de l’économie maritime de Mauritanie” en om te zorgen voor een duurzaam en verantwoord beheer van de sector komen beide partijen overeen zich te concentreren op de volgende gebieden:

a)

verbetering van het beheer op visserijgebied:

steun voor de gecontroleerde ontwikkeling van de artisanale en de kustvisserij, met name door het opzetten, volgen en evalueren van plannen voor de ontwikkeling van de visserij;

programma’s om de kennis op visserijgebied op een hoger peil te brengen;

steun voor het beheer van de visserijinspanning;

oprichting van aangepaste laboratoria binnen het IMROP, modernisering van hun apparatuur en ontwikkeling van computersystemen en van systemen voor het analyseren van statistische gegevens;

b)

versnelde integratie van de visserijsector in de nationale economie van Mauritanië:

het ontwikkelen van infrastructuur, met name haveninfrastructuur, middels investeringsprogramma’s zoals de modernisering van de haven van Nouadhibou en van de vismarkt van Nouakchott voor de aanvoer van de vangsten van de artisanale visserij;

financiële ondersteuning voor de herstructurering van de industriële vloot van Mauritanië;

het opzetten van een programma voor de modernisering van de artisanale visserijvloot zodat deze vaartuigen kunnen voldoen aan de eisen op het gebied van hygiëne en veiligheid, met inbegrip van initiatieven zoals het geleidelijk vervangen van houten kano’s door kano’s die van meer geschikte materialen zijn vervaardigd en die de mogelijkheid bieden om vangsten te bewaren;

het opzetten van programma’s waarbij steun wordt verleend aan en geïnvesteerd wordt in de verbetering van het toezicht op de visserij, zoals de bouw van aanlegpontons in de havens die alleen door de controledienst en het IMROP worden gebruikt, en het opzetten van een opleidingsprogramma dat is aangepast aan controletechnieken en -technologieën, met name VMS (satellietvolgsystemen);

de tenuitvoerlegging van programma’s en initiatieven ter bevordering van de afzet van visserijproducten, met name door maatregelen om de sanitaire en fytosanitaire omstandigheden bij de aanvoer en de verwerking van de producten te verbeteren;

c)

verhoging van de capaciteit in de sector en verbetering van het bestuur:

het opzetten van een programma op het gebied van opleiding en steun voor de verbetering van de veiligheid op zee en de reddingsdiensten, met name voor vaartuigen voor de artisanale visserij;

het opzetten van programma’s ter ondersteuning van de technische diensten van het ministerie van Visserij en Mariene Economie van Mauritanië, die betrokken zijn bij het beheer van de sector;

het opzetten van een actieplan ter verbetering van de doelmatigheid van de diensten die betrokken zijn bij het beheer van de sector;

het opzetten en verder ontwikkelen van een systeem voor het beheer van vergunningen en het toezicht op vaartuigen.

Artikel 7

Methoden voor de tenuitvoerlegging van steunregelingen ten behoeve van het sectorale visserijbeleid van Mauritanië

1.   Onverminderd de bepalingen van artikel 6, lid 3, van dit protocol, dienen de Europese Gemeenschap en het ministerie, binnen de in artikel 10 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie, op basis van de richtsnoeren van bijlage IV en met ingang van de inwerkingtreding van het protocol, overeenstemming te bereiken over:

a)

de jaarlijkse en meerjaarlijkse richtsnoeren voor de uitvoering van de prioriteiten van het Mauritaanse visserijbeleid tot instelling van een duurzame en verantwoorde visserij, en met name die welke bedoeld worden in artikel 6, lid 3;

b)

de jaarlijkse en meerjaarlijkse doelstellingen die moeten worden bereikt, alsmede de criteria en de indicatoren die moeten worden gebruikt om een evaluatie van de behaalde resultaten op jaarbasis mogelijk te maken.

2.   Elke wijziging van deze richtsnoeren en doelstellingen en van deze criteria en indicatoren voor evaluatie wordt goedgekeurd door de twee partijen binnen de gemengde commissie.

3.   De toewijzing door Mauritanië van de in artikel 6, lid 1, bedoelde financiële steun wordt het eerste jaar waarin dit protocol van toepassing is, meegedeeld aan de Europese Gemeenschap op het moment waarop de gemengde commissie de richtsnoeren en doelstellingen en de criteria en indicatoren voor de evaluatie goedkeurt. Deze toewijzing wordt door Mauritanië voor elk jaar aan de Gemeenschap meegedeeld vóór 30 september van het jaar daarvoor.

4.   Het ministerie verstrekt de delegatie, uiterlijk drie maanden na de datum waarop de toepassing van dit protocol verjaart, een jaarverslag over de uitvoering van de acties, de bereikte resultaten en de eventuele moeilijkheden die zijn geconstateerd.

De Commissie behoudt zich het recht voor de Mauritaanse autoriteiten aanvullende informatie te vragen over deze resultaten teneinde binnen de in artikel 10 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie met de Mauritaanse autoriteiten overleg te plegen over eventuele corrigerende maatregelen om de doelstellingen alsnog te kunnen bereiken.

Artikel 8

Economische integratie van de communautaire actoren in de visserijsector in Mauritanië

1.   De twee partijen verbinden zich ertoe de economische integratie van de communautaire actoren in de hele visserijsector in Mauritanië te bevorderen.

2.   Om de sector „verse producten” te ontwikkelen, verleent Mauritanië, als stimulans, aan de communautaire actoren die vis aanvoeren in de havens in Mauritanië (met name voor verkoop aan de plaatselijke industrie, voor de verwerking van deze producten in Mauritanië of voor het vervoer over land van de vangsten die zijn gedaan in Mauritaanse visserijzones) een verlaging van de verschuldigde rechten, overeenkomstig bijlage I en de relevante regelgeving van Mauritanië.

3.   De twee partijen besluiten eveneens een denkgroep op te richten voor het vaststellen van de remmen op en de mogelijkheden voor directe investeringen van de Gemeenschap in de visserijsector in Mauritanië en de maatregelen om de voorwaarden betreffende deze investeringen te kunnen versoepelen.

Artikel 9

Geschillen — Opschorting van de toepassing van het protocol

1.   De partijen moeten in de in artikel 10 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie, zo nodig in een bijzondere zitting ervan, overleg plegen over eventuele onderlinge geschillen inzake de interpretatie en de toepassing van de in dit protocol vastgestelde bepalingen.

2.   De toepassing van het protocol kan op initiatief van een partij worden opgeschort, wanneer het geschil tussen de twee partijen als ernstig wordt beschouwd en het overeenkomstig lid 1 in de gemengde commissie gevoerde overleg niet is uitgemond in een minnelijke schikking.

3.   De toepassing van het protocol kan pas worden opgeschort, indien de betrokken partij haar voornemen hiertoe schriftelijk en ten minste drie maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de opschorting meldt.

4.   In afwijking van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde procedure voor opschorting, behoudt de Gemeenschap zich het recht voor over te gaan tot onmiddellijke opschorting van de toepassing van het protocol wanneer Mauritanië de verbintenissen die dat land is aangegaan ten aanzien van de uitvoering van zijn sectorale visserijbeleid, niet nakomt. Deze opschorting wordt onverwijld aan de Mauritaanse autoriteiten meegedeeld.

5.   Bij opschorting blijven de partijen in onderling overleg streven naar een minnelijke schikking van het geschil. Wanneer zij hierin slagen, wordt de toepassing van het protocol hervat en wordt het bedrag van de financiële tegenprestatie pro rata temporis overeenkomstig verlaagd afhankelijk van de duur van de periode waarin de toepassing van het protocol is opgeschort.

Artikel 10

Opschorting van de toepassing van het protocol bij niet-betaling

Onverminderd artikel 4 kan, wanneer de Gemeenschap de in artikel 2 bedoelde betalingen niet verricht, de toepassing van dit protocol als volgt worden opgeschort:

a)

het ministerie stelt de Europese Commissie in kennis van het feit dat geen betaling heeft plaatsgevonden. De Commissie verricht de nodige controles en gaat zo nodig binnen 30 werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving, over tot betaling;

b)

indien binnen de onder a) vastgestelde termijn de betaling niet is gedaan of niet op adequate wijze is gemotiveerd waarom dat niet is gebeurd, hebben de bevoegde autoriteiten van Mauritanië het recht om de toepassing van het protocol op te schorten. Zij stellen de Europese Commissie daarvan onverwijld in kennis;

c)

de toepassing van het protocol wordt hervat zodra het betrokken bedrag is betaald.

Artikel 11

Geldend nationaal recht

Onverminderd de bepalingen van de overeenkomst zijn op de activiteiten van vaartuigen die onder dit protocol en de bijlagen daarvan vallen, met name de aanvoer, het overladen, het gebruik van havendiensten, het bunkeren of andere activiteiten, de nationale wetten en voorschriften van Mauritanië van toepassing.

Artikel 12

Duur

Dit protocol en de bijlagen daarvan zijn van toepassing voor een periode van twee jaar met ingang van 1 augustus 2006; deze geldigheidsduur kan, met stilzwijgende instemming van beide partijen, tweemaal worden verlengd met een periode van twee jaar, mits het protocol en de bijlagen daarvan niet zijn opgezegd overeenkomstig artikel 13.

Artikel 13

Opzegging

1.   De betrokken partij stelt de andere partij ten minste zes maanden voor het einde van de eerste periode of van iedere volgende periode schriftelijk in kennis van haar voornemen om dit ptotocol op te zeggen.

2.   Na de in lid 1 bedoelde kennisgeving treden beide partijen in overleg.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit protocol en de bijlagen ervan treden in werking op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst.


(1)  Bij dit bedrag moet nog het bedrag worden gevoegd van de in hoofdstuk III van bijlage I bedoelde bijdragen van de reders, die rechtstreeks aan Mauritanië worden overgemaakt op de in hoofdstuk IV van bijlage I vermelde rekening en die worden geraamd op 22 miljoen EUR per jaar.

Tabel van de vangstmogelijkheden

Type visserij

 

 

Schaaldieren

Demersale visserij

Koppotigen

Pelagische visserij

 

Categorie 1:

Vaartuigen voor de visserij op schaaldieren met uitzondering van langoesten en krab

Categorie 10:

Krab

Categorie 6:

Langoesten

Categorie 2:

Trawlers en vaartuigen voor de visserij met de grondbeug op zwarte heek

Categorie 3:

Vaartuigen voor de visserij op andere demersale soorten dan zwarte heek, met ander vistuig dan trawls

Categorie 4:

Vriestrawlers voor de visserij op demersale vissoorten

Categorie 5:

Koppotigen

Categorie 7:

Vriesvaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen

Categorie 8:

Vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel en met de drijvende beug

Categorie 9:

Vriestrawlers voor de pelagische visserij (1)

Categorie 11:

Koelvaartuigen voor de pelagische visserij (1)

Maximale GT per vergunningsperiode

9 440 BT

300 BT

300 BT

3 600 BT

2 324 BT

750 BT

18 600 BT

43 vaartuigen

36 vaartuigen

31 vaartuigen

22 vergunningen

15 000 BT per maand gemiddeld op jaarbasis

CATEGORIE 1: VAARTUIGEN VOOR DE VISSERIJ OP SCHAALDIEREN MET UITZONDERING VAN LANGOESTEN EN KRAB

1.   Visserijzone

i)

Ten noorden van 19° 21′ 00″ NB, buiten het gebied dat wordt begrensd door een lijn die de volgende punten met elkaar verbindt:

20° 46′ 30″ NB

17° 03′ 00″ WL

20° 40′ 00″ NB

17° 07′ 50″ WL

20° 05′ 00″ NB

17° 07′ 50″ WL

19° 35′ 50″ NB

16° 47′ 00″ WL

19° 28′ 00″ NB

16° 45′ 00″ WL

19° 21′ 00″ NB

16° 45′ 00″ WL

ii)

Ten zuiden van 19° 21′ 00″ NB, ten westen van de 6-mijlslijn gemeten vanaf de laagwaterlijn.

Wanneer het ontwikkelingsplan voor garnalen is goedgekeurd, kan deze zone met instemming van beide partijen worden herzien.

2.   Toegestaan vistuig

Bodemtrawls voor garnalen of ander selectief tuig

Beide partijen voeren technische proeven uit om de kenmerken van het selectieve vistuig te bepalen, en met name: i) sorteerroosters voor sleepnetten, ii) ander selectief tuig dan sleepnetten. Dit selectief tuig moet vóór 31 december 2009 in gebruik worden genomen na een wetenschappelijke, technische en economische evaluatie van de resultaten van deze proeven.

Het gebruik van trawls met dubbele kuil is verboden.

Het gebruik van trawls waarvan de kuil van dubbelgaren is vervaardigd, is verboden.

3.   Toegestane minimummaaswijdte

50 mm.

4.   Biologische rustperiode

Twee maanden: september en oktober.

De twee partijen kunnen in gemeenschappelijk overleg in het kader van de gemengde commissie besluiten om de duur van deze biologische rustperiode aan te passen, te verlengen of te verkorten en voor een bepaalde periode zones afbakenen om de kweek en concentratie van jonge vis te beschermen.

5.   Bijvangsten

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

6.   Toegestane tonnage/visrechten

 

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Toegestane tonnage (BT) per vergunningsperiode

9 440 BT

9 440 BT

9 440 BT

9 440 BT

9 440 BT

9 440 BT

Visrechten in EUR/BT/jaar

268

280

291

303

315

315

7.   Opmerkingen

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 bedoelde perioden waarmee het protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.

CATEGORIE 2: TRAWLERS EN VAARTUIGEN VOOR DE VISSERIJ MET DE GRONDBEUG OP ZWARTE HEEK

1.   Visserijzone

1.1.

i)

Ten noorden van 19° 15′ 60″ NB, ten westen van de lijn die de volgende punten met elkaar verbindt:

20° 46′ 30″ NB

17° 03′ 00″ WL

20° 36′ 00″ NB

17° 11′ 00″ WL

20° 36′ 00″ NB

17° 36′ 00″ WL

20° 03′ 00″ NB

17° 36′ 00″ WL

19° 45′ 70″ NB

17° 03′ 00″ WL

19° 29′ 00″ NB

16° 51′ 50″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 51′ 50″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 49′ 60″ WL

ii)

Ten zuiden van 19° 15′ 60″ NB tot 17° 50′ 00″ NB, ten westen van de 18-mijlslijn gemeten vanaf de laagwaterlijn.

iii)

Ten zuiden van 17° 50′ 00″ NB, ten westen van de 12-mijlslijn gemeten vanaf de laagwaterlijn.

1.2.

De tijdens de biologische rustperiode voor de visserij op koppotigen afgebakende zones zijn:

i)

Tussen Cap Blanc en Cap Timiris wordt de zone waarin het verboden is te vissen, afgebakend door de lijn die de volgende punten met elkaar verbindt:

20° 46′ 00″ NB

17° 03′ 00″ WL

20° 46′ 00″ NB

17° 47′ 00″ WL

20° 03′ 00″ NB

17° 47′ 00″ WL

19° 47′ 00″ NB

17° 14′ 00″ WL

19° 21′ 00″ NB

16° 55′ 00″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 51′ 50″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 49′ 60″ WL

ii)

Ten zuiden van Cap Timiris (ten zuiden van 19° 15′ 60″ N) en tot Nouakchott (17° 50′ 00″ NB) wordt deze zone begrensd door de lijn van 18 mijl gemeten vanaf de laagwaterlijn.

iii)

Ten zuiden van Nouakchott (ten zuiden van 17° 15′ 00″ NB), wordt deze zone begrensd door de lijn van 12 mijl gemeten vanaf de laagwaterlijn.

2.   Toegestaan vistuig

Grondbeug;

bodemtrawls voor de heekvisserij.

Het gebruik van trawls met dubbele kuil is verboden.

Het gebruik van trawls waarvan de kuil van dubbelgaren is vervaardigd, is verboden.

3.   Toegestane minimummaaswijdte

70 mm voor het trawlnet.

4.   Biologische rustperiode

De twee partijen bepalen in het kader van de gemengde commissie en op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke en door het gezamenlijke wetenschappelijke comité goedgekeurde adviezen de meest geschikte biologische rustperiode.

5.   Bijvangst

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

6.   Toegestane tonnage/visrechten

 

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Toegestane tonnage (BT) per vergunningsperiode

3 600 BT

3 600 BT

3 600 BT

3 600 BT

3 600 BT

3 600 BT

Visrechten in EUR/BT/jaar

135

142

148

153

159

159

7.   Opmerkingen

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 bedoelde perioden waarmee het protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

Met uitsluiting van vriestrawlers.

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.

CATEGORIE 3: VAARTUIGEN VOOR DE VISSERIJ OP ANDERE DEMERSALE SOORTEN DAN ZWARTE HEEK, MET ANDER VISTUIG DAN TRAWLS

1.   Visserijzone

1.1.

i)

Ten noorden van 19° 48′ 50″ NB, buiten 3 zeemijl vanaf de basislijn Cap Blanc-Cap Timiris.

ii)

Ten zuiden van 19° 48′ 50″ NB tot 19° 21′ 00″ NB, ten westen van 16° 45′ 00″ WL.

iii)

Ten zuiden van 19° 21′ 00″ NB, buiten 3 zeemijl vanaf de laagwaterlijn.

1.2.

De tijdens de biologische rustperiode voor de visserij op koppotigen afgebakende zones zijn:

i)

Tussen Cap Blanc en Cap Timiris:

20° 46′ 00″ NB

17° 03′ 00″ WL

20° 46′ 00″ NB

17° 47′ 00″ WL

20° 03′ 00″ NB

17° 47′ 00″ WL

19° 47′ 00″ NB

17° 14′ 00″ WL

19° 21′ 00″ NB

16° 55′ 00″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 51′ 50″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 49′ 60″ WL

ii)

Ten zuiden van Cap Timiris (ten zuiden van 19° 15′ 60″ NB) en tot Nouakchott (17° 50′ 00″ NB) wordt deze zone begrensd door de lijn van 3 mijl, gemeten vanaf de laagwaterlijn.

iii)

Ten zuiden van Nouakchott (ten zuiden van 17° 50′ 00″ NB) wordt deze zone begrensd door de lijn van 3 mijl, gemeten vanaf de laagwaterlijn.

2.   Toegestaan vistuig

Beuglijnen;

vast kieuwnet dat maximaal 7 m hoog en maximaal 100 m lang is. Kieuwnetten vervaardigd van monofilvezels uit polyamide zijn op grond van de Mauritaanse wetgeving verboden.

handlijnen;

korven;

zegennetten voor de visserij op aas.

3.   Toegestane minimummaaswijdte

120 mm voor kieuwnetten.

16 mm voor netten voor de visserij met levend aas; 20 mm vanaf 1 augustus 2007.

4.   Bijvangsten

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

5.   Toegestane tonnage

 

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Toegestane tonnage (BT) per vergunningsperiode

2 324 BT

2 324 BT

2 324 BT

2 324 BT

2 324 BT

2 324 BT

Visrechten in EUR/BT/jaar

233

244

254

264

274

274

6.   Opmerkingen

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 bedoelde perioden waarin het protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

Het vistuig dat zal worden gebruikt, moet worden opgegeven bij de aanvraag voor de kwartaalvergunning.

Zegennetten mogen alleen worden gebruikt voor de visserij op aas dat zal worden gebruikt voor de visserij met handlijnen of korven.

Het gebruik van korven is toegestaan voor maximaal zeven vaartuigen met een tonnage per vaartuig van minder dan 135 BT.

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.

De twee partijen bepalen in het kader van de gemengde commissie en op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke en door het gezamenlijke wetenschappelijke comité goedgekeurde adviezen de meest geschikte biologische rustperiode.

CATEGORIE 4: VRIESTRAWLERS VOOR DE VISSERIJ OP DEMERSALE SOORTEN

1.   Visserijzone

1.1.

i)

Ten noorden van 19° 15′ 60″ NB, ten westen van de lijn die de volgende punten met elkaar verbindt:

20° 46′ 30″ NB

17° 03′ 00″ WL

20° 36′ 00″ NB

17° 11′ 00″ WL

20° 36′ 00″ NB

17° 36′ 00″ WL

20° 03′ 00″ NB

17° 36′ 00″ WL

19° 45′ 70″ NB

17° 03′ 00″ WL

19° 29′ 00″ NB

16° 51′ 50″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 51′ 50″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 49′ 60″ WL

ii)

Ten zuiden van 19° 15′ 60″ NB tot 17° 50′ 00″ NB, ten westen van de 18-mijlslijn gemeten vanaf de laagwaterlijn.

iii)

Ten zuiden van 17° 50′ 00″ NB, ten westen van de 12-mijlslijn gemeten vanaf de laagwaterlijn.

2.   Toegestaan vistuig

Trawlnetten.

Het gebruik van trawls met dubbele kuil is verboden.

Het gebruik van trawls waarvan de kuil van dubbelgaren is vervaardigd, is verboden.

3.   Toegestane minimummaaswijdte

70 mm.

4.   Biologische rustperiode

Twee maanden: september en oktober.

De twee partijen kunnen in gemeenschappelijk overleg in het kader van de gemengde commissie besluiten om de duur van deze biologische rustperiode aan te passen, te verlengen of te verkorten, en voor een bepaalde periode gesloten zones afbakenen om de kweek en concentratie van jonge vis te beschermen.

5.   Bijvangst

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

6.   Toegestane tonnage/visrechten

 

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Toegestane tonage (BT) per vergunningsperiode

750 BT

750 BT

750 BT

750 BT

750 BT

750 BT

Visrechten in EURO/BT/jaar

144

150

156

163

169

169

7.   Opmerkingen

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het Protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 van het Protocol bedoelde periodes waarmee het Protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.

CATEGORIE 5: KOPPOTIGEN

1.   Visserijzone

Ten noorden van 19° 15′ 60″ NB, buiten het gebied dat de volgende punten met elkaar verbindt:

20° 46′ 30″ NB

17° 03′ 00″ WL

20° 40′ 00″ NB

17° 07′ 50″ WL

19° 57′ 00″ NB

17° 07′ 50″ WL

19° 28′ 20″ NB

16° 48′ 00″ WL

19° 18′ 50″ NB

16° 48′ 00″ WL

19° 18′ 50″ NB

16° 40′ 50″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 38′ 00″ WL

Ten zuiden van 19° 15′ 60″ NB tot 17° 50′ 00″ NB, ten westen van de 9-mijlszone gemeten vanaf de laagwaterlijn.

Ten zuiden van 17° 50′ 00″ NB, ten westen van de 6-mijlszone gemeten vanaf de laagwaterlijn.

2.   Toegestaan vistuig

Bodemtrawls.

Het gebruik van trawls met dubbele kuil is verboden.

Het gebruik van trawls waarvan de kuil van dubbelgaren is vervaardigd, is verboden.

3.   Toegestane minimummaaswijdte

70 mm.

4.   Biologische rustperiode

Twee maanden: september en oktober.

De twee partijen kunnen in gemeenschappelijk overleg in het kader van de gemengde commissie en op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen besluiten om de duur van deze biologische rustperiode aan te passen, te verlengen of te verkorten en voor een bepaalde periode gesloten zones afbakenen om de kweek en concentratie van jonge vis te beschermen.

5.   Bijvangst

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

6.   Toegestane tonnage/visrechten

 

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Toegestane tonnage (BT) per vergunningsperiode

18 600 GT

18 600 GT

18 600 GT

18 600 GT

18 600 GT

18 600 GT

Visrechten in EUR/BT/jaar

321

335

349

363

377

377

7.   Opmerkingen

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 bedoelde perioden waarmee het protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

De toegestane tonnage mag ten hoogste 2 % afwijken.

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.

CATEGORIE 6: LANGOESTEN

1.   Visserijzone

1.1.

Ten noorden van 19° 21′ 00″ NB, 20 zeemijl gemeten vanaf de basislijn Cap Blanc-Cap Timiris.

1.2.

Ten zuiden van 19° 21′ 00″ NB, 15 zeemijl gemeten vanaf de laagwaterlijn.

2.   Toegestaan vistuig

Korven.

3.   Toegestane minimummaaswijdte

Netmateriaal van 50 mm; met ingang van 1 augustus 2007: 60 mm.

4.   Biologische rustperiode

Twee maanden: september en oktober.

De twee partijen kunnen in gemeenschappelijk overleg in het kader van de gemengde commissie besluiten om de duur van deze biologische rustperiode aan te passen, te verlengen of te verkorten.

5.   Bijvangst

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

6.   Toegestane tonnage/visrechten

 

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Toegestane tonnage (BT) per vergunningsperiode

300 BT

300 BT

300 BT

300 BT

300 BT

300 BT

Visrechten in EUR/BT/jaar

260

271

283

294

305

305

7.   Opmerkingen

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 bedoelde perioden waarmee het protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.

CATEGORIE 7: VRIESVAARTUIGEN VOOR DE TONIJNVISSERIJ MET ZEGEN

1.   Visserijzone

1.1.

Ten noorden van 19° 21′ 00″ NB, 30 zeemijl gemeten vanaf de basislijn Cap Blanc-Cap Timiris.

1.2.

Ten zuiden van 19° 21′ 00″ NB, 30 zeemijl gemeten vanaf de laagwaterlijn.

2.   Toegestaan vistuig

Zegennet.

3.   Toegestane minimummaaswijdte

Door de ICCAT aanbevolen normen.

4.   Bijvangst

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

5.   Toegestane tonnage/visrechten

Rechten per gevangen ton

35 EUR

 

 

 

 

Aantal vaartuigen dat mag vissen

36

 

 

 

 

Voorschot in EUR per vaartuig per jaar

1 750 EUR

 

 

 

 

6.   Opmerkingen

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 bedoelde perioden waarmee het protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.

CATEGORIE 8: VAARTUIGEN VOOR DE TONIJNVISSERIJ MET DE HENGEL EN MET DE DRIJVENDE BEUG

1.   Visserijzone

Voor vaartuigen met drijvende beug is dezelfde zone van toepassing als voor vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen.

Voor de tonijnvisserij met de hengel is de zone als volgt afgebakend:

1.1.

ten noorden van 19° 21′ 00″ NB, 15 zeemijl, gemeten vanaf de basislijn van Cap Blanc-Cap Timiris;

1.2.

ten zuiden van 19° 21′ 00″ NB, 12 zeemijl gemeten vanaf de laagwaterlijn.

Zone waar mag worden gevist op levend aas:

Ten noorden van 19° 48′ 50″ NB, buiten 3 zeemijl vanaf de basislijn Cap Blanc-Cap Timiris.

Ten zuiden van 19° 48′ 50″ NB tot 19° 21′ 00″ NB, ten westen van 16° 45′ 00″ WL.

Ten zuiden van 19° 21′ 00″ NB, buiten 3 zeemijl gemeten vanaf de laagwaterlijn.

2.   Toegestaan vistuig

Hengel en drijvende beug.

3.   Bijvangst

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

4.   Toegestane tonnage/visrechten

Aantal vaartuigen dat mag vissen

31

 

 

 

 

 

Vaartuigen voor de visserij met de hengel — rechten per ton gevangen vis

25 EUR

 

 

 

 

 

Vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug — rechten per ton gevangen vis

35 EUR

 

 

 

 

 

Voorschot in EUR per vaartuig per jaar

2 500 EUR voor vaartuigen voor de visserij met de hengel

3 500 EUR voor vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug

 

 

 

 

 

5.   Opmerkingen

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 bedoelde perioden waarmee het protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

1)

Toegestane minimummaaswijdte voor de visserij met levend aas: 16 mm. Het vissen met levend aas zal beperkt zijn tot een aantal dagen per maand dat wordt vastgesteld door de gemengde commissie. De aanvang en het einde van deze activiteiten moeten worden meegedeeld aan de controleautoriteit.

2)

Gezien de aanbevelingen van de ICCAT en de FAO ter zake, is de visserij op de haaisoorten, reuzenhaai (Cetorhinus maximus), witte haai (Carcharodon carcharias), zandtijgerhaai (Carcharias taurus) en ruwe haai (Galeorhinus galeus) verboden.

3)

Met inachtneming van de aanbevelingen nrs. 04-10 en 05-05 van de ICCAT met betrekking tot het behoud van haaien die in het kader van de door het ICCAT geregelde visserij zijn gevangen.

4)

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.

5)

De twee partijen bepalen in gezamenlijk overleg de praktische regelingen om dit type visserij mogelijk te maken of het levend aas te vangen dat nodig is voor de activiteiten van deze vaartuigen. Wanneer deze activiteiten plaatsvinden in gevoelige zones of met niet-conventioneel tuig, zullen deze regelingen worden vastgesteld op basis van de aanbevelingen van het IMROP en in overleg met de controleautoriteit.

CATEGORIE 9: VRIESTRAWLERS VOOR DE PELAGISCHE VISSERIJ

1.   Visserijzone

i)

Ten noorden van 19° 21′ 00″ NB, buiten de zone die is afgebakend door de volgende punten:

20° 46′ 30″ NB

17° 03′ 00″ WL

20° 36′ 00″ NB

17° 11′ 00″ WL

20° 36′ 00″ NB

17° 24′ 10″ WL

19° 57′ 00″ NB

17° 24′ 10″ WL

19° 45′ 70″ NB

17° 03′ 00″ WL

19° 29′ 00″ NB

16° 51′ 50″ WL

19° 21′ 00″ NB

16° 45′ 00″ WL

ii)

Ten zuiden van 19° 21′ 00″ NB tot 17° 50′ 00″ NB, tot 13 zeemijl vanaf de laagwaterlijn.

iii)

Ten zuiden van 17° 50′ 00″ NB tot 16° 04′ 00″ NB, tot 12 zeemijl vanaf de laagwaterlijn.

2.   Toegestaan vistuig

Pelagische trawls.

De kuil van pelagische of semi-pelagische trawls kan worden verstevigd door een netwerk met een minimummaaswijdte van 400 mm (gestrekte mazen) en verstevigingsstroppen met een tussenafstand van minimaal 1,5 m, behalve voor die van het achterste gedeelte van de trawl die op ten minste 2 m van het kuilvenster moet worden aangebracht. Het gebruik van verstevigingen of dubbele kuilen voor andere doeleinden is verboden en met de trawls mogen in geen geval andere soorten worden bevist dan de kleine pelagische soorten waarvan de vangst is toegestaan.

3.   Toegestane minimummaaswijdte

40 mm.

4.   Bijvangst

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

5.   Toegestane tonnage/visrechten

Aantal vaartuigen dat tegelijk mag vissen

22


Visrechten in EUR/BT/jaar

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Vaartuigen met een tonnage (BT) van 5 000 BT of minder

8

8,1

8,2

8,3

8,4

8,5

Vaartuigen met een tonnage (BT) van 5 000 BT maar minder dan 7 000 BT

7

7,1

7,2

7,3

7,4

7,5

Vaartuigen met een tonnage (BT) van 7 000 BT maar minder dan 9 500 BT

6

6,1

6,2

6,3

6,4

6,5

In totaal mogen de vangsten van het totaal aantal vriestrawlers dat in aanmerking komt voor deze vergunningen, niet meer bedragen dan 440 000 t per jaar. In de vergunningen die aan deze vaartuigen worden verleend, moet exact de tonnage worden vermeld voor elk vaartuig. Bij overschrijding van de referentietonnage geldt een extra recht van 15 EUR per ton.

6.   Opmerkingen

De niet-benutte vangstmogelijkheden van categorie 11 kunnen worden gebruikt door categorie 9 tot maximaal 25 vergunningen per maand.

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 bedoelde periodes waarmee het protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.

CATEGORIE 10: KRAB

1.   Visserijzone

i)

Ten noorden van 19° 15′ 60″ NB, ten westen van de lijn die de volgende punten met elkaar verbindt:

20° 46′ 30″ NB

17° 03′ 00″ WL

20° 36′ 00″ NB

17° 11′ 00″ WL

20° 36′ 00″ NB

17° 36′ 00″ WL

20° 03′ 00″ NB

17° 36′ 00″ WL

19° 45′ 70″ NB

17° 03′ 00″ WL

19° 29′ 00″ NB

16° 51′ 50″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 51′ 50″ WL

19° 15′ 60″ NB

16° 49′ 60″ WL

ii)

Ten zuiden van 19° 15′ 60″ NB tot 17° 50′ 00″ NB, ten westen van de 18-mijlslijn gemeten vanaf de laagwaterlijn.

iii)

Ten zuiden van 17° 50′ 00″ NB, ten westen van de 12-mijlslijn gemeten vanaf de laagwaterlijn.

2.   Toegestaan vistuig

Korven voor krab.

3.   Toegestane minimummaaswijdte

Netmateriaal: 50 mm; met ingang van 1 augustus 2007: 60 mm.

4.   Biologische rustperiode

Twee maanden: september en oktober.

De twee partijen kunnen in gemeenschappelijk overleg in het kader van de gemengde commissie en op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen besluiten om de duur van deze biologische rustperiode aan te passen, te verlengen of te verkorten en voor een bepaalde periode gesloten zones afbakenen om de kweek en concentratie van jonge vis te beschermen.

5.   Bijvangst

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

6.   Toegestane tonnage/visrechten

 

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Toegestane tonnage (BT) per jaar

300 BT

300 BT

300 BT

300 BT

300 BT

300 BT

Visrechten in EUR/BT/jaar

260

271

283

294

305

305

7.   Opmerkingen

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 bedoelde periodes waarmee het protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.

CATEGORIE 11: KOELVAARTUIGEN VOOR DE PELAGISCHE VISSERIJ (GEEN VRIESVAARTUIGEN)

1.   Visserijzone

i)

Ten noorden van 19° 21′ 00″ NB, buiten de zone die wordt begrensd door een lijn die de volgende punten met elkaar verbindt:

20° 46′ 30″ NB

17° 03′ 00″ WL

20° 36′ 00″ NB

17° 11′ 00″ WL

20° 36′ 00″ NB

17° 24′ 10″ WL

19° 57′ 00″ NB

17° 24′ 10″ WL

19° 45′ 70″ NB

17° 03′ 00″ WL

19° 29′ 00″ NB

16° 51′ 50″ WL

19° 21′ 00″ NB

16° 45′ 00″ WL

ii)

Ten zuiden van 19° 21′ 00″ NB tot 17° 50′ 00″ NB, tot 13 zeemijl vanaf de laagwaterlijn.

iii)

Ten zuiden van 17° 50′ 00″ NB tot 16° 04′ 00″ NB, tot 12 zeemijl vanaf de laagwaterlijn.

2.   Toegestaan vistuig

Pelagische trawls en ringzegens voor de industriële visserij.

De kuil van pelagische of semi-pelagische trawls kan worden verstevigd door een netwerk met een minimummaaswijdte van 400 mm (gestrekte mazen) en verstevigingsstroppen met een tussenafstand van minimaal 1,5 m, behalve voor die van het achterste gedeelte van de trawl die op ten minste 2 m van het kuilvenster moet worden aangebracht. Het gebruik van verstevigingen of dubbele kuilen voor andere doeleinden is verboden en met de trawls mogen in geen geval andere soorten worden bevist dan de kleine pelagische soorten waarvan de vangst is toegestaan.

3.   Toegestane minimummaaswijdte

40 mm voor trawls en 20 mm voor ringzegens.

4.   Bijvangst

In overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving.

Wanneer in de Mauritaanse wetgeving geen bepalingen zijn opgenomen inzake de bijvangsten voor bepaalde soorten, overleggen de twee partijen in het kader van de gemengde commissie om de maximaal toegestane bijvangsten te bepalen.

5.   Toegestane tonnage/visrechten

Toegestane tonnage

15 000 BT per maand (jaargemiddelde), hetgeen neerkomt op drie maandelijkse verguningen voor vriesvaartuigen voor de pelagische visserij (categorie 9).

Door de vangsten per maand op jaarbasis te boeken, komt het gemiddelde maandelijkse gebruik na een jaar waarin het protocol van toepassing is, overeen met het voor de betrokken categorie vermelde cijfer en kunnen niet-benutte vangstmogelijkheden naar de volgende periode worden overgedragen.


 

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Visrechten in EUR/BT/jaar

7

7

7,2

7,3

7,4

7,5

6.   Opmerkingen

De niet-benutte vangstmogelijkheden van categorie 11 kunnen worden gebruikt door categorie 9 tot maximaal 25 vergunningen per maand.

De visrechten zijn vastgesteld voor een periode van twee jaar waarin het protocol van toepassing is, alsmede voor de twee in artikel 12 bedoelde perioden waarmee het protocol stilzwijgend kan worden verlengd, dat wil zeggen in totaal voor zes jaar.

Voor de vangsten van koelvaartuigen voor de pelagische visserij geldt geen maximum.

De overgangsbepalingen voor de aanmonstering van zeelieden zijn opgenomen in bijlage I (hoofdstuk XV, punt 6).

Aanvoer en overladen worden aangemoedigd overeenkomstig de bepalingen van het protocol en bijlage I.


(1)  De niet-benutte vangstmogelijkheden van categorie 11 kunnen worden gebruikt door categorie 9 voor maximaal 25 vergunningen per maand.

BIJLAGE I

Voorwaarden voor de uitoefening van de visserij door vaartuigen van de Gemeenschap in de visserijzone van Mauritanië

HOOFDSTUK I

VEREISTE DOCUMENTEN VOOR DE VERGUNNINGAANVRAAG

1.   Wanneer voor een vaartuig voor het eerst een vergunning wordt aangevraagd, dient de Commissie, via haar delegatie, bij het ministerie voor elk vaartuig afzonderlijk een aanvraagformulier voor een vergunning in volgens het in aanhangsel 1 opgenomen model. De verstrekte gegevens met betrekking tot de naam van het vaartuig, de tonnage in BT, de identificatieletters en -nummers, de radioroepnaam, het motorvermogen, de totale lengte en de registratiehaven moeten conform zijn aan de gegevens die voorkomen in het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen (vlootregister).

2.   Tevens dient de reder bij de eerste aanvraag voor een vergunning:

een door de lidstaat voor eensluidend gewaarmerkte kopie te verstrekken van de meetbrief waarop in BT de tonnage van het vaartuig is vermeld;

een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat voor eensluidend gewaarmerkte recente kleurenfoto van het zij-aanzicht van het vaartuig in zijn huidige staat. Deze foto moet minstens 15 × 10 cm groot zijn.

3.   Bij iedere wijziging van de tonnage van een vaartuig is de reder verplicht om een door de lidstaat voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de nieuwe meetbrief in te dienen en ook de documenten in verband met deze wijziging, d.w.z. met name een kopie van de door de reder bij zijn bevoegde overheid ingediende aanvraag en het akkoord van de overheid bij te voegen en moet hij voorts een gedetailleerde opgave van de aan het vaartuig uitgevoerde wijzigingen verstrekken.

Bij veranderingen wat betreft de structuur of het uitzicht van het vaartuig moet ook een nieuwe door de bevoegde autoriteiten gecertificeerde foto worden verstrekt.

4.   Aanvragen voor visvergunningen worden alleen ingediend voor vaartuigen waarvoor de op grond van de punten 1, 2 en 3 vereiste documenten zijn verstrekt.

HOOFDSTUK II

BEPALINGEN INZAKE HET AANVRAGEN, DE AFGIFTE EN DE GELDIGHEID VAN DE VERGUNNINGEN

1.   Voorwaarden om voor de visserij in aanmerking te komen:

1.1.   Vaartuigen die visserijactiviteiten in het kader van de overeenkomst wensen uit te oefenen, dienen gerechtigd te zijn om in de visserijzone van Mauritanië te vissen.

1.2.   Om hiervoor in aanmerking te komen, moet noch voor de reder, noch voor de kapitein van het vaartuig, noch voor het vaartuig zelf een verbod van toepassing zijn op het vissen in Mauritanië. Zij dienen in orde te zijn ten aanzien van de Mauritaanse autoriteiten, in de zin dat zij voldaan moeten hebben aan al hun vroegere verplichtingen voortvloeiende uit hun visserij in Mauritanië.

2.   Aanvragen van vergunningen

2.1.   Voor de vergunningen voor vaartuigen voor de pelagische visserij dient de Commissie, via haar delegatie, bij het ministerie ten minste tien werkdagen vóór het begin van de visserijactiviteiten de aanvragen in, vergezeld van de documenten om de technische kenmerken te staven.

Voor alle andere soorten vergunningen dient de Commissie, via haar delegatie, elk kwartaal, ten minste één maand vóór het begin van de geldigheidsduur van de gevraagde vergunningen, bij het ministerie de lijsten in van de vaartuigen waarvoor, op grond van de in de technische notities bij het protocol vastgestelde maxima voor elk type visserij, een vergunning wordt aangevraagd voor de uitoefening van de visserij. Deze lijsten gaan vergezeld van de betalingsbewijzen. Vergunningsaanvragen die niet zijn ingediend binnen de bovenvermelde termijn, worden niet in behandeling genomen.

2.2.   In deze lijsten wordt per type visserij het aantal vaartuigen vermeld, met voor elk vaartuig de voornaamste kenmerken, met inbegrip van het vistuig zoals vermeld in het communautaire vlootregister, het bedrag van de betalingen gesplitst per rubriek en het aantal Mauritaanse zeelieden.

2.3.   Bij de vergunningsaanvragen wordt, in een formaat dat compatibel is met de software van het ministerie, een gegevensbestand gevoegd met alle informatie die nodig is voor het opstellen van de visvergunningen, met inbegrip van eventuele wijzigingen in de gegevens van de vaartuigen.

2.4.   De vergunningsaanvragen worden alleen ingediend voor in aanmerking komende vaartuigen waarvoor is voldaan aan alle voorwaarden die zijn vastgesteld in de punten 2.1, 2.2 en 2.3.

2.5.   Vaartuigen in het bezit van visvergunningen in de buurlanden kunnen op hun vergunningsaanvraag het land, de vissoort(en) en de geldigheidsduur van deze vergunningen vermelden om hun meervoudige in- en uitreizen in de visserijzone te vergemakkelijken.

2.6.   Van persoonsgegevens die in het kader van een vergunningsaanvraag — en meer in het algemeen in het kader van de overeenkomst — worden ingediend, mag alleen gebruik worden gemaakt in het kader van de overeenkomst.

3.   Afgifte van de vergunningen

3.1.   Het ministerie geeft een vergunning af aan een vaartuig nadat de vertegenwoordiger van de reder, ten minste tien dagen vóór het begin van de geldigheidsduur van de gevraagde vergunningen, voor elk vaartuig een afzonderlijk betalingsbewijs heeft voorgelegd (een door de Thesaurie van Mauritanië opgestelde kwitantie), zoals vermeld in hoofdstuk IV. Deze termijn wordt voor vaartuigen voor de pelagische visserij ingekort tot vijf dagen. De vergunningen zijn te verkrijgen bij de diensten van het ministerie in Nouadhibou of in Nouakchott.

3.2.   Op de vergunningen worden voorts vermeld de geldigheidsduur, de technische kenmerken van het vaartuig, het aantal Mauritaanse zeelieden en verwijzingen naar de betaling van de visrechten, alsmede de voorwaarden voor het uitoefenen van de visserij zoals bepaald in de desbetreffende technische notities.

3.3.   De visserijvergunningen mogen slechts worden afgegeven voor vaartuigen waarvoor alle voor de afgifte van de vergunningen nodige administratieve formaliteiten zijn vervuld. Vaartuigen die een vergunning ontvangen, zullen worden ingeschreven op de lijst van vaartuigen die gerechtigd zijn te vissen. Deze lijst zal via de delegatie zowel naar de controledienst als naar de Commissie worden doorgestuurd.

3.4.   De Commissie wordt via de delegatie door Mauritanië ervan in kennis gesteld wanneer aanvragen worden afgewezen. In voorkomend geval verstrekt het ministerie een vordering voor de eventueel reeds betaalde bedragen, verminderd met de eventueel uitstaande boetes.

3.5.   De twee partijen komen overeen om de invoering van een elektronisch vergunningssysteem te bevorderen.

4.   Geldigheid en gebruik van de vergunningen

4.1.   Een vergunning is slechts geldig voor de periode waarvoor de verschuldigde visrechten zijn betaald overeenkomstig de bepalingen van de technische notities die op de vergunning in kwestie staan vermeld.

De vergunningen worden afgegeven voor een periode van drie, zes of twaalf maanden. Zij kunnen worden verlengd.

Voor vaartuigen voor de pelagische visserij (categorieën 9 en 11) kan een vergunning voor een maand worden afgegeven. Voor trawlers voor de pelagische visserij (uitsluitend van categorie 9) wordt in de vergunning het quotum vermeld dat voor het vaartuig is toegestaan (zie hoofdstuk XV, punt 3). Eventuele niet-benutte hoeveelheden in de periode waarvoor de vergunning geldt, kunnen worden overgedragen naar een nieuwe vergunning voor hetzelfde vaartuig of naar een ander vaartuig in dezelfde categorie.

De vergunningen zijn slechts geldig in één van de volgende perioden:

eerste periode

:

van 1 augustus tot en met 31 december 2006,

tweede periode

:

van 1 januari tot en met 31 december 2007,

derde periode

:

van 1 januari tot en met 31 december 2008,

vierde periode

:

van 1 januari tot en met 31 december 2009,

vijfde periode

:

van 1 januari tot en met 31 december 2010,

zesde periode

:

van 1 januari tot en met 31 december 2011,

zevende periode

:

van 1 januari tot en met 31 juli 2012.

De geldigheidstermijn van een vergunning kan niet beginnen in de loop van een jaarlijkse periode en aflopen in de loop van de daaropvolgende jaarlijkse periode.

4.2.   Vergunningen worden afgegeven op naam van een specifiek vaartuig en mogen niet worden overgedragen. In het geval van naar behoren door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat geconstateerde overmacht, wordt op verzoek van de Commissie de vergunning voor een vaartuig echter zo spoedig mogelijk vervangen door een vergunning voor een ander vaartuig van dezelfde categorie, waarbij echter de voor deze categorie toegestane tonnage niet mag worden overschreden.

4.3.   De te vervangen vergunning wordt door de Commissie via de delegatie teruggestuurd aan het ministerie dat de nieuwe vergunning afgeeft.

4.4.   Andere aanpassingen van de betaalde bedragen in verband met de vervanging van de vergunning dienen te worden uitgevoerd voordat de vervangende vergunning wordt afgegeven.

4.5.   De vergunning moet aan boord van het betrokken vaartuig worden bewaard en moet bij iedere controle aan de hiertoe gemachtigde autoriteiten worden voorgelegd.

HOOFDSTUK III

VISRECHTEN

1.   De visrechten worden voor elk vaartuig berekend aan de hand van de bedragen die voor elk jaar zijn vastgesteld in de technische notities bij het protocol. Voor driemaandelijkse en zesmaandelijkse vergunningen worden de visrechten pro rata temporis berekend en vermeerderd met respectievelijk 3 % of 2 % om de vaste kosten van het opstellen van de vergunningen te dekken. De visrechten voor deze vergunningen omvatten alle hieraan verbonden rechten en heffingen, met uitzondering van de parafiscale heffing (1), havenrechten of de dienstverleningsvergoeding (2). Tot en met 31 juli 2008 moet een bedrag dat overeenkomt met 2 % van het bedrag van de rechten voor de kosten van de waarnemers, worden betaald op een specifieke rekening zoals bepaald in hoofdstuk IV. Na deze periode en onverminderd de bepalingen van artikel 12 van het protocol zal een begrotingstoewijzing voor de financiering van beëdigde en onafhankelijke wetenschappelijke waarnemers en controleurs worden opgenomen in de wet op de overheidsfinanciën, zoals bepaald in bijlage IV, die in de plaats komt van deze gedeeltelijke betaling.

2.   De visrechten worden betaald voor één of meer kwartalen, behalve bij een kortere geldigheidsduur waarin bij de overeenkomst is voorzien of die voortvloeit uit de toepassing van de overeenkomst, in welk geval de rechten betaald moeten worden in verhouding tot de feitelijke geldigheidsduur van de vergunning.

3.   Een kwartaal komt overeen met een periode van drie maanden die ingaat op 1 oktober, 1 januari, 1 april of 1 juli, met uitzondering van de eerste en laatste periode van het protocol, die loopt van 1 augustus tot en met 30 september 2006, respectievelijk van 1 maart tot en met 31 juli 2012.

HOOFDSTUK IV

WIJZE VAN BETALING

1.   De betalingen — in euro — geschieden als volgt:

a)

voor de visrechten:

door overschrijving op een van de rekeningen in het buitenland van de Mauritaanse Centrale Bank, ten gunste van de Thesaurie van Mauritanië;

b)

voor de kosten in verband met de wetenschappelijke waarnemers en de parafiscale heffing:

door overschrijving op een van de rekeningen in het buitenland van de Mauritaanse Centrale Bank, ten gunste van de controledienst;

c)

voor de boetes:

door overschrijving op een van de rekeningen in het buitenland van de Mauritaanse Centrale Bank, ten gunste van de Thesaurie van Mauritanië;

d)

voor de vergoedingen voor uitbreiding van vergunningen:

door overschrijving op een van de rekeningen in het buitenland van de Mauritaanse Centrale Bank, ten gunste van het ministerie.

2.   De in punt 1 bedoelde bedragen worden geacht daadwerkelijk te zijn geïnd wanneer de Thesaurie of het ministerie, hiervan in kennis gesteld door de Mauritaanse Centrale Bank, de bevestiging van betaling geven.

3.   Vóór de inwerkingtreding van het protocol geven de Mauritaanse autoriteiten de Commissie de lijst door van de rekeningen in het buitenland van de Mauritaanse Centrale Bank met vermelding van de voor internationale overschrijvingen vereiste gegevens (BIC- en IBAN-code).

HOOFDSTUK V

MEDEDELING VAN DE VANGSTGEGEVENS

1.   Een visreis van een vaartuig van de Gemeenschap wordt gedefinieerd als zijnde:

de tijd tussen het binnenvaren en het uitvaren van de visserijzone van Mauritanië, ofwel

de tijd tussen het binnenvaren van de visserijzone van Mauritanië en het overladen van de vangst, ofwel

de tijd tussen het binnenvaren van de visserijzone van Mauritanië en de aanlanding van de vangst in Mauritanië.

2.   Logboek

2.1.   Kapiteins van vaartuigen houden dagelijks het logboek bij, waarvan het model is opgenomen in aanhangsel 2. Dit logboek dient correct en leesbaar te worden ingevuld en door de kapitein van het vaartuig te worden ondertekend. Voor de vaartuigen die vissen op over grote afstanden trekkende soorten, is het bepaalde in hoofdstuk XIV van toepassing.

2.2.   Onvolledige of niet correct ingevulde logboekformulieren worden als niet-ingevuld beschouwd.

2.3.   Aan het einde van elke visreis wordt het originele exemplaar van het logboek door de kapitein van het vaartuig rechtstreeks aan de controledienst afgegeven. De reder is verplicht om de nationale autoriteiten van de lidstaat, alsmede de Commissie, via de delegatie, binnen 15 werkdagen een kopie van dit logboek toe te zenden.

2.4.   Als een van de in de punten 2.1, 2.2 en 2.3 vermelde verplichtingen niet wordt nagekomen, wordt de visvergunning automatisch geschorst totdat zulks wel het geval is, en dit onverminderd de sancties waarin de Mauritaanse wetgeving voorziet.

2.5.   De twee partijen komen overeen om de invoering van een elektronisch logboek te bevorderen.

2.6.   Voor vaartuigen voor de pelagische visserij (categorieën 9 en 11) wordt de vangst gecontroleerd bij aanvoer, overlading of aan het eind van de reis.

3.   Aanvullend logboek (aangiften van aanvoer en overlading)

3.1.   Bij elke aanvoer of overlading zijn de kapiteins verplicht om het aanvullende logboek volgens het model in aanhangsel 3 correct en leesbaar in te vullen en te ondertekenen.

3.2.   In geval van aanvoer zendt de reder het originele exemplaar van de aangifte van aanvoer uiterlijk binnen 30 dagen na de aanlanding naar de controledienst, met een kopie naar het ministerie. Binnen dezelfde termijn dient ook een kopie te worden verzonden naar de nationale autoriteiten van de lidstaat en, via de delegatie, naar de Commissie.

3.3.   In geval van overlading geeft de kapitein het originele exemplaar van de aangifte van overlading onmiddellijk na de overlading aan de controledienst af, met een kopie voor het ministerie. Binnen een termijn van 15 werkdagen dient ook een kopie te worden verzonden naar de nationale autoriteiten van de lidstaat en, via de delegatie, naar de Commissie.

3.4.   Als de in de punten 3.1, 3.2 en 3.3 vermelde verplichtingen niet worden nagekomen, wordt de visvergunning automatisch geschorst totdat zulks wel het geval is.

4.   Kwartaalaangiften

4.1.   Vóór het einde van de derde maand van het kwartaal stelt de Commissie, via de delegatie, het ministerie in kennis van de hoeveelheden die de vaartuigen van de Gemeenschap in het voorgaande kwartaal hebben gevangen.

4.2.   Deze gegevens worden gesplitst per maand en per type visserij, per vaartuig en per vissoort.

4.3.   Deze gegevens worden eveneens naar het ministerie verzonden door middel van een elektronisch bestand in een formaat dat compatibel is met de software die het ministerie gebruikt.

5.   Betrouwbaarheid van de gegevens

Om bruikbaar te zijn als grondslag voor het toezicht op de ontwikkeling van de visbestanden, moeten de gegevens die zijn vermeld in de documenten zoals bedoeld in de punten 1, 2, 3 en 4, in overeenstemming zijn met het feitelijke verloop van de visserij.

HOOFDSTUK VI

BIJVANGSTEN

1.   De bijvangsten, waarvan de toegestane percentages in de technische notities bij het protocol zijn vermeld, worden op elk moment bepaald in verhouding tot het totale gewicht van de levende en aan boord bewaarde vangsten en dit overeenkomstig de wetgeving van Mauritanië.

2.   Elke overschrijding van de toegestane percentages wordt overeenkomstig de wetgeving van Mauritanië bestraft en kan voor de overtredende partij, dat wil zeggen zowel de kapitein als het vaartuig, een definitief verbod op alle visserijactiviteiten in Mauritanië tot gevolg hebben.

3.   Het ongeoorloofd aan boord hebben van vissoorten is verboden en wordt bestraft overeenkomstig de wetgeving van Mauritanië.

HOOFDSTUK VII

AANVOER IN MAURITANIË

In het belang van een betere integratie met het oog op een gezamenlijke ontwikkeling van hun respectieve visserijsector zijn de twee partijen overeengekomen om de vrijwillige aanvoer aan te moedigen en de volgende bepalingen vast te leggen met betrekking tot deze aanvoer in Mauritaanse havens.

Algemene voorwaarden en financiële stimulansen

1.   De aanvoer vindt plaats in de Mauritaanse haven Nouadhibou. De reder die zijn vangst aanvoert, kiest vrij de datum waarop de aanvoer zal plaatsvinden. Hij deelt de Mauritaanse havenautoriteiten 72 uur vóór de geplande aankomst in de haven deze datum per fax of e-mail mee, met vermelding van de totale hoeveelheid die hij meent te zullen aanvoeren. De havenautoriteiten bevestigen de consignataris of de reder binnen 24 uur op dezelfde wijze dat de aanvoer zal plaatsvinden binnen 24 uur na de aankomst in de haven.

2.   De aanvoer moet zijn voltooid binnen 24 uur na de aankomst van het vaartuig in de haven.

3.   Na voltooiing van de aanvoer, geven de bevoegde havenautoriteiten de kapitein een aanvoercertificaat.

4.   Tijdens de periode waarin het vaartuig zich in de haven bevindt, geldt voor de vissers een regeling van vrije doorvoer met een „zeevaartboekje”.

5.   De vaartuigen van de Gemeenschap die in Mauritanië aanvoeren of overladen, krijgen een korting op de voor de vergunning te betalen visrechten voor de periode waarin de aanvoer of overlading heeft plaatsgevonden. Deze korting bedraagt 25 % van de kosten van de lopende vergunning voor vaartuigen die aanvoeren, en 15 % voor vaartuigen die overladen.

6.   Wijze van toepassing: de afschriften van het aanvoercertificaat (de aanvoercertificaten) betreffende de door een vaartuig verrichte aanvoer worden meegedeeld aan de delegatie. Wanneer voor het betrokken vaartuig een nieuwe vergunningaanvraag wordt ingediend, deelt de delegatie het ministerie de kopieën van de certificaten mee, vergezeld van een verzoek om korting van de visrechten voor de nieuwe vergunning.

7.   Vóór het einde van het eerste halfjaar waarin het protocol wordt toegepast, verstrekt het ministerie de delegatie de volgende gegevens:

de algemene voorwaarden voor de aanvoer, inclusief de havenheffingen;

de inrichtingen die overeenkomstig de communautaire regelgeving ter zake zijn erkend;

de douane-entrepots;

de maximumgrootte en het aantal vaartuigen dat er toegang toe heeft;

de opslagvoorwaarden en -capaciteit voor bevroren (– 22 °C), gekoelde en verse producten;

de transportmiddelen en de frequentie waarmee de visserijproducten naar buitenlandse markten worden gebracht;

de bevoorradingsvoorwaarden en de gemiddelde prijzen van de bevoorrading (brandstoffen, levensmiddelen, enz.);

de radioroepnaam, de telefoonnummers, het faxnummer en het telexnummer, alsmede de openingstijden van de kantoren van de havenautoriteiten;

alle andere gegevens die de aanvoer kunnen vergemakkelijken.

Fiscale en financiële voorwaarden

Het vaartuig van de Gemeenschap dat vis aanvoert te Nouadhibou, is vrijgesteld van belastingen of heffingen van gelijke werking, met uitzondering van havenheffingen en -kosten die — in dezelfde omstandigheden — worden toegepast voor Mauritaanse vaartuigen.

Voor visserijproducten geldt een douaneregeling overeenkomstig de geldende Mauritaanse wetgeving. Zij zijn bijgevolg bij hun binnenkomst in de Mauritaanse haven of bij uitvoer vrijgesteld van alle douaneformaliteiten en douanerechten of -heffingen van gelijke werking en worden beschouwd als goederen onder een regeling van „tijdelijk douanevervoer” („tijdelijke opslag”).

De reder kan vrij beslissen over de bestemming van de productie van zijn vaartuig. Deze kan worden verwerkt, opgeslagen onder een douaneregeling, verkocht in Mauritanië of uitgevoerd (tegen vreemde valuta's).

Op de in Mauritanië verkochte producten die bestemd zijn voor de Mauritaanse markt, worden dezelfde belastingen en heffingen toegepast als op Mauritaanse visserijproducten.

De winst kan worden uitgevoerd zonder extra kosten (vrijstelling van douanerechten en heffingen van gelijke werking).

HOOFDSTUK VIII

AANMONSTERING VAN MAURITAANSE ZEELIEDEN

1.   Afgezien van de vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen die ernaar zullen streven om ten minste één Mauritaan per vaartuig aan te monsteren, de vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel die ten minste drie Mauritaanse zeelieden per vaartuig moeten aanmonsteren, en de vaartuigen voor de pelagische visserij van categorie 11 waarvoor overgangsbepalingen zijn vastgesteld in hoofdstuk XV, punt 6, is elk vaartuig van de Gemeenschap verplicht ten minste de onderstaande aantallen Mauritaanse zeelieden aan te monsteren tijdens de effectieve duur van de reis:

twee zeelieden en één officier of één waarnemer voor vaartuigen met een tonnage van minder dan 200 BT;

drie zeelieden en één officier of één waarnemer voor vaartuigen met een tonnage van 200 BT of meer, maar minder dan 250 BT;

vier zeelieden en één officier of één waarnemer voor vaartuigen met een tonnage van 250 BT of meer, maar minder dan 300 BT;

zes zeelieden en één officier voor vaartuigen met een tonnage van 300 BT of meer, maar minder dan 350 BT;

zeven zeelieden en één officier voor vaartuigen met een tonnage van 350 BT of meer, maar minder 500 BT;

acht zeelieden en één officier voor vaartuigen met een tonnage van 500 BT of meer, maar minder dan 800 BT;

een aantal zeelieden dat overeenkomt met 37 % van de bemanning, met een minimum van acht zeelieden en twee officieren, voor vaartuigen met een tonnage van 800 BT of meer, maar minder dan 2 000 BT;

een aantal zeelieden dat overeenkomt met 37 % van de bemanning, met een minimum van twaalf zeelieden en twee officieren, voor vaartuigen van 2 000 BT of meer.

1.2.   Voor vaartuigen met een tonnage van 800 BT of meer wordt het minimumaantal aan te monsteren zeelieden verminderd met twee voor elke extra officier die wordt aangemonsterd.

1.3.   De reders zijn vrij in de keuze van de Mauritaanse zeelieden en officieren die zij willen aanmonsteren overeenkomstig de bepalingen van het koopvaardijwetboek.

2.   De reder of zijn vertegenwoordiger deelt aan het ministerie de namen mee van de op het betrokken vaartuig aangemonsterde Mauritaanse zeelieden, met vermelding van hun inschrijving op de bemanningslijst.

3.   De verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk is van rechtswege van toepassing op zeelieden die zijn aangemonsterd op vissersvaartuigen van de Gemeenschap. Het gaat daarbij met name om de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers en de bestrijding van discriminatie op het gebied van werk en beroep.

4.   De arbeidsovereenkomsten van de Mauritaanse zeelieden, waarvan de ondertekenende partijen een afschrift ontvangen, worden gesloten tussen de vertegenwoordiger(s) van de reders en de zeelieden en/of hun vakverenigingen of vertegenwoordigers, in samenwerking met de bevoegde autoriteit van Mauritanië. Die overeenkomsten garanderen de zeelieden de aansluiting bij de socialezekerheidsregeling die op hen van toepassing is, met inbegrip van een overlijdens-, ziekte- en ongevallenverzekering.

5.   Binnen een termijn van twee maanden na de afgifte van de vergunning stelt de reder of zijn vertegenwoordiger het ministerie rechtstreeks in het bezit van een kopie van het bedoelde contract, naar behoren geparafeerd door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat.

6.   Het loon van de lokale zeelieden komt ten laste van de reder. Het loon wordt vóór de afgifte van de vergunningen vastgesteld in onderling overleg tussen de reders of hun vertegenwoordigers en de betrokken Mauritaanse zeelieden of hun vertegenwoordigers. De bezoldigingsvoorwaarden van de Mauritaanse zeelieden mogen evenwel niet ongunstiger zijn dan die welke worden toegepast voor Mauritaanse bemanningen, en mogen in geen geval ongunstiger zijn dan de IAO-normen.

7.   Indien één of meer aan boord werkzame zeelieden zich niet melden op het voor het vertrek van het vaartuig vastgestelde tijdstip, mag het vaartuig de geplande visreis aanvatten na de bevoegde autoriteiten van de haven van inscheping op de hoogte te hebben gebracht van het niet in aantal zijn van de zeelieden en na zijn monsterrol te hebben bijgewerkt. Deze autoriteiten brengen het ministerie daarvan op de hoogte.

De reder is verplicht, de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat zijn vaartuig uiterlijk bij de volgende visreis het op grond van de overeenkomst vereiste aantal zeelieden aan boord heeft.

8.   Bij niet-aanmonstering van Mauritaanse zeelieden om andere redenen dan die welke bedoeld zijn in het vorige punt, zijn de reders van de betrokken vaartuigen van de Gemeenschap verplicht, binnen drie maanden een forfaitair bedrag te betalen van 20 EUR per visdag in de Mauritaanse visserijzone per zeeman.

Dat bedrag wordt gebruikt voor de opleiding van Mauritaanse zeevissers en wordt overgemaakt op de in punt 1, onder b), van hoofdstuk IV vermelde rekening.

9.   De Commissie deelt het ministerie via haar delegatie halfjaarlijks de lijst mee van de op 1 januari en op 1 juli van elk jaar op de vaartuigen van de Gemeenschap aangemonsterde Mauritaanse zeelieden, met vermelding van hun nummer van inschrijving in het register van zeelieden en van het vaartuig waarop zij zijn aangemonsterd.

10.   Behoudens het in punt 7 bedoelde geval wordt, indien een reder de bepaling inzake de aanmonstering van het aantal Mauritaanse vissers herhaaldelijk niet nakomt, de visvergunning van het vaartuig automatisch geschorst totdat wel aan die verplichting is voldaan.

HOOFDSTUK IX

TECHNISCHE INSPECTIES

1.   Ieder vaartuig van de Gemeenschap meldt zich eens per jaar en na elke wijziging van de tonnage of elke verandering van het type visserij resulterend in het gebruik van andere soorten vistuig, in de haven van Nouadhibou of Nouakchott aan om de voorgeschreven inspecties te ondergaan. Deze inspecties vinden verplicht plaats binnen 48 uur na aankomst van het schip in de haven.

De voorwaarden voor de technische inspecties van de vaartuigen voor de tonijnvisserij, de vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug en de vaartuigen voor de pelagische visserij zijn vastgesteld in de hoofdstukken XIV en XV.

2.   Indien de inspectie een gunstig resultaat heeft opgeleverd, wordt aan de kapitein van het vaartuig een verklaring afgegeven met een geldigheidsduur die gelijk is aan die van de vergunning en die de facto kosteloos wordt verlengd voor vaartuigen die hun vergunning in de loop van het jaar vernieuwen. De verklaring moet te allen tijde aan boord van het vaartuig worden bewaard.

3.   Bij de technische inspectie wordt nagegaan of de technische kenmerken van het vaartuig en het vistuig aan boord in overeenstemming zijn met de bepalingen van de overeenkomst en of aan de voorwaarden met betrekking tot de Mauritaanse bemanning is voldaan.

4.   De kosten van de inspectie worden aan de reder in rekening gebracht volgens de in de Mauritaanse wetgeving vastgestelde tariefregeling en worden meegedeeld aan de communautaire partij. Zij mogen niet hoger zijn dan de gewoonlijk door andere vaartuigen voor dezelfde diensten betaalde bedragen.

5.   Als een van de in de punten 1 en 2 vastgestelde verplichtingen niet wordt nagekomen, wordt de visvergunning automatisch geschorst totdat wel aan die verplichting is voldaan.

HOOFDSTUK X

IDENTIFICATIE VAN DE VAARTUIGEN

1.   De identificatiemerktekens van elk vaartuig van de Gemeenschap moeten in overeenstemming zijn met de communautaire regelgeving ter zake. Het ministerie moet in kennis worden gesteld van deze regelgeving voordat het protocol in werking treedt. Eventuele wijzigingen van de wetgeving worden ten minste één maand vóór de inwerkingtreding ervan aan het ministerie meegedeeld.

2.   Elk vaartuig dat zijn merktekens, naam of registratienummer verhult, kan een sanctie worden opgelegd op grond van de geldende Mauritaanse wetgeving.

HOOFDSTUK XI

SCHORSING OF INTREKKING VAN DE VERGUNNING

Als de Mauritaanse autoriteiten op grond van het protocol of van de Mauritaanse wetgeving besluiten de vergunning van een vaartuig van de Gemeenschap te schorsen of definitief in te trekken, dient de kapitein van dat vaartuig zijn visserijactiviteit onverwijld te beëindigen en zich naar de haven van Nouadhibou te begeven om het origineel van zijn vergunning in te leveren bij de controledienst. Zodra de voorgeschreven formaliteiten zijn vervuld, stelt het ministerie de Commissie ervan in kennis dat de schorsing is opgeheven en wordt de vergunning teruggegeven.

HOOFDSTUK XII

OVERTREDINGEN

1.   Alle overtredingen worden bestraft overeenkomstig de Mauritaanse wetgeving.

2.   In geval van ernstige of zeer ernstige visserijovertredingen, zoals omschreven in de Mauritaanse wetgeving, behoudt het ministerie zich het recht voor om de betrokken vaartuigen en kapiteins, en eventueel de betrokken reders, voorlopig of definitief van alle visserijactiviteiten in Mauritanië uit te sluiten.

HOOFDSTUK XIII

BOETES

Het bedrag van de boete die wordt toegepast op een vaartuig van de Gemeenschap, wordt bepaald in overeenstemming met de Mauritaanse wetgeving, met inachtneming van het in die wetgeving vastgestelde minimum- en maximumbedrag. Dit bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van hoofdstuk VI, punt 3, van bijlage II. Het bedrag van de boete wordt door de controledienst omgerekend in euro met toepassing van de door de Centrale Bank van Mauritanië op het moment van de overtreding gehanteerde wisselkoers en beide bedragen worden tegelijkertijd meegedeeld aan de reder en de Commissie, via de delegatie.

De Mauritaanse wetgeving alsmede eventuele latere wijzigingen daarvan worden meegedeeld aan de communautaire partij.

HOOFDSTUK XIV

BEPALINGEN VOOR VAARTUIGEN DIE VISSEN OP OVER GROTE AFSTANDEN TREKKENDE SOORTEN

(VAARTUIGEN VOOR DE TONIJNVISSERIJ EN VAARTUIGEN VOOR DE VISSERIJ MET DE DRIJVENDE BEUG)

1.   De vergunningen voor vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen, vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug worden afgegeven voor een periode die overeenkomt met een kalenderjaar, behalve voor het eerste en het laatste jaar van het protocol.

Het originele exemplaar van de vergunning moet te allen tijde aan boord van het vaartuig worden bewaard en moet bij iedere controle worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteiten van Mauritanië die belast zijn met de controle. De Europese Gemeenschap houdt een ontwerplijst bij van de vaartuigen waarvoor een vergunning is gevraagd overeenkomstig de in het protocol vastgestelde bepalingen. Na de opstelling van deze lijst en na elke bijwerking ervan wordt de lijst aan de autoriteiten van Mauritanië meegedeeld. Na ontvangst van deze ontwerplijst en nadat de Europese Commissie aan de Mauritaanse autoriteiten heeft gemeld dat het voorschot is betaald, wordt het vaartuig door de bevoegde autoriteiten van Mauritanië ingeschreven op een lijst van vaartuigen die toestemming hebben om te vissen, welke lijst wordt meegedeeld aan de autoriteiten die belast zijn met de visserijcontrole. In dat geval wordt aan de reder een gewaarmerkt afschrift van die lijst afgegeven, dat in plaats van de visvergunning aan boord wordt bewaard totdat de vergunning is afgegeven.

Zodra het bewijs van betaling van het voorschot is voorgelegd, stelt het ministerie de vergunning op en schrijft het het betrokken vaartuig in op de lijst van vaartuigen die toestemming hebben om te vissen, welke lijst via de delegatie wordt doorgegeven aan de controledienst en aan de Commissie.

2.   Voordat de vergunningen worden afgegeven, dienen alle vaartuigen zich te onderwerpen aan de voorgeschreven inspecties. Deze inspecties kunnen worden uitgevoerd in een nader overeen te komen buitenlandse haven. Alle aan de inspectie verbonden kosten zijn ten laste van de reder.

3.   De vergunningen worden afgegeven nadat op één van de rekeningen in het buitenland van de Centrale Bank van Mauritanië ten name van de Mauritaanse Thesaurie een forfaitair bedrag is overgemaakt dat overeenstemt met het in de technische notities bij het protocol vastgestelde voorschot. Dit forfaitaire bedrag wordt pro rata temporis vastgesteld voor de geldigheidsduur van de vergunning voor het eerste en het laatste jaar van de overeenkomst (3).

4.   De vaartuigen moeten een logboek bijhouden volgens het ICCAT-model in aanhangsel 4, voor elke visserijperiode in de Mauritaanse wateren. Het logboek moet ook worden ingevuld als niets is gevangen.

Voor de perioden waarin een in voorgaande alinea bedoeld vaartuig buiten de wateren van Mauritanië heeft verbleven, moet in het bovenbedoelde logboek de vermelding „buiten EEZ Mauritanië” worden ingevuld.

Binnen 15 werkdagen na aankomst in de haven van aanvoer worden de in dit punt bedoelde logboeken ingediend bij het ministerie en de nationale autoriteiten van de lidstaat.

Als een van de hierboven vermelde verplichtingen niet wordt nagekomen, wordt, onverminderd de sancties waarin de Mauritaanse wetgeving voorziet, de visvergunning automatisch geschorst totdat wel aan die verplichting is voldaan.

5.   Onder voorbehoud van eventuele verificaties door Mauritanië, dient de Commissie, via haar delegatie, vóór 15 juni van elk jaar bij het ministerie een afrekening in van de rechten die voor het vorige visjaar verschuldigd zijn; de afrekening wordt opgemaakt aan de hand van de door elke reder opgestelde vangstaangiften die zijn gevalideerd door de voor de verificatie van de vangstgegevens bevoegde wetenschappelijke instellingen van de lidstaten, zoals het IRD (Institut de recherche pour le développement), IEO (Instituto Español de Oceanografia), INIAP ( Instituto Nacional de Investigação Agrária e das Pescas) en het IMROP (Instituut voor oceanografisch onderzoek en visserij van Mauritanië).

6.   Voor het laatste jaar van toepassing van de overeenkomst wordt de afrekening van de rechten die voor het vorige visjaar verschuldigd zijn, meegedeeld binnen vier maanden na het verstrijken van de overeenkomst.

7.   De definitieve afrekening wordt gezonden naar de betrokken reders, die beschikken over een termijn van 30 dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving en de goedkeuring van de cijfers door het ministerie, om zich te kwijten van hun financiële verplichtingen ten aanzien van hun bevoegde autoriteiten. De betaling in euro, ten gunste van de Thesaurie van Mauritanië op een van de in hoofdstuk IV vermelde rekeningen, geschiedt uiterlijk anderhalve maand na die kennisgeving.

Als het bedrag van de definitieve afrekening lager is dan het in punt 4 bedoelde voorschot, wordt het verschil evenwel niet terugbetaald aan de reder.

8.   In afwijking van het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, dienen de vaartuigen van de Gemeenschap binnen drie uur na het binnenvaren en het verlaten van de visserijzone van Mauritanië hun positie en de aan boord aanwezige vangsten mee te delen aan de Mauritaanse autoriteiten, bij voorkeur per fax of, indien niet voorhanden, via de radio.

Het faxnummer en de radiofrequentie worden door de controledienst meegedeeld.

Een kopie van de faxberichten of van de opname van de radioberichten wordt door de Mauritaanse autoriteiten en door de reders bewaard totdat de in punt 5 bedoelde definitieve afrekening door beide partijen is goedgekeurd.

9.   Op verzoek van de Mauritaanse autoriteiten en in overleg met de betrokken reders nemen vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen voor een overeen te komen periode een wetenschappelijke waarnemer aan boord.

HOOFDSTUK XV

BEPALINGEN INZAKE VAARTUIGEN VOOR DE PELAGISCHE VISSERIJ

1.   Het originele exemplaar van de vergunning moet te allen tijde aan boord van het vaartuig worden bewaard en moet bij iedere controle aan de bevoegde autoriteiten van Mauritanië worden voorgelegd. Als het origineel van de vergunning om praktische redenen niet onmiddellijk nadat het door het ministerie is afgegeven, aan het vaartuig kan worden bezorgd, mag gedurende maximaal tien dagen een kopie of een fax aan boord worden bewaard.

2.   De technische inspecties van vaartuigen kunnen in Europa worden uitgevoerd. De reis- en verblijfkosten van twee door het ministerie aan te wijzen inspecteurs zijn ten laste van de reders.

3.   De bedragen van de visrechten omvatten alle aan de vergunning verbonden lasten of heffingen, met uitzondering van de parafiscale heffing, havenrechten of dienstverleningsheffingen.

Voor elke ton vis die is gevangen boven de referentietonnage die is toegewezen aan elk vriesvaartuig voor de pelagische visserij van categorie 9, betalen de reders 15 EUR per ton aan de Mauritaanse Thesaurie. De gevangen hoeveelheden worden in onderlinge overeenstemming bepaald binnen een door de twee partijen overeen te komen termijn.

Het principe van een maximumhoeveelheid voor de vangsten is niet van toepassing op vaartuigen voor de pelagische visserij (geen vriesvaartuigen) van categorie 11.

De visrechten en de eventuele extra bedragen worden betaald op een buitenlandse rekening van de Centrale Bank van Mauritanië op naam van de Thesaurie van Mauritanië.

4.   Vaartuigen voor de pelagische visserij stellen de controledienst twaalf uur van tevoren in kennis van hun voornemen om een Mauritaanse visserijzone binnen te varen en 36 uur van tevoren van hun voornemen om een dergelijke zone te verlaten. Wanneer het vaartuig zijn voornemen om de wateren te verlaten meedeelt, geeft het tegelijkertijd zijn positie en de aan boord gehouden vangsten (hoeveelheden en soorten) door.

5.   De reders zorgen voor het vervoer van de Mauritaanse zeelieden en wetenschappelijke waarnemers en nemen de kosten daarvan voor hun rekening.

6.   Voor vaartuigen voor de pelagische visserij gelden voor de aanmonstering van zeelieden de volgende bepalingen:

tijdens de eerste zes maanden van visserij in de Mauritaanse visserijzones zijn de vaartuigen vrijgesteld van de verplichting tot aanmonstering van Mauritaanse zeelieden;

tijdens de volgende zes maanden van visserij monsteren de vaartuigen 50 % van het in hoofdstuk VIII, punt 1, vermelde aantal zeelieden aan.

Aan het eind van deze twee perioden zijn de bepalingen van hoofdstuk VIII, punt 1, van toepassing op vaartuigen van categorie 11.


(1)  Op grond van het decreet tot instelling van de parafiscale heffing zijn de tarieven van deze heffing voor industriële visserijvaartuigen, die moeten worden betaald in de plaatselijke valuta, als volgt:

Categorie visserij op schaaldieren, koppotigen en demersale vissoorten

Categorie pelagische visserij (kleine en grote)

Tonnage

Bedrag per kwartaal (MRO)

Tonnage

Bedrag per maand (MRO)

< 99 BT

50 000

< 2 000 BT

50 000

100-200 BT

100 000

2 000-3 000 BT

150 000

200-400 BT

200 000

3 000-5 000 BT

500 000

400-600 BT

400 000

5 000-7 000 BT

750 000

> 600 BT

600 000

7 000-9 000 BT

1 000 000

 

 

> 9 000 BT

1 300 000

(2)  De twee partijen komen het bedrag van de parafiscale heffing overeen dat moet worden toegepast op vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen.

(3)  De twee partijen komen een bedrag overeen voor de parafiscale heffing die moet worden toegepast op vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen.

Aanhangsel 1

Visserijovereenkomst tussen Mauritanië en de Europese Gemeenschap

Aanvraag voor een visvergunning

Image

Aanhangsel 2

Image

Aanhangsel 3

Image

Aanhangsel 4

Image

BIJLAGE II

Samenwerking bij de controle op de visserij door vaartuigen van de Gemeenschap in de visserijzone van de Islamitische Republiek Mauritanië

HOOFDSTUK I

BINNENVAREN EN UITVAREN VAN DE VISSERIJZONE

1.   Met uitzondering van vaartuigen voor de tonijnvisserij, vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug en vaartuigen voor de pelagische visserij (waarvoor de termijnen in overeenstemming moeten zijn met het bepaalde in hoofdstukken XIV en XV van bijlage I), moeten vaartuigen van de Gemeenschap op grond van de overeenkomst de volgende berichten meedelen:

a)

Binnenvaren

De berichten worden ten minste 36 uur van tevoren verstuurd en omvatten de volgende gegevens:

de positie van het vaartuig op het tijdstip van de mededeling;

de dag, de datum en bij benadering het uur waarop het vaartuig de Mauritaanse exclusieve economische zone (EEZ) zal binnenvaren;

in het geval van vaartuigen die eerder hebben gemeld in het bezit te zijn van een visvergunning voor een andere visserijzone van het deelgebied, de naar soort uitgesplitste, op het tijdstip van de mededeling aan boord gehouden vangsten. De controledienst heeft in dit geval het recht om het met betrekking tot de andere zone bijgehouden logboek in te zien en mag de in punt 4 vastgestelde controletijd niet overschrijden.

b)

Uitvaren

De berichten worden ten minste 48 uur van tevoren verstuurd en omvatten de volgende gegevens:

de positie van het vaartuig op het tijdstip van de mededeling;

de dag, de datum en bij benadering het uur waarop het vaartuig de Mauritaanse EEZ zal verlaten;

de naar soort uitgesplitste, op het tijdstip van de mededeling aan boord gehouden vangsten.

2.   Telkens als hun vaartuigen de visserijzone van Mauritanië binnenvaren en uitvaren, zenden de reders per fax, per e-mail of per post aan de controledienst een bericht op de nummers (fax) of adressen zoals vermeld in aanhangsel 1.

Wijzigingen van de nummers of adressen worden 15 dagen voordat zij effectief worden, via de delegatie ter kennis van de Commissie gebracht.

3.   Tijdens hun aanwezigheid in de Mauritaanse EEZ stemmen de communautaire vaartuigen voortdurend af op de internationale omroepfrequenties. (VHF-kanaal 16 of HF 2182.)

4.   De Mauritaanse autoriteiten behouden zich het recht voor om, na ontvangst van een bericht waarin wordt gemeld dat een vaartuig de visserijzone verlaat, in de haven van Nouadhibou of van Nouakchott, vóór het vertrek een controle aan boord uit te voeren op basis van een steekproef.

Deze controles mogen niet meer dan drie uur in beslag nemen.

5.   Niet-naleving van de bepalingen van de punten 1 tot en met 3 wordt bestraft met de volgende sancties:

a)

bij een eerste overtreding:

het vaartuig wordt, indien mogelijk, opgebracht;

de lading aan boord wordt gelost en in beslag genomen en de opbrengst ervan wordt overgemaakt aan de Thesaurie;

het vaartuig betaalt de minimumboete waarin de Mauritaanse wetgeving voorziet;

b)

bij een tweede overtreding:

het vaartuig wordt, indien mogelijk, opgebracht;

de lading aan boord wordt gelost en in beslag genomen en de opbrengst ervan wordt overgemaakt aan de Thesaurie;

het vaartuig betaalt de maximumboete waarin de Mauritaanse wetgeving voorziet;

de vergunning wordt voor de resterende looptijd ingetrokken;

c)

bij een derde overtreding:

het vaartuig wordt, indien mogelijk, opgebracht;

de lading aan boord wordt gelost en in beslag genomen en de opbrengst ervan wordt overgemaakt aan de Thesaurie;

de vergunning wordt definitief ingetrokken,

de kapitein en het vaartuig krijgen verbod om nog in Mauritanië actief te zijn.

6.   Indien het vaartuig dat in overtreding is, niet kan worden opgebracht, brengt het ministerie de Commissie en de vlaggenlidstaat hiervan op de hoogte zodat de in punt 5 vermelde sancties kunnen worden toegepast.

HOOFDSTUK II

ONSCHULDIGE DOORVAART

Als vissersvaartuigen van de Gemeenschap, op grond van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en van de betrokken nationale en internationale wetgeving, gebruikmaken van hun recht op onschuldige doorvaart van en scheepvaart in de visserijzone van Mauritanië, moet al hun vistuig, degelijk vastgemaakt, zo aan boord zijn opgeborgen dat het niet onmiddellijk kan worden gebruikt.

HOOFDSTUK III

OVERLADING

1.   Overlading van de vangsten van vaartuigen van de Gemeenschap dient uitsluitend plaats te vinden op de rede van een Mauritaanse haven en in de in aanhangsel 5 vermelde zones.

2.   Vaartuigen van de Gemeenschap die hun vangsten wensen over te laden, dienen de in de punten 3 en 4 beschreven procedure in acht te nemen.

3.   De reders van de betrokken vaartuigen stellen de controledienst ten minste 36 uur van tevoren, met gebruikmaking van de in hoofdstuk I, punt 2, genoemde communicatiemiddelen, in kennis van:

de naam van de vissersvaartuigen waaruit wordt overgeladen;

de naam van het vrachtschip waarop wordt overgeladen;

de overgeladen hoeveelheid (in ton) van elke soort;

de dag, de datum en het uur van overlading.

De controledienst deelt zijn antwoord binnen 24 uur mee.

4.   Overladen wordt beschouwd als het verlaten van de visserijzone van Mauritanië. Derhalve moeten de vaartuigen de originele exemplaren van de logboeken en van de aangiften van aanvoer of overlading bij de controledienst indienen en meedelen of zij voornemens zijn door te gaan met vissen dan wel de visserijzone van Mauritanië te verlaten.

5.   Overladen op andere wijze dan beschreven in de punten 1 tot en met 4, is niet toegestaan in de Mauritaanse EEZ. Overtredingen worden bestraft met de sancties waarin de Mauritaanse wetgeving voorziet.

6.   De Mauritaanse partij behoudt zich het recht voor de overlading te weigeren indien het transportvaartuig zich zowel binnen als buiten de maritieme zones onder Mauritaanse jurisdictie aan illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visvangst heeft schuldig gemaakt.

HOOFDSTUK IV

INSPECTIE EN CONTROLE

1.   De kapiteins van vaartuigen van de Gemeenschap moeten iedere met inspectie en controle van de visserij belaste Mauritaanse ambtenaar het aan boord gaan vergemakkelijken en hem bijstaan bij het vervullen van zijn taken.

Deze ambtenaren blijven niet langer aan boord dan voor het uitvoeren van hun taken nodig is.

Na elke inspectie en controle wordt aan de kapitein van het vaartuig een attest afgegeven.

2.   De Gemeenschap verbindt zich ertoe het specifieke controleprogramma in de havens van de Gemeenschap te blijven uitvoeren. Dit programma wordt meegedeeld aan het ministerie, dat zich het recht voorbehoudt te vragen om aanwezig te mogen zijn bij deze controles overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V. Samenvattingen van de controleverslagen worden regelmatig aan het ministerie verzonden.

HOOFDSTUK V

WEDERZIJDSE WAARNEMING MET BETREKKING TOT DE CONTROLES AAN DE WAL

De twee partijen besluiten tot invoering van een regeling voor wederzijdse waarneming met betrekking tot de controles aan de wal, teneinde daardoor de efficiëntie van de controle te verbeteren. Zij wijzen hiervoor vertegenwoordigers aan die de door de respectieve nationale controlediensten verrichte controles en inspecties bijwonen en opmerkingen kunnen maken over de tenuitvoerlegging van de overeenkomst.

Deze vertegenwoordigers:

moeten een vakopleiding hebben genoten,

dienen passende ervaring te bezitten op visserijgebied en

moeten een grondige kennis hebben van de bepalingen van de overeenkomst en van dit protocol.

Wanneer de vertegenwoordiger aanwezig is bij inspecties, worden deze uitgevoerd door de nationale controlediensten en mag hij op eigen initiatief geen inspectiebevoegdheden van de nationale ambtenaren uitvoeren.

Wanneer de vertegenwoordiger de nationale ambtenaren vergezelt, heeft hij toegang tot de vaartuigen, kantoren en documenten die door deze ambtenaren worden geïnspecteerd, om de gegevens (die geen naamsverwijzigingen bevatten) te verzamelen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van zijn taak.

De vertegenwoordiger vergezelt de nationale controlediensten bij hun bezoeken in havens aan boord van vaartuigen aan de kade, in openbare visveilingen, in magazijnen van groothandelaren in vis, in koelhuizen en in andere ruimten die verband houden met de aanvoer en opslag van vis vóór de eerste verkoop op het grondgebied waar het product voor het eerst op de markt wordt gebracht.

De vertegenwoordiger stelt elke vier maanden een verslag op over de controles waaraan hij heeft deelgenomen, en dient dit in bij de bevoegde autoriteiten. Deze autoriteiten verstrekken een kopie aan de andere overeenkomstsluitende partij.

1.   Uitvoering

De bevoegde controleautoriteit van een overeenkomstsluitende partij deelt de andere overeenkomstsluitende partij steeds tien dagen vóór de inspectiedatum mee dat besloten is tot een inspectie in de haven.

De andere overeenkomstsluitende partij meldt vijf dagen vóór bovenbedoelde datum dat hij voornemens is een vertegenwoordiger te sturen.

De missie van de vertegenwoordiger duurt niet langer dan 15 dagen.

2.   Vertrouwelijkheid

De vertegenwoordiger behandelt de goederen en installaties aan boord van de vaartuigen en in andere lokalen met de vereiste zorgvuldigheid en beschouwt alle documenten die hij ter inzage krijgt, als vertrouwelijk.

De vertegenwoordiger deelt de resultaten van zijn werkzaamheden uitsluitend mee aan zijn bevoegde autoriteiten.

3.   Plaats van opslag

Dit programma geldt voor de aanlandingshavens van de Gemeenschap en voor de havens van Mauritanië.

4.   Financiering

Iedere overeenkomstsluitende partij neemt alle kosten van zijn vertegenwoordiger voor zijn rekening, met inbegrip van de reis- en verblijfkosten.

HOOFDSTUK VI

PROCEDURE BIJ AANHOUDING VAN VAARTUIGEN EN TOEPASSING VAN SANCTIES

1.   Doorgeven van gegevens

De controledienst geeft de delegatie zo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen 48 werkuren, in kennis van de eventuele aanhouding van of de toepassing van sancties op een vissersvaartuig van de Gemeenschap in de visserijzone van Mauritanië en geeft in geval van aanhouding een beknopt verslag van de omstandigheden en redenen die tot deze aanhouding hebben geleid.

2.   Proces-verbaal van de aanhouding

Het proces-verbaal van de aanhouding wordt waarheidsgetrouw opgesteld door de controledienst op basis van eventuele inbreuken die zijn vastgesteld en zijn opgenomen in het inspectieverslag dat is opgesteld na inspectie van het vaartuig. Dit inspectieverslag wordt ondertekend door de kapitein van het vaartuig, die hierbij kanttekeningen mag plaatsen.

Deze ondertekening heeft geen consequenties ten aanzien van de rechten en de middelen die de kapitein te zijner verdediging kan doen gelden met betrekking tot de overtreding die hem ten laste wordt gelegd.

Op verzoek van de controledienst vaart de kapitein zijn vaartuig naar de haven van Nouadhibou. Wanneer de controledienst dit niet vraagt en de overtreding wordt beëindigd, kan het vaartuig zijn visserijactiviteiten voortzetten. De reder stelt zich onverwijld in verbinding met het ministerie met het oog op de verdere afwikkeling. Kan binnen 72 uur geen regeling worden bereikt, dan dient de reder een bankgarantie te stellen die de eventuele boetes dekt.

Wanneer het vaartuig naar de haven van Nouadhibou wordt opgebracht, wordt het in de haven vastgehouden totdat alle in het geval van aanhouding vereiste administratieve formaliteiten zijn afgehandeld.

3.   Afwikkeling van de aanhouding

3.1.   Overeenkomstig de bepalingen van dit protocol en van de Mauritaanse wetgeving kan de overtreding worden afgewikkeld hetzij via een schikkingsprocedure, hetzij via een gerechtelijke procedure.

3.2.   Bij een transactieprocedure wordt het bedrag van de boete bepaald met inachtneming van een bij de Mauritaanse wet vastgesteld minimum- en maximumbedrag.

3.3.   Als de zaak niet via een schikkingsprocedure kan worden geregeld en zij voor een bevoegde gerechtelijke instantie wordt gebracht, wordt door de reder bij een door het ministerie aangewezen bank een garantie in euro gesteld voor de tegenwaarde van het maximumbedrag waarin de Mauritaanse wetgeving voorziet.

3.4.   De bankgarantie wordt niet vrijgegeven voordat de gerechtelijke procedure is afgewikkeld. De bankgarantie wordt door het ministerie vrijgegeven zodra de procedure is beëindigd zonder veroordeling. Als bij veroordeling de boete kleiner is dan de gestelde bankgarantie, wordt het saldo door het ministerie vrijgegeven.

3.5.   Het vaartuig wordt vrijgegeven en de bemanning wordt gemachtigd de haven te verlaten:

zodra aan de bij de schikkingsprocedure vastgestelde verplichtingen is voldaan, of

zodra, in afwachting van de voltooiing van de gerechtelijke procedure, een bankgarantie zoals bedoeld in punt 3.3, is gesteld en deze door het ministerie is aanvaard.

4.   Naleving van de voorschriften

Alle gegevens over door communautaire vaartuigen begane overtredingen worden geregeld, via de delegatie, meegedeeld aan de Commissie.

HOOFDSTUK VII

SATELLIETVOLGSYSTEEM VOOR VISSERIJVAARTUIGEN

1.   Alle vissersvaartuigen die in het kader van de overeenkomst vissen, worden via satelliet gevolgd wanneer zij zich in de Mauritaanse EEZ bevinden.

2.   Met het oog op het satellietvolgsysteem worden de coördinaten (breedtegraad en lengtegraad) van de Mauritaanse EEZ vermeld in aanhangsel 4.

3.   De partijen wisselen gegevens uit inzake de X.25-adressen en de parameters voor de elektronische communicatie tussen hun controlecentra, volgens de voorwaarden die in de punten 5 en 7 worden vastgesteld. Deze gegevens omvatten, voor zover mogelijk, de namen, telefoon- en faxnummers en de elektronische adressen (internet of https) die kunnen worden gebruikt voor de algemene communicatie tussen de controlecentra. De gegevens betreffende het Mauritaanse controlecentrum zijn opgenomen in aanhangsel 1.

4.   De positie van vaartuigen wordt bepaald met een foutenmarge van minder dan 500 m en een betrouwbaarheidsinterval van 99 %.

5.   Wanneer een op grond van de overeenkomst vissend vaartuig dat overeenkomstig de geldende Gemeenschapswetgeving via satelliet wordt gevolgd, de EEZ van Mauritanië binnenvaart, meldt het controlecentrum van de vlaggenstaat de positie ervan met een interval van maximaal één uur aan het centrum voor visserijtoezicht (CVT) van Mauritanië (identificatie van het vaartuig, breedtegraad, lengtegraad, vaarrichting en -snelheid). De berichten worden geïdentificeerd met de vermelding „Positierapport”.

6.   De in punt 5 bedoelde berichten worden langs elektronische weg in X.25-formaat of volgens een ander beveiligd protocol verstuurd. De transmissie gebeurt in real time en in het formaat dat in aanhangsel 3 wordt gedefinieerd.

7.   Indien de aan boord van een vissersvaartuig aanwezige satellietapparatuur voor permanente positiebepaling onklaar is, meldt de kapitein van het vaartuig te gelegener tijd per fax de in punt 5 bedoelde gegevens aan het controlecentrum van de vlaggenstaat en aan het CVT van Mauritanië. In dat geval moet om de vier uur een algemeen positierapport worden verzonden. Dit algemene positierapport omvat de positierapporten die om het uur door de kapitein van het vaartuig zijn geregistreerd en moet voldoen aan de in punt 5 gestelde voorwaarden. Het verdient aanbeveling dat reders, bij wijze van voorzorg, een tweede baken aan boord hebben.

Het controlecentrum van de vlaggenstaat verzendt deze rapporten onverwijld naar het Mauritaanse CVT. Onklare apparatuur wordt gerepareerd of vervangen binnen maximaal vijf dagen. Na deze periode dient het vaartuig de Mauritaanse EEZ te verlaten of een Mauritaanse haven aan te doen.

In geval van ernstige technische problemen die niet binnen vijf dagen kunnen worden opgelost, kan op verzoek van de kapitein een afwijking voor maximaal 15 dagen worden toegestaan. In dat geval blijven de bepalingen van punt 7 van toepassing en moeten alle vaartuigen, met uitzondering van die voor de tonijnvisserij, in een haven aanleggen om een Mauritaanse wetenschappelijke waarnemer aan boord te nemen.

8.   De controlecentra van de vlaggenstaten controleren om het uur de bewegingen van hun vaartuigen in de Mauritaanse EEZ. Indien de vaartuigen niet volgens de vastgestelde voorwaarden worden gevolgd, wordt het Mauritaanse CVT daarvan onmiddellijk in kennis gesteld en wordt de procedure van punt 7 van toepassing.

9.   Indien het Mauritaanse CVT constateert dat de vlaggenstaat de bij punt 5 bedoelde informatie niet doorgeeft, stelt het centrum de Commissie, via de delegatie, hiervan onverwijld in kennis.

10.   De overeenkomstig deze bepalingen aan de andere partij gemelde gegevens dienen uitsluitend om de Mauritaanse autoriteiten in staat te stellen de op grond van de visserijovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Mauritanië visgerechtigde vaartuigen van de Gemeenschap te controleren en te bewaken. Deze gegevens mogen onder geen beding aan derden worden meegedeeld.

11.   De componenten van de software en van de apparatuur van het satellietvolgsysteem moeten betrouwbaar zijn; het moet onmogelijk zijn de posities te vervalsen en manueel te bewerken.

Het systeem moet volledig automatisch en permanent operationeel zijn en mag niet worden beïnvloed door milieu- en klimaatfactoren. Het is verboden het satellietvolgsysteem te vernielen, te beschadigen, buiten werking te stellen of te beïnvloeden.

De kapiteins van de vaartuigen zien erop toe dat:

de gegevens niet worden gewijzigd;

de antenne(s) van de satellietvolgapparatuur niet wordt (worden) gestoord;

de elektrische voeding van de satellietvolgapparatuur niet wordt onderbroken;

de satellietvolgapparatuur niet wordt gedemonteerd.

12.   De partijen komen overeen elkaar op verzoek de gegevens betreffende de gebruikte satellietvolgapparatuur mee te delen, om na te gaan of alle apparatuur compatibel is met de in het kader van deze bepalingen aan de partijen gestelde eisen.

13.   De partijen plegen met elkaar overleg over geschillen die zouden rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze bepalingen. Dit overleg vindt plaats in de gemengde commissie die is ingesteld bij artikel 10 van de overeenkomst.

14.   In geval van twijfel over een bepaald vaartuig richt het Mauritaanse CVT een verzoek aan de vlaggenstaat, die onverwijld de geografische posities (polling) van het desbetreffende vaartuig aan het CVT moet verstrekken voor de in het verzoek vermelde periode.

15.   Beide partijen verbinden zich ertoe binnen de in artikel 10 van de overeenkomst vermelde gemengde commissie de beste oplossing te vinden om:

a)

vóór eind 2006 alle technische problemen op te lossen die de doelmatigheid van het VMS-systeem in Mauritanië zouden kunnen aantasten;

b)

alle mogelijkheden en wegen te onderzoeken om de samenwerking te versterken teneinde de VMS-bepalingen beter te kunnen uitvoeren, en met name de simultane gegevenstransmissie door Europese vaartuigen aan het CVT van de vlaggenstaat en aan de controledienst te bevorderen.

HOOFDSTUK VIII

MAURITAANSE WETENSCHAPPELIJKE WAARNEMERS AAN BOORD VAN VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP

Er wordt een regeling voor waarnemingen aan boord van de vaartuigen van de Gemeenschap ingevoerd.

1.   Alle vaartuigen van de Gemeenschap die een vergunning hebben om te vissen in de Mauritaanse visserijzones, nemen een Mauritaanse wetenschappelijke waarnemer aan boord, behalve vaartuigen voor de tonijnvisserij waar dit plaatsvindt op verzoek van het ministerie. In geen geval mag er meer dan één wetenschappelijke waarnemer aan boord zijn.

Het ministerie verstrekt de Commissie, via de delegatie, ieder kwartaal vóór de afgifte van de vergunningen de lijst van vaartuigen die een wetenschappelijke waarnemer aan boord moeten nemen.

2.   Een wetenschappelijke waarnemer blijft gedurende één visreis aan boord van een vaartuig. Op expliciet verzoek van het ministerie kan de periode aan boord, naar gelang van de verwachte gemiddelde duur van de visreizen van een bepaald vaartuig, evenwel tot meerdere visreizen worden uitgebreid. Een daartoe strekkend verzoek wordt door het ministerie gedaan bij de mededeling van de naam van de wetenschappelijke waarnemer die is aangewezen om aan boord van het betrokken vaartuig te gaan.

Wanneer een visreis korter uitvalt dan gepland, kan dat voor de wetenschappelijke waarnemer aanleiding zijn voor een nieuwe visreis op hetzelfde vaartuig.

3.   Het ministerie stelt de Commissie, via de delegatie, minstens zeven werkdagen vóór de geplande inschepingsdatum in kennis van de namen van de aangewezen wetenschappelijke waarnemers, die over de nodige documenten moeten beschikken.

4.   Alle kosten in verband met de werkzaamheden van de wetenschappelijke waarnemers, inclusief salaris, emolumenten en vergoedingen, zijn voor rekening van het ministerie. Indien de wetenschappelijke waarnemer in een buitenlandse haven aan boord wordt genomen of van boord gaat, zijn de reiskosten en de dagvergoedingen ten laste van de reder tot het moment waarop de waarnemer aan boord gaat van het vaartuig of aankomt in de Mauritaanse haven.

5.   De kapiteins van de vaartuigen aan boord waarvan een wetenschappelijke waarnemer wordt geplaatst, nemen alle nodige maatregelen om het aan boord komen en het vertrek van de wetenschappelijke waarnemer te vergemakkelijken.

De wetenschappelijke waarnemer wordt aan boord als een officier behandeld.

De wetenschappelijke waarnemer krijgt alle faciliteiten die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken. De kapitein laat hem de voor de uitoefening van zijn taken vereiste communicatiemiddelen gebruiken, staat inzage toe van de rechtstreeks met de visserijactiviteit van het vaartuig verband houdende documenten, d.w.z. het logboek, de aangiften van aanvoer of overlading en het navigatieboek, en verleent hem toegang tot de delen van het vaartuig waar hij dient te zijn voor de uitoefening van zijn waarnemingstaken.

6.   De wetenschappelijke waarnemer gaat gewoonlijk aan boord in een Mauritaanse haven aan het begin van de eerste visreis die na de mededeling van de lijst van aangewezen vaartuigen plaatsvindt; de mededeling moet 20 dagen voor het begin van de visreis worden gedaan. De waarnemer gaat gewoonlijk ook weer van boord in een Mauritaanse haven.

De reders melden het ministerie, met gebruikmaking van de in hoofdstuk I genoemde communicatiemiddelen, binnen 15 dagen na bovengenoemde mededeling de data en havens die voor de inscheping van de wetenschappelijke waarnemer zijn vastgesteld.

7.   De wetenschappelijke waarnemer dient zich op de dag vóór de voor zijn inscheping vastgestelde datum bij de kapitein van het vaartuig te melden. Wanneer de wetenschappelijke waarnemer zich niet meldt, stelt de kapitein van het vaartuig de controledienst hiervan in kennis die de waarnemer binnen twee uur vervangt. Is dit niet het geval dan heeft het vaartuig het recht de haven te verlaten met een attest van afwezigheid van de wetenschappelijke waarnemer. Het ministerie kan vervolgens echter wel op eigen kosten zorgdragen voor het aan boord laten van een nieuwe wetenschappelijke waarnemer, waarbij de visserijactiviteiten van het vaartuig niet mogen worden gehinderd.

8.   Als een van de hierboven vermelde verplichtingen met betrekking tot de wetenschappelijke waarnemers niet wordt nagekomen door de reder, wordt de visvergunning automatisch geschorst totdat wel aan de verplichting is voldaan.

9.   De waarnemer:

moet een vakopleiding hebben genoten,

dient passende ervaring te bezitten op visserijgebied en

moet een grondige kennis hebben van de bepalingen van het protocol en van de geldende Mauritaanse wetgeving.

10.   De wetenschappelijke waarnemer ziet erop toe dat de vaartuigen van de Gemeenschap die vissen in de visserijzone van Mauritanië, de bepalingen van het protocol naleven.

Hij stelt daarover een rapport op. De taken van de waarnemer zijn met name:

het observeren van de visserijactiviteiten van de vaartuigen;

het controleren van de positie van de vaartuigen bij de visserijactiviteit;

het verrichten van bemonsteringsactiviteiten voor biologische doeleinden in het kader van wetenschappelijke programma's;

het noteren van het gebruikte vistuig en van de maaswijdte daarvan.

11.   De waarnemingstaken zijn beperkt tot de visserijactiviteit en de daarmee verband houdende werkzaamheden die onder het protocol vallen.

12.   De wetenschappelijke waarnemer:

zorgt ervoor dat zijn inscheping en zijn verblijf aan boord de visserijactiviteiten niet onderbreken of hinderen;

gebruikt voor het meten van de maaswijdte van de in het kader van de overeenkomst gebruikte netten de erkende instrumenten en procedures;

behandelt de goederen en installaties aan boord met de vereiste zorgvuldigheid en beschouwt alle op het vaartuig aanwezige documenten als vertrouwelijk.

13.   Aan het einde van de waarnemingsperiode en voordat hij het vaartuig verlaat, stelt de wetenschappelijke waarnemer een rapport op volgens het model in aanhangsel 2. Hij ondertekent dat verslag in aanwezigheid van de kapitein, die er opmerkingen aan kan toevoegen of laten toevoegen en daarbij zijn handtekening plaatst. De waarnemer geeft bij het verlaten van het vaartuig een kopie van het verslag aan de kapitein.

Het ministerie geeft de Commissie, via de delegatie, ter informatie elke maand de verslagen door van de voorgaande maand.

HOOFDSTUK IX

TERUGGOOI

De twee partijen onderzoeken het probleem van de teruggooi van vis in zee door vissersvaartuigen en bestuderen de mogelijkheden voor valorisatie van de betrokken vis.

HOOFDSTUK X

BESTRIJDING VAN ILLEGALE VISSERIJ

Om illegale visserij in de visserijzone van Mauritanië, die schadelijk is voor het beheer van de visbestanden, te voorkomen en te bestrijden, zijn de twee partijen overeengekomen regelmatig informatie dienaangaande uit te wisselen.

Naast de maatregelen die de twee partijen toepassen op grond van hun wetgeving, plegen zij overleg over afzonderlijk of gezamenlijk te nemen aanvullende maatregelen.

Daartoe versterken zij hun samenwerking, met name voor de bestrijding van de illegale visserij.

Aanhangsel 1

Visserijovereenkomst tussen Mauritanië en de Europese Gemeenschap — Contactgegevens van de controledienst

(Delegatie bij het toezicht op de zeevisserijactiviteiten (DSPCM))

Adres

:

Boîte Postale (BP) 260, Nouadhibou,

Mauritanië

Tel.

:

(222) 574 57 01

Fax

:

(222) 574 63 12

E-mail

:

dspcm@toptechnology.mr

Gegevens van het Mauritaanse Centrum voor visserijtoezicht

Naam van het CVT

:

SPCM SSN

Tel. VMS

:

(222) 574 67 43/574 56 26

Fax VMS

:

(222) 574 67 43

E-mail VMS

:

dspcm@toptechnology.mr

Adres X.25

:

20803403006315

Aanhangsel 2

Image

Image

Aanhangsel 3

Doorgeven van VMS-boodschappen in Mauritanië

Positierapport

Data

Code

Verplicht/ facultatief

Opmerkingen

Header

SR

O

Systeeminformatie — geeft het begin van de record aan

Geadresseerde

AD

O

Berichtinformatie — geadresseerde. ISO-alfa-3-landcode

Verzender

FR

O

Berichtinformatie — verzender. ISO-alfa-3-landcode

Vlaggenstaat

FS

(F)

 

Berichttype

TM

O

Berichtinformatie — berichttype „POS”

Radioroepnaam

RC

O

Vaartuiginformatie — internationale radioroepnaam van het vaartuig

Intern referentienummer van de overeenkomstsluitende partij

IR

O

Vaartuiginformatie — uniek volgnummer van de overeenkomstsluitende partij (ISO3-code van de vlaggenstaat, gevolgd door een nummer)

Extern registratienummer

XR

O

Vaartuiginformatie — kenteken aangebracht op de romp van het vaartuig

Breedtegraad

LA

O

Positie-informatie — positie in graden, minuten en seconden N/Z GGMM.m (WGS84)

Lengtegraad

LO

O

Positie-informatie — positie in graden, minuten en seconden N/Z GGMM.m (WGS84)

Vaarrichting

CO

O

Vaarrichting van het vaartuig, op een schaal van 360°

Vaarsnelheid

SP

O

Vaarsnelheid van het vaartuig, in tienden van knopen

Datum

DA

O

Positie-informatie — datum van registratie van de positie in UTC (JJJJMMDD)

Tijd

TI

O

Positie-informatie — tijdstip van registratie van de positie in UTC (UUMM)

Tailer

ER

O

Systeeminformatie — geeft het einde van de record aan

Tekenset: ISO 8859.1

De structuur van de gegevenstransmissie is als volgt:

een dubbele schuine streep (//) en een code geven het begin van de transmissie aan;

een enkele schuine streep (/) fungeert als separator tussen code en data.

De facultatieve gegevens moeten worden opgenomen tussen de header en de tailer.

Aanhangsel 4

Grenzen van de EEZ van Mauritanië

EEZ-coördinaten/Protocol

VMS EU

1

Zuidelijke limiet

Breedtegraad 16° 04′ 00″ NB

Lengtegraad 19° 58′ 00″ WL

2

Coördinaten

Breedtegraad 16° 30′ 00″ NB

Lengtegraad 19° 54′ 00″ WL

3

Coördinaten

Breedtegraad 17° 00′ 00″ NB

Lengtegraad 19° 47′ 00″ WL

4

Coördinaten

Breedtegraad 17° 30′ 00″ NB

Lengtegraad 19° 33′ 00″ WL

5

Coördinaten

Breedtegraad 18° 00′ 00″ NB

Lengtegraad 19° 29′ 00″ WL

6

Coördinaten

Breedtegraad 18° 30′ 00″ NB

Lengtegraad 19° 28′ 00″ WL

7

Coördinaten

Breedtegraad 19° 00′ 00″ NB

Lengtegraad 19° 43′ 00″ WL

8

Coördinaten

Breedtegraad 19° 23′ 00″ NB

Lengtegraad 20° 01′ 00″ WL

9

Coördinaten

Breedtegraad 19° 30′ 00″ NB

Lengtegraad 20° 04′ 00″ WL

10

Coördinaten

Breedtegraad 20° 00′ 00″ NB

Lengtegraad 20° 14′ 30″ WL

11

Coördinaten

Breedtegraad 20° 30′ 00″ NB

Lengtegraad 20° 25′ 30″ WL

12

Noordelijke limiet

Breedtegraad 20° 46′ 00″ NB

Lengtegraad 20° 04′ 32″ WL

Aanhangsel 5

Coördinaten van de zone waarvoor overlading aan de kade in de haven van Nouadhibou is toegestaan

(BUOY 2 = 20° 43′ 6″ NB 17° 01′ 8″ WL)

1

Coördinaten

Breedtegraad 20° 43′ 6″ NB

Lengtegraad 17° 01′ 4″ WL

2

Coördinaten

Breedtegraad 20° 43′ 6″ NB

Lengtegraad 16° 58′ 5″ WL

3

Coördinaten

Breedtegraad 20° 46′ 6″ NB

Lengtegraad 16° 58′ 5″ WL

4

Coördinaten

Breedtegraad 20° 46′ 7″ NB

Lengtegraad 17° 00′ 4″ WL

5

Coördinaten

Breedtegraad 20° 45′ 3″ NB

Lengtegraad 17° 00′ 4″ WL

6

Coördinaten

Breedtegraad 20° 45′ 3″ NB

Lengtegraad 17° 01′ 5″ WL


Coördinaten van de zone waarvoor overlading aan de kade in de haven van Nouakchott is toegestaan

1

Coördinaten

Breedtegraad 18° 01′ 5″ NB

Lengtegraad 16° 07′ WL

2

Coördinaten

Breedtegraad 18° 01′ 5″ NB

Lengtegraad 16° 03′ 8″ WL

3

Coördinaten

Breedtegraad 17° 59′ NB

Lengtegraad 16° 07′ WL

4

Coördinaten

Breedtegraad 17° 59′ NB

Lengtegraad 16° 03′ 8″ WL

BIJLAGE III

TOTALE VISSERIJINSPANNING (2005)

Categorie

Soort vaartuig

Totale visserijinspanning

Aantal vaartuigen

BT

Kw

Aantal visdagen

Categorie 1: Vaartuigen voor de visserij op schaaldieren met uitzondering van langoesten en krab

Vriesvaartuigen

64

17 124

35 601

 

Koelvaartuigen

2

314

442

 

Subtotaal

66

17 437

36 043

 

Categorie 2: Trawlers en vaartuigen voor de visserij met de grondbeug op zwarte heek

 

 

 

 

 

Koelvaartuigen

23

6 421

12 143

 

Categorie 3: Vaartuigen voor de visserij op andere demersale soorten dan zwarte heek, met ander vistuig dan trawls

 

 

 

 

 

Koelvaartuigen

23

3 083

6 375

 

Categorie 4: Vriestrawlers voor de visserij op demersale vissoorten

Vriesvaartuigen

9

2 470

4 946

 

 

 

 

 

 

Categorie 5: Koppotigen

Vriesvaartuigen

150

50 798

97 870

 

Koelvaartuigen

88

20 081

26 699

 

Subtotaal

238

70 879

124 569

 

Categorie 6: Langoesten

Vriesvaartuigen

0

0

0

 

Koelvaartuigen

0

0

0

 

Categorieën 7 en 8: Vriesvaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen — Vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel en met de drijvende beug

Vriesvaartuigen

54

36 029

57 513

 

 

 

 

 

 

Categorie 9: Vriestrawlers voor de pelagische visserij

Vriesvaartuigen

66

392 993

231 259

 

Koelvaartuigen

0

0

0

 

Categorie 10: Krab

Vriesvaartuigen

4

839

1 236

 

Koelvaartuigen

 

 

 

 

Categorie 11: Koelvaartuigen voor de pelagische visserij

 

 

 

 

 

Koelvaartuigen

0

0

0

 

Totaal

 

483

530 151

474 085

 

Het aantal visdagen voor de vaartuigen voor de tonijnvisserij is niet gesplitst per categorie.

NB: Bij de totale nationale visserijinspanning is geen rekening gehouden met de vaartuigen waaraan voor een verlengde periode tijdelijk een visverbod is opgelegd.

BIJLAGE IV

Richtsnoeren met het oog op het uitwerken van de matrix van doelstellingen en prestatie-indicatoren voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de „Stratégie de développement durable du secteur de la pêche de la Mauritanie” (strategie voor de duurzame ontwikkeling van de visserijsector in Mauritanië), met het oog op de invoering van een duurzame en verantwoorde visserij in zijn wateren

Strategische prioriteiten en doelstelllingen

Indicatoren

1.   

Verbetering van het beheer van de visserijsector

1.1.

Gecontroleerde ontwikkeling van de artisanale visserij en de kustvisserij

Goedkeuring en tenuitvoerlegging van het ontwikkelingsplan voor de artisanale visserij en de kustvisserij

Aantal vaartuigen voor de artisanale visserij en de kustvisserij dat is geregistreerd (in absolute cijfers en als een percentage)

Vaartuigenregister dat in de EEZ van Mauritanië wordt bijgehouden

Aantal ontwikkelingsplannen dat is uitgewerkt, uitgevoerd en geëvalueerd

1.2.

Verbetering van de kennis op het gebied van de visbestanden

Aantal visbestanden dat is geëvalueerd

Aantal onderzoeksprogramma’s

Aantal aanbevelingen dat is opgesteld en opgevolgd over de toestand van de voornaamste visbestanden (met name de maatregelen op het gebied van stillegging van de visserij en maatregelen voor de instandhouding voor overbeviste bestanden)

Evaluatie van de jaarlijkse visserijinspanning voor soorten waarvoor een ontwikkelingsplan is opgesteld

Instrument voor het beheer van de operationele visserij (opzetten van een databank, instrumenten voor het statistisch volgen, oprichten van een dienstennetwerk dat verantwoordelijk is voor het beheer van de vloot, publicatie van statistische bulletins, enz.)

1.3.

Modernisering en versterking van onderzoek op het gebied van de visbestanden

Verhoogde onderzoekscapaciteit van het IMROP (in samenhang met doelstelling 1.2)

2.   

De versnelling van het integratieproces van de visserijsector in de nationale Mauritaanse economie

2.1.

Ontwikkeling van de infrastructuur, met name van de haveninfrastructuur

Renovatie van de haven van Nouadhibou en uitbreiding van de vissershaven

Renovatie van de vismarkt van Nouakchott voor de aanvoer van vangsten van de artisanale visserij

Uit de rede van Nouadhibou verwijderde wrakken

2.2.

Herstructurering van de industriële vloot van Mauritanië

Herstructurering van de industriële vloot van Mauritanië (studies, actieplan, financiële instrumenten)

2.3.

Modernisering en verbetering van de sanitaire voorzieningen van de artisanale vloot

Aantal houten kano’s dat is vervangen door kano’s van meer geschikte materialen (in absolute cijfers en als een percentage)

Aantal kano’s dat is uitgerust met koelinstallaties

Regelgeving inzake de minimumvoorwaarden op het gebied van de gezondheid en hygiëne die van toepassing zijn op kano’s en hun producten en tenuitvoerlegging van deze regelgeving

Uitbreiding van het aantal aanlandingsplaatsen

Vaartuigen voor de artisanale visserij en de kustvisserij die voldoen aan de hygiënenormen (in absolute cijfers en als een percentage)

2.4.

Verbetering van het toezicht op de visserij

Beëdigde en onafhankelijke controleurs (aantal controleurs dat is aangeworven en opgeleid) en de hiervoor uitgetrokken begrotingsmiddelen vóór het einde van de eerste periode van twee jaar van het protocol

Aantal controledagen op zee

Aantal controles in de haven en op zee

Aantal controles vanuit de lucht

Aantal statistische bulletins dat is gepubliceerd

Het door radar bestreken gebied

Aantal met VMS uitgeruste vaartuigen binnen de volledige vloot

Gebruikspercentage van het elektronische logboek/industriële en kustvisserij samen

Aangepaste opleidingsprogramma voor de controletechnieken dat is uitgevoerd (aantal opleidingsuren, aantal technici dat is opgeleid, enz.)

2.5.

Verkooppromotie van visserijproducten (sanitaire en fytosanitaire voorwaarden van de aangevoerde en verwerkte producten)

Aangepast en operationeel systeem voor de inspectie van visserijproducten

Van de hygiënevoorschriften bewustgemaakt actoren (aantal opleidingen dat is georganiseerd en aantal opgeleide personen)

Analyselaboratorium van Nouakchott is operationeel

Vismarkt van Nouakchott voldoet aan sanitaire normen

Aantal plaatsen dat is aangepast voor het aanlanden en verwerken van de vangsten van de artisanale visserij

Bevordering van technische en commerciële partnerschappen met particuliere buitenlandse partners

Systeem voor eco-etikettering voor Mauritaanse producten

3.   

Ontwikkeling van de capaciteit in de sector en verbetering van het beheer

3.1.

Verbetering van de veiligheid op zee en de reddingsdiensten, met name voor de artisanale vissersvloot

Aanbevolen maatregelen inzake de veiligheid op zee en de reddingsdiensten, met name voor de artisanale vissersvloot; uitgevoerd

Aanpassing aan de ISPS-normen

Opleidingsprogramma voor de verbetering van de veiligheid op zee en van de reddingsdiensten, met name voor de artisanale vissersvloot; opgesteld en uitgevoerd

Herziening van de koopvaardijwet (uitvoeringsdecreten)

Nationaal plan voor redding op zee, meteorologische dienst voor de scheepvaart, eenheid voor het onderzoek van arbeidsongevallen

3.2.

Verbetering van de doelmatigheid van de technische diensten van het ministerie van Visserij en Economie en de diensten die betrokken zijn bij het beheer van de sector

Versterking administratieve capaciteit

Opleidings- en herscholingsplannen opgesteld en uitgevoerd (aantal opgeleide personen, aantal opleidingsuren, enz.)

Verbetering van de mechanismen voor coördinatie, overleg en samenwerking met de partners

Versterkt systeem voor het bijeenbrengen van gegevens over en het statistisch volgen van de artisanale visserij en de kustvisserij

3.3.

Versterking van het systeem voor het beheer van de vergunningen en het volgen van vaartuigen

Aantal opleidingsuren voor technici

Aantal opgeleide technici

Networking van diensten


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/61


VERORDENING (EG) Nr. 1802/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 7 december 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

73,0

204

46,0

999

59,5

0707 00 05

052

150,2

204

74,2

628

155,5

999

126,6

0709 90 70

052

148,7

204

58,0

999

103,4

0805 10 20

388

46,7

508

15,3

528

26,3

999

29,4

0805 20 10

052

63,5

204

53,6

999

58,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

68,4

388

111,5

999

90,0

0805 50 10

052

60,1

388

44,4

528

35,4

999

46,6

0808 10 80

388

59,7

400

97,4

404

99,8

720

69,7

999

81,7

0808 20 50

052

134,0

400

116,4

528

106,5

720

51,2

999

102,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/63


VERORDENING (EG) Nr. 1803/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2771/1999 en (EG) nr. 1898/2005 wat betreft de inslag van te koop aangeboden interventieboter

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 21 van Verordening (EG) nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room (2) is bepaald dat te koop aangeboden interventieboter vóór 1 mei 2006 moet zijn ingeslagen.

(2)

In artikel 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (3) is bepaald dat interventieboter die op grond van artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 is gekocht om tegen verlaagde prijzen te worden verkocht, vóór 1 mei 2006 moet zijn ingeslagen.

(3)

Met het oog op de situatie op de botermarkt en de omvang van de interventievoorraden boter, is het dienstig de vóór 1 september 2006 ingeslagen boter beschikbaar te stellen voor verkoop.

(4)

De Verordeningen (EG) nr. 2771/1999 en (EG) nr. 1898/2005 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 21 van Verordening (EG) nr. 2771/1999 wordt de datum „1 mei 2006” vervangen door „1 september 2006”.

Artikel 2

In artikel 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1898/2005 wordt de datum „1 mei 2006” vervangen door „1 september 2006”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 333 van 24.12.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1633/2006 (PB L 305 van 4.11.2006, blz. 3).

(3)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1633/2006.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/64


VERORDENING (EG) Nr. 1804/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

tot vaststelling van overgangsmaatregelen met het oog op de toetreding van Bulgarije en Roemenië, wat de in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1043/2005 bedoelde reserve betreft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Verdrag betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië,

Gelet op de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 41, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen (1) is bepaald dat, afgezien van enkele uitzonderingen, de toekenning van restitutie voor de uitvoer van goederen afhankelijk is van de overlegging van een restitutiecertificaat.

(2)

De restitutiecertificaten worden gedurende de begrotingsperiode in zes tranches ter beschikking van de marktdeelnemers gesteld, waarbij voor iedere tranche een termijn voor de aanvraag wordt vastgesteld. Wanneer het totale bedrag van de aanvragen van restitutiecertificaten voor een afzonderlijke tranche lager is dan het bedrag dat voor die tranche beschikbaar is, kunnen de marktdeelnemers wekelijks restitutiecertificaten aanvragen, die dan worden afgegeven voor het voor die tranche beschikbare bedrag waarvoor nog geen restitutiecertificaten zijn aangevraagd. De restitutiecertificaten kunnen alleen worden afgegeven aan aanvragers die in de Europese Unie gevestigd zijn.

(3)

Bij de komende toetreding van Bulgarije en Roemenië hebben marktdeelnemers in die landen, als gevolg van de kerstvakantie en het moratorium voor de indiening van wekelijkse aanvragen in de periode van 7 januari tot (uiterlijk) 21 januari, slechts een beperkte gelegenheid om restitutiecertificaten aan te vragen die geldig zijn voor gebruik in de periode tussen de toetreding en begin februari 2007.

(4)

Het is daarom dienstig een speciale tijdelijke maatregel vast te stellen waarbij deze marktdeelnemers tussen 1 januari 2007 en 28 februari 2007 worden vrijgesteld van de eis restitutiecertificaten over te leggen.

(5)

Derhalve moeten marktdeelnemers in Bulgarije en Roemenië, in afwijking van artikel 47, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1043/2005, in staat worden gesteld om, mits het Verdrag betreffende de toetreding op 1 januari 2007 in werking treedt, in de periode van 1 januari 2007 tot en met 28 februari 2007 een beroep te doen op de in artikel 46 van die verordening bedoelde vrijstelling.

(6)

Om administratieve redenen is het dienstig dat de in het kader van deze verordening goedgekeurde speciale maatregelen uitsluitend gelden voor vrijstellingsaanvragen die worden ingediend in het op 15 oktober 2007 eindigende begrotingsjaar.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1043/2005 geldt, voor het op 15 oktober 2007 eindigende begrotingsjaar, de in lid 2, eerste alinea, van dat artikel genoemde grens van 75 000 EUR niet voor aanvragen van marktdeelnemers in Bulgarije en Roemenië voor uitvoer die plaatsvindt in de periode van 1 januari 2007 tot en met 28 februari 2007.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking onder voorbehoud en op de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië.

Zij vervalt op 16 oktober 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1580/2006 (PB L 291 van 21.10.2006, blz. 8).


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/66


VERORDENING (EG) Nr. 1805/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat betreft thiamfenicol, fenvaleraat en meloxicam

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1), en met name op artikel 2,

Gezien de adviezen van het Europees Geneesmiddelenbureau die zijn opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Alle farmacologisch werkzame substanties die in de Gemeenschap worden gebruikt in geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die bestemd zijn voor voedselproducerende dieren, moeten worden beoordeeld overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2377/90.

(2)

Thiamfenicol is in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 opgenomen voor spier, vetweefsel, lever, nieren en melk van runderen, alsook voor spier, huid en vetweefsel, lever en nieren van kippen, met uitzondering van dieren die eieren voor menselijke consumptie produceren. Thiamfenicol is ook opgenomen in bijlage III bij die verordening voor spier, huid en vet, lever en nieren van varkens. Ingevolge het onderzoek van de door de aanvrager verstrekte informatie voor de vaststelling van definitieve maximumwaarden voor residuen van thiamfenicol voor varkens wordt het passend geacht de gegevens voor thiamfenicol in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 te wijzigen tot spier, vetweefsel, lever, nieren en melk van alle voedselproducerende soorten, met uitzondering van dieren die eieren voor menselijke consumptie produceren. De maximumwaarden voor residuen voor vetweefsel, lever en nieren gelden niet voor vis.

(3)

Fenvaleraat is in bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 opgenomen voor spier, vetweefsel, lever, nieren en melk van runderen. Deze voorlopige maximumwaarden voor residuen lopen af op 1 juli 2006. Ingevolge het onderzoek van de door de aanvrager verstrekte informatie voor de vaststelling van definitieve maximumwaarden voor residuen van fenvaleraat voor runderen wordt het passend geacht fenvaleraat op te nemen in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 voor spier, vetweefsel, lever, nieren en melk van runderen.

(4)

Meloxicam is in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 opgenomen voor spier, lever en nieren van runderen, varkens en paardachtigen en voor melk voor runderen. Ingevolge het onderzoek van een aanvraag voor de vaststelling van maximumwaarden voor residuen van meloxicam voor konijnen en melk voor geiten wordt het passend geacht de gegevens voor meloxicam in die bijlage te wijzigen tot spier, lever en nieren voor konijnen en geiten en melk voor geiten.

(5)

Verordening (EEG) nr. 2377/90 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Voordat deze verordening van toepassing wordt, moeten de lidstaten voldoende tijd krijgen om de in verband met deze verordening noodzakelijke aanpassingen aan te brengen in de vergunningen om de betrokken geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in de handel te brengen die zijn verleend overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (2), om rekening te houden met de bepalingen van deze verordening.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 8 februari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1729/2006 van de Commissie (PB L 325 van 24.11.2006, blz. 6).

(2)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58).


BIJLAGE

De volgende substanties worden opgenomen of gewijzigd in bijlage I (Lijst van farmacologisch werkzame substanties waarvoor maximumwaarden voor residuen zijn vastgesteld) bij Verordening (EEG) nr. 2377/90:

1.   Infectiewerende middelen

1.2.   Antibiotica

1.2.5.   Florfenicol en verwante stoffen

Farmacologisch werkzame substantie(s)

Indicatorresidu

Diersoorten

Maximumwaarden voor residuen

Te onderzoeken weefsels

Thiamfenicol

Thiamfenicol

Alle voedselproducerende soorten (1)

50 μg/kg

Spier (2)

50 μg/kg

Vetweefsel (3)

50 μg/kg

Lever

50 μg/kg

Nieren

50 μg/kg

Melk

2.   Antiparasitaire middelen

2.2.   Geneesmiddelen tegen ectoparasieten

2.2.3.   Pyrethroïden

Farmacologisch werkzame substantie(s)

Indicatorresidu

Diersoorten

Maximumwaarden voor residuen

Te onderzoeken weefsels

Fenvaleraat

Fenvaleraat (som van RR-, SS-, RS- en SR-isomeer)

Runderen

25 μg/kg

Spier

250 μg/kg

Vetweefsel

25 μg/kg

Lever

25 μg/kg

Nieren

40 μg/kg

Melk”;

4.   Anti-inflammatoire middelen

4.1.   Niet-steroïdale anti-inflammatoire middelen

4.1.4.   Oxicamderivaten

Farmacologisch werkzame substantie(s)

Indicatorresidu

Diersoorten

Maximumwaarden voor residuen

Te onderzoeken weefsels

Meloxicam

Meloxicam

Varkens, paardachtigen, konijnen

20 μg/kg

Spier

65 μg/kg

Lever

65 μg/kg

Nieren

Runderen, geiten

20 μg/kg

Spier

65 μg/kg

Lever

65 μg/kg

Nieren

15 μg/kg

Melk”.


(1)  Niet voor gebruik bij dieren die eieren voor menselijke consumptie produceren. De maximumwaarden voor vetweefsel, lever en nieren gelden niet voor vis.

(2)  Voor vis heeft spier betrekking op „spier en huid in natuurlijke verhoudingen”.

(3)  Voor varkens en pluimvee betreft deze maximumwaarde voor residuen „huid en vet in natuurlijke verhoudingen”.”;


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/69


VERORDENING (EG) Nr. 1806/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1613/2000 houdende afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip „producten van oorsprong” in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Laos wat de uitvoer van bepaalde textielproducten naar de Gemeenschap betreft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name op artikel 247,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2), en met name op artikel 76,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (3) heeft de Gemeenschap algemene tariefpreferenties toegestaan aan Laos.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 werd het begrip „producten van oorsprong” gedefinieerd voor gebruik in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties („SAP”). Verordening (EEG) nr. 2454/93 bevat ook bepalingen volgens welke afwijkingen op die definitie kunnen worden toegestaan ten behoeve van de minst ontwikkelde landen die voor het SAP in aanmerking komen, indien deze hiertoe een verzoek bij de Gemeenschap indienen.

(3)

Laos is, wat textiel betreft, sinds 1997 voor een dergelijke afwijking in aanmerking gekomen, welke afwijking voor de laatste maal werd toegestaan bij Verordening (EG) nr. 1613/2000 van de Commissie (4). De geldigheid van Verordening (EG) nr. 1613/2000 werd tot en met 31 december 2006 verlengd.

(4)

Bij schrijven van 22 juni 2006 heeft Laos een verzoek ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur van de afwijking overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

(5)

Toen de geldigheidsduur van Verordening (EG) nr. 1613/2000 tot en met 31 december 2006 werd verlengd, werd verwacht dat nieuwe, eenvoudiger en meer op ontwikkeling gerichte SAP-oorsprongsregels van toepassing zouden zijn als die geldigheidsduur zou aflopen. Nu wordt echter verwacht dat de nieuwe SAP-oorsprongsregels niet vóór 31 december 2006 zullen worden goedgekeurd.

(6)

Toepassing van de thans geldende SAP-oorsprongsregels zou ongunstige gevolgen hebben voor investeringen en de werkgelegenheid in Laos en voor het vermogen van bestaande industrieën in Laos om naar de Gemeenschap te blijven uitvoeren.

(7)

Bij verlenging van de afwijking moet rekening worden gehouden met de tijd die nodig is om de nieuwe SAP-oorsprongsregels goed te keuren en ten uitvoer te leggen Daarnaast is het van belang voor bedrijven die zowel in Laos als in de Gemeenschap contracten sluiten, en voor de stabiliteit van Laotiaanse bedrijven dat de afwijking voor een voldoende periode wordt verlengd om het sluiten en verlengen van contracten op langere termijn mogelijk te maken.

(8)

De afwijking dient daarom tot en met 31 december 2008 te worden verlengd. Met het oog op een eerlijke behandeling van Laos en andere minst ontwikkelde landen, dient opnieuw te worden bekeken of de afwijking moet worden gehandhaafd zodra nieuwe SAP-oorsprongsregels zijn goedgekeurd.

(9)

Verordening (EG) nr. 1613/2000 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1613/2000 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de eerste alinea wordt „31 december 2006” vervangen door „31 december 2008”.

2)

De tweede alinea wordt vervangen door:

„Zodra nieuwe regels van oorsprong in het kader van het systeem van algemene preferenties zijn goedgekeurd, zal worden onderzocht of het nodig is de afwijking te handhaven.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 402/2006 (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 35).

(3)  PB L 169 van 30.6.2005, blz. 1.

(4)  PB L 185 van 25.7.2000, blz. 38. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2186/2004 (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 14).


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/71


VERORDENING (EG) Nr. 1807/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1614/2000 houdende afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip „producten van oorsprong” in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Cambodja wat de uitvoer van bepaalde textielproducten naar de Gemeenschap betreft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name op artikel 247,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2), en met name op artikel 76,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (3) heeft de Gemeenschap algemene tariefpreferenties toegestaan aan Cambodja.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 is het begrip „producten van oorsprong” gedefinieerd voor gebruik in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties („SAP”). Verordening (EEG) nr. 2454/93 bevat ook bepalingen volgens welke afwijkingen op die definitie kunnen worden toegestaan ten behoeve van de minst ontwikkelde landen die voor het SAP in aanmerking komen, indien deze hiertoe een verzoek bij de Gemeenschap indienen.

(3)

Cambodja is, wat textiel betreft, sinds 1997 voor een dergelijke afwijking in aanmerking gekomen, welke afwijking voor de laatste maal werd toegestaan bij Verordening (EG) nr. 1614/2000 van de Commissie (4). De geldigheid van Verordening (EG) nr. 1614/2000 werd tot en met 31 december 2006 verlengd.

(4)

Bij schrijven van 29 juni 2006 heeft Cambodja een verzoek ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur van de afwijking overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

(5)

Toen de geldigheidsduur van Verordening (EG) nr. 1614/2000 tot en met 31 december 2006 werd verlengd, werd verwacht dat nieuwe, eenvoudiger en meer op ontwikkeling gerichte SAP-oorsprongsregels van toepassing zouden zijn als die geldigheidsduur zou aflopen. Nu wordt echter verwacht dat de nieuwe SAP-oorsprongsregels niet vóór 31 december 2006 zullen worden goedgekeurd.

(6)

Toepassing van de thans geldende SAP-oorsprongsregels zou ongunstige gevolgen hebben voor investeringen en de werkgelegenheid in Cambodja en voor het vermogen van bestaande industrieën in Cambodja om naar de Gemeenschap te blijven uitvoeren.

(7)

Bij verlenging van de afwijking moet rekening worden gehouden met de tijd die nodig is om de nieuwe SAP-oorsprongsregels goed te keuren en ten uitvoer te leggen. Daarnaast is het van belang voor bedrijven die zowel in Cambodja als in de Gemeenschap contracten sluiten, en voor de stabiliteit van Cambodjaanse bedrijven, dat de afwijking voor een voldoende periode wordt verlengd om het sluiten en verlengen van contracten op langere termijn mogelijk te maken.

(8)

De afwijking dient daarom tot en met 31 december 2008 te worden verlengd. Ter waarborging van een eerlijke behandeling van Cambodja en andere minst ontwikkelde landen, dient opnieuw te worden bekeken of de afwijking moet worden gehandhaafd zodra nieuwe SAP-oorsprongsregels zijn goedgekeurd.

(9)

Verordening (EG) nr. 1614/2000 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1614/2000 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de eerste alinea wordt „31 december 2006” vervangen door „31 december 2008”.

2)

De tweede alinea wordt vervangen door:

„Zodra nieuwe regels van oorsprong in het kader van het systeem van algemene preferenties zijn goedgekeurd, zal worden onderzocht of het nodig is de afwijking te handhaven.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 402/2006 (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 35).

(3)  PB L 169 van 30.6.2005, blz. 1.

(4)  PB L 185 van 25.7.2000, blz. 46. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2187/2004 (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 16).


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/73


VERORDENING (EG) Nr. 1808/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1615/2000 houdende afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip „producten van oorsprong” in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Nepal wat de uitvoer van bepaalde textielproducten naar de Gemeenschap betreft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name op artikel 247,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2), en met name op artikel 76,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (3) heeft de Gemeenschap algemene tariefpreferenties toegestaan aan Nepal.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 is het begrip „producten van oorsprong” gedefinieerd voor gebruik in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties („SAP”). Verordening (EEG) nr. 2454/93 bevat ook bepalingen volgens welke afwijkingen op die definitie kunnen worden toegestaan ten behoeve van de minst ontwikkelde landen die voor het SAP in aanmerking komen, indien deze hiertoe een verzoek bij de Gemeenschap indienen.

(3)

Nepal is, wat textiel betreft, sinds 1997 voor een dergelijke afwijking in aanmerking gekomen, welke afwijking voor de laatste maal werd toegestaan bij Verordening (EG) nr. 1615/2000 van de Commissie (4). De geldigheid van Verordening (EG) nr. 1615/2000 werd tot en met 31 december 2006 verlengd.

(4)

Bij schrijven van 17 juli 2006 heeft Nepal een verzoek ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur van de afwijking overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

(5)

Toen de geldigheidsduur van Verordening (EG) nr. 1615/2000 tot en met 31 december 2006 werd verlengd, werd verwacht dat nieuwe, eenvoudiger en meer op ontwikkeling gerichte SAP-oorsprongsregels van toepassing zouden zijn als die geldigheidsduur zou aflopen. Nu wordt echter verwacht dat de nieuwe SAP-oorsprongsregels niet vóór 31 december 2006 zullen worden goedgekeurd.

(6)

Toepassing van de thans geldende SAP-oorsprongsregels zou ongunstige gevolgen hebben voor investeringen en de werkgelegenheid in Nepal en voor het vermogen van bestaande industrieën in Nepal om naar de Gemeenschap te blijven uitvoeren.

(7)

Bij verlenging van de afwijking moet rekening worden gehouden met de tijd die nodig is om de nieuwe SAP-oorsprongsregels goed te keuren en ten uitvoer te leggen. Daarnaast is het van belang voor bedrijven die zowel in Nepal als in de Gemeenschap contracten sluiten, en voor de stabiliteit van Nepalese bedrijven, dat de afwijking voor een voldoende periode wordt verlengd om het sluiten en verlengen van contracten op langere termijn mogelijk te maken.

(8)

De afwijking dient daarom tot en met 31 december 2008 te worden verlengd. Ter waarborging van een eerlijke behandeling van Nepal en andere minst ontwikkelde landen, dient opnieuw te worden bekeken of de afwijking moet worden gehandhaafd zodra nieuwe SAP-oorsprongsregels zijn goedgekeurd.

(9)

Verordening (EG) nr. 1615/2000 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1615/2000 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de eerste alinea wordt „31 december 2006” vervangen door „31 december 2008”.

2)

De tweede alinea wordt vervangen door:

„Zodra nieuwe regels van oorsprong in het kader van het systeem van algemene preferenties zijn goedgekeurd, zal worden onderzocht of het nodig is de afwijking te handhaven.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 402/2006 (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 35).

(3)  PB L 169 van 30.6.2005, blz. 1.

(4)  PB L 185 van 25.7.2000, blz. 54. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2188/2004 (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 18).


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/75


VERORDENING (EG) Nr. 1809/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat het verschil tussen de prijzen voor de in artikel 1, lid 1, onder b), van die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en op de interne markt mag worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie op de suikermarkt moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften en bepaalde criteria van de artikelen 32 en 33 van Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)

In artikel 33, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de restitutie naar gelang van de bestemming kan variëren indien dat gezien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten noodzakelijk is.

(4)

Alleen voor producten die tot het vrije verkeer in de Gemeenschap zijn toegelaten en voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 318/2006, mogen restituties worden verleend.

(5)

De in het kader van de Europaovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië en Bulgarije gevoerde onderhandelingen beogen met name de liberalisering van de handel in producten die onder de gemeenschappelijke marktordening voor de betrokken sector vallen. De uitvoerrestituties voor die twee landen moeten derhalve worden afgeschaft.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde restituties worden verleend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1585/2006 van de Commissie (PB L 294 van 25.10.2006, blz. 19).


BIJLAGE

Met ingang van 8 december 2006 geldende restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm (1)

GN-code

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1701 11 90 9100

S00

EUR/100 kg

18,23 (2)

1701 11 90 9910

S00

EUR/100 kg

16,87 (2)

1701 12 90 9100

S00

EUR/100 kg

18,23 (2)

1701 12 90 9910

S00

EUR/100 kg

16,87 (2)

1701 91 00 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1982

1701 99 10 9100

S00

EUR/100 kg

19,82

1701 99 10 9910

S00

EUR/100 kg

18,34

1701 99 10 9950

S00

EUR/100 kg

18,34

1701 99 90 9100

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1982

NB: De bestemmingen zijn als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen, met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Roemenië, Servië, Montenegro, Kosovo en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Dit bedrag geldt voor ruwe suiker met een rendement van 92 %. Indien het rendement van de geëxporteerde ruwe suiker afwijkt van 92 %, wordt het bedrag van de toe te passen restitutie voor elke betrokken uitvoertransactie vermenigvuldigd met een omrekeningsfactor die wordt verkregen door het overeenkomstig bijlage I, punt III, punt 3, van Verordening (EG) nr. 318/2006 berekende rendement van de geëxporteerde ruwe suiker te delen door 92.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/77


VERORDENING (EG) Nr. 1810/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van witte suiker in het kader van de in Verordening (EG) nr. 958/2006 bedoelde permanente inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea en derde alinea, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 958/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 betreffende een permanente inschrijving voor de vaststelling van restituties bij uitvoer van witte suiker voor het verkoopseizoen 2006/2007 (2) moeten deelinschrijvingen worden gehouden.

(2)

Op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 958/2006 en op grond van het onderzoek van de biedingen voor de op 7 december 2006 verstrijkende deelinschrijving, dient de maximumrestitutie bij uitvoer in het kader van die deelinschrijving te worden vastgesteld.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De maximumrestitutie bij uitvoer van het in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 958/2006 bedoelde product wordt voor de op 7 december 2006 verstrijkende deelinschrijving vastgesteld op 28,341 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1585/2006 van de Commissie (PB L 294 van 25.10.2006, blz. 19).

(2)  PB L 175 van 29.6.2006, blz. 49.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/78


VERORDENING (EG) Nr. 1811/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

houdende wijziging van de restituties die worden toegepast voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, onder a), en lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De restitutiebedragen welke met ingang van 24 november 2006 worden toegepast op de in de bijlage bedoelde producten, uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1733/2006 van de Commissie (2).

(2)

Toepassing van de regels en criteria welke zijn aangehaald in Verordening (EG) nr. 1733/2006 op de gegevens waarover de Commissie op het huidige tijdstip beschikt, geeft aanleiding tot wijziging van de op dit tijdstip geldende restituties in de zin als vermeld in de bijlage bij deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restitutiebedragen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1733/2006 worden gewijzigd zoals in de bijlage van deze verordening aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1585/2006 van de Commissie (PB L 294 van 25.10.2006, blz. 19).

(2)  PB L 325 van 24.11.2006, blz. 17.


BIJLAGE

Restituties die worden toegepast vanaf 8 december 2006 voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I bij het Verdrag vermelde goederen (1)

GN-code

Omschrijving

Restituties in EUR/100 kg

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Overige gevallen

1701 99 10

Witte suiker

18,34

18,34


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar Bulgarije met ingang van 1 oktober 2004 en naar Roemenië met ingang van 1 december 2005, noch op de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 en die met ingang van 1 februari 2005 naar de Zwitserse Bondsstaat of naar het Vorstendom Liechtenstein worden uitgevoerd.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/80


VERORDENING (EG) Nr. 1812/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

betreffende de offertes voor de uitvoer van gerst die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 935/2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 935/2006 van de Commissie (2) is een inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst naar bepaalde derde landen opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (3) kan de Commissie op grond van de meegedeelde offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan.

(3)

Het is, met name rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde criteria, niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes van 1 tot en met 7 december 2006 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 935/2006 bedoelde inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 172 van 24.6.2006, blz. 3.

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/81


VERORDENING (EG) Nr. 1813/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

betreffende de offertes voor de uitvoer van zachte tarwe die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 936/2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 936/2006 van de Commissie (2) is een inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van zachte tarwe naar bepaalde derde landen opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (3) kan de Commissie op grond van de meegedeelde offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan.

(3)

Het is, met name rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde criteria, niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes die van 1 tot en met 7 december 2006 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 936/2006 bedoelde inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van zachte tarwe.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 172 van 24.6.2006, blz. 6.

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/82


RICHTLIJN 2006/127/EG VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2006

tot wijziging van Richtlijn 2003/91/EG houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken en de minimumeisen voor dat onderzoek

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (1), en met name op artikel 7, lid 2, onder a) en b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/91/EG van de Commissie (2) is vastgesteld om ervoor te zorgen dat de rassen die de lidstaten in hun nationale rassenlijsten opnemen, aan de richtsnoeren van het Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP) voldoen wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van de rassen zich ten minste moet uitstrekken en de minimumeisen voor dat onderzoek, voor zover deze richtsnoeren zijn vastgesteld. Voor andere rassen bepaalt de richtlijn dat de richtsnoeren van de Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten (UPOV) van toepassing zijn.

(2)

Het CBP en de UPOV hebben sindsdien verdere richtsnoeren voor een aantal andere gewassen vastgesteld en bestaande richtsnoeren aangepast.

(3)

De werkingssfeer van Richtlijn 2002/55/EG moet worden uitgebreid om nieuwe gewassen te bestrijken.

(4)

Richtlijn 2003/91/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Richtlijn 2003/91/EG worden vervangen door de tekst in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

In het geval van onderzoeken die vóór 1 juli 2007 zijn begonnen, mogen de lidstaten beslissen om Richtlijn 2003/91/EG toe te passen in de versie die vóór de wijziging bij deze richtlijn gold.

Artikel 3

De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2007 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2007.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 december 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/117/EG (PB L 14 van 18.1.2005, blz. 18).

(2)  PB L 254 van 8.10.2003, blz. 11.


BIJLAGE

BIJLAGE I

Lijst van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde gewassen die moeten voldoen aan de CBP-testprotocollen

Wetenschappelijke naam

Gewone naam

CBP-protocol

Allium cepa L. (Cepa-groep)

Ui en echalion

TP 46/1 van 14.6.2005

Allium cepa L. (Aggregatum-groep)

Sjalot

TP 46/1 van 14.6.2005

Allium porrum L.

Prei

TP 85/1 van 15.11.2001

Allium sativum L.

Knoflook

TP 162/1 van 25.3.2004

Asparagus officinalis L.

Asperge

TP 130/1 van 27.3.2002

Brassica oleracea L.

Bloemkool

TP 45/1 van 15.11.2001

Brassica oleracea L.

Broccoli

TP 151/1 van 27.3.2002

Brassica oleracea L.

Spruitkool

TP 54/2 van 1.12.2005

Brassica oleracea L.

Koolrabi

TP 65/1 van 25.3.2004

Brassica oleracea L.

Savooiekool, wittekool en rodekool

TP 48/2 van 1.12.2005

Capsicum annuum L.

Paprika of Spaanse peper

TP 76/1 van 27.3.2002

Cichorium endivia L.

Krulandijvie en andijvie

TP 118/2 van 1.12.2005

Cichorium intybus L.

Cichorei voor de industrie

TP 172/2 van 1.12.2005

Cichorium intybus L.

Witlof

TP 173/1 van 25.3.2004

Cucumis melo L.

Meloen

TP 104/1 van 27.3.2002

Cucumis sativus L.

Komkommer en augurk

TP 61/1 van 27.3.2002

Cucurbita pepo L.

Courgette

TP 119/1 van 25.3.2004

Cynara cardunculus L.

Artisjok en kardoen

TP 184/1 van 25.3.2004

Daucus carota L.

Wortel en voederwortel

TP 49/2 van 1.12.2005

Foeniculum vulgare Mill.

Knolvenkel

TP 183/1 van 25.3.2004

Lactuca sativa L.

Sla

TP 13/2 van 1.12.2005

Lycopersicon esculentum Mill.

Tomaat

TP 44/2 van 15.11.2001

Phaseolus vulgaris L.

Stamboon en stokboon

TP 12/2 van 1.12.2005

Pisum sativum L. (partim)

Kreukzadige doperwt, rondzadige doperwt en peul

TP 07/1 van 6.11.2003

Raphanus sativus L.

Radijs

TP 64/1 van 27.3.2002

Spinacia oleracea L.

Spinazie

TP 55/1 van 27.3.2002

Valerianella locusta (L.) Laterr.

Veldsla

TP 75/1 van 27.3.2002

Vicia faba L. (partim)

Tuinboon

TP Broadbean/1 van 25.3.2004

Zea mays L. (partim)

Suikermais en pofmais

TP 2/2 van 15.11.2001

De tekst van deze protocollen is te vinden op de website van het CBP (www.cpvo.europa.eu).

BIJLAGE II

Lijst van de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde gewassen die moeten voldoen aan de UPOV-testrichtsnoeren

Wetenschappelijke naam

Gewone naam

UPOV-richtsnoer

Allium fistulosum L.

Stengelui

TG/161/3 van 1.4.1998

Allium schoenoprasum L.

Bieslook

TG/198/1 van 9.4.2003

Apium graveolens L.

Bleekselderij

TG/82/4 van 17.4.2002

Apium graveolens L.

Knolselderij

TG/74/4 corr. van 17.4.2002 + 5.4.2006

Beta vulgaris L.

Snijbiet

TG/106/4 van 31.3.2004

Beta vulgaris L.

Rode biet, inclusief Cheltenham beet

TG/60/6 van 18.10.1996

Brassica oleracea L.

Boerenkool

TG/90/6 van 31.3.2004

Brassica rapa L.

Chinese kool

TG/105/4 van 9.4.2003

Brassica rapa L.

Meiraap/stoppelknol

TG/37/10 van 4.4.2001

Cichorium intybus L.

Bladcichorei

TG/154/3 van 18.10.1996

Citrullus lanatus (Thunb.) Matsum. et Nakai

Watermeloen

TG/142/4 van 31.3.2004

Cucurbita maxima Duchesne

Pompoen

TG/155/3 van 18.10.1996

Petroselinum crispum (Mill.) Nyman ex A. W. Hill

Peterselie

TG/136/5 van 6.4.2005

Phaseolus coccineus L.

Pronkboon

TG/9/5 van 9.4.2003

Raphanus sativus L.

Rammenas

TG/63/6 van 24.3.1999

Rheum rhabarbarum L.

Rabarber

TG/62/6 van 24.3.1999

Scorzonera hispanica L.

Schorseneer

TG/116/3 van 21.10.1988

Solanum melongena L.

Aubergine

TG/117/4 van 17.4.2002

De tekst van deze richtsnoeren is te vinden op de website van de UPOV (www.upov.int).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

8.12.2006   

NL EN EN EN

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/85


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2006

betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van een Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie en van het Protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring bij het Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5219)

(2006/890/Euratom)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 101, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig de bij besluit van de Raad van 10 april 2000 vastgestelde richtsnoeren heeft de Commissie deelgenomen aan de onderhandelingen met de Russische Federatie over een overeenkomst inzake een multilateraal milieuprogramma in de Russische Federatie en een protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring.

(2)

Het Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie en het Protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring bij het Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie werden op 21 mei 2003 in Stockholm ondertekend.

(3)

Het Kaderverdrag werd ondertekend door de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Finland, België, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Rusland.

(4)

Het Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie stelt een multilateraal wettelijk kader vast voor nucleaire projecten van westerse landen in Noordwest-Rusland en het Protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring beoogt de regeling van aansprakelijkheidskwesties die in de context van deze werkzaamheden kunnen ontstaan.

(5)

Het Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie beoogt projecten te steunen voor de behandeling van radioactief afval en verbruikte splijtstof en het ontmantelen van nucleaire duikboten en ijsbrekers in de Russische Federatie. Het Kaderverdrag richt zich in eerste instantie op de noordwestelijke regio, maar erin is bepaald dat het multilateraal nucleair milieuprogramma ook voor projecten of enige andere vorm van samenwerking kan gelden in andere gebieden waar nucleaire activiteiten plaatsvinden, met inbegrip van nucleaire veiligheid, indien de betrokken partijen daarmee instemmen.

(6)

Het huidige bilaterale Memorandum van overeenstemming dat in 1995 tussen de Europese Commissie, namens de Gemeenschappen, en de Russische Federatie werd ondertekend en dat de uitvoering van de programma’s voor technische bijstand op het gebied van de nucleaire veiligheid, alsook aansprakelijkheidskwesties in dezen bestrijkt, is niet van toepassing op projecten die onder het nieuwe instrument voor samenwerking inzake nucleaire veiligheid vallen.

(7)

Alle EU-lidstaten die het kaderverdrag hebben ondertekend, hebben thans hun akte van bekrachtiging bij de depositarissen neergelegd, als laatste het Verenigd Koninkrijk dat het kaderverdrag in april 2006 bekrachtigde.

(8)

De Europese Gemeenschap voor Atoomenergie verkeert thans in de positie het Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie te kunnen sluiten,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Enig artikel

1.   Het Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie en het Protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring bij het Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie worden namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie gesloten.

2.   De tekst van het Kaderverdrag en het Protocol is aan deze beschikking gehecht.

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 december 2006.

Voor de Commissie

Benita FERRERO-WALDNER

Lid van de Commissie


Framework Agreement on a Multilateral Nuclear Environmental Programme in the Russian Federation

The Government of the Kingdom of Belgium, the Government of the Kingdom of Denmark, the Government of the Republic of Finland, the Government of the French Republic, the Government of the Federal Republic of Germany, the Government of the Kingdom of the Netherlands, the Government of the Kingdom of Norway, the Government of the Russian Federation, the Government of the Kingdom of Sweden, the Government of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, the Government of the United States of America, the European Community, and the European Atomic Energy Community (hereinafter referred to as the Parties),

Noting the Joint Convention on the Safety of Spent Fuel Management and on the Safety of Radioactive Waste Management of 5 September 1997 (hereinafter referred to as the Joint Convention);

Noting that the Joint Convention stipulates that spent fuel and radioactive waste within military or defence programmes should be managed in accordance with the objectives stated in that Convention even though they are excluded from it except as provided in Article 3 thereof;

Noting also the Convention on Nuclear Safety of 17 June 1994;

Recalling the importance the Joint Convention attaches to international cooperation in enhancing the safety of spent fuel and radioactive waste management through bilateral and multilateral mechanisms;

Reaffirming the importance the Parties attach to the principles embodied in relevant international conventions on nuclear liability for the provision of international assistance in this field;

Recognising the work of the Contact Expert Group for International Radwaste Projects established under the auspices of the International Atomic Energy Agency to deal with issues regarding international cooperation in radioactive waste management and related issues in the Russian Federation, and its contribution to the development of a comprehensive International Action Plan;

Desiring to facilitate practical cooperation to enhance the safety of spent fuel and radioactive waste management in the Russian Federation, in particular through the implementation of projects in the Russian Federation that may be identified by the Contact Expert Group for International Radwaste Projects;

Recalling the Declaration of Principles by members and observers of the Barents Euro-Arctic Council representing Denmark, Finland, France, Germany, Iceland, Italy, the Netherlands, Norway, Poland, the Russian Federation, Sweden, the United Kingdom and the United States regarding the Multilateral Nuclear Environmental Programme in the Russian Federation signed at Bodø (Norway) on 5 March 1999 in which the participants declared their readiness to negotiate a multilateral Framework Agreement covering the necessary conditions for the provision of international assistance in this field,

HAVE AGREED AS FOLLOWS:

Article 1

Multilateral Nuclear Environmental Programmein the Russian Federation (MNEPR)

1.   The Parties hereby establish a framework to facilitate cooperation in the area of safety of spent nuclear fuel and radioactive waste management in the Russian Federation. This framework shall be referred to as the ‘Multilateral Nuclear Environmental Programme in the Russian Federation’ (MNEPR). The MNEPR shall apply to projects undertaken between contributors and recipients or any other form of cooperation agreed by them. It may also apply to projects or any other form of cooperation in other areas of nuclear activities, including nuclear safety, if so agreed by the Parties concerned.

2.   The Parties shall seek to avoid duplication of assistance activities and to ensure that such activities are complementary to activities under other multilateral or bilateral funds, agreements, mechanisms or arrangements.

Article 2

Definitions

For the purposes of this Agreement the following terms shall have the following meanings:

Technical aid (assistance)

:

Any form of gratuitous aid and/or contribution provided under this Agreement or under any Implementing Agreement, or otherwise agreed to by the Russian Party and the Contributing Party or Parties (hereinafter referred to as ‘assistance’);

Contributor

:

Any Party other than the Russian Party or any entity authorised by such Party to provide assistance under the MNEPR;

Recipient

:

The Russian Party or any other Russian entity authorised by the Russian Party to serve as beneficiary of assistance and partner for the realisation of a project under the MNEPR;

Implementing Agreement

:

An agreement between one or more recipients and one or more contributors for the provision of assistance for the realisation of a project under the MNEPR.

Article 3

Modes of cooperation under the MNEPR

1.   Assistance under the MNEPR may be provided through:

(a)

Implementing Agreements between one or more recipients and any one of the contributors (Bilateral mode);

(b)

Implementing Agreements between one or more recipients and several contributors whereby a common financing arrangement will not be established (Multilateral simple mode);

(c)

Implementing Agreements between one or more recipients and several contributors whereby a common financing arrangement will be established (Multilateral funding mode); or

(d)

any other mechanism agreed by the recipient(s) and contributor(s) concerned.

2.   Except as otherwise provided in this Agreement, the terms and conditions of this Agreement shall apply to all assistance provided under paragraph 1 of this Article. The provisions of this Agreement may also apply to activities undertaken before its entry into force if so agreed by the Parties involved in those activities.

3.   The provision of assistance by the contributors under this Agreement shall be subject to the availability of appropriated funds.

Article 4

MNEPR Committee

1.   To facilitate cooperation and to exchange information under the MNEPR, the Parties hereby establish the MNEPR Committee. The MNEPR Committee shall be composed of one authorised official/governmental representative of each of the Parties, who shall also serve as a contact point for all questions of relevance to the MNEPR.

2.   The MNEPR Committee may:

discuss the development and implementation of projects and any other form of cooperation under this Agreement,

discuss relevant activities under other bilateral or multilateral agreements or arrangements,

coordinate funding for projects under Article 3(1)(c),

identify obstacles and problems encountered in the implementation of projects, and make recommendations regarding their resolution,

establish working groups as required for the functioning of the MNEPR Committee,

discuss and make recommendations on other matters relevant to the operation of MNEPR activities,

and

invite States, intergovernmental organisations or regional economic integration organisations being subject to public international law to accede in accordance with Article 16.

3.   The MNEPR Committee shall adopt its Rules of Procedure.

4.   The MNEPR Committee shall elect two co-chairpersons for 12-month periods from among representatives of the Parties, one from among the Contributing Parties and one representing the Russian Party.

5.   The MNEPR Committee may decide to admit as observers any interested State, intergovernmental organisation or regional economic integration organisation being subject to public international law not party to this Agreement. Where a coordinator has been designated according to Article 5, that coordinator shall be admitted as an observer to meetings of the MNEPR Committee, where relevant.

6.   Decisions and recommendations of the MNEPR Committee shall be made by consensus.

Article 5

Coordinator of multilateral funding under the MNEPR

1.   The Contributing Parties to a common financing arrangement, as referred to in Article 3.1(c), may designate a coordinator for such an arrangement.

2.   The rights and obligations of the Contributing Parties under this Agreement apply equally to the Coordinator where the coordinator performs activities on behalf of the contributors.

Article 6

Specific undertakings

1.   The Parties shall promote activities necessary for the implementation of projects under the MNEPR.

2.   The Russian Party shall ensure the prompt issuance of, inter alia, licences, permits, approvals and the prompt customs clearances necessary for the efficient implementation of projects. The Russian Party shall ensure the provision of data and information necessary for the implementation of specific projects within the framework of this Agreement. The Russian Party shall grant access to sites and facilities necessary for the implementation of specific projects within the framework of this Agreement. Should such access be restricted according to the provisions of the legislation of the Russian Federation, mutually acceptable procedures shall be developed in the Implementing Agreements. The Implementing Agreements shall also define the procedures for, and the scope of, the information to be transferred.

3.   The provision of assistance shall be complemented by Russian resources. Such resources may be contributed in kind or otherwise for the implementation of projects under the MNEPR.

Article 7

Claims, legal proceedings and indemnification

1.   This Agreement is supplemented by a Protocol containing provisions on claims, legal proceedings and indemnification in respect of claims against contributors and their personnel or contractors, subcontractors, consultants, suppliers or subsuppliers of equipment, goods and services at any tier and their personnel, for any loss or damage of whatsoever nature arising from activities undertaken pursuant to this Agreement.

2.   The Protocol and its Annex shall not apply to any Party that does not become a party to the Protocol.

3.   Any Party that does not become a party to the Protocol may conclude with the Russian Party a separate agreement covering claims, legal proceedings and indemnification in respect of claims for any loss or damage of whatsoever nature arising from activities undertaken pursuant to this Agreement.

Article 8

Use and retransfer of assistance

1.   Unless the written consent of the contributor has first been obtained, the recipient shall not transfer title to, or possession of, any assistance provided pursuant to this Agreement to any entity, other than an officer, employee or agent of that contributor or that recipient and shall not permit the use of such assistance for purposes other than those for which it has been furnished.

2.   The Russian Party shall take all reasonable measures within its power to ensure the security of, ensure the appropriate use of, and prevent the unauthorised transfer of assistance provided pursuant to this Agreement.

Article 9

Exemption from taxes or similar charges

1.   The Russian Party shall exempt assistance provided under this Agreement from customs duties, profits taxes, other taxes and similar charges. The Russian Party shall take all necessary steps to ensure that no local or regional taxes are levied on assistance provided under this Agreement. These steps will include the provision of letters from competent local and/or regional authorities confirming that no taxes will be levied on assistance provided under this Agreement. Such letters of confirmation covering localities and regions where projects under this Agreement will be carried out shall be deposited with at least one of the depositaries before the start of implementation of the projects.

2.   The Russian Party shall exempt remuneration to foreign natural persons and to Russian citizens not ordinarily resident in the Russian Federation for work undertaken and services performed by such persons for the implementation of assistance under this Agreement from income tax, social security tax contributions, and similar charges within the territory of the Russian Federation. With regard to remuneration exempted by this paragraph, the Russian Party shall not have any obligations in terms of any charges and payments to the persons indicated in this paragraph, at the expense of the social security system or any other government funds.

3.   The Contributing Parties and their personnel, their contractors, subcontractors, suppliers and subsuppliers may import into, and export out of, the Russian Federation equipment, supplies, materials or services required to implement this Agreement. In addition to the provisions regarding assistance, temporary importation and exportation shall not be subject to customs duties, license fees, undue restrictions, taxes or similar charges.

4.   In addition to the preceding paragraphs, persons and entities participating in the implementation of the programmes in the framework of this Agreement within the territory of the Russian Federation are entitled to exemption from value added tax and other charges with regard to equipment and goods purchased within the territory of the Russian Federation for the implementation of the projects or the programmes in the framework of this Agreement, as well as works done and services rendered within the territory of the Russian Federation.

5.   Imposition of taxation shall be regarded as a valid reason for suspension or termination of an assistance project, or not to initiate an assistance project.

6.   The Russian Party shall be responsible for procedures ensuring the implementation of this Article.

Necessary certificates shall be issued by the relevant competent authority.

Article 10

Accounts, audits and examinations

1.   Each recipient shall maintain proper accounts of all assistance funding received from contributors, and furnish such accounts, together with full supporting documentation, to the contributor or contributors concerned at regular intervals, as specified in the relevant Implementing Agreement or as otherwise agreed.

2.   Upon request, representatives of a contributor shall have the right, within 60 days of making the request, to examine the use of any assistance provided by that contributor in accordance with this Agreement, at sites of their location or use if possible, and shall have the right to audit and examine any and all related records or documentation for a period of seven years after the completion or early termination of the project in question, unless another period is specified in the Implementing Agreement. The practical details of such audits and examinations shall be set out in the Implementing Agreements.

Article 11

Intellectual property

The Parties shall provide in Implementing Agreements, as appropriate, effective protection and allocation of rights to intellectual property transmitted or created under this Agreement.

Article 12

Status of personnel and entry and exit of personnel

1.   The Russian Party shall facilitate the entry and exit of employees of the Contributing Parties to this Agreement and their personnel and contractors, subcontractors, consultants, suppliers and subsuppliers and their personnel into and out of the territory of the Russian Federation for the purpose of carrying out activities in accordance with this Agreement.

2.   The Russian Party shall accredit military and civilian personnel of the Contributing Parties, including employees of the Commission of the European Communities present in the territory of the Russian Federation in order to carry out activities related to the provision of assistance under this Agreement, as administrative and technical personnel of the respective diplomatic missions, the mission of the Commission of the European Communities and the missions of intergovernmental organisations, in the Russian Federation. After entry into force of this Agreement, the Parties will consult on the number of such personnel covered by this paragraph. The accreditation of such personnel shall have no effect on the number of accredited personnel permitted at Russian diplomatic missions in the Contributing Parties.

3.   The Russian Party guarantees that the contractors, subcontractors, consultants, suppliers, subsuppliers and their personnel as referred to in paragraph 1 of this Article may import and re-export out of the territory of the Russian Federation all of their personal household effects as well as foodstuffs for their personal use without being liable to any customs duties, taxes, or similar charges. Duty-free import into and re-export out of the Russian Federation of one motor vehicle per family is allowed, provided that the vehicle is used only within the period of the relevant contract and is re-exported at the end of this period.

Article 13

Settlement of disputes

Any disagreement between two or more Parties concerning the interpretation of this Agreement, or its implementation, shall be resolved through consultations. Consultations shall take place not later than three months after one of the Parties submits such a request in writing to the other Party or Parties.

Article 14

Awarding of contracts

In the event that a Party awards a contract for the acquisition of goods and services, including construction, to implement this Agreement, such contracts shall be awarded in accordance with the laws and regulations of that Party, or such other laws and regulations as that Party may choose. Russian companies can also be used as contractors or subcontractors.

Article 15

Modifications and amendments

1.   Any modification or amendment to this Agreement, and any additional protocol to it, may be made by agreement among the Parties to this Agreement.

2.   Any modification or amendment made pursuant to this Article shall be subject to ratification, acceptance or approval by all of the Parties. Modifications or amendments shall enter into force for all Parties 30 days following the date of receipt by at least one of the depositaries of the last notification of ratification, acceptance or approval.

Article 16

Accession

1.   This Agreement shall be open for accession by any State, intergovernmental organisation or regional economic integration organisation being subject to public international law upon invitation by the MNEPR Committee.

2.   This Agreement shall enter into force for the acceding Party 30 days following the date of receipt by at least one of the depositaries of the acceding Party's instrument of accession and the last of the notifications by the Parties expressing concurrence.

Article 17

Depositaries

The Minister of Foreign Affairs of the Russian Federation and the Secretary General of the Organisation for Economic Cooperation and Development are hereby designated as depositaries. The depositaries shall fulfil their duties in accordance with Article 77 of the Vienna Convention on the Law of Treaties of 23 May 1969 and shall consult each other in the fulfilment of their duties.

Article 18

Entry into force, duration, withdrawal and termination

1.   This Agreement shall be subject to ratification, acceptance or approval. Instruments of ratification, acceptance or approval shall be deposited with at least one of the depositaries. It shall enter into force on the 30th day following the date of receipt of such instruments from the Russian Party and from one other signatory, and shall remain in force for a period of five years from that date. For each signatory depositing such an instrument thereafter, this Agreement shall enter into force for it 30 days following the receipt by at least one of the depositaries of such instrument and shall remain in force until the expiration of its original five-year period.

2.   This Agreement shall be extended automatically for further periods of five years. Any Party may request at least one of the depositaries at least 90 days before the expiration of the five-year period to convene a meeting of the Parties to consider the termination, modification or amendment of this Agreement

3.   Any Party may withdraw from this Agreement upon giving 90 days written notification to at least one of the depositaries. The MNEPR Committee shall immediately be seized of the matter and shall make recommendations to the Parties on the further continuation of the Agreement.

4.   The obligations under Articles 8 to 11, Article 12 first and third paragraphs, and Article 13 of this Agreement shall remain in effect regardless of any subsequent transfer of ownership of the object of cooperation, and regardless of any termination of, or withdrawal from, this Agreement, or the expiration of its validity.

5.   Notwithstanding any termination of this Agreement, it shall continue to apply to any Implementing Agreement which the Parties to such Implementing Agreement agree to continue, for the duration of such Implementing Agreement.

6.   Where a Party withdraws from this Agreement but continues to be a Party to an Implementing Agreement, this Agreement shall continue to apply to such Party with respect to its participation in such Implementing Agreement.

7.   This Agreement shall be applied on a provisional basis from the date of its signature.

Done at Stockholm on 21 May 2003 in the English, French and Russian languages, all texts being equally authentic, in two originals of which one shall be deposited in the archives of the Ministry of Foreign Affairs of the Russian Federation and one in the archives of the Organisation for Economic Cooperation and Development. Duly certified copies of this Agreement shall be transmitted to the signatories and acceding Parties. In the event of any dispute or divergence in relation to this Agreement the English text shall prevail for the purposes of interpretation.

PROTOCOL

on Claims, Legal Proceedings and Indemnification to the Framework Agreement on a Multilateral Nuclear Environmental Programme in the Russian Federation

The Government of the Kingdom of Belgium, the Government of the Kingdom of Denmark, the Government of the Republic of Finland, the Government of the French Republic, the Government of the Federal Republic of Germany, the Government of the Kingdom of the Netherlands, the Government of the Kingdom of Norway, the Government of the Russian Federation, the Government of the Kingdom of Sweden, the Government of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, the European Community, and the European Atomic Energy Community (hereinafter referred to as the Parties),

Reaffirming their commitment to achieving the purposes of the Framework Agreement on a Multilateral Nuclear Environmental Programme in the Russian Federation signed on 21 May 2003 (hereinafter referred to as the Agreement),

Convinced of the need to establish provisions ensuring that claims against the Contributing Parties and their personnel or contractors, subcontractors, consultants, suppliers or subsuppliers of equipment, goods or services at any tier and their personnel, for any loss or damage of whatsoever nature arising from activities undertaken pursuant to the Agreement are not brought by the Russian Party and, if brought by a third party, are indemnified by the Russian Party,

HAVE AGREED AS FOLLOWS:

Article 1

1.   The definitions contained in Article 2 of the Agreement shall apply to this Protocol as fully and effectively as if they were set forth in full herein.

2.   For the purposes of this Protocol, the following terms shall have the following meanings:

nuclear incident

:

Any occurrence or series of occurrences having the same origin which causes nuclear damage.

nuclear damage

:

(i)

loss of life, any personal injury or any loss of, or damage to, property which arises out of or results from the radioactive properties or a combination of radioactive properties with toxic, explosive or other hazardous properties of nuclear fuel or radioactive products or waste in, or of nuclear material coming from, originating in, or sent to, a nuclear installation;

(ii)

any other loss or damage so arising or resulting if and to the extent that the law of the competent court so provides; and

(iii)

if the law of the State in which the nuclear installation of the liable operator is situated so provides, loss of life, any personal injury or any loss of, or damage to, property which arises out of or results from other ionising radiation emitted by any other source of radiation inside a nuclear installation.

3.   For the purposes of this Protocol, whenever both nuclear damage and damage other than nuclear damage have been caused by a nuclear incident, or jointly by a nuclear incident and one or more other occurrences, such other damage shall, to the extent that it is not reasonably separable from the nuclear damage, be deemed, for the purposes of this Protocol, to be nuclear damage caused by that nuclear incident.

Article 2

1.   With the exception of claims for injury or damage against individuals arising from omissions or acts of such individuals done with intent to cause injury or damage, the Russian Party shall bring no claims or legal proceedings of any kind against the contributors and their personnel or contractors, subcontractors, consultants, suppliers or subsuppliers of equipment, goods or services at any tier and their personnel, for any loss or damage of whatsoever nature, including but not limited to personal injury, loss of life, direct, indirect and consequential damage to property owned by the Russian Federation arising from activities undertaken pursuant to the Agreement. This paragraph shall not apply to the enforcement of the express provisions of a contract.

2.   With the exception of claims for nuclear damage against individuals arising from omissions or acts of such individuals done with intent to cause damage, the Russian Party shall provide for the adequate legal defence of and indemnify, and shall bring no claims or legal proceedings against the contributors and their personnel, or any contractors, subcontractors, consultants, suppliers, or subsuppliers of equipment, goods or services at any tier and their personnel in connection with third party claims, in any court or forum, arising from activities undertaken pursuant to the Agreement, for nuclear damage occurring within or outside the territory of the Russian Federation, that results from a nuclear incident occurring within the territory of the Russian Federation.

3.   Upon request by a Party, the Russian Party or its authorised representative shall issue an indemnity confirmation letter to any contractor, subcontractor, consultant, supplier or subsupplier confirming the provisions of this Protocol. A standard form of such Indemnity Confirmation Letter is enclosed as an integral part of this Protocol.

4.   The Parties may consult as appropriate, on claims and proceedings under this Article.

5.   Any payments related to the indemnification in paragraph 2 of this Article shall be made promptly and shall be freely transferable to the beneficiary in its national currency.

6.   Contributors, contractors, subcontractors, consultants, suppliers or subsuppliers of equipment, goods or services at any tier and their personnel may refer any dispute concerning the implementation of obligations under this Article to arbitration in accordance with UNCITRAL Arbitration Rules, if such dispute has not been resolved amicably within 90 days of its submission to the Russian Party. Any arbitration award shall be final and binding on the parties to the dispute.

7.   Nothing in this Article shall be construed as acknowledging the jurisdiction of any court or forum outside the Russian Federation over third party claims to which paragraph 2 of this Article applies, except as provided for in paragraph 6 of this Article and in any other case where the Russian Federation has pledged itself to acknowledge and execute a legal decision on the basis of provisions of international agreements.

8.   Nothing in this Article shall be construed as waiving the immunity of the Parties with respect to potential third party claims that may be brought against any of them.

Article 3

1.   This Protocol is open for signature by any signatory to the Agreement.

2.   This Protocol is subject to ratification, acceptance or approval by signatories that are Parties to the Agreement. Instruments of ratification, acceptance or approval shall be deposited with at least one of the depositaries of the Agreement.

3.   This Protocol shall be open to accession by any Party that has acceded to the Agreement.

4.   Accession shall be effected by the deposit of an instrument of accession with at least one of the depositaries of the Agreement.

5.   The depositaries of this Protocol shall be the depositaries of the Agreement and shall fulfil their duties in accordance with Article 77 of the Vienna Convention on the Law of Treaties of 23 May 1969 and shall consult each other in the fulfilment of their duties.

Article 4

1.   Subject to the entry into force of the Agreement, this Protocol shall enter into force on the 30th day following the date of receipt by at least one of the depositaries of the instruments of ratification, acceptance or approval referred to in Article 3(2) from the Russian Federation and from any other signatory to this Protocol and it shall remain in force for a period of five years from that date. For each signatory ratifying, accepting or approving thereafter, this Protocol shall enter into force for it on the 30th day following the receipt by at least one of the depositaries of the instruments of ratification, acceptance or approval referred to in Article 3(2) and it shall remain in force until the expiration of its original five-year period.

2.   For each Party acceding to this Protocol, it shall enter into force for it 30 days following the receipt by at least one of the depositaries of the instrument of accession referred to in Article 3(4) and it shall remain in force until the expiration of the original five-year period mentioned in paragraph 1 of this Article.

3.   This Protocol shall be extended automatically for further periods of five years. Any Party may request at least one of the depositaries, at least 90 days before the expiration of the five-year period, to convene a meeting of the Parties to consider the continuation, modification or amendment of this Protocol.

4.   Any Party may withdraw from this Protocol upon giving 90 days written notification to at least one of the depositaries. The MNEPR Committee shall immediately be seized of the matter and shall make recommendations to the Parties on the further continuation of this Protocol and the Agreement.

5.   The obligations under this Protocol shall remain in effect regardless of any subsequent transfer of ownership of the object of cooperation, and regardless of any termination of, or withdrawal from, this Protocol or the Agreement, or the expiration of their validity.

6.

(a)

Notwithstanding any termination of this Protocol, it shall continue to apply to any Implementing Agreement which the Parties to such Implementing Agreement agree to continue, for the duration of such Implementing Agreement.

(b)

Where a Party withdraws from this Protocol but continues to be a Party to an Implementing Agreement, this Protocol shall continue to apply to such Party with respect to its participation in such Implementing Agreement.

7.   Where,

(a)

the Vienna Convention on Civil Liability for Nuclear Damage of 21 May 1963 (hereinafter referred to as the Vienna Convention) and the Joint Protocol relating to the Application of the Vienna Convention and the Paris Convention of 21 September 1988 (hereinafter referred to as the Joint Protocol) have both come into force for the Russian Federation, and

(b)

the Vienna Convention or the Paris Convention on Third Party Liability in the Field of Nuclear Energy of 29 July 1960 and the Joint Protocol have both come into force for any other Party to this Protocol, such other Party may, in its discretion and by notice in writing to the Russian Federation, terminate the application of Article 2(2) of this Protocol as between it and the Russian Federation with respect to any activity undertaken pursuant to the Agreement to which these instruments apply. The Russian Federation and such other Party shall each inform the other in writing of the dates upon which such instruments come into force in their respective territories.

8.   This Protocol shall be applied on a provisional basis from the date of its signature.

Done at Stockholm on 21 May 2003 in the English, French and Russian languages, all texts being equally authentic, in two originals of which one shall be deposited in the archives of the Ministry of Foreign Affairs of the Russian Federation and one in the archives of the Organisation for Economic Cooperation and Development. Duly certified copies of this Protocol shall be transmitted to the signatories and acceding Parties. In the event of any dispute or divergence in relation to this Protocol the English text shall prevail for the purposes of interpretation (1).


(1)  It may be useful to provide that a copy of the letter also be sent to the Government of the country in which the Contractor carries on business.

ANNEX

Model of an INDEMNITY CONFIRMATION LETTER to be provided by the Ministry of the Russian Federation for Atomic Energy to [contractor]

Dear Sirs,

The Government of the Russian Federation and [name of other Party] are Parties to the Framework Agreement on a Multilateral Nuclear Environmental Programme in the Russian Federation (hereinafter referred to as the MNEPR Agreement) of 21 May 2003 to facilitate cooperation in the area of safety of spent nuclear fuel and radioactive waste in the Russian Federation. They are also Parties to the Protocol to the MNEPR Agreement on Claims, Legal Proceedings and Indemnification of 21 May 2003 (hereinafter referred to as the Protocol).

The Ministry of the Russian Federation for Atomic Energy, acting on behalf of the Government of the Russian Federation, hereby acknowledges that [contractor] has entered into an [Implementing Agreement/Agreement/Contract] with [recipient] on [date] to provide assistance for the implementation of the MNEPR Project known as [project name]. The persons and entities identified in the attached list are the [contractor’s] personnel, subcontractors, suppliers, subsuppliers and consultants who will be providing equipment, goods or services pursuant to the [Implementing Agreement/Agreement/Contract]. [Contractor] may amend this list, from time to time, upon notification to the Ministry of the Russian Federation for Atomic Energy or its authorised representative for the implementation of the [project name].

The Ministry of the Russian Federation for Atomic Energy, acting on behalf of the Government of the Russian Federation, confirms that in accordance with Articles 2(1) and 2(2) of the Protocol,

a)

with the exception of claims for injury or damage against individuals arising from omissions or acts of such individuals done with intent to cause injury or damage, it will bring no claims or legal proceedings of any kind against [contractor] and its personnel or subcontractors, consultants, suppliers or subsuppliers of equipment, goods or services at any tier and their personnel identified in the attached list as amended from time to time, for any loss or damage of whatsoever nature, including but not limited to personal injury, loss of life, direct, indirect and consequential damage to property owned by the Russian Federation arising from activities undertaken pursuant to the MNEPR Agreement, it being agreed that this paragraph shall not apply to the enforcement of the express provisions of a contract; and

b)

with the exception of claims for nuclear damage against individuals arising from omissions or acts of such individuals done with intent to cause damage, it shall provide for the adequate legal defence of, and indemnify, and shall bring no claims or legal proceedings against [contractor] and its personnel or any subcontractors, consultants, suppliers, or subsuppliers of equipment, goods or services at any tier and their personnel identified in the attached list as amended from time to time, in connection with third-party claims, in any court or forum, arising from activities undertaken pursuant to the MNEPR Agreement, for nuclear damage occurring within or outside the territory of the Russian Federation, that results from a nuclear incident occurring within the territory of the Russian Federation.

The Ministry of the Russian Federation for Atomic Energy, acting on behalf of the Government of the Russian Federation, agrees that any dispute, controversy or claim arising out of or relating to this Indemnity Confirmation Letter, including its existence or validity, shall be referred to and finally resolved by arbitration in accordance with UNCITRAL Arbitration Rules if such dispute has not been resolved amicably within 90 days of its submission to the Government of the Russian Federation for resolution. The appointing authority for the purposes of the UNCITRAL Arbitration Rules shall be the Stockholm Chamber of Commerce. The place of arbitration shall be the Arbitration Institute of the Stockholm Chamber of Commerce, Stockholm, Sweden and Swedish law shall apply. Where the UNCITRAL Arbitration Rules do not provide for a particular situation the arbitration tribunal shall determine the course of action to be followed.

This Indemnity Confirmation Letter shall enter into force upon signature by the Ministry of the Russian Federation for Atomic Energy, acting on behalf of the Government of the Russian Federation, and it shall remain in effect in accordance with the MNEPR Agreement and the Protocol.

(Signature)

(Title)

(Authorised representative of the Ministry of the Russian Federation for Atomic Energy)

(Date)


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/96


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2006

betreffende het gebruik door effectenuitgevende instellingen uit derde landen van overeenkomstig internationaal aanvaarde standaarden voor jaarrekeningen opgestelde informatie

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5804)

(2006/891/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (1), en met name op artikel 23, lid 4, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (2) bepaalt dat ondernemingen die onder het recht van een lidstaat vallen en waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt van een lidstaat zijn toegelaten, voor elk boekjaar, beginnend op of na 1 januari 2005, hun geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen overeenkomstig goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen, die thans gewoonlijk International Financial Reporting Standards („IFRS”) worden genoemd.

(2)

Artikel 4 van Richtlijn 2004/109/EG schrijft voor dat wanneer een uitgevende instelling verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, de gecontroleerde financiële overzichten een dergelijke geconsolideerde jaarrekening moeten omvatten die is opgesteld overeenkomstig de IFRS die op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 zijn goedgekeurd. In artikel 5 van Richtlijn 2004/109/EG betreffende halfjaarlijkse financiële verslagen is bepaald dat de verkorte financiële overzichten van uitgevende instellingen die verplicht zijn een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, eveneens overeenkomstig deze standaarden dienen te worden opgesteld. Deze verplichtingen gelden voor alle uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, ongeacht of hun statutaire zetel in de Gemeenschap dan wel in een derde land gelegen is.

(3)

Artikel 23, lid 1, van Richtlijn 2004/109/EG biedt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst evenwel de mogelijkheid een uitgevende instelling uit een derde land van bepaalde verplichtingen uit hoofde van de richtlijn — waaronder de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 4 en 5 ten aanzien van jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële verslagen — ontheffing te verlenen, mits de wetgeving van het betrokken derde land gelijkwaardige verplichtingen oplegt of de uitgevende instelling zich houdt aan de verplichtingen van de wetgeving van een derde land die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst als gelijkwaardig wordt beschouwd. Daarnaast voorziet artikel 23, lid 2, van Richtlijn 2004/109/EG in een tijdelijke afwijking voor uitgevende instellingen waarvan de statutaire zetel in een derde land gelegen is. Een dergelijke uitgevende instelling is vóór het boekjaar dat op of na 1 januari 2007 begint, niet verplicht tot het opstellen van een financieel overzicht als bedoeld in artikel 4 of 5 van deze richtlijn, mits zij haar financiële overzichten opstelt overeenkomstig internationaal aanvaarde standaarden als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1606/2002.

(4)

Sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1606/2002 hebben tal van landen de IFRS rechtstreeks in hun nationale standaarden voor jaarrekeningen overgenomen. Dit toont duidelijk aan dat de verwezenlijking van een van de doelstellingen van deze verordening — namelijk het aanmoedigen van een voortgaande onderlinge afstemming van standaarden voor jaarrekeningen zodat de IFRS internationaal worden aanvaard en tot waarlijk wereldwijde standaarden uitgroeien — zich aan het voltrekken is. Het is derhalve aangewezen dat aan uitgevende instellingen uit derde landen ontheffing wordt verleend van de verplichting uit hoofde van de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2004/109/EG om hun jaarlijkse of halfjaarlijkse financiële overzichten overeenkomstig de IFRS op te stellen, mits dergelijke overzichten overeenkomstig de nationale standaarden voor jaarrekeningen van een derde land zijn opgesteld en mits zij overeenkomstig IAS 1 Presentatie van de jaarrekening een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring bevatten dat zij in overeenstemming met de IFRS zijn opgesteld.

(5)

In zijn in juni 2005 uitgebracht advies was het bij Besluit 2001/527/EG van de Commissie (3) ingestelde Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) van oordeel dat de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen (Generally Accepted Accounting Principles — „GAAP”) van Canada, Japan en de Verenigde Staten elk in hun geheel genomen gelijkwaardig zijn aan de op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde IFRS, onder voorbehoud van corrigerende maatregelen, zoals het verstrekken van aanvullende informatie en, in sommige gevallen, aanvullende financiële overzichten.

(6)

In januari 2005 hebben de Accounting Standards Board of Japan (ASBJ) en de International Accounting Standards Board (IASB) bekendgemaakt dat zij overeengekomen waren een gezamenlijk project op te zetten om de verschillen tussen de IFRS en de Japanse GAAP te verminderen en in maart 2005 hebben zij een aanvang gemaakt met een gezamenlijk werkprogramma met het oog op de afstemming van de Japanse GAAP op de IFRS. In januari 2006 heeft de Accounting Standards Board of Canada publiekelijk bekendgemaakt dat het zijn bedoeling is voor vennootschappen op één enkel samenstel van mondiaal aanvaarde hoogwaardige standaarden over te stappen, waarbij hij tot de conclusie is gekomen dat dit doel het best kan worden bereikt door de Canadese standaarden voor jaarrekeningen binnen de vijf jaar op de IFRS af te stemmen. In februari 2006 hebben de IASB en de US Financial Accounting Standards Board een memorandum van overeenstemming gepubliceerd met een werkprogramma om tot een onderlinge afstemming tussen de IFRS en de US GAAP te komen; met dit werkprogramma wordt beoogd om uiterlijk in 2009 een van de voorwaarden van de US Securities and Exchange Commission (SEC) te vervullen waaraan moet worden voldaan voordat de SEC het aanpassingsvereiste afschaft voor bij de SEC geregistreerde buitenlandse uitgevende instellingen die van de IFRS gebruikmaken.

(7)

Het is evenwel van belang dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving overeenkomstig de op beginselen gebaseerde IFRS bewaard blijft, dat de IFRS consequent worden toegepast, dat adequate rechtszekerheid wordt geboden aan ondernemingen en beleggers, en dat EU-ondernemingen overal ter wereld op een gelijke behandeling van hun financiële overzichten kunnen rekenen. In de toekomst dient de toetsing van de gelijkwaardigheid te geschieden op basis van zowel een gedetailleerde technische en objectieve analyse van de verschillen tussen de IFRS en de standaarden voor jaarrekeningen van derde landen, als de concrete toepassing van deze standaarden in vergelijking met de IFRS. De voortgang van het afstemmingsproces dient nauwlettend te worden gevolgd voordat een beslissing over de gelijkwaardigheid van de standaarden wordt getroffen.

(8)

In het licht van de inspanningen die de opstellers van standaarden voor jaarrekeningen van Canada, Japan en de Verenigde Staten zich hebben getroost om hun standaarden op de IFRS af te stemmen, is het aangewezen om gedurende een overgangsperiode van twee jaar tijdens welke opstellers van standaarden en regelgevers actief met elkaar van gedachten wisselen, het afstemmingsproces voortduurt en het voortgangsverslag wordt voltooid, uitgevende instellingen uit derde landen toe te staan hun jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten op te stellen overeenkomstig de standaarden voor jaarrekeningen van Canada, Japan of de Verenigde Staten.

(9)

Hoewel tal van landen de IFRS rechtstreeks in hun nationale GAAP hebben overgenomen, zijn er andere landen die hun nationale GAAP over een bepaalde periode op de IFRS afstemmen. In het licht hiervan is het aangewezen om gedurende een overgangsperiode van ten hoogste twee jaar ook uitgevende instellingen uit dergelijke derde landen toe te staan hun jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten te blijven opstellen overeenkomstig GAAP die op de IFRS worden afgestemd, mits de verantwoordelijke nationale autoriteit een publieke toezegging in deze zin heeft gedaan en een werkprogramma heeft opgesteld. Teneinde ervoor te zorgen dat deze vrijstelling alleen geldt in gevallen waarin aan bovenvermelde voorwaarden is voldaan, dienen uitgevende instellingen uit derde landen verplicht te zijn ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan te tonen dat hun nationale autoriteit een publieke toezegging heeft gedaan en een werkprogramma heeft opgesteld. Teneinde de consistentie binnen de Gemeenschap te waarborgen, dient het CEER de toetsing door de bevoegde autoriteiten of met betrekking tot de GAAP van afzonderlijke derde landen aan deze voorwaarden is voldaan, te coördineren.

(10)

Gedurende deze periode van twee jaar dient de Commissie niet alleen met de autoriteiten van de betrokken derde landen actief van gedachten te wisselen, maar ook nauwlettend de vooruitgang te volgen die wordt geboekt bij de onderlinge afstemming tussen de IFRS en de GAAP van Canada, Japan, de Verenigde Staten en andere derde landen die een afstemmingsprogramma hebben opgesteld, teneinde erop toe te zien dat zij in staat is ten minste zes maanden voor 1 januari 2009 over de gelijkwaardigheid te beslissen. Voorts dient de Commissie actief te controleren in hoeverre de autoriteiten uit de betrokken derde landen vorderingen maken bij hun werkzaamheden om ervoor te zorgen dat uitgevende instellingen uit de Gemeenschap die zich op de financiële markten van een dergelijk derde land begeven, hun overeenkomstig de IFRS opgestelde financiële overzichten niet meer hoeven aan te passen. Aan het eind van de extra overgangsperiode zal de Commissie moeten beslissen dat uitgevende instellingen uit de Gemeenschap en uit niet-EU-landen op gelijke voet dienen te staan.

(11)

De Commissie dient het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de vorderingen die bij de afschaffing van de aanpassingsverplichtingen en bij het afstemmingsproces zijn gemaakt. De Commissie dient het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement dan ook vóór 1 april 2007 in kennis te stellen van het tijdschema dat de nationale autoriteiten voor de financiële verslaggeving van Canada, Japan en de Verenigde Staten voor de onderlinge afstemming hebben opgesteld. Voorts dient de Commissie vóór 1 april 2008 en na raadpleging van het CEER aan het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement verslag uit te brengen over de toetsing van de GAAP van derde landen waarvan gebruik wordt gemaakt door uitgevende instellingen die vóór het boekjaar dat op of na 1 januari 2009 begint, niet verplicht zijn hun jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten overeenkomstig de IFRS op te stellen. Ten slotte dient de Commissie vóór 1 januari 2008 na passend overleg met het CEER te zorgen voor een definitie van gelijkwaardigheid aan de hand waarvan op basis van een daartoe opgezet mechanisme wordt uitgemaakt of de GAAP van derde landen gelijkwaardig zijn aan de IFRS.

(12)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vóór het boekjaar dat op of na 1 januari 2009 begint, mag een uitgevende instelling waarvan de statutaire zetel in een derde land gelegen is haar geconsolideerde jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten opstellen overeenkomstig de standaarden voor jaarrekeningen van een derde land, mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

overeenkomstig IAS 1 Presentatie van de jaarrekening bevat de toelichting bij de financiële overzichten een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring dat de gehanteerde standaarden met de International Financial Reporting Standards in overeenstemming zijn;

b)

de financiële overzichten zijn opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika;

c)

de financiële overzichten zijn opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van een ander derde land dan Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika en er is aan alle volgende voorwaarden voldaan:

i)

de autoriteit van het derde land die voor de nationale standaarden voor jaarrekeningen in kwestie verantwoordelijk is, heeft vóór het begin van het boekjaar waarop de financiële overzichten betrekking hebben, publiekelijk toegezegd deze standaarden op de International Financial Reporting Standards te zullen afstemmen;

ii)

de betrokken autoriteit heeft een werkprogramma opgesteld waaruit de intentie blijkt om vóór 31 december 2008 voortgang te maken met de onderlinge afstemming; en

iii)

de uitgevende instelling verstrekt bewijsstukken die de bevoegde autoriteit ervan overtuigen dat aan de onder i) en ii) gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 2

1.   Uiterlijk op 1 april 2007 brengt de Commissie aan het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement een eerste verslag uit met het tijdschema van de werkzaamheden die de autoriteiten die in de Verenigde Staten, Japan en Canada voor de nationale standaarden voor jaarrekeningen verantwoordelijk zijn, voornemens zijn te verrichten om de onderlinge afstemming tussen de IFRS en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van hun land te bewerkstelligen.

2.   De Commissie ziet nauwlettend toe op en stelt het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement regelmatig in kennis van de vorderingen die zijn gemaakt bij de onderlinge afstemming tussen de International Financial Reporting Standards en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van Canada, Japan en de Verenigde Staten van Amerika en bij de afschaffing van de aanpassingsvereisten die in deze landen voor uitgevende instellingen uit de Gemeenschap gelden. Zij stelt het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement er met name onmiddellijk van in kennis indien bij dit proces geen bevredigende vooruitgang wordt geboekt.

3.   Tevens stelt de Commissie het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement regelmatig in kennis van het verloop van de gedachtewisselingen tussen de regelgevers, alsook van de vorderingen die zijn gemaakt bij de onderlinge afstemming tussen de International Financial Reporting Standards en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van de in artikel 1, onder c), bedoelde derde landen en bij de afschaffing van eventuele aanpassingsvereisten. Zij stelt het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement er met name onmiddellijk van in kennis indien bij dit proces geen bevredigende vooruitgang wordt geboekt.

4.   De Commissie voldoet aan de in de leden 2 en 3 neergelegde verplichtingen, opent en onderhoudt een periodieke dialoog met de autoriteiten van derde landen en brengt uiterlijk op 1 april 2008 aan het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement verslag uit over de vorderingen die zijn gemaakt bij de onderlinge afstemming en bij de afschaffing van eventuele aanpassingsvereisten die krachtens de regelgeving van een onder artikel 1, onder b) of c), vallend derde land gelden voor uitgevende instellingen uit de Gemeenschap. De Commissie kan vragen of verlangen dat een andere persoon het verslag opstelt.

5.   Ten minste zes maanden vóór 1 januari 2009 neemt de Commissie een beslissing over de gelijkwaardigheid van de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van derde landen aan de hand van een definitie van gelijkwaardigheid en een mechanisme die zij daartoe vóór 1 januari 2008 overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 27, lid 2, van Richtlijn 2004/109/EG heeft vastgesteld. Wanneer de Commissie aan dit lid uitvoering geeft, pleegt zij eerst overleg met het Comité van Europese effectenregelgevers over de adequaatheid van de definitie van gelijkwaardigheid, het mechanisme en de beslissing over de gelijkwaardigheid.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 december 2006.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.

(2)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 43.


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/99


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 5 december 2006

tot verlenging van de geldigheidsduur van de Beschikkingen 2006/7/EG, 2006/265/EG en 2006/533/EG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5860)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/892/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18, lid 7,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name op artikel 22, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Naar aanleiding van de door een hoogpathogene H5N1-virusstam veroorzaakte uitbraak van aviaire influenza in Zuidoost-Azië in december 2003 heeft de Commissie een aantal beschermende maatregelen met betrekking tot aviaire influenza goedgekeurd. Tot deze maatregelen behoren met name Beschikking 2006/7/EG van de Commissie van 9 januari 2006 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen betreffende de invoer van veren uit bepaalde derde landen (3), Beschikking 2006/265/EG van de Commissie van 31 maart 2006 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met een vermoeden van hoogpathogene aviaire influenza in Zwitserland (4) en Beschikking 2006/533/EG van de Commissie van 28 juli 2006 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza in Kroatië (5).

(2)

Sinds de goedkeuring van Beschikking 2006/7/EG heeft de Commissie de bestaande permanente communautaire maatregelen voor de invoer van veren herzien, met name de bepalingen betreffende de invoereisen voor onbewerkte veren in bijlage VIII, hoofdstuk VIII, bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (6). Die wetgevingsprocedure is echter nog niet afgerond.

(3)

De Beschikkingen 2006/7/EG, 2006/265/EG en 2006/533/EG gelden tot en met 31 december 2006. Aangezien er zich nog steeds uitbraken van de Aziatische variant van het aviaire-influenzavirus in derde landen voordoen en het gevaar voor de Gemeenschap bijgevolg niet is afgenomen, moet de geldigheidsduur van deze beschikkingen tot en met 30 juni 2007 worden verlengd.

(4)

De Beschikkingen 2006/115/EG (7) en 2006/135/EG (8) van de Commissie zijn ingetrokken en vervangen door de Beschikkingen 2006/563/EG (9) en 2006/415/EG (10) van de Commissie. Kroatië en Zwitserland hebben de Commissie meegedeeld dat hun bevoegde autoriteiten beschermingsmaatregelen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten toegepaste maatregelen, zoals vastgesteld in de Beschikkingen 2006/563/EG en 2006/415/EG. De verwijzingen in de bijlagen bij de Beschikkingen 2006/265/EG en 2006/533/EG moeten daarom worden aangepast.

(5)

De Beschikkingen 2006/7/EG, 2006/265/EG en 2006/533/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In artikel 4 van Beschikking 2006/7/EG wordt de datum „31 december 2006” vervangen door „30 juni 2007”.

Artikel 2

Beschikking 2006/265/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3 wordt de datum „31 december 2006” vervangen door „30 juni 2007”.

2)

De bijlage wordt vervangen door bijlage I bij deze beschikking.

Artikel 3

Beschikking 2006/533/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 5 wordt de datum „31 december 2006” vervangen door „30 juni 2007”.

2)

De bijlage wordt vervangen door bijlage II bij deze beschikking.

Artikel 4

De lidstaten nemen onmiddellijk de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen en zij maken die maatregelen bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 december 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1).

(3)  PB L 5 van 10.1.2006, blz. 17. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/521/EG (PB L 205 van 27.7.2006, blz. 26).

(4)  PB L 95 van 4.4.2006, blz. 9. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2006/405/EG (PB L 158 van 10.6.2006, blz. 14).

(5)  PB L 212 van 2.8.2006, blz. 19.

(6)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 208/2006 van de Commissie (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 25).

(7)  PB L 48 van 18.2.2006, blz. 28. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2006/277/EG (PB L 103 van 12.4.2006, blz. 29).

(8)  PB L 52 van 23.2.2006, blz. 41. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/384/EG (PB L 148 van 2.6.2006, blz. 53).

(9)  PB L 222 van 15.8.2006, blz. 11.

(10)  PB L 164 van 16.6.2006, blz. 51. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2006/506/EG (PB L 199 van 21.7.2006, blz. 36).


BIJLAGE I

„BIJLAGE

In artikel 1, lid 1, bedoeld deel van het Zwitserse grondgebied

ISO-landcode

Naam van het land

Deel van het grondgebied

CH

Zwitserland

In Zwitserland: alle delen van het grondgebied van Zwitserland waarvoor de Zwitserse autoriteiten officieel beperkingen hebben ingesteld die gelijkwaardig zijn aan de beperkingen van de Beschikkingen 2006/415/EG en 2006/563/EG van de Commissie.”


BIJLAGE II

„BIJLAGE

In artikel 1 bedoeld deel van het Kroatische grondgebied

ISO-landcode

Naam van het land

Deel van het grondgebied

HR

Kroatië

In Kroatië: alle delen van het grondgebied van Kroatië waarvoor de Kroatische autoriteiten officieel beschermende maatregelen hebben ingesteld die gelijkwaardig zijn aan de maatregelen van Beschikking 2006/563/EG van de Commissie.”


8.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/102


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 5 december 2006

betreffende de schrapping van de referentie van de norm EN 10080:2005 „Staal voor de versterking van beton — Lasbaar betonstaal — Deel 1: Algemene eisen” overeenkomstig Richtlijn 89/106/EEG van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5869)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/893/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten (1), en met name op artikel 5, lid 1,

Gezien het advies van het Permanent Comité voor de bouw,

Gezien het advies van het permanent comité dat is opgericht krachtens artikel 5 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De norm EN 10080:2005 „Staal voor de versterking van beton — Lasbaar betonstaal — Deel 1: Algemene eisen” is op 21 april 2005 door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) vastgesteld. De referentie van die norm is overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn 89/106/EEG in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd, voor het eerst op 14 december 2005 (3) en daarna nog eens op 8 juni 2006 (4).

(2)

Italië en de Commissie hebben formele bezwaren geuit ten aanzien van de norm EN 10080:2005.

(3)

Bij de indiening van het formele bezwaar van Italië werd aangevoerd dat EN 10080:2005 niet voldoet aan het fundamentele voorschrift inzake mechanische sterkte en stabiliteit in bijlage I bij Richtlijn 89/106/EEG, daar geen duidelijk onderscheid tussen de soorten betonstaal wordt gemaakt wat het beoogde gebruik betreft. Dit geldt met name voor het betonstaal met specifieke prestaties dat in aardbevingsgebieden moet worden gebruikt, een belangrijk veiligheidsaspect van werken dat in Italië gereglementeerd is.

(4)

Bij de indiening van het formele bezwaar van de Commissie werd aangevoerd dat bijlage ZA bij EN 10080:2005 voorziet in de opgave van de prestatiekenmerken volgens technische klassen, terwijl in de norm zelf de technische klassen noch de overeenkomstige technische prestatiekenmerken worden gedefinieerd.

(5)

In het licht van de resultaten van het onderzoek van de bezwaren die zijn geuit tegen de referentie van de norm EN 10080:2005 „Staal voor de versterking van beton — Lasbaar betonstaal — Deel 1: Algemene eisen”, moet de referentie van de norm EN 10080:2005 worden geschrapt van de lijst van geharmoniseerde normen in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dit heeft tot gevolg dat naleving van de desbetreffende nationale normen tot omzetting van de geharmoniseerde norm EN 10080:2005 niet langer het vermoeden van bruikbaarheid en overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 89/106/EEG wettigt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De referentie van de norm EN 10080:2005 „Staal voor de versterking van beton — Lasbaar betonstaal — Deel 1: Algemene eisen” wordt geschrapt van de in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde lijst van geharmoniseerde normen.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 december 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 12. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/190/EG van de Commissie (PB L 66 van 8.3.2006, blz. 47).

(2)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(3)  PB C 319 van 14.12.2005, blz. 1.

(4)  PB C 134 van 8.6.2006, blz. 1.