ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 316

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
16 november 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1687/2006 van de Commissie van 15 november 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1688/2006 van de Commissie van 15 november 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 2375/2002 wat betreft bepaalde invoercertificaten die zijn afgegeven voor tranche 4 van deelcontingent III in het kader van de tariefcontingenten voor de invoer van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit

3

 

 

Verordening (EG) nr. 1689/2006 van de Commissie van 15 november 2006 betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het A3-stelsel in de sector groenten en fruit (tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik en appelen)

5

 

 

Verordening (EG) nr. 1690/2006 van de Commissie van 15 november 2006 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 november 2006

7

 

*

Verordening (EG) nr. 1691/2006 van de Commissie van 15 november 2006 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in ICES-zone IIIa Kattegat door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

10

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 13 november 2006 inzake het voorkomen van dubbeltellingen van reducties van broeikasgasemissies in het kader van de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten voor projectactiviteiten uit hoofde van het Protocol van Kyoto overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5362)  ( 1 )

12

 

*

Besluit van de Commissie van 15 november 2006 tot beëindiging van de antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van kathodestraalbuizen voor kleurentelevisietoestellen uit de Volksrepubliek China, de Republiek Korea, Maleisië en Thailand

18

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 584/2006 van de Raad van 10 april 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1480/2003 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaalde micro-elektronische schakelingen, zogeheten DRAM's, uit de Republiek Korea en tot definitieve inning van het voorlopige compenserende recht (PB L 103 van 12.4.2006)

35

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

16.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/1


VERORDENING (EG) Nr. 1687/2006 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 november 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 15 november 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

71,2

204

37,3

999

54,3

0707 00 05

052

114,5

204

65,9

628

196,3

999

125,6

0709 90 70

052

118,2

204

132,8

999

125,5

0805 20 10

204

86,5

999

86,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

65,4

092

17,6

400

86,5

528

40,7

999

52,6

0805 50 10

052

52,6

388

62,4

528

37,8

999

50,9

0806 10 10

052

114,7

388

229,6

508

265,8

999

203,4

0808 10 80

096

29,0

388

88,8

400

104,6

404

100,1

720

70,3

800

140,1

999

88,8

0808 20 50

052

113,3

400

216,1

720

39,3

999

122,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


16.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/3


VERORDENING (EG) Nr. 1688/2006 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2006

houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 2375/2002 wat betreft bepaalde invoercertificaten die zijn afgegeven voor tranche 4 van deelcontingent III in het kader van de tariefcontingenten voor de invoer van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2375/2002 van de Commissie van 27 december 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit uit derde landen (2) zijn drie deelcontingenten ingesteld voor zachte tarwe van verschillende oorsprong. Deelcontingent III betreft andere derde landen dan de Verenigde Staten van Amerika en Canada. Het is in vier driemaandelijkse tranches verdeeld. Tranche 4 heeft betrekking op de periode van 1 oktober tot en met 31 december.

(2)

Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2375/2002 zijn de certificaten die in het kader van die verordening zijn afgegeven vanaf de dag van feitelijke afgifte vijfenveertig dagen geldig.

(3)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, derde alinea, en artikel 9, eerste alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 2375/2002 wordt op het invoercertificaat slechts één land van oorsprong vermeld en is het slechts geldig voor producten van oorsprong uit dat land.

(4)

Sinds 1 oktober 2006 is de invoerstroom in de Gemeenschap van zachte tarwe van oorsprong uit Oekraïne verstoord door de invoering door dat land van controlemaatregelen en de beperking van zijn uitvoer. Dat zal er waarschijnlijk toe leiden dat de marktdeelnemers, in ieder geval voor een deel, niet meer in staat zullen zijn hun verbintenissen voor reeds afgegeven invoercertificaten waarop Oekraïne als land van oorsprong staat aangegeven, gestand te doen.

(5)

Om deze marktdeelnemers niet te benadelen en om de correcte uitvoering van dit contingent te garanderen, moet voor het gebruik van deze afgegeven certificaten een zekere flexibiliteit worden geïntroduceerd. Hiertoe moet hun geldigheid, in afwijking van Verordening (EG) nr. 2375/2002, worden verlengd tot eind 2006 en moet het gebruik van die certificaten voor de invoer van zachte tarwe van oorsprong uit andere derde landen dan Oekraïne worden toegestaan, met uitzondering van de Verenigde Staten van Amerika en van Canada.

(6)

De geldigheidsduur van de sinds 1 oktober 2006 afgegeven invoercertificaten voor de invoer van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit (GN-code 1001 90 99), voor het in artikel 3 van genoemde verordening bedoelde deelcontingent III (volgnummer 09.4125) zal vanaf 16 november 2006 verstrijken. De in deze verordening vervatte wijzigingen dienen dus zo snel mogelijk te worden toegepast. Daarom moet worden bepaald dat deze verordening op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treedt.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2375/2002 kan de geldigheidsduur van invoercertificaten die zijn afgegeven voor de invoer van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit, voor het in artikel 3 van die verordening bedoelde deelcontingent III (volgnummer 09.4125) tussen 1 oktober 2006 en 16 november 2006, waarbij in vak 8 als land van oorsprong „Oekraïne” is vermeld, op verzoek van de titularissen daarvan tot en met 31 december 2006 worden verlengd. Hiertoe trekt de autoriteit die het betrokken certificaat heeft afgegeven dit certificaat in, en vervangt zij het door een nieuw certificaat met als uiterste geldigheidsdatum 31 december 2006, of verlengt zij de geldigheidsduur van het oorspronkelijke certificaat tot en met 31 december 2006.

Artikel 2

In afwijking van artikel 9, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2375/2002 mogen de in artikel 1 van de onderhavige verordening bedoelde invoercertificaten worden gebruikt voor de invoer van zachte tarwe van oorsprong uit alle derde landen, met uitzondering van de Verenigde Staten van Amerika en van Canada.

Artikel 3

1.   In vak 44 van de douaneaangiften voor de invoer uit hoofde van de in artikel 1 bedoelde invoercertificaten wordt de volgende vermelding aangebracht:

„Invoer overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1688/2006 van de Commissie”.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk op 15 februari 2007 langs elektronische weg de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheden (in ton) uit hoofde van de in artikel 1 bedoelde invoercertificaten ingevoerde producten;

b)

het nummer en de afgiftedatum van het certificaat uit hoofde waarvan de invoer heeft plaatsgevonden.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 88. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 971/2006 (PB L 176 van 30.06.2006, blz. 51).


16.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/5


VERORDENING (EG) Nr. 1689/2006 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2006

betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het A3-stelsel in de sector groenten en fruit (tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik en appelen)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 35, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1579/2006 van de Commissie (2) is een openbare inschrijving geopend en zijn de indicatieve eenheidsbedragen van de restitutie en de indicatieve hoeveelheden vastgesteld waarvoor uitvoercertificaten van het A3-stelsel worden aangevraagd.

(2)

Afhankelijk van de ingediende offertes moeten de maximale eenheidsbedragen van de restitutie worden vastgesteld, alsmede de afgiftepercentages voor de offertes waarin de maximumrestitutie wordt gevraagd.

(3)

Voor tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik en appelen, bedraagt de maximale restitutie die nodig is voor de toekenning van certificaten voor de totale indicatieve hoeveelheid, binnen de grenzen van de hoeveelheden waarvoor offertes zijn ingediend, niet meer dan anderhalf maal de indicatieve restitutie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De maximale eenheidsbedragen van de restituties en de afgiftepercentages voor tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik en appelen, in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 1579/2006 geopende openbare inschrijving zijn vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 november 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 291 van 21.10.2006, blz. 5.


BIJLAGE

Afgifte van uitvoercertificaten van het A3-stelsel in de sector groenten en fruit (tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik en appelen)

Product

Maximaal eenheidsbedrag van de restitutie

(EUR/t netto)

Afgiftepercentage voor de hoeveelheden waarvoor het maximale eenheidsbedrag van de restitutie wordt gevraagd

Tomaten

100 %

Sinaasappelen

40

100 %

Citroenen

60

100 %

Druiven voor tafelgebruik

100 %

Appelen

35

100 %


16.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/7


VERORDENING (EG) Nr. 1690/2006 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2006

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 november 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat bij de invoer van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden geheven. Voor de producten als bedoeld in lid 2 van dat artikel is het invoerrecht echter gelijk aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs van de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat de cif-invoerprijzen worden berekend aan de hand van de representatieve prijzen voor het betrokken product op de wereldmarkt.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1249/96 zijn bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1784/2003 ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen.

(4)

De vastgestelde invoerrechten zijn van toepassing totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt.

(5)

Voor het normaal functioneren van het stelsel van invoerrechten moeten deze rechten worden berekend aan de hand van de in een referentieperiode geconstateerde representatieve marktkoersen.

(6)

De toepassing van Verordening (EG) nr. 1249/96 leidt ertoe de invoerrechten vast te stellen zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde invoerrechten in de sector granen worden vastgesteld in bijlage I bij deze verordening en zijn bepaald aan de hand van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 november 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1110/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 12).


BIJLAGE I

Vanaf 16 november 2006 geldende invoerrechten voor de in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(in EUR/ton)

1001 10 00

Harde tarwe van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

Zachte tarwe, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

Zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan voor zaaidoeleinden

0,00

1002 00 00

Rogge

0,00

1005 10 90

Maïs, zaaigoed, andere dan hybriden

8,24

1005 90 00

Maïs, andere dan zaaigoed (2)

8,24

1007 00 90

Graansorgho, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

0,00


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd (artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96) komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t, als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, of

2 EUR/t, als de loshaven in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t, als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Berekeningselementen

(2.11.2006-14.11.2006)

1)

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Beursnotering

Minneapolis

Chicago

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Product (eiwitgehalte bij 12 % vocht)

HRS2

YC3

HAD2

Van gemiddelde kwaliteit (1)

Van lage kwaliteit (2)

US barley 2

Notering (EUR/t)

158,69 (3)

107,18

174,15

164,15

144,15

155,60

Golfpremie (EUR/t)

19,42

 

 

Grote-Merenpremie (EUR/t)

12,24

 

 

2)

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Vrachttarieven/kosten: Golf van Mexico–Rotterdam: 22,90 EUR/t; Grote Meren–Rotterdam: 30,68 EUR/t.

3)

Subsidies bedoeld in artikel 4, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

0,00 EUR/t (HRW2)

0,00 EUR/t (SRW2).


(1)  Een korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Een korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


16.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/10


VERORDENING (EG) Nr. 1691/2006 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2006

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in ICES-zone IIIa Kattegat door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 51/2006 van de Raad van 22 december 2005 tot vaststelling, voor 2006, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2006 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken voor 2006 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2006 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2006.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(3)  PB L 16 van 20.1.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1642/2006 van de Commissie (PB L 308 van 8.11.2006, blz. 5).


BIJLAGE

Nr.

47

Lidstaat

Duitsland

Bestand

COD/03AS

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Zone

IIIa Kattegat

Datum

14 oktober 2006


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

16.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/12


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2006

inzake het voorkomen van dubbeltellingen van reducties van broeikasgasemissies in het kader van de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten voor projectactiviteiten uit hoofde van het Protocol van Kyoto overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5362)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/780/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name op artikel 11 ter, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de milieu-integriteit van de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten te waarborgen, zijn de lidstaten krachtens Richtlijn 2003/87/EG verplicht ervoor te zorgen dat er, wanneer zij optreden als gastland voor projectactiviteiten in het kader van de flexibele mechanismen van het Kyoto-protocol bij het VN-Kaderverdrag inzake klimaatverandering (UNFCCC), geen emissiereductie-eenheden (ERU's) of gecertificeerde emissiereducties (CER's) worden verleend voor reducties of beperkingen van broeikasgasemissies die plaatshebben in installaties welke aan de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (ER-handel) deelnemen, aangezien dit zou leiden tot een dubbeltelling van emissiereducties of -beperkingen.

(2)

Dergelijke reducties of beperkingen kunnen zich met name in de volgende gevallen voordoen: een projectactiviteit voor overschakeling op andere brandstof heeft plaats in een installatie die onder de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten valt; een projectactiviteit in de sector gemeentelijke warmtegeneratie leidt tot een lagere productie in een andere installatie die onder de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten valt; of een projectactiviteit voor een wind- of waterkrachtinstallatie levert elektriciteit aan het elektriciteitsnet, waardoor elektriciteitsproductie op basis van fossiele brandstoffen wordt vervangen.

(3)

Omdat de lidstaten vóór de vaststelling van artikel 11 ter, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG zich verplicht kunnen hebben tot het verlenen van ERU's of CER's die leiden tot dubbeltellingen, is het overeenkomstig artikel 11 ter, leden 3 en 4, toegestaan ERU's en CER's te verlenen tot 31 december 2012, zelfs als de reducties of beperkingen die voortvloeien uit de projectactiviteiten onrechtstreeks of rechtstreeks een reductie of beperking betekenen van de emissies van installaties die onder de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten vallen, op voorwaarde dat een gelijk aantal rechten wordt geannuleerd.

(4)

In artikel 11 ter, leden 3 en 4, van Richtlijn 2003/87/EG wordt onderscheid gemaakt tussen gevallen waarbij de omvang van de reducties of beperkingen kan worden bepaald voor elke installatie die onder de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten valt en die door de projectactiviteit wordt beïnvloed (directe reducties of beperkingen) en gevallen waarbij de omvang van de reducties of beperkingen enkel kan worden bepaald voor een groep installaties die onder de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten vallen (indirecte reducties of beperkingen).

(5)

Voor directe reducties of beperkingen is de exploitant van de installatie waar de reductie of beperking plaatsheeft, verantwoordelijk voor de annulering van de rechten overeenkomstig de hoeveelheid ERU's en CER's die voor dergelijke reducties of beperkingen worden verleend. Voor indirecte reducties of beperkingen zijn de nationale autoriteiten verantwoordelijk voor het annuleren van deze rechten in het nationale register van de lidstaat die de ERU's en CER's verleent.

(6)

De meest aangewezen manier om uit een bepaalde projectactiviteit voortvloeiende reducties of beperkingen te verdisconteren voor een installatie die onder de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten valt, is het aandeel te berekenen van dergelijke reducties of beperkingen binnen de totale voor deze projectactiviteit geplande emissiereducties of -beperkingen, zoals bepaald ten opzichte van de vastgestelde uitgangssituatie. Wanneer, in het geval van indirecte reducties of beperkingen, de omvang van de reducties in afzonderlijke installaties die onder de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten vallen niet precies kan worden aangegeven, moet de omvang van de reducties of beperkingen binnen de totale omvang van de reducties of beperkingen voor de projectactiviteit die de dubbeltelling zou veroorzaken, worden geraamd.

(7)

Krachtens de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten zijn de lidstaten verplicht 18 maanden voor het begin van de desbetreffende periode aan de Commissie de totale hoeveelheid rechten mee te delen die zij voornemens zijn in hun nationale toewijzingsplannen toe te wijzen voor de periode 2008-2012. De precieze omvang van de emissiereducties of -beperkingen waartoe een bepaalde projectactiviteit leidt, wordt echter jaarlijks vastgesteld, nadat deze hebben plaatsgehad.

(8)

Er moet een reserve worden aangelegd in het nationale toewijzingsplan voor de periode 2008 tot 2012 van elke lidstaat die optreedt als gastland voor activiteiten in het kader van de mechanismen op projectbasis van het Kyoto-protocol die tot dubbeltelling kunnen leiden, waarbij een lijst wordt opgesteld van alle goedgekeurde projectactiviteiten en de daarvan verwachte emissiereducties of -beperkingen in installaties die aan de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten deelnemen en waarvoor door de lidstaat ERU's of CER's moeten worden verleend („projectreducties in de ER-handelsector”). Voorts dient de reservetabel alle toelichtingen te bevatten die nodig zijn om de omvang van „projectreducties in de ER-handelsector” te bepalen welke worden verwacht van elke projectactiviteit waarvoor de lidstaat als gastland optreedt.

(9)

Nog een andere reserve moet worden aangelegd in het nationale toewijzingsplan voor de periode 2008 tot 2012 van elke lidstaat die voornemens is op te treden als gastland voor activiteiten in het kader van de mechanismen op projectbasis van het Kyoto-protocol die tot dubbeltelling kunnen leiden, waarbij een lijst wordt opgesteld van geplande projectactiviteiten en de daarvan verwachte emissiereducties of -beperkingen in installaties die aan de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten deelnemen en waarvoor door de lidstaat ERU's of CER's moeten worden verleend („projectreducties in de ER-handelsector”). Voorts dient de reservetabel alle toelichtingen te bevatten die nodig zijn om de omvang van „projectreducties in de ER-handelsector” te bepalen welke worden verwacht van geplande projectactiviteiten waarvoor de lidstaat als gastland zal optreden.

(10)

ERU's of CER's voor „projectreducties in de ER-handelsector” kunnen tot 31 december 2012 worden verleend. Elke dergelijke verlening moet aan de Commissie worden meegedeeld.

(11)

In hun nationale toewijzingsplannen moeten lidstaten die als gastland optreden of voornemens zijn op te treden voor activiteiten in het kader van de mechanismen op projectbasis van het Kyoto-protocol die tot dubbeltelling kunnen leiden, de verwachte emissies aangeven voor activiteiten die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, zowel met als zonder de gevolgen van de verwachte projectreducties in de ER-handelsector.

(12)

De lidstaten dienen bij het opstellen van de methodologie voor hun nationale toewijzingsplan voor het bepalen van de toewijzing van rechten aan afzonderlijke installaties, alle verwachte reducties of beperkingen in aanmerking te nemen die het gevolg zijn van projectactiviteiten welke van invloed zijn op een installatie of een activiteit en die dubbeltelling kunnen veroorzaken.

(13)

De maatregelen waarin deze beschikking voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Deze beschikking bevat voorschriften voor de tenuitvoerlegging van artikel 11 ter, leden 3 en 4, van Richtlijn 2003/87/EG.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze beschikking gelden, naast de definities van Verordening (EG) nr. 2216/2004 van de Commissie (2), artikel 2, de volgende definities:

1)

„directe emissiereductie of -beperking”: een reductie of beperking van emissies die plaatsheeft ten gevolge van een projectactiviteit welke leidt tot reducties of beperkingen van emissies in installaties die afzonderlijk zijn aangegeven in de uitgangssituatie van de projectactiviteit, vastgesteld overeenkomstig artikel 1 van bijlage B bij Besluit 16/CP.7 van het VN-Kaderverdrag inzake klimaatverandering (UNFCCC), of overeenkomstig artikel 44 van de bijlage bij Besluit 17/CP.7 van het UNFCCC;

2)

„indirecte emissiereductie of beperking”: iedere reductie of beperking van emissies in installaties die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen en die geen directe emissiereductie of beperking is;

3)

„projectreductie in de ER-handelsector”: een reductie of beperking van emissies van installaties die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen en die het gevolg zijn van projectactiviteiten waarvoor een lidstaat die optreedt als gastland voor de projectactiviteit, emissiereductie-eenheden (ERU's) of gecertificeerde emissiereducties (CER's) verleent;

4)

„schriftelijke goedkeuring”: in het geval van projectactiviteiten die aanleiding geven tot ERU's, een bindende verplichting in schriftelijke vorm, aangegaan door de lidstaat die als gastland voor de projectactiviteit optreedt, om ERU's te verlenen overeenkomstig de nationale richtsnoeren en procedures van de lidstaat ter goedkeuring van projectactiviteiten als bedoeld in artikel 20, onder a), van de bijlage bij Besluit 16/CP.7 van het UNFCCC; en in het geval van projectactiviteiten die aanleiding geven tot CER's, een schriftelijke goedkeuring van vrijwillige deelname van de aangewezen nationale autoriteit van de lidstaat die als gastland voor de projectactiviteit optreedt, zoals bedoeld in artikel 40, onder a), van de bijlage bij Besluit 17/CP.7 van het UNFCCC;

5)

„schriftelijke instemming”: een officiële mededeling in schriftelijke vorm, gedaan door de lidstaat die als gastland voor de projectactiviteit zal optreden, dat hij het project beschouwt als een project dat uiteindelijk goedkeuring als projectactiviteit kan verkrijgen.

Artikel 3

1.   In zijn nationale toewijzingsplan voor de periode 2008 tot 2012 neemt een lidstaat in de totale hoeveelheid rechten een reserve aan rechten op voor elke projectactiviteit in de vorm als omschreven in de lijst in bijlage I bij deze beschikking, indien de lidstaat vóór het verstrijken van de termijn voor de mededeling van zijn nationale toewijzingsplan als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG als gastland een schriftelijke goedkeuring heeft gegeven, waarbij hij zich ertoe verbindt om ERU's of CER's te verlenen voor projectactiviteiten die leiden tot emissiereducties of -beperkingen in installaties welke onder Richtlijn 2003/87/EG vallen.

2.   In zijn nationale toewijzingsplan voor de periode 2008 tot 2012 kan een lidstaat in de totale hoeveelheid rechten ook een extra reserve aan rechten aanleggen in de vorm als omschreven in bijlage II bij deze beschikking indien hij na het besluit overeenkomstig artikel 11 ter van Richtlijn 2003/87/EG voornemens is als gastland schriftelijke goedkeuringen te geven, waarbij hij zich ertoe verbindt om vóór 31 december 2012 ERU's of CER's te verlenen voor projectactiviteiten die leiden tot emissiereducties of -beperkingen in installaties welke vallen onder Richtlijn 2003/87/EG. Geplande projectactiviteiten waarvoor dezelfde methodologie wordt gebruikt om emissies te reduceren en waarvoor nog geen schriftelijke goedkeuring is gegeven, kunnen in de reservelijst overeenkomstig bijlage II in één kolom worden gegroepeerd.

3.   Zolang door de lidstaat nog geen besluit overeenkomstig artikel 11 ter van Richtlijn 2003/87/EG is genomen, maar uiterlijk vóór het verstrijken van de termijn voor dergelijk besluit als bedoeld in artikel 11 ter van Richtlijn 2003/87/EG, kunnen verdere rechten worden overgedragen van de reserve overeenkomstig lid 2 naar de reserve overeenkomstig lid 1, voor de projectreducties in de ER-handelsector die voortvloeien uit projecten waarvoor schriftelijke goedkeuring is gegeven na het verstrijken van de termijn voor de mededeling van zijn nationale toewijzingsplan als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG.

Artikel 4

De reservetabel is te raadplegen op de openbaar toegankelijke website van het register van een lidstaat.

Artikel 5

1.   ERU's en CER's voor projectreducties in de ER-handelsector kunnen worden verleend tot 31 december 2012, op voorwaarde dat iedere dergelijke verlening wordt voorafgegaan door de omzetting van een gelijke hoeveelheid rechten van één van de reserves naar „toegewezen hoeveelheid”-eenheden en de Commissie daarvan in kennis wordt gesteld.

2.   De hoeveelheid rechten in de reserve overeenkomstig artikel 3, lid 1, die niet vóór 31 december 2012 wordt omgezet in „toegewezen hoeveelheid”-eenheden overeenkomstig lid 1, kan worden verkocht als rechten voor de periode 2008-2012. Wanneer de projectactiviteit leidt tot directe emissiereducties en -beperkingen, kan deze hoeveelheid worden toegekend als rechten voor de periode 2008-2012 aan de installaties in de rijen VII/a-VII/b van de tabel in bijlage I.

3.   Alle rechten in de reserve overeenkomstig artikel 3, lid 2, die niet vóór 31 december 2012 zijn omgezet in „toegewezen hoeveelheid”-eenheden overeenkomstig lid 1, worden geannuleerd.

Artikel 6

1.   Een lidstaat die als gastland projectactiviteiten wil goedkeuren na het verstrijken van de termijn voor de indiening van het nationale toewijzingsplan, dient de Commissie daarvan in kennis te stellen voordat de schriftelijke goedkeuring wordt gegeven. Deze informatie gaat vergezeld van een verslag van een onafhankelijke verificateur waarin wordt bevestigd dat de te verlenen ERU's of CER's niet tot dubbeltelling leiden, waarbij alle noodzakelijke informatie wordt verstrekt om ervoor te zorgen dat de ter goedkeuring voorgelegde projectactiviteiten in overeenstemming zijn met artikel 11 ter van Richtlijn 2003/87/EG.

2.   In de schriftelijke goedkeuringen overeenkomstig artikel 3, lid 2, en de schriftelijke instemmingen die worden gegeven na het verstrijken van de termijn voor de mededeling van het nationale toewijzingsplan als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG voor projectactiviteiten die zullen leiden tot projectreducties in de ER-handelsector, worden de rechten toegewezen die moeten worden omgezet in „toegewezen hoeveelheid”-eenheden uit de reserve overeenkomstig artikel 3, lid 2, in het geval van het verlenen van ERU's of CER's. Wanneer een recht door een schriftelijke goedkeuring reeds voor toekomstige omzetting aan een bepaalde projectactiviteit is toegewezen, kan het daarna niet meer aan een ander project worden toegewezen.

Artikel 7

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 november 2006.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 18).

(2)  PB L 386 van 29.12.2004, blz. 1.


BIJLAGE I

 

Projectactiviteit

X

Projectactiviteit

Y

Totale hoeveelheid rechten in reserve

I/a

Titel van de projectactiviteit (1)

 

 

 

 

I/b

Projectidentificatiecode van de projectactiviteit (2)

 

 

 

 

I/c

Datum van de schriftelijke goedkeuring van de projectactiviteit

 

 

 

 

II

Totale omvang van de reducties of beperkingen van broeikasgasemissies (in ton voor 2008-2012)

 

 

 

III

% van de totale reducties waarvoor de overheid ERU's of CER's verleent

 

 

 

IV

Beschrijving van de uitgangssituatie (3)

 

 

 

V

% emissies van installaties die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen t.o.v. de totale emissies als opgenomen in de uitgangssituatie (in het geval van indirecte reducties of beperkingen moet een raming worden gemaakt) (4)

 

 

 

VI

Geplande omvang van de projectreducties in de ER-handelsector (II*III*V)

 

 

 

(Σ VI) = (Σ VIII/a-VIII/e)

VII/a

Voor directe reducties en beperkingen, naam van de installatie waarin de projectreductie in de ER-handelsector zal plaatshebben (5)

 

 

 

 

VII/b

Voor directe reducties en beperkingen, installatie-ID van de installatie waar de projectreductie in de ER-handelsector zal plaatshebben (5)

 

 

 

VIII/a

Hoeveelheid voor 2008 verleende ERU's of CER's voor projectreducties in de ER-handelsector

 

 

 

VIII/b

Hoeveelheid voor 2009 verleende ERU's of CER's voor projectreducties in de ER-handelsector

 

 

 

VIII/c

Hoeveelheid voor 2010 verleende ERU's of CER's voor projectreducties in de ER-handelsector

 

 

 

VIII/d

Hoeveelheid voor 2011 verleende ERU's of CER's voor projectreducties in de ER-handelsector

 

 

 

VIII/e

Hoeveelheid voor 2012 verleende ERU's of CER's voor projectreducties in de ER-handelsector

 

 

 


(1)  Vermeld alle door de lidstaat goedgekeurde projectactiviteiten.

(2)  Gebruik de code als toegekend overeenkomstig bijlage VI, punt 19, van Verordening (EG) nr. 2216/2004.

(3)  Geef de totale jaarlijkse emissies die zonder de projectactiviteit naar verwachting zouden plaatshebben, alsmede de groep installaties waarin deze emissies zouden plaatshebben. Voeg een korte beschrijving van de toegepaste uitgangssituatie toe. Als er meer dan één uitgangssituatie in de projectactiviteit wordt toegepast, moet elke uitgangssituatie (met de verwachte overeenkomstige totale jaarlijkse emissies zonder dat deel van de projectactiviteit) in een afzonderlijke regel in de reservetabel worden vermeld.

(4)  Geef een korte beschrijving van de voor de raming gebruikte methode en gegevens.

(5)  Als er meer dan één installatie in de rijen VII/a en VII/b moet worden vermeld, gebruik dan afzonderlijke rijen. Het aandeel van elke installatie in de rechten in de reserve moet afzonderlijk worden berekend.


BIJLAGE II

 

Geplande projectactiviteit

X

Geplande projectactiviteit

Y

Totale hoeveelheid rechten in reserve

I/a

Titel van de geplande projectactiviteit (1)

 

 

 

 

I/b

Projectidentificatiecode van de geplande projectactiviteit (1)  (2)

 

 

 

 

I/c

Datum of voorgenomen datum van de schriftelijke instemming met de geplande projectactiviteit

 

 

 

 

I/d

Voorgenomen datum van schriftelijke goedkeuring van de geplande projectactiviteit

 

 

 

 

II

Geplande totale omvang van de reducties of beperkingen van de broeikasgasemissies ten gevolge van de geplande projectactiviteit (in ton voor 2008-2012)

 

 

 

III

% van de totale reducties waarvoor de overheid ERU's of CER's verleent voor de geplande projectactiviteit

 

 

 

IV

Beschrijving van de uitgangssituatie (1)  (3)

 

 

 

V

Raming van het % emissies van installaties die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen t.o.v. de totale emissies als opgenomen in de uitgangssituatie (4)

 

 

 

VI

Geplande omvang van de projectreducties in de ER-handelsector (II*III*V)

 

 

 

(Σ VI)

VII/a

Voor directe reducties en beperkingen, naam van de installatie(s) waarin de projectreductie in de ER-handelsector zal plaatshebben (5)

 

 

 

 

VII/b

Voor directe reducties en beperkingen, installatie-ID van de installatie(s) waarin de projectreductie in de ER-handelsector zal plaatshebben (5)

 

 

 

VII/c

Voor indirecte reducties en beperkingen, activiteitencategorie waarvoor de geplande projectreductie in de ER-handelsector zal plaatshebben (6)

 

 

 

VIII

Hoeveelheid rechten die wordt afgetrokken van de toewijzing aan de in de rijen VII/a-VII/c vermelde installaties/activiteitencategorie om de reserve te vullen (5)  (6)

 

 

 

 


(1)  Deze informatie behoeft enkel te worden verstrekt indien zij reeds beschikbaar is tegen de tijd dat het nationale toewijzingsplan wordt ingediend. Indien er nog geen schriftelijke instemming met een projectactiviteit werd gegeven, mogen meer projectactiviteiten waarvoor dezelfde methodologie wordt gebruikt om de emissies te reduceren, in één kolom worden gegroepeerd.

(2)  Gebruik de code als toegekend overeenkomstig bijlage VI, punt 19, van Verordening (EG) nr. 2216/2004.

(3)  Geef de totale jaarlijkse emissies die zonder de projectactiviteit naar verwachting zouden plaatshebben, alsmede de groep installaties waarin deze emissies zouden plaatshebben. Voeg een korte beschrijving van de toegepaste uitgangssituatie toe. Als er meer dan één uitgangssituatie in de projectactiviteit wordt toegepast, moet elke uitgangssituatie (met de verwachte overeenkomstige totale jaarlijkse emissies zonder dat deel van de projectactiviteit) in een afzonderlijke regel in de reservetabel worden vermeld.

(4)  Geef een korte beschrijving van de voor de raming gebruikte methode en gegevens.

(5)  Als er meer dan één gegeven in de rijen VII/a, VII/b en VIII moet worden vermeld, gebruik dan afzonderlijke rijen. Het aandeel rechten dat door elke installatie in de reserve wordt ingebracht, moet afzonderlijk worden aangegeven.

(6)  Gebruik de activiteitencategorieën als omschreven in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG.


16.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/18


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2006

tot beëindiging van de antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van kathodestraalbuizen voor kleurentelevisietoestellen uit de Volksrepubliek China, de Republiek Korea, Maleisië en Thailand

(2006/781/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 11 januari 2006 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening met een bericht (hierna „bericht van inleiding” genoemd) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van kathodestraalbuizen voor kleurentelevisietoestellen (hierna „RT-beeldbuizen” genoemd) uit de Volksrepubliek China (hierna „China” genoemd), de Republiek Korea (hierna „Korea” genoemd), Maleisië en Thailand (hierna „de betrokken landen” genoemd).

(2)

De procedure werd ingeleid na een klacht die op 29 november 2005 was ingediend door de „Taskforce against unfair business in Europe” (TUBE) (hierna „de indiener van de klacht” genoemd) namens twee producenten (hierna „de klagende producenten” genoemd), namelijk AB Ekranas (hierna „Ekranas” genoemd) en Ecimex Group A.S. (hierna „Ecimex” genoemd), die goed zijn voor een groot deel van de totale communautaire productie van CRT-beeldbuizen. De bij de klacht gevoegde prima facie bewijzen inzake dumping van CRT-beeldbuizen uit de betrokken landen en daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werden toereikend geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

2.   Partijen bij de procedure

(3)

De Commissie heeft de indiener van de klacht, de in de klacht vermelde EG-producenten, andere haar bekende EU-producenten, de autoriteiten van de betrokken landen, alsmede de haar bekende belanghebbende producenten/exporteurs, importeurs, gebruikers en hun organisaties officieel in kennis gesteld van de inleiding van de procedure. De belanghebbenden konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en verzoeken te worden gehoord.

(4)

De klagende producenten, andere EG-producenten, producenten/exporteurs, importeurs en gebruikers hebben hun standpunt uiteengezet. Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

(5)

Gezien het verwachte grote aantal producenten/exporteurs in China werd in het bericht van inleiding vermeld dat overwogen werd om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven voor de vaststelling van dumping.

(6)

Om te kunnen beslissen of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef van de producenten/exporteurs in China en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle producenten/exporteurs in China verzocht zich aan te melden en, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2005.

(7)

Slechts twee producenten/exporteurs in China hebben zich binnen de vastgestelde termijn aangemeld en de gevraagde informatie verstrekt. In deze omstandigheden heeft de Commissie besloten dat geen gebruik moest worden gemaakt van een steekproef van de producenten/exporteurs in China.

(8)

Om producenten/exporteurs in China in staat te stellen desgewenst een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming of om individuele behandeling in te dienen, heeft de Commissie de haar bekende belanghebbende Chinese ondernemingen en ook de Chinese autoriteiten de nodige formulieren doen toekomen. Twee producenten/exporteurs in China hebben overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming ingediend.

(9)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbenden en alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hadden aangemeld, een vragenlijst toegezonden. Zij heeft antwoord ontvangen van twee producenten/exporteurs in China, één producent/exporteur in respectievelijk Korea, Maleisië en Thailand, één importeur in de Gemeenschap die met een van de Chinese exporteurs en met de Koreaanse exporteur verbonden was, één handelaar die niet in een van de betrokken landen of in de Gemeenschap was gevestigd en die verbonden was met één Chinese producent, drie EG-producenten en één onafhankelijke gebruiker in de Gemeenschap.

(10)

De Commissie heeft alle informatie die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap nodig achtte, ingewonnen en gecontroleerd. Controlebezoeken vonden plaats bij de volgende ondernemingen:

a)

EG-producenten

AB Ekranas, Panevezys, Litouwen, en de daarmee verbonden onderneming Farimex S.A., Genève, Zwitserland,

Thomson Displays Polska Sp. Zo.o, Piaseczno, Polen (hierna „Thomson” genoemd);

b)

Producenten/exporteurs in China

Beijing Matsushita Color CRT Co., Ltd, Bejing,

Hua Fei Colour Display Systems Co., Ltd, NanJing, en de daarmee verbonden producent LG Philips Shuguang Electronic Co., Ltd, Changsha;

c)

Producent/exporteur in Korea

LG Philips Displays Korea Co., Ltd, Seoul;

d)

Producent/exporteur in Maleisië

Chunghwa Picture Tubes (Malaysia) Sdn. Bhd., Shah Alam;

e)

Producent/exporteur in Thailand

CRT Display Technology Co., Ltd, Rayong, en de daarmee verbonden producent Thai CRT Co., Ltd, Chonburi;

f)

Verbonden importeur in de Gemeenschap

LG. Philips Displays Netherlands B.V. (Nederland).

3.   Onderzoektijdvak

(11)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari tot en met 31 december 2005 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling, had betrekking op de periode van 1 januari 2002 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(12)

Het „betrokken product” zijn kathodestraalbuizen voor kleurentelevisietoestellen (hierna „CRT-beeldbuizen” genoemd), inclusief videomonitors, van alle grootten, uit China, Korea, Maleisië en Thailand, doorgaans ingedeeld onder de GN-codes 8540 11 11, 8540 11 13, 8540 11 15, 8540 11 19, 8540 11 91 en 8540 11 99.

(13)

Het beeldscherm van het betrokken product kan gelijk welke diagonaal (d.w.z. de in rechte lijn gemeten diagonaal van het beeldweergevende deel van de beeldbuis) hebben, gelijk welke hoogte-/breedteverhouding en een pitch (d.w.z. de afstand tussen twee lijnen van dezelfde kleur in het centrum van het beeldscherm) van ten minste 0,4 mm. Voorts kunnen de producten naar de vlakheid van hun beeldbuis worden ingedeeld in de volgende typen: bolvormig (inclusief halfvlak/volledig rechthoekig), vlak en echt vlak of vlak/dun. Ten slotte kunnen ze werken met een frequentie van 50, 60 of 100 Hz. Deze producten worden voornamelijk, maar niet uitsluitend, toegepast in kleurentelevisietoestellen.

(14)

Het betrokken product wordt gewoonlijk aangeduid als beeldbuis van 14″, 15″, 20″ enz., naar gelang de beeldschermdiagonaal in inches. Het wordt meestal in de handel gebracht als complete beeldbuis en dat geldt ook voor de EG-producenten die klacht hebben ingediend. Sommige producenten/exporteurs hebben echter niet-complete CRT-beeldbuizen verkocht, d.w.z. CRT-beeldbuizen waarbij een of meer componenten (meestal de afbuigspoelen) ontbraken. In dat geval is er sprake van „niet-complete” CRT-beeldbuizen. Uit het onderzoek is gebleken dat die beeldbuizen reeds alle fysische en technische basiseigenschappen van een complete CRT-beeldbuis bezitten. Daarom worden die beeldbuizen en complete CRT-beeldbuizen als een en hetzelfde product beschouwd.

2.   Soortgelijk product

(15)

Er waren geen verschillen tussen de fysische en technische basiseigenschappen en de essentiële gebruiksdoeleinden van het betrokken product en de in China, Korea, Thailand en Maleisië — dat ook als referentieland fungeerde — geproduceerde en op de respectieve nationale markt verkochte CRT-beeldbuizen enerzijds en die welke door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de EG waren geproduceerd en verkocht anderzijds.

(16)

Deze producten worden derhalve als soortgelijke producten beschouwd in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming

(17)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten uit China de normale waarde voor producenten die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel. Om makkelijker naar die criteria te kunnen verwijzen, worden ze hieronder kort samengevat:

besluiten van bedrijven worden genomen als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten geven marktvoorwaarden weer;

bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die door een onafhankelijke instantie wordt gecontroleerd in overeenstemming met de hiervoor geldende internationale normen en die alle terreinen bestrijkt;

er zijn verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de betrokken bedrijven zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen;

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(18)

Twee producenten/exporteurs in China hebben overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming ingediend en binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende formulier voor producenten/exporteurs ingevuld. Een dergelijk formulier is ook ingediend door een in China gevestigde onderneming die verbonden is met een van de producenten/exporteurs en meewerkt aan de productie van het betrokken product. Het is immers de vaste gewoonte van de Commissie om na te gaan of een groep verbonden ondernemingen als geheel voldoet aan de voorwaarden voor een dergelijke behandeling. Voor deze drie ondernemingen heeft de Commissie de nodige informatie verzameld en de gegevens die zij in hun verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming hadden verstrekt, ter plaatse gecontroleerd.

(19)

Uit het onderzoek is gebleken dat alle ondernemingen die een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming hadden ingediend, aan alle gestelde voorwaarden voldeden.

(20)

De twee producenten/exporteurs in China aan wie een behandeling als marktgerichte onderneming werd toegestaan, zijn:

Beijing Matsushita Color CRT Co., Ltd, Bejing;

Hua Fei Colour Display Systems Co., Ltd, NanJing, en de daarmee verbonden producent LG Philips Shuguang Electronic Co., Ltd, Changsha.

2.   Normale waarde

2.1.   Algemene methode

(21)

De hieronder beschreven algemene methode werd toegepast op alle producenten/exporteurs in Korea, Thailand en Maleisië en op de producenten/exporteurs in China aan wie een behandeling als marktgerichte onderneming was toegestaan. In de volgende uiteenzetting van de bevindingen inzake dumping voor de betrokken landen wordt derhalve alleen nog beschreven wat specifiek is voor elk exportland.

2.1.1.   Algemene representativiteit

(22)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie in de eerste plaats voor elke producent/exporteur onderzocht of zijn verkoop van het betrokken product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt representatief was, d.w.z. of die totale verkoop ten minste 5 % bedroeg van zijn totale uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap.

2.1.2.   Vergelijking van de producttypen

(23)

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht welke typen van het betrokken product die door de producenten/exporteurs met een in het algemeen representatieve verkoop op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek of direct vergelijkbaar waren met de voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte typen. Hierbij werden de volgende criteria gehanteerd: de beeldschermdiagonaal in inches, de hoogte-/breedteverhouding, het type beeldbuis (bolvormig, vlak of vlak/dun), de pitch in millimeters en de frequentie).

2.1.3.   Specifieke representativiteit per producttype

(24)

Voor elk door de producenten/exporteurs op hun binnenlandse markt verkocht producttype dat direct vergelijkbaar was met het producttype dat voor uitvoer naar de Gemeenschap was verkocht, werd onderzocht of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaald producttype werd voldoende representatief geacht wanneer in het onderzoektijdvak de totale verkoop van dat producttype aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt 5 % of meer bedroeg van de totale verkoop van het vergelijkbare producttype voor uitvoer naar de Gemeenschap.

2.1.4.   Onderzoek of de verkoop in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden

(25)

Daarna heeft de Commissie voor elke producent/exporteur in elk exportland onderzocht of de binnenlandse verkoop van elk producttype in representatieve hoeveelheden kon worden beschouwd als verkoop die had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening.

(26)

Hiertoe werd voor elk in het onderzoektijdvak uitgevoerd producttype nagegaan welk percentage daarvan met winst aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt was verkocht.

(27)

Wanneer de winstgevende verkoop van een producttype 80 % of minder bedroeg van de totale verkoop van dat type of wanneer de gewogen gemiddelde prijs van dat type lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de reële binnenlandse prijs, berekend als gewogen gemiddelde van de winstgevende verkoop van alleen dat type, mits deze verkoop 10 % of meer bedroeg van de totale verkoop van dat type.

(28)

Indien de winstgevende verkoop van een producttype minder bedroeg dan 10 % van de totale verkoop van dat type, werd geconcludeerd dat dat bepaalde type in onvoldoende hoeveelheden was verkocht om een binnenlandse prijs op te leveren die een geschikte basis kon bieden voor de vaststelling van de normale waarde.

(29)

Wanneer de binnenlandse prijzen van een bepaald door een producent/exporteur verkocht producttype niet konden worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden toegepast. In dat geval gebruikte de Commissie een geconstrueerde normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

(30)

Om de normale waarde te construeren overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werden de verkoopkosten en de algemene en administratieve kosten (hierna „de VAA-kosten” genoemd) en de gewogen gemiddelde winst van elk van de meewerkende producenten/exporteurs bij hun binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak toegevoegd aan hun gemiddelde fabricagekosten in die periode. Waar nodig werden de opgegeven fabricage- en VAA-kosten gecorrigeerd voordat ze werden gebruikt om na te gaan of de verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en om de normale waarde te construeren.

2.2.   China

2.2.1.   Ondernemingen waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming werd toegestaan

(31)

Aangezien aan beide meewerkende producenten/exporteurs in China een behandeling als marktgericht bedrijf werd toegestaan, werd voor hen de normale waarde vastgesteld volgens de in de overwegingen 21 tot en met 30 beschreven methode, op basis van de informatie die zij over hun binnenlandse prijzen en hun productiekosten voor het betrokken product hadden verstrekt. De normale waarde kon worden gebaseerd op de reële binnenlandse prijzen, aangezien de ondernemingen voor alle producttypen in het kader van normale handelstransacties voldoende hoeveelheden op de binnenlandse markt hadden verkocht. Voor een van de producenten/exporteurs met een verbonden producent werden de geconsolideerde gegevens over de binnenlandse prijzen en productiekosten van beide ondernemingen gebruikt om de normale waarde vast te stellen.

2.2.2.   Referentieland

(32)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening moet in landen met een overgangseconomie de normale waarde voor ondernemingen waaraan geen behandeling als marktgericht bedrijf is toegestaan, worden vastgesteld op basis van de prijzen of de geconstrueerde waarde in een referentieland.

(33)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie haar voornemen te kennen gegeven om Maleisië als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor China te kiezen, en belanghebbenden werd verzocht hun reacties mee te delen.

(34)

Geen enkele belanghebbende heeft bezwaren geopperd tegen de keuze van Maleisië als referentieland.

(35)

Gelet op het voorgaande en gezien het feit dat Maleisië een concurrerende markt van representatieve omvang is, werd geconcludeerd dat Maleisië een geschikt referentieland was in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

2.3.   Korea, Maleisië en Thailand

(36)

Voor de ene meewerkende producent/exporteur uit elk van de bovengenoemde landen werd de normale waarde vastgesteld volgens de in de overwegingen 21 tot en met 30 beschreven methode. Voor de Maleise producent kon de normale waarde worden gebaseerd op de reële binnenlandse prijzen, aangezien de onderneming voor alle producttypen in het kader van normale handelstransacties voldoende hoeveelheden op de binnenlandse markt had verkocht. Voor de Koreaanse producent werd de normale waarde geconstrueerd voor een van de in totaal twee naar de EU uitgevoerde producttypen en voor de Thaise producent voor het enige producttype. Voor de meewerkende producent/exporteur in Thailand werden de geconsolideerde gegevens over de binnenlandse prijzen en productiekosten van die onderneming en de daarmee verbonden producent gebruikt om de normale waarde vast te stellen, aangezien beide ondernemingen voor het betrokken product als een enkel bedrijf functioneerden. Voor een van de producenten/exporteurs met een verbonden producent werden de geconsolideerde gegevens over de binnenlandse prijzen en productiekosten van beide ondernemingen gebruikt om de normale waarde vast te stellen.

3.   Uitvoerprijs

(37)

In geval van verkoop voor uitvoer naar verbonden eindgebruikers (producenten van CRT-beeldbuizen) in de Gemeenschap, werden de verkoopcijfers bij de berekening van de dumpingmarges niet in aanmerking genomen, aangezien het door de eindgebruikers geproduceerde product niet onder dit onderzoek viel. Deze verkoop was vrij beperkt (iets meer dan 10 % van de totale uitvoer van de betrokken ondernemingen naar de EU) en de verkoop aan niet-verbonden klanten werd geacht een representatief beeld te geven.

(38)

Wanneer het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen.

(39)

Bij verkoop via een verbonden importeur werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, namelijk op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst werden doorverkocht aan een onafhankelijke afnemer. In deze gevallen werden correcties aangebracht voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop, inclusief VAA-kosten, en voor winst.

(40)

Bij verkoop via een verbonden handelaar buiten de Gemeenschap werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijzen aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap.

3.1.   China

(41)

Eén producent/exporteur in China voerde hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers, hetzij via twee in de Gemeenschap gevestigde verbonden ondernemingen uit naar de Gemeenschap. De andere producent/exporteur voerde alles uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap via zijn buiten de Gemeenschap gevestigde verbonden onderneming.

(42)

Een van de met de eerste producent/exporteur verbonden ondernemingen heeft niet aan het onderzoek meegewerkt, omdat zij de vragenlijst voor verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de verkoop of het in de handel brengen van het voor de Europese Gemeenschap bestemde betrokken product, niet heeft ingevuld. De producent/exporteur stelde namelijk dat de verkoop via die onderneming niet als verbonden verkoop mocht worden beschouwd, omdat er geen feitelijk verband meer zou hebben bestaan tussen de betrokken ondernemingen. In ieder geval bestond er, althans in het onderzoektijdvak, een juridische band in de zin van artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3), aangezien ze tenslotte hetzelfde moederbedrijf hadden. Gezien deze kennelijk gedeeltelijke medewerking heeft de Commissie, nadat zij de producent/exporteur had gewezen op de gevolgen van niet-medewerking, gebruik gemaakt van de beschikbare feiten om de uitvoerprijs voor de verkoop via deze niet-meewerkende verbonden onderneming vast te stellen overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 van de basisverordening.

(43)

Voor het geval dat de betrokken ondernemingen als verbonden werden beschouwd, voerde de producent/exporteur ook aan dat de verkoop via de niet-meewerkende verbonden onderneming aan de eindverbruiker ook als verbonden verkoop moest worden beschouwd gezien de exclusieve contractuele verbintenissen tussen de eindverbruiker en het uiteindelijke moederbedrijf van de producent/exporteur, en derhalve niet in aanmerking moest worden genomen bij de berekening van de dumpingmarge. Maar aangezien aan de criteria van artikel 143, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 niet was voldaan, werd de verkoop aan de betrokken eindverbruiker als niet-verbonden verkoop beschouwd. In dit verband werden de wederverkoopprijzen aan deze eerste onafhankelijke afnemer vastgesteld door aan de transactieprijs de bij de meewerkende verbonden importeur geconstateerde winst toe te voegen. Om de uitvoerprijs grens Gemeenschap vast te stellen, werden bijgevolg de voor de meewerkende importeur aangebrachte correcties (kosten tussen invoer en verkoop, VAA-kosten en een redelijke winstmarge) op de hierboven berekende wederverkoopprijs toegepast.

(44)

Bij gebrek aan medewerking van onafhankelijke importeurs en gezien het feit dat CRT-beeldbuizen tot dezelfde bruingoedsector behoren als kleurentelevisietoestellen, werd het redelijk geacht hiervoor een winstmarge van 5 % te hanteren zoals in de antidumpingprocedure betreffende kleurentelevisietoestellen (4).

3.2.   Korea

(45)

De enige meewerkende producent/exporteur voerde het betrokken product uit naar de Gemeenschap via een verbonden importeur. De uitvoerprijs werd daarom vastgesteld op basis van de wederverkoopprijzen aan onafhankelijke afnemers.

(46)

Voor de correctie werd de in overweging 44 vermelde winstmarge toegepast.

3.3.   Maleisië en Thailand

(47)

Het betrokken product werd door beide meewerkende producenten/exporteurs naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap uitgevoerd. De uitvoerprijs werd derhalve vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen.

4.   Vergelijking

(48)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijzen te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(49)

Op basis hiervan werden, wanneer het nodig en gerechtvaardigd was, voor alle onderzochte producenten/exporteurs correcties toegestaan voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, overladen, lossen en aanverwante kosten, verpakking, krediet, commissielonen en servicekosten (waarborgen/garanties).

(50)

Eén producent/exporteur in China en de enige meewerkende producent/exporteur in Korea vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening een correctie voor omrekening van valuta’s. Zij voerden aan dat in het onderzoektijdvak de lokale valuta’s (CNY en KRW) tegenover de euro in waarde waren gedaald en dat daarom op het in euro’s gefactureerde bedrag voor de uitvoer naar de Gemeenschap een overeenkomstige correctie moest worden toegepast. In verband hiermee werd daarentegen geconstateerd dat beide valuta’s in die periode tegenover de euro in waarde waren gestegen. Deze klachten werden dus ongegrond geacht en bijgevolg verworpen.

(51)

Dezelfde producenten/exporteurs maakten overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d) ii), van de basisverordening aanspraak op een correctie voor een verschil in handelsstadium, omdat hun uitvoer naar de Gemeenschap voor distributeurs en hun binnenlandse verkoop daarentegen voor eindverbruikers was bestemd. In verband hiermee werd geconstateerd dat de eerste onafhankelijke afnemers op beide markten eindverbruikers waren. Bijgevolg werd deze klacht ongegrond geacht en dus verworpen.

(52)

Dezelfde meewerkende producenten/exporteurs vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening een correctie voor andere factoren. Zij voerden namelijk aan dat de sterke daling van de prijzen van CRT-beeldbuizen in het onderzoektijdvak door de concurrentie van platte beeldschermen hun binnenlandse en hun uitvoerprijzen niet op dezelfde wijze had beïnvloed. Zij schreven dit toe aan het feit dat, terwijl de verkoop op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak gelijkmatig was gespreid, hun uitvoer zich maar tot een deel van die periode beperkte. Deze klacht werd echter niet aanvaard, omdat er geen bewijs werd geleverd dat de vergelijkbaarheid van de prijzen daaronder had geleden of dat de afnemers op de binnenlandse markt daardoor gedurig andere prijzen hadden betaald.

(53)

Ook werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen in de terugbetaling van de Chinese btw, omdat werd geconstateerd dat er op uitvoer minder btw werd terugbetaald dan voor binnenlandse verkoop.

(54)

Voor één producent/exporteur in China, die via zijn verbonden handelaar buiten de Gemeenschap uitvoerde, werd ook overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening een correctie toegepast op de uitvoerprijs, omdat deze handelaar functies vervulde die vergelijkbaar zijn met die van een handelaar die voor een commissieloon werkt. Laatstgenoemde correctie bedroeg 2 %, omdat ze redelijk werd geacht als commissieloon voor onafhankelijke handelaren in het betrokken product.

5.   Dumpingmarge

5.1.   Individuele dumpingmarges

(55)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden voor alle onderzochte producenten/exporteurs dumpingmarges vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per producttype met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs per producttype zoals hierboven vastgesteld.

(56)

Het is altijd al een vaste gewoonte van de Commissie geweest om voor verbonden producenten/exporteurs of producenten die tot dezelfde groep behoren, maar één gewogen gemiddelde dumpingmarge vast te stellen op basis van de individuele dumpingmarges. De berekening van individuele antidumpingrechten kan immers ontduiking van de antidumpingmaatregelen aanmoedigen en ze ondoeltreffend maken, omdat verbonden producenten/exporteurs daardoor hun uitvoer naar de Gemeenschap kunnen kanaliseren via de onderneming met de laagste dumpingmarge.

(57)

Volgens deze gewoonte werd dus maar één dumpingmarge vastgesteld voor de meewerkende producenten/exporteurs in China die tot dezelfde groep behoren, namelijk Hua Fei Colour Display Systems Co., Ltd en de daarmee verbonden producent LG. Philips Shuguang Electronic Co., Ltd. Zo werd ook één dumpingmarge vastgesteld voor de Thaise meewerkende producenten/exporteurs die tot dezelfde groep behoren, namelijk CRT Display Technology Co., Ltd en de daarmee verbonden producent Thai CRT Co., Ltd.

5.2.   Dumpingmarges per land

(58)

Voor de producenten/exporteurs die noch de vragenlijst van de Commissie hebben ingevuld, noch zich op andere wijze hebben aangemeld, werd de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens.

(59)

Om de dumpingmarge per land voor alle niet-meewerkende producenten/exporteurs vast te stellen, werd eerst nagegaan in welke mate zij niet hadden meegewerkt. Hiervoor werd de uitvoer naar de Gemeenschap die de meewerkende producenten/exporteurs hadden gerapporteerd, vergeleken met de desbetreffende importstatistieken van Eurostat.

(60)

Voor Maleisië en Thailand, waar het medewerkingsniveau laag was, d.w.z. minder dan 80 %, werd het passend geacht de dumpingmarge voor de niet-meewerkende producenten/exporteurs vast te stellen op een hoger niveau dan de hoogste dumpingmarge die voor de meewerkende producenten/exporteurs was vastgesteld. Er kan immers worden aangenomen dat de geringe medewerking het gevolg was van het feit dat de niet-meewerkende producenten/exporteurs in het onderzochte land doorgaans een hogere dumpingmarge hadden toegepast dan de meewerkende producenten/exporteurs. Er waren trouwens ook geen aanwijzingen dat niet-meewerkende ondernemingen zich minder aan dumping schuldig hadden gemaakt en het niet verlenen van medewerking moest zeker niet worden beloond. De dumpingmarges werden dus gelijkgesteld met de hoogste vastgestelde marges voor representatieve typen van één meewerkende producent in de betrokken landen of met de hoogste vastgestelde marges voor representatieve transacties door één meewerkende producent in die landen.

(61)

Voor Korea wijst het extreem lage medewerkingsniveau — volgens de statistieken van Eurostat amper 2 % van de totale uitvoer — duidelijk op een weigering van medewerking door de grootste producenten/exporteurs. Gezien deze bijzondere situatie en bij gebrek aan meer geschikte informatie werd het passend geacht de dumpingmarge voor de niet-meewerkende ondernemingen gelijk te stellen met de voor een representatief producttype in de klacht aangegeven dumpingmarge, namelijk 15,0 %. Deze dumpingmarge werd gecontroleerd aan de hand van gepubliceerde prijslijsten en statistieken van Eurostat.

(62)

Voor China was het medewerkingsniveau zeer hoog, aangezien de door de meewerkende producenten/exporteurs gerapporteerde uitvoer naar de Gemeenschap in het onderzoektijdvak de invoer volgens de gegevens van Eurostat overschreed en er geen reden was om aan te nemen dat een producent/exporteur met opzet niet had meegewerkt. Om een onderscheid te maken tussen de meewerkende Chinese producenten/exporteurs die allemaal als marktgericht bedrijf werden behandeld, en eventueel andere Chinese producenten/exporteurs die niet aan het onderzoek hebben meegewerkt, werd het passend geacht de dumpingmarge voor heel China vast te stellen op basis van een vergelijking tussen de uitvoerprijzen van de meest verkochte representatieve producttypen volgens Eurostat en de normale waarde van dezelfde producttypen in het referentieland.

(63)

De dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap, vóór inklaring, zijn:

a)

China

Beijing Matsushita Color CRT Co., Ltd

0 %

Hua Fei Colour Display Systems Co., Ltd en L.G. Philips Shuguang Electronic Co., Ltd

25,5 %

alle andere ondernemingen

28,3 %

b)

Korea

LG Philips Display Korea Co., Ltd

0 %

alle andere ondernemingen

15,0 %

c)

Maleisië

Chunghwa Picture Tubes Sdn Bhd

5,1 %

alle andere ondernemingen

14,5 %

d)

Thailand

Thai CRT Co., Ltd en CRT Display Technology Co., Ltd

41,4 %

alle andere ondernemingen

47,2 %

D.   SCHADE

1.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(64)

In het onderzoektijdvak werd het soortgelijke product door zeven EG-producenten geproduceerd. Vier van deze producenten zijn echter verbonden met exporteurs in de betrokken landen. Dankzij hun relatie met de exporteur zijn deze vier ondernemingen wellicht gespaard gebleven van de negatieve gevolgen van schadelijke dumping. Dit blijkt ook uit het feit dat deze producenten niet aan de procedure hebben meegewerkt. Het werd passend geacht hun productie van de communautaire productie uit te sluiten en hen ook van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap uit te sluiten. Bovendien hebben twee van deze vier producenten hun productie na het onderzoektijdvak definitief stopgezet.

(65)

Vandaar dat de productie van drie producenten, namelijk Ekranas, Ecimex en Thomson, de totale communautaire productie vormen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(66)

Zoals reeds vermeld in overweging 2, werd de klacht ingediend namens twee EG-producenten, namelijk Ekranas en Ecimex. Deze klagers bleken goed te zijn voor een groot deel (meer dan 40 %) van de totale communautaire productie van het betrokken product.

(67)

Belangrijk is dat beide klagers, die het soortgelijke product in het onderzoektijdvak produceerden, in de eerste helft van 2006 hun productie hebben stopgezet en een faillissementsprocedure hebben ingeleid. Aangezien de faillissementsprocedures nog lopen, is het niet duidelijk of Ekranas en Ecimex hun productie van CRT-beeldbuizen al dan niet zullen hervatten. Nadat de procedure was ingeleid, heeft Thomson de Commissie meegedeeld dat het de door TUBE ingediende klacht steunde en heeft het zijn volledige medewerking verleend aan het onderzoek. Bij gebrek aan informatie over de al dan niet definitieve stopzetting van hun productie worden Ekranas en Ecimex dus nog steeds geacht deel uit te maken van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Ekranas, Ecimex en Thomson worden derhalve geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap te vormen in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en worden hierna „de bedrijfstak van de Gemeenschap” genoemd.

2.   Verbruik in de Gemeenschap

(68)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de EG-markt, de verkoopcijfers van de andere producenten en de van Eurostat verkregen importgegevens.

(69)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak is de markt van de Gemeenschap voor het betrokken product met circa 14 % gedaald. Het verbruik in de Gemeenschap bedroeg in 2002 ongeveer 9,5 miljoen stuks en in het onderzoektijdvak circa 8,2 miljoen stuks. In 2003 daalde het met 2 %, in 2004 steeg het met 7 procentpunten en in het onderzoektijdvak (OT) daalde het plots met bijna 20 procentpunten.

 

2002

2003

2004

OT

Totaal verbruik in de EG (in aantal stuks)

9 540 185

9 387 212

10 023 216

8 170 802

Index (2002 = 100)

100

98

105

86

(70)

Na in kennis te zijn gesteld van de voorlopige bevindingen maakte de indiener van de klacht bezwaar tegen de door de Commissie toegepaste methode om het verbruik vast te stellen. Hij voerde met name aan (i) dat uit de in overweging 64 verstrekte informatie zou blijken dat de hele verkoop van die met exporteurs in de betrokken landen verbonden EG-producenten was uitgesloten van de berekening van het verbruik en ook van het onderzoek naar de schade, en (ii) dat een deel van de verkoop voor intern gebruik door een van de drie in overweging 67 vermelde EG-producenten eveneens ten onrechte van de berekening van het verbruik was uitgesloten.

(71)

In verband met argument (i) zij erop gewezen dat overweging 64 alleen maar betrekking heeft op de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de vaststelling van de totale communautaire productie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening en niet op de berekening van het totale verbruik in de Gemeenschap. Bij die berekening is de verkoop van de producenten die van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de communautaire productie werden uitgesloten, immers meegeteld. Dit blijkt ook uit overweging 68 en uit specifieke informatie die aan de indiener van de klacht is verstrekt en waaruit blijkt dat de verkoop in kwestie in het onderzoektijdvak ongeveer 3 miljoen stuks bedroeg. Daarom is de verkoop van alle producenten binnen de Gemeenschap van wie de indiener van de klacht en de Commissie weet dat ze in de periode van 2002 tot het onderzoektijdvak actief waren, meegerekend bij de vaststelling van het verbruik. De producenten die van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden uitgesloten, moesten echter ook van het onderzoek naar de situatie van die bedrijfstak worden uitgesloten, juist omdat ze niet werden geacht daar overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de basisverordening deel van uit te maken. Argument (i) wordt derhalve verworpen.

(72)

Wat argument (ii) betreft, is het inderdaad zo dat de Commissie bepaalde verkochte hoeveelheden van de berekening van het verbruik en van het onderzoek naar een aantal essentiële schade-indicatoren, waaronder met name omvang van de verkoop, verkoopprijzen, marktaandeel en winstgevendheid, heeft uitgesloten omdat die verkoop als intern werd beschouwd. Het is immers een vaste gewoonte van de Commissie om de interne verkoop te scheiden van de verkoop op de vrije markt, omdat er alleen bij deze laatste sprake is van concurrentie (5). Omgekeerd is het ook zo dat interne verkoop niet concurreert met producten die op de vrije markt worden verkocht en dus ook geen schade ondervindt van invoer met dumping. In deze specifieke sector hebben de meeste grote producenten van het soortgelijke product (in tegenstelling tot de twee klagers) ook activiteiten in de verwerkende industrie, namelijk de verdere afwerking van beeldbuizen tot televisietoestellen. Zo heeft de Commissie bijvoorbeeld de interne verkoop van Sony van het onderzoek uitgesloten en daar was de indiener van de klacht het mee eens. Dezelfde methode is consequent toegepast op alle EG-producenten, ongeacht of zij deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Gemeenschap of als „andere EG-producenten” werden beschouwd (zie overweging 64).

(73)

Wat de interne verkoop in argument (ii) betreft, heeft de Commissie geconstateerd dat de beeldbuizenfabriek die nu bekend is onder de naam Thomson Displays Polska Sp. Zo.o, Piaseczno, Polen, tot juli 2004 samen met de TV-fabriek in het Poolse Zyrardow één rechtspersoon vormde, namelijk de onderneming TMM Polska, die zelf volledig in handen is van het moederbedrijf Thomson SA. Naar vaste gewoonte is de Commissie ervan uitgegaan dat het hier om een geïntegreerde producent ging en dat de leveringen van het soortgelijke product van de beeldbuizenfabriek in Piaseczno naar de TV-fabriek van Zyrardow een interne transactie vormden en dus golden als interne verkoop tegen transactieprijzen. De indiener van de klacht heeft de situatie in verband met de transactieprijzen de facto erkend met zijn verklaring dat „de relatie tussen Thomson Display en de CRT-beeldbuizenfabriek van Thomson de prijzen misschien kan hebben beïnvloed, maar zeker niet de verkochte hoeveelheden”. De Commissie bevestigt dus dat deze transacties niet als verkoop op de vrije markt kunnen worden beschouwd.

(74)

Ten slotte zij er voor alle duidelijkheid nog op gewezen dat, ook al werd deze interne verkoop in het verbruik opgenomen (zie onderstaande tabel), alleen de totale hoeveelheden zouden veranderen, maar dat de tendens, namelijk de substantiële inkrimping van de vraag in het onderzoektijdvak, ongeveer dezelfde zou blijven als die welke in overweging 69 is beschreven. Argument (ii) wordt derhalve verworpen.

 

2002

2003

2004

OT

Totaal EG-verbruik op basis van interne en niet-interne verkoop (in aantal stuks)

15 655 283

14 243 625

12 850 690

9 425 280

Index (2002 = 100)

100

91

82

60

3.   Invoer uit de betrokken landen

a)   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(75)

De Commissie heeft onderzocht of de gevolgen van de invoer met dumping uit de betrokken landen cumulatief moesten worden beoordeeld op basis van de criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Zij heeft geverifieerd (i) of de voor elk betrokken land vastgestelde dumpingmarge meer dan minimaal was in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening en (ii) of de concurrentievoorwaarden tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Gemeenschap vergelijkbaar waren.

(76)

Eerst en vooral wordt erop gewezen dat de gegevens over Beijing Matsushita Color CRT Co., Ltd en LG Philips Display Korea Co., Ltd, d.w.z. de twee producenten/exporteurs in de betrokken landen die werden geacht het betrokken product niet te hebben gedumpt, duidelijk werden uitgesloten van de volgende analyse, die uitsluitend betrekking heeft op invoer met dumping. Ter informatie was de invoer door beide voornoemde producenten in het onderzoektijdvak marginaal, aangezien hij aanmerkelijk minder bedroeg dan 1 % van het verbruik in de Gemeenschap.

(77)

Op grond hiervan lag de dumpingmarge voor elk van de betrokken landen hoger dan de minimale dumpingmarge, zoals vastgesteld in artikel 9, lid 3, van de basisverordening, en was het volume van de invoer met dumping uit elk van beide landen niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening, want hun marktaandeel bedroeg in het onderzoektijdvak respectievelijk 3,6 en 6,5 %. De concurrentievoorwaarden tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen en het soortgelijke product uit de Gemeenschap waren wel degelijk vergelijkbaar. Dit bleek uit het feit dat het uit de betrokken landen ingevoerde betrokken product en het door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerde en op de EG-markt verkochte soortgelijke product vergelijkbaar waren, met elkaar concurreerden en via dezelfde handelskanalen werden gedistribueerd. Bovendien ging het om substantiële importvolumes die in significante marktaandelen resulteerden.

(78)

In het licht van het bovenstaande werd geoordeeld dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening was voldaan. De invoer met dumping uit de vier betrokken landen werd derhalve cumulatief beoordeeld.

b)   Volume

(79)

In het onderzoektijdvak lag het volume van de invoer met dumping van het betrokken product uit de betrokken landen naar de Gemeenschap net onder de 1,6 miljoen stuks, d.w.z. dicht bij het in 2002 geconstateerde niveau. Deze schijnbare stabiliteit verbergt sterke variaties in de jaren 2003, 2004 en het onderzoektijdvak. De invoer steeg immers met 44 % in 2003, daalde met 3 procentpunten in 2004 en zakte verder met 44 procentpunten in het onderzoektijdvak.

 

2002

2003

2004

OT

Volume van de invoer met dumping uit de betrokken landen (aantal stuks)

1 626 027

2 337 736

2 296 547

1 585 294

Index (2002 = 100)

100

144

141

97

Marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen

17,0 %

24,9 %

22,9 %

19,4 %

Prijzen van de invoer met dumping uit de betrokken landen (EUR/stuk)

50

43

32

39

Index (2002 = 100)

100

85

64

76

c)   Marktaandeel

(80)

Het marktaandeel van de exporteurs in de betrokken landen steeg van 17 % in 2002 tot 19,4 % in het onderzoektijdvak. Meer bepaald maakte het marktaandeel een sprong van bijna 8 procentpunten in 2003, daalde met ongeveer 2 procentpunten in 2004 en zakte verder met circa 3,5 procentpunten in het onderzoektijdvak. Dat het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen in het onderzoektijdvak groter was dan in 2002, ook al werd er in die periode minder ingevoerd dan in 2002, kan worden verklaard door een plotse daling van het verbruik zoals beschreven in overweging 69.

d)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(81)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak is de gemiddelde importprijs van het betrokken product uit de betrokken landen met 24 % gedaald. Hij is in 2003 met 15 % gedaald, in 2004 nogmaals met 21 procentpunten en in het onderzoektijdvak is hij weer gestegen met 12 procentpunten.

ii)   Prijsonderbieding

(82)

Voor elk model is er een prijsvergelijking gemaakt tussen de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de producenten/exporteurs en die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Daartoe werden de af-fabriekprijzen van de bedrijfstak voor niet-verbonden afnemers vergeleken met de cif-importprijzen grens Gemeenschap, naar behoren gecorrigeerd om de prijs voor niet aan zee grenzende afnemers weer te geven, van de meewerkende producenten/exporteurs van de betrokken landen. In het onderzoektijdvak bleek het in de Gemeenschap verkochte betrokken product uit de betrokken landen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met –37 % (d.w.z. geen onderbieding) tot maximaal 13 % te onderbieden, naar gelang de betrokken exporteur. Over het algemeen was de onderbieding heel beperkt. Uit de Eurostat-gegevens blijkt echter dat in de jaren vóór het onderzoektijdvak de prijzen van de invoer met dumping uit de betrokken landen aanmerkelijk lager waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

4.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(83)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die de situatie van deze producenten in de beoordelingsperiode hebben beïnvloed.

a)   Productie

(84)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak is de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 5 % gedaald. In 2003 is zij met 8 % gestegen, in 2004 nogmaals met 12 procentpunten en in het onderzoektijdvak is zij ten slotte met 25 procentpunten sterk gedaald.

 

2002

2003

2004

OT

Productie (aantal stuks)

9 727 029

10 461 957

11 685 396

9 276 778

Index (2002 = 100)

100

108

120

95

b)   Capaciteit en bezettingsgraad

(85)

Tijdens de hele beoordelingsperiode is de productiecapaciteit alsmaar gestegen. In 2003 daalde zij met 4 %, in 2004 nogmaals met 19 procentpunten en in het onderzoektijdvak ten slotte met 5 procentpunten. Dit komt overeen met een uitbreiding van het machinepark.

 

2002

2003

2004

OT

Productiecapaciteit (aantal stuks)

11 865 163

12 297 545

14 626 819

15 133 449

Index (2002 = 100)

100

104

123

128

Bezettingsgraad

82 %

85 %

80 %

61 %

Index (2002 = 100)

100

104

97

75

(86)

In 2002-2003 bedroeg de bezettingsgraad 80 tot 85 %; daarna volgde in het onderzoektijdvak een sterke daling tot 61 %.

c)   Voorraden

(87)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak waren er grote schommelingen in het niveau van de voorraden eindproducten. Eerst daalde het niveau sterk in 2003, een bewijs dat het economische klimaat voor dit specifieke product in 2002 en 2003 nog gunstig was, daarna steeg het fors eind 2004, omdat de vraag plotseling was gedaald. In het onderzoektijdvak werd het niveau van de werkelijke productie, zoals reeds gezegd, verlaagd en kwamen de eindvoorraden weer op een redelijker niveau te liggen.

 

2002

2003

2004

OT

Eindvoorraden (aantal stuks)

627 641

56 996

943 655

278 406

Index (2002 = 100)

100

9

150

44

d)   Verkoop

(88)

De verkoop van de eigen productie door de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap steeg in 2003 met 6 % en in 2004 met 16 procentpunten, waarna er in het onderzoektijdvak een daling optrad met 6 procentpunten. In totaal is de verkoop in de beoordelingsperiode met 16 % gestegen. Het grote verschil tussen de omvang van de productie en die van de binnenlandse verkoop is toe te schrijven aan het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap ongeveer twee derde van haar productie buiten de Gemeenschap uitvoert.

 

2002

2003

2004

OT

Omvang van de EG-verkoop aan onafhankelijke afnemers (aantal stuks)

2 645 562

2 814 515

3 229 069

3 078 543

Index (2002 = 100)

100

106

122

116

e)   Marktaandeel

(89)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is tussen 2002 en het onderzoektijdvak met 10 procentpunten gestegen. Het bedroeg namelijk bijna 28 % in 2002, steeg tot 30 % in 2003 en circa 32 % in 2004, om tijdens het onderzoektijdvak ten slotte tot bijna 38 % te stijgen. Deze toename van het marktaandeel moet worden gezien tegen de achtergrond van een dalend verbruik in de EG, zoals in overweging 69 is beschreven.

 

2002

2003

2004

OT

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

27,7 %

30,0 %

32,2 %

37,7 %

Index (2002 = 100)

100

108

116

136

f)   Groei

(90)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak daalde het verbruik in de Gemeenschap met 14 %, terwijl de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de EG-markt met 16 % steeg. De bedrijfstak won ongeveer 10 procentpunten marktaandeel, terwijl de invoer met dumping tussen 2002 en het onderzoektijdvak 2,4 procentpunten marktaandeel won.

g)   Werkgelegenheid

(91)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak is de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap circa 10 % gedaald. Tussen 2002 en 2003 daalde zij met 4 %, in 2004 steeg zij met 6 procentpunten, maar in het onderzoektijdvak daalde zij opnieuw met 12 procentpunten, deels als gevolg van de inkrimping van de productie.

 

2002

2003

2004

OT

Werkgelegenheid (aantal personen)

9 604

9 254

9 805

8 632

Index (2002 = 100)

100

96

102

90

h)   Productiviteit

(92)

De arbeidsproductiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gemeten als de jaarlijkse productie (aantal stuks) per werknemer, is in 2003 met 12 % toegenomen, in 2004 nogmaals met 6 procentpunten gestegen en ten slotte in het onderzoektijdvak met 12 procentpunten gedaald. Gezien de plotse inkrimping van de markt in het onderzoektijdvak werd de omvang van de productie meteen aangepast, maar zoals gewoonlijk verliep de aanpassing van de arbeidskrachten minder snel, zodat daardoor de geconstateerde daling van de productiviteit werd veroorzaakt.

 

2002

2003

2004

OT

Productiviteit (aantal stuks per werknemer)

1 013

1 131

1 192

1 075

Index (2002 = 100)

100

112

118

106

i)   Lonen

(93)

In het onderzoektijdvak was het gemiddelde loon per werknemer ongeveer hetzelfde als in 2002. In 2003 is het met 11 % gedaald, in 2004 is het nogmaals met 2 procentpunten gedaald en in het onderzoektijdvak is het ten slotte met 14 procentpunten gestegen.

 

2002

2003

2004

OT

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (x 1 000 EUR)

11

10

10

11

Index (2002 = 100)

100

89

87

101

j)   Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de prijzen binnen de Gemeenschap

(94)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak zijn de eenheidsprijzen voor de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers binnen de Gemeenschap continu met in totaal 42 % gedaald. In 2003 zijn ze immers met 25 % gedaald, in 2004 nogmaals met 9 procentpunten en in het onderzoektijdvak ten slotte met nog eens 8 procentpunten. Het onderzoek wees uit dat er weinig of geen onderbieding was van de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping. Voor een bepaald aantal modellen was de onderbieding groter dan de gemiddelde onderbiedingsmarges waarvan sprake is in overweging 82.

 

2002

2003

2004

OT

Eenheidsprijs EG-markt (EUR/stuk)

66

49

44

38

Index (2002 = 100)

100

75

66

58

k)   Winstgevendheid en rendement van de investeringen

(95)

In de beoordelingsperiode is de winstgevendheid van de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap binnen de Gemeenschap, uitgedrukt als percentage van de nettoverkoop, voortdurend gedaald. De winstgevendheid daalde van 24 % in 2002 tot circa 18 % in 2003 en ongeveer 10 % in 2004. In het onderzoektijdvak maakte de bedrijfstak van de Gemeenschap een verlies van – 3,6 %.

 

2002

2003

2004

OT

Winstgevendheid van de EG-verkoop aan onafhankelijke afnemers (% van de nettoverkoop)

24,0 %

18,2 %

10,1 %

–3,6 %

Rendement van de investeringen (winst in % van hun nettoboekwaarde)

17,5 %

9,1 %

5,7 %

–2,1 %

(96)

Het rendement van de investeringen, uitgedrukt in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep grotendeels gelijk met de bovengenoemde ontwikkeling van de winstgevendheid. Het daalde van ongeveer 17 % in 2002 naar – 2,1 % in het onderzoektijdvak.

l)   Cashflow en vermogen om kapitaal aan te trekken

(97)

Ook de nettocashflow uit bedrijfsactiviteiten is in de beoordelingsperiode gedaald. Van circa 175 miljoen EUR in 2002 is hij gedaald tot ongeveer 125 miljoen EUR in 2003, opnieuw gestegen tot circa 141 miljoen EUR in 2004, alvorens sterk te dalen tot ongeveer –25 miljoen EUR in het onderzoektijdvak. De situatie verslechterde zodanig dat twee van de ondernemingen die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormden, in de eerste helft van 2006 failliet werden verklaard, zoals aangegeven in overweging 67. Alleen Thomson kon van zijn moederbedrijf financiële steun krijgen en zo een slechtere financiële situatie vermijden. Ekranas en Ecimex konden geen kapitaal aantrekken. Wat de toekomst betreft wordt het vermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om nieuw kapitaal aan te trekken blijkbaar ernstig gehinderd door de slechte vooruitzichten voor de vraag.

 

2002

2003

2004

OT

Cashflow (x 1 000 EUR)

175 468

124 804

140 548

–24 626

m)   Investeringen

(98)

De jaarlijkse investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de productie van het betrokken product zijn tussen 2002 en het onderzoektijdvak alsmaar gedaald. In 2003 daalden zij met 14 %, in 2004 nogmaals met 25 procentpunten en in het onderzoektijdvak nog eens met 40 procentpunten.

 

2002

2003

2004

OT

Netto-investeringen (x 1 000 EUR)

81 445

69 807

49 426

16 996

Index (2002 = 100)

100

86

61

21

n)   Hoogte van de dumpingmarge

(99)

Gezien de omvang van de invoer uit de betrokken landen en de prijzen van de ingevoerde producten kunnen de gevolgen van de vastgestelde dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

o)   Herstel van de gevolgen van eerdere dumping

(100)

Bij Verordening (EG) nr. 2313/2000 van de Raad (6) zijn maatregelen genomen ten aanzien van de invoer van bepaalde kathodestraalbuizen voor kleurentelevisietoestellen uit India en Korea. Deze maatregelen zijn op 21 oktober 2005 verstreken. Zij golden echter maar voor een van de vier landen waarop deze procedure betrekking heeft, en slechts voor een deel van GN-code 8540 11 11, een van de vijf in overweging 12 vermelde GN-codes. Ter informatie, onder GN-code 8540 11 11 valt ongeveer 20 % van het productgamma waarop deze procedure betrekking heeft. Aangezien de situaties verschillend zijn, is het moeilijk conclusies te trekken over het herstel van de gevolgen van eerdere dumping.

5.   Conclusie inzake schade

(101)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak is de invoer met dumping van het betrokken product uit de betrokken landen met 3 % gedaald, maar is hun aandeel in de markt van de Gemeenschap met ongeveer 2,4 procentpunten gestegen. In de beoordelingsperiode waren, volgens de Eurostat-gegevens, de gemiddelde prijzen van de invoer met dumping uit de betrokken landen doorgaans lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Tijdens het onderzoektijdvak hebben de prijzen van de invoer uit de betrokken landen die van de bedrijfstak echter niet aanzienlijk onderboden. Zoals aangegeven in overweging 82, lag in het onderzoektijdvak de prijsonderbieding, berekend op basis van een gewogen gemiddelde, immers tussen –37 % en 13 %, naar gelang het land en de exporteur in kwestie. Uit de Eurostat-gegevens blijkt echter dat in de jaren vóór het onderzoektijdvak de prijzen van de invoer met dumping uit de betrokken landen aanmerkelijk lager waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(102)

Vastgesteld werd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode duidelijk is achteruitgegaan. In de eerste plaats werden twee van de drie ondernemingen die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen, in de eerste helft van 2006 failliet verklaard. Ten tweede hebben de meeste schade-indicatoren tussen 2002 en het onderzoektijdvak een negatieve ontwikkeling gekend: de productie daalde immers met 5 %, de bezettingsgraad met 25 %, de werkgelegenheid met 10 %, de verkoopprijs per eenheid met 42 %, de winstgevendheid, het rendement van de investeringen en de cashflow gingen er duidelijk op achteruit en de investeringen daalden met 79 %. De verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap was uitermate onverwacht en deed zich voornamelijk in het onderzoektijdvak voor. Vóór het onderzoektijdvak bedroeg de winstgevendheid van de bedrijfstak immers nog ruim 10 %.

(103)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak leek een aantal indicatoren op positieve ontwikkelingen te wijzen. De productiecapaciteit steeg namelijk met 28 %, de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de EG-markt met 16 % en het marktaandeel van de bedrijfstak met 10 procentpunten. Deze ontwikkelingen konden echter niet voorkomen dat de financiële situatie van de bedrijfstak er aanzienlijk op achteruitging, wat uiteindelijk het faillissement van twee EG-producenten tot gevolg had.

(104)

Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(105)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie nagegaan of de invoer met dumping de bedrijfstak van de Gemeenschap zodanige schade heeft berokkend dat deze aanmerkelijk kan worden genoemd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook schade had kunnen lijden, werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat eventuele schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(106)

In het onderzoektijdvak was de invoer met dumping uit de vier betrokken landen goed voor een substantieel marktaandeel van 19,4 %. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak is de invoer met dumping van het betrokken product uit de betrokken landen met 3 % gedaald, maar is hun aandeel in de markt van de Gemeenschap met ongeveer 2,3 procentpunten gestegen, aangezien het verbruik nog sneller is gedaald dan de invoer met dumping. Het is echter belangrijk erop te wijzen dat zowel de omvang als het marktaandeel van de invoer met dumping in 2003 een hoogtepunt hebben bereikt en dan tot het begin van het onderzoektijdvak aanzienlijk zijn gedaald. In het onderzoektijdvak lag het marktaandeel van de invoer met dumping 5,5 procentpunten lager dan in 2003.

(107)

In de beoordelingsperiode waren, volgens de Eurostat-gegevens, de gemiddelde prijzen van de invoer met dumping uit de betrokken landen doorgaans lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap en oefenden er een neerwaartse druk op uit. Tussen 2002 en 2004 daalden de invoerprijzen ook aanzienlijk, maar in het onderzoektijdvak maakten ze 12 procentpunten goed, zoals aangegeven in overweging 81. Aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen in de beoordelingsperiode ook geleidelijk aan had verlaagd, hebben bij een vergelijking per model de prijzen van de invoer uit de betrokken landen die van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak niet aanzienlijk onderboden. In het onderzoektijdvak lag de prijsonderbieding, berekend op basis van een gewogen gemiddelde, immers tussen –37 % en 13 %, naar gelang het land en de exporteur in kwestie. Hoewel er weinig of geen prijsonderbieding plaatsvond, was er in ieder geval toch streefprijsonderbieding door de invoer met dumping.

(108)

Zoals aangegeven in overweging 102, kan een scherp contrast worden waargenomen in de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen de periode 2002/2003 en het onderzoektijdvak. Het is van belang erop te wijzen dat de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap uitermate onverwacht was en voornamelijk in het onderzoektijdvak is opgetreden. Vóór het onderzoektijdvak lag de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap immers nog ruim boven de 10 % en wezen de meeste schade-indicatoren nog op positieve ontwikkelingen. Met name tussen 2002 en 2004 is de productiecapaciteit met 23 % gestegen, de productie met 20 %, de verkoop van de bedrijfstak aan de EG-markt met 22 % en het marktaandeel van de bedrijfstak van circa 28 % tot ongeveer 32 %, op een ogenblik dat de markt nog aan het groeien was. In het onderzoektijdvak, toen de markt in één jaar tijd plots met 20 % inkromp, is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap zelfs tot 38 % geklommen.

(109)

Voorts zij erop gewezen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn hoogste winstgevendheid in 2002 en 2003 heeft bereikt, toen zijn verkoopprijzen al aanzienlijk waren gedaald, zijn marktaandeel het kleinst was en de invoer met dumping zijn hoogste niveau had bereikt. De winstgevendheid daalde pas in het onderzoektijdvak, toen het marktaandeel van de bedrijfstak zijn hoogtepunt bereikte, de invoer met dumping slonk en de prijzen van de invoer met dumping daalden.

(110)

De conclusie luidt dus dat de invoer met dumping in de hele periode tussen 2002 en het onderzoektijdvak wellicht een neerwaartse druk op de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft uitgeoefend en vandaar misschien negatieve gevolgen heeft gehad voor de algehele situatie van de bedrijfstak. Zoals uit de overwegingen 108 en 109 blijkt, is de situatie van de bedrijfstak, die in de jaren vóór het onderzoektijdvak nog gemengde signalen gaf, in het onderzoektijdvak plotseling dramatisch verslechterd. Vóór het onderzoektijdvak bedroeg de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap nog ruim 10 %. Zo toonden ook de meeste schade-indicatoren tot het begin van het onderzoektijdvak nog positieve ontwikkelingen. Tussen 2002 en 2004 is de productiecapaciteit met 23 % gestegen, de productie met 20 %, de verkoop van de bedrijfstak aan de EG-markt met 22 % en het marktaandeel van de bedrijfstak van circa 28 % tot ongeveer 32 %, op een ogenblik dat de markt nog aan het groeien was. Het is ook van belang eraan te herinneren dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2002 en 2003 zijn hoogste winstgevendheid bereikte, toen zijn marktaandeel het kleinst was en de invoer met dumping het grootst. De winstgevendheid van de bedrijfstak daalde in het onderzoektijdvak, toen zijn marktaandeel zijn hoogtepunt bereikte en, wat belangrijk is, op een ogenblik dat zowel de omvang als het marktaandeel van de invoer met dumping daalden (zie overweging 106) en de prijzen van de invoer met dumping weer gingen stijgen. Anderzijds was het enige nieuwe element in de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak de sterke daling van de vraag met 20 %. Het ontbreken van een duidelijk tijdsverband tussen de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak en de gevolgen van de invoer met dumping doet ernstige twijfel rijzen over het verband tussen de ontwikkeling van de invoer en de situatie van de bedrijfstak. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de invoer met dumping een doorslaggevende rol heeft gespeeld in de ongunstige situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3.   Gevolgen van andere factoren — Ontwikkeling van het verbruik

(111)

Diverse belanghebbenden hebben te kennen gegeven dat de daling van de vraag naar CRT-beeldbuizen de belangrijkste oorzaak was voor de plotse schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

(112)

Zoals blijkt uit overweging 69, is het verbruik van CRT-beeldbuizen in het onderzoektijdvak plotseling met 20 % gedaald. Deze daling van het verbruik was de enige parameter die in de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap drastisch is veranderd. En dit valt ook samen met een opvallende verslechtering van de situatie van de bedrijfstak. Het onderzoek heeft aangetoond dat de plotse daling van de vraag inderdaad een negatief effect heeft gehad op de situatie van de bedrijfstak, aangezien de onverwachte daling van de winstgevendheid en de cashflow van de bedrijfstak het rechtstreekse gevolg is van deze inkrimping van de markt via een kosteneffect (daling van de productiviteit in het onderzoektijdvak, zoals blijkt uit overweging 92, en toename van de productiekosten per eenheid) en een prijseffect (plotse overcapaciteit). In het onderzoektijdvak was de vraag naar CRT-beeldbuizen volkomen onelastisch geworden ten aanzien van de prijzen, zoals blijkt uit het feit dat de tussen 2004 en het onderzoektijdvak geconstateerde substantiële daling van de prijzen niet de minste toename van de verkoop tot gevolg heeft gehad. Integendeel, de vraag is immers met circa 20 % gedaald.

(113)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat de daling van de vraag naar CRT-beeldbuizen in de tijd samenvalt met de toenemende penetratie van televisietoestellen met plat beeldscherm (LCD- en plasmabeeldschermen), waarvan het marktaandeel van minder dan 1 % in het onderzoektijdvak fors gestegen is tot 28 %. Deze televisietoestellen met plat beeldscherm zijn directe concurrenten van de CRT-beeldbuizen en beide producten zijn onderling compleet verwisselbaar. Hoewel de LCD- en plasmatechnologie niet compleet nieuw is, zijn de prijzen voor televisietoestellen met plat beeldscherm pas in het onderzoektijdvak sterk gedaald, na een daling met 44 % tussen 2001 en het onderzoektijdvak. Deze daling van de prijs van televisies met plat beeldscherm heeft enerzijds deze modellen aantrekkelijker gemaakt voor de consument en zo de vraag naar televisietoestellen met CRT-beeldbuis verminderd, en anderzijds directe druk uitgeoefend op de verkoopprijzen van televisietoestellen met CRT-beeldbuis, die moesten dalen om te kunnen blijven concurreren met de nieuwe, aantrekkelijke modellen met plat beeldscherm. Zo vertegenwoordigden de televisietoestellen met plat beeldscherm bijvoorbeeld 63 % van de totale waarde van alle in 2005 in de Britse detailhandel gekochte televisies, tegenover slechts 37 % in 2004. Zowel de resultaten van dit onderzoek als de uit marktonderzoek verkregen informatie doen vermoeden dat de verkoop van televisietoestellen met CRT-beeldbuis in de EU in 2004 zijn hoogtepunt heeft bereikt en dat de vraag sindsdien alsmaar daalt.

4.   Conclusie over het oorzakelijk verband

(114)

Enerzijds wekken de gegevens het vermoeden dat de invoer met dumping druk heeft uitgeoefend op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en wellicht ook aan de ongunstige situatie ervan heeft bijgedragen. Met een grondiger analyse, voornamelijk gebaseerd op de ontwikkeling van tendensen in de beoordelingsperiode, kon echter geen oorzakelijk verband worden gelegd, aangezien het niet duidelijk is of de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak en de ontwikkeling van de invoer met dumping zich gelijktijdig hebben voorgedaan.

(115)

Anderzijds — en dat is ook belangrijk — heeft het onderzoek uitgewezen dat de ongunstige situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de forse en plotse daling van de vraag naar CRT-beeldbuizen in de Gemeenschap zich wel degelijk gelijktijdig hebben voorgedaan. Dit kwam tot uiting in een stijging van de productiekosten per eenheid en een verdere prijsdaling. Deze forse daling valt precies samen met de toenemende penetratie van de platteschermtechnologie.

(116)

Al bij al kon dus niet worden aangetoond dat de invoer met dumping op zich aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening zijn immers nog andere factoren onderzocht en kon de schade in aanzienlijke mate worden toegeschreven aan de gevolgen van een plotse forse daling van de vraag en de toenemende beschikbaarheid van platteschermtechnologie tegen concurrerende prijzen.

F.   VOORSTEL TOT BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE ZONDER MAATREGELEN

(117)

Gezien de conclusies die in de overwegingen 105 tot en met 114 zijn getrokken met betrekking tot het feit dat een oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade en de invoer met dumping niet op afdoende wijze kon worden aangetoond, is de Commissie van oordeel dat de lopende antidumpingprocedure overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de basisverordening moet worden beëindigd,

BESLUIT:

Artikel 1

De antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van kathodestraalbuizen voor kleurentelevisietoestellen, inclusief videomonitors, van alle grootten, doorgaans ingedeeld onder de GN-codes 8540 11 11, 8540 11 13, 8540 11 15, 8540 11 19, 8540 11 91 en 8540 11 99, uit de Volksrepubliek China, de Republiek Korea, Maleisië en Thailand wordt beëindigd.

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 november 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 6 van 11.1.2006, blz. 2.

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 883/2005 (PB L 148 van 11.6.2005, blz. 5).

(4)  Zie overweging 59 in Verordening (EG) nr. 1531/2002 van de Raad (PB L 231 van 29.8.2002, blz. 1).

(5)  Zie met name de zaak Warmband, overwegingen (37) tot en met (49) van Beschikking nr. 283/2000/EGKS van de Commissie (PB L 31 van 5.2.2000, blz. 15).

(6)  PB L 267 van 20.10.2000, blz. 1.


Rectificaties

16.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/35


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 584/2006 van de Raad van 10 april 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1480/2003 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaalde micro-elektronische schakelingen, zogeheten DRAM's, uit de Republiek Korea en tot definitieve inning van het voorlopige compenserende recht

( Publicatieblad van de Europese Unie L 103 van 12 april 2006 )

Bladzijde 25, artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1480/2003, in de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 van de tabel:

in plaats van:

„Meervoudige combinatievormen van DRAM's …”

te lezen:

„Meervoudige (standaard)combinatievormen van DRAM's …”.

Bladzijde 25, artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1480/2003, in de nummers 2, 3, 4, 5, 6 en 7 van de tabel:

in plaats van:

„… nettoprijs, franco grens Europese Gemeenschap, van de meervoudige combinatievormen van DRAM's”

te lezen:

„… nettoprijs, franco grens Europese Gemeenschap, van de meervoudige (standaard)combinatievormen van DRAM's”.