ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 234

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
29 augustus 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1280/2006 van de Commissie van 28 augustus 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1281/2006 van de Commissie van 28 augustus 2006 tot afwijking, voor 2005/2006, van Verordening (EG) nr. 595/2004 wat betreft de termijn voor de betaling van de heffing op melk en zuivelproducten door de kopers en de producenten

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1282/2006 van de Commissie van 17 augustus 2006 tot vaststelling van specifieke bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten

4

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Besluit van de Commissie van 7 augustus 2006 tot oprichting van een deskundigengroep inzake de beleidsbehoeften op het gebied van criminaliteits- en strafrechtelijke gegevens

29

 

*

Besluit van de Commissie van 28 augustus 2006 tot beëindiging van de antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van schoeisel met een beschermende neuskap uit de Volksrepubliek China en India

33

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 17 augustus 2006 betreffende de preventie en de beperking van Fusarium-toxinen in granen en graanproducten ( 1 )

35

 

*

Beschikking van de Commissie van 25 augustus 2006 waarbij aan de lidstaten toestemming wordt verleend om de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor de nieuwe werkzame stof beflubutamide te verlengen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3806)  ( 1 )

41

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

29.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/1


VERORDENING (EG) Nr. 1280/2006 VAN DE COMMISSIE

van 28 augustus 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 29 augustus 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 augustus 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 28 augustus 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

87,3

068

147,1

999

117,2

0707 00 05

052

93,1

999

93,1

0709 90 70

052

78,7

999

78,7

0805 50 10

388

81,1

524

48,0

528

55,1

999

61,4

0806 10 10

052

89,4

220

99,0

624

139,0

999

109,1

0808 10 80

388

100,8

400

92,0

508

81,8

512

83,4

528

69,3

720

82,6

800

140,1

804

102,2

999

94,0

0808 20 50

052

122,8

388

92,2

999

107,5

0809 30 10, 0809 30 90

052

123,3

999

123,3

0809 40 05

052

82,7

098

45,7

624

149,1

999

92,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


29.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/3


VERORDENING (EG) Nr. 1281/2006 VAN DE COMMISSIE

van 28 augustus 2006

tot afwijking, voor 2005/2006, van Verordening (EG) nr. 595/2004 wat betreft de termijn voor de betaling van de heffing op melk en zuivelproducten door de kopers en de producenten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 24,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 595/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (2) zijn het tijdschema en de voorwaarden voor de inning van de heffing vastgesteld. In artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 595/2004 is bepaald dat de heffingsplichtige kopers of, in het geval van rechtstreekse verkopen, producenten vóór 1 september van elk jaar het verschuldigde bedrag aan de bevoegde autoriteit moeten overmaken volgens de door de lidstaat vastgestelde regels. Als deze termijn niet in acht wordt genomen, moet op grond van lid 2 van genoemd artikel rente worden betaald.

(2)

Om de begrotingsprognoses te verbeteren en het begrotingsbeheer te versoepelen wordt Verordening (EG) nr. 1788/2003 momenteel gewijzigd, met de bedoeling om de uiterste datum voor de betaling door de lidstaten van de in artikel 3, lid 1, van die verordening bedoelde heffing te verschuiven en bepaalde lidstaten voor het tijdvak van twaalf maanden 2005/2006 in de zin van artikel 1, lid 1, van die verordening toe te staan nationale referentiehoeveelheden voor rechtstreekse verkoop over te dragen naar de referentiehoeveelheden voor leveringen. Met het oog op coherentie en om de nationale bestuursdiensten in staat te stellen deze nieuwe bepalingen efficiënt ten uitvoer te leggen, moet ook de termijn waarbinnen de kopers van de melk de verschuldigde bedragen moeten hebben betaald, voor 2005/2006 worden verlengd, in afwijking van artikel 15, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 595/2004. Om redenen van administratief beheer moet een andere uiterste datum worden vastgesteld voor de lidstaten die nationale referentiehoeveelheden zullen overdragen.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 15, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 595/2004 mogen de lidstaten voor het tijdvak van twaalf maanden 2005/2006 de termijn voor de betaling van de verschuldigde bedragen verlengen tot:

a)

1 november 2006 als het gaat om Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Slovenië en Slowakije;

b)

1 oktober 2006 als het gaat om de overige lidstaten.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 augustus 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 123. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2217/2004 (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 1).

(2)  PB L 94 van 31.3.2004, blz. 22.


29.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/4


VERORDENING (EG) Nr. 1282/2006 VAN DE COMMISSIE

van 17 augustus 2006

tot vaststelling van specifieke bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 26, lid 3, artikel 30, lid 1, en artikel 31, lid 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1255/1999 zijn onder andere algemene voorschriften betreffende de toekenning van de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten vastgesteld om met name het toezicht mogelijk te maken op de naleving van de voor de restituties geldende maxima in waarde en in volume. Voor de toepassing van deze algemene regels zijn uitvoeringsbepalingen vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 174/1999 van de Commissie van 26 januari 1999 tot vaststelling van de specifieke uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten (2).

(2)

Verordening (EG) nr. 174/1999 is verschillende malen ingrijpend gewijzigd. Aangezien opnieuw wijzigingen moeten worden aangebracht, moet Verordening (EG) nr. 174/1999 in het belang van de duidelijkheid en de doeltreffendheid worden ingetrokken en door een nieuwe verordening worden vervangen.

(3)

Op grond van de Overeenkomst inzake de landbouw (3) die tijdens de Uruguayronde, die deel uitmaakt van de handelsbesprekingen in het kader van de GATT, is gesloten, en bij Besluit 94/800/EG van de Raad (4) is goedgekeurd (hierna de „Overeenkomst inzake de landbouw” genoemd), is de toekenning van restituties bij de uitvoer van landbouwproducten, met inbegrip van zuivelproducten, voor elke periode van twaalf maanden vanaf 1 juli 1995 onderworpen aan in volume en in waarde uitgedrukte maxima. Om te waarborgen dat deze maxima in acht worden genomen, moet de afgifte van uitvoercertificaten worden gevolgd en moeten procedures worden goedgekeurd voor de toewijzing van de hoeveelheden die met restitutie mogen worden uitgevoerd.

(4)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie van 9 juni 2000 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (5) is voor bepaalde transacties en beneden bepaalde hoeveelheden geen uitvoercertificaat vereist. In dat verband moeten voor de sector melk en zuivelproducten specifieke bepalingen worden vastgesteld.

(5)

De bij Verordening (EG) nr. 1291/2000 vastgestelde tolerantie voor de uitgevoerde hoeveelheid producten ten opzichte van de in het certificaat vermelde hoeveelheid moet worden verlaagd en bepaald moet worden dat geen restitutie wordt betaald voor de hoeveelheid waarmee de in het certificaat vermelde hoeveelheid wordt overschreden, zodat de maxima adequaat worden nageleefd. De zekerheid die bij het aanvragen van een certificaat moet worden gesteld, moet hoog genoeg zijn om speculatieve aanvragen uit te sluiten.

(6)

De geldigheidsduur van de uitvoercertificaten moet worden vastgesteld.

(7)

Om voor een nauwkeurige controle van de uitgevoerde producten te zorgen en het gevaar van speculatieve activiteiten te minimaliseren, moet de mogelijkheid tot wijziging van het product waarvoor een certificaat is afgegeven, worden beperkt.

(8)

In artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (6) zijn de bepalingen vastgesteld voor het gebruik van uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie voor uitvoer van een product dat valt onder een andere code van twaalf cijfers dan die welke in vak 16 van het certificaat is vermeld. Die bepalingen zijn alleen voor een specifieke sector van toepassing als de productcategorieën in de zin van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1291/2000, en de productgroepen in de zin van artikel 4, lid 2, eerste alinea, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 800/1999, zijn gedefinieerd.

(9)

Voor de sector melk en zuivelproducten zijn productcategorieën gedefinieerd onder verwijzing naar de categorieën zoals bedoeld in de Overeenkomst inzake de landbouw. Voor een goed beheer van de regeling moet dit gebruik van de categorieën worden voortgezet en moet het bepaalde in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 800/1999 uitsluitend op basis van een definitie van de productgroepen worden toegepast.

(10)

In de zuivelsector worden de restitutievoeten zeer sterk gedifferentieerd, vooral op grond van het vetgehalte van de producten. Om ervoor te zorgen dat hierover geen twijfel rijst, terwijl artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 800/1999 tegelijkertijd wordt nageleefd, moeten de productgroepen binnen nauwe marges worden gedefinieerd. Met het oog op harmonisatie is het passend die regel op alle zuivelproducten toe te passen en voor kaas dienovereenkomstig productgroepen te definiëren.

(11)

Teneinde de voorwaarden waaronder een titularis van een certificaat wordt toegestaan een ander dan het in vak 16 van het uitvoercertificaat vermelde product uit te voeren, te harmoniseren met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 800/1999, moeten titularissen niet langer worden verplicht een wijzigingsverzoek in te dienen voordat de uitvoerformaliteiten zijn volbracht. Om discriminatie tussen marktdeelnemers die onder de bestaande regeling uitvoeren, en die welke op grond van de onderhavige verordening uitvoeren, te voorkomen, kan die bepaling op verzoek van de titularis met terugwerkende kracht worden toegepast.

(12)

Om het de marktdeelnemers mogelijk te maken aan de door derde landen geopende inschrijvingen deel te nemen, zonder evenwel de inachtneming van de volumebeperkingen in gevaar te brengen, moet een stelsel van voorlopige certificaten worden ingevoerd dat de gunningnemers recht geeft op een definitief certificaat. Om ervoor te zorgen dat dergelijke certificaten correct worden gebruikt, moet worden bepaald dat voor sommige uitvoertransacties met restitutie het land van bestemming verplicht is.

(13)

Om op basis van de door de lidstaten aan de Commissie meegedeelde gegevens toezicht te kunnen houden op het afgeven van certificaten, moet worden bepaald dat de certificaten pas na een bepaalde termijn worden afgegeven. Voor een goede werking van de regeling, en met name voor een billijke toewijzing van de hoeveelheden binnen de door de Overeenkomst inzake de landbouw opgelegde maxima, moet worden voorzien in diverse beheersmaatregelen, en vooral in de bevoegdheid om de afgifte van de certificaten te schorsen en om op de gevraagde hoeveelheden zo nodig een toewijzingscoëfficiënt toe te passen.

(14)

De uitvoer van producten in het kader van voedselhulpacties moet worden vrijgesteld van bepaalde eisen ten aanzien van de afgifte van uitvoercertificaten.

(15)

Gebleken is dat voor kaas de ontwikkeling die de aanvragen om uitvoercertificaten te zien geven, uiteenloopt naar gelang van de bestemmingen. Voor de producten van GN-code 0406 moeten bestemmingszones worden vastgesteld en moet de in de uitvoercertificaten vermelde bestemmingszone een verplicht karakter dragen om de toepassing van de specifieke maatregelen naar gelang van de in de certificaataanvragen vermelde bestemming te kunnen differentiëren.

(16)

Voor zuivelproducten met toegevoegde suiker, waarvan de prijs wordt bepaald door de prijs van de componenten, moet worden gepreciseerd hoe de restitutie wordt vastgesteld, die afhankelijk moet zijn van het procentuele aandeel van de verschillende componenten. Om echter het beheer van de restituties voor deze producten te vergemakkelijken, en met name de toepassing van de maatregelen om inachtneming van de uitvoerverbintenissen in het kader van de Overeenkomst inzake de landbouw te garanderen, moet een maximumhoeveelheid verwerkte sacharose worden vastgesteld waarvoor een restitutie kan worden toegekend. Voor het sacharosegehalte van deze producten moeten 43 gewichtspercenten van het volledige product als representatief worden beschouwd.

(17)

Artikel 11, lid 6, van Verordening (EG) nr. 800/1999 voorziet in de mogelijkheid om restituties toe te kennen voor de bestanddelen van oorsprong uit de Gemeenschap van smeltkaas die in het kader van de regeling voor actieve veredeling wordt vervaardigd. Met het oog op een goede werking van en een doeltreffende controle op de toepassing van deze specifieke maatregel moeten enige bijzondere bepalingen worden vastgesteld.

(18)

In het kader van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada (7), die bij Besluit 95/591/EG van de Raad (8) is goedgekeurd, is overlegging van een door de Gemeenschap afgegeven uitvoercertificaat verplicht voor kaas waarvoor de preferentiële voorwaarden bij invoer in Canada worden toegepast. De wijze van afgifte van dat certificaat moet worden vastgesteld. Om te garanderen dat de in het kader van het Canadese invoercontingent ingevoerde hoeveelheden kaas overeenstemmen met die waarvoor een certificaat is afgegeven, moet worden voorgeschreven dat de door de Canadese autoriteiten geviseerde certificaten aan de bevoegde instanties van de lidstaten worden teruggezonden en dat de lidstaten de gegevens over de uitvoer aan de Commissie meedelen. Er moet worden gepreciseerd dat een minimale zekerheid nodig is, ook al wordt in het kader van deze regeling geen restitutie aangevraagd.

(19)

Wat het uit de Overeenkomst inzake de landbouw voortvloeiende extra contingent voor de invoer van kaas uit de Gemeenschap in de Verenigde Staten van Amerika betreft, is voorzien in de mogelijkheid voor de Gemeenschap om de importeurs aan te wijzen die in het kader van dit contingent kaas mogen invoeren. Om de Gemeenschap in staat te stellen de waarde van het contingent te maximaliseren, moet worden voorzien in een procedure voor de aanwijzing van de importeurs op basis van de toewijzing van de uitvoercertificaten voor de betrokken producten.

(20)

In het Memorandum van overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en de Dominicaanse Republiek betreffende beschermende maatregelen ten aanzien van de invoer van melkpoeder in de Dominicaanse Republiek (9), goedgekeurd bij Besluit 98/486/EG van de Raad (10), is bepaald dat de Gemeenschap haar deel van het tariefcontingent moet beheren volgens een uitvoercertificatenregeling. Daarom moet de procedure voor de toekenning van certificaten worden vastgesteld. Als garantie dat de in de Dominicaanse Republiek ingevoerde producten onder het contingent vallen, en bij wijze van koppeling tussen de ingevoerde producten en de in het uitvoercertificaat vermelde producten, moet de exporteur bij de invoer een gewaarmerkte kopie overleggen van de uitvoeraangifte, die bepaalde gegevens moet bevatten.

(21)

Bij Verordening (EEG) nr. 896/84 van de Commissie (11) zijn aanvullende bepalingen vastgesteld inzake de toekenning van restituties bij de overgang van het ene melkprijsjaar naar het andere, ingeval de interventieprijzen zijn aangepast. Deze bepalingen voorzien in de mogelijkheid om, naar gelang van de datum waarop de producten zijn vervaardigd, verschillende restitutiebedragen vast te stellen. De vereiste overlegging van het bewijs van de datum van productie en de procedures voor de controle van de desbetreffende documenten en rekeningen zijn zeer gecompliceerd en bezwarend gebleken. Hetzelfde kan worden bereikt door de geldigheidsperiode van de uitvoercertificaten aan te passen. Verordening (EEG) nr. 896/84 moet derhalve worden ingetrokken.

(22)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Bij deze verordening worden vastgesteld:

a)

de algemene bepalingen betreffende de certificaten en de restituties voor de uitvoer uit de Gemeenschap van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 genoemde producten;

b)

de specifieke bepalingen betreffende de uitvoer van die producten uit de Gemeenschap naar bepaalde derde landen.

Artikel 2

De Verordeningen (EG) nr. 800/1999 en (EG) nr. 1291/2000 zijn van toepassing, tenzij in de onderhavige verordening iets anders is bepaald.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3

1.   Behalve in de in artikel 5, lid 1, eerste alinea, eerste en vierde streepje, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 bedoelde gevallen, moet een uitvoercertificaat worden overgelegd voor de uitvoer uit de Gemeenschap van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 genoemde producten waarvoor een uitvoerrestitutie wordt gevraagd.

In afwijking van artikel 5, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 kan van een uitvoercertificaat met vooraf vastgestelde restitutie gebruik worden gemaakt voor de toekenning van een restitutie voor de in artikel 36, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 800/1999 bedoelde uitvoer van zuivelproducten.

2.   Om voor restitutie in aanmerking te komen, moeten de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde producten voldoen aan de desbetreffende eisen van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (12) en Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (13), met name inzake de bereiding in een erkende inrichting en de inachtneming van de in bijlage II, sectie 1, van Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde bepalingen inzake identificatiemerken.

Artikel 4

1.   De toe te passen restitutie is die welke geldt op de dag waarop het uitvoercertificaat of, in voorkomend geval, het voorlopige certificaat wordt aangevraagd.

2.   Met betrekking tot certificaataanvragen met vaststelling vooraf van de restitutie voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 genoemde producten, die overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 zijn ingediend op de woensdag en de donderdag volgende op het einde van elke inschrijvingsperiode zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 581/2004 van de Commissie (14) en artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 582/2004 van de Commissie (15), wordt de op die donderdag volgende werkdag als de datum van indiening beschouwd.

3.   In vak 7 van de certificaataanvraag en het certificaat moeten het land van bestemming en de code van het land of gebied van bestemming volgens de nomenclatuur van landen en gebieden voor de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap en van de handel tussen de lidstaten die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (16), worden vermeld.

4.   Voor de toepassing van artikel 5, lid 1, eerste alinea, vierde streepje, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 geldt dat, wanneer een uitvoeraangifte verschillende codes van de landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties, zoals vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (17) (hierna „de restitutienomenclatuur” genoemd), of van de gecombineerde nomenclatuur bevat, de vermeldingen betreffende elk van die codes worden geacht een afzonderlijke aangifte te vormen.

Artikel 5

Er wordt geen restitutie toegekend bij uitvoer van kaas waarvan de prijs franco grens in de lidstaat van uitvoer vóór toepassing van de restitutie minder dan 230 EUR per 100 kg bedraagt. Onder „prijs franco grens” wordt verstaan de prijs af fabriek, verhoogd met een forfaitair bedrag van 3 EUR per 100 kg.

Wanneer een restitutie is aangevraagd, wordt in vak 22 van de certificaataanvraag en het certificaat de volgende vermelding aangebracht: „In artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1282/2006 bedoelde minimale prijs franco grens in acht genomen”.

Op verzoek van de bevoegde autoriteiten verstrekt de aanvrager alle aanvullende gegevens en bewijzen die deze autoriteiten nodig achten om zich bij de vervulling van de douaneformaliteiten van de inachtneming van de prijs franco grens te kunnen vergewissen, en stemt hij in voorkomend geval in met welke in Verordening (EEG) nr. 4045/89 van de Raad (18) vastgestelde controle van de boekhouding door deze autoriteiten dan ook.

Artikel 6

1.   De productcategorieën zoals bedoeld in de Overeenkomst inzake de landbouw die tijdens de Uruguayronde, die deel uitmaakt van de handelsbesprekingen in het kader van de GATT (hierna „de Overeenkomst inzake de landbouw” genoemd), zijn die van bijlage I bij deze verordening.

2.   De productgroepen zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, eerste alinea, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 800/1999 zijn die van bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 7

1.   In vak 16 van de certificaataanvragen en van de certificaten wordt de productcode van twaalf cijfers van de restitutienomenclatuur vermeld wanneer een restitutie wordt gevraagd, of de productcode van acht cijfers van de gecombineerde nomenclatuur wanneer geen restitutie wordt gevraagd. Behalve in de gevallen zoals omschreven in de leden 2 en 3, geldt het certificaat alleen voor het aldus aangeduide product.

2.   In afwijking van lid 1 is een uitvoercertificaat ook geldig voor de uitvoer van een ander product met een productcode van twaalf cijfers dan het in vak 16 van het certificaat vermelde product, indien voor beide producten hetzelfde uitvoerrestitutiebedrag wordt gegeven en indien beide producten tot dezelfde in bijlage I vastgestelde productcategorie behoren.

3.   In afwijking van lid 1 is een uitvoercertificaat ook geldig voor de uitvoer van een ander product met een productcode van twaalf cijfers dan het in vak 16 van het certificaat vermelde product, indien beide producten tot dezelfde in bijlage II vastgestelde productgroep behoren.

In dat geval wordt de toe te kennen restitutie berekend overeenkomstig artikel 4, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 800/1999.

Artikel 8

Uitvoercertificaten zijn geldig vanaf de dag van afgifte ervan in de zin van artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 tot en met:

a)

de laatste dag van de vierde maand na die van afgifte, voor producten van GN-code 0402 10;

b)

de laatste dag van de vierde maand na die van afgifte, voor producten van GN-code 0405;

c)

de laatste dag van de vierde maand na die van afgifte, voor producten van GN-code 0406;

d)

de laatste dag van de vierde maand na die van afgifte, voor de overige producten zoals bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1255/1999;

e)

de datum waarop moet zijn voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit een inschrijving zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, van de onderhavige verordening, en uiterlijk tot en met de laatste dag van de achtste maand na die waarin het in artikel 9, lid 3, bedoelde definitieve certificaat is afgegeven.

Artikel 9

1.   In het kader van een in een derde land gehouden inschrijving door een overheidsinstelling of een publiekrechtelijke instelling zoals bedoeld in artikel 49, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1291/2000, met uitzondering van inschrijvingen voor producten van GN-code 0406, kunnen de marktdeelnemers een voorlopig uitvoercertificaat aanvragen voor de hoeveelheid waarop hun offerte betrekking heeft, mits zij een zekerheid stellen.

De zekerheid voor voorlopige certificaten bedraagt 75 % van het bedrag dat overeenkomstig artikel 10 van de onderhavige verordening is berekend, met een minimum van 5 EUR per 100 kg.

De marktdeelnemer levert het bewijs dat de instelling die de inschrijving houdt, een overheidsinstelling of een publiekrechtelijke instelling is.

2.   De voorlopige certificaten worden afgegeven op de vijfde werkdag na die waarop de aanvraag is ingediend, voor zover geen bijzondere maatregelen zoals bedoeld in artikel 11, lid 2, zijn genomen.

3.   In afwijking van artikel 49, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 is de termijn voor de in dat artikel bedoelde mededeling 60 dagen.

Voordat deze termijn is verstreken, vraagt de marktdeelnemer het definitieve uitvoercertificaat aan, dat hem onmiddellijk wordt afgegeven tegen overlegging van het bewijs dat de betrokken levering aan hem is gegund.

Tegen overlegging van een bewijs dat de offerte is afgewezen of dat de levering is gegund voor een kleinere hoeveelheid dan die welke in het voorlopige certificaat is vermeld, wordt de zekerheid al naar gelang van het geval geheel of gedeeltelijk vrijgegeven.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde certificaataanvragen worden ingediend overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1291/2000.

5.   De bepalingen van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 11, zijn van toepassing op de definitieve uitvoercertificaten.

6.   Voor de overeenkomstig dit artikel afgegeven certificaten is het in artikel 4, lid 3, bedoelde land van bestemming een verplichte bestemming zoals bedoeld in artikel 19, lid 5, van Verordening (EG) nr. 800/1999.

7.   Het bepaalde in artikel 49, lid 9, onder c), van Verordening (EG) nr. 1291/2000 is niet van toepassing.

Artikel 10

1.   De in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 bedoelde zekerheid is gelijk aan het hierna vermelde percentage van het restitutiebedrag voor de betrokken productcode dat geldt op de dag van indiening van de uitvoercertificaataanvraag:

a)

15 % voor de producten van GN-code 0405;

b)

15 % voor de producten van GN-code 0402 10;

c)

15 % voor de producten van GN-code 0406;

d)

15 % voor de andere in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde producten.

Het bedrag van de zekerheid mag echter niet minder bedragen dan 5 EUR per 100 kg.

Behalve voor zuivelproducten met toegevoegde suiker, is het in de eerste alinea bedoelde restitutiebedrag het bedrag zoals dit is berekend voor de totale hoeveelheid van het betrokken product.

Voor zuivelproducten met toegevoegde suiker wordt het in de eerste alinea bedoelde restitutiebedrag berekend door de totale hoeveelheid van het betrokken volledige product te vermenigvuldigen met de per kilogram zuivelproduct geldende restitutie.

2.   Artikel 35, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 is niet van toepassing op de overeenkomstig de onderhavige verordening afgegeven certificaten.

Artikel 11

1.   Uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie worden afgegeven op de vijfde werkdag na die waarop de aanvraag is ingediend, mits de hoeveelheden waarvoor de certificaten zijn aangevraagd, zijn meegedeeld overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 562/2005 van de Commissie (19) en mits geen maatregelen zoals bedoeld in lid 2, onder a) en b), zijn genomen.

2.   Als de afgifte van uitvoercertificaten ertoe zou leiden of dreigen te leiden dat de beschikbare begrotingsmiddelen worden overschreden of dat, in de betrokken periode van twaalf maanden of in een, overeenkomstig artikel 12 van de onderhavige verordening vast te stellen, kortere periode, de maximumhoeveelheden die met restitutie kunnen worden uitgevoerd, volledig worden opgebruikt, rekening houdend met artikel 31, lid 13, van Verordening (EG) nr. 1255/1999, dan wel tot gevolg zou hebben dat de continuïteit van de uitvoer in het resterende deel van de betrokken periode niet meer kan worden gegarandeerd, kan de Commissie:

a)

op de gevraagde hoeveelheden een toewijzigingscoëfficiënt toepassen;

b)

de in behandeling zijnde aanvragen waarvoor de uitvoercertificaten nog niet zijn afgegeven, volledig of gedeeltelijk afwijzen;

c)

de indiening van certificaataanvragen gedurende ten hoogste vijf werkdagen schorsen; de schorsing kan worden verlengd volgens de in artikel 42, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde procedure.

Indien de in de eerste alinea, onder a), bedoelde coëfficiënt lager is dan 0,4, kan de aanvrager binnen drie werkdagen na de dag waarop het besluit tot vaststelling van de coëfficiënt is bekendgemaakt, verzoeken zijn certificaataanvraag te annuleren en de zekerheid vrij te geven.

In het in de eerste alinea, onder c), bedoelde geval zijn de tijdens de schorsingsperiode ingediende certificaataanvragen niet ontvankelijk.

De in de eerste alinea, onder a), b) en c), bedoelde maatregelen kunnen worden vastgesteld per of gedifferentieerd naar productcategorie, bestemming of groep bestemmingen.

Bij de toepassing van de eerste alinea wordt voor het betrokken product rekening gehouden met de seizoengebonden spreiding van het handelsverkeer, met de marktsituatie en vooral met de ontwikkeling van de marktprijzen en de daaruit voortvloeiende uitvoervoorwaarden.

3.   De in lid 2 bedoelde maatregelen kunnen ook worden vastgesteld wanneer de uitvoercertificaataanvragen betrekking hebben op hoeveelheden die de normaal beschikbare hoeveelheden voor een bestemming of een groep bestemmingen overschrijden of dreigen te overschrijden, en wanneer afgifte van de gevraagde certificaten een risico inhoudt van speculatie, vervalsing van de concurrentie tussen de marktdeelnemers, dan wel verstoring van het betrokken handelsverkeer of van de communautaire markt.

4.   Indien certificaataanvragen worden geweigerd of de gevraagde hoeveelheden worden verminderd, wordt de zekerheid onmiddellijk vrijgegeven voor de hoeveelheid waarvoor niet op de aanvraag wordt ingegaan.

Artikel 12

Wanneer de totale hoeveelheden waarvoor certificaten zijn aangevraagd, zodanig zijn dat de maximumhoeveelheden die gedurende de betrokken periode van twaalf maanden met restitutie kunnen worden uitgevoerd, voortijdig opgebruikt dreigen te worden, kan volgens de in artikel 42, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde procedure worden besloten die maximumhoeveelheden over nader te bepalen perioden te spreiden.

Artikel 13

1.   Indien de uitgevoerde hoeveelheid groter is dan de in het certificaat vermelde hoeveelheid, geeft het teveel geen recht op betaling van de restitutie.

Hiertoe wordt in vak 22 van het certificaat de volgende vermelding aangebracht: „Betaling van de restitutie beperkt tot de in de vakken 17 en 18 vermelde hoeveelheid”.

2.   In afwijking van artikel 8, lid 5, en artikel 35, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000, betreffende de voor de uitgevoerde hoeveelheden geldende toleranties, worden de volgende percentages toegepast:

a)

2 % in plaats van het in artikel 8, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 genoemde percentage;

b)

98 % in plaats van het in artikel 35, lid 2, eerste en tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 genoemde percentage;

c)

2 % in plaats van het in artikel 35, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 genoemde percentage.

Artikel 14

Artikel 11 geldt niet voor de afgifte van de uitvoercertificaten die worden aangevraagd voor voedselhulpleveranties zoals bedoeld in artikel 10, lid 4, van de Overeenkomst inzake de landbouw.

Artikel 15

1.   Voor de certificaten die worden afgegeven voor producten van GN-code 0406, wordt in vak 20 van de certificaataanvraag en het certificaat de volgende vermelding aangebracht:

„Certificaat geldig voor zone …, zoals omschreven in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1282/2006”.

2.   De omschrijving van de in lid 1 bedoelde zones is als volgt:

a)

zone I: de bestemmingscodes AL, BA, XK, MK, XM en XS;

b)

zone II: de bestemmingscode US;

c)

zone III: de overige bestemmingscodes.

3.   De in vak 20 van de certificaataanvraag en het certificaat aangegeven zone, zoals bedoeld in lid 1, is een verplichte bestemming.

De in te vullen zone is de in lid 2 omschreven zone waartoe het land van bestemming behoort dat in vak 7 van de certificaataanvraag en het certificaat is vermeld.

Indien het werkelijke land van bestemming in een andere zone ligt dan de in de certificaataanvraag genoemde zone, wordt geen restitutie toegekend. Artikel 18, lid 3, van Verordening (EG) nr. 800/1999 is niet van toepassing.

Artikel 16

1.   Voor zuivelproducten met toegevoegde suiker is de toe te kennen restitutie gelijk aan de som van de volgende elementen:

a)

een element om rekening te houden met de hoeveelheid zuivelproducten;

b)

een element om, tot een maximum van 43 gewichtspercenten van het volledige product, rekening te houden met de hoeveelheid toegevoegde sacharose.

2.   Het in lid 1, onder a), bedoelde element wordt berekend door het basisbedrag van de restitutie te vermenigvuldigen met het gehalte aan zuivelproducten van het volledige product.

Het in de eerste alinea bedoelde basisbedrag is de voor 1 kg zuivelproducten in het volledige product vast te stellen restitutie.

3.   Het in lid 1, onder b), bedoelde element wordt berekend door het sacharosegehalte van het volledige product, tot een maximum van 43 %, te vermenigvuldigen met het basisbedrag van de restitutie dat voor de producten zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad (20), geldt op de dag waarop het certificaat wordt aangevraagd.

Het element voor sacharose wordt evenwel niet in aanmerking genomen als het basisbedrag van de restitutie voor het in lid 2, tweede alinea, bedoelde gehalte aan zuivelproducten niet of op nul is vastgesteld.

Artikel 17

1.   De in artikel 11, lid 6, derde streepje, van Verordening (EG) nr. 800/1999 genoemde aanvragen om uitvoercertificaten voor producten van de sector melk en zuivelproducten die worden uitgevoerd in de vorm van producten van GN-code 0406 30, gaan vergezeld van een kopie van de machtiging om van de betrokken douaneregeling gebruik te maken.

2.   In vak 20 van de certificaataanvraag en het certificaat voor de uitvoer van de in lid 1 bedoelde melk en zuivelproducten wordt verwezen naar dit artikel.

3.   De lidstaten nemen in het kader van de in lid 1 bedoelde douaneregeling de nodige maatregelen voor de bepaling van en de controle op kwaliteit en hoeveelheid van de in lid 1 bedoelde producten waarvoor een restitutie is aangevraagd, alsmede voor de toepassing van de geldende bepalingen betreffende het recht op de restitutie.

HOOFDSTUK III

SPECIFIEKE BEPALINGEN

AFDELING 1

Uitvoer naar Canada

Artikel 18

1.   Voor de uitvoer van kaas naar Canada in het kader van het contingent zoals bedoeld in de tussen de Europese Gemeenschap en Canada gesloten overeenkomst, die is goedgekeurd bij Besluit 95/591/EG, moet een uitvoercertificaat worden overgelegd.

2.   Een certificaataanvraag kan slechts in aanmerking worden genomen indien de aanvrager:

a)

schriftelijk verklaart dat alle onder hoofdstuk 4 van de gecombineerde nomenclatuur vallende grondstoffen die zijn gebruikt voor de vervaardiging van de producten waarvoor de aanvraag wordt gedaan, volledig in de Gemeenschap zijn verkregen;

b)

zich er schriftelijk toe verbindt om op verzoek van de bevoegde autoriteiten alle aanvullende bewijzen te verstrekken die deze autoriteiten met het oog op de afgifte van het certificaat nodig achten, en om in voorkomend geval in te stemmen met elke controle door deze autoriteiten van de boekhouding betreffende en de omstandigheden bij de vervaardiging van de betrokken producten.

Artikel 19

In de certificaataanvraag en het certificaat zelf worden de volgende gegevens opgenomen:

a)

in vak 7, de vermelding „CANADA — CA”;

b)

in vak 15, de omschrijving volgens de gecombineerde nomenclatuur op het niveau van zes cijfers voor de producten van de GN-codes 0406 10, 0406 20, 0406 30 en 0406 40 en op het niveau van acht cijfers voor de producten van GN-code 0406 90. In vak 15 van de certificaataanvraag en het certificaat mogen slechts zes aldus omschreven producten worden opgenomen;

c)

in vak 16, de code van acht cijfers van de gecombineerde nomenclatuur, alsmede het in kg uitgedrukte gewicht voor elk in vak 15 vermeld product. Het certificaat is slechts voor de aldus aangegeven producten en hoeveelheden geldig;

d)

in de vakken 17 en 18, de in vak 16 bedoelde totale hoeveelheid producten;

e)

in vak 20, naar gelang van het geval, één van de volgende vermeldingen:

„Kaas bestemd om rechtstreeks naar Canada te worden uitgevoerd. Artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1282/2006. Contingent voor het jaar …”,

„Kaas bestemd om rechtstreeks/via New York naar Canada te worden uitgevoerd. Artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1282/2006. Contingent voor het jaar …”.

Wordt de kaas naar Canada vervoerd via derde landen, dan moeten deze landen in plaats van of samen met New York worden vermeld;

f)

in vak 22, de vermelding „zonder uitvoerrestitutie”.

Artikel 20

1.   Het certificaat wordt onmiddellijk na de indiening van een ontvankelijke aanvraag afgegeven. Op verzoek van de aanvrager wordt een gewaarmerkte kopie van het certificaat afgegeven.

2.   Het certificaat is geldig vanaf de dag van de afgifte ervan in de zin van artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1291/2000, tot en met 31 december volgende op de afgiftedatum.

Tussen 20 en 31 december afgegeven certificaten zijn echter geldig van 1 januari tot en met 31 december van het daaropvolgende jaar. In dat geval moet dat volgende jaar overeenkomstig artikel 19, onder e), in vak 20 van de certificaataanvraag en het certificaat worden vermeld.

Artikel 21

1.   Een uitvoercertificaat dat overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 voor afschrijving en visering aan de bevoegde autoriteit wordt voorgelegd, kan voor slechts één enkele uitvoeraangifte worden gebruikt. Zodra de uitvoeraangifte is overgelegd, is het certificaat volledig gebruikt.

2.   De titularis van het uitvoercertificaat draagt er zorg voor dat een gewaarmerkte kopie van het uitvoercertificaat aan de bevoegde Canadese autoriteit wordt voorgelegd bij het aanvragen van de invoervergunning.

3.   In afwijking van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 kunnen de certificaten niet worden overgedragen.

4.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat doet uiterlijk op 31 juli voor het voorafgaande halfjaar en uiterlijk op 31 januari voor het voorafgaande contingentjaar aan de Commissie opgave van het aantal afgegeven certificaten en de desbetreffende hoeveelheid kaas, met gebruikmaking van een formulier volgens het model in bijlage III.

Artikel 22

1.   Het bepaalde in hoofdstuk II is niet van toepassing.

2.   De in artikel 21, lid 4, bedoelde mededeling van de lidstaten wordt langs elektronische weg gedaan overeenkomstig de daartoe door de Commissie aan de lidstaten gegeven instructies.

AFDELING 2

Uitvoer naar de Verenigde Staten van Amerika

Artikel 23

Volgens de in artikel 42, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde procedure kan worden besloten producten van GN-code 0406 naar de Verenigde Staten te exporteren in het kader van de volgende contingenten:

a)

het uit de Overeenkomst inzake de landbouw voortvloeiende extra contingent;

b)

de tariefcontingenten die oorspronkelijk uit de Tokioronde voortvloeiden en die door de Verenigde Staten in lijst XX van de Uruguayronde aan Oostenrijk, Finland en Zweden zijn toegekend;

c)

de tariefcontingenten die oorspronkelijk uit de Uruguayronde voortvloeiden en die door de Verenigde Staten in lijst XX van de Uruguayronde aan Tsjechië, Hongarije, Polen en Slowakije zijn toegekend.

Artikel 24

1.   Bij elke uitvoer van kaas naar de Verenigde Staten in het kader van de in artikel 23 bedoelde contingenten wordt overeenkomstig deze afdeling een uitvoercertificaat overgelegd.

In vak 16 van de uitvoercertificaataanvraag en van het certificaat wordt de productcode van acht cijfers van de gecombineerde nomenclatuur vermeld.

2.   Marktdeelnemers kunnen binnen een in het in artikel 23 bedoelde besluit vast te stellen termijn een uitvoercertificaat aanvragen voor de uitvoer van de in dat artikel bedoelde producten in het daaropvolgende kalenderjaar, mits zij overeenkomstig artikel 10 een zekerheid stellen.

3.   Aanvragers van uitvoercertificaten voor de productgroepen en de contingenten die in het in artikel 23 bedoelde besluit worden aangeduid als 16-, 22-Tokio, 16-, 17-, 18-, 20-, 21- en 22-Uruguay, 25-Tokio en 25-Uruguay, moeten het bewijs leveren dat zij de betrokken producten in ten minste één van de drie voorafgaande jaren hebben uitgevoerd naar de Verenigde Staten en dat hun aangewezen importeur een dochterbedrijf van de aanvrager is.

4.   Aanvragers van uitvoercertificaten moeten in hun aanvragen de volgende gegevens vermelden:

a)

de omschrijving van de groep onder het Amerikaanse contingent vallende producten volgens de aanvullende aantekeningen 16 tot en met 23 en 25 bij hoofdstuk 4 van het Harmonized Tariff Schedule of the United States of America (HTS);

b)

de omschrijving van de producten volgens het HTS;

c)

de naam en het adres van de door de aanvrager aangewezen importeur in de Verenigde Staten.

5.   Aanvragen voor uitvoercertificaten gaan vergezeld van een verklaring van de aangewezen importeur dat hij voldoet aan de voorwaarden die in de Verenigde Staten gelden voor de afgifte van invoercertificaten voor de in artikel 23 bedoelde producten.

Artikel 25

1.   Wanneer de aanvragen voor uitvoercertificaten voor een productgroep of een contingent zoals bedoeld in artikel 23, de voor het betrokken jaar beschikbare hoeveelheid overtreffen, past de Commissie een uniforme toewijzingscoëfficiënt toe op de hoeveelheden waarvoor een aanvraag is ingediend.

Voor de afgewezen aanvragen of voor de hoeveelheden boven die welke zijn toegewezen, wordt de zekerheid in haar geheel dan wel gedeeltelijk vrijgegeven.

2.   Wanneer de toepassing van de toewijzingscoëfficiënt tot gevolg zou hebben dat certificaten worden toegewezen voor minder dan 10 t per aanvraag, wijst de betrokken lidstaat de desbetreffende beschikbare hoeveelheden per contingent toe door loting. De lidstaat verloot certificaten voor 10 t elk onder de aanvragers aan wie als gevolg van de toepassing van de toewijzingscoëfficiënt minder dan 10 t zou zijn toegewezen.

Resterende hoeveelheden van minder dan 10 t bij de bepaling van de te verloten kavels van 10 t worden gelijkelijk over die kavels verdeeld voordat de loting plaatsvindt.

Wanneer de toepassing van de toewijzingscoëfficiënt tot gevolg zou hebben dat een hoeveelheid van minder dan 10 t resteert, wordt die hoeveelheid als een enkele kavel beschouwd.

De zekerheid voor de aanvragen waaraan bij de toewijzing door loting geen certificaten toevallen, wordt onmiddellijk vrijgegeven.

3.   Wanneer certificaten worden aangevraagd voor hoeveelheden producten die de in artikel 23 bedoelde contingenten voor het betrokken jaar niet overschrijden, kan de Commissie de resterende hoeveelheden aan de aanvragers toewijzen in verhouding tot de ingediende aanvragen, door toepassing van een toewijzingscoëfficiënt.

In dat geval moeten de marktdeelnemers de bevoegde autoriteit binnen een week na de bekendmaking van de aangepaste toewijzingscoëfficiënt in kennis stellen van de extra hoeveelheid die zij aanvaarden, en wordt de gestelde zekerheid dienovereenkomstig verhoogd.

Artikel 26

1.   De Commissie deelt de namen van de in artikel 24, lid 4, onder c), bedoelde aangewezen importeurs mee aan de autoriteiten van de Verenigde Staten.

2.   Wanneer onder omstandigheden die geen reden geven tot twijfel of de in artikel 24, lid 5, bedoelde verklaring te goeder trouw door de marktdeelnemer is ingediend, geen invoercertificaat voor de betrokken hoeveelheden wordt toegewezen aan de aangewezen importeur, kan de lidstaat de marktdeelnemer toestemming geven een andere importeur aan te wijzen, op voorwaarde dat deze laatste voorkomt in de lijst die overeenkomstig lid 1 is meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten.

De lidstaat stelt de Commissie zo spoedig mogelijk van de wijziging van de aangewezen importeur in kennis en de Commissie geeft deze informatie aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten door.

Artikel 27

Uitvoercertificaten worden afgegeven vóór 15 december van het jaar dat voorafgaat aan het contingentjaar voor de hoeveelheden waarvoor de certificaten worden toegewezen.

De certificaten zijn geldig van 1 januari tot en met 31 december van het contingentjaar.

In vak 20 van de certificaataanvraag en het certificaat wordt de volgende vermelding aangebracht:

„Uit te voeren naar de Verenigde Staten van Amerika: Contingent voor het jaar … — hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 1282/2006.”.

De overeenkomstig dit artikel afgegeven certificaten zijn uitsluitend voor de in artikel 23 bedoelde uitvoer geldig.

Artikel 28

De bepalingen van hoofdstuk II zijn van toepassing, met uitzondering van de artikelen 8 en 11.

AFDELING 3

Uitvoer naar de Dominicaanse Republiek

Artikel 29

1.   Voor de uitvoer naar de Dominicaanse Republiek van melkpoeder binnen het contingent dat is vastgesteld bij het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en de Dominicaanse Republiek dat is goedgekeurd bij Besluit 98/486/EG, moet aan de bevoegde autoriteiten van de Dominicaanse Republiek een gewaarmerkte kopie van het overeenkomstig deze afdeling afgegeven uitvoercertificaat en een naar behoren geviseerde kopie van de uitvoeraangifte worden voorgelegd.

2.   De uitvoercertificaten worden bij voorrang afgegeven voor melkpoeder van de volgende codes van de restitutienomenclatuur:

0402 10 11 9000,

0402 10 19 9000,

0402 21 11 9900,

0402 21 19 9900,

0402 21 91 9200,

0402 21 99 9200.

De producten moeten volledig in de Gemeenschap zijn verkregen. Op verzoek van de bevoegde autoriteiten verstrekt de aanvrager alle aanvullende bewijzen die deze autoriteiten met het oog op de afgifte van het certificaat nodig achten, en stemt hij in voorkomend geval in met elke controle door deze autoriteiten van de boekhouding betreffende en de omstandigheden bij de vervaardiging van de betrokken producten.

Artikel 30

1.   Het in artikel 29, lid 1, bedoelde contingent bedraagt 22 400 t per op 1 juli ingaande periode van twaalf maanden. Dit contingent wordt gesplitst in twee delen:

a)

het eerste deel, dat gelijk is aan 80 % of 17 920 t, wordt verdeeld over de exporteurs van de Gemeenschap die kunnen bewijzen dat zij in ten minste drie van de vier kalenderjaren vóór de termijn voor de indiening van de aanvragen producten zoals bedoeld in artikel 29, lid 2, naar de Dominicaanse Republiek hebben uitgevoerd;

b)

het tweede deel, dat gelijk is aan 20 % of 4 480 t, wordt gereserveerd voor de andere dan de onder a) bedoelde aanvragers die bij de indiening van de aanvraag kunnen bewijzen dat zij sedert ten minste twaalf maanden een activiteit op het gebied van het handelsverkeer met derde landen van zuivelproducten van hoofdstuk 4 van de gecombineerde nomenclatuur ontplooien, en die in het BTW-register van een lidstaat zijn ingeschreven.

2.   De aanvragen om uitvoercertificaten kunnen per aanvrager betrekking hebben op ten hoogste:

a)

voor het in lid 1, onder a), genoemde deel, een hoeveelheid die gelijk is aan 110 % van de totale hoeveelheid in artikel 29, lid 2, bedoelde producten die in één van de drie kalenderjaren vóór de termijn voor de indiening van de aanvragen naar de Dominicaanse Republiek is uitgevoerd;

b)

voor het in lid 1, onder b), genoemde deel, 600 t in totaal.

Aanvragen die de onder a) en b) vastgestelde maxima overschrijden, worden afgewezen.

3.   Om in aanmerking te worden genomen, mag per code van de restitutienomenclatuur slechts één enkele uitvoercertificaataanvraag worden ingediend en moeten alle aanvragen terzelfder tijd bij de bevoegde autoriteit van één enkele lidstaat worden ingediend.

Uitvoercertificaataanvragen kunnen slechts in aanmerking worden genomen indien de aanvrager bij de indiening ervan:

a)

een zekerheid stelt van 15 EUR per 100 kg;

b)

voor het in lid 1, onder a), genoemde deel opgave doet van de hoeveelheid in artikel 29, lid 2, bedoelde producten die hij in één van de drie jaren van de in lid 1, onder a), bedoelde periode naar de Dominicaanse Republiek heeft uitgevoerd, en ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat het bewijs van deze uitvoer levert. In dit verband wordt de marktdeelnemer van wie de naam in de desbetreffende uitvoeraangifte is vermeld, als de exporteur beschouwd;

c)

voor het in lid 1, onder b), genoemde deel ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat bewijst dat hij aan de daarin vastgestelde voorwaarden voldoet.

Artikel 31

De termijn voor de indiening van de certificaataanvragen loopt van 1 tot en met 10 april van elk jaar voor het contingent dat geldt voor de periode van 1 juli tot en met 30 juni van het volgende jaar.

Voor de toepassing van artikel 4, lid 1, worden alle aanvragen die binnen de vastgestelde termijn zijn ingediend, geacht te zijn ingediend op de eerste dag van de termijn voor de indiening van de certificaataanvragen.

Artikel 32

In de certificaataanvraag en het certificaat zelf worden de volgende gegevens opgenomen:

a)

in vak 7, de vermelding „Dominicaanse Republiek — DO”;

b)

in de vakken 17 en 18, de hoeveelheid waarvoor de aanvraag of het certificaat wordt afgegeven;

c)

in vak 20, een van de in bijlage IV opgenomen vermeldingen.

De overeenkomstig deze afdeling afgegeven certificaten verplichten tot uitvoer naar de Dominicaanse Republiek.

Artikel 33

1.   De lidstaten doen uiterlijk op de vijfde werkdag na de termijn voor de indiening van de certificaataanvragen, met gebruikmaking van een formulier volgens het model in bijlage V, aan de Commissie een mededeling toekomen waarin voor elk van de twee delen van het contingent per productcode van de restitutienomenclatuur is vermeld voor welke hoeveelheden certificaten zijn aangevraagd, of in voorkomend geval is aangegeven dat geen aanvragen zijn ontvangen.

Voordat de certificaten worden afgegeven, verifiëren de lidstaten in het bijzonder de in de artikel 29, lid 2, en in artikel 30, leden 1 en 2, bedoelde gegevens.

Indien wordt geconstateerd dat onjuiste gegevens zijn verstrekt door een marktdeelnemer aan wie een certificaat is afgegeven, wordt het certificaat geannuleerd en wordt de zekerheid verbeurd.

2.   De Commissie beslist zo spoedig mogelijk in hoeverre voor de aangevraagde hoeveelheden certificaten kunnen worden afgegeven, en stelt de lidstaten daarvan in kennis.

Voor elk van de twee delen van het contingent geldt dat, indien het totaal van de hoeveelheden waarvoor certificaten zijn aangevraagd, groter is dan de in artikel 30, lid 1, voor dat deel vastgestelde hoeveelheid, de Commissie voor dat deel een toewijzingscoëfficiënt vaststelt. Indien de toepassing van de toewijzingscoëfficiënt voor een aanvrager tot een hoeveelheid van minder dan 20 t leidt, kan deze aanvrager zijn certificaataanvraag intrekken. In dat geval stelt hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis binnen drie werkdagen na de bekendmaking van de beslissing van de Commissie. De betrokken zekerheid wordt onmiddellijk vrijgegeven. Binnen acht werkdagen na de bekendmaking van de beslissing van de Commissie deelt de bevoegde autoriteit aan de Commissie de hoeveelheden mee waarvoor de aanvragers hun aanvraag hebben ingetrokken en de zekerheid is vrijgegeven.

Indien de totale hoeveelheid waarop de aanvragen betrekking hebben, kleiner is dan de hoeveelheid die voor de betrokken periode beschikbaar is, wijst de Commissie de resterende hoeveelheid toe op basis van objectieve criteria, waarbij zij met name rekening houdt met de certificaataanvragen voor alle producten van de GN-codes 0402 10, 0402 21 en 0402 29.

Artikel 34

1.   De certificaten worden op zijn vroegst op 1 juni en uiterlijk op 15 februari van het volgende jaar op verzoek van de marktdeelnemer afgegeven. Zij worden uitsluitend afgegeven aan marktdeelnemers van wie de certificaataanvragen overeenkomstig artikel 33, lid 1, zijn meegedeeld.

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk eind februari, met gebruikmaking van een formulier volgens het model in bijlage VI, voor elk van de twee delen van het contingent mee voor welke hoeveelheden geen enkel certificaat is afgegeven.

2.   Overeenkomstig deze afdeling afgegeven uitvoercertificaten zijn geldig met ingang van de dag van daadwerkelijke afgifte in de zin van artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 tot en met 30 juni van het contingentjaar waarvoor het certificaat is aangevraagd.

3.   De zekerheid wordt slechts vrijgegeven in de volgende gevallen:

a)

na overlegging van het in artikel 35, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 bedoelde bewijs;

b)

voor de gevraagde hoeveelheden waarvoor geen certificaat kon worden afgegeven.

De zekerheid voor de niet-uitgevoerde hoeveelheid wordt verbeurd.

4.   In afwijking van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 kunnen de certificaten niet worden overgedragen.

5.   Uiterlijk op 31 augustus doet de bevoegde autoriteit van de lidstaat, met gebruikmaking van een formulier volgens het model in bijlage VII, voor de in artikel 30, lid 1, bedoelde voorafgaande periode van twaalf maanden aan de Commissie opgave van de volgende hoeveelheden, uitgesplitst naar productcode van de restitutienomenclatuur:

de hoeveelheid die is toegewezen,

de hoeveelheid waarvoor certificaten zijn afgegeven,

de hoeveelheid die is uitgevoerd.

Artikel 35

1.   De bepalingen van hoofdstuk II zijn van toepassing, met uitzondering van de artikelen 8, 10 en 11.

2.   In afwijking van het bepaalde in artikel 7, lid 1, kan op verzoek van de titularis van het certificaat de code in vak 16 van het uitvoercertificaat worden veranderd in een andere code zoals bedoeld in artikel 29, lid 2, voorzover de restitutie identiek is.

Dergelijke verzoeken worden ingediend vóór de dag van uitvoer in de zin van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999.

Binnen twee werkdagen na een verandering van de productcode delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

de naam en het adres van de titularis van het certificaat;

b)

het volgnummer van het certificaat of van het uittreksel daarvan, en de datum van afgifte;

c)

de oorspronkelijke productcode;

d)

de definitieve productcode.

3.   De in deze afdeling bedoelde mededelingen van de lidstaten worden langs elektronische weg gedaan overeenkomstig de daartoe door de Commissie aan gegeven instructies.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 36

Verordening (EG) nr. 174/1999 en Verordening (EEG) nr. 896/84 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 174/1999 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage VIII opgenomen concordantietabel.

Verordening (EG) nr. 174/1999 blijft van toepassing op certificaten die zijn aangevraagd vóór de datum waarop de onderhavige verordening van toepassing wordt.

Artikel 37

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op de uitvoercertificaten die op of na 1 september 2006 worden aangevraagd.

Indien een belanghebbende marktdeelnemer binnen drie maanden na de datum van bekendmaking van deze verordening een verzoek daartoe indient, is artikel 7, lid 2, van toepassing op vóór 1 september 2006 afgegeven certificaten.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 augustus 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 20 van 27.1.1999, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 508/2006 (PB L 92 van 30.3.2006, blz. 10).

(3)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

(4)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1.

(5)  PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 410/2006 (PB L 71 van 10.3.2006, blz. 7).

(6)  PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 671/2004 (PB L 105 van 14.4.2004, blz. 5).

(7)  PB L 334 van 30.12.1995, blz. 33.

(8)  PB L 334 van 30.12.1995, blz. 25.

(9)  PB L 218 van 6.8.1998, blz. 46.

(10)  PB L 218 van 6.8.1998, blz. 45.

(11)  PB L 91 van 1.4.1984, blz. 71. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 222/88 (PB L 28 van 1.2.1988, blz. 1).

(12)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.

(13)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55, gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.

(14)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 64.

(15)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 67.

(16)  PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12.

(17)  PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1.

(18)  PB L 388 van 30.12.1989, blz. 18.

(19)  PB L 95 van 14.4.2005, blz. 11.

(20)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.


BIJLAGE I

Productcategorieën zoals bedoeld in artikel 6, lid 1

Nummer van de categorie

Omschrijving

GN-code

I

Boter, andere van melk afkomstige vetstoffen en zuivelpasta's

0405 10

0405 20 90

0405 90

II

Mageremelkpoeder

0402 10

III

Kaas en wrongel

0406

IV

Andere zuivelproducten

0401

0402 21

0402 29

0402 91

0402 99

0403 10 11 t/m 0403 10 39

0403 90 11 t/m 0403 90 69

0404 90

2309 10 15

2309 10 19

2309 10 39

2309 10 59

2309 10 70

2309 90 35

2309 90 39

2309 90 49

2309 90 59

2309 90 70


BIJLAGE II

Productgroepen zoals bedoeld in artikel 6, lid 2

Nummer van de groep

Code van het zuivelproduct

(restitutienomenclatuur)

1

0401 30 31 9100

0401 30 31 9400

0401 30 31 9700

0401 30 91 9100

2

0401 30 39 9100

0401 30 39 9400

0401 30 39 9700

0401 30 99 9100

0401 30 99 9500

3

0402 21 11 9200

0402 21 11 9300

0402 21 11 9500

0402 21 11 9900

0402 21 91 9100

0402 21 91 9200

0402 21 91 9350

0402 21 91 9500

4

0402 21 17 9000

0402 21 19 9300

0402 21 19 9500

0402 21 19 9900

0402 21 99 9100

0402 21 99 9200

0402 21 99 9300

0402 21 99 9400

0402 21 99 9500

0402 21 99 9600

0402 21 99 9700

0402 21 99 9900

5

0402 29 15 9200

0402 29 15 9300

0402 29 15 9500

0402 29 15 9900

0402 29 91 9000

6

0402 29 19 9300

0402 29 19 9500

0402 29 19 9900

0402 29 99 9100

0402 29 99 9500

7

0402 91 11 9370

0402 91 31 9300

8

0402 91 19 9370

0402 91 39 9300

9

0402 99 11 9350

0402 99 31 9150

0402 99 31 9300

10

0402 99 19 9350

0402 99 39 9150

11

0403 90 11 9000

0403 90 13 9200

0403 90 13 9300

0403 90 13 9500

0403 90 13 9900

0403 90 19 9000

12

0403 90 33 9400

0403 90 33 9900

13

0403 90 59 9310

0403 90 59 9340

0403 90 59 9370

0403 90 59 9510

14

0404 90 21 9120

0404 90 21 9160

0404 90 23 9120

0404 90 23 9130

0404 90 23 9140

0404 90 23 9150

15

0404 90 29 9110

0404 90 29 9115

0404 90 29 9125

0404 90 29 9140

16

0404 90 81 9100

0404 90 83 9110

0404 90 83 9130

0404 90 83 9150

0404 90 83 9170

17

0405 10 11 9500

0405 10 11 9700

0405 10 19 9500

0405 10 19 9700

0405 10 30 9100

0405 10 30 9300

0405 10 30 9700

0405 10 50 9300

0405 10 50 9500

0405 10 50 9700

0405 10 90 9000

0405 20 90 9500

0405 20 90 9700

0405 90 10 9000

0405 90 90 9000

18

0406 10 20 9640

0406 10 20 9650

19

0406 10 20 9830

0406 10 20 9850

20

0406 20 90 9913

0406 20 90 9915

0406 20 90 9917

0406 20 90 9919

21

0406 30 31 9930

0406 30 31 9950

22

0406 30 39 9500

0406 30 39 9700

23

0406 30 39 9930

0406 30 39 9950

24

0406 90 76 9300

0406 90 76 9400

0406 90 76 9500

25

0406 90 78 9100

0406 90 78 9300

0406 90 78 9500

26

0406 90 85 9930

0406 90 85 9970

27

0406 90 86 9400

0406 90 86 9900

28

0406 90 87 9300

0406 90 87 9400


BIJLAGE III

CANADA

Op grond van artikel 21, lid 4, te verstrekken gegevens

 

Lidstaat:

 

Gegevens voor de periode:


Naam/adres van de marktdeelnemer

GN-code

(overeenkomstig artikel 19)

Afgegeven certificaten

Aantal certificaten

Hoeveelheid (ton)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 


BIJLAGE IV

In artikel 32, onder c), bedoelde vermeldingen

:

In het Spaans

:

Capítulo III, sección 3, del Reglamento (CE) no 1282/2006:

contingente arancelario de leche en polvo del año 1.7.…-30.6.… fijado en el Memorándum de acuerdo celebrado entre la Comunidad Europea y la República Dominicana y aprobado por la Decisión 98/486/CE del Consejo.

:

In het Tsjechisch

:

kapitola III oddíl 3 nařízení (ES) č. 1282/2006:

Celní kvóta pro období od 1.7.… do 30.6.… pro sušené mléko v rámci memoranda o porozumění uzavřeného mezi Evropským společenstvím a Dominikánskou republikou a schváleného rozhodnutím Rady 98/486/ES.

:

In het Deens

:

kapitel III, afdeling 3, i forordning (EF) nr. 1282/2006:

toldkontingent for perioden 1.7.… til 30.6.… for mælkepulver i henhold til den aftale, som blev indgået mellem Det Europæiske Fællesskab og Den Dominikanske Republik og godkendt ved Rådets afgørelse 98/486/EF.

:

In het Duits

:

Kapitel III Abschnitt 3 der Verordnung (EG) Nr. 1282/2006:

Milchpulverkontingent für den Zeitraum 1.7.…—30.6.… gemäß der mit dem Beschluss 98/486/EG des Rates genehmigten Vereinbarung zwischen der Europäischen Gemeinschaft und der Dominikanischen Republik.

:

In het Ests

:

määruse (EÜ) nr 1282/2006 III peatüki 3. jaos:

Piimapulbri tariifikvoot 1.7.…–30.6.… vastastikuse mõistmise memorandumi alusel, mis on sõlmitud Euroopa Ühenduse ja Dominikaani Vabariigi vahel ning heaks kiidetud nõukogu otsusega 98/486/EÜ.

:

In het Grieks

:

κεφάλαιο III, τμήμα 3 του κανονισμού (ΕΚ) αριθ. 1282/2006:

δασμολογική ποσόστωση, για το έτος 1.7.…-30.6.…, γάλακτος σε σκόνη δυνάμει του μνημονίου συμφωνίας που συνήφθη μεταξύ της Ευρωπαϊκής Κοινότητας και της Δομινικανής Δημοκρατίας και εγκρίθηκε από την απόφαση 98/486/ΕΚ του Συμβουλίου.

:

In het Engels

:

Chapter III, Section 3 of Regulation (EC) No 1282/2006:

tariff quota for 1.7.…-30.6.…, for milk powder under the Memorandum of Understanding concluded between the European Community and the Dominican Republic and approved by Council Decision 98/486/EC.

:

In het Frans

:

chapitre III, section 3, du règlement (CE) no 1282/2006:

contingent tarifaire, pour l'année 1.7.…-30.6.…, de lait en poudre au titre du mémorandum d'accord conclu entre la Communauté européenne et la République dominicaine et approuvé par la décision 98/486/CE du Conseil.

:

In het Italiaans

:

capo III, sezione 3, del regolamento (CE) n. 1282/2006:

contingente tariffario per l'anno 1.7.…-30.6.…, di latte in polvere a titolo del memorandum d'intesa concluso tra la Comunità europea e la Repubblica dominicana e approvato con la decisione 98/486/CE del Consiglio.

:

In het Lets

:

Regulas (EK) Nr. 1282/2006 III nodaļas 3 iedaļā:

Tarifa kvota no … gada 1. jūlija līdz … gada 30. jūnijam sausajam pienam (piena pulverim) saskaņā ar Saprašanās memorandu, kas noslēgts starp Eiropas Kopienu un Dominikānas Republiku un apstiprināts ar Padomes Lēmumu 98/486/EK.

:

In het Litouws

:

Reglamento (EB) Nr. 1282/2006 III skyriaus 3 skirsnyje:

tarifinė kvota nuo … metų liepos 1 dienos iki … metų birželio 30 dienos pieno milteliams, numatyta Europos bendrijos ir Dominikos Respublikos susitarimo memorandume ir patvirtinta Tarybos sprendimu 98/486/EB.

:

In het Hongaars

:

Az 1282/2006/EK rendelet III. fejezetének 3 szakasza:

A 98/486/EK tanácsi határozat által jóváhagyott, az Európai Közösség és a Dominikai Köztársaság között megkötött egyetértési megállapodás értelmében a tejporra […] július 1-től […] június 30-ig vonatkozó vámkontingens.

:

In het Maltees

:

Kapitolu III, Taqsima 3 tar-Regolament (KE) Nru 1282/2006:

Quota ta’ tariffa għal 1.7.…–30.6.… għall-ħalib tat-trab taħt il-Memorandum ta’ Ftehim konkluż bejn il-Komunità Ewropea u r-Repubblika Dominikana u approvat permezz tad-Deċiżjoni tal-Kunsill 98/486/KE.

:

In het Nederlands

:

Hoofdstuk III, afdeling 3, van Verordening (EG) nr. 1282/2006:

Tariefcontingent melkpoeder voor het jaar van 1.7.… t/m 30.6.… krachtens het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en de Dominicaanse Republiek, goedgekeurd bij Besluit 98/486/EG van de Raad.

:

In het Pools

:

rozdział III, sekcja 3 rozporządzenia (WE) nr 1282/2006:

Kontyngent taryfowy na okres od 1.7.… do 30.6.… na mleko w proszku zgodnie z Protokołem ustaleń zawartym między Wspólnotą Europejską a Republiką Dominikańską i przyjętym decyzją Rady 98/486/WE.

:

In het Portugees

:

Secção 3 do capítulo III do Regulamento (CE) n.o 1282/2006:

Contingente pautal do ano 1.7.…-30.6.…, de leite em pó ao abrigo do memorando de acordo concluído entre a Comunidade Europeia e a República Dominicana e aprovado pela Decisão 98/486/CE do Conselho.

:

In het Slowaaks

:

kapitola III, oddiel 3 nariadenia (ES) č. 1282/2006:

Tarifná kvóta pre obdobie od 1.7.… do 30.6.… pre sušené mlieko podľa Memoranda o vzájomnom porozumení uzatvorenom medzi Európskym spoločenstvom a Dominikánskou republikou a schváleným rozhodnutím Rady 98/486/ES.

:

In het Sloveens

:

poglavje III oddelka 3 Uredbe (ES) št. 1282/2006:

Tarifna kvota za obdobje 1.7.… – 30.6.… za mleko v prahu v skladu z Memorandumom o soglasju, sklenjenim med Evropsko skupnostjo in Dominikansko republiko in potrjenim z Odločbo Sveta 98/486/ES.

:

In het Fins

:

asetuksen (EY) N:o 1282/2006 III luvun 3 jaksossa:

neuvoston päätöksellä 98/486/EY hyväksytyn Euroopan yhteisön ja Dominikaanisen tasavallan yhteisymmärryspöytäkirjan mukainen maitojauheen tariffikiintiö 1.7.… ja 30.6.… välisenä aikana.

:

In het Zweeds

:

avsnitt 3 i kapitel III i förordning (EG) nr 1282/2006:

tullkvot för året 1.7.…–30.6.…, för mjölkpulver enligt avtalsmemorandumet mellan Europeiska gemenskapen och Dominikanska republiken, godkänt genom rådets beslut 98/486/EG.


BIJLAGE V

Dominicaanse Republiek

Op grond van artikel 33, lid 1, te verstrekken gegevens

 

Lidstaat:

 

Gegevens voor de periode van 1 juli … tot en met 30 juni …

Contingent zoals bedoeld in artikel 30, lid 1, onder a)

Naam/Adres van de aanvrager

Referentiegegevens Uitvoer naar de Dominicaanse Republiek

Aanvragen

Productcode van de restitutienomenclatuur

Uitgevoerde hoeveelheden

(ton)

Jaar van uitvoer

Productcode van de restitutienomenclatuur

Maximumhoeveelheid = 110 % van (3)

(ton)

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

Totaal

 


Contingent zoals bedoeld in artikel 30, lid 1, onder b)

Naam/Adres van de aanvrager

Productcode van de restitutienomenclatuur

Aangevraagde hoeveelheid

(ton)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 


BIJLAGE VI

Dominicaanse Republiek

Op grond van artikel 34, lid 1, te verstrekken gegevens

 

Lidstaat:

 

Gegevens voor de periode van 1 juli … tot en met 30 juni …

Contingent zoals bedoeld in artikel 30, lid 1, onder a)

Naam en adres van de exporteur

Code van de restitutienomenclatuur

Toegewezen hoeveelheid waarvoor geen enkel certificaat is afgegeven

(ton)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 


Contingent zoals bedoeld in artikel 30, lid 1, onder b)

Naam en adres van de exporteur

Code van de restitutienomenclatuur

Toegewezen hoeveelheid waarvoor geen enkel certificaat is afgegeven

(ton)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 


BIJLAGE VII

Dominicaanse Republiek

Op grond van artikel 34, lid 5, te verstrekken gegevens

 

Lidstaat:

 

Gegevens voor de periode van 1 juli … tot en met 30 juni …

Contingent zoals bedoeld in artikel 30, lid 1, onder a)

Code van de restitutienomenclatuur

Hoeveelheid waarvoor certificaten zijn toegewezen

(ton)

Hoeveelheid waarvoor certificaten zijn afgegeven

(ton)

Uitgevoerde hoeveelheid

(ton)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 


Contingent zoals bedoeld in artikel 30, lid 1, onder b)

Code van de restitutienomenclatuur

Hoeveelheid waarvoor certificaten zijn toegewezen

(ton)

Hoeveelheid waarvoor certificaten zijn afgegeven

(ton)

Uitgevoerde hoeveelheid

(ton)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 


BIJLAGE VIII

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 174/1999

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 21

Artikel 2

Artikel 1, lid 1, en artikel 2

Artikel 3, lid 1

Artikel 1, lid 4

Artikel 3, lid 2

Artikel 1, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 1, lid 3

Artikel 4, lid 2

Artikel 1, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 2

Artikel 4, lid 4

Artikel 3

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9, leden 1 t/m 5

Artikel 14

Artikel 9, lid 6

Artikel 12, lid 2

Artikel 9, lid 7

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 17

Artikel 18, lid 1

Artikel 18, lid 1

Artikel 18, lid 3

Artikel 18, lid 2

Artikel 18, lid 2

Artikel 19

Artikel 18, lid 4

Artikel 20, lid 1

Artikel 18, lid 5

Artikel 20, lid 2

Artikel 18, lid 6

Artikel 21, leden 1 en 2

Artikel 18, lid 7

Artikel 21, lid 3

Artikel 18, lid 8

Artikel 21, lid 4

Artikel 18, lid 9

Artikel 22

Artikel 19

Artikel 20, lid 1

Artikel 23

Artikel 20, lid 2

Artikel 24

Artikel 20, leden 3 en 9

Artikel 25, lid 1

Artikel 20, lid 4

Artikel 25, lid 2

Artikel 20, lid 5

Artikel 25, lid 3

Artikel 20, lid 6

Artikel 20, lid 7

Artikel 26, lid 1

Artikel 20, lid 8

Artikel 26, lid 2

Artikel 20, lid 10

Artikel 27

Artikel 20, lid 11

Artikel 28

Artikel 20 bis, leden 1 en 2

Artikel 29, lid 1

Artikel 20 bis, lid 3

Artikel 29, lid 2

Artikel 20 bis, lid 4

Artikel 30, lid 1

Artikel 20 bis, lid 5

Artikel 30, lid 2

Artikel 20 bis, lid 6

Artikel 30, lid 3

Artikel 20 bis, lid 7

Artikel 31

Artikel 20 bis, lid 9

Artikel 32

Artikel 20 bis, lid 10

Artikel 33, lid 1

Artikel 20 bis, lid 11

Artikel 33, lid 2

Artikel 20 bis, lid 12

Artikel 34, lid 1

Artikel 20 bis, lid 13

Artikel 34, lid 2

Artikel 20 bis, lid 14

Artikel 34, lid 3

Artikel 20 bis, lid 15

Artikel 34, lid 4

Artikel 20 bis, lid 16

Artikel 34, lid 5

Artikel 20 bis, lid 17

Artikel 35, lid 1

Artikel 20 bis, lid 18

Artikel 35, lid 2

Artikel 22

Artikel 36

Artikel 23

Artikel 37

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage IV

Bijlage III

Artikel 20 bis, lid 9

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage VI

Bijlage VII

Bijlage VII

Bijlage VIII


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

29.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/29


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 7 augustus 2006

tot oprichting van een deskundigengroep inzake de beleidsbehoeften op het gebied van criminaliteits- en strafrechtelijke gegevens

(2006/581/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie hebben de Europese Unie en de lidstaten tot taak ervoor te zorgen dat de Unie door middel van nauwere samenwerking de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid verschaft door het voorkomen en bestrijden van al dan niet georganiseerde criminaliteit.

(2)

Om de ontwikkeling te ondersteunen van geharmoniseerde en vergelijkbare EU-statistieken over criminaliteit en strafrecht, die zoals uit het actieplan ter uitvoering van het Haags Programma (1) blijkt van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling en monitoring van de communautaire wetgeving en het communautaire beleid, zal de Commissie mogelijk een beroep moeten doen op de expertise van vertegenwoordigers van de lidstaten en van deskundigen die bijeenkomen in het kader van een adviesorgaan.

(3)

Voor de productie van communautaire statistieken gelden de bepalingen van Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (2), en de werkzaamheden voor het opstellen van communautaire statistieken worden verricht overeenkomstig het communautair statistisch programma en de jaarprogramma’s in het kader daarvan (3), met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in de Praktijkcode Europese statistieken, die het Comité Statistisch Programma op 24 februari 2005 heeft goedgekeurd en die is gevoegd bij de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad en de aanbeveling van de Commissie van 25 mei 2005 (4) over de onafhankelijkheid, integriteit en verantwoordingsplicht van de nationale en communautaire statistische instanties.

(4)

De deskundigengroep bestaat uit personen die gekwalificeerd zijn om de beleidsbehoeften te onderzoeken en om advies te verstrekken over het effectieve gebruik van indicatoren en gegevens op het gebied van criminaliteit en strafrecht.

(5)

Er moeten voorschriften inzake de openbaarmaking van informatie door de leden van de deskundigengroep worden vastgesteld, onverminderd de veiligheidsvoorschriften van de Commissie zoals vastgesteld in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (5).

(6)

Persoonsgegevens over de leden van de deskundigengroep moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6).

(7)

Derhalve dient de deskundigengroep inzake de beleidsbehoeften op het gebied van criminaliteits- en strafrechtelijke gegevens te worden opgericht, waarvan het mandaat en de structuur nader moeten worden omschreven.

(8)

De oprichting van deze deskundigengroep leidt niet tot de intrekking van enig ander besluit.

(9)

De leden van deze deskundigengroep worden benoemd voor een aanvankelijke ambtstermijn van twee jaar, waarna de Commissie de wenselijkheid van een verlenging van haar mandaat zal onderzoeken,

BESLUIT:

Artikel 1

De Commissie richt de deskundigengroep inzake de beleidsbehoeften op het gebied van criminaliteits- en strafrechtelijke gegevens op (hierna „de deskundigengroep” genoemd).

Artikel 2

Taak

De deskundigengroep heeft tot taak:

de Commissie bij te staan bij de totstandbrenging van samenwerking tussen de lidstaten en andere betrokken organisaties en organen met het oog op de tenuitvoerlegging van het EU-plan voor de ontwikkeling van een algemene en coherente EU-strategie voor het meten van de omvang van de criminaliteit en het strafrecht (7);

de Commissie bij te staan bij het bepalen van de beleidsbehoeften op het gebied van criminaliteits- en strafrechtelijke gegevens op EU-niveau;

de Commissie bij te staan bij het bepalen van de behoeften op het gebied van de ontwikkeling van gemeenschappelijke indicatoren en instrumenten ter meting van de omvang van criminaliteit en strafrecht;

de Commissie bij te staan bij de ontwikkeling van gemeenschappelijke indicatoren en andere noodzakelijke gegevens;

de Commissie advies te verstrekken over de relevante onderzoeks- en ontwikkelingsbehoeften of resultaten, waarmee rekening dient te worden gehouden bij de tenuitvoerlegging van het bovengenoemde EU-plan;

de Commissie advies te verstrekken over de samenwerking met vertegenwoordigers van de particuliere en de academische sector of van andere relevante sectoren teneinde bij de tenuitvoerlegging van het bovengenoemde EU-plan rekening te houden met relevante kennis en ervaring.

Artikel 3

Raadpleging

De Commissie kan de deskundigengroep raadplegen over om het even welke aangelegenheid in verband met de meting van de omvang van criminaliteit en strafrecht, en met name over het bepalen van de beleidsbehoeften met betrekking tot de ontwikkeling van statistieken over criminaliteit en strafrecht.

Artikel 4

Samenstelling — Benoeming van de leden

1.   De deskundigengroep telt ten hoogste vijftig leden en bestaat voor ten minste 40 % uit vrouwen en voor ten minste 40 % uit mannen, die worden gekozen uit:

a)

op het gebied van justitie en binnenlandse zaken actieve nationale overheidsinstanties van de EU-lidstaten, de toetredende staten en de kandidaat-lidstaten;

b)

organen en netwerken van de Europese Unie die relevante ervaring en deskundigheid hebben op het gebied van de analyse of ontwikkeling van criminaliteits- en strafrechtelijke gegevens voor beleidsdoeleinden, zoals het Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie (ENCP), het Europees waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD), Eurojust, de Task Force van Europese hoofden van politie, de Europese politiedienst (Europol), het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (EUMC) en de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE);

c)

internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties die relevante ervaring en deskundigheid hebben op het gebied van de analyse of ontwikkeling van criminaliteits- en strafrechtelijke gegevens voor beleidsdoeleinden. Het gaat daarbij om: de Raad van Europa, de European Sourcebook Group, het Kinderfonds van de Verenigde Naties (UNICEF), het Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding van de Verenigde Naties (UNODC), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO);

d)

personen die ervaring hebben met academisch of particulier onderzoek op het gebied van de analyse of meting van criminaliteit en strafrecht in de EU-lidstaten (ook zij kunnen lid worden van de deskundigengroep).

2.   Het directoraat-generaal Justitie, vrijheid en veiligheid van de Commissie benoemt de leden van de deskundigengroep uit degenen die ervaring hebben op de in de artikel 2 en artikel 4, lid 1, vermelde gebieden. De onder artikel 4, lid 1, onder a), b) en c), vallende leden worden aangewezen door de desbetreffende instanties en organisaties, en de onder artikel 4, lid 1, onder d), vallende leden worden benoemd uit degenen die op een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling hebben gereageerd.

Elke lidstaat, toetredende staat en kandidaat-lidstaat wijst twee personen (één man en één vrouw) aan, van wie de Commissie er één als lid benoemt. Onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgesteld voor de gewone leden wordt een gelijk aantal plaatsvervangende leden benoemd. Plaatsvervangende leden nemen van rechtswege de plaats van gewone leden in wanneer deze afwezig zijn.

3.   De onder artikel 4, lid 1, onder a), b) en c), vallende leden worden benoemd als vertegenwoordiger van een overheidsinstantie of een niet-gouvernementele organisatie. De onder artikel 4, lid 1, onder d), vallende leden worden op persoonlijke titel benoemd en verstrekken de Commissie advies onafhankelijk van invloeden van buitenaf.

4.   De leden van de deskundigengroep blijven in functie tot zij worden vervangen of tot hun ambtstermijn afloopt.

5.   Leden die geen doeltreffende bijdrage tot de werkzaamheden van de deskundigengroep meer kunnen leveren, die hun ontslag indienen of die de verplichtingen van het eerste of tweede lid van dit artikel of van artikel 287 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap niet nakomen, kunnen voor de rest van hun ambtstermijn worden vervangen.

6.   De op persoonlijke titel benoemde leden (lid 3 hierboven) tekenen elk jaar een verklaring waarin zij zich ertoe verbinden in het algemeen belang te handelen, alsmede een verklaring waaruit blijkt dat zij geen belangen hebben die afbreuk kunnen doen aan hun objectiviteit.

7.   De namen van de op persoonlijke titel benoemde leden worden gepubliceerd op de internetsite van het DG Justitie, vrijheid en veiligheid alsook in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C. De verzameling, verwerking en publicatie van de namen van de leden vinden plaats overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 5

Werkwijze

1.   De Commissie levert de voorzitter van de deskundigengroep.

2.   De Commissie coördineert de activiteiten van de deskundigengroep met de activiteiten van de werkgroep statistieken over criminaliteit en strafrecht, die door Eurostat zal worden opgericht in het kader van het communautair statistisch programma om de nationale statistische instanties te vertegenwoordigen. De Commissie zorgt voor de samenhang tussen de werkzaamheden van beide groepen en tracht zo mogelijk gezamenlijke vergaderingen of vergaderingen die op dezelfde dag plaatsvinden te organiseren.

3.   De Commissie coördineert de relevante aspecten van de activiteiten van de deskundigengroep met de andere verwante activiteiten van de Commissie.

4.   Met instemming van de Commissie kunnen subgroepen van ten hoogste vijftien leden worden opgericht om specifieke kwesties te onderzoeken op basis van een door de deskundigengroep opgesteld mandaat; deze subgroepen worden ontbonden zodra hun opdracht is uitgevoerd.

5.   Indien zulks nuttig en/of nodig is, kan de vertegenwoordiger van de Commissie deskundigen of waarnemers (ook uit derde landen) met een bijzondere kwalificatie op het gebied van een geagendeerd onderwerp uitnodigen om aan de werkzaamheden van de deskundigengroep of subgroepen deel te nemen.

6.   De bij de werkzaamheden van de deskundigengroep of subgroep verkregen informatie wordt niet openbaar gemaakt wanneer de Commissie deze als vertrouwelijk aanmerkt.

7.   Op uitnodiging van de Commissie vergaderen de deskundigengroep en haar subgroepen normaliter in de kantoren van de Commissie op de wijze en volgens het tijdschema die door de Commissie worden bepaald. Het secretariaat van de deskundigengroep wordt verzorgd door de Commissie. Andere betrokken ambtenaren van de Commissie mogen de vergaderingen van de deskundigengroep en haar subgroepen bijwonen.

8.   De deskundigengroep stelt haar reglement van orde vast op basis van het door de Commissie vastgestelde standaardreglement van orde (8).

9.   De Commissie mag onder andere op internet samenvattingen, conclusies, deelconclusies of werkdocumenten van de deskundigengroep publiceren in de oorspronkelijke taal van het betrokken document.

Artikel 6

Vergaderkosten

Alle reis- en eventuele verblijfkosten die door de leden, deskundigen en waarnemers in het kader van de werkzaamheden van de deskundigengroep worden gemaakt, worden door de Commissie vergoed overeenkomstig de interne regels voor de vergoeding van kosten van externe deskundigen.

De leden, deskundigen en waarnemers ontvangen geen bezoldiging.

Vergaderkosten worden vergoed binnen de mogelijkheden van de jaarlijkse begroting die door de verantwoordelijke diensten van de Commissie aan de deskundigengroep is toegewezen.

Artikel 7

Toepassing

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 7 augustus 2006.

Voor de Commissie

Franco FRATTINI

Vicevoorzitter


(1)  PB C 198 van 12.8.2005, blz. 1. Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags Programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie.

(2)  PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1.

(3)  Het communautair statistisch programma 2003-2007, vastgesteld bij Beschikking nr. 2367/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 1).

(4)  COM(2005) 217 def. en aanbeveling van de Commissie over de onafhankelijkheid, integriteit en verantwoordingsplicht van de nationale en communautaire statistische instanties.

(5)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.

(6)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(7)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité, waarover momenteel overleg tussen de diensten van de Commissie plaatsvindt.

(8)  SEC(2005) 1004, bijlage III.


29.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/33


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 28 augustus 2006

tot beëindiging van de antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van schoeisel met een beschermende neuskap uit de Volksrepubliek China en India

(2006/582/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna de „basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

(1)

Op 13 mei 2005 heeft de Commissie een klacht ontvangen op grond van artikel 5 van de basisverordening over vermeende schadelijke dumping bij de invoer van schoeisel met een beschermende neuskap uit de Volksrepubliek China en India.

(2)

De klacht is ingediend door de Europese confederatie van de schoenindustrie (hierna „de indiener” genoemd) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 30 %, van de productie van schoeisel met een beschermende neuskap in de Gemeenschap.

(3)

De klacht bevatte aanwijzingen in verband met dumping en de hieruit voortvloeiende aanmerkelijke schade, die toereikend werd geacht om de inleiding van een onderzoek te rechtvaardigen.

(4)

Door bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) (hierna „het bericht van inleiding” genoemd) heeft de Commissie een antidumpingprocedure ingeleid met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van bepaald schoeisel met bovendeel van rubber of van kunststof (uitgezonderd waterdicht schoeisel met buitenzool en bovendeel van rubber of van kunststof, waarvan het bovendeel niet door stikken of klinken of door middel van nagels, schroeven, pluggen of dergelijke is samengevoegd, noch op dergelijke wijze aan de buitenzool is bevestigd) of met bovendeel van leder of van kunstleder, en met een beschermende neuskap, ingedeeld onder de GN-codes 6402 30 00, 6403 40 00, ex 6402 19 00, ex 6402 91 00, ex 6402 99 10, ex 6402 99 31, ex 6402 99 39, ex 6402 99 50, ex 6402 99 91, ex 6402 99 93, ex 6402 99 96, ex 6402 99 98, ex 6403 19 00, ex 6403 30 00, ex 6403 51 11, ex 6403 51 15, ex 6403 51 19, ex 6403 51 91, ex 6403 51 95, ex 6403 51 99, ex 6403 59 11, ex 6403 59 31, ex 6403 59 35, ex 6403 59 39, ex 6403 59 50, ex 6403 59 91, ex 6403 59 95, ex 6403 59 99, ex 6403 91 11, ex 6403 91 13, ex 6403 91 16, ex 6403 91 18, ex 6403 91 91, ex 6403 91 93, ex 6403 91 96, ex 6403 91 98, ex 6403 99 11, ex 6403 99 31, ex 6403 99 33, ex 6403 99 36, ex 6403 99 38, ex 6403 99 50, ex 6403 99 91, ex 6403 99 93, ex 6403 99 96, ex 6403 99 98, ex 6405 10 00, ex 6405 90 10 en ex 6405 90 90 uit de Volksrepubliek China en India.

(5)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China en India en de haar bekende importeurs/handelaars, de vertegenwoordigers van de betrokken exporterende landen, de EG-producenten die de klacht hebben ingediend en andere EG-producenten, de haar bekende leveranciers en gebruikers en de organisaties daarvan officieel in kennis gesteld van de inleiding van de procedure. De belanghebbenden konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend maken en verzoeken te worden gehoord.

B.   INTREKKING VAN DE KLACHT EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(6)

Bij brief van 17 juli 2006 aan de Commissie heeft de indiener de klacht betreffende de invoer van schoeisel met een beschermende neuskap officieel ingetrokken.

(7)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de basisverordening mag de procedure beëindigd worden wanneer de klacht wordt ingetrokken, tenzij dit strijdig met het belang van de Gemeenschap is.

(8)

De Commissie is van oordeel dat deze procedure moet worden beëindigd omdat het onderzoek niet heeft uitgewezen dat dit strijdig met het belang van de Gemeenschap is. De belanghebbenden zijn hiervan op de hoogte gebracht en in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen als zou beëindiging van de procedure strijdig met het belang van de Gemeenschap zijn.

(9)

Derhalve wordt geconcludeerd dat de antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van het betrokken product uit de Volksrepubliek China en India beëindigd moet worden zonder dat antidumpingmaatregelen worden ingesteld,

BESLUIT:

Enig artikel

De antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van bepaald schoeisel met bovendeel van rubber of van kunststof (uitgezonderd waterdicht schoeisel met buitenzool en bovendeel van rubber of van kunststof, waarvan het bovendeel niet door stikken of klinken of door middel van nagels, schroeven, pluggen of dergelijke is samengevoegd, noch op dergelijke wijze aan de buitenzool is bevestigd) of met bovendeel van leder of van kunstleder, en met een beschermende neuskap, ingedeeld onder de GN-codes 6402 30 00, 6403 40 00, ex 6402 19 00, ex 6402 91 00, ex 6402 99 10, ex 6402 99 31, ex 6402 99 39, ex 6402 99 50, ex 6402 99 91, ex 6402 99 93, ex 6402 99 96, ex 6402 99 98, ex 6403 19 00, ex 6403 30 00, ex 6403 51 11, ex 6403 51 15, ex 6403 51 19, ex 6403 51 91, ex 6403 51 95, ex 6403 51 99, ex 6403 59 11, ex 6403 59 31, ex 6403 59 35, ex 6403 59 39, ex 6403 59 50, ex 6403 59 91, ex 6403 59 95, ex 6403 59 99, ex 6403 91 11, ex 6403 91 13, ex 6403 91 16, ex 6403 91 18, ex 6403 91 91, ex 6403 91 93, ex 6403 91 96, ex 6403 91 98, ex 6403 99 11, ex 6403 99 31, ex 6403 99 33, ex 6403 99 36, ex 6403 99 38, ex 6403 99 50, ex 6403 99 91, ex 6403 99 93, ex 6403 99 96, ex 6403 99 98, ex 6405 10 00, ex 6405 90 10 en ex 6405 90 90 uit de Volksrepubliek China en India wordt beëindigd.

Gedaan te Brussel, 28 augustus 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 159 van 30.6.2005, blz. 7.


29.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/35


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 17 augustus 2006

betreffende de preventie en de beperking van Fusarium-toxinen in granen en graanproducten

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/583/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211, tweede streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Richtlijn 93/5/EEG van de Raad van 25 februari 1993 betreffende de bijstand aan de Commissie en de samenwerking van de lidstaten bij het wetenschappelijk onderzoek van vraagstukken in verband met levensmiddelen (1) is de SCOOP-taak (wetenschappelijke samenwerking) 3.2.10, „Collection of occurrence data on Fusarium toxins in food and assessment of dietary intake by the population of EU Member States” (2), uitgevoerd. Deze taak is in september 2003 afgerond.

Uit de resultaten van deze taak blijkt dat Fusarium-toxinen in de Gemeenschap op grote schaal verspreid zijn in de voedselketen. De voornaamste bronnen van de inname van Fusarium-toxinen via de voeding zijn producten op basis van granen, met name tarwe en maïs. De inname van Fusarium-toxinen ligt bij de hele bevolking en bij volwassenen vaak onder de ADI (Aanvaardbare Dagelijkse Inname) voor de desbetreffende toxinen, maar ligt bij risicogroepen zoals zuigelingen en peuters dicht bij of in sommige gevallen zelfs boven de ADI.

(2)

Met name de inname van deoxynivalenol via de voeding ligt bij peuters en adolescenten dicht bij de ADI. Wat zearalenon betreft, moet aandacht worden besteed aan bevolkingsgroepen die in het kader van de taak niet zijn onderkend en die met regelmaat veel producten consumeren die vaak met zearalenon besmet zijn. Wat fumonisinen betreft, blijkt uit de resultaten van de controle op de oogst van 2003 dat maïs en maïsproducten hiermee zeer zwaar besmet kunnen zijn.

(3)

Verordening (EG) nr. 466/2001 van de Commissie van 8 maart 2001 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (3) stelt maximumgehalten voor deoxynivalenol en zearalenon (ZEA) vast en bepaalt dat er met ingang van 2007 maximumgehalten voor fumonisinen en T-2- en HT-2-toxine in granen en graanproducten moeten worden vastgesteld.

(4)

Bij de maximumgehalten voor Fusarium-toxinen in granen en graanproducten wordt rekening gehouden met de toxicologische beoordeling, de uitkomst van de beoordeling van de blootstelling en de haalbaarheid van deze gehalten. Erkend wordt echter dat al het mogelijke moet worden gedaan om de aanwezigheid van deze Fusarium-toxinen in granen en graanproducten verder terug te dringen.

(5)

Wat diervoeder betreft, beveelt Aanbeveling 2006/576/EG van de Commisie van 17 augustus 2006 betreffende de aanwezigheid van deoxynivalenol, zearalenon, ochratoxine A, T-2- en HT-2-toxine en fumonisinen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren (4), een intensievere monitoring aan op de aanwezigheid van Fusarium-toxinen in granen en graanproducten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en in mengvoeders en verschaft richtwaarden om te beoordelen of mengvoeders en voor diervoeder bestemde granen en graanproducten aanvaardbaar zijn.

(6)

De aanwezigheid van Fusarium-toxinen in producten voor diervoeder kan leiden tot toxische effecten bij alle diersoorten en daarbij de diergezondheid schaden, hoewel de gevoeligheid per diersoort aanzienlijk verschilt. Om de diergezondheid te beschermen en om nadelige gevolgen voor de dierlijke productie tegen te gaan, is het ook belangrijk om de aanwezigheid van Fusarium-toxinen in granen en graanproducten voor het voederen van dieren te voorkomen of zoveel mogelijk terug te dringen.

(7)

Daarom moet de graanketen worden aangemoedigd om goede praktijken toe te passen om besmetting met Fusarium-toxine te voorkomen en terug te dringen, en wel door middel van beginselen die eenvormig in de hele Gemeenschap worden toegepast. De volledige implementatie van de beginselen zoals uiteengezet in deze aanbeveling moet leiden tot een verdere verlaging van de besmettingsniveaus.

(8)

Deze beginselen voldoen aan de „Code of Practice for the prevention and reduction of mycotoxin contamination in cereals, including annexes on ochratoxin A, zearalenone, fumonisins and trichothecenes (CAC/RCP 51-2003)”, die in 2003 is vastgesteld door de Codex Alimentarius-Commissie.

BEVEELT AAN:

Dat de lidstaten rekening houden met de in de bijlage opgenomen eenvormige beginselen bij het vaststellen van maatregelen die zijn gericht op exploitanten van bedrijven in de graanketen om de besmetting met Fusarium-toxinen in granen terug te dringen en te beheersen.

Gedaan te Brussel, 17 augustus 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 52 van 4.3.1993, blz. 18. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(2)  Rapport beschikbaar op de website van de Commissie, DG Gezondheid en consumentenbescherming (http://ec.europa.eu/food/fs/scoop/task3210.pdf).

(3)  PB L 77 van 16.3.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 199/2006 (PB L 32 van 4.2.2006, blz. 34).

(4)  PB L 229 van 23.8.2006, blz. 7.


BIJLAGE

BEGINSELEN VOOR DE PREVENTIE EN DE BEPERKING VAN DE BESMETTING VAN GRANEN MET FUSARIUM-TOXINEN

INLEIDING

1.

Verscheidene Fusarium-schimmels, die algemeen in de bodem voorkomen, kunnen een aantal verschillende mycotoxinen van de klasse trichothecenen produceren, zoals deoxynivalenol (DON), nivalenol (NIV), T-2- en HT-2-toxine en een aantal andere toxinen zoals zearalenon en fumonisine B1 en B2. Fusarium-schimmels worden algemeen aangetroffen op graangewassen in de gematigde klimaatzones in Amerika, Europa en Azië. Verscheidene van de toxineproducerende Fusarium-schimmels kunnen, in verschillende mate, twee of meer van deze toxinen produceren.

2.

Aangezien de besmetting van grondstoffen met mycotoxine momenteel nog niet volledig kan worden voorkomen, is het doel de aanwezigheid van deze toxinen te minimaliseren door het toepassen van goede landbouwpraktijken. Onderstaande beginselen voor de preventie en de beperking van Fusarium-toxinen moeten alle lidstaten uniforme richtsnoeren bieden bij hun inspanningen om de besmetting door deze mycotoxinen terug te dringen en te beheersen. Deze algemene beginselen zijn alleen doeltreffend wanneer de producenten in elke lidstaat bij het toepassen rekening houden met de plaatselijke gewassen, het klimaat en de landbouwpraktijken. De producenten moeten zich realiseren dat goede landbouwpraktijken de eerste stap zijn bij het terugdringen van de besmetting van granen met Fusarium-toxinen, gevolgd door goede fabricagepraktijken bij de bewerking, opslag, verwerking en distributie van granen voor menselijk voedsel en diervoeder. Door het uitwerken van nationale gedragscodes op basis van de algemene beginselen en het opstellen van specifieke gedragscodes voor bepaalde graansoorten zullen de beginselen beter toepasbaar worden, vooral voor gewassen zoals maïs.

3.

Deze beginselen omvatten een beschrijving van factoren die besmetting, groei en toxineproductie in graangewassen op productieniveau bevorderen en de methoden om deze terug te dringen. Benadrukt moet worden dat de strategieën voor het zaaien en voor de stadia vóór en na de oogst voor een bepaald gewas afhankelijk zijn van de klimatologische omstandigheden, waarbij rekening moet worden gehouden met de plaatselijke gewassen en de bestaande productiepraktijken in die specifieke staat of streek. Daarom moeten alle betrokkenen in de productieketen regelmatig hun eigen risicobeoordeling verrichten om te beslissen in welke mate zij de maatregelen toepassen om besmetting door Fusarium-toxinen te voorkomen of te minimaliseren.

Deze beoordelingen zijn bijzonder aangewezen voor de keuze van de te verbouwen gewassoort, zoals tarwe en maïs. De infectieroutes en de dynamiek van de toxinevorming verschillen per gewas en worden beïnvloed door landbouwkundige factoren. Vruchtwisselingssystemen waarvan maïs deel uitmaakt, vormen een aanzienlijk risico. Tarwe en andere granen die volgens vruchtwisselingssystemen of vlak bij volgens dit systeem verbouwde gewassen worden verbouwd, moeten zorgvuldig worden beheerd en geïnspecteerd.

4.

De besmetting van granen door Fusarium-toxinen kan van veel factoren afhangen. Bepaalde factoren, zoals weersomstandigheden, kunnen niet door goede praktijken worden beïnvloed. Bovendien zijn niet alle factoren even belangrijk en kan er een wisselwerking ontstaan die besmetting met Fusarium-toxinen in de hand werkt. Het is daarom belangrijk om een geïntegreerde benadering te kiezen waarin alle mogelijke risicofactoren op een logische manier worden aangepakt. Met name moet een accumulatie van verschillende risicofactoren, gezien de kans op interactie, worden vermeden.

Het is ook van groot belang dat ervaringen uit eerdere jaren met de voorkoming en vorming van Fusarium-schimmels en -toxinen worden gerapporteerd, zodat zij kunnen worden gebruikt bij de keuze van de te nemen maatregelen om de vorming van Fusarium in de volgende jaren te voorkomen.

Er moeten procedures worden ingevoerd om op de juiste manier om te gaan met graangewassen die een bedreiging vormen voor de gezondheid van mens en/of dier door ze apart te houden, te behandelen, af te zien van het gebruik ervan of er een andere bestemming aan te geven.

5.

De onderstaande principes hebben betrekking op de belangrijkste factoren voor het terugdringen van de besmetting met Fusarium-toxinen in het veld. De belangrijkste maatregelen zijn: vruchtwisseling, bodembeheer, keuze van de variëteit of hybride en een doelmatig gebruik van fungiciden.

RISICOFACTOREN WAARMEE REKENING MOET WORDEN GEHOUDEN IN GOEDE LANDBOUWPRAKTIJKEN

VRUCHTWISSELING

6.

Vruchtwisseling is doorgaans een doeltreffende manier om de kans op besmetting te verminderen, afhankelijk van de schimmelstam en de gewassoort. Vooral voor wintergranen is deze methode zeer doeltreffend. Gewassen anders dan gras die geen waardplant zijn voor de Fusarium-soorten die granen aantasten, zoals aardappel, suikerbiet, klaver, luzerne of groenten, moeten afwisselend worden verbouwd om het inoculum in de bodem te verminderen. Het verbouwen van opeenvolgende gewassen van kleinkorrelige graansoorten zoals tarwe moet alleen gebeuren na een risicobeoordeling van een Fusarium-besmetting.

De sterke wisselwerking die blijkt te bestaan tussen het voorgewas en het bodembeheer, wijst erop hoe belangrijk restanten van de waardplant in de levenscyclus van de pathogenen van aarfusarium zijn. Wanneer graangewassen na een waardplant van de Fusarium spp zoals maïs of granen, werden verbouwd, was het DON-gehalte hoger. Bijzonder hoge DON-concentaties werden vastgesteld wanneer maïs het voorgewas was, aangezien dit een alternatieve waardplant voor de Fusarium graminearum is, die bekendstaat als een krachtige DON-producent. Het DON-gehalte was echter aanzienlijk lager bij graangewassen die na een Fusarium-waardplant werden verbouwd wanneer er was geploegd dan bij graangewassen die na een waardplant werden verbouwd waarbij de grond minimaal was bewerkt.

KEUZE VAN DE VARIËTEIT/HYBRIDE

7.

Kies de hybriden of variëteiten die het meest geschikt zijn voor de bodem, het klimaat en de gangbare landbouwpraktijken. Dit vermindert de stress bij de gewassen en maakt deze minder vatbaar voor schimmelinfecties. Alleen variëteiten die voor gebruik in een lidstaat of een specifiek gebied binnen een lidstaat zijn aanbevolen, mogen in dat specifieke gebied worden verbouwd. Gebruik zo mogelijk zaaigoed dat is ontwikkeld met het oog op resistentie tegen aantasting door schimmels en insecten. Bij de keuze van de variëteit op grond van de tolerantie voor Fusarium-infecties moet bovendien worden gelet op het infectierisico.

TEELTPLANNING

8.

Voor zover praktisch uitvoerbaar moeten bij de teeltplanning weersomstandigheden worden vermeden die tot een langere rijpingstijd voor de oogst leiden. Ook droogte is te beschouwen als een risicofactor voor een Fusarium-infectie.

9.

Vermijd een te dichte beplanting door de voor de betrokken soort/variëteit aanbevolen afstand tussen de rijen en de planten aan de houden. Informatie over de plantafstand is te verkrijgen bij de leverancier van het zaaigoed.

BODEM- EN GEWASBEHEER

10.

Bij de bodembewerking moet rekening worden gehouden met de kans op erosie en de beginselen van goed landbeheer. Elke bewerking die op de verwijdering, de destructie of het begraven van geïnfecteerde restanten van gewassen is gericht, zoals ploegen, kan het Fusarium-inoculum voor het volgende gewas terugdringen. De bodem moet zodanig worden bewerkt dat er een ruwe oppervlakte of een ruw zaaibed overblijft, waardoor het water goed doordringt en er weinig kans op erosie van de bodem en de bijbehorende voedingsstoffen bestaat. Indien ploegen wordt overwogen, is het ideale moment hiervoor in de wisselteelt tussen twee voor Fusarium gevoelige soorten. Zie ook punt 7.

11.

Indien mogelijk en praktisch uitvoerbaar, is het aan te bevelen om het zaadbed voor elk gewas voor te bereiden door het onderploegen of verwijderen van oude aren, halmen en andere oogstrestanten die als voedingsbodem voor mycotoxine producerende schimmels kunnen dienen of hebben gediend. In erosiegevoelige gebieden kan conserverende grondbewerking noodzakelijk zijn voor het behoud van de bodem. In het laatstgenoemde geval moet bijzondere aandacht worden besteed aan de oogstrestanten die het volgende gewas met Fusarium-schimmels kunnen besmetten. Deze oogstrestanten moeten tijdens of na de oogst van het voorgaande gewas zo klein mogelijk worden gemalen en in de bodem worden gemengd om compostering ervan te bevorderen (mulching).

12.

Stress bij de gewassen moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Stress kan worden veroorzaakt door veel factoren zoals droogte, kou, voedingsstoffentekorten en bijwerkingen van op het gewas toegepaste stoffen. Bij het nemen van maatregelen om stress bij planten te vermijden, zoals irrigatie, moet het daarmee samenhangende risico van de schimmelinfecties worden geminimaliseerd, bijvoorbeeld door niet te sproeien tijdens de vorming van het stuifmeel (anthese). Irrigatie is een geschikte methode om stress bij planten in bepaalde teeltomstandigheden te verminderen. Een optimale toediening van voedingsstoffen is essentieel om zwakte te voorkomen die tot Fusarium-infectie kan leiden, maar ook om het platliggen van de gewassen te verminderen. Er moeten voortdurend voedingsstoffen worden toegediend die zijn aangepast aan het gebied en het gewas.

13.

Er is geen bewijs dat insectenbestrijding in het algemeen effect heeft op aarfusarium bij granen. Toch kan bij maïs insectenbestrijding het aantal gevallen van Fusarium-„ear rot” en het daaruit voortvloeiende fumonisine-gehalte van maïs verminderen. De behandeling van zaad met fungicide is doeltreffend tegen veel soorten via het zaad en de bodem overgedragen plantenziekten. Er moeten zoveel mogelijk preventieve maatregelen worden genomen om schimmelinfecties en insectenschade bij de gewassen te voorkomen, en zo nodig mogen goedgekeurde en geregistreerde insecticiden en fungiciden worden gebruikt om toxigene Fusarium-schimmels te bestrijden overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant. Wanneer het gebruik van pesticiden niet wenselijk is, moeten er geschikte maatregelen worden genomen die passen binnen een geïntegreerd of biologisch gewasbeschermingsprogramma. Tijdige toepassing van fungiciden is doorslaggevend voor het terugdringen van schimmelinfecties en moet worden gebaseerd op meteorologische informatie en/of gewasobservaties. Besmetting treedt gewoonlijk op bij de bloei, hetgeen betekent dat er mycotoxinen kunnen worden geproduceerd. Indien er achteraf schimmelinfecties en mycotoxinen in het gewas worden aangetroffen, moet hier bij de bewerking, het mengen en het gebruik van het graan rekening mee worden gehouden.

14.

Er zijn Fusarium-soorten geïsoleerd in talloze grassen en breedbladige onkruidsoorten en er is aangetoond dat een hoge intensiteit van onkruid tot een hogere Fusarium-besmetting leidt. Onkruid in het gewas moet worden bestreden langs mechanische weg of met geregistreerde herbiciden, dan wel met andere veilige en passende onkruidbestrijdingsmaatregelen.

15.

Er zijn aanwijzingen dat het platliggen van graan een aanzienlijke invloed op het gehalte aan Fusarium-toxinen heeft. Daarom moet platliggen tijdens de oogst worden vermeden, vooral bij nat weer en wanneer de eerste tekenen van scheutvorming zichtbaar zijn. Vermijd het platliggen van gewassen door het aanpassen van de zaadhoeveelheid, rationeel gebruik van kunstmest en zo nodig de toepassing van plantengroeiregulatoren. De stengels moeten niet te kort worden afgesneden.

OOGST

16.

Inventariseer zo mogelijk de situaties met een hoog risico door gebruik te maken van meteorologische en plantenziektenkundige diensten. Beoordeel de graankwaliteit voor de oogst, en houd daarbij rekening met de beperkingen van steekproeven en snelle analyses ter plaatse. Houd zo mogelijk partijen graan die een sterke Fusarium-infectie hebben of kunnen hebben, zoals graan dat heeft platgelegen, afgescheiden. Sorteer graan indien mogelijk zowel op basis van marktkwaliteitseisen zoals broodproductie of diervoeder, en de kwaliteit op het moment van de oogst, zoals platliggend, vochtig, schoon of droog.

17.

Oogst het graan zo mogelijk bij het juiste vochtgehalte. Een verlate oogst van graan dat reeds door Fusarium-soorten is besmet, kan tot een aanzienlijke verhoging van het mycotoxinegehalte in het gewas leiden. Zorg dat er tijdig voorzieningen voor het drogen van het gewas beschikbaar zijn wanneer de oogst niet bij de ideale vochtigheidsgraad kan plaatsvinden.

18.

Zorg vóór de oogsttijd dat alle apparatuur voor het oogsten en de opslag van de gewassen functioneert. Een technische storing tijdens deze kritische periode kan leiden tot vermindering van de graankwaliteit en de vorming van mycotoxinen bevorderen. Houd belangrijke reserveonderdelen in voorraad op het bedrijf om het tijdverlies bij reparaties te beperken. Zorg dat de meetapparatuur voor de vochtigheidsgraad beschikbaar en geijkt is.

19.

Vermijd mechanische beschadiging van het graan zoveel mogelijk en vermijd contact met de bodem tijdens de oogst. Het is mogelijk dat kleine verschrompelde graankorrels grotere hoeveelheden mycotoxinen bevatten dan gezonde normale korrels. Het verwijderen van verschrompeld graan door combine correct in te stellen en door deze schoon te maken na de oogst om beschadigde korrels en ongerechtigheden te verwijderen, kan het mycotoxinegehalte verminderen. Sommige zuiveringsmethoden, zoals met zeefmachines, kunnen bepaalde besmette korrels verwijderen, maar voor besmette korrels zonder uiterlijke symptomen zijn de standaard-zuiveringsmethoden niet toereikend.

DROGEN

20.

Meet het vochtgehalte van het gewas tijdens de oogst of onmiddellijk erna. De monsters voor deze metingen moeten zo representatief mogelijk zijn. Droog de oogst indien noodzakelijk zo snel mogelijk tot het vochtgehalte dat voor de opslag van dat gewas noodzakelijk is. Bij het oogsten van natte graankorrels die moeten worden gedroogd, zoals met name maïs, moet de tijd tussen de oogst en het drogen zo kort mogelijk zijn. In zulke gevallen moet de planning van de oogst daarom worden afgestemd op de capaciteit van de drogers.

21.

Granen moeten worden gedroogd tot een zodanig laag vochtgehalte dat er tijdens de opslag geen schimmelgroei ontstaat. Een wateractiviteit van minder dan 0,65 stemt doorgaans overeen met een vochtgehalte van minder dan 15 %. De nationale codes moeten meer specifieke normen voor de vochtgehaltes verschaffen, waarbij rekening wordt gehouden met de plaatselijke opslagomstandigheden. Dit is noodzakelijk om de groei van een aantal schimmelsoorten op verse granen te voorkomen.

22.

Wanneer vochtige granen moeten worden opgeslagen voordat zij zijn gedroogd, bestaat er binnen enkele dagen kans op schimmelgroei, die gepaard kan gaan met broei. Het drogen moet zodanig gebeuren dat de schade aan de graankorrels tot het minimum beperkt blijft. Het stapelen van natte, versgeoogste producten vóór het drogen of reinigen moet zoveel mogelijk worden beperkt om de kans op schimmelgroei te verkleinen. Zorg voor een goede beluchting van nat graan om broeien vóór het droogproces te voorkomen. Voor zover praktisch uitvoerbaar, moeten partijen graan met verschillende besmettingsrisico’s gescheiden worden gehouden.

23.

Om verschillen in het vochtgehalte in één partij te voorkomen, kan het graan na het droogproces naar een andere voorziening of silo worden overgebracht.

OPSLAG

24.

Wanneer de oogst in zakken wordt verpakt, moeten de zakken schoon en droog zijn en op pallets of op een waterdichte laag worden opgeslagen.

25.

Zorg zo mogelijk voor luchtcirculatie in de graanopslagruimte met het oog op een juiste en gelijkmatige temperatuur in de hele ruimte. Controleer het vochtgehalte en de temperatuur van het opgeslagen graan tijdens de opslagperiode met regelmatige tussenpozen. Broeiend graan is vaak te herkennen aan de geur, vooral in een gesloten opslagplaats.

26.

Meet de temperatuur van het opgeslagen graan tijdens de opslag met regelmatige tussenpozen. Een temperatuurstijging kan duiden op de groei van micro-organismen en/of op insectenvraat. Houd de zichtbaar aangetaste partijen van het graan apart en laat monsters analyseren. Verlaag na de afzondering de temperatuur van het resterende graan en zorg voor beluchting. Gebruik geen besmet graan voor de productie van voeding en diervoeder.

27.

Volg goede huishoudelijke procedures om de aanwezigheid van insecten en schimmels in de opslagfaciliteiten tot het minimum te beperken. Hierbij kan het gebruik van passende, geregistreerde insecticiden en fungiciden of geschikte alternatieve methoden noodzakelijk zijn. Er mag alleen gebruik worden gemaakt van chemicaliën die geen uitwerking op het graan hebben en geen schade veroorzaken, afhankelijk van de bestemming van het graan, en het gebruik ervan moet strikt worden beperkt.

28.

Het gebruik van passende goedgekeurde conserveermiddelen, bijvoorbeeld organische zuren zoals propionzuur, kan gunstig zijn voor granen die voor diervoeders zijn bestemd. Propionzuur en zouten daarvan belemmeren schimmelvorming en worden soms gebruikt voor het conserveren van vochtig graan op de boerderij na de oogst om broei en schimmelvorming vóór de behandeling te voorkomen. Zij moeten onmiddellijk en met de juiste apparatuur worden aangebracht om voor een gelijkmatige verdeling over de hele partij graan te zorgen. Indien het graan is behandeld na een periode van vochtige opslag, garandeert het gebruik van het conserveermiddel niet dat het graan onbesmet is.

VERVOER NA DE OPSLAG

29.

De vervoercontainers moeten droog zijn en vrij van zichtbare schimmelgroei, insecten en besmet materiaal. Zo nodig moeten zij vóór gebruik en hergebruik worden schoongemaakt en ontsmet en zij moeten geschikt zijn voor de beoogde lading. Hierbij kunnen geregistreerde ontsmettingsmiddelen of insecticiden van nut zijn. Bij het laden moet de vervoerscontainer van alle oude lading zijn ontdaan en naar behoren zijn schoongemaakt.

30.

Ladingen graan moeten worden beschermd tegen extra vocht door het gebruik van overdekte of luchtdichte containers of dekzeilen. Vermijd temperatuurschommelingen en handelingen die kunnen leiden tot condensatie op het graan, en daarmee tot plaatselijke vochtopeenhopingen en daarmee samenhangende schimmelvorming en mycotoxinevorming.

31.

Vermijd aantasting door insecten, vogels en knaagdieren tijdens het transport door het gebruik van insecten- en knaagdierwerende containers en andere passende methoden en, indien noodzakelijk, door de toepassing van insecten- en knaagdierwerende chemische behandelingen die zijn goedgekeurd voor het beoogde eindgebruik van het graan.


29.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/41


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 25 augustus 2006

waarbij aan de lidstaten toestemming wordt verleend om de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor de nieuwe werkzame stof beflubutamide te verlengen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3806)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/584/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 8, lid 1, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft Duitsland in maart 1998 van UBE Europe GmbH een aanvraag ontvangen voor de opneming van de werkzame stof beflubutamide (vroegere namen: UBH 820, UR 50601) in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Bij Beschikking 2000/784/EG van de Commissie (2) is bevestigd dat het dossier volledig is en geacht wordt in beginsel te voldoen aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij die richtlijn.

(2)

De bevestiging van de volledigheid van het dossier was nodig om het grondig te kunnen onderzoeken en de lidstaten de mogelijkheid te geven gewasbeschermingsmiddelen met de desbetreffende werkzame stof voorlopig toe te laten voor een periode van hoogstens drie jaar, met inachtneming van de voorwaarden van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG en met name de voorwaarde dat de werkzame stof en het gewasbeschermingsmiddel grondig worden beoordeeld in het licht van de voorschriften van de richtlijn.

(3)

Voor deze werkzame stof zijn de uitwerking op de menselijke gezondheid en het milieueffect overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De rapporterende lidstaat heeft het ontwerp-beoordelingsverslag op 3 augustus 2002 bij de Commissie ingediend.

(4)

Nadat de rapporterende lidstaat het ontwerp-beoordelingsverslag had ingediend, bleek het nodig de aanvrager om aanvullende informatie te vragen en moest de rapporterende lidstaat deze informatie bestuderen en beoordelen. Daardoor is het onderzoek van het dossier nog aan de gang en kan de evaluatie niet binnen de bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde termijn worden afgerond.

(5)

Aangezien de evaluatie tot nu toe geen aanleiding tot onmiddellijke bezorgdheid heeft gegeven, moet aan de lidstaten toestemming worden gegeven om de voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen met de desbetreffende werkzame stof overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 91/414/EEG voor een periode van 24 maanden te verlengen, zodat het onderzoek van het dossier kan worden voortgezet. Verwacht wordt dat voor beflubutamide 24 maanden zullen volstaan om de evaluatie en de besluitvorming met betrekking tot de eventuele opname in bijlage I af te ronden.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De lidstaten mogen de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen met beflubutamide met hoogstens 24 maanden verlengen, te rekenen vanaf de datum van vaststelling van deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 augustus 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/64/EG van de Commissie (PB L 206 van 27.7.2006, blz. 107).

(2)  PB L 311 van 12.12.2000, blz. 47.