ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 213

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
3 augustus 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1181/2006 van de Commissie van 2 augustus 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1182/2006 van de Commissie van 2 augustus 2006 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt in het kader van het in Verordening (EG) nr. 2375/2002 bedoelde deelcontingent II voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit

3

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 juli 2006 betreffende een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1999/13/EG in de periode 2005-2007 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3274)

4

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

3.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 213/1


VERORDENING (EG) Nr. 1181/2006 VAN DE COMMISSIE

van 2 augustus 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 3 augustus 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 augustus 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 2 augustus 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0707 00 05

052

55,4

388

52,4

524

46,9

999

51,6

0709 90 70

052

68,1

999

68,1

0805 50 10

388

86,4

524

65,3

528

54,3

999

68,7

0806 10 10

052

102,5

204

173,6

220

207,0

508

55,0

512

56,7

999

119,0

0808 10 80

388

89,1

400

105,8

508

80,5

512

87,0

524

66,4

528

115,5

720

85,0

804

99,3

999

91,1

0808 20 50

052

104,0

388

96,4

512

81,5

528

73,7

720

31,1

804

176,9

999

93,9

0809 20 95

052

327,0

400

282,9

404

286,9

999

298,9

0809 30 10, 0809 30 90

052

120,3

999

120,3

0809 40 05

093

60,0

098

63,2

624

124,3

999

82,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


3.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 213/3


VERORDENING (EG) Nr. 1182/2006 VAN DE COMMISSIE

van 2 augustus 2006

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt in het kader van het in Verordening (EG) nr. 2375/2002 bedoelde deelcontingent II voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2375/2002 van de Commissie van 27 december 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit uit derde landen en tot afwijking van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad (2), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2375/2002 is een jaarlijks tariefcontingent van 2 988 387 t zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit geopend. Dit contingent bestaat uit drie deelcontingenten.

(2)

In artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2375/2002 is de hoeveelheid van deelcontingent II (volgnummer 09.4124) voor 2006 vastgesteld op 38 000 t.

(3)

De hoeveelheden die overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2375/2002 uiterlijk op maandag 31 juli 2006 om 13.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) zijn aangevraagd, overschrijden de beschikbare hoeveelheid. Derhalve moet een op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt worden vastgesteld waarmee wordt bepaald in hoeverre de certificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Elke invoercertificaataanvraag voor deelcontingent II voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit, die uiterlijk op maandag 31 juli 2006 om 13.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 2375/2002 is ingediend en aan de Commissie is meegedeeld, wordt ingewilligd tot 6,6787 % van de gevraagde hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 3 augustus 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 augustus 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 88. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 971/2006 (PB L 176 van 30.6.2006, blz. 51).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

3.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 213/4


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 juli 2006

betreffende een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1999/13/EG in de periode 2005-2007

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3274)

(2006/534/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 (1) inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties, en met name op artikel 11, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 11, lid 1, van Richtlijn 1999/13/EG zijn de lidstaten verplicht over de tenuitvoerlegging van genoemde richtlijn verslagen op te stellen op basis van een door de Commissie opgesteld(e) vragenlijst of schema.

(2)

De lidstaten hebben verslagen opgesteld over de tenuitvoerlegging van genoemde richtlijn in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 overeenkomstig Beschikking 2002/529/EG (2) van de Commissie.

(3)

Het tweede verslag dient de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 te bestrijken.

(4)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is opgericht ingevolge artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (3),

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De lidstaten gebruiken de vragenlijst in de bijlage bij deze beschikking voor de opstelling van het verslag met betrekking tot de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, dat op grond van artikel 11, lid 1, van Richtlijn 1999/13/EG bij de Commissie moet worden ingediend.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2006.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 85 van 29.3.1999, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 87).

(2)  PB L 172 van 2.7.2002, blz. 57.

(3)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE

Vragenlijst over de uitvoering van Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties gedurende de periode 2005-2007

Aanwijzingen voor het beantwoorden van onderstaande vragen:

 

De antwoorden dienen kort en zo nauwkeurig mogelijk te zijn.

 

De verstrekte informatie mag, met name wat het aantal installaties en de getroffen maatregelen betreft, bestaan uit representatieve gegevens, op voorwaarde dat de informatie volstaat om aan te tonen dat aan de eisen van de richtlijn is voldaan.

 

Voor de verslagen over de periodes die voorafgaan aan de in artikel 4 van Richtlijn 1999/13/EG genoemde data moet de informatie over bestaande installaties worden gebaseerd op de beste beschikbare ramingen voor die periodes.

 

In geval van een ongewijzigde situatie kan gewoon worden verwezen naar eerdere antwoorden, hoewel dit uiteraard niet mogelijk zal zijn voor de lidstaten voor wie dit de eerste verslagperiode is. Indien er zich nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan, dienen deze in een nieuw antwoord te worden beschreven.

1.   Algemene beschrijving

Wat zijn de belangrijkste elementen van de nationale wetgeving die nodig zijn om een vergunningenstelsel of registratiesysteem op te zetten waarmee aan de eisen van de richtlijn wordt voldaan? Beschrijf wijzigingen in de nationale wetgeving tijdens de verslagperiode, die betrekking hebben op Richtlijn 1999/13/EG.

2.   Aantal onder de richtlijn vallende installaties

Geef voor elk van de 20 secties van bijlage IIA een raming van het aantal installaties per onderstaande categorie (lidstaten die in hun nationale wetgeving een andere sectorclassificatie hanteren, mogen die gebruiken bij het beantwoorden van deze vraag):

alle bestaande installaties die aan het einde van de verslagperiode onder artikel 2, lid 2, van de richtlijn vielen,

alle installaties waarvoor de bevoegde autoriteiten tijdens de verslagperiode een vergunning hebben verleend of een registratie hebben uitgevoerd,

voor hoeveel van de onder het vorige streepje bedoelde installaties is een vergunning verleend of heeft een registratie plaatsgevonden overeenkomstig artikel 4, lid 4 van de richtlijn? (facultatief),

hoeveel van deze installaties vallen tevens onder de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging? (facultatief).

3.   Fundamentele verplichtingen van de exploitanten

Welke algemene administratieve maatregelen zijn er genomen om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen erop toe te zien dat de werking van de installaties voldoet aan de algemene beginselen van artikel 5?

4.   Bestaande installaties

Voor hoeveel bestaande installaties zijn vergunningen verleend of heeft registratie plaatsgevonden met gebruikmaking van het reductieprogramma van bijlage IIB, overeenkomstig artikel 4, lid 3?

5.   Alle installaties

5.1.

Ingevolge artikel 5, lid 3, onder a), moeten de lidstaten aan de Commissie verslag uitbrengen over uitzonderingen in verband met de toepassing van grenswaarden voor diffuse emissies.

Zijn er dergelijke uitzonderingen geweest?

Hoe wordt in deze gevallen voor de afzonderlijke installatie aangetoond dat deze waarde technisch en economisch niet haalbaar was?

Hoe wordt rekening gehouden met de eis dat er geen aanmerkelijke gevaren voor de menselijke gezondheid of het milieu te verwachten mogen zijn?

5.2.

Ingevolge artikel 5, lid 3, onder b), kan voor activiteiten die niet in een gesloten systeem kunnen worden uitgeoefend, worden afgeweken van de emissiegrenswaarden van bijlage IIA, indien deze mogelijkheid uitdrukkelijk in die bijlage wordt genoemd.

Hoeveel exploitanten hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt en voor hoeveel installaties?

Hoe wordt aangetoond dat het reductieprogramma van bijlage IIB technisch en economisch niet haalbaar is?

Hoe toont de exploitant aan dat voor de betrokken installaties de beste beschikbare techniek wordt gebruikt?

6.   Nationale Plannen

6.1.

Heeft de lidstaat besloten een nationaal plan op te stellen en uit te voeren overeenkomstig artikel 6 (zie Besluit 2000/541/EG (1) van de Commissie van 6 september 2000 inzake criteria voor de beoordeling van nationale plannen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 1999/13/EG)?

6.2.

Hoeveel installaties zijn opgenomen in het nationaal plan? Wat is de doelstelling voor de verlaging van de emissies die met het plan moet worden bereikt? Hoeveel bedraagt de huidige totale emissie van de installaties die onder het plan vallen? Hoe verhoudt dit zich tot een eventuele tussentijdse doelstelling voor de verlaging van de emissies die in deze verslagperiode valt?

7.   Vervanging

In welke mate is bij de vergunningverlening en bij het formuleren van algemene bindende voorschriften (zie artikel 7, lid 2) rekening gehouden met richtsnoeren die de Commissie ingevolge artikel 7, lid 1, heeft verstrekt?

8.   Toezicht

8.1.

Wanneer een lidstaat overeenkomstig artikel 8, lid 1, voor de exploitant de verplichting heeft ingevoerd om de bevoegde autoriteit eenmaal per jaar de gegevens te verstrekken die deze nodig heeft om na te gaan of aan de richtlijn wordt voldaan, hoeveel exploitanten hebben dan nagelaten de bevoegde autoriteit de vereiste gegevens te verstrekken en voor hoeveel installaties? Welke maatregelen treft de bevoegde autoriteit om ervoor te zorgen dat deze informatie zo snel mogelijk wordt verstrekt?

8.2.

Wanneer een lidstaat in het kader van artikel 8, lid 1, een verplichting voor de exploitant heeft ingevoerd om „op verzoek” de gegevens te verstrekken die deze nodig heeft om na te gaan of aan de richtlijn wordt voldaan, hoeveel exploitanten hebben dan nagelaten de bevoegde autoriteit de vereiste gegevens te verstrekken en voor hoeveel installaties?

8.3.

Hoeveel installaties zijn er (afgezien van installaties die onder artikel 8, lid 4, vallen) waarop overeenkomstig artikel 8, lid 3, periodieke metingen worden uitgevoerd met een interval van meer dan één jaar?

9.   Niet-naleving

Wat artikel 10 betreft:

Van hoeveel exploitanten is vastgesteld dat zij niet aan de eisen van de richtlijn voldeden?

Welke maatregelen worden er overeenkomstig artikel 10, onder a), getroffen om ervoor te zorgen dat „op een zo kort mogelijke termijn” weer aan de eisen wordt voldaan?

Hoe vaak hebben de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 10, onder b), een vergunning opgeschort of ingetrokken wegens niet-naleving van de richtlijn?

10.   Naleving van emissiegrenswaarden

10.1.

Geef een korte beschrijving van de methodes om ervoor te zorgen dat aan de emissiegrenswaarden voor afgassen, de diffuse- en de totale emissiegrenswaarden wordt voldaan. Geef voorbeelden van maatregelen die tijdens de verslagperiode zijn toegepast om ervoor te zorgen dat aan de richtlijn wordt voldaan.

10.2.

Hoe wordt in het algemeen te werk gegaan wanneer de bevoegde autoriteiten regelmatige inspecties ter plaatse uitvoeren? Wanneer deze niet worden uitgevoerd, hoe verifiëren de bevoegde autoriteiten dan de door de exploitant verstrekte informatie?

11.   Reductieprogramma

11.1.

Welke procedure wordt gevolgd om ervoor te zorgen dat het door de exploitant voorgestelde reductieprogramma zo goed mogelijk overeenstemt met de emissies die zouden zijn bereikt wanneer de emissiegrenswaarden van bijlage II van de richtlijn waren toegepast? Beschrijf de ervaring die u hebt opgedaan met de toepassing van het reductieprogramma.

11.2.

Beantwoord de volgende vragen wanneer u het in bijlage IIB (2) beschreven reductieprogramma hebt toegepast:

11.2.1.

Welke procedures en methodes worden gebruikt om de jaarlijkse referentie-emissie te berekenen?

11.2.2.

Welke procedures en methodes worden gebruikt om de emissiedoelstelling te berekenen?

11.2.3.

Welke methodes worden gebruikt om ervoor te zorgen dat aan de emissiedoelstelling wordt voldaan?

Een kort, beknopt antwoord volstaat.

12.   Oplosmiddelenboekhouding

Hoe wordt in verband met artikel 9 de naleving van de richtlijn door de exploitant aangetoond (oplosmiddelenboekhouding of gelijkwaardig systeem)?

13.   Openbaarheid van informatie

Beschrijf in grote trekken welke methodes worden gebruikt voor de toepassing van artikel 12 inzake openbaarheid van informatie?

14.   Relatie met andere communautaire instrumenten

Hoe zien de lidstaten de effectiviteit van de richtlijn onder andere in vergelijking met andere milieu-instrumenten van de Gemeenschap?


(1)  PB L 230 van 12.9.2000, blz. 16.