ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 210

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
31 juli 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1784/1999

12

 

*

Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS)

19

 

*

Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999

25

 

*

Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1164/94

79

 

*

Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA)

82

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

31.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/1


VERORDENING (EG) Nr. 1080/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 juli 2006

betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 162, eerste alinea, en artikel 299, lid 2, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 160 van het Verdrag is het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Gemeenschap. Het EFRO draagt er dan ook toe bij de kloof tussen de ontwikkelingsniveaus van de verschillende regio's en de achterstand van de zwakste regio's, met inbegrip van stedelijke en plattelandsgebieden, industriegebieden met afnemende economische activiteit, gebieden met een geografische of natuurlijke handicap zoals eilanden, berggebieden, dunbevolkte gebieden en grensregio's, te verkleinen.

(2)

De gemeenschappelijke bepalingen voor de structuurfondsen en het Cohesiefonds zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (4). Er dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot het soort activiteiten dat door het EFRO kan worden gefinancierd op grond van de in die verordening gespecificeerde doelstellingen.

(3)

Het EFRO dient bijstand te verlenen in het kader van een algemene strategie voor het cohesiebeleid waarbij een sterkere concentratie van de bijstand op de prioriteiten van de Gemeenschap wordt gegarandeerd.

(4)

In Verordening (EG) nr. 1083/2006 is bepaald dat de regels betreffende subsidiabiliteit van de uitgaven op nationaal niveau moeten worden vastgesteld, met bepaalde uitzonderingen, waarvoor in specifieke bepalingen moet worden voorzien. Voor de uitzonderingen met betrekking tot het EFRO dienen derhalve speciale bepalingen te worden vastgesteld.

(5)

In het kader van een geïntegreerd optreden voor stedelijke ontwikkeling wordt het noodzakelijk geacht om steun te verlenen aan beperkte acties voor de renovatie van woningen in gebieden die te maken hebben met of bedreigd worden door materiële achteruitgang en sociale uitsluiting in de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

(6)

Er moet vastgelegd worden dat de bijdragen uit het EFRO aan uitgaven voor huisvesting betrekking moeten hebben op het verstrekken van woonruimte van goede kwaliteit voor lagere-inkomengroepen, met inbegrip van recentelijk geprivatiseerde woningen, en woonruimte voor kwetsbare sociale groepen.

(7)

Een efficiënte en doeltreffende uitvoering van door het EFRO gesteunde acties berust op goed bestuur en partnerschap tussen alle betrokken territoriale en sociaal-economische partners, en in het bijzonder de regionale en lokale autoriteiten, alsmede elke andere bevoegde instantie, tijdens de verschillende stadia van de uitvoering van de door het EFRO gecofinancierde operationele programma's.

(8)

De lidstaten en de Commissie moeten ervoor zorgen dat er niet wordt gediscrimineerd op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid in de verschillende stadia van de uitvoering van de door het EFRO gecofinancierde operationele programma's.

(9)

Voortbouwend op de ervaringen met, en de sterke punten van, het communautaire initiatief Urban zoals bedoeld in artikel 20, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (5), moet de duurzame stedelijke ontwikkeling worden versterkt door maatregelen op dat gebied volledig te integreren in de door het EFRO meegefinancierde operationele programma's, met bijzondere aandacht voor plaatselijke ontwikkelings- en werkgelegenheidsinitiatieven en het daarmee verband houdende innovatiepotentieel.

(10)

In het bijzonder dient te worden toegezien op de complementariteit en de consistentie met andere communautaire beleidsvormen, en in het bijzonder met het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en het kaderprogramma inzake concurrentievermogen en innovatie. Voorts moet er synergie zijn tussen de steun uit het EFRO en de steun uit het Europees Sociaal Fonds ingevolge Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds (6), uit het Cohesiefonds ingevolge Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1164/94 (7), uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling ingevolge Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (8) en uit een Europees Visserijfonds (EVF).

(11)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de door het EFRO gesteunde acties ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf (MKB) rekening houden met de uitvoering van het door de Europese Raad op 19 en 20 juni 2000 te Santa Maria da Feira aangenomen Europese Handvest voor het midden- en kleinbedrijf, en dit ondersteunen.

(12)

Specifieke aandacht dient te gaan naar de ultraperifere regio's, namelijk door, bij wijze van uitzondering, de werkingssfeer van het EFRO te verruimen tot de financiering van steun voor de bedrijfsvoering ter vergoeding van de extra kosten die voortvloeien uit hun specifieke economische en sociale situatie, die mede het gevolg is van hun verafgelegen en/of insulaire ligging, gering oppervlak, problematische topografie, ongunstig klimaat en hun economische afhankelijkheid van een beperkt aantal producten, kenmerken die in combinatie met elkaar en door hun blijvende karakter de ontwikkeling van deze regio's bemoeilijken. Voor dergelijke specifieke maatregelen moet artikel 299, lid 2, van het Verdrag als rechtsgrond worden gebruikt.

(13)

Het EFRO moet de toegankelijkheidsproblemen, alsmede de problemen wegens de afstand tot de grote markten, van gebieden met een extreem lage bevolkingsdichtheid zoals bedoeld in Protocol nr. 6 betreffende bijzondere tijdelijke bepalingen inzake de activiteiten uit hoofde van de structuurfondsen in Finland, Noorwegen en Zweden bij de Toetredingsakte van 1994, aanpakken. Het EFRO moet tevens de specifieke problemen aanpakken waarmee bepaalde eilanden, berggebieden, grensregio's en dunbevolkte gebieden die door hun geografische ligging in hun ontwikkeling worden geremd, te kampen hebben, teneinde aldus hun duurzame ontwikkeling te ondersteunen.

(14)

Er dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot de programmering en het beheer van, en het toezicht en de controle op, operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”.

(15)

Het is noodzakelijk om een doeltreffende grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking met buurlanden van de Gemeenschap te steunen wanneer dat nodig is om te garanderen dat de regio's van de lidstaten die aan derde landen grenzen, op doeltreffende wijze in hun ontwikkeling kunnen worden bijgestaan. Bijgevolg dient, bij wijze van uitzondering, de financiering van EFRO-bijstand voor projecten op het grondgebied van derde landen te worden toegestaan als die projecten in het belang zijn van de regio's van de Gemeenschap.

(16)

Ter wille van de duidelijkheid dient Verordening (EG) nr. 1783/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (9) derhalve te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMEEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening worden de taken van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en de reikwijdte van de bijstandsverlening uit het EFRO met betrekking tot de doelstellingen „convergentie”, „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en „Europese territoriale samenwerking” zoals omschreven in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1083/2006, alsmede de regels voor subsidiabiliteit van bijstand, vastgesteld.

2.   Op het EFRO zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 en de bepalingen van deze verordening van toepassing.

Artikel 2

Doel

Ingevolge artikel 160 van het Verdrag en Verordening (EG) nr. 1083/2006 levert het EFRO een bijdrage aan de financiering van bijstand ten behoeve van de versterking van de economische en sociale cohesie door het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden via steun aan de ontwikkeling en structurele aanpassing van regionale economieën, met inbegrip van de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit en regio's met een achterstand, alsmede via steun aan grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking.

Daarbij geeft het EFRO uitvoering aan de prioriteiten van de Gemeenschap, met name de noodzaak van versterking van concurrentiekracht en innovatie, het creëren en instandhouden van duurzame werkgelegenheid en het zorgen voor duurzame ontwikkeling.

Artikel 3

Reikwijdte van de bijstandsverlening

1.   Het EFRO concentreert zijn bijstandsverlening op thematische prioriteiten. Het soort en de omvang van de acties die binnen elke prioriteit moeten worden gefinancierd, weerspiegelen de verschillen tussen de doelstellingen „Convergentie”, „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en „Europese territoriale samenwerking” zoals omschreven in de artikelen 4, 5 en 6.

2.   Het EFRO draagt bij in de financiering van:

a)

productieve investeringen die bijdragen tot de ontwikkeling en het behoud van duurzame werkgelegenheid, hoofdzakelijk via directe steun aan investeringen in voornamelijk het midden- en kleinbedrijf (MKB);

b)

infrastructuurinvesteringen;

c)

ontwikkeling van het eigen potentieel door maatregelen die de regionale en lokale ontwikkeling steunen. Deze maatregelen omvatten steun voor en diensten aan bedrijven, met name het MKB, opzet en ontwikkeling van financieringsinstrumenten als risicokapitaal, lenings- en garantiefondsen en fondsen voor plaatselijke ontwikkeling, rentesubsidies, netwerken, samenwerking en uitwisseling van ervaringen tussen regio's, steden en betrokken sociale, economische en ecologische actoren;

d)

technische bijstand zoals bedoeld in de artikelen 45 en 46 van Verordening (EG) nr. 1083/2006.

De hierboven onder a) tot en met d) genoemde investeringen en maatregelen dienen ter uitvoering van de thematische prioriteiten overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6.

Artikel 4

Convergentie

In het kader van de convergentiedoelstelling concentreert het EFRO zijn bijstandsverlening op de ondersteuning van duurzame geïntegreerde regionale en lokale economische ontwikkeling en werkgelegenheid door eigen capaciteiten in te zetten en te versterken met behulp van operationele programma's die zijn gericht op de modernisering en diversificatie van economische structuren en het scheppen en het in stand houden van duurzame werkgelegenheid. Dit moet voornamelijk worden bereikt via de volgende prioriteiten, waarbij de juiste beleidsmix afhangt van de specifieke kenmerken van iedere lidstaat:

1.

onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO), innovatie en ondernemerschap; inclusief versterking van de capaciteiten voor onderzoek en technologische ontwikkeling en hun integratie in de Europese onderzoeksruimte, met inbegrip van de infrastructuur; steun voor OTO met name in het MKB en voor technologieoverdracht; verbetering van de banden tussen het MKB enerzijds en het hoger onderwijs, onderzoeksinstellingen en centra voor onderzoek en technologie anderzijds; ontwikkeling van bedrijvennetwerken; publiek-private partnerschappen en clusters; steun voor het ter beschikking stellen van bedrijfs- en technologiediensten aan groepen MKB-bedrijven; stimulering van ondernemerschap en innovatiefinanciering voor het MKB met behulp van financiële engineeringsinstrumenten;

2.

informatiemaatschappij, inclusief ontwikkeling van elektronische-communicatie-infrastructuur, lokale inhoud, diensten en toepassingen, verbetering van de veilige toegang tot en de ontwikkeling van onlineoverheidsdiensten; steun en diensten ten behoeve van het MKB met het oog op de invoering van een doeltreffend gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) of het uitwerken van nieuwe ideeën;

3.

initiatieven inzake lokale werkgelegenheid en steun voor de structuur voor lokale dienstverlening met het oog op het scheppen van nieuwe banen, wanneer dergelijke acties buiten de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1081/2006 vallen;

4.

milieu, inclusief investeringen die verband houden met watervoorziening en water- en afvalbeheer; behandeling van afvalwater en luchtkwaliteit; voorkoming, controle en beheersing van woestijnvorming; geïntegreerde verontreinigingspreventie en -bestrijding; steun ter verlichting van de effecten van klimaatverandering; herstel van de fysieke omgeving, waaronder de sanering van verontreinigde terreinen en gronden en de herinrichting van oude industrieterreinen; bevordering van de biodiversiteit en van natuurbescherming, waaronder investeringen in Natura 2000-gebieden; steun aan het MKB ter bevordering van duurzame productiepatronen via de invoering van kostenefficiënte systemen voor milieubeheer, en ontwikkeling en toepassing van technologie voor verontreinigingspreventie;

5.

risicopreventie, inclusief ontwikkeling en uitvoering van plannen om natuurlijke en technologische risico's te voorkomen of op te vangen;

6.

toerisme, inclusief bevordering van de natuurlijke rijkdom als potentieel voor de ontwikkeling van duurzaam toerisme; bescherming en opwaardering van natuurlijk erfgoed ter ondersteuning van de sociaal-economische ontwikkeling; steun ter verbetering van de toeristische dienstverlening via nieuwe diensten met een hogere meerwaarde en ter aanmoediging van nieuwe, duurzamere vormen van toerisme;

7.

investeringen in cultuur, inclusief bescherming, bevordering en behoud van het culturele erfgoed; ontwikkeling van culturele infrastructuur ter ondersteuning van de sociaal-economische ontwikkeling, duurzaam toerisme en verbeterde regionale aantrekkingskracht, en steun ter verbetering van de culturele dienstverlening via nieuwe diensten met een grotere meerwaarde;

8.

vervoersinvesteringen, inclusief verbetering van trans-Europese netwerken en verbindingen met het TEN-V-netwerk; geïntegreerde stadsstrategieën voor schoon vervoer die bijdragen tot een verbetering van de toegankelijkheid en de kwaliteit van diensten voor passagiers- en goederenvervoer, zulks met de bedoeling om een evenwichtiger verdeling over de verschillende vervoerswijzen tot stand te brengen, intermodale systemen te bevorderen en milieueffecten te reduceren;

9.

energie-investeringen, inclusief in de verbetering van trans-Europese netwerken die bijdragen tot een verbetering van de continuïteit van de voorziening, het integreren van milieuoverwegingen, verhoging van de energie-efficiëntie en ontwikkeling van hernieuwbare energie;

10.

onderwijsinvesteringen, inclusief in beroepsopleiding, die bijdragen tot een vergroting van de aantrekkingskracht en de kwaliteit van het leven;

11.

investeringen in gezondheids- en sociale infrastructuur die bijdragen tot regionale en lokale ontwikkeling en verhoging van de levenskwaliteit.

Artikel 5

Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid

In het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” concentreert het EFRO zijn bijstandsverlening, terwijl het de werkgelegenheid bevordert, in de context van strategieën voor duurzame ontwikkeling in hoofdzaak op de volgende drie prioriteiten:

1.

innovatie en de kenniseconomie, mede door de oprichting en de versterking van efficiënte regionale innovatie-economieën, systemische betrekkingen tussen de particuliere en de openbare sector, universiteiten en technologiecentra die rekening houden met lokale behoeften, en met name:

a)

vergroting van de regionale OTO- en innovatiecapaciteiten die rechtstreeks verband houden met de doelstellingen voor regionale economische ontwikkeling, door ondersteuning van industrie- of technologiespecifieke expertisecentra, bevordering van industriële OTO, van het MKB en van technologieoverdracht, ontwikkeling van technologische prognose en internationale benchmarking van beleidsmaatregelen ter bevordering van innovatie, en door ondersteuning van samenwerking tussen bedrijven en van gezamenlijke beleidsmaatregelen op het gebied van OTO en innovatie;

b)

stimulering van innovatie en ondernemerschap in alle sectoren van de regionale en lokale economie, door het op de markt brengen van nieuwe of verbeterde producten, processen en diensten door het MKB te steunen, bedrijvennetwerken en clusters van bedrijven te steunen, de toegang van het MKB tot financiering te verbeteren, door samenwerkingsnetwerken tussen bedrijven en passende hogeronderwijsinstellingen en onderzoeksinstellingen te bevorderen, de toegang van het MKB tot bedrijfsondersteunende diensten te vergemakkelijken en de invoering van schonere en innovatieve technologie in het MKB te steunen;

c)

bevordering van het ondernemerschap, met name door vergemakkelijking van de economische exploitatie van nieuwe ideeën en door aanmoediging van het creëren van nieuwe bedrijven door passende hogeronderwijsinstellingen en onderzoeksinstellingen, evenals bestaande bedrijven;

d)

creatie van financiële engineeringsinstrumenten en incubatiecentra die bijdragen tot de OTO-capaciteit van het MKB en tot aanmoediging van het ondernemerschap en de oprichting van nieuwe bedrijven, met name kennisintensieve MKB-bedrijven;

2.

milieu en risicopreventie, en in het bijzonder:

a)

stimulering van investeringen voor het herstel van de fysieke omgeving, waaronder verontreinigde of door woestijnvorming getroffen terreinen en gronden en gebouwen en terreinen van oude industriecomplexen;

b)

bevordering van de ontwikkeling van infrastructuur in verband met de biodiversiteit en investeringen in Natura 2000-gebieden, wanneer dit bijdraagt tot duurzame economische ontwikkeling en/of tot diversificatie van plattelandsgebieden;

c)

stimulering van de energie-efficiëntie en van de productie van hernieuwbare energie en de ontwikkeling van doeltreffende energiebeheerssystemen;

d)

bevordering van schoon en duurzaam openbaar vervoer, met name in stedelijke gebieden;

e)

ontwikkeling van plannen en maatregelen om natuurlijke (bijv. woestijnvorming, droogtes, branden en overstromingen) en technologische risico's te voorkomen of op te vangen;

f)

bescherming en opwaardering van het natuurlijke en culturele erfgoed ter ondersteuning van de sociaal-economische ontwikkeling en bevordering van de natuurlijke en culturele rijkdom als potentieel voor de ontwikkeling van duurzaam toerisme;

3.

toegang tot vervoers- en telecommunicatiediensten van algemeen economisch belang, en in het bijzonder:

a)

versterking van secundaire vervoersnetwerken door de verbindingen met TEN-vervoersnetwerken, regionale spoorwegknooppunten, luchthavens en havens of multimodale centra te verbeteren, door dwarsverbindingen met belangrijke spoorlijnen te realiseren en door de regionale en plaatselijke binnenvaart en de korte vaart te stimuleren;

b)

bevordering van de toegang van het MKB tot ICT en de invoering van en het efficiënte gebruik van ICT in het MKB, door de toegang tot netwerken, de installatie van openbare internettoegangen, het ter beschikking stellen van apparatuur en het ontwikkelen van diensten en toepassingen te steunen, inclusief met name de ontwikkeling van actieplannen ten behoeve van zeer kleine en ambachtelijke bedrijven.

Voor door het EFRO ondersteunde operationele programma's in de regio's die in aanmerking komen voor de specifieke overgangsfinanciering bedoeld in artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1083/2006, kunnen de lidstaten en de Commissie beslissen om de steun uit te breiden tot de prioriteiten bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

Artikel 6

Europese territoriale samenwerking

In het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” richt het EFRO zijn bijstandsverlening op de volgende prioriteiten:

1.

ontwikkeling van grensoverschrijdende economische, sociale en ecologische activiteiten via gezamenlijke strategieën voor duurzame territoriale ontwikkeling, en met name door:

a)

stimulering van het ondernemerschap, in het bijzonder van de ontwikkeling van het MKB, toerisme, cultuur, en grensoverschrijdende handel;

b)

stimulering en verbetering van de gezamenlijke bescherming en het gezamenlijke beheer van natuurlijke en culturele hulpbronnen, evenals de preventie van natuurlijke en technologische risico's;

c)

ondersteuning van de banden tussen stedelijke gebieden en plattelandsgebieden;

d)

vermindering van isolement via een betere toegang tot vervoers-, informatie- en communicatienetwerken en -diensten, en grensoverschrijdende systemen en voorzieningen op het gebied van water, afval en energie;

e)

ontwikkeling van samenwerking, van capaciteiten en van het gezamenlijke gebruik van infrastructuur, in het bijzonder in de sectoren gezondheidszorg, cultuur, toerisme en onderwijs.

Bovendien kan het EFRO bijdragen tot de bevordering van juridische en administratieve samenwerking, de integratie van grensoverschrijdende arbeidsmarkten, lokale werkgelegenheidsinitiatieven, gendergelijkheid en gelijke kansen, opleiding en sociale integratie, en tot het gezamenlijke gebruik van menselijk kapitaal en van OTO-faciliteiten.

Wat betreft het Peace-programma tussen Noord-Ierland en de grensgebieden („border counties”) van Ierland zoals bedoeld in punt 22 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1083/2006, draagt het EFRO, naast de hierboven genoemde acties, bij aan de bevordering van economische en sociale stabiliteit in de betrokken regio, met name door middel van acties ter bevordering van de cohesie tussen de gemeenschappen;

2.

totstandbrenging en ontwikkeling van transnationale samenwerking, inclusief de bilaterale samenwerking tussen maritieme regio's die niet onder punt 1 vallen, door de financiering van netwerken en van acties die bijdragen tot geïntegreerde territoriale ontwikkeling, met aandacht voor hoofdzakelijk de volgende prioriteiten:

a)

innovatie: opzet en ontwikkeling van wetenschappelijke en technologische netwerken en verbetering van regionale capaciteiten voor OTO en innovatie wanneer deze een rechtstreekse bijdrage leveren tot de evenwichtige economische ontwikkeling van transnationale gebieden. Acties kunnen betrekking hebben op het opzetten van netwerken tussen passende hogeronderwijsinstellingen en onderzoeksinstellingen en het MKB, verbindingen ter verbetering van de toegang tot wetenschappelijke kennis en technologieoverdracht tussen OTO-faciliteiten en internationale kenniscentra op het gebied van OTO, twinning tussen instellingen voor technologieoverdracht en ontwikkeling van gezamenlijke financiële engineeringsinstrumenten die gericht zijn op ondersteuning van OTO in het MKB;

b)

milieu: activiteiten op het gebied van waterbeheer, energie-efficiëntie, risicopreventie en milieubescherming met een duidelijke transnationale dimensie. Acties kunnen betrekking hebben op bescherming en beheer van stroomgebieden, kustgebieden, rijkdommen van de zee, watervoorzieningen en wetlands, brand-, droogte- en overstromingspreventie, bevordering van de maritieme veiligheid en bescherming tegen natuurlijke en technologische risico's, alsmede bescherming en verbetering van het natuurlijke erfgoed ter ondersteuning van sociaal-economische ontwikkeling en duurzaam toerisme;

c)

toegankelijkheid: activiteiten ter verbetering van de toegang tot en de kwaliteit van vervoers- en telecommunicatiediensten met een duidelijke transnationale dimensie. Acties kunnen betrekking hebben op investeringen in grensoverschrijdende secties van de trans-Europese netwerken, verbetering van de lokale en regionale toegang tot nationale en transnationale netwerkenm, vergroting van de interoperabiliteit van nationale en regionale systemen en bevordering van geavanceerde informatie- en communicatietechnologieën;

d)

duurzame stedelijke ontwikkeling: versterking van de polycentrische ontwikkeling op transnationaal, nationaal en regionaal niveau, met een duidelijk transnationaal effect. Acties kunnen betrekking hebben op het opzetten en verbeteren van stedelijke netwerken en verbanden tussen de stad en het platteland, strategieën om gemeenschappelijke stedelijke/plattelandsproblemen aan te pakken, behoud en bevordering van het cultureel erfgoed, alsmede strategische integratie van ontwikkelingszones op een transnationale basis.

De bijstandsverlening voor bilaterale samenwerking tussen maritieme regio's kan worden uitgebreid tot de prioriteiten bedoeld in punt 1;

3.

versterking van de doeltreffendheid van het regionale beleid door stimulering van:

a)

interregionale samenwerking die gericht is op innovatie en de kenniseconomie en milieu en risicopreventie in de zin van artikel 5, punten 1 en 2;

b)

de uitwisseling van ervaringen betreffende de vaststelling, de overdracht en de verspreiding van beste praktijken, onder meer inzake duurzame stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 8, en

c)

acties in verband met onderzoek, gegevensvergaring alsmede observatie en analyse van de ontwikkelingstendensen in de Gemeenschap.

Artikel 7

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.   De volgende uitgaven komen niet voor steun uit het EFRO in aanmerking:

a)

debetrente;

b)

de aankoop van grond voor een bedrag van meer dan 10 % van de totale voor steun in aanmerking komende uitgaven van de betrokken concrete actie. In deugdelijk gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen kan de beheersautoriteit een hoger percentage toestaan voor concrete acties inzake milieubehoud;

c)

de ontmanteling van kerncentrales;

d)

terugvorderbare belasting op de toegevoegde waarde (BTW).

2.   De uitgaven voor huisvesting komen alleen voor steun in aanmerking voor de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, en in de volgende omstandigheden:

a)

de uitgaven worden geprogrammeerd in het kader van een geïntegreerde actie voor stadsontwikkeling of een prioritair zwaartepunt voor gebieden die te maken hebben met of bedreigd worden door materiële achteruitgang en sociale uitsluiting;

b)

de toewijzing voor uitgaven voor huisvesting bedraagt hetzij ten hoogste 3 % van de EFRO-toewijzing aan de betrokken operationele programma's hetzij 2 % van de totale EFRO-toewijzing;

c)

de uitgaven zijn beperkt tot:

meergezinswoningen of

gebouwen die eigendom zijn van openbare instanties of marktdeelnemers zonder winstoogmerk en die dienen om gezinnen met een laag inkomen of mensen met bijzondere behoeften te huisvesten.

De Commissie stelt de lijst van criteria voor het bepalen van de onder a) bedoelde gebieden en de lijst van subsidiabele interventies vast volgens de procedure van artikel 103, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1083/2006.

3.   De subsidiabiliteitsregels die zijn vastgesteld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1081/2006, zijn van toepassing op door het EFRO gecofinancierde acties die binnen de werkingssfeer van artikel 3 van die verordening vallen.

HOOFDSTUK II

SPECIFIEKE BEPALINGEN INZAKE DE BEHANDELING VAN BIJZONDERE TERRITORIALE KENMERKEN

Artikel 8

Duurzame stedelijke ontwikkeling

Naast de activiteiten opgesomd in de artikelen 4 en 5 van deze verordening kan het EFRO, wat de acties op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling bedoeld in artikel 37, lid 4, onder a), van Verordening (EG) nr. 1083/2006 betreft, waar passend de ontwikkeling steunen van participatieve, geïntegreerde en duurzame strategieën om de hoge concentratie van economische, ecologische en maatschappelijke problemen waarmee stedelijke gebieden te kampen hebben, aan te pakken.

Deze strategieën bevorderen duurzame stedelijke ontwikkeling door middel van activiteiten zoals het versterken van de economische groei, het herstellen van de fysieke omgeving, het herinrichten van oude industriecomplexen, het beschermen en ontwikkelen van het natuurlijke en culturele erfgoed, het bevorderen van het ondernemerschap, de lokale werkgelegenheid en wijkaanpak, alsmede het verlenen van diensten aan de bevolking, waarbij rekening wordt gehouden met de veranderende demografische structuren.

In afwijking van artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 en voorzover deze activiteiten worden uitgevoerd in het kader van een specifiek operationeel programma of een prioritair zwaartepunt binnen een operationeel programma, kan de EFRO-financiering van maatregelen in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1081/2006 verhoogd worden tot 15 % van het betrokken programma of prioritair zwaartepunt.

Artikel 9

Coördinatie met het ELFPO en het EVF

Wanneer een door het EFRO gesteund operationeel programma gericht is op acties die ook subsidiabel zijn in het kader van een ander communautair ondersteuningsinstrument, waaronder zwaartepunt 3 van het ELFPO en de duurzame ontwikkeling van kustgebieden met visserij uit hoofde van het EVF, stelt de lidstaat in elk operationeel programma de afbakeningscriteria vast voor de acties die door het EFRO moeten worden gesteund en die welke door de andere communautaire ondersteuningsinstrumenten moeten worden gesteund.

Artikel 10

Gebieden met geografische en natuurlijke handicaps

In door het EFRO gecofinancierde regionale programma's voor gebieden met geografische en natuurlijke handicaps zoals bedoeld in artikel 52, onder f), van Verordening (EG) nr. 1083/2006, wordt bijzondere aandacht besteed aan de aanpak van de specifieke problemen van deze gebieden.

Onverminderd de artikelen 4 en 5 kan het EFRO in het bijzonder bijdragen aan de financiering van investeringen die zijn gericht op verbetering van de toegankelijkheid, bevordering en ontwikkeling van economische activiteiten die verband houden met het culturele en natuurlijke erfgoed, bevordering van het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen en aanmoediging van duurzaam toerisme.

Artikel 11

Ultraperifere gebieden

1.   De specifieke extra toewijzing zoals bedoeld in punt 20 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1083/2006, wordt gebruikt ter compensatie van de met de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag omschreven handicaps verband houdende extra kosten in de ultraperifere gebieden bij de ondersteuning van:

a)

de in artikel 4 en/of artikel 5 genoemde prioriteiten, indien nodig;

b)

goederenvervoersdiensten en starterssteun voor vervoersdiensten;

c)

acties die verband houden met opslagbeperkingen, overdimensionering en onderhoud van productiemiddelen, en gebrek aan menselijk kapitaal op de plaatselijke arbeidsmarkt.

2.   Binnen de reikwijdte van artikel 3 kunnen met de specifieke extra toewijzing investeringskosten worden gefinancierd. Daarnaast wordt de specifieke extra toewijzing tot een minimum van 50 % gebruikt om de exploitatiesteun en uitgaven voor openbaredienstverplichtingen en overheidsopdrachten voor dienstverlening in de ultraperifere gebieden te helpen financieren.

3.   Het bedrag waarvoor het cofinancieringspercentage geldt, is, uitsluitend in het geval van exploitatiesteun en uitgaven voor openbaredienstverplichtingen en overheidsopdrachten voor dienstverlening, evenredig aan de in lid 1 bedoelde extra kosten voor de begunstigde en kan in het geval van investeringsuitgaven de totale in aanmerking komende kosten bestrijken.

4.   Financiering uit hoofde van dit artikel mag niet worden gebruikt ter ondersteuning van:

a)

acties voor producten van bijlage I bij het Verdrag;

b)

steunmaatregelen voor personenvervoer die zijn toegestaan uit hoofde van artikel 87, lid 2, onder a), van het Verdrag;

c)

belastingvrijstellingen en vrijstelling van sociale lasten.

HOOFDSTUK III

SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE DOELSTELLING „EUROPESE TERRITORIALE SAMENWERKING”

AFDELING 1

Operationele programma's

Artikel 12

Inhoud

Elk operationeel programma in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” bevat de volgende gegevens:

1.

een analyse van de situatie in het samenwerkingsgebied wat de sterke en de zwakke punten betreft en de strategie die op basis daarvan is gekozen;

2.

een lijst van de in aanmerking komende gebieden in het programmagebied, met inbegrip van, wat programma's voor grensoverschrijdende samenwerking betreft, de flexibiliteitsgebieden bedoeld in artikel 21, lid 1;

3.

de motivering van de prioriteiten die worden gesteld op basis van de communautaire strategische richtsnoeren over cohesie, het nationale strategische referentiekader wanneer de lidstaat heeft besloten om hierin uit hoofde van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” gefinancierde acties op te nemen, en de resultaten van de evaluatie vooraf zoals bedoeld in artikel 48, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1083/2006;

4.

gegevens over de prioritaire zwaartepunten en de bijbehorende specifieke doelen. Deze specifieke doelen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal prestatie- en resultaatindicatoren, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. De indicatoren maken het mogelijk om de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie, alsmede het verwezenlijken van de doelstellingen van het prioritaire zwaartepunt te meten;

5.

alleen ter informatie, een indicatieve uitsplitsing per categorie van het geprogrammeerde gebruik van de bijdrage uit het EFRO aan het operationele programma overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen die de Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedoelde procedure heeft aangenomen;

6.

één enkel financieringsplan, zonder onderverdeling naar lidstaat, met twee tabellen:

a)

een eerste tabel waarin het voor de bijdrage uit het EFRO beoogde bedrag van het totale financiële krediet overeenkomstig de artikelen 52, 53 en 54 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 per jaar wordt uitgesplitst. De per jaar geplande bijdrage uit het EFRO moet verenigbaar zijn met het toepasselijke financiële kader;

b)

een tweede tabel waarin voor de hele programmeringsperiode, voor het operationele programma en voor elk prioritair zwaartepunt het bedrag van het totale financiële krediet van de Gemeenschapsbijdrage en van de corresponderende nationale kredieten wordt aangegeven, alsmede het percentage dat uit het EFRO wordt bijgedragen. Wanneer overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 de nationale bijdrage bestaat uit particuliere en overheidsuitgaven, wordt in de tabel de indicatieve uitsplitsing tussen de particuliere en de overheidsuitgaven vermeld. Wanneer overeenkomstig dat artikel de nationale bijdrage bestaat uit overheidsuitgaven, wordt in de tabel het bedrag van de nationale overheidsbijdrage vermeld;

7.

indien van toepassing, informatie over complementariteit met maatregelen die door het ELFPO, respectievelijk het EVF, worden gefinancierd;

8.

de regelingen voor de uitvoering van het operationele programma, waaronder:

a)

aanwijzing door de lidstaten van alle in artikel 14 genoemde autoriteiten;

b)

een beschrijving van de toezicht- en evaluatiesystemen;

c)

inlichtingen over de instantie die bevoegd is voor het ontvangen van de door de Commissie verrichte betalingen, en over één of meer instanties die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de betalingen aan de begunstigden;

d)

een omschrijving van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen, om de doorzichtigheid van deze geldstromen te verzekeren;

e)

de elementen die tot doel hebben te zorgen voor de openbaarheid en de informatie over het operationele programma zoals bedoeld in artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1083/2006;

f)

een beschrijving van de tussen de Commissie en de lidstaten overeengekomen procedures voor de uitwisseling van computergegevens om te kunnen voldoen aan de in Verordening (EG) nr. 1083/2006 gestelde eisen met betrekking tot de betaling, het toezicht en de evaluatie;

9.

een indicatieve lijst van de grote projecten in de zin van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 die, naar verwacht wordt, in de programmeringsperiode ter goedkeuring bij de Commissie zullen worden ingediend.

AFDELING 2

Subsidiabiliteit

Artikel 13

Regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven

Voor het bepalen van de subsidiabiliteit van de uitgaven gelden de desbetreffende nationale regels welke zijn overeengekomen door de lidstaten die aan een operationeel programma in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” deelnemen, tenzij er communautaire regels zijn vastgelegd.

De Commissie stelt, overeenkomstig artikel 56, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 en onverminderd artikel 7 van deze verordening, gemeenschappelijke regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven vast volgens de procedure van artikel 103, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1083/2006.

In gevallen waarin artikel 7 voorziet in verschillende regels inzake de subsidiabiliteit van uitgaven in verschillende lidstaten die deelnemen aan een operationeel programma in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, gelden in het gehele programmagebied de ruimste subsidiabiliteitsregels.

AFDELING 3

Beheer, toezicht en controle

Artikel 14

Aanwijzing van autoriteiten

1.   De lidstaten die deelnemen aan een operationeel programma wijzen één enkele beheersautoriteit, één enkele certificerende autoriteit en één enkele auditautoriteit aan; laatstgenoemde is gevestigd in de lidstaat van de beheersautoriteit. De certificeringsautoriteit neemt de betalingen van de Commissie in ontvangst en verricht, normaliter, de betalingen aan de eerstverantwoordelijke begunstigde.

De beheersautoriteit stelt na overleg met de in het programmagebied vertegenwoordigde lidstaten een gezamenlijk technisch secretariaat in. Dit laatste staat de beheersautoriteit, het toezichtcomité en, waar passend, de auditautoriteit bij in de uitvoering van hun respectieve taak.

2.   De auditautoriteit voor het operationele programma wordt bij het uitvoeren van de in artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedoelde taken bijgestaan door een groep auditors bestaande uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat die bijdraagt aan het operationele programma. De groep auditors wordt drie maanden na het besluit tot goedkeuring van het operationele programma opgericht. Zi j stelt haar reglement van orde vast. Zij wordt voorgezeten door de auditautoriteit voor het operationele programma.

De deelnemende lidstaat kan met eenparigheid van stemmen besluiten dat de auditautoriteit gemachtigd wordt om de taken bedoeld in artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1083/2006, rechtstreeks in het hele door het programma bestreken grondgebied uit te oefenen, zonder dat een groep auditors zoals omschreven in de eerste alinea nodig is.

De auditors zijn onafhankelijk van het in artikel 16, lid 1, bedoelde controlesysteem.

3.   Elke aan een operationeel programma deelnemende lidstaat wijst vertegenwoordigers aan die zitting hebben in het in artikel 63 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedoelde toezichtcomité.

Artikel 15

Functie van de beheersautoriteit

1.   De beheersautoriteit verricht de in artikel 60 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedoelde taken, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de rechtmatigheid, in relatie tot de nationale en de Gemeenschapsregels, van de concrete acties en de uitgaven, zoals bepaald onder b) van dat artikel. In deze context overtuigt zij zich ervan of de uitgaven van elke begunstigde die deelneemt aan een concrete actie, door de in artikel 16, lid 1, bedoelde controleur zijn gevalideerd.

2.   De beheersautoriteit stelt, in voorkomend geval in overleg met de eerstverantwoordelijke begunstigde, de uitvoeringsregelingen voor elke concrete actie vast.

Artikel 16

Controlesysteem

1.   Voor de validering van de uitgaven, zet elke lidstaat een controlesysteem op aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de meegefinancierde goederen en diensten zijn geleverd, of de uitgaven die voor op zijn grondgebied uitgevoerde concrete acties of delen van concrete acties zijn gedeclareerd, juist zijn en of die uitgaven en daarmee samenhangende concrete acties of delen van concrete acties in overeenstemming zijn met de nationale en de Gemeenschapsregels.

Daartoe wijst elke lidstaat de controleurs aan die belast zijn met de controle van de wettigheid en de rechtmatigheid van de uitgaven die worden gedeclareerd door elke begunstigde die aan de concrete actie deelneemt. De lidstaten kunnen besluiten één controleur voor het hele programmagebied aan te wijzen.

Als alleen voor de volledige concrete actie kan worden nagegaan of de meegefinancierde goederen en diensten zijn geleverd, wordt die controle verricht door de controleur van de lidstaat waarin de eerstverantwoordelijke begunstigde gevestigd is, of door de beheersautoriteit.

2.   Elke lidstaat ziet erop toe dat de uitgaven binnen een termijn van drie maanden door de controleurs kunnen worden gevalideerd.

Artikel 17

Financieel beheer

1.   De EFRO-bijdrage wordt op één enkele rekening zonder nationale subrekeningen betaald.

2.   Onverminderd de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor het opsporen en corrigeren van onregelmatigheden en voor het terugvorderen van onterecht betaalde bedragen, zorgt de certificerende autoriteit ervoor dat alle ten gevolge van een onregelmatigheid betaalde bedragen van de eerstverantwoordelijke begunstigde teruggevorderd worden. De begunstigden betalen de eerstverantwoordelijke begunstigde de onverschuldigd betaalde bedragen terug volgens de tussen hen gesloten overeenkomst.

3.   Als de eerstverantwoordelijke begunstigde er niet in slaagt terugbetaling van een begunstigde te verkrijgen, betalen de lidstaten op het grondgebied waarvan de betrokken begunstigde is gevestigd, het bedrag dat onverschuldigd aan die begunstigde is betaald, aan de certificerende autoriteit terug.

Artikel 18

Europese groepering voor territoriale samenwerking

De lidstaten die deelnemen aan een operationeel programma in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” kunnen gebruikmaken van een Europese groepering voor territoriale samenwerking uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (10), teneinde die groepering de verantwoordelijkheid te geven voor het beheer van het operationele programma door de bevoegdheden van de beheersautoriteit en van het gezamenlijke technische secretariaat er aan over te dragen. In deze context behoudt elke lidstaat zijn financiële verantwoordelijkheid.

AFDELING 4

Concrete acties

Artikel 19

Selectie van concrete acties

1.   Bij concrete acties die zijn geselecteerd voor operationele programma's welke zijn gericht op de ontwikkeling van grensoverschrijdende activiteiten zoals bedoeld in artikel 6, punt 1, en voor operationele programma's welke zijn gericht op de totstandbrenging en ontwikkeling van transnationale samenwerking zoals bedoeld in artikel 6, punt 2, moeten begunstigden uit ten minste twee landen, waaronder ten minste één lidstaat, zijn betrokken, die voor elke concrete actie op ten minste twee van de volgende manieren samenwerken: gezamenlijke ontwikkeling, gezamenlijke tenuitvoerlegging, gezamenlijk gebruik van personeel en gezamenlijke financiering.

De geselecteerde concrete acties die aan de bovenstaande voorwaarden voldoen, kunnen in één enkel land worden uitgevoerd, mits zij zijn ingediend door instanties die tot ten minste twee landen behoren.

De bovenstaande voorwaarden gelden niet voor de in artikel 6, punt 1, derde alinea, bedoelde acties uit hoofde van het Peace-programma.

2.   Bij concrete acties die zijn geselecteerd voor operationele programma's waarbij het gaat om interregionale samenwerking zoals bedoeld in artikel 6, punt 3, onder a), moeten begunstigden op regionaal of lokaal niveau betrokken zijn uit ten minste:

a)

drie lidstaten, of

b)

drie landen, waaronder ten minste twee lidstaten, wanneer een begunstigde van een derde land hierbij betrokken is.

Bij voor operationele programma's geselecteerde concrete acties zoals bedoeld in artikel 6, punt 3, onder b), worden, waar mogelijk volgens het soort concrete actie, de in de eerste alinea van dit lid genoemde voorwaarden toegepast.

Die begunstigden werken voor elke concrete actie op de volgende manier samen: gezamenlijke ontwikkeling, gezamenlijke tenuitvoerlegging, gezamenlijk gebruik van personeel en gezamenlijke financiering.

3.   Naast de in artikel 65 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedoelde taken is het toezichtcomité of een aan hem rapporterende stuurgroep belast met de selectie van de concrete acties.

Artikel 20

Verantwoordelijkheden van de eerstverantwoordelijke begunstigde en andere begunstigden

1.   Voor elke concrete actie wijzen de begunstigden in eigen midden een eerstverantwoordelijke begunstigde aan. De eerstverantwoordelijke begunstigde heeft de volgende taken:

a)

hij stelt de regelingen vast voor zijn betrekkingen met de begunstigden die aan de concrete actie deelnemen, en wel in de vorm van een overeenkomst waarin, onder meer, bepalingen zijn opgenomen die een goed financieel beheer van de aan de concrete actie toegewezen middelen garanderen, met inbegrip van regelingen voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen;

b)

hij draagt zorg voor de tenuitvoerlegging van de volledige concrete actie;

c)

hij ziet erop toe dat de uitgaven die door de aan de concrete actie deelnemende begunstigden zijn ingediend, zijn betaald voor de tenuitvoerlegging van de concrete actie en in overeenstemming zijn met de activiteiten die door de aan de concrete actie deelnemende begunstigden onderling zijn overeengekomen;

d)

hij gaat na of de uitgaven die door de aan de concrete actie deelnemende begunstigden zijn ingediend, zijn gevalideerd door de controleurs;

e)

hij is verantwoordelijk voor het doorgeven van de EFRO-bijdrage aan de begunstigden die deelnemen aan de concrete actie.

2.   Elke aan de concrete actie deelnemende begunstigde:

a)

is aansprakelijk in geval van onregelmatigheid van de door hem gedeclareerde uitgaven;

b)

stelt de lidstaat waarin hij is gevestigd, in kennis van zijn deelname aan een concrete actie wanneer deze lidstaat als zodanig niet deelneemt aan het betrokken operationele programma.

Artikel 21

Bijzondere voorwaarden betreffende de plaats van uitvoering van de concrete acties

1.   In de context van grensoverschrijdende samenwerking kan het EFRO in deugdelijk gemotiveerde gevallen uitgaven die zijn gedaan bij de uitvoering van concrete acties of delen van concrete acties, financieren tot 20 % van het bedrag van zijn bijdrage aan het betreffende operationele programma in NUTS III-gebieden grenzend aan de gebieden die voor dat programma subsidiabel zijn zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1083/2006, of omringd door zulke gebieden. In uitzonderlijke gevallen zoals overeengekomen tussen de Commissie en de lidstaten, kan deze flexibiliteit ook gelden voor NUTS II-gebieden waar de gebieden bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1083/2006, gelegen zijn.

Op projectniveau kunnen uitgaven welke gedaan zijn door partners die gevestigd zijn buiten het gebied van het programma zoals bepaald in de eerste alinea, subsidiabel zijn, indien de doelstellingen van het project moeilijk zouden kunnen worden verwezenlijkt zonder de deelname van die partner.

2.   In de context van transnationale samenwerking kan het EFRO in deugdelijk gemotiveerde gevallen uitgaven van buiten het gebied gevestigde partners die aan acties deelnemen, financieren tot 20 % van het bedrag van zijn bijdrage aan het betrokken operationele programma, als die uitgaven de regio's in het gebied van de samenwerkingsdoelstelling ten goede komen.

3.   In de context van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking kan het EFRO uitgaven die zijn gedaan bij de tenuitvoerlegging van concrete acties of delen van concrete acties op het grondgebied van landen buiten de Europese Gemeenschap, financieren tot 10 % van het bedrag van zijn bijdrage aan het betrokken operationele programma, als die uitgaven de regio's van de Gemeenschap ten goede komen.

4.   De lidstaten zien toe op de wettigheid en rechtmatigheid van deze uitgaven. De beheersautoriteit bevestigt de selectie van concrete acties buiten de voor steun in aanmerking komende gebieden zoals bedoeld in de leden 1 tot en met 3.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting noch aan de wijziging, met inbegrip van de gedeeltelijke of volledige intrekking, van de bijstandsverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1783/1999, of andere wetgeving die op 31 december 2006 op die bijstandsverlening van toepassing is, en bijgevolg daarna op die bijstandsverlening of de betrokken projecten van toepassing zal zijn totdat ze worden afgesloten.

2.   Aanvragen die zijn ingediend in het kader van Verordening (EG) nr. 1783/1999 blijven geldig.

Artikel 23

Intrekkingen

1.   Onverminderd artikel 22, wordt Verordening (EG) nr. 1783/1999 met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden uitgelegd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 24

Herzieningsclausule

Het Europees Parlement en de Raad bezien deze verordening vóór 31 december 2013 opnieuw, overeenkomstig de procedure in artikel 162 van het Verdrag.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 5 juli 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB C 255 van 14.10.2005, blz. 91.

(2)  PB C 231 van 20.9.2005, blz. 19.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 6 juli 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 12 juni 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van het Europees Parlement van 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.

(5)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 173/2005 (PB L 29 van 2.2.2005, blz. 3).

(6)  Zie bladzijde 12 van dit Publicatieblad.

(7)  Zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad.

(8)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(9)  PB L 213 van 13.8.1999, blz. 1.

(10)  Zie bladzijde 19 van dit Publicatieblad.


31.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/12


VERORDENING (EG) Nr. 1081/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 juli 2006

betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1784/1999

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 148,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (4) wordt het actiekader voor de structuurfondsen en het Cohesiefonds vastgelegd en worden, in het bijzonder, de doelstellingen, de beginselen en de voorschriften betreffende partnerschap, programmering, evaluatie en beheer vastgesteld. Bijgevolg moet de opdracht van het Europees Sociaal Fonds (hierna „het ESF” genoemd) worden vastgesteld, uitgaande van de in artikel 146 van het Verdrag omschreven taken en in de context van de werkzaamheden van de lidstaten en de Gemeenschap met betrekking tot de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid als bedoeld in artikel 125 van het Verdrag.

(2)

Er dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot het soort activiteiten dat door het ESF kan worden gefinancierd in het kader van de doelstellingen die zijn omschreven in Verordening (EG) nr. 1083/2006.

(3)

Het ESF versterkt de economische en sociale samenhang door verbetering van de werkgelegenheidskansen in het kader van de bij artikel 146 van het Verdrag aan het ESF toevertrouwde taken en van de bij artikel 159 van het Verdrag aan de structuurfondsen toevertrouwde taken, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1083/2006.

(4)

Deze benadering krijgt meer betekenis in het licht van de uitdagingen die voortvloeien uit de uitbreiding van de Unie en de economische globalisering. In dit verband moet het belang van het Europese sociale model en de modernisering ervan worden erkend.

(5)

Overeenkomstig de artikelen 99 en 128 van het Verdrag en met het oog op de heroriëntering van de Lissabon-strategie inzake groei en werkgelegenheid heeft de Raad een geïntegreerd pakket van globale richtsnoeren voor het economische beleid en werkgelegenheidsrichtsnoeren goedgekeurd; in de laatstgenoemde richtsnoeren worden doelstellingen, prioriteiten en streefniveaus vastgesteld. De Europese Raad van Brussel van 22 en 23 maart 2005 heeft in dit verband opgeroepen tot het inzetten van alle passende nationale en communautaire middelen — inclusief het cohesiebeleid.

(6)

Er zijn nieuwe ervaringen opgedaan met het communautair initiatiefprogramma EQUAL, met name wat betreft de combinatie van lokale, regionale, nationale en Europese acties. Deze moeten in de ESF-steun worden geïntegreerd. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de participatie van doelgroepen, de integratie van migranten, inclusief asielzoekers, de vaststelling van beleidskwesties en vervolgens de mainstreaming hiervan, innovatie en experimenteertechnieken, de methodiek van transnationale samenwerking, het erbij betrekken van groepen met een achterstandspositie op de arbeidsmarkt, en de aanpak van de gevolgen van sociale kwesties op de interne markt, toegang tot en beheer van projecten van NGO's.

(7)

Het ESF zal de beleidsmaatregelen van de lidstaten die nauw aansluiten bij de richtsnoeren en aanbevelingen in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie en de doelstellingen van de Gemeenschap met betrekking tot sociale integratie, non-discriminatie, bevordering van de gelijkheid, onderwijs en opleiding, dienen te steunen om een betere bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de tijdens de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 en die van Göteborg van 15 en 16 juni 2001 overeengekomen doelstellingen en streefniveaus.

(8)

Het ESF moet ook de relevante dimensies en gevolgen van de wijzigingen in de demografische opbouw van de beroepsbevolking van de Gemeenschap aanpakken, in het bijzonder door middel van permanente beroepsopleiding.

(9)

Met het oog op een betere anticipatie op veranderingen en een beter beheer ervan, de bevordering van de economische groei, de werkgelegenheidskansen voor vrouwen en mannen en de kwaliteit van en de productiviteit op het werk, in het kader van de doelstellingen „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en „convergentie”, moet de steun uit het ESF in het bijzonder worden geconcentreerd op vergroting van het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven, versterking van het menselijk kapitaal en de toegang tot en de participatie op de arbeidsmarkt, verbetering van de sociale integratie van kansarmen en bestrijding van discriminatie, aanmoediging van de herintreding op de arbeidsmarkt van economisch inactieven en bevordering van partnerschappen voor hervorming.

(10)

Naast deze prioriteiten is het in het kader van de convergentiedoelstelling en in het licht van een toenemende economische groei, de werkgelegenheidskansen voor vrouwen en mannen en de kwaliteit van en de productiviteit op het werk, noodzakelijk in de minst ontwikkelde regio's en lidstaten de investeringen in menselijk kapitaal uit te breiden en te verbeteren en de institutionele, bestuurlijke en gerechtelijke capaciteit te versterken, in het bijzonder om hervormingen voor te bereiden en uit te voeren en om het acquis te handhaven.

(11)

Binnen deze prioriteiten is een flexibele selectie van ESF-activiteiten nodig om de specifieke uitdagingen in elke lidstaat aan te gaan en de door het ESF gefinancierde prioritaire acties moeten een zekere mate van flexibiliteit bieden om op deze uitdagingen te reageren.

(12)

De bevordering van innovatieve transnationale en interregionale acties is een belangrijk aspect dat in de werkingssfeer van het ESF moet worden geïntegreerd. Om de samenwerking te bevorderen is het wenselijk dat de lidstaten, bij de programmering van transnationale en interregionale acties een horizontale aanpak hanteren of er een specifiek prioritair zwaartepunt van maken.

(13)

Er moet op worden toegezien dat de actie van het ESF consistent is met de beleidsmaatregelen in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie en dat de steun uit het ESF wordt geconcentreerd op de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren en -aanbevelingen ter zake van die strategie.

(14)

Een efficiënte en doeltreffende uitvoering van de door het ESF gesteunde actie berust op goed bestuur en partnerschap tussen alle betrokken territoriale en sociaal-economische actoren en in het bijzonder de sociale partners en andere belanghebbenden, waaronder die op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau. De sociale partners hebben een sleutelrol in het brede partnerschap voor verandering en hun inzet voor de versterking van de economische en sociale samenhang door de verbetering van de werkgelegenheids- en arbeidskansen is van essentieel belang. Wanneer de werkgevers en werknemers collectief bijdragen aan de financiering van een ESF-actie, wordt deze financiële bijdrage, hoewel het om een private uitgave gaat, meegenomen in de berekening van de medefinanciering door het ESF.

(15)

Het ESF steunt acties die in overeenstemming zijn met de in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie vastgestelde richtsnoeren en aanbevelingen. Wijzigingen van de richtsnoeren en aanbevelingen leiden alleen tot herziening van een operationeel programma wanneer een lidstaat of de Commissie, in overleg met een lidstaat, oordeelt dat het operationele programma ingrijpende sociaal-economische veranderingen moet weerspiegelen, of belangrijke verschuivingen van de communautaire, nationale of regionale prioriteiten meer of op een ander wijze recht moet doen. Tevens kunnen programma's worden gewijzigd in het licht van de evaluaties of bij gebleken uitvoeringsmoeilijkheden.

(16)

De lidstaten en de Commissie moeten erop toezien dat de uitvoering van de prioriteiten die het ESF in het kader van de doelstellingen „convergentie” en „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” financiert, bijdraagt tot de bevordering van de gelijkheid en tot de opheffing van ongelijkheden tussen vrouwen en mannen; „gendermainstreaming” zou moeten worden gecombineerd met specifieke maatregelen om de duurzame arbeidsparticipatie van vrouwen en de vooruitgang op dat gebied te verbeteren.

(17)

Het ESF moet tevens technische bijstand verlenen, waarbij bijzondere aandacht moet gaan naar de stimulering van wederzijds leren door uitwisseling van ervaringen en door overdracht van goede praktijken, en waarbij de nadruk moet worden gelegd op de bijdrage van het ESF aan de beleidsdoelstellingen en -prioriteiten van de Gemeenschap ten aanzien van werkgelegenheid en sociale integratie.

(18)

In Verordening (EG) nr. 1083/2006 is bepaald dat de subsidiabiliteit van de uitgaven op nationaal niveau moet worden vastgesteld, met bepaalde uitzonderingen, waarvoor specifieke bepalingen moeten worden vastgesteld. De uitzonderingen met betrekking tot het ESF dienen derhalve te worden vastgesteld.

(19)

Duidelijkheidshalve dient Verordening (EG) nr. 1784/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 betreffende het Europees Sociaal Fonds (5) te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening worden de taken van het Europees Sociaal Fonds (hierna „het ESF” genoemd), de reikwijdte van de bijstandsverlening uit het ESF, specifieke bepalingen alsmede de soorten uitgaven die voor bijstand in aanmerking komen, vastgesteld.

2.   Voor het ESF gelden Verordening (EG) nr. 1083/2006 en deze verordening.

Artikel 2

Taken

1.   Het ESF draagt bij aan de prioriteiten van de Gemeenschap wat betreft de versterking van de economische en sociale samenhang door verbetering van de werkgelegenheids- en arbeidskansen, en door bevordering van een hoog werkgelegenheidsniveau en meer en betere banen. Dit wordt bereikt door ondersteuning van de beleidsmaatregelen van de lidstaten die gericht zijn op totstandbrenging van volledige werkgelegenheid en kwaliteit van en productiviteit op het werk, op bevordering van de sociale integratie, met inbegrip van de toegang van kansarmen tot werk, en de terugdringing van nationale, regionale en lokale verschillen in werkgelegenheid.

In het bijzonder steunt het ESF acties die in overeenstemming zijn met maatregelen van de lidstaten, op basis van de in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie vastgestelde richtsnoeren, zoals deze zijn opgenomen in de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid en de bijbehorende aanbevelingen.

2.   Bij het vervullen van de in lid 1 bedoelde taken steunt het ESF de prioriteiten van de Gemeenschap met betrekking tot de noodzaak de sociale samenhang te vergroten, de productiviteit en het concurrentievermogen te versterken en economische groei en duurzame ontwikkeling te bevorderen. Daarbij houdt het ESF rekening met de relevante prioriteiten en doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs en opleiding, verhoging van de arbeidsparticipatie van economisch inactieven, bestrijding van sociale uitsluiting, in het bijzonder van achtergestelde bevolkingsgroepen zoals mensen met een handicap, bevordering van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen en non-discriminatie.

Artikel 3

Reikwijdte van de bijstandsverlening

1.   In het kader van de doelstellingen „convergentie” en „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” steunt het ESF acties in de lidstaten met betrekking tot de hierna opgesomde prioriteiten:

a)

verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven en ondernemers, om het anticiperen op en het positieve management van economische veranderingen te verbeteren, in het bijzonder door de bevordering van:

i)

levenslang leren en meer investeringen in menselijk kapitaal door bedrijven — vooral het midden- en kleinbedrijf — en werknemers, door de ontwikkeling en uitvoering van systemen en strategieën, onder meer door middel van leercontracten waardoor opleidingen beter toegankelijk worden voor met name laaggeschoolde en oudere werknemers, door de ontwikkeling van kwalificaties en bekwaamheden, door de verspreiding van ICT, e-leren, milieuvriendelijke technologieën en managementvaardigheden, en door de stimulering van ondernemingsgeest en innovatie en startend ondernemerschap;

ii)

de ontwikkeling en verspreiding van innovatieve en productievere vormen van arbeidsorganisatie, waaronder verbetering van gezondheid en veiligheid op het werk, de identificatie van toekomstige beroeps- en vaardigheidsvereisten, en de ontwikkeling van specifieke arbeidsbemiddelings-, opleidings- en ondersteunende diensten, waaronder outplacement, voor werknemers die geconfronteerd worden met de herstructurering van bedrijf of sector;

b)

vergemakkelijking van de toegang tot het arbeidsproces en duurzame integratie op de arbeidsmarkt voor werkzoekenden en inactieven, voorkoming van werkloosheid, met name langdurige en jeugdwerkloosheid, aanmoediging van actief ouder worden, verlenging van het actieve leven en vergroting van de arbeidsparticipatie, in het bijzonder door de bevordering van:

i)

de modernisering en versterking van de arbeidsmarktinstellingen, vooral de arbeidsvoorziening en andere relevante initiatieven in het kader van de strategieën van de Europese Unie en van de lidstaten voor volledige werkgelegenheid;

ii)

de uitvoering van actieve en preventieve maatregelen waardoor behoeften vroegtijdig worden gesignaleerd en individuele actieplannen en steun op maat wordt verleend, zoals opleiding op maat, zoeken naar werk, outplacement en mobiliteit, arbeid als zelfstandige en oprichting van bedrijven, met inbegrip van coöperatieve ondernemingen, maatregelen ter stimulering van participatie op de arbeidsmarkt, flexibele regelingen om oudere werknemers langer aan het werk te houden en maatregelen om te helpen werk en privéleven beter te combineren, zoals betere toegang tot kinderopvang en zorgvoorzieningen voor afhankelijke personen;

iii)

mainstreaming en specifieke maatregelen om de toegang tot de arbeidsmarkt te verbeteren en de duurzame arbeidsparticipatie van vrouwen en de vooruitgang op dat gebied te vergroten, om gendersegregatie op de arbeidsmarkt te verminderen, waaronder begrepen het aanpakken van de directe en indirecte diepere oorzaken van de loonverschillen tussen mannen en vrouwen;

iv)

specifieke maatregelen om de arbeidsparticipatie van migranten te vergroten en daardoor hun sociale integratie te versterken, de geografische en beroepsmobiliteit van werknemers en grensoverschrijdende integratie van arbeidsmarkten te vergemakkelijken, waaronder begrepen begeleiding, taalonderwijs en erkenning van competenties en verworven vaardigheden;

c)

versterken van de sociale integratie van kansarmen met het oog op hun duurzame integratie in het arbeidsproces en bestrijding van alle vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt, in het bijzonder door de bevordering van:

i)

trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen, zoals sociaal uitgeslotenen, vroegtijdige schoolverlaters, minderheden, mensen met een handicap en mantelzorgers, via inzetbaarheidsmaatregelen onder meer op het gebied van de sociale economie, toegang tot beroepsonderwijs en -opleiding, en begeleidende maatregelen en aangepaste ondersteuning en maatschappelijke en zorgvoorzieningen die de werkgelegenheidskansen vergroten;

ii)

aanvaarding van de diversiteit op de werkplek en bestrijding van discriminatie bij het betreden van en het doorstromen op de arbeidsmarkt, onder meer via bewustmaking, participatie van plaatselijke gemeenschappen en bedrijven en bevordering van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven;

d)

vergroting van menselijk kapitaal, in het bijzonder door de bevordering van:

i)

de voorbereiding en invoering van hervormingen in onderwijs- en opleidingssystemen teneinde de inzetbaarheid te ontwikkelen, de arbeidsmarktrelevantie van initieel onderwijs en beroepsonderwijs alsook initiële opleiding en beroepsopleiding te verbeteren, en de vaardigheden van opleiders voortdurend bij te scholen met het oog op innovatie en een kenniseconomie;

ii)

netwerkactiviteiten tussen instellingen voor hoger onderwijs, onderzoek- en technologiecentra en bedrijven;

e)

bevordering van partnerschappen, pacten en initiatieven via netwerkvorming van de betrokken belanghebbenden, zoals sociale partners en NGO's op transnationaal, nationaal, regionaal en plaatselijk niveau teneinde hervormingen te stimuleren op het gebied van werkgelegenheid en integratie op de arbeidsmarkt.

2.   In het kader van de convergentiedoelstelling steunt het ESF acties in de lidstaten met betrekking tot de hierna opgesomde prioriteiten:

a)

uitbreiding en verbetering van investeringen in menselijk kapitaal, in het bijzonder door de bevordering van:

i)

de uitvoering van hervormingen in onderwijs- en opleidingssystemen, vooral met de bedoeling de respons op te wekken van mensen op de behoeften van een kennismaatschappij en levenslang leren;

ii)

een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke levensfase, onder meer via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten terug te dringen, de seksedesegregatie van vakgebieden en de toegang tot en de kwaliteit van initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiële opleiding, beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken;

iii)

de ontwikkeling van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie, met name via onderwijs en opleiding op postuniversitair niveau voor onderzoekers;

b)

versterking van de institutionele capaciteit en de doeltreffendheid van overheidsadministraties en -diensten op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau en, in voorkomend geval, de sociale partners en de niet-gouvernementele organisaties met het oog op betere regelgeving, hervormingen en goed bestuur, vooral op het gebied van economie, werkgelegenheid, onderwijs, sociale zaken, milieu en justitieel gebied, in het bijzonder door de bevordering van:

i)

mechanismen ter verbetering van een goede concipiëring, monitoring en evaluatie van beleid en programma's, onder meer via studies, statistieken en deskundige advisering, ondersteuning van de coördinatie tussen de diensten en dialoog tussen de betrokken publieke en particuliere instanties;

ii)

capaciteitsopbouw voor de uitvoering van beleidsmaatregelen en programma's op de betrokken gebieden, onder meer met het oog op de handhaving van de wetgeving, vooral via permanente opleiding van management en personeel en via specifieke steun aan essentiële diensten, inspectiediensten en sociaal-economische actoren, waaronder de sociale en milieupartners, de betrokken niet-gouvernementele organisaties en de vertegenwoordigende beroepsorganisaties.

3.   In het kader van de in de leden 1 en 2 vermelde prioriteiten kunnen de lidstaten zich richten op die prioriteiten die het meest geschikt zijn om de specifieke uitdagingen waarmee zij geconfronteerd worden, het hoofd te bieden.

4.   Het ESF kan de in artikel 3, lid 2, van deze verordening genoemde maatregelen steunen op het gehele grondgebied van de lidstaten die op grond van artikel 5, lid 2, en artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 in aanmerking komen voor steun respectievelijk overgangssteun uit het Cohesiefonds.

5.   Bij de uitvoering van de in de leden 1 en 2 genoemde doelstellingen en prioriteiten steunt het ESF de bevordering en mainstreaming van innovatieve activiteiten in de lidstaten.

6.   Het ESF steunt tevens transnationale en interregionale acties, in het bijzonder via de onderlinge uitwisseling van informatie, ervaringen, resultaten en goede praktijkvoorbeelden en via de ontwikkeling van complementaire benaderingen en gecoördineerde of gezamenlijke acties.

7.   In afwijking van artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 kan de financiering van maatregelen in het kader van de in lid 1, onder c), i), van dit artikel genoemde prioriteit van sociale integratie binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling (6) verhoogd worden tot 15 % van de betrokken prioriteit.

Artikel 4

Consistentie en concentratie van de steun

1.   De lidstaten zien erop toe dat de door het ESF gesteunde maatregelen stroken met de op grond van de Europese werkgelegenheidsstrategie ondernomen maatregelen en daartoe bijdragen. In het bijzonder zien zij erop toe dat de in het Nationaal Strategisch Referentiekader vastgestelde strategie en de acties die zijn vervat in de operationele programma's de doelstellingen, prioriteiten en streefniveaus van de strategie in elke lidstaat stimuleren in het kader van de nationale hervormingsprogramma's en actieplannen voor sociale integratie.

Daar waar het ESF kan bijdragen aan de beleidsinitiatieven concentreren de lidstaten de steun ook op de uitvoering van de op grond van artikel 128, lid 4, van het Verdrag geformuleerde toepasselijke aanbevelingen inzake werkgelegenheid en van de relevante werkgelegenheidsgerelateerde doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van sociale integratie, onderwijs en opleiding. De lidstaten handelen in een stabiel programmeringsklimaat.

2.   Binnen de operationele programma's worden de middelen besteed voor de belangrijkste behoeften en geconcentreerd op de beleidsgebieden waar steun uit het ESF een wezenlijk effect kan sorteren om de doelstellingen van het programma te bereiken. Met het oog op zo doeltreffend mogelijke steun van het ESF houden de operationele programma's in voorkomend geval met name rekening met de regio's en plaatsen die te kampen hebben met de ernstigste problemen, zoals achtergestelde stadsgebieden en ultraperifere gebieden, in verval rakende plattelandsgebieden en gebieden die van de visserij leven en regio's die in het bijzonder worden getroffen door het vertrek van ondernemingen.

3.   In voorkomend geval wordt in de nationale verslagen van de lidstaten in het kader van de open coördinatiemethode met betrekking tot sociale bescherming en sociale insluiting een kort onderdeel over de bijdrage van het ESF aan de bevordering van de relevante arbeidsmarktaspecten van sociale integratie opgenomen.

4.   De indicatoren die worden opgenomen in de door het ESF medegefinancierde operationele programma's, zijn strategisch van aard, in aantal beperkt en zijn een afspiegeling van die welke worden gebruikt bij de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie en in de context van de relevante doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van sociale integratie en van onderwijs en opleiding.

5.   De evaluaties met betrekking tot de maatregelen van het ESF betreffen ook de bijdrage van de door het ESF gesteunde maatregelen tot de uitvoering van de richtsnoeren en aanbevelingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie en tot de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van sociale integratie, bestrijding van discriminatie, gelijkheid tussen mannen en vrouwen en van onderwijs en opleiding in de betrokken lidstaat.

Artikel 5

Goed bestuur en partnerschap

1.   Het ESF stimuleert goed bestuur en partnerschap. De ESF-steun wordt op het passende territoriale niveau gepland en uitgevoerd, met inachtneming van het nationale, het regionale en het plaatselijke niveau, overeenkomstig de voor elke lidstaat specifieke institutionele regelingen.

2.   De lidstaten zien toe op de betrokkenheid van de sociale partners en op adequate raadpleging en participatie van andere belanghebbenden, op het passende territoriale niveau, bij de voorbereiding, uitvoering en monitoring van de ESF-steun.

3.   De beheersautoriteit van elk operationeel programma stimuleert een adequate participatie van de sociale partners in de op grond van artikel 3 gefinancierde activiteiten.

In het kader van de convergentiedoelstelling wordt een passend bedrag van de middelen van het ESF uitgetrokken voor capaciteitsopbouw, waaronder trainingsprojecten, netwerkvorming, intensivering van de sociale dialoog en voor activiteiten die door de sociale partners gezamenlijk worden ondernomen, in het bijzonder met betrekking tot de verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a).

4.   De beheersautoriteit van elk operationeel programma stimuleert een adequate participatie van de niet-gouvernementele organisaties in de gefinancierde activiteiten alsmede hun toegang tot die activiteiten, met name op het gebied van sociale integratie, gelijkheid van vrouwen en mannen en gelijke kansen.

Artikel 6

Gelijkheid van vrouwen en mannen en gelijke kansen

De lidstaten zien erop toe dat de operationele programma's een beschrijving bevatten van de manier waarop de gelijkheid van vrouwen en mannen en gelijke kansen worden gestimuleerd bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van operationele programma's. De lidstaten stimuleren waar nodig een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan het beheer en de uitvoering van de operationele programma's op plaatselijk, regionaal en nationaal niveau.

Artikel 7

Innovatie

In het kader van elk operationeel programma wordt bijzondere aandacht besteed aan de bevordering en de integratie van innovatieve activiteiten. De beheersautoriteit kiest de thema's voor de innovatiefinanciering in het kader van een partnerschap en stelt de passende uitvoeringsbepalingen vast. Zij deelt het in artikel 63 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedoelde toezichtscomité mee welke onderwerpen zijn gekozen.

Artikel 8

Transnationale en interregionale acties

1.   Wanneer de lidstaten maatregelen ten behoeve van transnationale en/of interregionale acties als bedoeld in artikel 3, lid 6, van deze verordening als een specifieke prioriteit binnen een operationeel programma ondersteunen, kan de bijdrage van het ESF op het niveau van de prioriteit met 10 % worden verhoogd . Deze verhoging wordt niet meegenomen in de berekening van de in artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 genoemde maxima.

2.   De lidstaten zien er, in voorkomend geval met de hulp van de Commissie, op toe dat het ESF geen specifieke operaties steunt die tegelijk via andere transnationale programma's van de Gemeenschap, in het bijzonder op het gebied van onderwijs en opleiding, worden gefinancierd.

Artikel 9

Technische bijstand

De Commissie stimuleert in het bijzonder de uitwisseling van ervaringen, bewustmakingsactiviteiten, seminaries, netwerkvorming en intercollegiale toetsing die ten doel hebben om goede praktijken op te sporen en te verspreiden en om wederzijds leren, transnationale en interregionale samenwerking aan te moedigen ter versterking van de beleidsdimensie en van de bijdrage van het ESF tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van werkgelegenheid en sociale integratie.

Artikel 10

Verslagen

De jaarverslagen en eindverslagen over de uitvoering als bedoeld in artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bevatten in voorkomend geval een samenvatting van de uitvoering van:

a)

gendermainstreaming en genderspecifieke maatregelen;

b)

maatregelen om de participatie van migranten op de arbeidsmarkt en derhalve hun sociale integratie te bevorderen;

c)

maatregelen om de integratie van minderheden op de arbeidsmarkt te versterken en daardoor hun sociale integratie te verbeteren;

d)

maatregelen om de integratie op de arbeidsmarkt en de sociale integratie van andere achterstandsgroepen, waaronder mensen met een handicap, te versterken;

e)

innovatieve activiteiten, waaronder een presentatie van de thema's, de resultaten ervan en van hun verspreiding en mainstreaming;

f)

activiteiten op het gebied van transnationale of interregionale samenwerking.

Artikel 11

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.   Het ESF verstrekt steun ten behoeve van subsidiabele uitgaven waaronder, onverminderd artikel 53, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1083/2006, gezamenlijk door werkgevers en werknemers bijgedragen financiële middelen. De bijstand wordt verstrekt in de vorm van niet-terugvorderbare individuele of globale subsidies, terugvorderbare subsidies, rentesubsidies en microkredieten, garantiefondsen en de aankoop van goederen en diensten overeenkomstig de voorschriften inzake overheidsopdrachten.

2.   De volgende uitgaven komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit het ESF:

a)

terugvorderbare btw;

b)

debetrente;

c)

aankoop van meubelen, uitrusting, voertuigen, infrastructuur, onroerend goed en grond.

3.   De volgende kosten worden beschouwd als in aanmerking komend voor een bijdrage uit het ESF als omschreven in lid 1, mits zij worden gemaakt overeenkomstig de nationale voorschriften, waaronder boekhoudregels, en onder de onderstaande specifieke voorwaarden:

a)

de toelagen of salarissen die door een derde partij aan de deelnemers aan een concrete operatie zijn betaald en die tegenover de begunstigde zijn gecertificeerd;

b)

in het geval van subsidies, de indirecte kosten gedeclareerd op forfaitaire basis tot 20 % van de directe kosten voor een concrete actie;

c)

de afschrijvingskosten van de in lid 2, onder c), opgesomde afschrijfbare activa, die uitsluitend zijn toegewezen voor de duur van de concrete operatie, voor zover de overheidssubsidies niet hebben bijgedragen tot de verwerving van deze activa.

4.   De subsidiabiliteitsregels die zijn vastgesteld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1080/2006 zijn van toepassing op de door het ESF medegefinancierde actie die binnen de werkingssfeer van artikel 3 van die verordening valt.

Artikel 12

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van bijstandsverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1784/1999 of andere wetgeving die op 31 december 2006 op die bijstandsverlening van toepassing is en bijgevolg daarna op die bijstandsverlening of de betrokken projecten van toepassing zal zijn tot ze worden afgesloten.

2.   Aanvragen die zijn ingediend in het kader van Verordening (EG) nr. 1784/1999 blijven geldig.

Artikel 13

Intrekkingen

1.   Onverminderd artikel 12, wordt Verordening (EG) nr. 1784/1999 met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden uitgelegd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 14

Herzieningsclausule

Het Europees Parlement en de Raad bezien deze verordening vóór 31 december 2013 opnieuw, overeenkomstig de procedure van artikel 148 van het Verdrag.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 5 juli 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB C 234 van 22.9.2005, blz. 27.

(2)  PB C 164 van 5.7.2005, blz. 48.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 6 juli 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 12 juni 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van het Europees Parlement van 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.

(5)  PB L 213 van 13.8.1999, blz. 5.

(6)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.


31.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/19


VERORDENING (EG) Nr. 1082/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 juli 2006

betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 159, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 159, derde alinea, van het Verdrag is bepaald dat, buiten de in de eerste alinea van dat artikel bedoelde Fondsen om, specifieke maatregelen kunnen worden vastgesteld om de doelstelling van het Verdrag met betrekking tot economische en sociale samenhang te verwezenlijken. Met het oog op de harmonische ontwikkeling van de hele Gemeenschap en op de versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie moet de territoriale samenwerking worden versterkt. Daartoe moeten de nodige maatregelen worden genomen om de voorwaarden waaronder territoriale samenwerkingsacties worden uitgevoerd, te verbeteren.

(2)

Er moeten maatregelen worden getroffen om de aanzienlijke moeilijkheden te ondervangen die de lidstaten, en met name de regionale en de lokale overheden, ondervinden om acties op het gebied van territoriale samenwerking uit te voeren en te beheren, in het kader van de verschillende nationale rechtsstelsels en procedures.

(3)

Met name rekening houdend met de toename van het aantal land- en zeegrenzen in de Gemeenschap ten gevolge van de uitbreiding, moet de versterking van de territoriale samenwerking in de Gemeenschap worden bevorderd.

(4)

De bestaande instrumenten, zoals het Europees economisch samenwerkingsverband, zijn in de programmeringsperiode 2000-2006 weinig geschikt gebleken om een gestructureerde samenwerking in het kader van het communautaire initiatief Interreg tot stand te brengen.

(5)

Het acquis van de Raad van Europa voorziet in verschillende mogelijkheden en regelingen waarbinnen regionale en lokale overheden grensoverschrijdend kunnen samenwerken. Het onderhavige instrument is niet bedoeld om deze regelingen te omzeilen, noch om te voorzien in een reeks specifieke gemeenschappelijke voorschriften op grond waarvan al deze regelingen op uniforme wijze in de hele Gemeenschap moeten worden toegepast.

(6)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (4) worden meer middelen uitgetrokken voor Europese territoriale samenwerking.

(7)

Ook is het nodig de uitvoering van acties voor territoriale samenwerking waarvoor de Gemeenschap geen financiële bijdrage verleent, te vergemakkelijken en te volgen.

(8)

Om de obstakels die de territoriale samenwerking belemmeren uit de weg te ruimen, moet er een communautair samenwerkingsinstrument tot stand worden gebracht op basis waarvan op het grondgebied van de Gemeenschap samenwerkende groeperingen met rechtspersoonlijkheid kunnen worden opgericht, „Europese groeperingen voor territoriale samenwerking” („EGTS” genoemd). De oprichting van een EGTS is facultatief.

(9)

De EGTS moet handelingsbekwaamheid krijgen namens haar leden, met name de regionale en lokale overheden waaruit zij is samengesteld.

(10)

De taken en bevoegdheden van een EGTS moeten door haar leden worden vastgesteld in een overeenkomst.

(11)

Een EGTS moet handelend kunnen optreden, hetzij om programma's of projecten voor territoriale samenwerking uit te voeren die de Gemeenschap medefinanciert, met name in het kader van de structuurfondsen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1083/2006 en Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (5), hetzij om acties voor territoriale samenwerking uit te voeren waartoe het initiatief uitsluitend door de lidstaten en hun regionale en lokale overheden wordt genomen en waarvoor de Gemeenschap al dan niet een financiële bijdrage levert.

(12)

Er dient nader te worden bepaald dat de financiële verantwoordelijkheid van de regionale en lokale overheden, alsmede die van de lidstaten, noch wat het beheer van de communautaire middelen betreft, noch ten aanzien van de nationale middelen, niet wordt beïnvloed door de vorming van een EGTS.

(13)

Er dient nader te worden bepaald dat de bevoegdheden die een regionale of een lokale overheid als openbaar gezag uitoefent, met name de politiële en regelgevende bevoegdheden, geen onderdeel kunnen uitmaken van de overeenkomst.

(14)

Een EGTS moet haar eigen statuten opstellen, haar organen oprichten en begrotingsregels en regels ten aanzien van de uitoefening van haar financiële verantwoordelijkheid opstellen.

(15)

De voorwaarden voor territoriale samenwerking moeten worden gerealiseerd overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag omschreven subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel genoemde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, aangezien de oprichting van een EGTS facultatief is, met eerbiediging van het constitutionele bestel van de individuele lidstaten.

(16)

Op grond van artikel 159, derde alinea, van het Verdrag is het niet mogelijk regelgeving die op die bepaling is gegrond, mede van toepassing te verklaren op entiteiten uit derde landen. Het aannemen van een communautaire maatregel tot instelling van een EGTS mag evenwel niet tot gevolg hebben dat entiteiten uit derde landen niet aan een in overeenstemming met deze verordening opgerichte EGTS kunnen deelnemen, indien zulks op grond van de wetgeving van een derde land of van overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen wel mogelijk is,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Kenmerken van een EGTS

1.   Op het grondgebied van de Gemeenschap kan een Europese groepering voor territoriale samenwerking worden opgericht, hierna „EGTS” genoemd, onder de voorwaarden en volgens de regels die in deze verordening zijn vastgesteld.

2.   Een EGTS heeft tot doel grensoverschrijdende, transnationale en/of interregionale samenwerking, hierna „territoriale samenwerking” genoemd, tussen haar in artikel 3, lid 1, genoemde leden te vergemakkelijken en te bevorderen, met als enig doel de economische en sociale samenhang te versterken.

3.   Een EGTS bezit rechtspersoonlijkheid.

4.   Een EGTS geniet in elke lidstaat de ruimste handelingsbekwaamheid die in de nationale wetgeving van die lidstaat aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden, personeel in dienst nemen en in rechte optreden.

Artikel 2

Toepasselijk recht

1.   Op een EGTS zijn van toepassing:

a)

deze verordening;

b)

in het geval dat deze verordening het uitdrukkelijk toestaat, de bepalingen van de overeenkomst en de statuten, bedoeld in de artikelen 8 en 9;

c)

in gevallen die niet of slechts ten dele door deze verordening worden geregeld, de wetgeving van de lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft.

Voor zover uit hoofde van het Gemeenschapsrecht of het internationale privaatrecht moet worden bepaald welke wetgeving op de handelingen van een EGTS van toepassing is, wordt een EGTS aangemerkt als een eenheid van de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft.

2.   In het geval van een lidstaat die bestaat uit verscheidene territoriale eenheden welke ieder hun eigen rechtsregels hebben, wordt, rekening houdend met het constitutionele bestel van de betrokken lidstaat, onder de in lid 1, onder c), bedoelde wetgeving mede de wetgeving van die eenheden verstaan.

Artikel 3

Samenstelling van een EGTS

1.   Een EGTS bestaat uit leden die, binnen de grenzen van hun bevoegdheden krachtens de nationale wetgeving, tot een of meer van de volgende categorieën behoren:

a)

lidstaten;

b)

regionale overheden;

c)

lokale overheden;

d)

publiekrechtelijke instellingen in de zin van artikel 1, lid 9, tweede alinea, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (6).

Verenigingen van instellingen die tot één of meer van deze categorieën behoren, kunnen ook lid zijn.

2.   Een EGTS is samengesteld uit leden die gevestigd zijn op het grondgebied van ten minste twee lidstaten.

Artikel 4

Oprichting van een EGTS

1.   Tot de oprichting van een EGTS wordt besloten op initiatief van haar kandidaat-leden.

2.   Elk kandidaat-lid:

a)

stelt de lidstaat onder de wetgeving waarvan het kandidaat-lid is opgericht in kennis van zijn voornemen om aan een EGTS deel te nemen; en

b)

zendt die lidstaat een afschrift toe van de voorgestelde overeenkomst en statuten, bedoeld in de artikelen 8 en 9.

3.   Na kennisgeving krachtens lid 2 door een kandidaat-lid stemt de betrokken lidstaat, rekening houdend met zijn constitutionele bestel, in met de deelneming van het kandidaat-lid aan de EGTS, tenzij de lidstaat van oordeel is dat deze deelneming niet in overeenstemming is met deze verordening of met zijn nationale wetgeving, ook wat betreft de bevoegdheden en taken van het kandidaat-lid, of dat deze deelneming niet gerechtvaardigd is om redenen van algemeen belang of openbare orde van die lidstaat. In dat geval motiveert de lidstaat zijn weigering.

De lidstaat neemt, in de regel, een besluit binnen drie maanden nadat hij, overeenkomstig lid 2, een ontvankelijke aanvraag heeft ontvangen.

Bij het nemen van een besluit over de deelneming van een kandidaat-lid aan de EGTS kunnen de lidstaten de nationale regelgeving toepassen.

4.   De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn om de in lid 2 bedoelde kennisgevingen en documenten in ontvangst te nemen.

5.   De leden stemmen in met de in artikel 8 genoemde overeenkomst en met de in artikel 9 genoemde statuten, waarbij zij toezien op de samenhang hiervan met de instemming van de lidstaten bedoeld in lid 3 van dit artikel.

6.   Elke wijziging van de overeenkomst en elke wezenlijke wijziging van de statuten moet door de lidstaten worden goedgekeurd overeenkomstig de in dit artikel vermelde procedure. Wezenlijke wijzigingen van de statuten zijn wijzigingen die direct of indirect een wijziging van de overeenkomst met zich meebrengen.

Artikel 5

Verkrijging van rechtspersoonlijkheid en bekendmaking in het Publicatieblad

1.   De in artikel 9 bedoelde statuten en eventuele latere wijzigingen daarvan worden geregistreerd en/of bekendgemaakt overeenkomstig het toepasselijke nationale recht van de lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft. De EGTS verkrijgt rechtspersoonlijkheid op de datum van de registratie of de bekendmaking, naargelang welke datum eerst komt. De leden stellen de betrokken lidstaten en het Comité van de Regio's in kennis van de overeenkomst en van de registratie en/of bekendmaking van de statuten.

2.   De EGTS zorgt ervoor dat, binnen tien werkdagen na de registratie en/of bekendmaking van de statuten een verzoek wordt gezonden aan het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen tot bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de kennisgeving van oprichting van de EGTS, waaronder de naam, de doelstellingen, de leden en de statutaire zetel.

Artikel 6

Toezicht op het beheer van publieke middelen

1.   Het toezicht op het beheer van publieke middelen door een EGTS wordt georganiseerd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft. De lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft, wijst de voor deze taak bevoegde autoriteit aan voordat hij conform artikel 4 instemt met de deelneming aan de EGTS.

2.   Indien de nationale wetgeving van de andere betrokken lidstaten dit vereist, treffen de autoriteiten van de lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft regelingen opdat de bevoegde autoriteiten in de andere betrokken lidstaten op hun grondgebied controles kunnen uitoefenen met betrekking tot handelingen van de EGTS die in deze lidstaten worden uitgevoerd, en opdat zij dienaangaande alle passende informatie kunnen uitwisselen.

3.   Alle controles worden uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde normen inzake accountantscontroles.

4.   Indien de in de eerste of tweede alinea van artikel 7, lid 3, vermelde taken van een EGTS acties omvatten die door de Gemeenschap medegefinancierd worden, is, niettegenstaande het bepaalde in de leden 1, 2 en 3, de vigerende wetgeving betreffende het beheer van door de Gemeenschap verschafte middelen van toepassing.

5.   De lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft, stelt de andere betrokken lidstaten in kennis van eventuele moeilijkheden tijdens de controles.

Artikel 7

Taken

1.   Een EGTS voert de haar door haar leden opgedragen taken uit overeenkomstig deze verordening. Haar taken worden omschreven in een overeenkomst die door haar leden wordt gesloten overeenkomstig de artikelen 4 en 8.

2.   Een EGTS handelt binnen het kader van de aan haar toevertrouwde taken die zich beperken tot de facilitering en bevordering van territoriale samenwerking ter versterking van de economische en sociale samenhang. Deze taken worden vastgesteld door haar leden, met dien verstande dat alle taken onder de aan elk lid krachtens de nationale wetgeving verleende bevoegdheid moeten vallen.

3.   Meer bepaald zijn de taken van een EGTS in de eerste plaats beperkt tot de uitvoering van territoriale samenwerkingsprogramma's of projecten die door de Gemeenschap gecofinancierd worden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en/of het Cohesiefonds.

De EGTS kan andere specifieke acties uitvoeren in het kader van territoriale samenwerking tussen haar leden en binnen de doelstelling bedoeld in artikel 1, lid 2, waarvoor de Gemeenschap al dan niet een financiële bijdrage levert.

De lidstaten kunnen de taken die de EGTS zonder een financiële bijdrage van de Gemeenschap mag uitvoeren, beperken; die taken bestrijken evenwel ten minste de onder artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1080/2006 genoemde samenwerkingsacties.

4.   De door haar leden aan een EGTS toevertrouwde taken hebben geen betrekking op de uitoefening van publiekrechtelijk toegewezen bevoegdheden en van taken tot waarborging van de algemene belangen van de staat of van andere overheidsinstanties, zoals politiële en regelgevende bevoegdheden, justitie en buitenlands beleid.

5.   De leden van een EGTS kunnen met eenparigheid van stemmen besluiten om een van de leden te machtigen haar taken uit te voeren.

Artikel 8

Overeenkomst

1.   Een EGTS vormt het voorwerp van een overeenkomst die conform artikel 4 met eenparigheid van stemmen door haar leden wordt gesloten.

2.   In de overeenkomst worden de volgende gegevens vermeld:

a)

de naam van de EGTS en haar statutaire zetel die gevestigd is in een lidstaat onder de wetgeving waarvan ten minste één van de leden is opgericht;

b)

de omvang van het grondgebied waarop de EGTS haar taken mag uitvoeren;

c)

het specifieke doel en de taken van de EGTS, haar looptijd en onder welke voorwaarden zij wordt ontbonden;

d)

een lijst met de leden van de EGTS;

e)

het voor de uitlegging en de uitvoering van de overeenkomst toepasselijke recht, dat het recht is van de lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft;

f)

de toepasselijke regels inzake wederzijdse erkenning, waaronder die voor de financiële controle; en

g)

de procedures tot wijziging van de overeenkomst, die de verplichtingen in de artikelen 4 en 5 dienen na te leven.

Artikel 9

Statuten

1.   De statuten van een EGTS worden door de leden vastgesteld met eenparigheid van stemmen, op basis van de overeenkomst.

2.   De statuten bevatten ten minste alle bepalingen van de overeenkomst evenals het volgende:

a)

bepalingen betreffende de werking van haar organen en hun bevoegdheden alsmede het aantal vertegenwoordigers van de leden in de betrokken organen;

b)

de besluitvormingsprocedures van de EGTS;

c)

de werktaal of werktalen;

d)

de nadere regels voor haar werking, met name wat betreft het personeelsbeheer, de aanwervingsprocedures en de aard van de arbeidsovereenkomsten;

e)

de nadere regels voor de financiële bijdrage van de leden, en de toepasselijke begrotings- en boekhoudregels, waaronder regelingen voor financiële vraagstukken, voor alle leden van de EGTS in dezen;

f)

de nadere regels voor de aansprakelijkheid van de leden, overeenkomstig artikel 12, lid 2;

g)

de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de aanwijzing van de onafhankelijke externe personen belast met de audit; en

h)

de procedures tot wijziging van de statuten, die de verplichtingen in de artikelen 4 en 5 dienen na te leven.

Artikel 10

Samenstelling van een EGTS

1.   Een EGTS bestaat uit ten minste de volgende organen:

a)

een vergadering, bestaande uit vertegenwoordigers van haar leden;

b)

een directeur, die de EGTS vertegenwoordigt en die namens en voor rekening van de EGTS handelt.

2.   De statuten kunnen voorzien in bijkomende organen met duidelijk omschreven bevoegdheden.

3.   Een EGTS is aansprakelijk voor de handelingen van haar organen ten aanzien van derden, zelfs wanneer deze handelingen niet tot de taken van de EGTS behoren.

Artikel 11

Begroting

1.   Een EGTS stelt jaarlijks een door de vergadering aan te nemen begroting op die met name een rubriek voor lopende uitgaven en, indien nodig, een rubriek voor operationele uitgaven bevat.

2.   De opstelling van de rekeningen, waaronder, indien nodig, het bijbehorende jaarverslag, en de accountantscontrole en bekendmaking van deze rekeningen wordt geregeld overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder c).

Artikel 12

Liquidatie, insolventie, staking van betaling en aansprakelijkheid

1.   Inzake liquidatie, insolventie, staking van betaling en soortgelijke procedures gelden voor de EGTS de wettelijke voorschriften van de lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft, voor zover in de leden 2 en 3 niet anders is bepaald.

2.   Een EGTS is aansprakelijk voor haar schulden van welke aard ook.

Voor zover de activa van een EGTS ontoereikend zijn om aan haar verbintenissen te voldoen, zijn haar leden aansprakelijk voor de schulden van de EGTS, van welke aard dan ook, waarbij het aandeel van elk lid wordt bepaald naar rato van zijn bijdrage, tenzij de nationale wetgeving op basis waarvan het lid is opgericht, de aansprakelijkheid van dit lid uitsluit of beperkt. De nadere regels voor die bijdrage worden in de statuten vastgelegd.

Indien ten minste een lid van een EGTS beperkt aansprakelijk is ten gevolge van de nationale wetgeving op grond waarvan het lid is opgericht, hebben ook de andere leden het recht hun aansprakelijkheid in de statuten te beperken.

De leden kunnen in de statuten bepalen dat zij, nadat hun lidmaatschap van een EGTS is beëindigd, aansprakelijk zullen zijn voor verbintenissen die uit activiteiten van de EGTS tijdens hun lidmaatschap voortvloeien.

De naam van een EGTS waarvan de leden beperkt aansprakelijk zijn, bevat het woord „beperkt”.

De openbaarheid van de overeenkomst, de statuten en de rekeningen van een EGTS waarvan de leden beperkt aansprakelijk zijn, is ten minste gelijk aan die welke vereist is voor een ander type rechtspersoon met beperkte aansprakelijkheid van zijn leden die is opgericht krachtens de wetgeving van de lidstaat waar die EGTS haar statutaire zetel heeft.

Een lidstaat kan de registratie op zijn grondgebied van een EGTS waarvan de leden beperkt aansprakelijk zijn, verbieden.

3.   Onverminderd de financiële aansprakelijkheid van de lidstaten voor aan een EGTS toevertrouwde middelen uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds, is geen enkele lidstaat op grond van deze verordening financieel aansprakelijk voor een EGTS waarvan hij geen lid is.

Artikel 13

Algemeen belang

Indien een EGTS een activiteit uitoefent die in strijd is met bepalingen van een lidstaat inzake de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de openbare zeden, of met het algemeen belang van een lidstaat, kan een bevoegd orgaan van die lidstaat deze activiteit op zijn grondgebied verbieden, of van de onder zijn nationale wetgeving opgerichte leden eisen dat zij zich uit de EGTS terugtrekken, tenzij de EGTS de desbetreffende activiteit staakt.

Dergelijke verboden mogen geen middel tot willekeurige of verkapte beperking van de territoriale samenwerking tussen de leden van een EGTS vormen. Tegen het besluit van dit bevoegde orgaan staat beroep bij de rechter open.

Artikel 14

Ontbinding

1.   Onverminderd de in de overeenkomst opgenomen bepalingen inzake ontbinding gelast de bevoegde rechtbank of de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft, op verzoek van een bevoegde autoriteit met een rechtmatig belang, de ontbinding van de EGTS wanneer zij constateert dat de EGTS niet langer voldoet aan de vereisten van artikel 1, lid 2, of artikel 7, en met name wanneer de EGTS handelt buiten de in artikel 7 neergelegde taken. De bevoegde rechtbank of de bevoegde autoriteit stelt alle lidstaten onder de wetgeving waarvan de leden zijn opgericht in kennis van elk verzoek om een EGTS te ontbinden.

2.   De bevoegde rechtbank of de bevoegde instantie kan de EGTS een termijn toekennen om de situatie recht te zetten. Indien de situatie binnen die termijn door de EGTS niet wordt rechtgezet, gelast de bevoegde rechtbank of de bevoegde autoriteit de ontbinding van de EGTS.

Artikel 15

Rechterlijke bevoegdheid

1.   Derden die zich benadeeld achten door handelingen of nalatigheden van een EGTS kunnen hun rechten voor de rechtbank doen gelden.

2.   Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de communautaire wetgeving inzake rechterlijke bevoegdheid van toepassing op geschillen waarbij een EGTS partij is. In de gevallen waarin de communautaire wetgeving niet voorziet, worden geschillen beslecht door de bevoegde rechtbanken van de lidstaat waar de EGTS haar statutaire zetel heeft.

Geschillen betreffende artikel 4, lid 3 of 6, of artikel 13 worden beslecht door de bevoegde rechtbanken van de lidstaat waarvan het besluit wordt aangevochten.

3.   Niets in deze verordening mag burgers de vrijheid ontzeggen hun nationale grondwettelijk recht op beroep uit te oefenen tegen overheidsinstanties die lid zijn van een EGTS met betrekking tot:

a)

administratieve beslissingen ten aanzien van activiteiten die door de EGTS worden uitgeoefend;

b)

toegang tot diensten in hun eigen taal; en

c)

toegang tot informatie.

In deze gevallen zijn de bevoegde rechtbanken de rechtbanken van de lidstaat krachtens de grondwet waarvan het recht op beroep ontstaat.

Artikel 16

Slotbepalingen

1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening daadwerkelijk wordt toegepast.

In het geval dat de nationale wetgeving van een lidstaat dit vereist, kan die lidstaat een volledige lijst opstellen van de taken die reeds aan de onder zijn wetgeving opgerichte leden van een EGTS in de zin van artikel 3, lid 1, zijn toevertrouwd, voor zover het de territoriale samenwerking in die lidstaat betreft.

De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van bepalingen die zij uit hoofde van dit artikel hebben aangenomen.

2.   De lidstaten kunnen voorzien in de betaling van vergoedingen voor de registratie van de overeenkomst en de statuten; deze vergoedingen mogen de administratieve kosten ervan echter niet overschrijden.

Artikel 17

Rapportage en evaluatie

Uiterlijk op 1 augustus 2011 zendt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze verordening en stelt zij, in voorkomend geval, wijzigingen voor.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing uiterlijk op 1 augustus 2007 met uitzondering van artikel 16, dat van toepassing is met ingang van 1 augustus 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 5 juli 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB C 255 van 14.10.2005, blz. 76.

(2)  PB C 71 van 22.3.2005, blz. 46.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 6 juli 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 12 juni 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van het Europees Parlement van 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.

(5)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(6)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2083/2005 van de Commissie (PB L 333 van 20.12.2005, blz. 28).


31.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/25


VERORDENING (EG) Nr. 1083/2006 VAN DE RAAD

van 11 juli 2006

houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 161,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Gezien het advies van de Rekenkamer (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 158 van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap zich met het oog op de versterking van de economische en sociale samenhang tot doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's of eilanden, met inbegrip van de plattelandsgebieden, te verkleinen. In artikel 159 van het Verdrag is bepaald dat de verwezenlijking van dat doel moet worden ondersteund door het optreden van de Gemeenschap via de structuurfondsen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten.

(2)

Het cohesiebeleid moet bijdragen tot een toename van de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid door de integratie van de prioriteiten van de Gemeenschap voor duurzame ontwikkeling die zijn omschreven tijdens de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 en die van Göteborg van 15 en 16 juni 2001.

(3)

In de uitgebreide Unie zijn de economische, sociale en territoriale ongelijkheden op regionaal en nationaal niveau groter geworden. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de acties ter verbetering van de convergentie, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in de hele Gemeenschap toenemen.

(4)

De stijging van het aantal land- en zeegrenzen van de Gemeenschap en de uitbreiding van haar grondgebied impliceren dat de toegevoegde waarde van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking in de Gemeenschap moet worden verhoogd.

(5)

Het Cohesiefonds moet worden opgenomen in de programmering van de structurele bijstandsverlening om de coherentie tussen de bijstandverlening uit de verschillende fondsen te vergroten.

(6)

De rol van de instrumenten in het kader waarvan steun wordt verleend voor plattelandsontwikkeling, namelijk het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (5) en voor de visserijsector, namelijk een Europees Visserijfonds (EVF), moet worden gespecificeerd en deze instrumenten moeten worden geïntegreerd in die van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid; deze instrumenten moeten worden gecoördineerd met die van het cohesiebeleid.

(7)

Bijgevolg wordt het aantal fondsen waaruit bijstand wordt verleend in het kader van het cohesiebeleid, beperkt tot drie, namelijk het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds. De voorschriften voor elk Fonds moeten worden gespecificeerd in uitvoeringsverordeningen die overeenkomstig de artikelen 148, 161 en 162 van het Verdrag worden vastgesteld.

(8)

Op grond van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen (6) moet de Raad die verordening uiterlijk op 31 december 2006 op voorstel van de Commissie opnieuw bezien. Met het oog op de uitvoering van de hervorming van de fondsen die in onderhavige verordening wordt voorgesteld, moet Verordening (EG) nr. 1260/1999 worden ingetrokken.

(9)

Om de toegevoegde waarde van het communautaire cohesiebeleid te verhogen moeten de werkzaamheden van de structuurfondsen en van het Cohesiefonds worden geconcentreerd en vereenvoudigd, en bijgevolg moeten de doelstellingen die in Verordening (EG) nr. 1260/1999 zijn omschreven, worden geherdefinieerd. Zij moeten dan ook als volgt worden omschreven: streven naar convergentie tussen de lidstaten en de regio's, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, en Europese territoriale samenwerking.

(10)

Binnen deze drie doelstellingen moet op passende wijze rekening worden gehouden met de economische en sociale kenmerken en met de territoriale bijzonderheden.

(11)

De ultraperifere regio's moeten in aanmerking komen voor specifieke maatregelen en extra financiering om de handicaps te compenseren die voortvloeien uit de factoren die zijn vermeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag.

(12)

De problemen van toegankelijkheid en de problemen wegens de afstand tot de grote markten, van gebieden met een extreem lage bevolkingsdichtheid als bedoeld in Protocol nr. 6 bij de Akte van toetreding van 1994, vergen een passende financiële behandeling om de gevolgen van die handicap te compenseren.

(13)

Gelet op het belang van duurzame stedelijke ontwikkeling en op de bijdrage van de steden en gemeenten, vooral die van middelgrote omvang, tot de regionale ontwikkeling, moet met de steden en gemeenten meer rekening worden gehouden door hun een grotere rol toe te kennen bij de programmering van acties ter bevordering van het stadsherstel.

(14)

Uit de fondsen moeten, ter aanvulling van de acties van het ELFPO en het EVF, bijzondere, aanvullende acties worden gefinancierd om de economische diversifiëring van de plattelandsgebieden en van de zones die van de visserij afhankelijk zijn, te bevorderen.

(15)

De acties voor gebieden met een natuurlijke handicap, dat wil zeggen sommige eilanden, berggebieden en dunbevolkte gebieden, moeten worden versterkt om een oplossing te vinden voor hun specifieke ontwikkelingsproblemen, en hetzelfde moet gebeuren voor sommige gebieden die na de uitbreiding grensgebieden van de Gemeenschap zijn geworden.

(16)

Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en zones subsidiabel zijn. In dit verband moet voor de afbakening van de op communautair niveau als prioritair aan te merken regio's en zones worden gebruikgemaakt van de gemeenschappelijke indeling van de regio's die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (7).

(17)

Er moet een doelstelling „Convergentie” worden vastgesteld voor de lidstaten en regio's met een ontwikkelingsachterstand; de regio's waarvoor deze Convergentiedoelstelling bedoeld is, zijn regio's waarvan het bruto binnenlands product (BBP) per inwoner, gemeten in koopkrachtpariteiten, lager is dan 75 % van het communautaire gemiddelde. De regio's die worden getroffen door het statistische effect van de verlaging van het communautaire gemiddelde als gevolg van de uitbreiding van de Unie, zullen om die reden aanzienlijke overgangssteun krijgen om hun convergentieproces te voltooien. Aan deze steun komt een einde in 2013 en er volgt geen nieuwe overgangsperiode. De lidstaten waarvoor de convergentiedoelstelling bedoeld is, hebben een bruto nationaal inkomen (BNI) per inwoner dat lager is dan 90 % van het communautaire gemiddelde, en zij zullen bijstand krijgen uit het Cohesiefonds.

(18)

Er moet een doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” worden vastgesteld voor het grondgebied van de Gemeenschap dat niet onder de Convergentiedoelstelling valt. Hiervoor komen de regio's in aanmerking die in de programmeringsperiode 2000-2006 onder doelstelling 1 vielen maar niet langer aan de regionale subsidiabiliteitscriteria van de convergentiedoelstelling voldoen en daarom overgangssteun krijgen, alsmede alle andere regio's van de Gemeenschap.

(19)

Er moet een doelstelling „Europese territoriale samenwerking” worden vastgesteld voor regio's met land- of zeegrenzen, voor de zones voor transnationale samenwerking die zullen worden afgebakend met het oog op acties ter bevordering van geïntegreerde territoriale ontwikkeling, en voor de ondersteuning van interregionale samenwerking en uitwisseling van ervaringen.

(20)

Om de samenwerking langs de buitengrenzen van de Gemeenschap te verbeteren en te vereenvoudigen zal een beroep moeten worden gedaan op de instrumenten voor externe bijstand van de Gemeenschap, met name een Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en het bij Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad (8) ingestelde pretoetredingsinstrument voor bijstand van de Gemeenschap aan kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten.

(21)

De inbreng van het EFRO in een dergelijke samenwerking langs de buitengrenzen van de Gemeenschap draagt bij aan het rechttrekken van de belangrijkste regionale ongelijkheden in de Gemeenschap en aldus aan de versterking van haar economische en sociale samenhang.

(22)

Het optreden van de fondsen en de concrete acties die zij helpen financieren, moeten coherent zijn met het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden en moeten in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving.

(23)

Het optreden van de Gemeenschap moet complementair zijn aan dat van de lidstaten, of de bedoeling hebben daartoe bij te dragen. Het partnerschap moet worden versterkt door bepalingen inzake de deelname van de verschillende soorten partners, met name van de regionale en plaatselijke autoriteiten, en die bepalingen moeten volledig stroken met de institutionele regelingen van de lidstaten.

(24)

De meerjarenprogrammering moet erop gericht zijn de doelstellingen van de fondsen te verwezenlijken door te garanderen dat de nodige financiële middelen beschikbaar zullen zijn en dat het gezamenlijke optreden van de Gemeenschap en de lidstaten coherent en continu zal zijn.

(25)

Aangezien de doelstellingen „Convergentie”, „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en „Europese territoriale samenwerking” niet voldoende door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd wegens de grootte van de ongelijkheden en de beperktheid van de financiële middelen van de lidstaten en de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, en daarom beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt via de meerjarengarantie van de communautaire financiering, die het mogelijk maakt het cohesiebeleid te concentreren op de prioriteiten van de Gemeenschap, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in het bovengenoemde artikel vastgestelde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(26)

Het is passend meetbare doelstellingen vast te stellen waarnaar de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004 via uitgaven uit hoofde van de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” zullen streven met het oog op het bevorderen van het concurrentievermogen en het scheppen van banen. Er moet een oplossing worden gevonden om te bepalen in hoeverre deze doelstellingen zijn bereikt en hoe daarover verslag moet worden uitgebracht.

(27)

Het is dienstig de subsidiariteit en de evenredigheid van de bijstandsverlening uit de structuurfondsen en uit het Cohesiefonds te versterken.

(28)

Overeenkomstig artikel 274 van het Verdrag moeten, in de context van gedeeld beheer, de voorwaarden worden vastgesteld die de Commissie in staat stellen haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie op te nemen, en moet de verantwoordelijkheid voor de samenwerking met de lidstaten worden verduidelijkt. Als deze voorwaarden worden toegepast, zal de Commissie zich ervan kunnen vergewissen dat de lidstaten de middelen van de fondsen aanwenden op een legale en regelmatige wijze en in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer als omschreven in het financieel reglement.

(29)

Om een reëel economisch effect te sorteren mogen de bijdragen uit de structuurfondsen niet in de plaats komen van de overheidsuitgaven die de lidstaten in het kader van deze verordening moeten doen. De verifiëring, in het kader van het partnerschap, van het additionaliteitsbeginsel moet vooral gericht zijn op de regio's die onder de Convergentiedoelstelling vallen, aangezien die regio's zeer omvangrijke middelen krijgen, en kan resulteren in een financiële correctie als de additionaliteit niet in acht wordt genomen.

(30)

In de context van haar inspanningen ten behoeve van de economische en sociale samenhang steunt de Gemeenschap in alle fasen van de uitvoering van het fonds de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag omschreven doelstelling de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, alsmede discriminatie op basis van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, te voorkomen.

(31)

De Commissie moet via een objectieve en transparante methode de beschikbare vastleggingskredieten op indicatieve wijze verdelen, rekening houdend met het voorstel van de Commissie, de conclusies van de Europese Raad van 15-16 december 2005 en het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, betreffende de begrotingsdiscipline en gezond financieel beheer (9), om ervoor te zorgen dat deze kredieten grotendeels terechtkomen in de regio's met een ontwikkelingsachterstand, inclusief de regio's die overgangssteun krijgen wegens het statistische effect.

(32)

De financiële middelen moeten in grotere mate worden geconcentreerd op de Convergentiedoelstelling aangezien de ongelijkheden in de uitgebreide Unie zijn toegenomen. De inspanningen ten behoeve van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” om het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in de rest van de Gemeenschap te verbeteren, moeten worden gehandhaafd en de middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” moeten worden verhoogd gelet op de specifieke toegevoegde waarde ervan.

(33)

De jaarlijkse kredieten die uit de fondsen aan een lidstaat worden toegewezen, moeten worden beperkt tot een plafond dat wordt vastgesteld op basis van de absorptiecapaciteit van die lidstaat.

(34)

3 % van de kredieten van de structuurfondsen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, kan worden opgenomen in een nationale reserve die dient om prestaties te belonen.

(35)

Met het oog op de programmering moeten de beschikbare kredieten van de fondsen forfaitair worden geïndexeerd.

(36)

Om het strategische gehalte van het cohesiebeleid te verhogen door er de prioriteiten van de Gemeenschap in te integreren en zo de transparantie van dat beleid te bevorderen, dient de Raad op voorstel van de Commissie strategische richtsnoeren vast te stellen; de Raad dient op basis van een strategisch verslag van de Commissie na te gaan of de lidstaten deze richtsnoeren uitvoeren.

(37)

Het is passend dat elke lidstaat op basis van de door de Raad vastgestelde strategische richtsnoeren in dialoog met de Commissie een nationaal referentiedocument over zijn ontwikkelingsstrategie opstelt, dat het kader voor de opstelling van de operationele programma's moet vormen. Op basis van de nationale strategie neemt de Commissie nota van het nationaal strategisch referentiekader en neemt zij een besluit betreffende bepaalde elementen van dit document.

(38)

De programmering en het beheer van de structuurfondsen moeten, gelet op de specifieke kenmerken ervan, worden vereenvoudigd door te bepalen dat de operationele programma's hetzij uit het EFRO, hetzij uit het ESF worden gefinancierd, waarbij elk fonds op aanvullende en beperkte wijze acties kan financieren die onder de werkingssfeer van het andere fonds vallen.

(39)

De bijstandsverlening uit het Cohesiefonds en uit het EFRO wordt, om de complementariteit van deze fondsen te verhogen en de uitvoering ervan te vereenvoudigen, gezamenlijk geprogrammeerd in de operationele programma's voor vervoer en milieu en moet een nationale geografische dekking hebben.

(40)

Bij de programmering moet worden gezorgd voor de coördinatie van de fondsen onderling en met de andere bestaande financieringsinstrumenten, de EIB en het Europees Investeringsfonds (EIF). Die coördinatie heeft ook betrekking op de opstelling van complexe financieringsschema's en het oprichten van publiek-private partnerschappen.

(41)

Het is passend dat vooral voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en voor investeringen in publiek-private partnerschappen en andere projecten die deel uitmaken van een geïntegreerd plan voor duurzame stedelijke ontwikkeling, wordt gezorgd voor een betere toegang tot financiering en vernieuwende financiële instrumenten. De lidstaten kunnen besluiten een holdingfonds te kiezen via de toekenning van overheidsopdrachten krachtens het toepasselijke recht inzake overheidsopdrachten, daaronder begrepen met het Gemeenschapsrecht verenigbare afwijkingen van het nationale recht. In andere gevallen, wanneer de lidstaten ervan overtuigd zijn dat het recht inzake overheidsopdrachten niet van toepassing is, rechtvaardigt de taakomschrijving van het EIF en de EIB dat de lidstaten deze instanties een subsidie verlenen, dat wil zeggen een rechtstreekse financiële bijdrage bij wijze van schenking; onder dezelfde voorwaarden kan het nationale recht voorzien in de mogelijkheid andere financiële instellingen een subsidie te verlenen zonder een oproep tot het indienen van voorstellen.

(42)

Bij de beoordeling van belangrijke productieve investeringsprojecten moet de Commissie over alle nodige informatie beschikken om na te gaan of de financiële bijdrage uit de fondsen niet leidt tot een aanzienlijk banenverlies op bestaande locaties in de Europese Unie, teneinde te garanderen dat communautaire financiering niet bijdraagt aan verplaatsing binnen de Europese Unie.

(43)

De programmeringsperiode moet één enkele periode van zeven jaar bestrijken opdat de bij Verordening (EG) nr. 1260/1999 vastgestelde vereenvoudiging van het beheerssysteem kan worden gehandhaafd.

(44)

De lidstaten en de managementautoriteiten kunnen in het kader van de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma's regelingen treffen voor interregionale samenwerking en kunnen rekening houden met de specifieke kenmerken van de gebieden met natuurlijke handicaps.

(45)

Met het oog op de noodzakelijke vereenvoudiging en decentralisering moeten de programmering en het financieel beheer uitsluitend op het niveau van de operationele programma's en de prioritaire assen plaatsvinden, en wordt niet langer gewerkt met de communautaire bestekken en programmacomplementen waarin Verordening (EG) nr. 1260/1999 voorziet.

(46)

De lidstaten, de regio's en de managementautoriteiten kunnen bepalen hoe in het kader van de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma's voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bevoegdheden aan de stedelijke autoriteiten moeten worden gesubdelegeerd voor de prioriteiten op het gebied van het herstel van steden en gemeenten.

(47)

De aanvullende toewijzing om de extra kosten ten laste van de ultraperifere regio's te compenseren, moet worden geïntegreerd in de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma's die in die regio's worden uitgevoerd.

(48)

Er moeten afzonderlijke bepalingen worden vastgesteld voor de uitvoering van de uit het EFRO gecofinancierde doelstelling „Europese territoriale samenwerking”.

(49)

De Commissie moet, indien nodig in overleg met de EIB, grote projecten die een onderdeel zijn van een operationeel programma, kunnen goedkeuren om de opzet en de impact ervan, alsmede de voorschriften voor het geplande gebruik van de communautaire middelen, te evalueren.

(50)

Het is nuttig te preciseren voor welke soorten acties uit de fondsen steun wordt verleend als technische bijstand.

(51)

Er moet worden gezorgd dat voldoende middelen worden uitgetrokken om de lidstaten bij te staan bij de projectvoorbereiding en -beoordeling. De EIB speelt een rol bij het verlenen van deze bijstand en kan daarvoor een subsidie krijgen van de Commissie.

(52)

In het verlengde daarvan is het passend te bepalen dat door de Commissie aan het EIF een subsidie kan worden verleend om de behoefte aan vernieuwende acties op het gebied van financiële instrumenten voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te beoordelen.

(53)

Om dezelfde als de bovengenoemde redenen moet door de Commissie aan de EIB en het EIF een subsidie worden verleend voor het ondernemen van acties op het gebied van technische bijstand inzake duurzame stedelijke ontwikkeling of voor de ondersteuning van maatregelen ter bevordering van duurzame economische activiteit in zwaar door een economische crisis getroffen regio's.

(54)

Voor de doeltreffendheid van de bijstandsverlening uit de fondsen is het ook van belang dat bij de programmering en het toezicht met betrouwbare evaluaties wordt gewerkt; er moet worden bepaald wat in dit verband de verantwoordelijkheid van de lidstaten en van de Commissie is.

(55)

De lidstaten kunnen met een deel van hun nationale middelen voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” een kleine reserve aanleggen om snel het hoofd te kunnen bieden aan onverwachte sectorale of lokale crises die het gevolg zijn van sociaal-economische herstructureringen of van handelsovereenkomsten.

(56)

Het is passend te bepalen welke uitgaven in een lidstaat als overheidsuitgaven kunnen worden beschouwd voor de berekening van de totale nationale overheidsbijdrage aan een operationeel programma; te dien einde is het passend te verwijzen naar de bijdrage van de „publiekrechtelijke instellingen” in de zin van de richtlijnen van de Gemeenschap inzake overheidsopdrachten, omdat onder deze categorie instellingen diverse soorten openbare of particuliere instanties vallen die zijn opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn en waarop toezicht wordt uitgeoefend door de staat of door regionale of lokale instanties.

(57)

Er moet worden bepaald aan de hand van welke elementen de bijdrage van de fondsen aan de operationele programma's wordt gedifferentieerd, met name om het multiplicatoreffect van de communautaire middelen te verhogen. Het is ook passend om op basis van het soort fonds en doelstelling de maxima te bepalen die de bijdrage uit de fondsen niet mag overstijgen.

(58)

Het is tevens noodzakelijk het begrip „inkomstengenererend project” te definiëren en te bepalen op basis van welke beginselen en voorschriften de bijdrage van de fondsen wordt berekend; voor sommige investeringen is het feitelijk niet mogelijk de inkomsten van tevoren te ramen en derhalve moet vooraf de methode worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat deze inkomsten niet met overheidsmiddelen gefinancierd worden.

(59)

De begin- en einddata voor de subsidiabiliteit moeten worden bepaald, zodat de bijstandsverlening uit de fondsen in de gehele Gemeenschap op eenvormige en billijke wijze wordt toegepast; ter vergemakkelijking van de uitvoering van de operationele programma's dient te worden bepaald dat de begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven vóór 1 januari 2007 kan vallen indien de lidstaat vóór die datum een operationeel programma indient.

(60)

In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel moeten, behoudens in de uitzonderingen waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (10), Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds (11) en Verordening (EG) nr. 1084/2006 van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds (12), nationale regels over de subsidiabiliteit van de uitgaven worden toegepast.

(61)

Om ervoor te kunnen zorgen dat het optreden van de fondsen doeltreffend en billijk is en een duurzaam effect sorteert, zijn bepalingen nodig die het duurzame karakter van investeringen in ondernemingen garanderen en voorkomen dat middelen uit de fondsen worden gebruikt voor het creëren van een onrechtmatig voordeel. Er moet worden gegarandeerd dat de investeringen waarvoor bijstand uit de fondsen wordt verleend, over een voldoende lange periode kunnen worden afgeschreven.

(62)

De lidstaten moeten passende maatregelen vaststellen om te garanderen dat de beheers- en controlesystemen goed functioneren. Daartoe moeten de algemene beginselen waaraan de systemen van alle operationele programma's moeten voldoen en de noodzakelijke functies die zij moeten vervullen, worden vastgesteld op basis van het communautaire recht dat van kracht is voor de programmeringsperiode 2000-2006.

(63)

In dit verband moet worden vastgehouden aan de aanwijzing van een enkele managementautoriteit voor elk operationeel programma en moeten de verantwoordelijkheden van die autoriteit en de functies van de auditautoriteit nader worden omschreven. Er moet ook worden gegarandeerd dat de uitgaven en de betalingsaanvragen volgens eenvormige kwaliteitsnormen worden gecertificeerd voordat ze aan de Commissie worden toegestuurd; de aard en de kwaliteit van de gegevens waarop deze aanvragen worden gebaseerd, moeten worden verduidelijkt en in dit verband moet worden bepaald wat de functies van de certificeringsautoriteit zijn.

(64)

Er moet toezicht worden gehouden op de operationele programma's om de kwaliteit van de uitvoering ervan te garanderen. In dit verband moet de verantwoordelijkheid van de Comité van toezicht worden omschreven en moet worden bepaald welke gegevens aan de Commissie moeten worden verstrekt en binnen welk kader deze gegevens moeten worden onderzocht. Ter verbetering van de uitwisseling van gegevens over de operationele programma's moet worden bepaald dat deze gegevens in beginsel in elektronische vorm worden uitgewisseld.

(65)

Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn in de eerste plaats de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van en de controle op de bijstandsverlening.

(66)

Om de efficiënte en correcte uitvoering van de operationele programma's te garanderen moet worden bepaald aan welke verplichtingen de lidstaten moeten voldoen wat betreft de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden of inbreuken op de communautaire wetgeving. Met name moet voor het beheer en de controle worden bepaald op welke wijze de lidstaten moeten garanderen dat de systemen aanwezig zijn en naar behoren functioneren.

(67)

Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de Commissie op het gebied van de financiële controle, moeten de lidstaten en de Commissie op dit vlak meer samenwerken en moeten criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie, in de context van haar strategie voor de controle van de nationale systemen, kan bepalen welk niveau van garantie zij van de nationale auditinstanties kan krijgen.

(68)

De omvang en de intensiteit van de communautaire controles moeten in verhouding staan tot de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Als een lidstaat het grootste deel van de financiering van een programma voor zijn rekening neemt, dient hij de mogelijkheid te hebben sommige elementen van de controle volgens de nationale regels te organiseren. Voorts moet worden bepaald dat de Commissie in die omstandigheden de middelen die de lidstaten moeten inzetten voor de certificering van de uitgaven en de verifiëring van de beheers- en controlesystemen, differentieert, en moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de Commissie haar eigen audits kan beperken en mag vertrouwen op de garanties van de nationale instanties.

(69)

Als bij het begin van de operationele programma's een voorschot wordt betaald, wordt een normale kasstroom gecreëerd die de betalingen aan de begunstigden tijdens de uitvoering van het operationele programma vergemakkelijkt. Derhalve zullen voorschotten uit de structuurfondsen van 5 % (voor de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004) respectievelijk 7 % (voor de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden) en uit het Cohesiefonds van 7,5 % (voor de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004), respectievelijk 10,5 % (voor de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden), de uitvoering van de operationele programma's bespoedigen.

(70)

Ter aanvulling van de mogelijkheid de betalingen te schorsen als in de beheers- en controlesystemen een ernstige tekortkoming wordt geconstateerd, moet worden voorzien in de mogelijkheid dat de gedelegeerde ordonnateur de betalingen uitstelt als er aanwijzingen zijn dat deze systemen niet naar behoren functioneren.

(71)

De regel over automatisch decommittering draagt bij tot een snellere uitvoering van de programma's. Het is dan ook dienstig de bepalingen voor de toepassing daarvan vast te stellen en te bepalen welke delen van de vastleggingen van deze regel kunnen worden uitgesloten, met name wanneer de vertraging bij de uitvoering het gevolg is van omstandigheden die onafhankelijk zijn van de persoon die zich daarop beroept, abnormaal of niet te voorzien zijn en gevolgen hebben die ondanks de geleverde inspanningen niet kunnen worden vermeden.

(72)

De procedures voor de afsluiting moeten worden vereenvoudigd door de lidstaten die dit wensen, de mogelijkheid te geven om volgens een door hen gekozen schema operationele programma's gedeeltelijk af te sluiten ten aanzien van voltooide concrete acties; hiertoe moet een passend kader worden geboden.

(73)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste bepalingen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (13). De Commissie moet de maatregelen tot uitvoering van deze verordening vaststellen om de transparantie te waarborgen en de op het beheer van de operationele programma's toepasselijke bepalingen te verduidelijken wat betreft de indeling van de uitgaven, de financiële instrumenten, beheer en controle, elektronische uitwisseling van gegevens en publiciteit na het advies van het Coördinatiecomité van de fondsen, dat als Comité van beheer optreedt; het is passend dat de Commissie de lijst van zones publiceert die ingevolge de toepassing van de criteria van deze Verordening voor de doelstelling inzake Europese territoriale samenwerking in aanmerking komen, alsmede de indicatieve richtsnoeren inzake kosten-batenanalyse die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding en de indiening van grote projecten en inkomstengenererende projecten, de indicatieve richtsnoeren inzake evaluatie en de lijst van de projecten die op initiatief van de Commissie en na overleg met het als comité van beheer optredend Coördinatiecomité van de fondsen uit hoofde van de technische bijstand in aanmerking komen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

INHOUDSOPGAVE

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE BIJSTANDSVERLENING

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

Artikel 2

Definities

HOOFDSTUK II

DOELSTELLINGEN EN TAKEN

Artikel 3

Doelstellingen

Artikel 4

Instrumenten en taken

HOOFDSTUK III

GEOGRAFISCHE SUBSIDIABILITEIT

Artikel 5

Convergentie

Artikel 6

Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid

Artikel 7

Europese territoriale samenwerking

Artikel 8

Overgangssteun

HOOFDSTUK IV

BEGINSELEN VAN DE BIJSTANDSVERLENING

Artikel 9

Complementariteit, coherentie, coördinatie en conformiteit

Artikel 10

Programmering

Artikel 11

Partnerschap

Artikel 12

Territoriaal niveau van bijstandverlening

Artikel 13

Evenredige bijstandsverlening

Artikel 14

Gedeeld beheer

Artikel 15

Additionaliteit

Artikel 16

Gelijkheid van vrouwen en mannen

Artikel 17

Duurzame ontwikkeling

HOOFDSTUK V

FINANCIEEL KADER

Artikel 18

Totale middelen

Artikel 19

Middelen voor de convergentiedoelstelling

Artikel 20

Middelen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

Artikel 21

Middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”

Artikel 22

Niet-overdraagbaarheid van de middelen

Artikel 23

Middelen voor de prestatiereserve

Artikel 24

Middelen voor technische bijstand

TITEL II

STRATEGISCHE AANPAK VAN DE COHESIE

HOOFDSTUK I

COMMUNAUTAIRE STRATEGISCHE RICHTSNOEREN INZAKE COHESIE

Artikel 25

Inhoud

Artikel 26

Vaststelling en evaluatie

HOOFDSTUK II

NATIONAAL STRATEGISCH REFERENTIEKADER

Artikel 27

Inhoud

Artikel 28

Opstelling en goedkeuring

HOOFDSTUK III

STRATEGISCHE FOLLOW-UP

Artikel 29

Strategische rapportage door de lidstaten

Artikel 30

Strategische rapportage door de Europese Commissie en gedachtewisseling over het cohesiebeleid

Artikel 31

Cohesieverslag

TITEL III

PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE STRUCTUURFONDSEN EN HET COHESIEFONDS

Artikel 32

Opstelling en goedkeuring van operationele programma's

Artikel 33

Herziening van operationele programma's

Artikel 34

Specifiek karakter van de fondsen

Artikel 35

Geografisch toepassingsgebied

Artikel 36

Deelname van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds

HOOFDSTUK II

INHOUD VAN DE PROGRAMMERING

DEEL 1

OPERATIONELE PROGRAMMA'S

Artikel 37

Operationele programma's voor de Convergentiedoelstelling en voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

Artikel 38

Operationele programma's voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”

DEEL 2

GROTE PROJECTEN

Artikel 39

Inhoud

Artikel 40

Aan de Commissie te verstrekken gegevens

Artikel 41

Besluit van de Commissie

DEEL 3

GLOBALE SUBSIDIES

Artikel 42

Algemene bepalingen

Artikel 43

Uitvoeringsregels

DEEL 4

FINANCIËLE INSTRUMENTERING

Artikel 44

Acties op het gebied van financiële instrumentering

DEEL 5

TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 45

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

Artikel 46

Technische bijstand van de lidstaten

TITEL IV

DOELTREFFENDHEID

HOOFDSTUK I

EVALUATIE

Artikel 47

Algemene bepalingen

Artikel 48

Verantwoordelijkheid van de lidstaten

Artikel 49

Verantwoordelijkheden van de Commissie

HOOFDSTUK II

RESERVES

Artikel 50

Nationale prestatiereserve

Artikel 51

Nationale reserve voor onvoorziene uitgaven

TITEL V

FINANCIËLE BIJDRAGE UIT DE FONDSEN

HOOFDSTUK I

BIJDRAGE UIT DE FONDSEN

Artikel 52

Differentiëring van de bijdragepercentages

Artikel 53

Bijdrage uit de fondsen

Artikel 54

Overige bepalingen

HOOFDSTUK II

INKOMSTENGENERERENDE PROJECTEN

Artikel 55

Inkomstengenererende projecten

HOOFDSTUK III

SUBSIDIABILITEIT VAN DE UITGAVEN

Artikel 56

Subsidiabiliteit van de uitgaven

HOOFDSTUK IV

DUURZAAMHEID VAN DE CONCRETE ACTIES

Artikel 57

Duurzaamheid van de concrete acties

TITEL VI

BEHEER, TOEZICHT EN CONTROLE

HOOFDSTUK I

BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN

Artikel 58

Algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen

Artikel 59

Aanwijzing van autoriteiten

Artikel 60

Functies van de managementautoriteit

Artikel 61

Functies van de certificeringsautoriteit

Artikel 62

Functies van de auditautoriteit

HOOFDSTUK II

TOEZICHT

Artikel 63

Comité van toezicht

Artikel 64

Samenstelling3

Artikel 65

Taken

Artikel 66

Nadere voorschriften voor het toezicht

Artikel 67

Jaarverslag en eindverslag over de uitvoering

Artikel 68

Jaarlijks onderzoek van de programma's

HOOFDSTUK III

VOORLICHTING EN PUBLICITEIT

Artikel 69

Voorlichting en publiciteit

HOOFDSTUK IV

VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE LIDSTATEN EN VAN DE COMMISSIE

DEEL 1

VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE LIDSTATEN

Artikel 70

Beheer en controle0

Artikel 71

Instelling van beheers- en controlesystemen

DEEL 2

VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE COMMISSIE

Artikel 72

Verantwoordelijkheden van de Commissie

Artikel 73

Samenwerking met de auditautoriteiten van de lidstaten

DEEL 3

EVENREDIGHEID IN DE CONTROLE VAN OPERATIONELE PROGRAMMA'S

Artikel 74

Proportionele controleregelingen

TITEL VII

FINANCIEEL BEHEER

HOOFDSTUK I

FINANCIEEL BEHEER

DEEL 1

VASTLEGGINGEN

Artikel 75

Vastleggingen

DEEL 2

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BETALINGEN

Artikel 76

Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen

Artikel 77

Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de berekening van de tussentijdse betalingen en de saldobetalingen

Artikel 78

Uitgavenstaat

Artikel 79

Cumulatie van voorfinanciering en tussentijdse betalingen

Artikel 80

Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden

Artikel 81

Gebruik van de euro

DEEL 3

VOORFINANCIERING

Artikel 82

Betaling

Artikel 83

Rente

Artikel 84

Goedkeuring van de rekeningen

DEEL 4

TUSSENTIJDSE BETALINGEN

Artikel 85

Tussentijdse betalingen

Artikel 86

Ontvankelijkheid van de betalingsaanvragen

Artikel 87

Termijn voor de indiening van de betalingsaanvragen en voor de betalingen

DEEL 5

AFSLUITING VAN HET PROGRAMMA EN BETALING VAN HET EINDSALDO

Artikel 88

Gedeeltelijke afsluiting

Artikel 89

Voorwaarden voor de betaling van het eindsaldo

Artikel 90

Beschikbaarheid van documenten

DEEL 6

UITSTEL EN SCHORSING VAN BETALINGEN

Artikel 91

Uitstel van betaling

Artikel 92

Schorsing van betalingen

DEEL 7

AMBTSHALVE TE VERRICHTEN DOORHALING

Artikel 93

Beginselen6

Artikel 94

Schorsingstermijn voor grote projecten en steunregelingen

Artikel 95

Schorsingstermijn voor gerechtelijke procedures en administratief beroep

Artikel 96

Uitzonderingen op de ambtshalve te verrichten doorhaling

Artikel 97

Procedure

HOOFDSTUK II

FINANCIËLE CORRECTIES

DEEL 1

FINANCIËLE CORRECTIES DOOR DE LIDSTATEN

Artikel 98

Financiële correcties door de lidstaten

DEEL 2

FINANCIËLE CORRECTIES DOOR DE COMMISSIE

Artikel 99

Criteria voor de correcties

Artikel 100

Procedure

Artikel 101

Verplichtingen van de lidstaten

Artikel 102

Terugbetaling

TITEL VIII

COMITÉS

HOOFDSTUK I

COÖRDINATIECOMITÉ VAN DE FONDSEN

Artikel 103

Comité en procedures

HOOFDSTUK II

COMITÉ UIT HOOFDE VAN ARTIKEL 147 VAN HET VERDRAG

Artikel 104

Comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag

TITEL IX

SLOTBEPALINGEN

Artikel 105

Overgangsbepalingen

Artikel 106

Herzieningsclausule

Artikel 107

Intrekking

Artikel 108

Inwerkingtreding

BIJLAGE I

Jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten 2007-2013

BIJLAGE II

Financieel kader

BIJLAGE III

Voor de medefinancieringspercentages geldende maxima

BIJLAGE IV

Uitgavencategorieën

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE BIJSTANDSVERLENING

HOOFDSTUK I

Toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Toepassingsgebied

Bij deze verordening worden de algemene bepalingen vastgesteld met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) (hierna de „structuurfondsen” genoemd) en het Cohesiefonds, onverminderd de specifieke bepalingen die in de Verordeningen (EG) nr. 1080/2006, (EG) nr. 1081/2006 en (EG) nr. 1084/2006 zijn vastgesteld.

Bij deze verordening worden de doelstellingen vastgesteld waartoe de structuurfondsen en het Cohesiefonds (hierna de „fondsen” genoemd) moeten bijdragen, de criteria waaraan de lidstaten en de regio's moeten voldoen om voor bijstand uit deze fondsen in aanmerking te komen, de beschikbare financiële middelen en de criteria voor de toewijzing daarvan.

Bij deze verordening wordt het kader voor het cohesiebeleid vastgesteld, met inbegrip van de methode voor de vaststelling van de strategische richtsnoeren van de Gemeenschap inzake cohesie, het nationale strategische referentiekader en het verloop van het onderzoek op communautair niveau.

Te dien einde worden bij deze verordening de op een verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie gebaseerde beginselen en bepalingen betreffende het partnerschap, de programmering, de evaluatie, het beheer, met inbegrip van het financiële beheer, het toezicht en de controle vastgesteld.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„operationeel programma”: het document dat door een lidstaat is ingediend en door de Commissie is goedgekeurd, waarin een ontwikkelingsstrategie wordt uiteengezet die gebaseerd is op een coherent geheel van prioriteiten, en voor de realisatie waarvan een beroep wordt gedaan op bijstand uit een fonds, of, in het geval van de convergentiedoelstelling, uit het Cohesiefonds en het EFRO;

2.

„prioritaire as”: een van de prioriteiten van de in een operationeel programma uiteengezette strategie, die bestaat uit een groep concrete acties die met elkaar verband houden en specifieke, meetbare doelstellingen hebben;

3.

„concrete actie”: een project dat, of een groep projecten die door de managementautoriteit van het betrokken operationele programma of onder haar verantwoordelijkheid volgens de door het Comité van toezicht vastgestelde criteria is gekozen en dat/die door een of meer begunstigden ten uitvoer wordt gelegd ter verwezenlijking van de doelstellingen van het prioritaire as waaronder het project of de groep projecten valt;

4.

„begunstigde”: een actor, instantie of onderneming uit de overheids- of de privésector die belast is met het initiatief nemen tot of het initiatief nemen tot en de tenuitvoerlegging van concrete acties. In het kader van de steunmaatregelen als bedoeld in artikel 87 van het Verdrag zijn begunstigden overheids- of privébedrijven die een afzonderlijk project uitvoeren en staatssteun ontvangen;

5.

„publieke uitgaven”: elke overheidsbijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van de staat of van een regionale of plaatselijke overheid of van de Europese Gemeenschappen en verband houdt met de structuurfondsen en het Cohesiefonds, alsmede elke soortgelijke uitgave. Elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (14), wordt beschouwd als een soortgelijke uitgave;

6.

„bemiddelende instantie”: elke publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instantie of dienst die handelt onder de verantwoordelijkheid van een beheers- of certificeringsautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken verricht ten behoeve van begunstigden die concrete acties uitvoeren;

7.

„onregelmatigheid”: elke inbreuk op een bepaling van het Gemeenschapsrecht als gevolg van een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer waarbij de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen door een onverschuldigde uitgave wordt of zou kunnen worden benadeeld.

HOOFDSTUK II

Doelstellingen en taken

Artikel 3

Doelstellingen

1.   Het optreden van de Gemeenschap op grond van artikel 158 van het Verdrag is erop gericht de economische en sociale samenhang van de uitgebreide Unie te versterken om de harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap te bevorderen. Voor dit optreden wordt bijstand verleend uit de fondsen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten. Doel van dit optreden is het hoofd te bieden aan uitdagingen die samenhangen met de economische, sociale en territoriale ongelijkheden die zich vooral in landen en regio's met een ontwikkelingsachterstand voordoen, en in verband met de economische en sociale herstructurering, aan de veroudering van de bevolking.

Het optreden in het kader van de fondsen geeft, op nationaal en regionaal niveau, vorm aan de prioriteiten van de Gemeenschap ten gunste van een duurzame ontwikkeling doordat de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid, de sociale insluiting en de milieubescherming en -kwaliteit worden bevorderd.

2.   In dit verband dragen het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten van de Gemeenschap elk op passende wijze bij tot de verwezenlijking van de volgende drie doelstellingen:

a)

de convergentiedoelstelling, waarmee wordt beoogd de convergentie van de minst ontwikkelde lidstaten en regio's te versnellen door de verbetering van de voorwaarden voor groei en werkgelegenheid via de toename en kwalitatieve verbetering van de investeringen in fysiek en menselijk kapitaal, de ontwikkeling van de innovatie en van de kennismaatschappij, het vermogen zich aan economische en sociale veranderingen aan te passen, milieubescherming en -verbetering en bestuurlijke efficiëntie. Deze doelstelling vormt de prioriteit van de fondsen;

b)

de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, die geldt voor andere dan de minst ontwikkelde regio's en waarmee wordt beoogd het concurrentievermogen en de aantrekkingskracht van de regio's alsmede de werkgelegenheid te vergroten door op economische en sociale veranderingen, inclusief die welke met de vrijmaking van de handel verband houden, te anticiperen via innovatie en de bevordering van de kennismaatschappij, ondernemerschap, milieubescherming en -verbetering, de verbetering van de toegankelijkheid, het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven, en de ontwikkeling van inclusieve arbeidsmarkten; en

c)

de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, waarmee wordt beoogd de grensoverschrijdende samenwerking te intensiveren door gezamenlijke lokale en regionale initiatieven, de transnationale samenwerking te intensiveren door met de prioriteiten van de Gemeenschap verband houdende acties die bevorderlijk zijn voor de geïntegreerde territoriale ontwikkeling, en de interregionale samenwerking en de uitwisseling van ervaringen op het passende territoriale niveau te intensiveren.

3.   Bij de bijstandsverlening uit de fondsen in het kader van de drie in lid 2 vermelde doelstellingen wordt, in overeenstemming met de aard van de fondsen, rekening gehouden, enerzijds, met de specifieke economische en sociale kenmerken en, anderzijds, met de specifieke territoriale kenmerken. Met de bijstand wordt op passende wijze ondersteuning geboden voor duurzame stedelijke ontwikkeling, met name als onderdeel van de regionale ontwikkeling, en, via economische diversifiëring, voor de vernieuwing van plattelandsgebieden en van gebieden die afhankelijk zijn van de visserij. Voorts wordt bijstand verleend voor de gebieden die te kampen hebben met geografische of natuurlijke handicaps waardoor de ontwikkelingsproblemen nog groter worden, met name in de ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag en voor de zeer dunbevolkte noordelijke gebieden, sommige eilanden en eiland-lidstaten, en berggebieden.

Artikel 4

Instrumenten en taken

1.   Elk fonds draagt volgens de specifieke voorschriften die erop van toepassing zijn, bij tot de verwezenlijking van de drie in artikel 3, lid 2, vermelde doelstellingen, en wel volgens de onderstaande taakverdeling:

a)

de convergentiedoelstelling: het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds;

b)

de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”: het EFRO en het ESF;

c)

de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”: het EFRO.

2.   Het Cohesiefonds treedt ook op in de regio's die niet in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de convergentiedoelstelling volgens de criteria van artikel 5, lid 1, maar wel gelegen zijn in:

a)

een lidstaat die in aanmerking komt voor steun uit het Cohesiefonds volgens de criteria van artikel 5, lid 2, of

b)

een lidstaat die in aanmerking komt voor steun uit het Cohesiefonds volgens de criteria van artikel 8, lid 3.

3.   De fondsen dragen bij tot de financiering van technische bijstand die wordt verleend op initiatief van de lidstaten en de Commissie.

HOOFDSTUK III

Geografische subsidiabiliteit

Artikel 5

Convergentie

1.   Voor financiering uit de structuurfondsen in het kader van de convergentiedoelstelling komen de regio's in aanmerking die behoren tot niveau II van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (hierna „NUTS II” genoemd) in de zin van Verordening (EG) nr. 1059/2003, en een bruto binnenlands product (BBP) per inwoner hebben dat, gemeten in koopkrachtpariteit en berekend aan de hand van de communautaire gegevens voor de periode 2000-2002, lager is dan 75 % van het gemiddelde BBP van de EU-25 voor dezelfde referentieperiode.

2.   De lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds zijn de lidstaten met een bruto nationaal inkomen (BNI) per inwoner, uitgedrukt in koopkrachtpariteit en berekend aan de hand van de communautaire gegevens voor de periode 2001-2003, dat lager is dan 90 % van het gemiddelde BNI van de EU-25 en die een programma hebben om te voldoen aan de in artikel 104 van het Verdrag vervatte voorwaarden voor economische convergentie.

3.   Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie de lijst vast van de regio's die voldoen aan de in de lid 1 van dit artikel genoemde criteria, en van de lidstaten die voldoen aan de in lid 2 van dit artikel genoemde criteria. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

De lijst van lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds zal in 2010 worden herzien op basis van de door de Gemeenschap opgestelde BBP-cijfers ten opzichte van het cijfer voor de EU-25.

Artikel 6

Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid

Voor financiering uit de structuurfondsen in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” komen de regio's in aanmerking die niet onder artikel 5, lid 1, en artikel 8, leden 1 en 2, vallen.

Bij de voorlegging van het in artikel 27 bedoelde nationaal strategisch referentiekader geeft elke betrokken lidstaat aan voor welke NUTS I-regio's of NUTS II-regio's hij een programma voor financiering uit het EFRO zal indienen.

Artikel 7

Europese territoriale samenwerking

1.   Voor de grensoverschrijdende samenwerking kan financiële bijstand worden verleend aan de NUTS III-regio's van de Gemeenschap die zich langs interne (ongeacht welke) en/of bepaalde externe landgrenzen bevinden, en aan alle NUTS III-regio's van de Gemeenschap die zich langs maritieme grenzen bevinden en in de regel ten hoogste 150 km van elkaar verwijderd zijn, rekening houdend met mogelijke aanpassingen die nodig kunnen zijn om de coherentie en de continuïteit van de samenwerkingsactie te garanderen.

Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure de lijst vast van de in aanmerking komende regio's. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

2.   Voor de transnationale samenwerking stelt de Commissie, volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure, de lijst vast van de in aanmerking komende transnationale gebieden, uitgesplitst per programma. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

3.   Voor de interregionale samenwerking, de samenwerkingsnetwerken en de uitwisseling van ervaringen komt het hele grondgebied van de Gemeenschap in aanmerking.

Artikel 8

Overgangssteun

1.   De NUTS II-regio's die voor steun in het kader van de convergentiedoelstelling uit hoofde van artikel 5, lid 1, in aanmerking zouden zijn gekomen indien de subsidiabiliteitsdrempel op 75 % van het gemiddelde BBP van de EU-15 zou zijn gehandhaafd, doch niet langer in aanmerking komen omdat hun nominaal BBP per inwoner meer zal bedragen dan 75 % van het gemiddelde BBP van de EU-25, gemeten en berekend overeenkomstig artikel 5, lid 1, komen, bij wijze van specifieke overgangsmaatregel, in aanmerking voor financiering uit de structuurfondsen uit hoofde van de convergentiedoelstelling.

2.   De NUTS II-regio's die krachtens Verordening (EG) nr. 1260/1999 in 2006 volledig onder doelstelling 1 vallen en waarvan het nominale BBP, gemeten en berekend overeenkomstig artikel 5, lid 1, 75 % van het gemiddelde BBP van de EU-15 te boven zal gaan, komen, bij wijze van specifieke overgangsmaatregel, in aanmerking voor financiering uit de structuurfondsen uit hoofde van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”.

Aangezien Cyprus op basis van de herziene cijfers voor de periode 1997-1999 in 2004-2006 in aanmerking had moeten komen voor doelstelling 1, zal Cyprus in de periode 2007-2013 in aanmerking komen voor de overgangsfinanciering die voor de in lid 1 bedoelde regio's geldt.

3.   De lidstaten die in 2006 voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen en daarvoor in aanmerking zouden blijven komen indien de subsidiabiliteitsdrempel op 90 % van het gemiddelde BNI van de EU-15 zou zijn gehandhaafd, doch niet langer in aanmerking komen omdat hun nominaal BNI per inwoner meer zal bedragen dan 90 % van het gemiddelde BNI van de EU-25, gemeten en berekend overeenkomstig artikel 5, lid 2, komen bij wijze van specifieke overgangsmaatregel in aanmerking voor financiering uit het Cohesiefonds uit hoofde van de convergentiedoelstelling.

4.   Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie de lijst vast van de regio's die voldoen aan de in de leden 1 en 2 genoemde criteria, en van de lidstaten die voldoen aan de in lid 3 genoemde criteria. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

HOOFDSTUK IV

Beginselen van de bijstandsverlening

Artikel 9

Complementariteit, coherentie, coördinatie en conformiteit

1.   De fondsen verlenen bijstand die een aanvulling vormt op nationale acties, met inbegrip van regionale en plaatselijke acties, waarin de prioriteiten van de Gemeenschap worden geïntegreerd.

2.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand van de fondsen coherent is met de activiteiten, beleidstakken en prioriteiten van de Gemeenschap en complementair is met de andere financiële instrumenten van de Gemeenschap. Deze coherentie en complementariteit wordt met name aangegeven in de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, in het nationale strategische referentiekader en in de operationele programma's.

3.   De bijstand met cofinanciering uit de fondsen zal worden gericht op de prioriteiten van de EU inzake bevordering van het concurrentievermogen en schepping van werkgelegenheid, inclusief het bereiken van de doelstellingen van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) als bedoeld in Besluit 2005/600/EG van de Raad (15). Te dien einde zorgen de Commissie en de lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, ervoor dat 60 % van de uitgaven voor de convergentiedoelstelling en 75 % van de uitgaven voor de doelstelling inzake regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid voor alle lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004 overeenkomstig de bovengenoemde prioriteiten worden vastgesteld. Deze op de categorieën uitgaven in bijlage IV gebaseerde doelstellingen gelden als gemiddelde tijdens de volledige programmeringsperiode.

Teneinde te waarborgen dat met concrete nationale omstandigheden en met de in het nationale hervormingsprogramma vastgestelde prioriteiten rekening wordt gehouden, kunnen de Commissie en de betrokken lidstaten besluiten de lijst van categorieën in bijlage IV op passende wijze aan te vullen.

Alle betrokken lidstaten dragen bij tot de verwezenlijking van deze doelstellingen.

De lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden, kunnen besluiten deze bepalingen eigener beweging toe te passen.

4.   Overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden zorgen de Commissie en de lidstaten voor de coördinatie tussen de bijstand uit de verschillende fondsen, het ELFPO en het EVF en de bijdragen uit de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten.

5.   De uit de fondsen gefinancierde concrete acties zijn in overeenstemming met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 10

Programmering

De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd in het kader van een systeem voor meerjarenprogrammering dat in verschillende stadia is georganiseerd, met inbegrip van prioriteitenstelling, financiering en een beheers- en controlesysteem.

Artikel 11

Partnerschap

1.   De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd in het kader van nauwe samenwerking, hierna partnerschap te noemen, tussen de Commissie en de lidstaat. De lidstaat organiseert in voorkomend geval, overeenkomstig de huidige nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met autoriteiten en instanties als:

a)

de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden;

b)

de economische en sociale partners;

c)

andere geschikte instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, milieupartners, niet-gouvernementele organisaties, en instanties die tot taak hebben de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen.

Elke lidstaat wijst de meest representatieve partners op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau en op economisch, sociaal-maatschappelijk en milieugebied en andere gebieden aan, hierna de „partners” genoemd, in overeenstemming met de nationale voorschriften en gebruiken, waarbij hij er rekening mee houdt dat de gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden bevorderd, en dat tot duurzame ontwikkeling moet worden bijgedragen door integratie van de eisen betreffende milieubescherming- en verbetering.

2.   Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners als bedoeld in lid 1.

Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding en de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van de operationele programma's. De lidstaten betrekken in voorkomend geval alle relevante partners, en met name de regio's, bij de verschillende stadia van de programmering, met inachtneming van de voor elk stadium vastgestelde termijn.

3.   Elk jaar raadpleegt de Commissie de verenigingen die de economische en sociale partners op Europees niveau vertegenwoordigen, over de bijstandsverlening uit de fondsen.

Artikel 12

Territoriaal niveau van bijstandverlening

Voor de uitvoering van de in artikel 32 bedoelde operationele programma's zijn de lidstaten verantwoordelijk, en wel op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met het institutionele stelsel dat specifiek is voor elke lidstaat. Die verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze verordening.

Artikel 13

Evenredige bijstandsverlening

1.   De financiële en administratieve middelen die door de Commissie en de lidstaten worden aangewend ter uitvoering van de fondsen in verband met:

a)

het bepalen van de indicatoren als bedoeld in artikel 37, lid 1, onder c),

b)

de in de artikelen 47 en 48 bedoelde evaluatie,

c)

de algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen als bedoeld in artikel 58, onder e) en f),

d)

de in artikel 67 bedoelde rapportage,

zijn evenredig met het totaalbedrag van de aan een operationeel programma toegewezen uitgaven.

2.   Voorts zijn in artikel 74 specifieke bepalingen opgenomen over proportionele controleregelingen.

Artikel 14

Gedeeld beheer

1.   De aan de fondsen toegewezen begroting van de Unie wordt onder gedeeld beheer door de lidstaten en de Commissie uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (16), met uitzondering van de begroting voor de in artikel 45 van deze verordening bedoelde technische bijstand.

Het beginsel van goed financieel beheer is van toepassing overeenkomstig artikel 48, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

2.   De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschapen als volgt uit:

a)

zij controleert of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan en goed functioneren overeenkomstig de artikelen 71, 72 en 73;

b)

zij stelt de betalingen volledig of gedeeltelijk uit of schorst de betalingen volledig of gedeeltelijk overeenkomstig de artikelen 91 en 92 als de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren, en past elke andere noodzakelijke financiële correctie toe volgens de procedures van de artikelen 100 en 101;

c)

zij controleert de terugbetaling van als voorfinanciering uitgekeerde bedragen en haalt ambtshalve vastleggingen door overeenkomstig de procedures van artikel 82, lid 2, en de artikelen 93 tot en met artikel 97.

Artikel 15

Additionaliteit

1.   De bijdragen uit de structuurfondsen mogen niet in de plaats komen van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van de lidstaten.

2.   Voor de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, stellen de Commissie en de lidstaat het peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven vast dat de lidstaat gedurende de programmeringsperiode in alle betrokken regio's moet handhaven.

Het uitgavenpeil van de lidstaten is opgenomen in het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie inzake het nationaal strategisch referentiekader. In de overeenkomstig de procedure van artikel 103, lid 3, opgestelde methodologische nota van de Commissie worden richtsnoeren verstrekt.

3.   Als algemene regel is het in lid 2 bedoelde uitgavenpeil ten minste gelijk aan het bedrag van de jaarlijkse gemiddelde uitgaven in reële termen dat in de voorgaande programmeringsperiode is bereikt.

Voorts wordt het uitgavenpeil vastgesteld in het licht van de algemene macro-economische omstandigheden waarin de financiering plaatsvindt en rekening houdend met bepaalde specifieke of uitzonderlijke economische situaties, zoals privatiseringen of een uitzonderlijk peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van de lidstaat tijdens de vorige programmeringsperiode.

4.   In samenwerking met elke lidstaat gaat de Commissie halverwege de looptijd (in 2011) na of de additionaliteit voor de convergentiedoelstelling in acht is genomen. Als onderdeel van deze toetsing halverwege kan de Commissie in overleg met de lidstaat besluiten het vereiste peil van de structuuruitgaven te wijzigen, indien de economische situatie in de betrokken lidstaat aanmerkelijk verschilt van die op het tijdstip van de vaststelling van het peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven als bedoeld in lid 2. Het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie wordt gewijzigd om rekening te houden met deze aanpassing.

In samenwerking met elke lidstaat gaat de Commissie achteraf op 31 december 2016 na of de additionaliteit voor de convergentiedoelstelling in acht is genomen.

De lidstaat verstrekt de Commissie de informatie die nodig is om na te gaan of de vooraf vastgestelde structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven worden gerespecteerd. Indien nodig wordt gebruikgemaakt van statistische ramingstechnieken.

De Commissie publiceert, per lidstaat, de resultaten van de toetsing van de additionaliteit, inclusief de methodologie en de informatiebronnen, na de afronding van elk van de drie toetsingsstadia.

Artikel 16

Gelijkheid van vrouwen en mannen

De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de gelijkheid van vrouwen en mannen en de integratie van het genderperspectief worden bevorderd in de opeenvolgende fasen van de uitvoering van de fondsen.

De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen in de verschillende fasen van de uitvoering van de fondsen, met name de toegang ertoe. Vooral de toegangelijkheid voor personen met een handicap is één van de criteria die bij de omschrijving van door de fondsen medegefinancierde acties in acht moeten worden genomen en waarmee in de diverse fasen van uitvoering rekening moet worden gehouden.

Artikel 17

Duurzame ontwikkeling

De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door de Gemeenschap van de in artikel 6 van het Verdrag verankerde doelstelling inzake bescherming en verbetering van het milieu.

HOOFDSTUK V

Financieel kader

Artikel 18

Totale middelen

1.   Voor vastlegging ten laste van de fondsen is voor de periode 2007 tot en met 2013 een bedrag van 308 041 000 000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2004, beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage I.

Het in de eerste alinea bedoelde bedrag wordt met het oog op de programmering en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen met 2 % per jaar geïndexeerd.

De begrotingsmiddelen worden zodanig over de in artikel 3, lid 2, omschreven doelstellingen verdeeld dat de middelen vooral worden geconcentreerd op de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen.

2.   De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat volgens de in bijlage II beschreven criteria en methode en onverminderd de bepalingen van de artikelen 23 en 24.

3.   De in de punten 12 tot en met 30 van bijlage II genoemde bedragen zijn begrepen in de in de artikelen 19, 20 en 21 genoemde bedragen en moeten duidelijk in de programmeringsdocumenten worden vermeld.

Artikel 19

Middelen voor de convergentiedoelstelling

De totale middelen voor de convergentiedoelstelling bedragen 81,54 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen (dat wil zeggen in totaal 251 163 134 221 EUR) en worden als volgt over de verschillende onderdelen verdeeld:

a)

70,51 % (dat wil zeggen in totaal 177 083 601 004 EUR) voor de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en het werkloosheidspercentage;

b)

4,99 % (dat wil zeggen in totaal 12 521 289 405 EUR) voor de in artikel 8, lid 1, bedoelde specifieke overgangssteun, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en het werkloosheidspercentage;

c)

23,22 % (dat wil zeggen in totaal 58 308 243 811 EUR) voor de in artikel 5, lid 2, bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de bevolking, de nationale welvaart en de oppervlakte;

d)

1,29 % (dat wil zeggen in totaal 3 250 000 000 EUR) voor de in artikel 8, lid 3, bedoelde specifieke overgangssteun.

Artikel 20

Middelen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

De totale middelen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bedragen 15,95 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen (dat wil zeggen in totaal 49 127 784 318 EUR) en worden als volgt over de verschillende onderdelen verdeeld:

a)

78,86 % (dat wil zeggen in totaal 38 742 477 688 EUR) voor de in artikel 6 bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, het werkloosheidspercentage, de tewerkstellingsgraad en de bevolkingsdichtheid; en

b)

21,14 % (dat wil zeggen in totaal 10 385 306 630 EUR) voor de in artikel 8, lid 2, bedoelde specifieke overgangssteun, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en het werkloosheidspercentage.

Artikel 21

Middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”

1.   De totale middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” bedragen 2,52 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen (zijnde 7 750 081 461 EUR). Deze middelen, met uitsluiting van het in punt 22 van bijlage II genoemde bedrag, worden als volgt over de verschillende onderdelen verdeeld:

a)

73,86 % (zijnde 5 576 358 149 EUR) voor de financiering van de in artikel 7, lid 1, bedoelde grensoverschrijdende samenwerking, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van het criterium van de in aanmerking komende bevolking,

b)

20,95 % (zijnde 1 581 720 322 EUR) voor de financiering van de in artikel 7, lid 2, bedoelde transnationale samenwerking, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van het criterium van de in aanmerking komende bevolking,

c)

5,19 % (zijnde 392 002 991 EUR) voor de financiering van interregionale samenwerking, de samenwerkingsnetwerken en de uitwisseling van ervaringen als bedoeld in artikel 7, lid 3.

2.   De bijdrage van het EFRO aan de grensoverschrijdende programma's en de zeebekkenprogramma's uit hoofde van het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en de grensoverschrijdende programma's uit hoofde van het pretoetredingsinstrument voor bijstand overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1085/2006, beloopt 813 966 000 EUR, gezien de opgaven van elke betrokken lidstaat en wordt in mindering gebracht op hun bijdragen in lid 1, onder a). Deze EFRO-bijdragen worden niet tussen de betrokken lidstaten herverdeeld.

3.   De bijdrage van het EFRO aan elk grensoverschrijdend programma en elk zeebekkenprogramma uit hoofde van de in lid 2 bedoelde instrumenten wordt toegekend op voorwaarde dat de bijdrage uit deze instrumenten aan elk van deze programma's ten minste equivalent is aan die uit het EFRO. Deze equivalente bijdrage is echter begrensd tot een maximumbedrag van 465 690 000 EUR uit hoofde van het Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en 243 782 000 EUR uit hoofde van het Pretoetredingsinstrument voor bijstand.

4.   De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in lid 2 genoemde bijdrage van het EFRO, worden opgenomen in de betrokken begrotingsonderdelen van het onderdeel „grensoverschrijdende samenwerking” van de in lid 2 bedoelde instrumenten, en zulks voor het eerst in begrotingsjaar 2007.

5.   In 2008 en 2009 wordt de in lid 2 genoemde jaarlijkse bijdrage uit het EFRO waarvoor uiterlijk op 30 juni aan de Commissie geen operationeel programma is voorgelegd uit hoofde van de onderdelen „grensoverschrijdende samenwerking” en „zeebekkens” van de in lid 2 bedoelde instrumenten, aan de betrokken lidstaat ter beschikking gesteld voor de financiering van de in lid 1, onder a), genoemde grensoverschrijdende samenwerking, inclusief samenwerking inzake de buitengrenzen.

Indien er op de limietdatum 30 juni 2010 nog steeds operationele programma's uit hoofde van de onderdelen „grensoverschrijdende samenwerking” en „zeebekkens” van de in lid 2 bedoelde instrumenten zijn die nog niet aan de Commissie zijn voorgelegd, wordt de volledige in lid 2 genoemde bijdrage uit het EFRO voor de resterende jaren tot 2013 ter beschikking gesteld van de betrokken lidstaten voor de financiering van de in lid 1, onder a), genoemde grensoverschrijdende samenwerking, inclusief samenwerking inzake de buitengrenzen.

6.   Indien de in lid 2 genoemde grensoverschrijdende programma's en zeebekkenprogramma's na hun aanneming door de Commissie moeten worden stopgezet omdat:

a)

het partnerland de financieringsovereenkomst niet heeft ondertekend tegen het einde van het jaar volgend op het jaar waarin het programma is aangenomen; of

b)

het programma niet kan worden uitgevoerd omdat zich tussen de deelnemende landen problemen hebben voorgedaan;

dan wordt de bijdrage van het EFRO in de zin van lid 2 ten belope van de nog niet vastgelegde eerste tranche aan de betrokken lidstaten op hun verzoek ter beschikking gesteld voor de financiering van de in lid 1, onder a), genoemde grensoverschrijdende samenwerking, inclusief samenwerking inzake de buitengrenzen.

Artikel 22

Niet-overdraagbaarheid van de middelen

De totale kredieten die per lidstaat voor elk van de doelstellingen van de fondsen en de onderdelen daarvan zijn toegewezen, zijn onderling niet overdraagbaar.

In afwijking van de eerste alinea kan elke lidstaat voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” tot 15 % van de financiële toewijzing overdragen van een van de in artikel 21, lid 1, onder a) en b), genoemde onderdelen naar het andere.

Artikel 23

Middelen voor de prestatiereserve

3,0 % van de in artikel 19, lid 1, onder a) en b), en in artikel 20 bedoelde middelen kan overeenkomstig artikel 50 worden toegewezen.

Artikel 24

Middelen voor technische bijstand

0,25 % van de in artikel 18, lid 1, bedoelde middelen gaat naar technische bijstand op initiatief van de Commissie als gedefinieerd in artikel 45.

TITEL II

STRATEGISCHE AANPAK VAN DE COHESIE

HOOFDSTUK I

Communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie

Artikel 25

Inhoud

De Raad stelt op het niveau van de Gemeenschap beknopte strategische richtsnoeren inzake economische, sociale en territoriale cohesie vast die een indicatief kader vormen voor de bijstandsverlening van de fondsen, met inachtneming van andere relevante communautaire beleidsgebieden.

Deze richtsnoeren geven voor elk van de doelstellingen van de fondsen met name uitvoering aan de prioriteiten van de Gemeenschap teneinde de harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 3, lid 1, te bevorderen.

Bij de opstelling van deze richtsnoeren wordt rekening gehouden met de geïntegreerde richtsnoeren, bestaande uit de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de werkgelegenheidsrichtsnoeren, die door de Raad worden aangenomen volgens de procedures van de artikelen 99 en 128 van het Verdrag.

Artikel 26

Vaststelling en evaluatie

De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten de in artikel 25 van deze verordening bedoelde communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie vast. Uiterlijk op 1 februari 2007 worden de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie vastgesteld volgens de procedure van artikel 161 van het Verdrag. De communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie kunnen, indien nodig, in nauwe samenwerking met de lidstaten volgens de procedure van de eerste alinea aan een evaluatie halverwege worden onderworpen om rekening te houden met belangrijke wijzigingen in de prioriteiten van de Gemeenschap.

De evaluatie halverwege van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie brengt voor de lidstaten geen verplichting met zich tot herziening van de operationele programma's of van hun onderscheiden nationale strategische referentiekaders.

HOOFDSTUK II

Nationaal strategisch referentiekader

Artikel 27

Inhoud

1.   De lidstaat dient een nationaal strategisch referentiekader in dat garandeert dat de bijstand uit de fondsen coherent is met de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, en waarin het verband wordt aangegeven tussen de communautaire prioriteiten, enerzijds, en het nationale hervormingsprogramma, anderzijds.

2.   Elk nationaal strategisch referentiekader vormt een referentie-instrument voor de voorbereiding van de programmering van de bijstand uit de fondsen.

3.   Het nationale strategische referentiekader is van toepassing op de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”. Indien een lidstaat daartoe besluit, kan het ook worden toegepast op de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, onverminderd de keuzes die de betrokken lidstaten in de toekomst maken.

4.   Het nationale strategische referentiekader bevat de volgende elementen:

a)

een analyse van de verschillen, de zwakke punten en het potentieel op het gebied van ontwikkeling, met inachtneming van de trends in de Europese economie en de wereldeconomie;

b)

de op basis van deze analyse gekozen strategie, met inbegrip van de thematische en territoriale prioriteiten. In voorkomend geval omvatten deze prioriteiten maatregelen met betrekking tot duurzame stedelijke ontwikkeling, diversifiëring van de plattelandseconomieën en van de gebieden die van de visserij leven;

c)

de lijst van de operationele programma's voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”;

d)

een beschrijving van de manier waarop de uitgaven met het oog op het bereiken van de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bijdragen tot de prioriteiten van de EU inzake bevordering van het concurrentievermogen en schepping van werkgelegenheid, inclusief het bereiken van de doelstellingen van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008), zoals bepaald in artikel 9, lid 3;

e)

de indicatieve jaarlijkse toewijzing uit elk fonds per programma;

f)

uitsluitend voor de regio's van de convergentiedoelstelling:

i)

de geplande activiteiten voor de versterking van de bestuursefficiëntie van de lidstaat;

ii)

het bedrag van de totale jaarlijkse kredieten die worden verstrekt uit het ELFPO en het EVF;

iii)

de gegevens die nodig zijn voor de voorafgaande verifiëring van de inachtneming van het in artikel 15 bedoelde additionaliteitsbeginsel;

g)

voor de lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen uit hoofde van artikel 5, lid 2, en artikel 8, lid 3: informatie over de mechanismen waarmee de coördinatie tussen de operationele programma's onderling en tussen deze programma's en het ELFPO, het EVF en, in voorkomend geval, de bijdragen van de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten wordt gegarandeerd.

5.   Daarnaast kan het nationale strategische referentiekader, waar passend, de volgende elementen bevatten:

a)

de procedure voor de coördinatie tussen het communautair cohesiebeleid en de desbetreffende nationale, sectorale en regionale beleidsgebieden van de betrokken lidstaat;

b)

voor andere lidstaten dan die bedoeld in lid 4, onder g): informatie over de mechanismen waarmee de coördinatie tussen de operationele programma's zelf en tussen die en het ELFPO, het EVF en de bijdragen van de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten wordt gegarandeerd.

6.   Bij de in het nationale strategische referentiekader opgenomen gegevens wordt rekening gehouden met de specifieke institutionele regelingen van de lidstaat.

Artikel 28

Opstelling en goedkeuring

1.   De lidstaat stelt zijn nationale strategische referentiekader op na raadpleging van de relevante partners, zoals bepaald in artikel 11, op de wijze die hij het meest passend acht en in overeenstemming met zijn institutionele inrichting. Het nationale referentiekader heeft betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

De lidstaat stelt zijn nationale strategische referentiekader op in overleg met de Commissie ter waarborging van een gemeenschappelijke aanpak.

2.   Elke lidstaat zendt zijn nationale strategische referentiekader binnen vijf maanden na de aanneming van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie toe aan de Commissie. De Commissie neemt binnen drie maanden na ontvangst van het kader nota van de nationale strategie en de prioritaire thema's die voor bijstandsverlening uit de fondsen zijn gekozen en formuleert, in voorkomend geval, opmerkingen.

De lidstaat kan terzelfder tijd het nationale strategische referentiekader en de in artikel 32 bedoelde operationele programma's indienen.

3.   Vóór of bij de vaststelling van de in artikel 32, lid 5, bedoelde operationele programma's neemt de Commissie na overleg met de lidstaat een besluit met betrekking tot:

a)

de lijst van operationele programma's bedoeld in artikel 27, lid 4, onder c);

b)

de indicatieve jaarlijkse toewijzing uit elk fonds per programma bedoeld in artikel 27, lid 4, onder e);

c)

alleen voor de convergentiedoelstelling, het uitgavenpeil dat de garantie biedt dat het in artikel 15 bedoelde additionaliteitsbeginsel in acht wordt genomen, alsmede de activiteiten die zijn gepland om de bestuursefficiëntie bedoeld in artikel 27, lid 4, onder f), i), te versterken.

HOOFDSTUK III

Strategische follow-up

Artikel 29

Strategische rapportage door de lidstaten

1.   Voor het eerst in 2007 neemt elke lidstaat in zijn jaarlijks verslag over de uitvoering van het nationale hervormingsprogramma een beknopt hoofdstuk op betreffende de bijdrage die de uit de fondsen medegefinancierde operationele programma's leveren tot de uitvoering van het nationale hervormingsprogramma.

2.   Uiterlijk eind 2009 en 2012 dienen de lidstaten een beknopt verslag in met informatie over de bijdrage die door de uit de fondsen medegefinancierde operationele programma's wordt geleverd:

a)

tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid zoals dat door het Verdrag is vastgesteld,

b)

tot de uitvoering van de taken van de fondsen zoals beschreven in deze verordening, en

c)

tot de uitvoering van de prioriteiten die meer in detail zijn uiteengezet in de in artikel 25 genoemde communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, en nader worden omschreven in de prioriteiten die in het in artikel 27 bedoelde nationale strategische referentiekader zijn vastgesteld,

d)

tot het bereiken van de doelstelling inzake de bevordering van concurrentievermogen en het scheppen van banen, en tot de werkzaamheden met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008), zoals bepaald in artikel 9, lid 3.

3.   De lidstaten stellen de inhoud van het in lid 2 bedoelde verslag vast, met het oog op het bepalen van:

a)

de sociaal-economische situatie en trends;

b)

de verwezenlijkingen, uitdagingen en toekomstperspectieven in verband met de uitvoering van de overeengekomen strategie; en

c)

voorbeelden van goede werkwijzen.

4.   De verwijzingen naar het nationale hervormingsprogramma in dit artikel hebben betrekking op de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) en zijn gelijkelijk van toepassing op alle vergelijkbare richtsnoeren waartoe de Europese Raad heeft besloten.

Artikel 30

Strategische rapportage door de Europese Commissie en gedachtewisseling over het cohesiebeleid

1.   Voor het eerst in 2008 neemt de Commissie in haar jaarlijkse voortgangsverslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad een hoofdstuk op met een samenvatting van de in artikel 29, lid 1, bedoelde verslagen van de lidstaten, met name de vooruitgang bij de verwezenlijking van de EU-prioriteiten inzake het bevorderen van het concurrentievermogen en het scheppen van banen, inclusief het bereiken van de doelstellingen van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008), als bedoeld in artikel 9, lid 3.

2.   In 2010 en 2013 dient de Commissie uiterlijk op 1 april een strategisch verslag in met een samenvatting van de in artikel 29, lid 2, bedoelde verslagen van de lidstaten. Het zal, in voorkomend geval, worden opgenomen als een specifieke afdeling van het in artikel 159 van het Verdrag bedoelde verslag.

3.   De Raad zal zich zo spoedig mogelijk na publicatie over het in lid 2 genoemde strategisch verslag buigen. Het wordt aan het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden met het verzoek het te bespreken.

Artikel 31

Cohesieverslag

1.   Het in artikel 159 van het Verdrag bedoelde verslag van de Commissie bevat met name:

a)

een balans van de vooruitgang op het gebied van de economische en sociale samenhang, inclusief de sociaal-economische situatie en ontwikkeling van de regio's, en de integratie van de communautaire prioriteiten;

b)

een balans van de rol van de fondsen, de EIB en de andere financieringsinstrumenten, en het effect van andere communautaire en nationale beleidstakken op de gemaakte vorderingen.

2.   Het verslag bevat ook, indien nodig,

a)

eventuele voorstellen voor communautaire acties en beleidsmaatregelen die dienen te worden aangenomen om de economische en sociale samenhang te versterken;

b)

de eventueel in de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie aan te brengen aanpassingen die nodig zijn om de veranderingen in het communautaire beleid te weerspiegelen.

TITEL III

PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen inzake de structuurfondsen en het Cohesiefonds

Artikel 32

Opstelling en goedkeuring van operationele programma's

1.   Het optreden van de fondsen in de lidstaten verloopt via operationele programma's die passen in het nationale strategische referentiekader. Elk operationeel programma heeft betrekking op een periode tussen 1 januari 2007 en 31 december 2013. Een operationeel programma heeft slechts betrekking op een van de drie in artikel 3 bedoelde doelstellingen, tenzij de Commissie en de lidstaat daarover anders beslissen.

2.   Elk operationeel programma wordt opgesteld door de lidstaat of een door de lidstaat aangewezen instantie, in samenwerking met de in artikel 11 bedoelde partners.

3.   Zo spoedig mogelijk, en uiterlijk vijf maanden na de aanneming van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie bedoeld in artikel 26, dient de lidstaat bij de Commissie een voorstel voor een operationeel programma in dat alle in artikel 37 bedoelde onderdelen bevat.

4.   De Commissie beoordeelt het voorgestelde operationele programma om na te gaan of het bijdraagt tot de doelstellingen en de prioriteiten van het nationale strategische referentiekader en tot de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie. Indien de Commissie binnen twee maanden na ontvangst van het operationele programma van oordeel is dat een operationeel programma niet bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het nationale strategische referentiekader en de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, kan zij de lidstaat verzoeken haar alle nodige aanvullende informatie ter beschikking te stellen en in voorkomend geval het voorgestelde programma dienovereenkomstig te herzien.

5.   De Commissie keurt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk vier maanden na de formele indiening ervan door de lidstaat, doch evenwel niet vóór 1 januari 2007, elk operationeel programma goed.

Artikel 33

Herziening van operationele programma's

1.   Op initiatief van de lidstaat of van de Commissie in overeenstemming met de betrokken lidstaat kunnen operationele programma's opnieuw worden onderzocht en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode worden herzien in een of meer van de volgende gevallen:

a)

ingeval zich aanzienlijke sociaal-economische wijzigingen hebben voorgedaan,

b)

om meer of op een andere wijze rekening te houden met belangrijke wijzigingen in de communautaire, nationale of regionale prioriteiten,

c)

in het licht van de in artikel 48, lid 3, bedoelde evaluatie, of

d)

wegens moeilijkheden bij de uitvoering.

Zonodig worden de operationele programma's herzien na de toewijzing van de in de artikelen 50 en 51 bedoelde reserves.

2.   Als een lidstaat formeel een verzoek tot herziening van een operationeel programma indient, neemt de Commissie daarover zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden nadat het verzoek door de lidstaat formeel is ingediend, een besluit.

3.   Herziening van de operationele programma's kan geschieden zonder herziening van het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie.

Artikel 34

Specifiek karakter van de fondsen

1.   Onverminderd lid 3 worden operationele programma's uit slechts één fonds gefinancierd.

2.   Onverminderd de afwijkende bepalingen in de specifieke verordeningen betreffende de fondsen, kunnen uit het EFRO en het ESF, op aanvullende wijze en voor ten hoogste 10 % van de communautaire financiering per prioriteit van een operationeel programma, maatregelen worden gefinancierd die binnen het toepassingsgebied van de bijstandsverlening van het andere fonds vallen, op voorwaarde dat zij noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de concrete actie en er rechtstreeks verband mee houden.

3.   In de lidstaten die bijstand uit het Cohesiefonds ontvangen, verlenen het EFRO en het Cohesiefonds gezamenlijk bijstand voor de operationele programma's voor vervoersinfrastructuur en milieu, inclusief voor grote projecten als bedoeld in artikel 39.

Artikel 35

Geografisch toepassingsgebied

1.   De operationele programma's die in het kader van de convergentiedoelstelling worden ingediend, worden opgesteld op het passende geografische niveau, en minstens op het regionale niveau NUTS II.

De operationele programma's die in het kader van de convergentiedoelstelling worden ingediend en waaraan het Cohesiefonds bijdraagt, worden op nationaal niveau opgesteld.

2.   De operationele programma's die in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” worden ingediend, worden voor regio's die in aanmerking komen voor financiering uit het EFRO, opgesteld op de regionale niveaus NUTS I of NUTS II volgens de eigen institutionele inrichting van de lidstaat, tenzij de Commissie en de lidstaat daarover anders beslissen. Als de operationele programma's uit het ESF worden gefinancierd, worden zij door de lidstaat op het passende niveau opgesteld.

3.   De operationele programma's die in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” voor grensoverschrijdende samenwerking worden ingediend, worden in de regel opgesteld per grens of groep grenzen in een passende groepering op het niveau NUTS III, met inbegrip van enclaves. De operationele programma's die in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” voor transnationale samenwerking worden ingediend, worden opgesteld op het niveau van de zones voor transnationale samenwerking. De programma's voor interregionale samenwerking en uitwisseling van ervaringen hebben betrekking op het gehele grondgebied van de Gemeenschap.

Artikel 36

Deelname van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds

1.   De EIB en het EIF kunnen overeenkomstig hun statuten deelnemen aan de programmering van de bijstandsverlening uit de fondsen.

2.   De EIB en het EIF kunnen op verzoek van de lidstaten deelnemen aan de opstelling van de nationale strategische referentiekaders en de operationele programma's, en aan activiteiten in verband met de voorbereiding van projecten, met name grote projecten, financieringsregelingen en publiek-private partnerschappen. In overleg met de EIB en het EIF kan de lidstaat de toegekende leningen concentreren op één of meer prioriteiten van een operationeel programma, met name op het gebied van innovatie en kenniseconomie, menselijk kapitaal, het milieu en projecten voor basisinfrastructuur.

3.   De Commissie kan de EIB en het EIF raadplegen voordat zij het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit en de operationele programma's goedkeurt. Die raadpleging heeft met name betrekking op de operationele programma's die een indicatieve lijst van grote projecten bevatten of op programma's die, gezien de aard van hun prioriteiten, leningen of andere vormen van marktfinanciering kunnen aantrekken.

4.   De Commissie kan, als zij dit nuttig acht voor de beoordeling van grote projecten, de EIB verzoeken de technische kwaliteit en de economische en financiële levensvatbaarheid van die projecten te onderzoeken, met name wat betreft de toe te passen of te ontwikkelen financiële instrumenten.

5.   Voor de uitvoering van dit artikel kan de Commissie een subsidie toekennen aan het EIB of het EIF.

HOOFDSTUK II

Inhoud van de programmering

Deel 1

Operationele programma's

Artikel 37

Operationele programma's voor de Convergentiedoelstelling en voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

1.   Operationele programma's voor de convergentiedoelstelling en voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bevatten:

a)

een analyse van de situatie van het subsidiabele gebied of de subsidiabele sector wat de sterke en de zwakke punten betreft, en de strategie die op basis daarvan is gekozen;

b)

de motivering van de gekozen prioriteiten in het licht van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, het nationale strategische referentiekader, alsmede de resultaten die blijkens de in artikel 48 bedoelde voorafgaande evaluatie mogen worden verwacht;

c)

gegevens over de prioritaire assen en de bijbehorende specifieke doelen. Deze doelstellingen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal indicatoren voor de output en de resultaten, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. De indicatoren moeten het mogelijk maken de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie te meten, alsmede de doeltreffendheid van de doelstellingen waarmee de prioritaire assen worden uitgevoerd;

d)

ter informatie een indicatieve uitsplitsing per categorie van het geprogrammeerde gebruik van de bijdragen uit de fondsen aan het operationele programma overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen van deze verordening die de Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure heeft vastgesteld;

e)

een financieringsplan met twee tabellen:

i)

een eerste tabel waarin het voor de bijdrage uit elk fonds beoogde totaalbedrag overeenkomstig de artikelen 52, 53 en 54 per jaar wordt uitgesplitst. In het financieringsplan wordt afzonderlijk aangegeven welke kredieten binnen de totale jaarlijkse bijdrage uit de structuurfondsen worden uitgetrokken voor regio's die overgangssteun ontvangen. De per jaar geplande bijdrage uit de fondsen moet verenigbaar zijn met het geldende financiële kader, rekening houdend met de in punt 6 van bijlage II vastgestelde degressieve ontwikkeling van de kredieten,

ii)

een tweede tabel waarin voor de gehele programmeringsperiode, zowel voor het operationele programma als voor elk prioritair as, het bedrag van de totale financiële bijdrage van de Gemeenschap en van de daartegenover te stellen nationale bijdragen wordt aangegeven, alsmede het percentage dat uit de fondsen wordt bijgedragen. Indien de nationale bijdrage overeenkomstig artikel 53 uit publieke en private uitgaven bestaat, bevat de tabel een indicatieve uitsplitsing van de publieke en de private uitgaven. Indien de nationale bijdrage overeenkomstig artikel 53 uit publieke uitgaven bestaat, bevat de tabel het bedrag van de nationale publieke bijdrage. Ter informatie moet ook de bijdrage uit de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten worden vermeld;

f)

waar relevant gegevens over de complementariteit met de maatregelen die worden gefinancierd uit het ELFPO en met die welke worden gefinancierd uit het EVF;

g)

de regelingen voor de tenuitvoerlegging van het operationele programma, die omvatten:

i)

de aanwijzing door de lidstaat van alle in artikel 59 genoemde instanties of, als de lidstaat de in artikel 74 omschreven mogelijkheid toepast, de aanwijzing van andere instanties en de vaststelling van andere procedures overeenkomstig artikel 74,

ii)

een beschrijving van de toezicht- en evaluatiesystemen,

iii)

inlichtingen over de instantie die bevoegd is voor het ontvangen van de door de Commissie verrichte betalingen, en een of meer instanties die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de betalingen aan de begunstigden,

iv)

een omschrijving van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen, om de doorzichtigheid van deze geldstromen te waarborgen,

v)

de elementen gericht op publiciteit en voorlichting omtrent het operationele programma als bedoeld in artikel 69,

vi)

een beschrijving van de tussen de Commissie en de lidstaat overeengekomen procedures voor de uitwisseling van computergegevens om te kunnen voldoen aan de in deze verordening gestelde eisen met betrekking tot de betaling, het toezicht en de evaluatie;

h)

een indicatieve lijst van de grote projecten in de zin van artikel 39 die in de programmeringsperiode ter goedkeuring aan de Commissie zullen worden voorgelegd.

2.   De operationele programma's voor vervoersinfrastructuur en milieu die gezamenlijk uit het EFRO en het Cohesiefonds worden gefinancierd, bevatten een prioritair as van elk fonds en worden gefinancierd via een specifieke vastlegging per Fonds.

3.   Onverminderd artikel 5, laatste alinea, van Verordening (EG) nr. 1080/2006 wordt in elk operationeel programma in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” een verantwoording gegeven voor de thematische, geografische en financiële concentratie op de prioriteiten die zijn vastgesteld in respectievelijk artikel 5 van die verordening en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1081/2006.

4.   Daarnaast bevatten de uit het EFRO gefinancierde operationele programma's voor de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”:

a)

in voorkomend geval, gegevens over de aanpak van duurzame stedelijke ontwikkeling;

b)

een specifiek prioritair as voor de maatregelen die worden gefinancierd uit de in punt 20 van bijlage II bedoelde extra toewijzing, in operationele programma's voor bijstandsverlening aan de ultraperifere regio's.

5.   Operationele programma's waarop een of meer van de in de aanvullende bepaling van bijlage II bedoelde specifieke toewijzingen betrekking hebben, moeten informatie bevatten over de procedures die moeten worden gevolgd bij de toewijzing van en het toezicht op deze specifieke toewijzingen.

6.   Op initiatief van de lidstaat kunnen de uit het EFRO gefinancierde operationele programma's, wat de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” betreft, ook de volgende elementen bevatten:

a)

de lijst van de steden die gekozen zijn voor de aanpak van de stadsproblematiek en de procedures voor subdelegatie aan de stedelijke autoriteiten, eventueel via een globale subsidie;

b)

acties voor interregionale samenwerking met ten minste één regio of plaatselijke overheden van een andere lidstaat per regionaal programma.

7.   Op initiatief van de betrokken lidstaat kunnen de operationele programma's van het ESF, wat de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” betreft, ook een horizontale aanpak of een specifieke prioriteit voor interregionale en transnationale acties bevatten waarbij de nationale, regionale of lokale autoriteiten van ten minste één andere lidstaat betrokken zijn.

Artikel 38

Operationele programma's voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”

Voor de operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” worden specifieke voorschriften voor operationele programma's vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1080/2006.

Deel 2

Grote projecten

Artikel 39

Inhoud

Binnen een operationeel programma kunnen het EFRO en het Cohesiefonds uitgaven financieren in verband met een concrete actie die bestaat uit een geheel van werkzaamheden, activiteiten of diensten dat bedoeld is om op zichzelf een ondeelbare functie van nauwkeurig omschreven economische en technische aard te vervullen, dat op duidelijk omschreven doelstellingen is gericht en waarvoor de totale kosten hoger zijn dan 25 miljoen EUR voor milieuprojecten of hoger dan 50 miljoen EUR voor projecten op andere gebieden (hierna te noemen: „grote projecten”).

Artikel 40

Aan de Commissie te verstrekken gegevens

De lidstaat of de managementautoriteit verstrekt de Commissie de volgende gegevens over grote projecten:

a)

gegevens over de voor de uitvoering verantwoordelijke instantie;

b)

gegevens over de aard van de investering en een beschrijving ervan, alsmede gegevens over de kosten en de plaats van uitvoering;

c)

de resultaten van de haalbaarheidsstudies;

d)

het tijdschema voor de uitvoering van het project en, wanneer wordt verwacht dat de periode voor de uitvoering van de betrokken concrete actie langer zal zijn dan de programmeringsperiode, de fasen waarvoor communautaire cofinanciering wordt gevraagd voor de programmeringsperiode 2007-2013;

e)

een kosten-batenanalyse met een risicobeoordeling en de te verwachten impact op de betrokken sector en op de sociaal-economische situatie van de lidstaat en/of de regio en, waar mogelijk en passend, op de overige regio's van de Gemeenschap;

f)

een analyse van het milieueffect;

g)

een verantwoording van de publieke bijdrage;

h)

het financieringsplan waarin het geplande totaalbedrag aan financiële middelen en de geplande bijdrage uit de fondsen, de EIB, het EIF en alle andere communautaire financieringsbronnen zijn aangegeven, en dat het indicatieve jaarschema van de financiële bijdrage uit het EFRO of het Cohesiefonds voor het grote project bevat.

De Commissie geeft aanwijzingen omtrent de voor de kosten-batenanalyse in de zin van onder e) te gebruiken methode, zulks overeenkomstig de procedure van artikel 103, lid 2.

Artikel 41

Besluit van de Commissie

1.   De Commissie beoordeelt het grote project, indien nodig met behulp van externe deskundigen waaronder de EIB, op basis van de in artikel 40 bedoelde elementen, de samenhang met de prioriteiten van het operationele programma, de bijdrage tot het bereiken van de doelstellingen van deze prioriteiten en de coherentie met de andere beleidstakken van de Gemeenschap.

2.   De Commissie neemt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden nadat de lidstaat of de managementautoriteit een groot project heeft ingediend, een besluit, mits de indiening is geschied overeenkomstig artikel 40. In dat besluit wordt de fysieke inhoud van het project omschreven, wordt het bedrag bepaald waarvoor het cofinancieringspercentage voor het prioritaire as geldt, en wordt het jaarschema van de financiële bijdrage uit het EFRO of het Cohesiefonds vastgesteld.

3.   Als de Commissie weigert een financiële bijdrage van de fondsen tot een groot project te verlenen, geeft zij de lidstaat de redenen hiervan binnen de termijn en volgens de voorwaarden vermeld in lid 2.

Deel 3

Globale subsidies

Artikel 42

Algemene bepalingen

1.   De lidstaat of de managementautoriteit mag het beheer en de uitvoering van een deel van een operationeel programma toevertrouwen aan één of meer door de lidstaat of de managementautoriteit aangewezen bemiddelende instanties, waaronder plaatselijke overheden, instanties die actief zijn op het gebied van de regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, volgens een tussen de lidstaten of de managementautoriteit en die instantie gesloten overeenkomst.

Deze delegatie doet geen afbreuk aan de financiële verantwoordelijkheid van de managementautoriteit en van de lidstaten.

2.   De voor het beheer van de globale subsidie verantwoordelijke bemiddelende instantie moet garanties verstrekken omtrent haar solvabiliteit en haar competentie op het betrokken werkterrein en inzake administratief en financieel beheer. Normaliter moet zij gevestigd of vertegenwoordigd zijn in de regio of regio's waarop het operationele programma op het ogenblik van de aanwijzing betrekking heeft.

Artikel 43

Uitvoeringsregels

In de in artikel 42, lid 1, eerste alinea, bedoelde overeenkomst worden met name vermeld:

a)

de soorten concrete acties die voor een globale subsidie in aanmerking komen;

b)

de criteria voor de selectie van de begunstigden;

c)

de percentages van de bijstand uit de fondsen, en de voorschriften betreffende die bijstandsverlening, met inbegrip van die inzake het gebruik van eventueel verkregen rente;

d)

de nadere regels om ten aanzien van de managementautoriteit te garanderen dat toezicht wordt gehouden op, evaluaties worden gemaakt van en financiële controle wordt verricht op de globale subsidie, als bedoeld in artikel 59, lid 1, inclusief de bepalingen voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen en voor het presenteren van de rekeningen;

e)

in voorkomend geval, het gebruik van een financiële garantie of een soortgelijke voorziening, tenzij de lidstaat of de managementautoriteit een dergelijke garantie verstrekt overeenkomstig de institutionele bepalingen van iedere lidstaat.

Deel 4

Financiële instrumentering

Artikel 44

Acties op het gebied van financiële instrumentering

Binnen een operationeel programma kunnen de structuurfondsen uitgaven financieren in verband met een concrete actie die bestaat uit acties op het gebied van financiële instrumentering voor ondernemingen, voornamelijk het midden- en kleinbedrijf, zoals risicokapitaalfondsen, garantiefondsen en leningsfondsen, en op fondsen voor stedelijke ontwikkeling, dit wil zeggen fondsen die in publiek-private partnerschappen en andere projecten die deel uitmaken van een geïntegreerd plan voor duurzame stedelijke ontwikkeling investeren.

Worden deze concrete acties georganiseerd door holdingfondsen, dat wil zeggen fondsen die zijn opgericht om te investeren in verscheidene risicokapitaalfondsen, garantiefondsen, leningsfondsen en stedelijke ontwikkelingsfondsen, dan voert de lidstaat of de managementautoriteit deze uit op één of meer van de volgende wijzen:

a)

het plaatsen van een overheidsopdracht overeenkomstig het toepasselijke recht inzake overheidsopdrachten;

b)

in andere gevallen, indien het voorwerp van de overeenkomst niet een overheidsopdracht in de zin van het recht inzake overheidsopdrachten is, de toekenning van een subsidie, die voor de toepassing van deze verordening gedefinieerd wordt als een rechtstreekse financiële bijdrage bij wijze van schenking:

i)

aan de EIB of het EIF, of

ii)

aan een financiële instelling zonder een oproep tot het indienen van voorstellen, indien zulks in overeenstemming met een met het Verdrag verenigbare nationale wet geschiedt.

De uitvoeringsvoorschriften van dit artikel worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.

Deel 5

Technische bijstand

Artikel 45

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1.   De fondsen kunnen tot een plafond van 0,25 % van hun respectieve jaarlijkse toewijzing gebruiken om op initiatief en/of voor rekening van de Commissie acties te financieren op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, audit en inspectie die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn.

Deze acties omvatten met name:

a)

bijstand voor projectvoorbereiding en -beoordeling, in voorkomend geval ook met de EIB via een subsidie of andere samenwerkingsvormen;

b)

studies in verband met de opstelling van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, de verslaglegging van de Commissie over het cohesiebeleid en het driejaarlijkse cohesieverslag;

c)

evaluaties, deskundigenverslagen, statistieken en studies, met inbegrip van die van algemene aard betreffende het optreden van de fondsen, die in voorkomend geval door de EIB of het EIF door middel van een subsidie of ander vormen van samenwerking kunnen worden uitgevoerd;

d)

maatregelen die zijn bedoeld voor de partners, de begunstigden van de bijstand uit de fondsen en het grote publiek, waaronder voorlichtingsmaatregelen;

e)

maatregelen met het oog op informatieverspreiding, netwerkvorming, bewustmaking, bevordering van samenwerking en uitwisseling van ervaring in de hele Unie;

f)

het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor het beheer, het toezicht, de inspectie en de evaluatie;

g)

de verbetering van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over de praktijken op dit gebied.

2.   Als voor de in lid 1 bedoelde acties in een bijdrage uit het EFRO of het Cohesiefonds is voorzien, neemt de Commissie een besluit over het soort acties volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure.

3.   Als voor de in lid 1 van dit artikel genoemde acties in een bijdrage uit het ESF is voorzien, neemt de Commissie, na raadpleging van het in artikel 104 genoemde comité, een besluit over het soort acties volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 46

Technische bijstand van de lidstaten

1.   Op initiatief van de lidstaten kunnen de fondsen acties op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle van operationele programma's financieren, alsmede acties om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van de fondsen te versterken; voor de financiering van deze acties gelden de volgende maxima:

a)

4 % van het totale bedrag dat is toegewezen in het kader van de convergentiedoelstelling en van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”;

b)

6 % van het totale bedrag dat is toegewezen in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”.

2.   Voor elk van de drie doelstellingen geldt dat acties op het gebied van technische bijstand binnen de in lid 1 genoemde limieten in principe binnen het kader van elk operationeel programma moeten plaatsvinden. Bij wijze van aanvulling mogen dergelijke acties gedeeltelijk als specifiek operationeel programma worden opgezet, op voorwaarde dat ze de in lid 1 genoemde algemene limieten voor technische bijstand niet overschrijden.

3.   Wanneer een lidstaat besluit tot acties op het gebied van technische bijstand voor elk operationeel programma afzonderlijk, dan mag het aandeel van het totaalbedrag van de uitgaven voor technische bijstand voor elk operationeel programma de in lid 1 genoemde limieten niet overschrijden.

In dit geval mogen acties op het gebied van technische bijstand ook als specifiek operationeel programma worden opgezet, op voorwaarde dat het totaalbedrag van de uitgaven voor technische bijstand in het kader van zo'n specifiek programma er niet toe leidt dat het totale aandeel van de voor technische bijstand toegekende middelen de in lid 1 genoemde limieten overschrijdt.

TITEL IV

DOELTREFFENDHEID

HOOFDSTUK I

Evaluatie

Artikel 47

Algemene bepalingen

1.   Evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doeltreffendheid en de samenhang van de bijstandsverlening uit de fondsen, en de strategie en uitvoering van de operationele programma's te verbeteren in het licht van de specifieke structurele problemen waarmee de betrokken lidstaten en regio's te kampen hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstelling van duurzame ontwikkeling en met de relevante communautaire regelgeving inzake milieueffect en strategische milieueffectrapportage.

2.   De evaluatie kan van strategische aard zijn, waarbij zij tot doel heeft na te gaan hoe een programma of een groep programma's zich ontwikkelt ten aanzien van de communautaire en nationale prioriteiten. Zij kan van operationele aard zijn, waarbij zij tot doel heeft het toezicht op een operationeel programma te ondersteunen. De evaluaties worden voor, tijdens en na de programmeringsperiode uitgevoerd.

3.   De evaluaties worden, naar gelang van het geval, onder verantwoordelijkheid van de lidstaat of van de Commissie uitgevoerd, met inachtneming van het in artikel 13 vastgestelde evenredigheidsbeginsel.

De evaluaties worden uitgevoerd door interne of externe deskundigen of instanties die onafhankelijk opereren van de in artikel 59, onder b) en c), bedoelde autoriteiten. De resultaten van de evaluatie worden bekendgemaakt overeenkomstig de toepasselijke voorschriften inzake de toegang tot documenten.

4.   De evaluaties worden gefinancierd uit het budget voor technische bijstand.

5.   De Commissie geeft aanwijzingen met betrekking tot de evaluatiemethoden, inclusief kwaliteitsnormen, volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 48

Verantwoordelijkheid van de lidstaten

1.   De lidstaten stellen de middelen ter beschikking die voor het maken van de evaluaties nodig zijn, organiseren de productie en verzameling van de vereiste gegevens en gebruiken de verschillende soorten gegevens die het toezichtsysteem oplevert.

Voorts kunnen zij, in voorkomend geval, in het kader van de convergentiedoelstelling overeenkomstig het in artikel 13 vastgestelde evenredigheidsbeginsel een evaluatieplan opstellen dat op indicatieve wijze de evaluatie-activiteiten weergeeft die de lidstaat van plan is te verrichten in de verschillende uitvoeringsfasen.

2.   De lidstaten voeren een ex-ante evaluatie uit voor elk operationeel programma dat afzonderlijk voor de convergentiedoelstelling is opgesteld. In naar behoren gemotiveerde gevallen mag een lidstaat met inachtneming van het in artikel 13 bedoelde evenredigheidsbeginsel en zoals overeengekomen tussen de Commissie en die lidstaat, voor meer dan één operationeel programma een voorafgaande evaluatie uitvoeren.

Voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” maken zij hetzij een voorafgaande evaluatie die betrekking heeft op alle operationele programma's, hetzij een evaluatie voor elk Fonds, hetzij een evaluatie voor elke prioriteit, hetzij één voorafgaande evaluatie voor elk operationeel programma.

Voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” verrichten de lidstaten gezamenlijk een voorafgaande evaluatie per operationeel programma of een voorafgaande evaluatie die op verschillende operationele programma's betrekking heeft.

De voorafgaande evaluaties worden verricht onder de verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van de programmeringsdocumenten.

De voorafgaande evaluatie heeft tot doel tot een optimale toewijzing van de begrotingsmiddelen voor de operationele programma's te komen en de kwaliteit van de programmering te verbeteren. Zij omvat de bepaling en beoordeling van: de afwijkingen, lacunes en ontwikkelingsmogelijkheden, de te bereiken doelstellingen, de verwachte resultaten, de gekwantificeerde doelstellingen, indien nodig de coherentie van de voor de regio voorgestelde strategie, de meerwaarde van het optreden van de Gemeenschap, de mate waarin rekening is gehouden met de communautaire prioriteiten, de uit de voorgaande programmering getrokken lering en de kwaliteit van de procedures voor tenuitvoerlegging, toezicht, evaluatie en financieel beheer.

3.   Tijdens de programmeringsperiode verrichten de lidstaten evaluaties die gerelateerd zijn aan het toezicht op de operationele programma's, met name wanneer uit het toezicht op de programma's blijkt dat aanzienlijk wordt afgeweken van de oorspronkelijk gestelde doelen, of wanneer voorstellen voor de herziening van operationele programma's worden gedaan als bedoeld in artikel 33. De resultaten worden toegezonden aan het Comité van toezicht voor het operationele programma en aan de Commissie.

Artikel 49

Verantwoordelijkheden van de Commissie

1.   De Commissie kan strategische evaluaties verrichten.

2.   De Commissie kan op eigen initiatief en in partnerschap met de betrokken lidstaat evaluaties verrichten die gerelateerd zijn aan het toezicht op de operationele programma's wanneer uit het toezicht op de programma's blijkt dat aanzienlijk wordt afgeweken van de oorspronkelijk gestelde doelen. De resultaten worden toegezonden aan het Comité van toezicht voor het operationele programma.

3.   De Commissie verricht in nauwe samenwerking met de lidstaat en de managementautoriteiten voor elke doelstelling een evaluatie achteraf.

In deze evaluatie, die betrekking heeft op alle operationele programma's die voor een doelstelling zijn opgesteld, worden de mate waarin de middelen zijn besteed, de doeltreffendheid en de efficiëntie van de programmering van de fondsen en de sociaal-economische impact onderzocht.

Deze evaluatie wordt verricht voor elke doelstelling en heeft tot doel conclusies te trekken voor het beleid inzake economische en sociale cohesie.

Hierbij wordt nagegaan welke factoren tot het succes of het mislukken van de uitvoering van de operationele programma's hebben bijgedragen, en wordt bepaald wat als goede praktijk kan worden aangemerkt.

De evaluatie achteraf moet uiterlijk op 31 december 2015 voltooid zijn.

HOOFDSTUK II

Reserves

Artikel 50

Nationale prestatiereserve

1.   Op eigen initiatief kan een lidstaat besluiten voor de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” afzonderlijk, dan wel voor beide, een nationale prestatiereserve aan te leggen ten bedrage van 3 % van de totale vastlegging voor elke doelstelling.

2.   Wanneer een lidstaat heeft besloten een dergelijke reserve aan te leggen, bepaalt hij uiterlijk op 30 juni 2011 voor elk van de doelstellingen de prestaties van zijn operationele programma's.

3.   Uiterlijk op 31 december 2011 legt de Commissie, op basis van voorstellen van elke lidstaat en in nauw overleg ermee, de nationale prestatiereserve vast.

Artikel 51

Nationale reserve voor onvoorziene uitgaven

Een lidstaat mag op eigen initiatief een reserve aanleggen ten bedrage van 1 % van de jaarlijkse bijdrage uit de structuurfondsen voor de convergentiedoelstelling en ten bedrage van 3 % van de jaarlijkse bijdrage uit de structuurfondsen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, waarmee hij kan reageren op onvoorziene lokale of sectorale crisissen als gevolg van de economische en sociale herstructurering of op de gevolgen van de vrijmaking van de handel.

De lidstaat mag de reserve voor elke doelstelling voor een specifiek nationaal programma of in het kader van operationele programma's vastleggen.

TITEL V

FINANCIËLE BIJDRAGE UIT DE FONDSEN

HOOFDSTUK I

Bijdrage uit de fondsen

Artikel 52

Differentiëring van de bijdragepercentages

De bijdrage uit de fondsen kan worden gedifferentieerd in het licht van de volgende elementen:

a)

de ernst van de specifieke, met name economische, sociale of territoriale problemen;

b)

het belang van elk prioritaire as voor de prioriteiten van de Gemeenschap, zoals die in de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie zijn vastgesteld, alsook voor de nationale en regionale prioriteiten;

c)

milieubescherming en -verbetering, vooral door de toepassing van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het preventief optreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt;

d)

de financiële inbreng van de private sector op de betrokken gebieden, met name in het kader van publiek-private partnerschappen;

e)

de opneming van de interregionale samenwerking als bedoeld in artikel 37, lid 6, onder b), in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”;

f)

opneming in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” van zones met een geografische of natuurlijke handicap die als volgt worden omschreven:

i)

insulaire lidstaten die voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, en andere eilanden, behalve die waar de hoofdstad van een lidstaat gevestigd is of die een vaste verbinding met het vasteland hebben,

ii)

berggebieden als gedefinieerd in de nationale wetgeving van de lidstaat,

iii)

zones die dunbevolkt (minder dan 50 inwoners per vierkante kilometer) of zeer dunbevolkt zijn (minder dan 8 inwoners per vierkante kilometer),

iv)

zones die op 30 april 2004 buitengrenzen van de Gemeenschap vormden en dat sinds die datum niet meer zijn.

Artikel 53

Bijdrage uit de fondsen

1.   De bijdrage uit de fondsen wordt op het niveau van het operationeel programma berekend onder verwijzing naar:

a)

ofwel het totaal van de subsidiabele publieke en private uitgaven;

b)

ofwel de subsidiabele publieke uitgaven.

2.   Voor de bijdrage uit de fondsen op het niveau van het operationele programma in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” gelden de in bijlage III vastgestelde maxima.

3.   Voor operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” waarbij ten minste één deelnemer aan het operationele programma behoort tot de lidstaten waarvan het BBP per hoofd van de bevolking voor de periode van 2001 tot en met 2003 lager was dan 85 % van het gemiddelde van de EU-25 tijdens dezelfde periode, mag de bijdrage uit het EFRO niet hoger zijn dan 85 % van de subsidiabele uitgaven. Voor alle andere operationele programma's mag de bijdrage uit het EFRO niet hoger zijn dan 75 % van de door het EFRO gecofinancierde subsidiabele uitgaven.

4.   De in lid 3 en bijlage III vastgestelde maxima gelden niet voor de bijdragen uit de fondsen op het niveau van de prioritaire assen. Zij worden evenwel zo vastgesteld dat de op het niveau van het operationele programma vastgestelde maximumbedragen voor bijdragen uit de fondsen en het maximale bijdragepercentage per fonds worden geëerbiedigd.

5.   Voor operationele programma's die gezamenlijk worden medegefinancierd door:

a)

het EFRO en het Cohesiefonds, of

b)

de extra toewijzing voor perifere regio's overeenkomstig bijlage II, het EFRO en/of het Cohesiefonds,

worden in de beschikking waarbij het operationele programma wordt vastgesteld, het maximumpercentage en het maximumbedrag van de bijdrage van elk fonds en van elke toewijzing afzonderlijk vastgesteld.

6.   Het maximumpercentage en het maximumbedrag van de bijdrage van het fonds worden per operationeel programma en per prioritair as vastgesteld in het besluit van de Commissie waarbij het operationele programma wordt vastgesteld. De kredieten die worden toegewezen aan regio's die overgangssteun krijgen, worden in het besluit afzonderlijk aangegeven.

Artikel 54

Overige bepalingen

1.   De bijdrage uit de fondsen mag per prioritair as niet lager zijn dan 20 % van de subsidiabele overheidsuitgaven.

2.   Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief of voor rekening van de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd.

3.   Tijdens de in artikel 56, lid 1, bedoelde subsidiabiliteitsperiode:

a)

kan uit slechts één fonds tegelijk en voor één doelstelling tegelijk bijstand voor een bepaald prioritair as worden verleend;

b)

kan voor een concrete actie slechts in het kader van één operationeel programma tegelijk bijstand uit een fonds worden verleend;

c)

mag de bijstand uit een fonds voor een concrete actie niet hoger zijn dan de toegewezen totale publieke uitgaven.

4.   Voor staatssteun voor bedrijven in de zin van artikel 87 van het Verdrag moeten de maxima inzake staatssteun die gelden op grond van het voor het desbetreffende geval relevante staatssteunkader in acht worden genomen.

5.   Voor uitgaven die uit de fondsen worden gecofinancierd, mag geen bijstand uit andere communautaire financieringsinstrumenten worden verleend.

HOOFDSTUK II

Inkomstengenererende projecten

Artikel 55

Inkomstengenererende projecten

1.   Voor de toepassing van deze verordening worden onder inkomstengenererend project concrete acties verstaan die betrekking hebben op een investering in infrastructuur voor het gebruik waarvan de gebruikers een vergoeding betalen, of concrete acties die betrekking hebben op de verkoop of de verhuur van land of gebouwen of de levering van diensten tegen betaling.

2.   De subsidiabele uitgaven voor inkomstengenererende projecten mogen niet hoger zijn dan de investeringskosten na aftrek van de actuele waarde van de netto-inkomsten die de investering tijdens een bepaalde referentieperiode heeft opgeleverd voor:

a)

investeringen in infrastructuur, of

b)

andere projecten waarbij de inkomsten van tevoren objectief kunnen worden geraamd.

Indien niet alle investeringskosten voor medefinanciering in aanmerking komen, worden de netto-inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en niet subsidiabele delen van de investeringskosten.

Bij de berekening houdt de managementautoriteit rekening met de referentieperiode die past bij de betrokken investeringscategorie, de categorie van het project, de normaal verwachte rentabiliteit van de betrokken investeringscategorie en met de toepassing van het beginsel van de vervuiler betaalt, en eventueel van billijkheidsoverwegingen met betrekking tot de relatieve welvaart van de betrokken lidstaat.

3.   Wanneer de inkomsten niet tevoren objectief kunnen worden geraamd, worden de binnen vijf jaar na voltooiing van een actie gegenereerde inkomsten afgetrokken van de aan de Commissie gedeclareerde uitgaven. Deze aftrek wordt uiterlijk bij de gedeeltelijke of bij de definitieve afsluiting van het operationele programma door de certificeringsautoriteit verricht. De definitieve betalingsaanvraag wordt dienovereenkomstig aangepast.

4.   Indien uiterlijk drie jaar na de afsluiting van het operationele programma wordt vastgesteld dat een concrete actie inkomsten heeft gegenereerd die niet in aanmerking zijn genomen uit hoofde van de leden 2 en 3, worden die inkomsten naar rato van de bijdrage uit de fondsen teruggestort in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

5.   Onverminderd hun verplichtingen uit hoofde van artikel 70, lid 1, kunnen de lidstaten procedures vaststellen waarmee toezicht wordt gehouden op inkomsten die zijn gegenereerd door acties met een totale kostprijs van minder dan 200 000 EUR, en die in verhouding staan tot de betrokken bedragen.

6.   Dit artikel is niet van toepassing op projecten waarvoor de voorschriften inzake staatssteun in de zin van artikel 87 van het Verdrag gelden.

HOOFDSTUK III

Subsidiabiliteit van de uitgaven

Artikel 56

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.   Uitgaven, ook voor grote projecten, komen in aanmerking voor een bijdrage uit de fondsen als zij daadwerkelijk zijn betaald tussen de datum van indiening van de operationele programma's bij de Commissie of 1 januari 2007, waarbij de vroegste datum bepalend is, en 31 december 2015. De concrete acties mogen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen bijdragen in natura, afschrijvingskosten en begeleidende maatregelen onder de volgende voorwaarden worden beschouwd als uitgaven die de begunstigden voor de uitvoering van concrete acties hebben betaald:

a)

de in lid 4 opgenomen subsidiabiliteitsregels bepalen dat deze uitgaven subsidiabel zijn;

b)

het bedrag van de uigaven wordt verantwoord door boekhoudkundige stukken met dezelfde bewijskracht als facturen;

c)

voor bijdragen in natura bedraagt de cofinanciering uit de fondsen niet meer dan het totaal van de subsidiabele uitgaven met uitsluiting van de waarde van deze bijdragen.

3.   Uitgaven komen slechts voor een bijdrage uit de fondsen in aanmerking als zij worden gedaan voor concrete acties waartoe door of onder verantwoordelijkheid van de managementautoriteit van het betrokken operationele programma is besloten volgens de vooraf door het Comité van toezicht vastgestelde criteria.

Nieuwe uitgaven die worden toegevoegd bij een wijziging van een operationeel programma als bedoeld in artikel 33, zijn subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging van het operationele programma bij de Commissie is ingediend.

4.   De regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven worden op nationaal niveau vastgesteld onder voorbehoud van de uitzonderingen die bij de specifieke verordeningen voor elk fonds zijn vastgesteld. Zij hebben betrekking op alle uitgaven die in het kader van het operationele programma worden gedeclareerd.

5.   De leden 1, 2 en 3 van dit artikel laten de in artikel 45 bedoelde uitgaven onverlet.

HOOFDSTUK IV

Duurzaamheid van de concrete acties

Artikel 57

Duurzaamheid van de concrete acties

1.   De lidstaat of de managementautoriteit ziet erop toe dat de bijdrage uit de fondsen voor een concrete actie alleen blijft gehandhaafd als die concrete actie gedurende vijf jaar na de voltooiing van de concrete actie, dan wel drie jaar na de voltooiing van de concrete actie in de lidstaten die ervoor hebben gekozen deze termijn te verkorten met het oog op het behoud van investeringen of van door het MKB gecreëerde banen, geen enkele belangrijke wijziging ondergaat:

a)

die strijdig is met de aard ervan of met de uitvoeringsvoorwaarden die ervoor gelden, of die een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert en;

b)

die het gevolg is van hetzij een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij de beëindiging van een productieactiviteit.

2.   De lidstaat en de managementautoriteit stellen de Commissie in het in artikel 67 bedoelde verslag over de uitvoering in kennis van de wijzigingen in de zin van lid 1. De Commissie informeert de overige lidstaten.

3.   De onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig de artikelen 98 tot en met 102.

4.   De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat ondernemingen waartegen overeenkomstig lid 3 een terugvorderingsprocedure loopt of heeft gelopen omdat die een productieactiviteit binnen een lidstaat hebben verplaatst of naar een andere lidstaat hebben overgebracht, geen bijdrage uit de fondsen krijgen.

TITEL VI

BEHEER, TOEZICHT EN CONTROLE

HOOFDSTUK I

Beheers- en controlesystemen

Artikel 58

Algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen

De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de operationele programma's voorzien in:

a)

de omschrijving van de functies van de bij het beheer en de controle betrokken instanties en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b)

de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c)

procedures om te zorgen voor de juistheid en regelmatigheid van de in het kader van het operationele programma gedeclareerde uitgaven;

d)

betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

e)

in de gevallen waarin de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt, een systeem voor de verslaglegging en het toezicht;

f)

regelingen voor de auditing om na te gaan of het systeem functioneert;

g)

systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

h)

procedures voor de verslaglegging over en het toezicht op onregelmatigheden en voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 59

Aanwijzing van autoriteiten

1.   Voor elk operationeel programma wijst de lidstaat aan:

a)

een managementautoriteit: een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of een overheids- of particuliere instantie die door de lidstaat is aangewezen om het operationele programma te beheren;

b)

een certificeringsautoriteit: een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of overheidsinstantie die door de lidstaat is aangewezen om uitgavendeclaraties en betalingsaanvragen te certificeren voordat zij aan de Commissie worden toegezonden;

c)

een auditautoriteit: een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of overheidsinstantie die functioneel onafhankelijk is van de managementautoriteit en van de certificeringsautoriteit, door de lidstaat is aangewezen voor elk operationeel programma en verantwoordelijk is voor het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem.

Dezelfde autoriteit kan voor meer dan één operationeel programma worden aangewezen.

2.   De lidstaten kunnen een of meer bemiddelende instanties aanwijzen om sommige of alle taken van de beheers- of certificeringsautoriteit onder behoud van de verantwoordelijkheid van deze autoriteit uit te voeren.

3.   De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn relaties met de in lid 1 bedoelde autoriteiten, alsmede hun relaties met de Commissie worden geregeld.

Onverminderd het bepaalde in deze verordening stelt de lidstaat de onderlinge relaties vast tussen de in lid 1 bedoelde autoriteiten, die hun taken moeten uitvoeren in volledige overeenstemming met de institutionele, juridische en financiële systemen van de betrokken lidstaat.

4.   Mits artikel 58, onder b), in acht wordt genomen, mogen sommige of alle in lid 1 bedoelde autoriteiten deel uitmaken van dezelfde instantie.

5.   Voor de operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” worden specifieke beheers- en controlevoorschriften vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1080/2006.

6.   De Commissie stelt volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure toepassingsbepalingen voor de artikelen 60, 61 en 62 vast.

Artikel 60

Functies van de managementautoriteit

De managementautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het operationele programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd en uitgevoerd, en moet met name:

a)

erop toezien dat de concrete acties voor financiering worden geselecteerd met inachtneming van de voor het operationele programma geldende criteria en gedurende de hele uitvoeringsperiode in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften;

b)

verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de voor de concrete acties door de begunstigden gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn; controles ter plaatse van afzonderlijke concrete acties kunnen aan de hand van een steekproef worden verricht overeenkomstig de nadere voorschriften die volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie worden vastgesteld;

c)

ervoor zorgen dat er een systeem is om boekhoudkundige gegevens over elke concrete actie in het kader van het operationele programma in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren, en dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het financiële beheer, het toezicht, de verificaties, de audits en de evaluatie worden verzameld;

d)

ervoor zorgen dat de begunstigden en de andere bij de uitvoering van concrete acties betrokken instanties voor alle transacties betreffende de concrete acties hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken, zonder afbreuk te doen aan nationale boekhoudregels;

e)

erop toezien dat de in artikel 48, lid 3, bedoelde evaluaties van de operationele programma's overeenkomstig artikel 47 plaatsvinden;

f)

procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 90;

g)

erop toezien dat de certificeringsautoriteit met het oog op de certificering alle nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verificaties;

h)

sturing geven aan de werkzaamheden van het Comité van toezicht, en het de documenten bezorgen die het nodig heeft om op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma toezicht te kunnen houden in het licht van de specifieke doelstellingen daarvan;

i)

de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring ervan door het Comité van toezicht, indienen bij de Commissie;

j)

erop toezien dat de voorschriften inzake voorlichting en publiciteit van artikel 69 worden nagekomen;

k)

de Commissie informatie verstrekken aan de hand waarvan zij grote projecten kan beoordelen.

Artikel 61

Functies van de certificeringsautoriteit

De voor een operationeel programma aangewezen certificeringsautoriteit heeft met name tot taak:

a)

gecertificeerde uitgavenstaten en betalingsaanvragen op te stellen en bij de Commissie in te dienen;

b)

te certificeren dat:

i)

de uitgavenstaat juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken,

ii)

de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor concrete acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd voor financiering en in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;

c)

er, met het oog op de certificering, op toe te zien dat zij van de managementautoriteit toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en verificaties die zijn verricht in verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;

d)

voor de certificering rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;

e)

boekhoudkundige gegevens over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in geïnformatiseerde vorm bij te houden;

f)

een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het operationele programma teruggestort in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat.

Artikel 62

Functies van de auditautoriteit

1.   De voor een operationeel programma aangewezen auditautoriteit heeft met name tot taak:

a)

erop toe te zien dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem van het operationele programma efficiënt functioneert;

b)

erop toe te zien dat er aan de hand van een adequate steekproef audits op concrete acties worden verricht om de gedeclareerde uitgaven te verifiëren;

c)

binnen negen maanden na de goedkeuring van het operationele programma de Commissie een auditstrategie voor te leggen die betrekking heeft op de instanties die de in de punten a) en b) bedoelde audits zullen uitvoeren, de te volgen methode, de steekproefmethode voor de audits op concrete acties en de indicatieve planning van de audits; doel hiervan is te garanderen dat de belangrijkste instanties worden gecontroleerd en dat de audits gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid.

Als een gezamenlijk systeem voor verscheidene operationele programma's wordt toegepast, mag één enkele auditstrategie worden voorgelegd;

d)

uiterlijk op 31 december van elk jaar in de periode 2008-2015:

i)

aan de Commissie een jaarlijks controleverslag voor te leggen met de resultaten van de audits die in de voorafgaande 12 maanden eindigend op 30 juni van het betrokken jaar overeenkomstig de auditstrategie voor het operationele programma zijn verricht, en eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma te melden. Het uiterlijk op 31 december 2008 in te dienen eerste verslag bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2008. De informatie over de na 1 juli 2015 verrichte audits wordt opgenomen in het laatste controleverslag dat de onder e) bedoelde verklaring van afsluiting vergezelt;

ii)

op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit verrichte controles en audits advies te geven over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende efficiënt functioneert, om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de juistheid van de uitgavenstaten die tijdens dat jaar bij de Commissie zijn ingediend, alsmede, bij wijze van gevolgtrekking, een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties;

iii)

waar van toepassing, krachtens artikel 88, een verklaring van gedeeltelijke afsluiting af te geven met een beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid van de betrokken uitgaven.

Wanneer er een gezamenlijk systeem voor verschillende operationele programma's wordt toegepast, kan de onder i) bedoelde informatie worden gegroepeerd, en kunnen het onder ii) verstrekte advies en de onder iii) afgegeven verklaring gelden voor alle betrokken operationele programma's;

e)

uiterlijk op 31 maart 2017 bij de Commissie een verklaring van afsluiting af te geven met een beoordeling van de geldigheid van de aanvraag voor de betaling van het eindsaldo, alsmede van de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties die zijn vermeld in de definitieve uitgavenstaat; deze verklaring gaat vergezeld van het laatste controleverslag.

2.   De auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen.

3.   Als de in lid 1, onder a) en b), bedoelde audits en controles worden uitgevoerd door een andere instantie dan de auditautoriteit, ziet de auditautoriteit erop toe dat dergelijke instanties de nodige functionele onafhankelijkheid hebben.

4.   De Commissie maakt, binnen drie maanden na de ontvangst ervan, haar opmerkingen over de krachtens lid 1, onder c) en d), voorgestelde auditstrategie. Bij gebrek aan opmerkingen binnen deze periode wordt de auditstrategie geacht te zijn aanvaard.

HOOFDSTUK II

Toezicht

Artikel 63

Comité van toezicht

1.   Voor elk operationeel programma richt de lidstaat in overeenstemming met de managementautoriteit een Comité van toezicht op binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van kennisgeving aan de lidstaat van de beschikking tot goedkeuring van het operationele programma. Er mag één Comité van toezicht voor verscheidene operationele programma's worden opgericht.

2.   Elk Comité van toezicht stelt zijn reglement van orde op binnen het institutionele, juridische en financiële kader van de betrokken lidstaat, en keurt dit reglement goed in overleg met de managementautoriteit, teneinde zijn taken overeenkomstig deze verordening te verrichten.

Artikel 64

Samenstelling

1.   Het Comité van toezicht wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de managementautoriteit.

De lidstaat beslist over de samenstelling van het Comité van toezicht in overleg met de managementautoriteit.

2.   Op eigen initiatief of op verzoek van het Comité van toezicht neemt een vertegenwoordiger van de Commissie met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het Comité van toezicht deel. Een vertegenwoordiger van de EIB en het EIF kan met raadgevende stem aan de werkzaamheden deelnemen voor die operationele programma's waaraan de EIB of het EIF bijdraagt.

Artikel 65

Taken

Het Comité van toezicht vergewist zich van de doeltreffendheid en de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma. Daartoe:

a)

worden de criteria voor de selectie van de te financieren concrete acties door het Comité van toezicht onderzocht en goedgekeurd binnen zes maanden na de goedkeuring van het operationele programma, en worden deze criteria door het Comité van toezicht herzien naar gelang van de programmeringsbehoeften;

b)

gaat het Comité van toezicht aan de hand van door de managementautoriteit bezorgde documenten periodiek na welke vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het operationele programma;

c)

onderzoekt het Comité van toezicht de resultaten van de uitvoering, met name de verwezenlijking van de voor elk prioritair as vastgestelde doelstellingen, en de in artikel 48, lid 3, bedoelde evaluaties;

d)

worden de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering als bedoeld in artikel 67 door het Comité van toezicht onderzocht en goedgekeurd;

e)

wordt het Comité van toezicht in kennis gesteld van het jaarlijkse controleverslag of van het gedeelte van het verslag dat verband houdt met het betrokken operationele programma, alsmede van de eventuele relevante opmerkingen die de Commissie na onderzoek van dat verslag of van dat gedeelte van het verslag kan maken;

f)

kan het Comité van toezicht de managementautoriteit elke herziening of toetsing van het operationele programma voorstellen die erop is gericht de in artikel 3 omschreven doelstellingen van de fondsen te bereiken of het beheer van het operationele programma, met inbegrip van het financiële beheer, te verbeteren;

g)

wordt elk voorstel tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de Commissie over de bijdrage uit de fondsen door het Comité van toezicht onderzocht en goedgekeurd.

Artikel 66

Nadere voorschriften voor het toezicht

1.   De managementautoriteit en het Comité van toezicht zien toe op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma.

2.   De managementautoriteit en het Comité van toezicht oefenen het toezicht uit aan de hand van de financiële indicatoren en de in artikel 36, lid 1, onder c), bedoelde indicatoren die in het operationele programma zijn vastgesteld.

Als dit gelet op de aard van de bijstand mogelijk is, worden de statistische gegevens uitgesplitst naar geslacht en, voor ondernemingen, naar grootteklasse van de begunstigde ondernemingen.

3.   De met dat doel verrichte uitwisseling van gegevens tussen de Commissie en de lidstaten geschiedt elektronisch, overeenkomstig de procedures tot uitvoering van deze verordening die volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie worden vastgesteld.

Artikel 67

Jaarverslag en eindverslag over de uitvoering

1.   Voor het eerst in 2008 en uiterlijk op 30 juni van elk jaar doet de managementautoriteit de Commissie een jaarverslag en uiterlijk op 31 maart 2017 een eindverslag over de uitvoering van het operationele programma toekomen.

2.   Elk in lid 1 bedoeld verslag bevat de volgende gegevens die de uitvoering van het operationele programma duidelijk in beeld moeten brengen:

a)

de vorderingen die bij de uitvoering van het operationele programma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van de specifieke, controleerbare doelstellingen ervan, met waar mogelijk een kwantificering aan de hand van de in artikel 37, lid 1, onder c), bedoelde indicatoren op het niveau van het prioritaire as;

b)

de financiële uitvoering van het operationele programma met per prioritair as:

i)

de uitgaven die door de begunstigden zijn betaald en zijn opgenomen in aan de managementautoriteit toegezonden betalingsaanvragen;

ii)

de overeenkomstige overheidsbijdrage, alsmede de totale van de Commissie ontvangen betalingen, met kwantificering van de in artikel 66, lid 2, bedoelde financiële indicatoren; en

iii)

de uitgaven die zijn betaald door de instantie die verantwoordelijk is voor het verrichten van de betalingen aan de begunstigden,

als het gaat om zones die overgangssteun ontvangen, de afzonderlijke vermelding in elk operationeel programma van de financiële uitvoering in die zones;

c)

louter voor informatieve doeleinden, de indicatieve uitsplitsing per categorie van de toewijzing uit de fondsen, overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen die volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie worden vastgesteld;

d)

de maatregelen die de managementautoriteit of het Comité van toezicht hebben genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering te waarborgen, en met name:

i)

de werkzaamheden op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van regelingen voor gegevensverzameling,

ii)

in voorkomend geval, een samenvatting van belangrijke problemen die bij de uitvoering van het operationele programma zijn ondervonden, en van maatregelen die zijn genomen, mede naar aanleiding van op grond van artikel 68, lid 2, gemaakte opmerkingen,

iii)

het gebruik van technische bijstand;

e)

de maatregelen die zijn genomen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan het operationele programma;

f)

informatie over belangrijke problemen die in verband met de inachtneming van de communautaire wetgeving bij de uitvoering van het operationele programma zijn ondervonden, en de maatregelen die zijn genomen om die te verhelpen;

g)

in voorkomend geval, de vooruitgang en de financiering van grote projecten;

h)

het gebruik van bijstand die tijdens de periode van de uitvoering van het operationele programma bij de managementautoriteit of een andere openbare autoriteit is vrijgekomen na de intrekking bedoeld in artikel 98, lid 2;

i)

gevallen waarin een belangrijke wijziging in de zin van artikel 57 is geconstateerd.

De hoeveelheid informatie die aan de Commissie wordt verstrekt, staat in verhouding tot het totaalbedrag van de overheidsuitgaven die voor het betrokken operationele programma worden gedaan. In voorkomend geval mag die informatie in beknopte vorm worden verstrekt.

De onder d), g), h) en i) bedoelde informatie wordt niet opgenomen indien zich sinds het vorige verslag geen significante wijzigingen hebben voorgedaan.

3.   De in lid 1 bedoelde verslagen worden ontvankelijk geacht als ze alle in lid 2 genoemde passende gegevens bevatten. De Commissie stelt de lidstaat in kennis van de ontvankelijkheid van het jaarverslag binnen 10 werkdagen na de datum van ontvangst ervan.

4.   De Commissie stelt de lidstaat in kennis van haar advies over de inhoud van de door de managementautoriteit ingediende ontvankelijke jaarverslagen binnen twee maanden na de datum van ontvangst ervan. Voor het eindverslag over het operationele programma bedraagt deze termijn maximaal vijf maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van een ontvankelijk verslag. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht aanvaard te zijn.

Artikel 68

Jaarlijks onderzoek van de programma's

1.   Elk jaar onderzoeken de Commissie en de managementautoriteit ter gelegenheid van de indiening van het in artikel 67 bedoelde jaarverslag over de uitvoering de vorderingen die bij de uitvoering van het operationele programma zijn gemaakt, de belangrijkste resultaten van het voorgaande jaar, de financiële uitvoering en andere factoren, met het oog op de verbetering van de uitvoering.

Voorts kunnen ook aspecten inzake de werking van het beheers- en controlesysteem die aan het licht zijn gebracht in het laatste jaarlijkse controleverslag als bedoeld in artikel 62, lid 1, punt d), i), worden onderzocht.

2.   Na het in lid 1 bedoelde onderzoek kan de Commissie opmerkingen doen toekomen aan de lidstaat en aan de managementautoriteit, die het Comité van toezicht ervan in kennis stelt. De lidstaat deelt de Commissie mee welk gevolg aan die opmerkingen is gegeven.

3.   Wanneer de evaluaties achteraf van de bijstandsverlening in de programmeringsperiode 2000-2006 in voorkomend geval beschikbaar zijn, kunnen de algemene resultaten worden onderzocht in het daaropvolgende jaarlijkse onderzoek.

HOOFDSTUK III

Voorlichting en publiciteit

Artikel 69

Voorlichting en publiciteit

1.   De lidstaten en de managementautoriteit voor het operationele programma dragen zorg voor de voorlichting en de publiciteit met betrekking tot de concrete acties en medegefinancierde programma's. Die voorlichting is gericht op de burgers van de Europese Unie en de begunstigden en heeft tot doel de rol van de Gemeenschap onder de aandacht te brengen en de bijstandsverlening uit de fondsen transparant te maken.

De Commissie stelt de uitvoeringsvoorschriften van dit artikel vast volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.

2.   De managementautoriteit voor het operationele programma is er verantwoordelijk voor dat er bekendheid wordt gegeven aan het operationele programma overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening, die door de Commissie worden vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.

HOOFDSTUK IV

Verantwoordelijkheden van de lidstaten en van de Commissie

Deel 1

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

Artikel 70

Beheer en controle

1.   De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het beheer en de controle van de operationele programma's, in het bijzonder door middel van de volgende maatregelen:

a)

zij zorgen ervoor dat beheers- en controlesystemen voor operationele programma's worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 58 tot en met 62, en dat deze systemen doeltreffend functioneren;

b)

zij voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze en vorderen onverschuldigd betaalde bedragen terug, in voorkomend geval verhoogd met rente wegens laattijdige betaling. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

2.   Als bedragen die onverschuldigd aan een begunstigde zijn betaald, niet kunnen worden teruggevorderd, is de lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van die voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen verloren gegane bedragen, indien is aangetoond dat het verlies door zijn onregelmatigheid of nalatigheid is berokkend.

3.   De uitvoeringsvoorschriften voor de leden 1 en 2 worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.

Artikel 71

Instelling van beheers- en controlesystemen

1.   Vóór de indiening van de aanvraag voor de eerste tussentijdse betaling of uiterlijk binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de goedkeuring van elk operationeel programma, dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving van de systemen in, die met name betrekking heeft op de organisatie en de procedures van:

a)

de managementautoriteiten, de certificeringsautoriteiten en de bemiddelende instanties;

b)

de auditautoriteit en elke andere instantie die onder haar verantwoordelijkheid audits verricht.

2.   De in lid 1 bedoelde beschrijving gaat vergezeld van een verslag waarin de resultaten van een evaluatie van de instelling van de systemen zijn uiteengezet en een advies wordt gegeven over de conformiteit van die systemen met de artikelen 58 tot en met 62. Als in dit advies bezwaren worden gemaakt, worden in het verslag de tekortkomingen en de ernst daarvan aangegeven en indien de tekortkomingen niet het hele programma betreffen, wordt aangegeven in welke prioritaire assen de tekortkomingen zijn geconstateerd. De lidstaat stelt de Commissie in kennis van de te nemen correctiemaatregelen en het tijdschema voor de uitvoering daarvan, en bevestigt vervolgens dat de bedoelde maatregelen zijn genomen en de overeenkomstige bezwaren zijn ingetrokken.

Het in de eerste alinea bedoelde verslag wordt geacht aanvaard te zijn, en de eerste tussentijdse betaling wordt verricht, in de volgende omstandigheden:

a)

binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verslag, indien het in de eerste alinea bedoelde advies geen bezwaren bevat en de Commissie geen opmerkingen heeft geformuleerd;

b)

indien het advies bezwaren bevat, wanneer aan de Commissie is bevestigd dat voor de belangrijkste onderdelen van de systemen correctiemaatregelen zijn genomen en de overeenkomstige bezwaren zijn ingetrokken en, indien de Commissie binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum van bevestiging, geen bezwaren heeft gemaakt.

Indien de bezwaren slechts op één prioritair as betrekking hebben, wordt de eerste tussentijdse betaling verricht voor de andere prioritaire assen waartegen geen bezwaren zijn gericht.

3.   Het verslag en het advies als bedoeld in lid 2 worden opgesteld door de auditautoriteit of door een functioneel van de managementautoriteit en de certificeringsautoriteit onafhankelijke particuliere of overheidsinstantie die haar werkzaamheden uitvoert volgens internationaal aanvaarde auditnormen.

4.   Als er voor verscheidene operationele programma's één gezamenlijk systeem wordt gebruikt, kan in het kader van lid 1 een beschrijving van het gezamenlijke systeem worden gegeven, vergezeld van één enkel verslag en een advies in het kader van lid 2.

5.   De uitvoeringsvoorschriften voor de leden 1 en 4 worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.

Deel 2

Verantwoordelijkheden van de Commissie

Artikel 72

Verantwoordelijkheden van de Commissie

1.   De Commissie vergewist zich volgens de procedure van artikel 71 ervan dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben ingesteld die in overeenstemming zijn met de artikelen 58 tot en met 62, en, op basis van jaarlijkse controleverslagen en het jaarlijkse advies van de auditautoriteit en haar eigen audits, dat de systemen efficiënt functioneren tijdens de periode van de uitvoering van de operationele programma's.

2.   Onverminderd de audits van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie audits ter plaatse verrichten om de efficiënte werking van de beheers- en controlesystemen te controleren, waaronder audits van in het operationele programma opgenomen concrete acties; deze audits moeten ten minste tien werkdagen van tevoren worden aangekondigd, behalve in dringende gevallen. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen. De uitvoeringsbepalingen voor deze verordening met betrekking tot het gebruik van de tijdens de audits ingezamelde gegevens worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.

Ambtenaren van de Commissie of door de Commissie gemachtigde vertegenwoordigers die naar behoren bevoegd zijn tot het verrichten van audits ter plaatse, krijgen inzage in de boeken en alle andere documenten, inclusief documenten en metagegevens die zijn opgetekend of ontvangen en vastgelegd op een elektronisch medium, die betrekking hebben op uitgaven die gefinancierd zijn door het Fonds.

De bovengenoemde auditbevoegdheden doen niet af aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren. Met name nemen gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat. Zij hebben evenwel toegang tot de aldus verkregen informatie.

3.   De Commissie kan een lidstaat verzoeken een audit ter plaatse uit te voeren om de efficiënte werking van de systemen of de juistheid van een of meer transacties te verifiëren. Aan deze audits mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

Artikel 73

Samenwerking met de auditautoriteiten van de lidstaten

1.   De Commissie werkt met de auditautoriteiten van de operationele programma's samen om hun respectieve auditplannen en auditmethoden te coördineren en wisselt onmiddellijk de resultaten van de op beheers- en controlesystemen verrichte audits uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de beschikbare hulpbronnen en om ongerechtvaardigde doublures te voorkomen.

Wanneer een lidstaat verscheidene auditautoriteiten heeft aangewezen, kan hij tevens een coördinerende instantie aanwijzen om de samenwerking te vergemakkelijken.

De Commissie, de auditautoriteiten en de coördinerende instantie, indien een dergelijke instantie is aangewezen, komen regelmatig bijeen, minstens één maal per jaar, tenzij zij onderling anders zijn overeengekomen, om samen de krachtens artikel 62 ingediende jaarlijkse controleverslagen en adviezen te onderzoeken en om van gedachten te wisselen over andere kwesties in verband met de verbetering van het beheer en de controle van de operationele programma's.

2.   Om haar eigen auditstrategie vast te stellen gaat de Commissie na voor welke operationele programma's in het krachtens artikel 71, lid 2, gegeven advies over de conformiteit van het systeem geen bezwaren zijn gemaakt, voor welke de bezwaren zijn ingetrokken omdat er correctiemaatregelen zijn genomen, voor welke de auditstrategie van de auditautoriteit toereikend is, en voor welke de audits van de Commissie en de lidstaat een redelijke garantie hebben opgeleverd dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren.

3.   Voor deze programma's kan de Commissie concluderen dat zij zich hoofdzakelijk op het in artikel 62, lid 1, onder d), ii), bedoelde advies kan verlaten wat betreft het doeltreffend functioneren van de systemen en dat zij uitsluitend eigen audits ter plaatse zal verrichten indien er bewijzen zijn die tekortkomingen van het systeem doen vermoeden in verband met tegenover de Commissie te certificeren uitgaven in een jaar waarvoor uit hoofde van artikel 62, lid 1, onder d), ii), een advies is gegeven waarin geen bezwaren met betrekking tot dergelijke tekortkomingen zijn gemaakt.

Indien de Commissie tot dit besluit komt, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis. Indien er bewijzen zijn die tekortkomingen doen vermoeden, kan zij ook eisen dat de lidstaat audits verricht overeenkomstig artikel 72, lid 3, of kan zij eigen audits uitvoeren krachtens artikel 72, lid 2.

Deel 3

Evenredigheid in de controle van operationele programma's

Artikel 74

Proportionele controleregelingen

1.   Voor operationele programma's waarvoor de totale in aanmerking komende overheidsuitgaven niet meer bedragen van 750 miljoen EUR en waarvoor de medefinanciering door de Gemeenschap niet meer bedraagt dan 40 % van de totale overheidsuitgaven:

a)

hoeft de auditautoriteit aan de Commissie geen auditstrategie in het kader van artikel 62, lid 1, onder c), voor te leggen;

b)

kan de Commissie, wanneer in het advies over de conformiteit van het systeem krachtens artikel 71, lid 2, geen bezwaren worden gemaakt of wanneer alle bezwaren na correctiemaatregelen zijn ingetrokken, besluiten dat zij zich, wat de efficiënte werking van de systemen betreft, voornamelijk kan baseren op het in artikel 62, lid 1, onder d), ii), bedoelde advies, en dat zij uitsluitend eigen audits ter plaatse zal verrichten indien er bewijzen zijn die tekortkomingen van het systeem doen vermoeden in verband met tegenover de Commissie gecertificeerde uitgaven in een jaar waarvoor een advies is gegeven krachtens artikel 62, lid 1, onder d), ii), waarin geen bezwaren met betrekking tot dergelijke tekortkomingen zijn gemaakt.

Indien de Commissie tot dit besluit komt, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis. Indien er bewijzen zijn die tekortkomingen doen vermoeden, kan zij ook eisen dat de lidstaat audits verricht overeenkomstig artikel 72, lid 3, of kan zij eigen audits uitvoeren krachtens artikel 72, lid 2.

2.   Voor de in lid 1 bedoelde operationele programma's kan een lidstaat er bovendien voor kiezen om volgens de nationale voorschriften instanties aan te wijzen en procedures vast te stellen voor de uitoefening van:

a)

de functies van de managementautoriteit wat betreft de verificatie van de medegefinancierde producten en diensten en de in het kader van artikel 60, onder b), gedeclareerde uitgaven;

b)

de functies van de certificeringsautoriteit in het kader van artikel 61; en

c)

de functies van de auditautoriteit in het kader van artikel 62.

Als een lidstaat voor deze optie kiest, hoeft hij geen certificeringsautoriteit of auditautoriteit in het kader van artikel 59, lid 1, onder b) en c), aan te wijzen.

Artikel 71 is van overeenkomstige toepassing.

Als de Commissie de uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 60, 61 en 62 vaststelt, geeft zij aan welke bepalingen niet gelden voor de operationele programma's waarvoor de betrokken lidstaat voor de in dit lid bedoelde optie heeft gekozen.

TITEL VII

FINANCIEEL BEHEER

HOOFDSTUK I

Financieel beheer

Deel 1

Vastleggingen

Artikel 75

Vastleggingen

1.   De communautaire vastleggingen voor de operationele programma's (hierna „vastleggingen” genoemd) worden voor elk fonds en elke doelstelling verricht in jaartranches over een periode tussen 1 januari 2007 en 31 december 2013. De eerste jaartranche wordt vastgelegd voordat de Commissie de beschikking tot goedkeuring van het operationele programma heeft gegeven. De verdere tranches worden in de regel uiterlijk op 30 april van elk jaar door de Commissie vastgelegd op basis van het in artikel 32 bedoelde besluit een bijdrage uit de fondsen te verlenen.

2.   Als er geen betaling is verricht, kan de lidstaat uiterlijk op 30 september van het jaar n verzoeken om vastleggingen voor de operationele programma's die betrekking hebben op de nationale reserve voor onvoorziene uitgaven als bedoeld in artikel 51, over te dragen naar andere operationele programma's. De lidstaat geeft in zijn verzoek aan welke operationele programma's voor die overdracht in aanmerking komen.

Deel 2

Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen

Artikel 76

Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen

1.   De Commissie betaalt de bijdrage uit de fondsen overeenkomstig de kredieten. Elke betaling wordt afgeboekt op de oudste openstaande vastleggingen van het betrokken fonds.

2.   De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering, tussentijdse betalingen en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen instantie.

3.   Elk jaar sturen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 30 april een voorlopige raming van hun vermoedelijke betalingsaanvragen voor het lopende begrotingsjaar en het daaropvolgende begrotingsjaar.

4.   Alle uitwisselingen met betrekking tot financiële transacties tussen de Commissie en de door de lidstaten aangewezen autoriteiten en instanties gebeuren in elektronische vorm overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening die de Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure vaststelt. In geval van overmacht, en in het bijzonder wanneer het gemeenschappelijke computersysteem defect is of geen duurzame verbinding tot stand kan worden gebracht, mag de lidstaat de uitgavenstaat en de betalingsaanvraag op papier toezenden.

Artikel 77

Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de berekening van de tussentijdse betalingen en de saldobetalingen

De tussentijdse betalingen en de saldobetalingen worden berekend door het in de beschikking tot goedkeuring van het operationele programma bepaalde medefinancieringspercentage voor elk prioritair as toe te passen op de subsidiabele uitgaven die in het kader van dat prioritair as zijn vermeld op basis van een door de certificeringsautoriteit gecertificeerde uitgavenstaat.

De bijdrage van de Gemeenschap in de vorm van tussentijdse betalingen en saldobetalingen is evenwel niet hoger dan de overheidsbijdrage en het maximale bedrag aan bijstand uit de fondsen voor elk prioritair as zoals bepaald in de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma.

Artikel 78

Uitgavenstaat

1.   Alle uitgavenstaten bevatten voor elk prioritair as het totale bedrag van de subsidiabele uitgaven, overeenkomstig artikel 56, die de begunstigden voor de uitvoering van concrete acties hebben gedaan, alsmede de overeenkomstige overheidsbijdrage die aan de begunstigden is of zal worden betaald overeenkomstig de voorwaarden met betrekking tot de overheidsbijdrage. De door de begunstigden betaalde uitgaven moeten worden verantwoord met geaccordeerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht.

Uitsluitend voor steunmaatregelen in de zin van artikel 87 van het Verdrag geldt evenwel dat, naast de in de voorgaande alinea bepaalde voorwaarden, de overheidsbijdrage die overeenkomt met de in een uitgavenstaat vermelde uitgaven door de steunverlenende instantie aan de begunstigden moet zijn betaald.

2.   Wat betreft staatssteun in de zin van artikel 87 van het Verdrag kunnen, in afwijking van het eerste lid, in de uitgavenstaat voorschotten worden vermeld die de steunverlenende instantie aan de begunstigden betaalt onder de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

voor de voorschotten moet een bankgarantie of een financieringsfaciliteit van de overheid met een gelijkwaardig effect worden verstrekt;

b)

zij mogen niet meer bedragen dan 35 % van het totaalbedrag van de aan een begunstigde voor een bepaald project te verlenen steun;

c)

zij moeten worden gebruikt voor de uitgaven van de begunstigden voor de uitvoering van het project en moeten uiterlijk drie jaar na het jaar waarin het voorschot is betaald of in elk geval op 31 december 2015 worden verantwoord door gekwiteerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht; zoniet moet de volgende uitgavenstaat dienovereenkomstig worden gecorrigeerd.

3.   Voor elk operationeel programma wordt in de uitgavenstaten apart vermeld welke de in lid 1 bedoelde elementen zijn voor de regio's die overgangssteun ontvangen.

4.   Voor grote projecten als bedoeld in artikel 39 mogen uitsluitend uitgaven in verband met grote projecten die reeds door de Commissie zijn goedgekeurd, in de uitgavenstaten worden vermeld.

5.   Indien de bijdrage uit het fonds wordt berekend onder verwijzing naar de overheidsuitgaven, heeft, wat betreft artikel 52, lid 1, informatie betreffende andere uitgaven dan overheidsuitgaven geen invloed op het verschuldigde bedrag zoals berekend op basis van de betalingsaanvraag.

6.   Wat betreft acties op het gebied van de financiële instrumentering zoals deze in artikel 44 zijn gedefinieerd, worden in afwijking van lid 1 in de uitgavenstaat de totale uitgaven vermeld welke bij de oprichting van of het bijdragen aan die fondsen of holdingfondsen zijn betaald.

Bij de gedeeltelijke of definitieve afsluiting van het operationele programma worden de subsidiabele uitgaven evenwel gevormd door het totaal van:

a)

de betalingen uit fondsen voor stedelijke ontwikkeling voor investeringen in publiek-private partnerschappen en andere projecten die deel uitmaken van een geïntegreerd plan voor stedelijke ontwikkeling, of

b)

de betalingen uit elk van de hierboven genoemde fondsen voor investeringen in ondernemingen, of

c)

verstrekte garanties, inclusief bedragen die als garantie zijn vastgelegd door garantiefondsen, alsmede

d)

subsidiabele beheerskosten.

Het medefinancieringspercentage wordt toegepast op de door de begunstigde betaalde subsidiabele uitgaven.

De bijbehorende uitgavenstaat wordt dienovereenkomstig gecorrigeerd.

7.   De renteopbrengsten van betalingen uit operationele programma's aan fondsen in de zin van artikel 44 worden aangewend voor de financiering van projecten op het gebied van stedelijke ontwikkeling in het geval van fondsen voor stedelijke ontwikkeling of voor financiering van kleine en middelgrote ondernemingen in de andere gevallen.

Middelen die uit investeringen in de zin van artikel 44 aan de concrete actie worden teruggestort of die overblijven nadat alle garanties zijn gehonoreerd, worden door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten opnieuw gebruikt ten behoeve van projecten voor stedelijke ontwikkeling of het midden- en kleinbedrijf.

Artikel 79

Cumulatie van voorfinanciering en tussentijdse betalingen

1.   Het gecumuleerde totaal van de voorfinanciering en de tussentijdse betalingen mag niet meer bedragen dan 95 % van de bijdrage van de fondsen aan het operationele programma.

2.   Ook nadat dit maximum is bereikt, blijft de certificeringsautoriteit de Commissie in kennis stellen van alle tot en met 31 december van het jaar n gecertificeerde uitgavenstaten en van alle bedragen die in de loop van het jaar voor elk fonds zijn teruggevorderd; deze gegevens moeten uiterlijk eind februari van het jaar n+1 zijn meegedeeld.

Artikel 80

Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de voor het verrichten van de betalingen verantwoordelijke instanties ervoor zorgen dat de begunstigden het volledige bedrag van de overheidsbijdrage zo spoedig mogelijk en volledig ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.

Artikel 81

Gebruik van de euro

1.   De in de voorgelegde operationele programma's van de lidstaten vastgestelde bedragen, de gecertificeerde uitgavenstaten, de betalingsaanvragen en de uitgaven die in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering worden vermeld, luiden in euro.

2.   De bedragen van de beschikkingen van de Commissie betreffende operationele programma's, en van de vastleggingen en de betalingen van de Commissie luiden in euro en worden in euro uitgevoerd.

3.   De lidstaten die op de datum van de betalingsaanvraag de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de certificeringsinstantie van het betrokken operationeel programma is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de Commissie.

4.   Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in het vorige lid beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de certificeringsinstantie.

Deel 3

Voorfinanciering

Artikel 82

Betaling

1.   Nadat de Commissie een beschikking heeft gegeven tot goedkeuring van de bijdrage uit de fondsen voor elk operationeel programma, keert zij één enkele voorfinanciering voor de periode 2007-2013 uit aan de door de lidstaat aangewezen instantie.

Het gedeelte van de voorfinanciering wordt in verschillende tranches uitgekeerd, en wel als volgt:

a)

2 % van de bijdrage uit het Structuurfonds aan het betrokken operationele programma in 2007, en 3 % in 2008, voor lidstaten van de Europese Unie in haar samenstelling van voor 1 mei 2004 zijn toegetreden;

b)

2 % van de bijdrage uit het Structuurfonds aan het betrokken operationele programma in 2007, 3 % in 2008, en 2 % in 2009, voor lidstaten die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden;

c)

2 % van de bijdrage van het EFRO in 2007, 3 % in 2008 en 2 % in 2009 als het operationele programma past in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” en ten minste één van de deelnemers een lidstaat is die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie is toegetreden;

d)

2 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het betrokken operationele programma in 2007, 3 % in 2008, en 2,5 % in 2009, voor lidstaten die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden;

e)

2,5 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het betrokken operationele programma in 2007, 4 % in 2008, en 4 % in 2009, voor lidstaten die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden.

2.   Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt door de instantie die de lidstaat heeft aangewezen, aan de Commissie terugbetaald indien geen enkele betalingsaanvraag voor het operationele programma is toegezonden binnen een termijn van 24 maanden te rekenen vanaf de uitkering van het eerste gedeelte van de voorfinanciering.

Deze terugbetaling is niet van invloed op de totale bijdrage van het fonds aan het operationeel programma.

Artikel 83

Rente

De renteopbrengsten van de voorfinanciering worden voor het betrokken operationele programma bestemd, aangezien deze worden beschouwd, als middelen voor de lidstaat, als nationale overheidsbijdrage, en worden bij de Commissie gedeclareerd op het tijdstip van de definitieve afsluiting van het operationele programma.

Artikel 84

Goedkeuring van de rekeningen

Het als voorfinanciering uitgekeerde bedrag wordt in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie volledig behandeld bij de afsluiting van het operationele programma overeenkomstig artikel 89.

Deel 4

Tussentijdse betalingen

Artikel 85

Tussentijdse betalingen

Voor elk operationeel programma worden tussentijdse betalingen verricht. De eerste tussentijdse betaling wordt verricht overeenkomstig de bepalingen van artikel 71, lid 2.

Artikel 86

Ontvankelijkheid van de betalingsaanvragen

1.   De Commissie verricht tussentijdse betalingen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

bij de Commissie is een betalingsaanvraag ingediend, alsmede een uitgavenstaat overeenkomstig artikel 78;

b)

de Commissie heeft tijdens de volledige periode voor elk prioritair as niet meer uitbetaald dan het maximale bedrag aan bijstand uit de fondsen als bepaald in de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma;

c)

de managementautoriteit heeft het meest recente jaarverslag over de uitvoering bij de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 67, leden 1 en 3;

d)

de Commissie heeft ten aanzien van concrete acties waarvoor de uitgaven overeenkomstig de betrokken betalingsaanvraag zijn gedeclareerd, geen met redenen omkleed advies in verband met een inbreuk uitgebracht op grond van artikel 226 van het Verdrag.

2.   Indien niet is voldaan aan één of meer van de in lid 1 vermelde voorwaarden, stelt de Commissie de lidstaat en de certificeringsautoriteit daarvan uiterlijk binnen een maand in kennis, zodat de nodige stappen kunnen worden gedaan om de situatie te verhelpen.

Artikel 87

Termijn voor de indiening van de betalingsaanvragen en voor de betalingen

1.   De certificeringsautoriteit vergewist zich ervan dat de aanvragen om tussentijdse betalingen voor elk operationeel programma gegroepeerd bij de Commissie worden ingediend, voorzover mogelijk driemaal per jaar. Voor betalingen die de Commissie nog in het lopende jaar moet verrichten, moeten de betalingsaanvragen uiterlijk op 31 oktober worden ingediend.

2.   Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen en indien de betalingen niet zijn geschorst uit hoofde van artikel 92, verricht de Commissie de tussentijdse betaling binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop een betalingsaanvraag die aan de in artikel 86 genoemde voorwaarden voldoet, bij de Commissie is geregistreerd.

Deel 5

Afsluiting van het programma en betaling van het eindsaldo

Artikel 88

Gedeeltelijke afsluiting

1.   Operationele programma's mogen gedeeltelijk worden afgesloten volgens een door de lidstaat te bepalen periodiciteit.

De gedeeltelijke afsluiting heeft betrekking op concrete acties die zijn voltooid in de periode tot en met 31 december van het voorgaande jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt een concrete actie geacht voltooid te zijn wanneer alle activiteiten in het kader van die acties daadwerkelijk zijn uitgevoerd en alle uitgaven van de begunstigden en de overeenkomstige overheidsbijdragen voor die actie zijn betaald.

2.   Er wordt overgegaan tot gedeeltelijke afsluiting op voorwaarde dat de lidstaat de Commissie uiterlijk op 31 december van een gegeven jaar de volgende documenten toezendt:

a)

een uitgavenstaat die betrekking heeft op de in lid 1 bedoelde concrete acties;

b)

een verklaring van gedeeltelijke afsluiting overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder d), iii).

3.   Eventuele financiële correcties overeenkomstig de artikelen 98 en 99 ten aanzien van concrete acties waarvoor een gedeeltelijke afsluiting heeft plaatsgevonden, zijn netto financiële correcties.

Artikel 89

Voorwaarden voor de betaling van het eindsaldo

1.   De Commissie betaalt het eindsaldo op voorwaarde dat:

a)

de lidstaat uiterlijk op 31 maart 2017 een betalingsaanvraag heeft toegezonden die de volgende documenten omvat:

i)

een aanvraag om betaling van het eindsaldo en een uitgavenstaat overeenkomstig artikel 78;

ii)

het eindverslag over de uitvoering van het operationele programma, dat de in artikel 67 bedoelde gegevens bevat;

iii)

een verklaring van afsluiting als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder e); en

b)

de Commissie ten aanzien van concrete acties waarvoor de uitgaven overeenkomstig de betrokken betalingsaanvraag zijn gedeclareerd, geen met redenen omkleed advies in verband met een inbreuk heeft uitgebracht op grond van artikel 226 van het Verdrag.

2.   Als niet alle in lid 1 genoemde documenten bij de Commissie zijn ingediend, wordt het eindsaldo overeenkomstig artikel 93 ambtshalve doorgehaald.

3.   De Commissie stelt de lidstaat binnen 5 maanden na ontvangst van de in lid 1, onder a), iii), bedoelde verklaring van afsluiting in kennis van haar advies over de inhoud van de verklaring. Indien de Commissie binnen 5 maanden geen opmerkingen maakt, wordt de verklaring van afsluiting geacht te zijn aanvaard.

4.   Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het eindsaldo uiterlijk 45 dagen na de laatstvallende van de volgende data:

a)

de datum waarop zij het eindverslag aanvaardt overeenkomstig artikel 67, lid 4, of

b)

de datum waarop zij de in lid 1, onder a), iii), van dit artikel bedoelde verklaring van afsluiting aanvaardt.

5.   Onverminderd lid 6 wordt het saldo van de vastlegging twaalf maanden na deze betaling doorgehaald. Het operationeel programma is afgesloten zodra een van de drie volgende handelingen is verricht:

a)

de betaling van het eindsaldo dat door de Commissie op basis van de in lid 1 bedoelde documenten is bepaald;

b)

de toezending door de Commissie aan de lidstaat van een debetnota voor onverschuldigd betaalde bedragen in verband met het operationeel programma;

c)

de doorhaling van het eindsaldo van de vastlegging.

De Commissie stelt de lidstaat binnen 2 maanden in kennis van de datum van afsluiting van het operationele programma.

6.   Niettegenstaande de resultaten van eventuele door de Commissie of de Europese Rekenkamer verrichte audits kan het eindsaldo dat de Commissie voor een operationeel programma heeft betaald, worden gerectificeerd binnen negen maanden na de betaaldatum of, bij een negatief door de lidstaat terug te betalen saldo, binnen negen maanden na de datum waarop de debetnota is verzonden. Zo'n rectificatie van het saldo heeft geen gevolgen voor de overeenkomstig lid 5 bepaalde datum van afsluiting van het operationele programma.

Artikel 90

Beschikbaarheid van documenten

1.   Onverminderd de in artikel 87 van het Verdrag opgenomen voorschriften voor staatssteun zorgt de managementautoriteit ervoor dat alle bewijsstukken betreffende uitgaven en audits in verband met het betrokken operationele programma ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden gedurende:

a)

drie jaar na de afsluiting van een operationeel programma als omschreven in artikel 89, lid 3,

b)

drie jaar na het jaar waarin een gedeeltelijke afsluiting heeft plaatsgevonden, in het geval van documenten betreffende de uitgaven en audits inzake concrete acties als bedoeld in lid 2.

In geval van gerechtelijke vervolging of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie worden deze termijnen geschorst.

2.   De managementautoriteit stelt voor de Commissie de lijst op van de voltooide concrete acties waarvoor een gedeeltelijke afsluiting overeenkomstig artikel 88 heeft plaatsgevonden.

3.   De bewijsstukken worden hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaard.

Deel 6

Uitstel en schorsing van betalingen

Artikel 91

Uitstel van betaling

1.   De gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 kan de betaling maximaal zes maanden uitstellen als:

a)

er in een verslag van een nationale of communautaire auditinstantie bewijzen zijn die significante tekortkomingen in de goede werking van de beheers- en controlesystemen doen vermoeden,

b)

de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen.

2.   De lidstaat en de certificeringsautoriteit worden onmiddellijk in kennis gesteld van de redenen voor dit uitstel. Het uitstel wordt beëindigd zodra de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen.

Artikel 92

Schorsing van betalingen

1.   De Commissie kan de tussentijdse betalingen op het niveau van een prioriteit of een programma geheel of gedeeltelijk schorsen als:

a)

de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen correctiemaatregelen zijn genomen; of

b)

uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

c)

een lidstaat ernstig tekort schiet in het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 70, leden 1 en 2.

2.   De Commissie kan besluiten de tussentijdse betalingen geheel of gedeeltelijk te schorsen nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld binnen twee maanden zijn opmerkingen te maken en zij niettemin nog steeds van oordeel is dat zich een van de situaties voordoet als bedoeld in lid 1.

3.   De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke schorsing van de tussentijdse betalingen op als de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de schorsing mogelijk te maken. Als de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie besluiten de bijdrage van de Gemeenschap aan het operationele programma geheel of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig artikel 99.

Deel 7

Ambtshalve te verrichten doorhaling

Artikel 93

Beginselen

1.   Het gedeelte van een vastlegging voor een operationeel programma dat uiterlijk op 31 december van het tweede jaar na het jaar waarin de vastlegging voor het programma is verricht, niet voor een voorfinanciering of tussentijdse betalingen is gebruikt, of waarvoor geen betalingsaanvraag overeenkomstig artikel 86 aan de Commissie is toegezonden, wordt door de Commissie ambtshalve doorgehaald, met uitzondering van het bepaalde in lid 2.

2.   Voor lidstaten waarvan het BBP over de periode 2001-2003 minder bedroeg dan 85 % van het gemiddelde van de EU-25 over dezelfde periode, zoals weergegeven in bijlage II, is de in lid 1 bedoelde termijn 31 december van het derde jaar na het jaar waarin de jaarlijkse vastlegging voor hun operationele programma is verricht in de periode van 2007 tot en met 2010.

Deze termijn moet ook van toepassing zijn op de jaarlijkse vastlegging van 2007 tot 2010 in een operationeel programma dat past in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, indien ten minste een van de deelnemende staten een lidstaat is als bedoeld in de vorige alinea.

3.   Het gedeelte van de vastleggingen dat op 31 december 2015 nog openstaat, wordt ambtshalve doorgehaald als de Commissie daarvoor uiterlijk op 31 maart 2017 geen ontvankelijke betalingsaanvraag heeft ontvangen.

4.   Als deze verordening na 1 januari 2007 in werking treedt, wordt voor de eerste vastlegging de termijn waarna de eerste ambtshalve verrichte doorhaling zoals bedoeld in lid 1 kan plaatsvinden, verlengd met het aantal maanden dat verstrijkt tussen 1 januari 2007 en de datum van de eerste vastlegging.

Artikel 94

Schorsingstermijn voor grote projecten en steunregelingen

Indien de Commissie beslist om een groot project of een steunregeling toe te staan, worden de bedragen die ambtshalve kunnen worden doorgehaald, verlaagd met de jaarlijkse bedragen die voor dergelijke grote projecten of steunregelingen zijn bestemd.

Wat die jaarlijkse bedragen betreft, is de aanvangsdatum voor de berekening van de termijnen voor de ambtshalve te verrichten doorhaling als bedoeld in artikel 93 de datum van de latere beslissing die nodig is om dergelijke acties toe te staan.

Artikel 95

Schorsingstermijn voor gerechtelijke procedures en administratief beroep

Het bedrag dat ambtshalve kan worden doorgehaald, wordt verlaagd met de bedragen die de certificeringsautoriteit niet bij de Commissie heeft kunnen declareren omdat concrete acties zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met opschortende werking, mits de lidstaat de Commissie uiterlijk op 31 december van het tweede of het derde jaar na het jaar van de vastlegging als bedoeld in artikel 93 een met redenen omklede kennisgeving toezendt.

Voor het gedeelte van de vastleggingen dat op 31 december 2015 nog openstaat, wordt de in artikel 93, lid 2, bedoelde termijn onder deze zelfde voorwaarden geschorst voor het bedrag dat met de betrokken concrete acties overeenkomt.

De bovenbedoelde vermindering kan eenmaal worden aangevraagd indien de schorsing maximaal een jaar heeft geduurd, of verscheidene keren naar gelang van het aantal jaren tussen het wettelijke of bestuurlijke besluit tot schorsing van de uitvoering van de actie en de datum van het definitieve wettelijke of bestuurlijke besluit.

Artikel 96

Uitzonderingen op de ambtshalve te verrichten doorhaling

Bij de berekening van de ambtshalve door te halen bedragen worden niet meegerekend:

a)

het gedeelte van de vastleggingen waarvoor uiterlijk op 31 december van het tweede of het derde jaar na het jaar van de vastlegging als bedoeld in artikel 93 en overeenkomstig de artikelen 91 en 92 een betalingsaanvraag is ingediend, maar waarvoor de Commissie de vergoeding heeft uitgesteld of geschorst. Wanneer het probleem dat aanleiding heeft gegeven tot het uitstel of de schorsing van de betaling, is opgelost, wordt de regeling inzake de ambtshalve te verrichten doorhaling toegepast op het betrokken deel van de vastlegging;

b)

het gedeelte van de vastleggingen waarvoor een betalingsaanvraag is ingediend maar waarvoor de vergoeding is gemaximeerd, met name vanwege een gebrek aan begrotingsmiddelen;

c)

het gedeelte van de vastleggingen waarvoor geen ontvankelijke betalingsaanvraag kon worden ingediend wegens overmacht, voorzover deze situatie ernstige repercussies had voor de uitvoering van het operationele programma. De nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het hele operationele programma of van een deel daarvan aantonen.

Artikel 97

Procedure

1.   De Commissie brengt de lidstaat en de betrokken autoriteiten tijdig op de hoogte wanneer er gevaar bestaat dat vastleggingen ambtshalve worden doorgehaald overeenkomstig artikel 93. De Commissie stelt de lidstaat en de betrokken autoriteiten in kennis van het bedrag dat volgens de gegevens waarover zij beschikt ambtshalve moet worden doorgehaald.

2.   De lidstaat heeft vanaf de ontvangst van die kennisgeving twee maanden de tijd om akkoord te gaan met het betrokken bedrag of zijn opmerkingen kenbaar te maken. Uiterlijk negen maanden na de in artikel 93 bedoelde uiterste data gaat de Commissie over tot het ambtshalve doorhalen.

3.   Als een bedrag ambtshalve wordt doorgehaald, wordt de bijdrage uit de fondsen voor het betrokken operationele programma voor het betrokken jaar met dat bedrag verlaagd. De lidstaat legt binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van doorhaling een herzien financieringsplan over waarin de verdeling van het verlaagde steunbedrag over een of meer prioritaire assen van het operationele programma wordt weergegeven. Bij ontstentenis daarvan verlaagt de Commissie de voor elk prioritair as toegewezen bedragen verhoudingsgewijs.

HOOFDSTUK II

Financiële correcties

Deel 1

Financiële correcties door de lidstaten

Artikel 98

Financiële correcties door de lidstaten

1.   In eerste instantie is het aan de lidstaten om onregelmatigheden te onderzoeken, op te treden wanneer een belangrijke wijziging wordt geconstateerd die de aard of de voorwaarden van de uitvoering of de controle van concrete acties of operationele programma's beïnvloedt, en de nodige financiële correcties te verrichten.

2.   De lidstaat past de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in verband met eenmalige of systematische onregelmatigheden die bij concrete acties of operationele programma's zijn geconstateerd. De door de lidstaat verrichte correcties bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de overheidsbijdrage aan het operationele programma. De lidstaat houdt rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor de fondsen.

De lidstaat mag de communautaire middelen die op deze wijze beschikbaar komen, overeenkomstig lid 3 tot en met 31 december 2015 opnieuw gebruiken voor het betrokken operationele programma.

3.   De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage mag niet opnieuw worden gebruikt voor de concrete actie(s) waarop de correctie is toegepast, noch, als het gaat om een financiële correctie voor een systematische onregelmatigheid, voor bestaande concrete acties binnen het gehele prioritaire as of het deel daarvan waar de systematische fout is geconstateerd.

4.   Bij een systematische onregelmatigheid breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

Deel 2

Financiële correcties door de Commissie

Artikel 99

Criteria voor de correcties

1.   De Commissie kan financiële correcties toepassen door de bijdrage van de Gemeenschap aan een operationeel programma volledig of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:

a)

het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;

b)

de uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

c)

een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 98 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.

2.   De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met de systematische aard van de onregelmatigheid om te bepalen of het nodig is een forfaitaire of geëxtrapoleerde correctie toe te passen.

3.   De Commissie houdt bij de vaststelling van het bedrag van een correctie rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken operationele programma zijn geconstateerd.

4.   Wanneer de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere auditeurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 98, lid 2, door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de overeenkomstig artikel 70, lid 1, onder b), verstrekte verslagen en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

5.   Wanneer een lidstaat zijn in artikel 15, lid 4, vermelde verplichtingen niet nakomt, kan de Commissie, proportioneel aan de mate van niet-nakoming van deze verplichtingen, een financiële correctie toepassen door de bijdrage van de structuurfondsen aan de betrokken lidstaat geheel of gedeeltelijk in te trekken.

Het percentage dat toepasselijk is op de in dit lid bedoelde financiële correctie wordt bepaald in de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening die de Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure heeft vastgesteld.

Artikel 100

Procedure

1.   Voordat de Commissie tot een financiële correctie besluit, leidt zij de procedure in door de lidstaat in kennis te stellen van haar voorlopige conclusies en hem te verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen toekomen.

Als de Commissie een geëxtrapoleerde of forfaitaire financiële correctie voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In overleg met de Commissie mag de lidstaat dit onderzoek beperken tot een passend deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen mag dit onderzoek niet langer duren dan twee maanden na de bovengenoemde periode van twee maanden.

2.   De Commissie houdt rekening met alle door de lidstaat binnen de in lid 1 genoemde termijn aangevoerde bewijsstukken.

3.   Als de lidstaat de voorlopige conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit tot een hoorzitting, waar beide partijen in een geest van samenwerking in het kader van het partnerschap proberen overeenstemming te bereiken over de opmerkingen en de daaruit te trekken conclusies.

4.   In geval van overeenstemming mag de lidstaat de betrokken communautaire middelen opnieuw gebruiken, overeenkomstig artikel 98, lid 2, tweede alinea.

5.   Als er geen overeenstemming wordt bereikt, neemt de Commissie uiterlijk zes maanden na de datum van de hoorzitting een besluit over de financiële correctie, rekening houdend met alle informatie en opmerkingen die in de loop van de procedure zijn voorgelegd. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de periode van zes maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging daartoe.

Artikel 101

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 98, lid 2, van deze verordening en tot terugvordering van staatssteun op grond van artikel 87 van het Verdrag en van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 88 van het EG-Verdrag onverlet (17).

Artikel 102

Terugbetaling

1.   Elke aan de algemene begroting van de Europese Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2.   Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.

TITEL VIII

COMITÉS

HOOFDSTUK I

Coördinatiecomité van de fondsen

Artikel 103

Comité en procedures

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Coördinatiecomité voor de fondsen (hierna het „comité” genoemd).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

4.   Het Coördinatiecomité voor de fondsen stelt zijn reglement van orde vast.

5.   De EIB en het EIF wijzen elk een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

HOOFDSTUK II

Comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag

Artikel 104

Comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag („het Comité”). Het Comité is samengesteld uit één vertegenwoordiger van de regering, één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties en één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties per lidstaat. Het lid van de Commissie dat met het voorzitterschap van het Comité is belast, kan deze functie aan een hoge ambtenaar van de Commissie delegeren.

2.   Elke lidstaat draagt voor elke vertegenwoordiger van elke in lid 1 genoemde categorie een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger voor. Bij afwezigheid van een lid neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de beraadslagingen deel.

3.   De leden en hun plaatsvervangers worden op voorstel van de Commissie door de Raad benoemd voor een periode van drie jaar. Zij zijn herbenoembaar. De Raad streeft bij de samenstelling van het Comité naar een billijke vertegenwoordiging van alle betrokken categorieën. De EIB en het EIF kunnen voor de agendapunten die hen aanbelangen, een vertegenwoordiger aanwijzen, die niet aan de stemming deelneemt.

4.   Het comité

a)

brengt advies uit over de uitvoeringsbepalingen van deze verordening;

b)

brengt advies uit over de ontwerp-beschikkingen van de Commissie betreffende de programmering, voorzover daarvoor in een bijdrage van het ESF is voorzien;

c)

wordt geraadpleegd bij de behandeling van de onder artikel 45 vallende soorten maatregelen inzake technische bijstand, voorzover daarvoor een bijdrage uit het ESF wordt verleend, en andere relevante aangelegenheden met gevolgen voor de uitvoering van de strategieën inzake werkgelegenheid, opleiding en sociale integratie op EU-niveau, met relevantie voor het ESF.

5.   De Commissie kan het Comité raadplegen over andere dan de in lid 4 genoemde punten.

6.   De adviezen van het comité worden aangenomen met absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. De Commissie licht het comité in over de wijze waarop zij met zijn adviezen rekening heeft gehouden.

TITEL IX

SLOTBEPALINGEN

Artikel 105

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting noch aan de wijziging, met inbegrip van de gehele of gedeeltelijke intrekking, van bijstand met medefinanciering uit de structuurfondsen of van projecten met medefinanciering uit het Cohesiefonds die de Commissie heeft goedgekeurd op grond van Verordening (EEG) nr. 2052/88 (18), (EEG) nr. 4253/88 (19), (EG) nr. 1164/94 (20) en (EG) nr. 1260/1999 of van enige andere regelgeving die op 31 december 2006 op de betrokken bijstand van toepassing is; de betrokken regelgeving blijft derhalve van toepassing op de bijstand of de projecten totdat deze worden afgesloten.

2.   Bij de besluitvorming over operationele programma's houdt de Commissie rekening met alle bijstand met medefinanciering uit de structuurfondsen en alle projecten met medefinanciering uit het Cohesiefonds die reeds vóór de inwerkingtreding van deze verordening door de Raad of de Commissie goedgekeurd zijn en die in de loop van de door de operationele programma's bestreken periode een financiële weerslag hebben.

3.   In afwijking van de artikelen 31, lid 2, 32, lid 4, en 37, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 worden de delen van de bedragen die zijn vastgelegd voor bijstand met medefinanciering uit het EFRO of het ESF welke door de Commissie tussen 1 januari 2000 en 31 december 2006 is goedgekeurd en waarvoor de gecertificeerde verklaring betreffende de daadwerkelijk verrichte uitgaven, het eindverslag over de uitvoering en de verklaring als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder f), van de voornoemde verordening niet bij de Commissie zijn ingediend uiterlijk 15 maanden na de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven als bepaald in de beschikking waarbij de bijdrage van de fondsen wordt vastgesteld, uiterlijk 6 maanden na deze termijn door de Commissie ambtshalve doorgehaald, hetgeen aanleiding geeft tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen.

Bedragen die verband houden met concrete acties of programma's die zijn geschorst wegens een gerechtelijke procedure of administratief beroep met opschortend effect, worden niet meegerekend bij de berekening van de ambtshalve door te halen bedragen.

Artikel 106

Herzieningsclausule

Uiterlijk op 31 december 2013 beziet de Raad deze verordening opnieuw overeenkomstig de procedure van artikel 161 van het Verdrag.

Artikel 107

Intrekking

Onverminderd het bepaalde in artikel 105, lid 1, wordt Verordening (EG) nr. 1260/1999 met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 108

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 1 tot en met 16, 25 tot en met 28, 32 tot en met 40, 47 tot en met 49, 52 tot en met 54, 56, 58 tot en met 62, 69 tot en met 74, 103 tot en met 105, en 108 zijn van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening, alleen voor de programma's voor de periode 2007-2013. De overige artikelen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. HEINÄLUOMA


(1)  Instemming betuigd op 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 255 van 14.10.2005, blz. 79.

(3)  PB C 231 van 20.9.2005, blz. 1.

(4)  PB C 121 van 20.5.2005, blz. 14.

(5)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(6)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 173/2005 (PB L 29 van 2.2.2005, blz. 3).

(7)  PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1888/2005 (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 1).

(8)  Zie bladzijde 82 van dit Publicatieblad.

(9)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(10)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(11)  Zie bladzijde 12 van dit Publicatieblad.

(12)  Zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad.

(13)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(14)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

(15)  PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21.

(16)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(17)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003. Noot voor de lezer: De titel van Verordening (EG) n. 659/1999 is aangepast in verband met de hernummering van de artikelen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam; de oorspronkelijke verwijzing was naar artikel 93 van het Verdrag.

(18)  Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (PB L 185 van 15.7.1988, blz. 9). Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1260/1999.

(19)  Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374 van 31.12.1988, blz. 1). Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1260/1999.

(20)  Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds (PB L 130 van 25.5.1994, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.


BIJLAGE I

Jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten 2007-2013

(bedoeld in artikel 18)

(EUR — prijzen van 2004)

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

42 863 000 000

43 318 000 000

43 862 000 000

43 860 000 000

44 073 000 000

44 723 000 000

45 342 000 000


BIJLAGE II

Financieel kader

In artikel 18 bedoelde criteria en methoden

Toewijzingsmethode voor de regio's die in aanmerking komen voor de in artikel 5, lid 1, bedoelde convergentiedoelstelling

1.

De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's, die op basis van de relatieve regionale en nationale welvaart en het werkloosheidspercentage stapsgewijs als volgt worden berekend:

a)

er wordt een absoluut bedrag (in euro) bepaald door vermenigvuldiging van de bevolking van de betrokken regio met het verschil tussen het BBP per inwoner van die regio, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, en het gemiddelde BBP per inwoner van de EU-25;

b)

op het bovengenoemde absolute bedrag wordt een percentage toegepast om de financiële toewijzing voor de betrokken regio te bepalen; dat percentage wordt naar gelang van de relatieve welvaart, ten opzichte van het gemiddelde van de EU-25, van de lidstaat waar de in aanmerking komende regio ligt, als volgt gedifferentieerd:

4,25 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner minder dan 82 % van het communautaire gemiddelde bedraagt;

3,36 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner tussen de 82 % en 99 % van het communautaire gemiddelde ligt;

2,67 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner meer dan 99 % van het communautaire gemiddelde bedraagt;

c)

aan het met stap ii) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een premie van 700 EUR per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou hebben.

Toewijzingsmethode voor de lidstaten die in aanmerking komen voor de in artikel 5, lid 2, bedoelde steun uit het Cohesiefonds

2.

De theoretische totale toewijzing voor het Cohesiefonds wordt verkregen door de gemiddelde steunintensiteit per inwoner van 44,7 EUR te vermenigvuldigen met de voor financiering in aanmerking komende bevolking. De toewijzing uit deze theoretische totale toewijzing waarop iedere in aanmerking komende lidstaat a priori recht heeft, komt overeen met een percentage dat is gebaseerd op zijn bevolking, oppervlakte en nationale welvaart, en dat is verkregen door toepassing van de volgende stappen:

a)

er wordt een rekenkundig gemiddelde berekend van het aandeel van de bevolking en de oppervlakte van de betrokken lidstaat in de totale bevolking en oppervlakte van alle in aanmerking komende lidstaten; indien evenwel het aandeel van een lidstaat in de totale bevolking zijn aandeel in de totale oppervlakte met een factor 5 of meer overschrijdt, dat wil zeggen indien die lidstaat een uiterst hoge bevolkingsdichtheid heeft, wordt voor deze stap alleen het aandeel in de totale bevolking gebruikt;

b)

op de aldus verkregen percentages wordt een coëfficiënt toegepast gelijk aan een derde van het percentage waarmee het BNI per inwoner van de betrokken lidstaat, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, boven of onder het gemiddelde BNI per inwoner van alle in aanmerking komende lidstaten ligt (welk gemiddelde wordt weergegeven als 100 %).

3.

Gezien de aanzienlijke behoeften op het gebied van vervoers- en milieu-infrastructuur van de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden, wordt het aandeel in het Cohesiefonds gemiddeld gedurende de periode bepaald op een derde van de totale financiële toewijzing (Structuurfondsen en Cohesiefonds tezamen). Voor de overige lidstaten is de financiële toewijzing het rechtstreekse resultaat van de in punt 2 beschreven toewijzingsmethode.

Toewijzingsmethode voor de lidstaten en regio's die in aanmerking komen voor de in artikel 6 bedoelde doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

4.

Het aandeel van elke betrokken lidstaat is de som van de aandelen van zijn in aanmerking komende regio's, die worden bepaald volgens de onderstaande criteria, gewogen zoals vermeld: totale bevolking (weging 0,5), aantal werklozen in regio's van NUTS-niveau III met een werkloosheidspercentage dat boven het groepsgemiddelde ligt (weging 0,2), aantal banen dat nodig is om een arbeidsparticipatie van 70 % te bereiken (weging 0,15), aantal werkenden met een laag opleidingsniveau (weging 0,10), geringe bevolkingsdichtheid (weging 0,05). Vervolgens worden de aandelen bijgesteld overeenkomstig de relatieve regionale welvaart (voor elke regio, verhoging of verlaging van zijn totale aandeel met + 5 %/-5 % naar gelang zijn BBP per inwoner onder of boven het gemiddelde BBP per inwoner van de groep ligt). Het aandeel van elke lidstaat mag evenwel niet minder zijn dan drievierde van zijn aandeel in 2006 in de gezamenlijke financiering uit hoofde van de doelstellingen 2 en 3.

Toewijzingsmethode voor de in artikel 7 bedoelde doelstelling „Europese territoriale samenwerking”

5.

De verdeling van de middelen over de ontvangende lidstaten (met inbegrip van de bijdrage van het EFRO aan de financiering van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument en van het in artikel 21, lid 2, bedoelde pretoetredingsinstrument) wordt als volgt vastgesteld:

a)

voor de in artikel 7, lid 1, bedoelde grensoverschrijdende component, op basis van de bevolking van de regio's van NUTS-niveau III in land- en zeegrensgebieden, als aandeel van de totale bevolking van alle in aanmerking komende regio's;

b)

voor de in artikel 7, lid 2, bedoelde transnationale component, op basis van de totale bevolking van de lidstaat, als aandeel van de totale bevolking van alle betrokken lidstaten.

Toewijzingsmethode voor de lidstaten en regio's die in aanmerking komen voor de in artikel 8 bedoelde overgangssteun

6.

Toewijzingen in het kader van de in artikel 8 bedoelde overgangssteun worden berekend aan de hand van de volgende parameters:

a)

voor de regio's als omschreven in artikel 8, lid 1, 80 % van de in 2006 per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, gevolgd door een lineaire vermindering om in 2013 te komen tot de nationale gemiddelde steunintensiteit per inwoner voor de doelstelling Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid. Aan de aldus verkregen toewijzing wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een premie van 600 EUR per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou hebben;

b)

voor de regio's als omschreven in artikel 8, lid 2, 75 % van hun in 2006 per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, gevolgd door een lineaire vermindering om in 2011 te komen tot de nationale gemiddelde steunintensiteit per inwoner voor de doelstelling Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid. Aan de aldus verkregen toewijzing wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een premie van 600 EUR per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou hebben;

c)

voor de lidstaten als omschreven in artikel 8, lid 3, is de toewijzing degressief over een periode van zeven jaar, waarbij het bedrag in 2007 1,2 miljard EUR beloopt, in 2008 850 miljoen EUR, in 2009 500 miljoen EUR, in 2010 250 miljoen EUR, in 2011 200 miljoen EUR, in 2012 150 miljoen EUR en in 2013 100 miljoen EUR.

Plafond voor overdrachten van middelen ter ondersteuning van de cohesie

7.

Ter bevordering van de doelstellingen, namelijk het op passende wijze concentreren van middelen uit het cohesiefonds op de minst ontwikkelde regio's en lidstaten, en het verminderen van de verschillen in de gemiddelde steunintensiteit per inwoner ten gevolge van de vaststelling van een bovengrens, bedraagt het plafond voor overdrachten krachtens deze verordening uit de fondsen aan elke afzonderlijke lidstaat:

voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 van minder dan 40 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,7893 % van hun BBP

voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 40 % en minder dan 50 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,7135 % van hun BBP

voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 50 % en minder dan 55 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,6188 % van hun BBP

voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 55 % en minder dan 60 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,5240 % van hun BBP

voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 60 % en minder dan 65 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,4293 % van hun BBP

voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 65 % en minder dan 70 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,3346 % van hun BBP

voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 70 % en minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,2398 % van hun BBP

vervolgens wordt per verhoging van 5 % van het gemiddelde BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 ten opzichte van het gemiddelde van de EU-25, het plafond voor overdrachten verminderd met 0,09 % van het BBP.

8.

Tot de in lid 7 genoemde maxima behoren de bijdrage uit het EFRO voor de financiering van het onderdeel „grensoverschrijdende samenwerking” van het Europees nabuur- en partnerschapsinstrument en het Pretoetredingsinstrument, de bijdrage uit de jaarlijkse toewijzingen van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL afkomstige deel van het ELFPO, en het Europees Visserijfonds.

9.

De berekeningen van het BBP door de Commissie zullen worden gebaseerd op de statistieken die in april 2005 zijn gepubliceerd. Voor elke lidstaat wordt, uitgaande van de ramingen van de Commissie van april 2005, een individueel nationaal groeipercentage van het BBP voor 2007-2013 toegepast.

10.

Indien in 2010 blijkt dat het gecumuleerde BBP van een lidstaat voor de jaren 2007-2009 met meer dan 5 % afwijkt van het overeenkomstig lid 9 geraamde gecumuleerde BBP, ook als gevolg van wijzigingen van de wisselkoersen, worden de overeenkomstig lid 7 voor die periode aan die lidstaat toegewezen bedragen dienovereenkomstig bijgesteld. Het totale netto-effect van deze bijstellingen mag niet meer dan 3 miljard EUR in positieve of negatieve zin bedragen. In ieder geval wordt, indien het netto-effect positief is, het totaal aan bijkomende middelen beperkt tot het niveau van onderbesteding ten opzichte van de plafonds voor categorie 1B zoals die voor de jaren 2007-2010 zijn vermeld in de Interinstitutionele Overeenkomst van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een gezond financieel beheer. De laatste bijstellingen zullen in gelijke delen over de jaren 2011-2013 worden gespreid.

11.

Teneinde de waarde van de Poolse zloty tijdens de referentieperiode weer te geven, zal het resultaat van de toepassing van het plafond voor overdrachten, zoals vastgelegd in punt 7 van deze bijlage, met betrekking tot Polen voor de periode voorafgaand aan de in punt 10 bedoelde herziening (2007-2009) vermenigvuldigd worden met een coëfficiënt van 1,04.

Aanvullende bepalingen

12.

Wanneer in een bepaalde lidstaat de uitfaseringsregio's als omschreven in artikel 8, lid 1, ten minste eenderde vertegenwoordigen van de totale bevolking van de in 2006 voor doelstelling 1-steun volledig in aanmerking komende regio's, bedragen de steunpercentages 80 % van de in 2006 per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, 75 % in 2008, 70 % in 2009, 65 % in 2010, 60 % in 2011, 55 % in 2012 en 50 % in 2013.

13.

Bij de toepassing van de in de punten 6, onder a), en 6, onder b), beschreven overgangsregeling geldt voor de regio's die in de periode 2000-2006 niet in aanmerking kwamen voor de status van doelstelling 1 of die daarvoor pas in aanmerking zijn gekomen in 2004, als uitgangspunt 90 % van hun theoretische steunintensiteit per inwoner voor 2006, berekend op basis van de toewijzingsmethode van Berlijn van 1999, waarbij hun regionaal BBP-niveau per inwoner wordt gelijkgesteld met 75 % van het gemiddelde van de EU-15.

14.

Onverminderd punt 7 zullen de Poolse NUTS-niveau II-regio's Lubelskie, Podkarpackie, Warmínsko-Mazurskie, Podlaskie en Świetokrzyskie, met de laagste vijf BBP's per inwoner (KKS) in de EU-25, steun uit het EFRO genieten bovenop de steun waarvoor zij anderszins in aanmerking komen. Deze aanvullende financiering bedraagt 107 EUR per inwoner in de periode 2007-2013 in het kader van de convergentiedoelstelling. Eventuele verhoging ex punt 10 van de aan Polen toegewezen steunbedragen geschiedt onverminderd de hierboven beschreven aanvullende financiering.

15.

Onverminderd punt 7 wordt aan de NUTS-niveau II-regio Közép-Magyarország een aanvullend bedrag van 140 miljoen EUR toegewezen voor de periode 2007-2013. Voor deze regio gelden dezelfde regelgevende bepalingen als voor de in artikel 8, lid 1, bedoelde regio's.

16.

Onverminderd punt 7 wordt aan de NUTS-niveau II-regio Praag voor de periode 2007-2013 een aanvullend bedrag van 200 miljoen EUR toegewezen uit hoofde van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”.

17.

Cyprus zal in de periode 2007-2013 de overgangsregelingen genieten die gelden voor de in punt 6 onder b) omschreven regio's, waarbij het uitgangspunt voor Cyprus in 2007 overeenkomstig punt 13 wordt vastgesteld.

18.

Hoewel de NUTS-niveau II-regio's Itä-Suomi en Madeira de status van infaseringsregio behouden, zullen zij de financiële overgangsregelingen van punt 6, onder a), genieten.

19.

De NUTS-niveau II-regio „Canarische Eilanden” krijgt voor de periode 2007-2013 een aanvullend bedrag van 100 miljoen EUR uit hoofde van de in artikel 8, lid 2, bedoelde overgangssteun.

20.

De in artikel 299 van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau II die voldoen aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij het Verdrag betreffende de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, komen gezien hun specifieke omstandigheden in aanmerking voor extra financiering uit het EFRO. Deze financiering bedraagt 35 EUR per inwoner per jaar en komt bovenop de andere middelen waarvoor deze regio's anderszins in aanmerking komen.

21.

Met betrekking tot de toewijzingen op grond van de grensoverschrijdende tak van de in artikel 7, lid 1, bedoelde doelstelling „Europese territoriale samenwerking” zal de steunintensiteit voor regio's langs de voormalige landbuitengrenzen tussen de EU-15 en de EU-12 en tussen de EU-25 en de EU-2 50 % hoger zijn dan die voor de overige betrokken regio's.

22.

Uit erkentelijkheid voor de speciale inspanningen voor het vredesproces in Noord-Ierland zal een totaal bedrag van 200 miljoen EUR worden toegewezen voor het programma PEACE over de periode 2007-2013. Het programma PEACE zal worden uitgevoerd als een grensoverschrijdend samenwerkingsprogramma in de zin van artikel 3, lid 2, onder c), en zal met name, ter bevordering van de economische en sociale stabiliteit in de betrokken regio's, acties ter bevordering van de samenhang tussen de gemeenschappen behelzen. Het in aanmerking komende gebied bestaat uit Noord-Ierland en de grensgebieden in Ierland. Dit programma zal worden uitgevoerd uit hoofde van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, met volledige inachtneming van de additionaliteit van de maatregelen van de structuurfondsen.

23.

De Zweedse regio's die vallen onder de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid” krijgen een bijkomend bedrag uit het EFRO van 150 miljoen EUR.

24.

Onverminderd punt 7 wordt zowel aan Estland als aan Letland en aan Litouwen, die samen één enkele NUTS II-regio vertegenwoordigen, voor de periode 2007-2013 een aanvullend bedrag van 35 EUR per inwoner toegewezen.

25.

De Oostenrijkse regio's die vallen onder de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid” en die liggen aan de voormalige buitengrenzen van de EU, krijgen een bijkomend bedrag uit het EFRO van 150 miljoen EUR. Aan Beieren wordt een soortgelijk aanvullend bedrag van 75 miljoen EURtoegewezen uit hoofde van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”.

26.

Aan Spanje komt een aanvullende toewijzing van 2 miljard EUR uit het EFRO ten goede ter versterking van onderzoek, ontwikkeling en innovatie door en voor ondernemingen overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1080/2006. De indicatieve onderverdeling is 70 % voor de in artikel 5 bedoelde convergentieregio's, 5 % voor de regio's die in aanmerking komen voor de in artikel 8, lid 1, bedoelde overgangssteun, 10 % voor de in artikel 6 bedoelde regio's van het concurrentievermogen en de werkgelegenheidsdoelstelling en 15 % voor de regio's die in aanmerking komen voor de in artikel 8, lid 2, bedoelde overgangssteun.

27.

Aan Ceuta en Melilla wordt voor de periode 2007-2013 in het kader van het EFRO een aanvullend bedrag van 50 miljoen EUR toegewezen uit hoofde van de in artikel 8, lid 1, bedoelde overgangssteun.

28.

Aan Italië wordt uit de structuurfondsen een aanvullend bedrag toegewezen van 1,4 miljard EUR volgens de volgende verdeling: 828 miljoen EUR voor de regio's die in aanmerking komen voor de convergentiedoelstelling van artikel 5, lid 1, 111 miljoen EUR voor de regio die in aanmerking komt voor de overgangssteun van artikel 8, lid 1, 251 miljoen EUR voor de regio die in aanmerking komt voor de overgangssteun van artikel 8, lid 2, en 210 miljoen EUR voor de regio's die in aanmerking komen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” van artikel 6.

29.

Onder erkenning van de bijzondere omstandigheden van Corsica (30 miljoen EUR) en Frans Henegouwen (70 miljoen EUR) ontvangt Frankrijk voor de periode 2007-2013 een aanvullende toewijzing van 100 miljoen EUR in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid”.

30.

Een aanvullend bedrag van 167 miljoen EUR wordt toegewezen aan de oostelijke deelstaten van Duitsland die in aanmerking komen voor steun in het kader van de convergentiedoelstelling van artikel 5, lid 1. Een aanvullend bedrag van 58 miljoen EUR wordt toegewezen aan de oostelijke deelstaten van Duitsland die in aanmerking komen voor de overgangssteun van artikel 8, lid 1.

31.

Onverminderd punt 7 wordt aan de doelstelling van Europese territoriale samenwerking een aanvullend bedrag van 300 miljoen EUR uit het EFRO toegewezen volgens de volgende verdeling: 200 miljoen EUR voor transnationale samenwerking in de zin van artikel 7, lid 2, en 100 miljoen EUR voor interregionale samenwerking in de zin van artikel 7, lid 3.


BIJLAGE III

Voor de medefinancieringspercentages geldende maxima

(bedoeld in artikel 53)

Criteria

Lidstaten

EFRO en ESF

Percentage van subsidiabele uitgaven

Cohesiefonds

Percentage van subsidiabele uitgaven

1.

Lidstaten waarvan het BBP over de periode 2001-2003 lager was dan 85 % van het gemiddelde van de EU-25 over dezelfde periode

Tsjechië, Estland, Griekenland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije

85 % voor de convergentiedoelstelling en voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

85 %

2.

Andere dan de onder punt 1 genoemde lidstaten die op 1 januari 2007 in aanmerking komen voor de overgangsregeling van het Cohesiefonds

Spanje

80 % voor regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen alsmede voor infaseringsregio's in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

50 % voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” buiten infaseringsregio's

85 %

3.

Andere dan de onder de punten 1 en 2 genoemde lidstaten

België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk

75 % voor de convergentiedoelstelling

4.

Andere dan de onder de punten 1 en 2 genoemde lidstaten

België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk

50 % voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

5.

Ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag uit de aanvullende toewijzing voor de ultraperifere regio's als bedoeld in punt 20 van bijlage II

Spanje, Frankrijk en Portugal

50 %

6.

Ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag

Spanje, Frankrijk en Portugal

85 % in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”


BIJLAGE IV

Uitgavencategorieën

(als bedoeld in artikel 9, lid 3)

 

Doelstellingen: „Convergentie” en „Regionale samenwerking en werkgelegenheid”

 

Doelstelling: „Convergentie” en de in artikel 7 bis, lid 2, bedoelde regio's, onverminderd het overeenkomstig artikel 5, lid 3, laatste alinea, van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (EFRO) genomen besluit

Code

Prioritaire onderwerpen

 

Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO), innovatie en ondernemerschap

01

OTO-activiteiten in onderzoekcentra

02

OTO-infrastructuur (onder meer installatie, instrumentarium en snelle computernetwerken tussen onderzoekcentra) en expertisecentra voor een bepaalde technologie

03

Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), tussen deze ondernemingen en andere ondernemingen en universiteiten, alle soorten post-secundaire onderwijsinstellingen, regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke en technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.)

04

Steun voor OTO, met name in het MKB (onder meer door toegang tot OTO-diensten in onderzoekcentra)

05

Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen

06

Steun voor MKB ter bevordering van milieuvriendelijke producten en productieprocessen (invoering van een doeltreffend milieubeheerssysteem, vaststelling en toepassing van technologieën ter voorkoming van milieuverontreiniging, integratie van schone technologieën in bedrijfsproductie)

07

Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks zijn betrokken bij onderzoek en innovatie (innovatietechnologieën, oprichting van nieuwe ondernemingen door universiteiten, bestaande OTO-centra en ondernemingen, enz.)

08

Andere investeringen in ondernemingen

09

Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap in het MKB

 

Informatiemaatschappij

10

Telefonie-infrastructuur (inclusief breedbandnetwerken)

11

Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit, risicopreventie, onderzoek, innovatie, e-inhoud, enz.)

12

Informatie- en communicatietechnologie (TEN-ICT)

13

Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-leren, e-insluiting, enz.)

14

Diensten en toepassingen voor het MKB (e-commerce, onderwijs en opleiding, netwerken, enz.)

15

Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door het MKB

 

Vervoer

16

Spoorwegen

17

Spoorwegen (TEN-T)

20

Autosnelwegen

21

Autosnelwegen (TEN-T)

26

Multimodaal vervoer

27

Multimodaal vervoer (TEN-T)

28

Intelligente vervoersystemen

29

Luchthavens

30

Havens

32

Binnenwateren (TEN-T)

 

Energie

34

Elektriciteit (TEN-E)

36

Aardgas (TEN-E)

38

Aardolieproducten (TEN-E)

39

Duurzame energie: wind

40

Duurzame energie: zon

41

Duurzame energie: biomassa

42

Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere

43

Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling, energiebeheer

 

Milieubescherming en risicopreventie

52

Bevordering van schoon stadsvervoer

 

Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven, ondernemingen en ondernemers

62

Ontwikkeling van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven; opleiding en diensten voor werknemers om hun aanpassingsvermogen te vergroten; bevordering van ondernemerschap en innovatie

63

Ontwerp en verspreiding van innoverende en productievere werkorganisatiemethoden

64

Ontwikkeling van specifieke diensten voor werkgelegenheid, opleiding en ondersteuning in verband met de herstructurering van sectoren en bedrijven, en ontwikkeling van systemen om in te spelen op economische veranderingen en toekomstige eisen qua banen en vaardigheden

 

Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid

65

Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties

66

Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt

67

Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken

68

Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen

69

Maatregelen voor meer toegang tot de werkgelegenheid en meer duurzame arbeidsparticipatie en meer vrouwen op de arbeidsmarkt om de genderkloof op de arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en privéleven te combineren, zoals het toegankelijker maken van kinderopvang en van zorg voor afhankelijke personen

70

Specifieke maatregelen om de participatie van migranten op de arbeidsmarkt en daardoor hun sociale integratie te bevorderen

 

Verbetering van de sociale insluiting van kansarmen

71

Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen; bestrijding van discriminatie bij het betreden van de arbeidsmarkt en het vooruitkomen en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de werkplek

 

Verbetering van het menselijk kapitaal

72

Ontwerp, invoering en toepassing van hervormingen in onderwijs- en opleidingssystemen teneinde de inzetbaarheid te ontwikkelen, de arbeidsmarktrelevantie van initieel onderwijs en beroepsonderwijs alsook initiële opleiding en beroepsopleiding te verbeteren, en de vaardigheden van opleiders bij te scholen met het oog op innovatie en een kenniseconomie

73

Maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de seksesegregatie van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiële opleiding, beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken

74

Ontwikkeling van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie, met name via onderwijs en opleiding op postuniversitair niveau voor onderzoekers en via netwerkactiviteiten tussen universiteiten, onderzoekcentra en bedrijven


31.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/79


VERORDENING (EG) Nr. 1084/2006 VAN DE RAAD

van 11 juli 2006

tot oprichting van het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1164/94

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 161, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1083/2006 van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (4) is een nieuw kader vastgesteld voor het optreden van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds, met name door het vastleggen van de doelstellingen, beginselen en regels inzake partnerschap, programmering, evaluatie en beheer. De taak van het Cohesiefonds moet derhalve nader worden gepreciseerd ten opzichte van het nieuwe kader en ten opzichte van de taak die dit Fonds is toegekend in het Verdrag, en bijgevolg moet Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds duidelijkheidshalve worden ingetrokken (5).

(2)

De door het Cohesiefonds gefinancierde projecten op het gebied van trans-Europese netwerken moeten in overeenstemming zijn met de richtsnoeren die ten aanzien van deze netwerken door de Raad en het Europees Parlement zijn goedgekeurd. Om ervoor te zorgen dat de inspanningen worden geconcentreerd, moet prioriteit worden gegeven aan projecten van gemeenschappelijk belang, zoals gedefinieerd in Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (6).

(3)

De Gemeenschap kan via het Cohesiefonds een bijdrage leveren aan acties die zijn opgezet om de milieudoelstellingen van de Gemeenschap zoals vastgesteld in artikel 6 en artikel 174 van het Verdrag, te verwezenlijken.

(4)

In Verordening (EG) nr. 1083/2006 is bepaald dat de subsidiabiliteit van de uitgaven op nationaal niveau moet worden vastgesteld, op enkele uitzonderingen na, waarvoor specifieke regels moeten worden vastgesteld. De uitzonderingen die verband houden met het Cohesiefonds moeten dus nader worden gepreciseerd.

(5)

De bijstandsverlening moet gebonden blijven aan de naleving van de in artikel 99 van het Verdrag vastgestelde voorwaarden inzake economische convergentie en aan de noodzaak van gezonde openbare financiën. In dit verband moeten stabiliteitsprogramma's worden uitgevoerd door de lidstaten die de euro hebben aangenomen en convergentieprogramma's door de lidstaten die de euro niet hebben aangenomen, zulks overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (7); deze programma's moeten leiden tot het voorkomen van buitensporige overheidstekorten als bedoeld in artikel 104 van het Verdrag. De voorwaardelijkheid mag evenwel niet van toepassing zijn op vastleggingen die ten tijde van de schorsing reeds waren verricht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting en taak van het Cohesiefonds

1.   Hierbij wordt een Cohesiefonds opgericht (hierna „het Fonds” genoemd), ter versterking van de economische en sociale cohesie van de Gemeenschap, om aldus de duurzame ontwikkeling te bevorderen.

2.   Voor het Fonds gelden Verordening (EG) nr. 1083/2006 en deze verordening.

Artikel 2

Toepassingsgebied van de bijstand

1.   Het Fonds verleent, met inachtneming van een passend evenwicht en rekening houdende met de specifieke behoeften aan investeringen en infrastructuur van iedere begunstigde lidstaat, bijstand voor acties op de volgende gebieden:

a)

trans-Europese vervoersnetwerken, en met name de prioritaire projecten van gemeenschappelijk belang, zoals vastgesteld bij Beschikking nr. 1692/96/EG;

b)

het milieu, met inachtneming van de prioriteiten van het communautaire milieubeleid zoals die zijn vastgesteld in het beleidsplan en actieprogramma inzake milieu. In dit verband kan ook bijstand uit het Fonds worden verleend op gebieden die verband houden met duurzame ontwikkeling met duidelijke milieuvoordelen, zoals energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen en, wat betreft vervoer dat geen verband houdt met de trans-Europese netwerken, spoorvervoer, vervoer via de binnenwateren en over zee, intermodale vervoerssystemen en de interoperabiliteit van die systemen, sturing van het verkeer over de weg, over zee en door de lucht, schoon stadsvervoer en openbaar vervoer.

2.   Het juiste evenwicht in de bijstand dient in partnerschap tussen de lidstaten en de Commissie te worden overeengekomen.

Artikel 3

Subsidiabiliteit van de uitgaven

De volgende uitgaven komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit het Cohesiefonds:

a)

debetrente;

b)

de aankoop van grond voor een bedrag van meer dan 10 % van de totale voor steun in aanmerking komende uitgaven in verband met de betrokken concrete actie;

c)

huisvesting;

d)

de ontmanteling van kerncentrales; en

e)

terugvorderbare BTW.

Artikel 4

Voorwaarden voor bijstandsverlening uit het Fonds

1.   De financiële bijstand uit het Fonds is aan de volgende voorwaarden gebonden:

a)

indien de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag heeft besloten dat een lidstaat een buitensporig overheidstekort heeft, en

b)

overeenkomstig artikel 104, lid 8, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de betrokken lidstaat geen gevolg heeft gegeven aan een aanbeveling van de Raad op grond van artikel 104, lid 7, van het Verdrag,

kan hij besluiten de vastleggingen uit het Fonds voor de betrokken lidstaat geheel of gedeeltelijk te schorsen per 1 januari van het jaar dat op het schorsingsbesluit volgt.

2.   Indien de Raad vaststelt dat de betrokken lidstaat doeltreffende corrigerende maatregelen heeft genomen, besluit hij onverwijld de schorsing van de betrokken vastleggingen op te heffen. Terzelfder tijd besluit de Raad, op voorstel van de Commissie, om de geschorste vastlegging volgens de procedure van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline, de verbetering van de begrotingsprocedure en goed financieel beheer (8), opnieuw op de begroting te plaatsen.

3.   De Raad neemt de in de leden 1 en 2 bedoelde besluiten met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en op voorstel van de Commissie.

Artikel 5

Overgangsregelingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting noch aan de wijziging, met inbegrip van de gehele of gedeeltelijke intrekking, van projecten of andere vormen van bijstand die door de Commissie zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1164/94; de betrokken regelgeving blijft derhalve op die bijstand of projecten van toepassing totdat deze worden afgesloten.

2.   In het kader van Verordening (EG) nr. 1164/94 bij de Commissie ingediende aanvragen voor grote projecten in de zin van de artikelen 39, 40 en 41 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 blijven geldig, mits die aanvragen binnen twee maanden na 1 januari 2007 indien nodig zodanig worden aangevuld dat zij met de bepalingen van deze verordening en met bovengenoemde artikelen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 in overeenstemming zijn.

Artikel 6

Intrekking

1.   Onverminderd artikel 105, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 en artikel 5 van deze verordening, wordt Verordening (EG) nr. 1164/94 ingetrokken met ingang van 1 januari 2007.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening moeten als verwijzingen naar deze verordening worden beschouwd.

Artikel 7

Herzieningsclausule

De Raad beziet deze verordening uiterlijk op 31 december 2013 opnieuw overeenkomstig artikel 161 van het Verdrag.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. HEINÄLUOMA


(1)  Instemming betuigd op 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 255 van 14.10.2005, blz. 88.

(3)  PB C 231 van 20.9.2005, blz. 35.

(4)  Zie blz. 25 van dit Publicatieblad.

(5)  PB L 130 van 25.5.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(6)  PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking nr. 884/2004/EG (PB L 167 van 30.4.2004, blz. 1).

(7)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1055/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 1).

(8)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


31.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/82


VERORDENING (EG) Nr. 1085/2006 VAN DE RAAD

van 17 juli 2006

tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 181 A,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Comité voor de Regio's (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Teneinde de doelmatigheid van de buitenlandse hulp van de Gemeenschap te verbeteren, is een nieuw kader voor de programmering en de uitkering van steun voorgesteld. Deze verordening is een van de algemene instrumenten voor de rechtstreekse ondersteuning van het Europese buitenlandse hulpbeleid.

(2)

Artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat elke Europese staat die de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat in acht neemt, kan verzoeken lid te worden van de Unie.

(3)

Het verzoek van de Republiek Turkije om toetreding tot de Europese Unie is aanvaard door de Europese Raad van Helsinki van 1999. Sinds 2002 komt de Republiek Turkije in aanmerking voor pretoetredingssteun. De Europese Raad van Brussel van 16 en 17 december 2004 heeft aanbevolen toetredingsonderhandelingen met Turkije te openen.

(4)

De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst te Santa Maria da Feira op 20 juni 2000 benadrukt dat de landen van de Westelijke Balkan potentiële kandidaten zijn voor het lidmaatschap van de Europese Unie.

(5)

De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst te Thessaloniki op 19 en 20 juni 2003 verwezen naar zijn conclusies van Kopenhagen (december 2002) en Brussel (maart 2003) en herhaald dat hij zijn volledige en daadwerkelijke steun wil verlenen aan het Europese perspectief van de landen van de Westelijke Balkan, en te kennen gegeven dat deze landen integraal deel zullen gaan uitmaken van de Europese Unie zodra zij voldoen aan de vastgestelde criteria.

(6)

De Europese Raad van Thessaloniki van 2003 heeft voorts verklaard dat het stabilisatie- en associatieproces het algemene kader zal vormen voor de Europese koers van de landen van de Westelijke Balkan tot aan hun toekomstige toetreding.

(7)

Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie betreffende de conclusies van de Europese Raad van Thessaloniki erkend dat elk van de landen van de Westelijke Balkan onderweg is naar toetreding, maar tegelijkertijd benadrukt dat elk land op zijn eigen merites moet worden beoordeeld.

(8)

Alle landen van de Westelijke Balkan kunnen derhalve worden beschouwd als potentiële kandidaat-lidstaten, maar het is wenselijk een duidelijk onderscheid te maken tussen kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten.

(9)

De Europese Raad van Brussel van 17 en 18 juni 2004 heeft voorts aanbevolen toetredingsonderhandelingen te openen met Kroatië.

(10)

De Europese Raad van Brussel van 15 en 16 december 2005 heeft besloten aan de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de status van kandidaat-lidstaat te verlenen.

(11)

Bovendien heeft de Europese Raad van 16 en 17 december 2004 aanbevolen dat de Europese Unie, parallel aan de toetredingsonderhandelingen, met elke kandidaat-lidstaat een intensieve politieke en culturele dialoog aangaat.

(12)

In het belang van de samenhang en consequentie van de communautaire hulp dient de pretoetredingssteun aan kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten te worden verstrekt binnen een samenhangend kader, waarbij lering wordt getrokken uit eerdere pretoetredingsinstrumenten en uit Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (3), terwijl deze steun tevens dient te sporen met het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 181 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

(13)

De steun aan kandidaat-lidstaten en aan potentiële kandidaat-lidstaten moet hen blijven ondersteunen bij hun inspanningen om de democratische instellingen en de rechtsstaat te versterken, de overheidsdiensten te hervormen, economische hervormingen door te voeren, de mensenrechten en de rechten van minderheden te eerbiedigen, de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld te steunen en zowel regionale samenwerking als verzoening en wederopbouw te stimuleren, en bij te dragen tot duurzame ontwikkeling en tot de terugdringing van de armoede in deze landen. Derhalve moet deze erop gericht zijn een groot aantal uiteenlopende maatregelen op het gebied van institutionele opbouw te ondersteunen.

(14)

De steun aan kandidaat-lidstaten moet verder gericht zijn op de goedkeuring en tenuitvoerlegging van het volledige acquis communautaire en in het bijzonder de kandidaat-lidstaten voorbereiden op de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk landbouw- en cohesiebeleid van de Gemeenschap.

(15)

De steun aan potentiële kandidaat-lidstaten kan eveneens gericht zijn op bepaalde maatregelen ten behoeve van de aanpassing aan het acquis communautaire en op de ondersteuning van investeringsprojecten, waarmee met name de ontwikkeling van beheerscapaciteiten wordt beoogd binnen de afdeling Regionale ontwikkeling, Ontwikkeling van het menselijk potentieel en Plattelandsontwikkeling.

(16)

De steun moet worden verstrekt op basis van een uitgebreide meerjarenstrategie die overeenstemt met de prioriteiten van het stabilisatie- en associatieproces en het pretoetredingsproces.

(17)

Ten behoeve van het financiële gedeelte van deze strategie, en onverminderd de prerogatieven van de Begrotingsautoriteit, dient de Commissie haar voornemens voor de financiële toewijzingen voor de volgende drie jaar kenbaar te maken door middel van een indicatief financieel meerjarenprogramma, als volwaardig onderdeel van haar jaarlijks uitbreidingspakket.

(18)

De afdelingen Omschakeling en institutionele opbouw en Grensoverschrijdende samenwerking moeten openstaan voor alle begunstigde landen om hen te helpen bij het proces van omschakeling en toenadering tot de EU, alsmede om de regionale samenwerking tussen deze landen onderling te stimuleren.

(19)

De afdelingen Regionale ontwikkeling, Ontwikkeling van het menselijk potentieel en Plattelandsontwikkeling dienen alleen open te staan voor kandidaat-lidstaten met een accreditatie voor het gedecentraliseerde beheer van fondsen, teneinde hen te helpen zich voor te bereiden op de periode na de toetreding, in het bijzonder met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid en het beleid inzake plattelandsontwikkeling van de Gemeenschap.

(20)

Potentiële kandidaat-lidstaten en kandidaat-lidstaten die niet zijn geaccrediteerd voor het gedecentraliseerde beheer van fondsen, dienen evenwel in het kader van de afdeling Omschakeling en institutionele opbouw in aanmerking te komen voor maatregelen en acties die vergelijkbaar zijn met die welke beschikbaar zullen zijn in de afdelingen Regionale ontwikkeling, Ontwikkeling van het menselijk potentieel en Plattelandsontwikkeling.

(21)

De pretoetredingssteun moet worden beheerd overeenkomstig de regels voor buitenlandse hulp van Verordening (EG) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), waarbij gebruik moet worden gemaakt van de structuren die hun waarde hebben bewezen in het pretoetredingsproces, zoals gedecentraliseerd beheer, jumelages en TAIEX (Technical Assistance Information Exchange Instrument). Ook vernieuwende benaderingen moeten mogelijk worden gemaakt, zoals de tenuitvoerlegging door de lidstaten onder gedeeld beheer van grensoverschrijdende programma's betreffende de buitengrenzen van de Europese Unie. De overdracht van kennis en expertise betreffende de uitvoering van het acquis communautaire, van lidstaten met relevante ervaring naar de begunstigden van deze verordening, zou in dat verband bijzonder waardevol moeten zijn.

(22)

De maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).

(23)

De jaarprogramma's of meerjarenprogramma's — horizontaal en per land — voor de uitvoering van de steun uit hoofde van de afdelingen Omschakeling en institutionele opbouw en Grensoverschrijdende samenwerking dienen eveneens aan een beheerscomité te worden voorgelegd, overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad.

(24)

Ook de meerjarenprogramma's voor de uitvoering van de afdelingen Regionale ontwikkeling, Ontwikkeling van het menselijk potentieel en Plattelandsontwikkeling dienen te worden voorgelegd aan een comité, overeenkomstig Besluit 1999/468/EG. Aangezien deze maatregelen nauw zullen aansluiten bij de praktijk van de Structuurfondsen en van Plattelandsontwikkeling, dient met betrekking tot deze maatregelen voorzover mogelijk gebruik te worden gemaakt van de comités die voor de Structuurfondsen en voor Plattelandsontwikkeling zijn ingesteld.

(25)

Wanneer de Commissie deze verordening via gedecentraliseerd beheer ten uitvoer legt, neemt zij alle mogelijke voorzorgsmaatregelen om de financiële belangen van de Europese Gemeenschap te beschermen, in het bijzonder door in dit verband de regels en normen van het acquis communautaire te hanteren. Wanneer de Commissie deze verordening via andere vormen van beheer ten uitvoer legt, dienen de financiële belangen van de Gemeenschap te worden beschermd door de sluiting van passende overeenkomsten die in dit verband voldoende waarborgen bevatten.

(26)

Regels betreffende het in aanmerking komen voor deelname aan openbare aanbestedingen en de gunning van opdrachten, evenals regels betreffende de oorsprong van leveringen, moeten worden opgesteld overeenkomstig de recente ontwikkelingen binnen de Europese Unie betreffende de ontkoppeling van hulp, maar moeten voldoende ruimte overlaten om soepel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen op dit gebied.

(27)

Wanneer de beginselen waarop de Europese Unie gegrondvest is, door een begunstigd land worden geschonden, of wanneer onvoldoende vooruitgang wordt geboekt ten aanzien van de criteria van Kopenhagen en de prioriteiten van het Europese partnerschap of het Toetredingspartnerschap, moet de Raad, op voorstel van de Commissie, de noodzakelijke maatregelen kunnen nemen. Het Europees Parlement moet onverwijld volledig op de hoogte worden gebracht.

(28)

De Raad moet deze verordening volgens een vereenvoudigde procedure kunnen wijzigen met betrekking tot de status van een begunstigd land II.

(29)

Landen die uit hoofde van de andere instrumenten voor regionale buitenlandse hulp in aanmerking komen, moeten op basis van wederkerigheid kunnen deelnemen aan de maatregelen uit hoofde van deze verordening wanneer dit een toegevoegde waarde biedt wegens de regionale, grensoverschrijdende, transnationale of mondiale aard van de betrokken maatregel.

(30)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening betrekking hebben op de geleidelijke aanpassing van de begunstigde landen aan de normen en het beleid van de Europese Unie, inclusief, waar van toepassing, het acquis communautaire, met als uiteindelijk doel toetreding, kan het beoogde resultaat niet in voldoende mate worden bereikt door deze maatregelen te nemen op het niveau van de lidstaten, en kunnen zij beter op het niveau van de Gemeenschap worden bereikt, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het EG-Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

(31)

Aangezien artikel 181 A van het EG-Verdrag bepaalt dat maatregelen voor economische, financiële en technische samenwerking met derde landen de maatregelen van de lidstaten aanvullen, zijn de Commissie en de lidstaten vastbesloten te zorgen voor de coördinatie, de samenhang en de complementariteit van hun steun, overeenkomstig de in 2001 door de EU vastgestelde richtsnoeren voor de versterking van de operationele coördinatie tussen de Gemeenschap en de lidstaten op het gebied van externe hulp, met name door regelmatig overleg en frequente uitwisseling van relevante informatie in de diverse fasen van de steuncyclus.

(32)

Een financieel referentiebedrag in de zin van punt 38 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (6), is voor de volledige duur van dit instrument in deze verordening opgenomen, zulks evenwel onverminderd de bevoegdheden van de Begrotingsautoriteit zoals deze door het Verdrag zijn vastgesteld.

(33)

De instelling van een nieuw systeem voor pretoetredingssteun van de Gemeenschap maakt de intrekking noodzakelijk van Verordening (EEG) nr. 3906/89 van 18 december 1989 betreffende economische hulp ten gunste van de Republiek Hongarije en de Volksrepubliek Polen (7), Verordening (EG) nr. 2760/98 van de Commissie van 18 december 1998 betreffende de tenuitvoerlegging van een programma voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Phare-programma (8), Verordening (EG) nr. 1266/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende de coördinatie van de bijstand aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie (9), Verordening (EG) nr. 1267/1999 van 21 juni 1999 tot instelling van een pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (10), Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode (11), Verordening (EG) nr. 555/2000 van de Raad van 13 maart 2000 betreffende de uitvoering van acties in het kader van de pretoetredingsstrategie voor de Republiek Cyprus en de Republiek Malta (12), Verordening (EG) nr. 2500/2001 van de Raad van 17 december 2001 betreffende financiële pretoetredingssteun voor Turkije (13), en Verordening (EG) nr. 2112/2005 van de Raad van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap. Deze verordening komt voorts in de plaats van Verordening (EG) nr. 2666/2000 van 5 december 2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (14), die op 31 december 2006 verstrijkt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Begunstigden en algemene doelstelling

De Gemeenschap verleent de landen die zijn opgenomen in de bijlagen pretoetredingssteun voor hun geleidelijke aanpassing aan de normen en het beleid van de Europese Unie, waar van toepassing met inbegrip van het acquis communautaire, met het oog op toetreding.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   De pretoetredingssteun wordt, waar van toepassing, in de in bijlagen I en II genoemde begunstigde landen gebruikt ter ondersteuning van de volgende gebieden:

a)

versterking van democratische instellingen, alsmede de rechtsstaat, met inbegrip van de wetshandhaving,

b)

bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsook verbetering van de eerbiediging van de rechten van minderheden en de bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen, alsmede non-discriminatie,

c)

de hervorming van overheidsdiensten, met inbegrip van de invoering van een systeem waarin het beheer van de steun kan worden gedelegeerd aan het begunstigde land in overeenstemming met de regels van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002;

d)

economische hervormingen;

e)

ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld;

f)

sociale integratie;

g)

verzoening, maatregelen om het vertrouwen te vergroten en wederopbouw;

h)

regionale en grensoverschrijdende samenwerking.

2.   In de landen van bijlage I is de pretoetredingssteun tevens bestemd voor de volgende gebieden:

a)

goedkeuring en tenuitvoerlegging van het acquis communautaire;

b)

steun voor het ontwikkelen van beleid alsmede voor de voorbereiding op de tenuitvoerlegging en het beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en cohesiebeleid van de Gemeenschap.

3.   In de landen van bijlage II is de pretoetredingssteun tevens bestemd voor de volgende gebieden:

a)

geleidelijke aanpassing aan het acquis communautaire;

b)

sociale, economische en territoriale ontwikkeling, met inbegrip van infrastructuur en investeringsgerelateerde activiteiten, met name in de afdelingen Regionale ontwikkeling, Ontwikkeling van menselijk potentieel en Plattelandsontwikkeling.

Artikel 3

Afdelingen

1.   In het kader van de programmering en de tenuitvoerlegging wordt de pretoetredingssteun onderverdeeld in de volgende afdelingen:

a)

omschakeling en institutionele opbouw;

b)

grensoverschrijdende samenwerking;

c)

regionale ontwikkeling;

d)

ontwikkeling van het menselijk potentieel;

e)

plattelandsontwikkeling.

2.   De Commissie ziet toe op de onderlinge afstemming en de samenhang van de steun die uit hoofde van de verschillende afdelingen wordt toegekend.

3.   De Commissie stelt de uitvoeringsvoorschriften voor deze verordening vast volgens de procedure van de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG. Daartoe wordt de Commissie bijgestaan door het in artikel 14, lid 1, bedoelde IPA-comité.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

Artikel 4

Politiek kader voor steunverlening

De pretoetredingssteun uit hoofde van deze verordening wordt verleend overeenkomstig het in de Europese en toetredingspartnerschappen vastgestelde algemene beleidskader voor het pretoetredingsproces; daarbij wordt naar behoren rekening gehouden met de verslagen en het strategiedocument die een onderdeel vormen van het jaarlijks uitbreidingspakket van de Commissie.

Artikel 5

Gegevens omtrent de voorgestelde indicatieve financiële toewijzingen

1.   Ter ondersteuning van de strategische planning als bedoeld in artikel 6 maakt de Commissie jaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad zijn voornemens kenbaar met betrekking tot de financiële toewijzingen die voor de drie komende jaren zullen worden voorgesteld, in de vorm van een indicatief financieel meerjarenkader; daarbij wordt rekening gehouden met de financiële vooruitzichten, alsmede de Europese partnerschappen, de toetredingspartnerschappen, de verslagen en het strategiedocument.

2.   Dit indicatief meerjarenprogramma bevat de voornemens van de Commissie voor de toewijzing van middelen, uitgesplitst per afdeling, per land en per verscheidene landen bestrijkende actie. Het wordt opgesteld aan de hand van een aantal objectieve en transparante criteria, waaronder de behoeftebeoordeling, het opnemingsvermogen, de naleving van de conditionaliteit en de beheerscapaciteit. Er zal naar behoren rekening worden gehouden met buitengewone steunmaatregelen of interimresponsprogramma's die zijn goedgekeurd uit hoofde van een verordening betreffende het Stabiliteitsinstrument.

3.   Het indicatief financieel meerjarenprogramma wordt opgenomen in het jaarlijks uitbreidingspakket van de Commissie, waarbij een planningshorizon van drie jaar wordt aangehouden.

Artikel 6

Planning van de steunverlening

1.   Pretoetredingssteun uit hoofde van deze verordening wordt verleend op basis van indicatieve meerjarenplannen per land die in nauw overleg met de nationale autoriteiten worden opgesteld om de nationale strategieën te ondersteunen en de inzet en de betrokkenheid van het desbetreffende land te waarborgen. Het maatschappelijk middenveld en de andere belanghebbenden zullen hierbij in voorkomend geval worden betrokken. Er zal tevens rekening worden gehouden met andere bijstandprogramma's.

2.   Voor de landen van bijlage I wordt de pretoetredingssteun met name gebaseerd op de toetredingspartnerschappen. De steun heeft betrekking op de prioriteiten en de algemene strategie zoals vastgesteld aan de hand van een regelmatige analyse van de situatie in de afzonderlijke landen, en waarop de aandacht moet worden geconcentreerd tijdens de voorbereidingen op de toetreding. De planning van de steun vindt plaats volgens de door de Europese Raad van Kopenhagen in juni 1993 vastgestelde criteria en in het licht van de voortgang bij de aanneming en uitvoering van het acquis communautaire, alsmede de regionale samenwerking.

3.   Voor de landen van bijlage II wordt de pretoetredingssteun met name gebaseerd op de Europese partnerschappen. De steun heeft betrekking op de prioriteiten en de algemene strategie zoals vastgesteld aan de hand van een regelmatige analyse van de situatie in de afzonderlijke landen en waarop de aandacht moet worden geconcentreerd tijdens de voorbereidingen op de verdere integratie in de Europese Unie. De planning van de steun vindt plaats volgens de door de Europese Raad van Kopenhagen in juni 1993 vastgestelde criteria en in het licht van de voortgang bij de uitvoering van de stabilisatie en associatie-overeenkomsten, inclusief regionale samenwerking.

4.   De indicatieve meerjarenplannen bevatten indicatieve toewijzingen voor de belangrijkste prioriteiten van elke afdeling, rekening houdend met de in het indicatieve financiële meerjarenprogramma voorgestelde indicatieve verdeling per land en per afdeling. Indien nodig bevatten zij ook gegevens omtrent de financiering van meerjarenprogramma's en horizontale initiatieven.

5.   De indicatieve meerjarenplannen worden opgesteld voor een tijdvak van drie jaar. Zij worden jaarlijks geëvalueerd.

6.   De Commissie stelt de indicatieve meerjarenplannen en de jaarlijkse evaluaties daarvan vast volgens de procedure van artikel 14, lid 2, onder a).

Artikel 7

Programmering

1.   De pretoetredingssteun uit hoofde van deze verordening wordt verleend via meerjarenprogramma's of jaarprogramma's die per land en per afdeling, of in voorkomend geval per groep landen of per thema, zijn opgesteld volgens de in de indicatieve meerjarenplannen vastgestelde prioriteiten.

2.   De programma's bevatten een opgave van de nagestreefde doelstellingen, de interventiegebieden, de verwachte resultaten, de beheersprocedures en het totale bedrag van de geplande financiering. Zij bevatten een summiere beschrijving van het soort te financieren maatregelen, een raming van de benodigde financieringsbedragen voor elke soort activiteit en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan. Indien van toepassing wordt aangegeven hoe lering is getrokken uit eerdere maatregelen op het gebied van pretoetredingssteun. De doelstellingen moeten specifiek, relevant en meetbaar zijn en tijdgebonden benchmarks bevatten.

3.   De Commissie neemt de meerjarenprogramma's en jaarprogramma's en de evaluaties daarvan aan volgens de procedure van artikel 14, lid 2.

TITEL II

REGELS BETREFFENDE SPECIFIEKE AFDELINGEN

Artikel 8

Omschakeling en institutionele opbouw

1.   De afdeling Omschakeling en institutionele opbouw dient ter ondersteuning van de landen van de bijlagen I en II bij het verwezenlijken van de doelstellingen van artikel 2.

2.   Deze afdeling kan onder andere worden gebruikt voor de financiering van institutionele en capaciteitsopbouw en investeringen voorzover laatstgenoemde niet onder de artikelen 9 tot en met 12 van deze verordening vallen.

3.   Tevens mag de pretoetredingssteun uit hoofde van deze afdeling worden aangewend voor de ondersteuning van de landen van de bijlagen I en II bij activiteiten in verband met communautaire programma's en agentschappen. Daarnaast mag steun worden verstrekt voor regionale en horizontale programma's.

Artikel 9

Grensoverschrijdende samenwerking

1.   De afdeling Grensoverschrijdende samenwerking dient ter ondersteuning van de landen van de bijlagen I en II bij grensoverschrijdende en, waar van toepassing, transnationale en interregionale samenwerking tussen deze landen onderling of tussen deze landen en EU-lidstaten.

2.   Deze samenwerking heeft ten doel betrekkingen van goed nabuurschap te stimuleren, de stabiliteit, veiligheid en welvaart te bevorderen in het wederzijdse belang van alle betrokken landen en hun harmonieuze, evenwichtige en duurzame groei te ondersteunen.

3.   In het geval van grensoverschrijdende samenwerking met lidstaten zijn op de financiële bijdragen in het kader van het EFRO en de onderhavige verordening de desbetreffende bepalingen van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds van toepassing (15).

4.   De samenwerking wordt gecoördineerd met andere communautaire instrumenten voor grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking. In het geval van grensoverschrijdende samenwerking met lidstaten dekt deze afdeling de regio's aan weerszijden van de respectieve land- of zeegrenzen.

5.   Binnen de doelstellingen van dit artikel kan deze afdeling onder andere worden aangewend voor de financiering van institutionele en capaciteitsopbouw, alsmede voor investeringen.

Artikel 10

Regionale ontwikkeling

1.   De afdeling Regionale ontwikkeling dient ter ondersteuning van de landen van bijlage I bij de ontwikkeling van beleid en de voorbereiding van de tenuitvoerlegging en het beheer van het cohesiebeleid van de Gemeenschap, in het bijzonder de voorbereiding van deze landen op het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds.

2.   Deze afdeling kan in het bijzonder worden aangewend voor de financiering van het type maatregelen waarin de Verordeningen (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (16) en (EG) nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006 tot oprichting van een Cohesiefonds (17) voorzien.

Artikel 11

Ontwikkeling van het menselijk potentieel

1.   De afdeling Ontwikkeling van het menselijk potentieel dient ter ondersteuning van landen van bijlage I bij de ontwikkeling van beleid en de voorbereiding van de tenuitvoerlegging en het beheer van het cohesiebeleid van de Gemeenschap, in het bijzonder de voorbereiding van deze landen op het Europees Sociaal Fonds.

2.   Deze afdeling kan in het bijzonder worden aangewend voor de financiering van het type maatregelen waarin Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds (18) voorziet.

Artikel 12

Plattelandsontwikkeling

1.   De afdeling Plattelandsontwikkeling dient ter ondersteuning van de landen van bijlage I voor de ontwikkeling van beleid en de voorbereiding van de tenuitvoerlegging en het beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Gemeenschap. Deze afdeling is in het bijzonder bedoeld om bij te dragen tot de duurzame aanpassing van de landbouwsector en de plattelandsgebieden alsmede tot de voorbereiding van de kandidaat-lidstaten op de tenuitvoerlegging van het acquis communautaire met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid en daarmee verwant beleid.

2.   Deze afdeling kan in het bijzonder worden aangewend voor de financiering van het type maatregelen waarin Verordening (EG) nr. 1698/2005 van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (19) voorziet.

TITEL III

BEHEER EN TENUITVOERLEGGING

Artikel 13

Beheer van de pretoetredingssteun, verslaglegging

1.   De Commissie is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van deze verordening. Zij handelt daarbij in overeenstemming met de procedure van artikel 14 en de uitvoeringsvoorschriften bedoeld in artikel 3, lid 3.

2.   Maatregelen uit hoofde van deze verordening worden beheerd, gecontroleerd, geëvalueerd en gerapporteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1605/2002. De financiering van de Gemeenschap kan meer bepaald de vorm aannemen van financieringsovereenkomsten tussen de Commissie en het begunstigde land, leverings- of subsidiecontracten met nationale of internationale publiekrechtelijke organen of natuurlijke of rechtspersonen die belast zijn met de uitvoering van de maatregel, of arbeidsovereenkomsten. Voor grensoverschrijdende programma's met lidstaten overeenkomstig artikel 9 van deze verordening kan de tenuitvoerlegging worden gedelegeerd aan de lidstaten. Zij worden in dat geval ten uitvoer gelegd onder gedeeld beheer overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002. In het geval van gedeeld beheer handelt de met het beheer belaste autoriteit in overeenstemming met de beginselen en voorschriften van Verordening (EG) nr. 1083/2006.

3.   Met het oog op de tenuitvoerlegging van maatregelen met andere donoren, kan de Commissie financiële middelen van deze donoren ontvangen en beheren als bestemmingsontvangsten, in overeenstemming met artikel 18 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

4.   In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie in overeenstemming met artikel 54 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 overheidstaken, en met name taken tot uitvoering van de begroting, toevertrouwen aan de in artikel 54, lid 2, van die verordening genoemde organen. De in artikel 54, lid 2, onder c), van die verordening genoemde organen mogen worden belast met overheidstaken als zij een goede internationale reputatie genieten, internationaal erkende beheers- en controlesystemen hanteren en gecontroleerd worden door de overheid.

5.   Vastleggingen voor maatregelen waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan een begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.

6.   De Commissie brengt jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de communautaire pretoetredingssteun uit hoofde van dit instrument. In het verslag wordt informatie verstrekt over de maatregelen die gedurende het jaar zijn gefinancierd en over de resultaten van het toezicht op de werkzaamheden. Tevens wordt een beoordeling gegeven van de resultaten die zijn behaald bij de tenuitvoerlegging van de pretoetredingssteun.

Artikel 14

Comités

1.   Er wordt een IPA-comité ingesteld, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. Het staat de Commissie met name bij in haar taak toezicht uit te oefenen op de onderlinge afstemming en de samenhang van de steun die uit hoofde van de verschillende afdelingen wordt toegekend, zoals vereist in artikel 3, lid 2, van deze verordening.

Het IPA-comité stelt zijn reglement van orde vast.

2.

a)

De Commissie stelt de in artikel 6 bedoelde indicatieve meerjarenplannen en jaarlijkse evaluaties daarvan, alsook de programma's voor steunverlening uit hoofde van de artikelen 8 en 9, vast volgens de procedure van de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG. Daartoe wordt de Commissie bijgestaan door het IPA-comité.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op een maand.

b)

De Commissie stelt de programma's voor steunverlening uit hoofde van artikel 10 van deze verordening vast volgens de procedure van de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG. Daartoe wordt de Commissie bijgestaan door het in artikel 103 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedoelde Coördinatiecomité van het Fonds.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op een maand.

c)

Na overleg met het bij artikel 147 van het EG-Verdrag ingestelde comité stelt de Commissie de programma's voor steunverlening uit hoofde van artikel 11 van deze verordening vast volgens de procedure van de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG. Daartoe wordt de Commissie bijgestaan door het in artikel 103 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedoelde Coördinatiecomité van het Fonds.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op een maand.

d)

De Commissie stelt de programma's voor steunverlening uit hoofde van artikel 12 van deze verordening vast volgens de procedure van de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG. Daartoe wordt de Commissie bijgestaan door het Comité voor plattelandsontwikkeling opgericht bij artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op een maand.

3.   De Commissie stelt besluiten inzake de financiering die niet onder een meerjarenprogramma of jaarprogramma vallen, vast volgens de procedure van lid 2, onder a).

4.   Wijzigingen van de meerjaren- en jaarprogramma's en de in lid 3 bedoelde besluiten worden door de Commissie vastgesteld indien deze geen ingrijpende veranderingen meebrengen in de aard van de oorspronkelijke programma's en maatregelen en wat het financiële aspect betreft niet meer dan 20 % uitmaken van het totaalbedrag dat aan het programma of de maatregel in kwestie is toegewezen, met een maximum van 4 miljoen EUR. Het comité dat advies heeft uitgebracht over het oorspronkelijke programma of de oorspronkelijke maatregel wordt in kennis gesteld van alle wijzigingsbesluiten.

5.   Een waarnemer van de Europese Investeringsbank neemt deel aan de werkzaamheden van de comités voor wat betreft kwesties die betrekking hebben op de Bank.

Artikel 15

Soorten steun

1.   De pretoetredingssteun die uit hoofde van deze verordening wordt verleend kan onder andere worden gebruikt voor het financieren van investeringen, leveringscontracten, subsidies, inclusief rentesubsidies, bijzondere leningen, leninggaranties en financiële steun, begrotingssteun en andere specifieke vormen van begrotingshulp, alsmede van participaties in het kapitaal van internationale financiële instellingen of regionale ontwikkelingsbanken, voor zover het financiële risico van de Gemeenschap beperkt is tot het bedrag van deze middelen. Begrotingssteun is uitzonderlijk en omgeven met welomschreven doelstellingen en daaraan gerelateerde toetsingen, en is afhankelijk van de vraag of het begunstigde land de overheidsuitgaven op voldoende transparante, verantwoordelijke en doeltreffende wijze controleert en een goed uitgewerkt macro-economisch of sectoraal beleid heeft opgezet dat door de internationale financiële instellingen in beginsel is goedgekeurd. Begrotingssteun wordt alleen uitbetaald indien er qua gevolgen en resultaten voldoende vooruitgang is geboekt met het verwezenlijken van de doelstellingen.

2.   De steun kan ten uitvoer worden gelegd door middel van administratieve samenwerkingsmaatregelen waarvoor deskundigen van de overheidssector uit de lidstaten worden gedetacheerd. Deze projecten worden ten uitvoer gelegd volgens de uitvoeringsbepalingen die worden vastgesteld door de Commissie.

3.   De steun kan ook worden aangewend om de kosten te dekken van deelname door de Gemeenschap aan internationale missies, initiatieven of organisaties die zich actief inzetten voor de belangen van het begunstigde land, inclusief administratiekosten.

4.   De financiering van de Gemeenschap wordt in beginsel niet aangewend ter betaling van belastingen, rechten of heffingen in de begunstigde landen die zijn vermeld in de bijlagen I en II.

Artikel 16

Ondersteunende maatregelen

De steun kan ook de kosten dekken van voorbereidende werkzaamheden, follow-up, audits en evaluaties die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor het beheer van het programma en het verwezenlijken van de doelstellingen daarvan, zoals studies, bijeenkomsten, voorlichting en publiciteit, kosten van informaticanetwerken voor de uitwisseling van informatie, en alle andere kosten van technische en administratieve ondersteuning waarop de Commissie voor het beheer van het programma een beroep doet. Dit omvat ook de uitgaven voor administratieve ondersteuning door de delegaties van de Commissie in niet-lidstaten die zich bezighouden met het beheer van het programma.

Artikel 17

Tenuitvoerlegging van de pretoetredingssteun

1.   De Commissie en de begunstigde landen sluiten kaderovereenkomsten voor de tenuitvoerlegging van de pretoetredingssteun.

2.   Voorzover nodig worden aanvullende overeenkomsten betreffende de tenuitvoerlegging van de steun gesloten tussen de Commissie en het begunstigde land of de tenuitvoerleggende autoriteiten.

Artikel 18

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.   Alle overeenkomsten die uit deze verordening voortvloeien, dienen bepalingen te bevatten ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, met name ten aanzien van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (20), Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (21) en Verordening (EG, Euratom) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (22).

2.   Overeenkomsten dienen uitdrukkelijk te bepalen dat de Commissie en de Rekenkamer het recht wordt verleend om op basis van documenten of ter plaatse auditcontroles uit te voeren, bij alle contractanten en subcontractanten die middelen van de Gemeenschap hebben ontvangen. Voorts dienen zij de Commissie er uitdrukkelijk toe te machtigen controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96.

3.   Alle overeenkomsten die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van de steun dienen de in lid 2 bedoelde rechten van de Commissie en de Rekenkamer veilig te stellen, zowel tijdens als na de uitvoering van de overeenkomst.

Artikel 19

Regels voor deelname en oorsprong, subsidiabiliteit

1.   De procedures voor overheidsopdrachten en subsidieovereenkomsten die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd, staan open voor alle natuurlijke personen die onderdaan zijn van en alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een lidstaat, een land dat voor steun op grond van deze verordening in aanmerking komt, een land dat voor het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument in aanmerking komt, of een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

2.   De procedures voor overheidsopdrachten en subsidieovereenkomsten die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd, staan ook open voor alle natuurlijke personen die onderdaan zijn van en alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een ander dan de in lid 1 genoemde landen mits wederkerige toegang tot hun buitenlandse hulp is vastgesteld.

De wederkerige toegang tot de buitenlandse hulp van de Gemeenschap wordt vastgesteld bij een specifiek besluit voor een bepaald land of een bepaalde regionale groep landen. Dit besluit wordt door de Commissie aangenomen volgens de procedure van artikel 14, lid 2, en is ten minste één jaar van kracht.

Wederkerige toegang tot de buitenlandse hulp van de Gemeenschap wordt toegekend op basis van een vergelijking tussen de Gemeenschap en andere donoren op sectoraal niveau of op het niveau van het gehele land, ongeacht of dit land donorland of ontvangend land is. Of deze wederkerigheid ten aanzien van een donorland wordt toegepast, is afhankelijk van de transparantie, de consistentie en de evenredigheid van de door de donor verleende steun, met name uit kwalitatief en kwantitatief oogpunt. De begunstigde landen worden geraadpleegd bij het in dit lid beschreven proces.

3.   De procedures voor overheidsopdrachten en subsidieovereenkomsten die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd, staan open voor internationale organisaties.

4.   Deskundigen die in het kader van de gunning van opdrachten en overeenkomsten worden voorgesteld, hoeven niet aan de in lid 1 en lid 2 vastgestelde nationaliteitseisen te voldoen.

5.   Alle goederen en materialen die worden aangekocht uit hoofde van een overeenkomst die uit hoofde van deze verordening wordt gefinancierd, moeten afkomstig zijn uit de Gemeenschap of uit een land dat op grond van lid 1 of lid 2 voor subsidie in aanmerking komt. Voor de toepassing van deze verordening wordt „oorsprong” gedefinieerd conform de vigerende Gemeenschapswetgeving betreffende de oorsprongsregels voor douanedoeleinden.

6.   De Commissie kan, in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen, de deelname van natuurlijke personen die onderdaan zijn van en van rechtspersonen die gevestigd zijn in een ander dan de in lid 1 en lid 2 genoemde landen toestaan, of de aankoop van goederen en materialen van een andere dan de in lid 5 bedoelde oorsprong toestaan. De afwijkingen kunnen gerechtvaardigd zijn ingeval de goederen en de diensten op de markten van de betrokken landen niet beschikbaar zijn, in extreme noodgevallen of indien de toepassing van de voorschriften voor het in aanmerking nemen de uitvoering van een project, programma of actie onmogelijk of uiterst moeilijk zou maken.

7.   Overeenkomstig artikel 114 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 kunnen natuurlijke personen subsidie ontvangen.

8.   Indien de communautaire financiering betrekking heeft op een operatie die via een internationale organisatie wordt uitgevoerd, staan de betrokken procedures voor de gunning van opdrachten en overeenkomsten open voor alle natuurlijke en rechtspersonen die op grond van de leden 1 en 2 in aanmerking komen, alsmede voor alle natuurlijke en rechtspersonen die op grond van de regels van de betrokken organisatie in aanmerking komen, waarbij moet worden toegezien op gelijke behandeling van alle donoren. Dezelfde voorschriften gelden voor goederen, materialen en deskundigen.

Indien de communautaire financiering betrekking heeft op een operatie die gecofinancierd wordt door een lidstaat, met een derde land, onverminderd de in lid 2 bedoelde wederkerigheid, of met een regionale organisatie, staan de betrokken procedures voor de gunning van opdrachten en overeenkomsten open voor alle natuurlijke en rechtspersonen die op grond van de leden 1, 2 en 3 in aanmerking komen, alsmede voor alle natuurlijke en rechtspersonen die op grond van de regelgeving van de lidstaat, het derde land of de regionale organisatie in aanmerking komen. Dezelfde voorschriften gelden voor goederen, materialen en deskundigen.

Artikel 20

Samenhang, compatibiliteit en coördinatie

1.   De uit hoofde van deze verordening gefinancierde programma's en projecten sluiten aan bij het beleid van de Europese Unie. Zij zijn in overeenstemming met de overeenkomsten die de Gemeenschap en haar lidstaten met de begunstigde landen hebben gesloten en eerbiedigen de verplichtingen uit hoofde van de multilaterale overeenkomsten waarbij deze partij zijn.

2.   De Commissie en de lidstaten zorgen voor de samenhang tussen de uit hoofde van deze verordening verleende communautaire steun en de financiële steun die door de Gemeenschap en de lidstaten via andere interne en externe financiële instrumenten en door de Europese Investeringsbank wordt verleend.

3.   De Commissie en de lidstaten zorgen voor de coördinatie van hun respectieve steunprogramma's om de doeltreffendheid en effectiviteit bij de uitkering van de steun te verbeteren overeenkomstig de vastgestelde richtsnoeren voor de versterking van de operationele coördinatie op het gebied van externe hulp, en om beleid en procedures op elkaar af te stemmen. Deze coördinatie omvat onder meer regelmatig overleg en de frequente uitwisseling van relevante informatie in de diverse fasen van de bijstandscyclus, met name op het terrein, en is een essentieel onderdeel van de programmeerprocedures van de lidstaten en de Gemeenschap.

4.   De Commissie neemt in overleg met de lidstaten de nodige maatregelen om te zorgen voor goede coördinatie, harmonisatie en samenwerking met multilaterale en regionale organisaties en instellingen, zoals internationale financiële instellingen, organisaties, fondsen en programma's van de Verenigde Naties, en niet-EU donoren.

Artikel 21

Opschorting van de steun

1.   De eerbieding van de beginselen van de democratie, de rechtsstaat, de rechten van de mensen, de rechten van minderheden en de fundamentele vrijheden is een element dat van doorslaggevend belang is voor de toepassing van deze verordening en de uitkering van steun uit hoofde van deze verordening. Communautaire steun aan Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en Servië, inclusief Kosovo, is voorts onderworpen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld door de Raad in zijn conclusies van 29 april 1997, in het bijzonder met betrekking tot de toezegging van de begunstigden om democratische, economische en institutionele hervormingen door te voeren.

2.   Wanneer een begunstigd land in gebreke blijft bij de naleving van deze beginselen of van de verbintenissen van het desbetreffende partnerschap met de Europese Unie of wanneer de vooruitgang bij het vervullen van de criteria voor toetreding onvoldoende is, kan de Raad, met eenparigheid van stemmen en op voorstel van de Commissie, passende stappen nemen met betrekking tot de steun die uit hoofde van deze verordening wordt verleend. Het Europees Parlement wordt onverwijld en volledig op de hoogte gebracht van elk besluit in dit verband.

Artikel 22

Evaluatie

De Commissie evalueert op gezette tijden de resultaten en de doeltreffendheid van het beleid en de programma's en de effectiviteit van de programmering om zich ervan te vergewissen of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen te kunnen opstellen om toekomstige operaties beter te laten verlopen. De Commissie legt alle desbetreffende evaluatierapporten ter bespreking voor aan de in artikel 14 bedoelde beheerscomités. De resultaten worden benut bij het ontwerpen van programma's en het toewijzen van middelen.

TITEL IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

Status van begunstigd land

Indien een begunstigd land van bijlage II de status van kandidaat-lidstaat voor toetreding tot de Europese Unie krijgt, besluit de Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en op voorstel van de Commissie, dit land over te brengen van bijlage II naar bijlage I.

Artikel 24

Bepaling inzake kruiselingse toepassing van instrumenten

Omwille van een consequente werkwijze en de doelmatigheid van de communautaire pretoetredingssteun, kan de Commissie volgens de procedure van artikel 14, lid 2, onder a), andere derde landen, grondgebieden en regio's aanwijzen als begunstigde van maatregelen uit hoofde van deze verordening indien het desbetreffende project of programma een regionaal, grensoverschrijdend, transnationaal of mondiaal karakter heeft. Daarbij tracht de Commissie doublures met andere instrumenten voor externe financiële bijstand te voorkomen.

Artikel 25

Overgangsbepalingen

1.   Met ingang van 1 januari 2007 worden de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89, (EG) nr. 2760/98, (EG) nr. 1266/1999, (EG) nr. 1267/1999, (EG) nr. 1268/1999, (EG) nr. 555/2000, (EG) nr. 2500/2001 en (EG) nr. 2112/2005 ingetrokken.

Die verordeningen, alsook Verordening (EG) nr. 2666/2000, blijven van toepassing voor rechtshandelingen en vastleggingen voor de begrotingsjaren voorafgaande aan 2007, alsook voor de toepassing van artikel 31 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (23).

2.   Indien blijkt dat specifieke maatregelen nodig zijn om de overgang te vergemakkelijken van het systeem zoals ingesteld bij de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89, (EG) nr. 2760/98, (EG) nr. 1266/1999, (EG) nr. 1267/1999, (EG) nr. 1268/1999, (EG) nr. 555/2000, (EG) nr. 2666/2000 of (EG) nr. 2500/2001, naar het systeem van deze verordening, worden deze maatregelen vastgesteld door de Commissie volgens de procedures van artikel 14 van deze verordening.

Artikel 26

Financieel referentiebedrag

Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening gedurende de periode 2007-2013 is 11 468 miljoen EUR. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 27

Herziening

Uiterlijk 31 december 2010 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor met een evaluatie van de uitvoering van de verordening in de eerste drie jaar, met, indien nodig, een wetgevingsvoorstel om de nodige wijzigingen in het instrument aan te brengen.

Artikel 28

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. TUOMIOJA


(1)  Advies van 6 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 231 van 20.9.2005, blz. 67.

(3)  PB L 306 van 7.12.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005 (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23).

(4)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(6)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(7)  PB L 375 van 23.12.1989, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2257/2004 (PB L 389 van 31.12.2004, blz. 1).

(8)  PB L 345 van 19.12.1998, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1045/2005 (PB L 172 van 5.7.2005, blz. 78).

(9)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 68.

(10)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 73. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005 (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23).

(11)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 87. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005.

(12)  PB L 68 van 16.3.2000, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 769/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 1).

(13)  PB L 342 van 27.12.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005.

(14)  PB L 306 van 7.12.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005.

(15)  Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.

(16)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(17)  Zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad.

(18)  Zie bladzijde 12 van dit Publicatieblad.

(19)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(20)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(21)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(22)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(23)  PB L 157 van 21.6.2005, blz. 203.


BIJLAGE I

Kroatië

Turkije

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië


BIJLAGE II

Albanië

Bosnië en Herzegovina

Montenegro

Servië, inclusief Kosovo (1)


(1)  Zoals vastgesteld in UNSCR 1244.