ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 187

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
8 juli 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1038/2006 van de Commissie van 7 juli 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1039/2006 van de Commissie van 7 juli 2006 met betrekking tot de opening van een permanente openbare inschrijving voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van suiker uit de voorraden van de interventiebureaus van België, Tsjechië, Duitsland, Spanje, Ierland, Italië, Hongarije, Polen, Slovenië, Slowakije en Zweden

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1040/2006 van de Commissie van 7 juli 2006 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2204/2002, (EG) nr. 70/2001 en (EG) nr. 68/2001 wat de geldigheidsduur betreft

8

 

*

Verordening (EG) nr. 1041/2006 van de Commissie van 7 juli 2006 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen ( 1 )

10

 

*

Verordening (EG) nr. 1042/2006 van de Commissie van 7 juli 2006 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van artikel 28, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

14

 

*

Verordening (EG) nr. 1043/2006 van de Commissie van 7 juli 2006 tot vaststelling van de werkelijke olijfolieproductie en van het bedrag van de productiesteun per eenheid voor het verkoopseizoen 2004/2005

18

 

*

Verordening (EG) nr. 1044/2006 van de Commissie van 7 juli 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1019/2002 betreffende de handelsnormen voor olijfolie

20

 

 

Verordening (EG) nr. 1045/2006 van de Commissie van 7 juli 2006 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

21

 

 

Verordening (EG) nr. 1046/2006 van de Commissie van 7 juli 2006 betreffende de afgifte van uitvoercertificaten in de wijnsector

23

 

*

Richtlijn 2006/41/EG van de Commissie van 7 juli 2006 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde clothianidin en pethoxamide op te nemen als werkzame stoffen ( 1 )

24

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 29 mei 2006 houdende afsluiting van het overleg met de Islamitische Republiek Mauritanië krachtens artikel 96 van de herziene Overeenkomst van Cotonou

28

 

*

Besluit van de Raad van 27 juni 2006 houdende aanpassing van de vergoedingen als bedoeld in Besluit 2003/479/EG betreffende de regeling die van toepassing is op de nationale deskundigen en militairen die bij het secretariaat-generaal van de Raad zijn gedetacheerd

32

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 4 juli 2006 tot vaststelling, voor het jaar 2006, van de definitieve verdeling over de lidstaten van de middelen uit het Communautair Fonds voor tabak die bestemd zijn voor de financiering van de in de artikelen 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 2182/2002 bedoelde acties (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3030)

33

 

*

Beschikking van de Commissie van 5 juli 2006 waarbij sommige derde landen en sommige gebieden van derde landen worden erkend als zijnde vrij van Xanthomonas campestris (alle voor Citrus pathogene stammen), Cercospora angolensis Carv. et Mendes of Guignardia citricarpa Kiely (alle voor Citrus pathogene stammen) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3024)

35

 

*

Beschikking van de Commissie van 6 juli 2006 tot vaststelling van maatregelen ter preventie van de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, naar vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten of centra in de lidstaten en tot intrekking van Beschikking 2005/744/EG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3054)  ( 1 )

37

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Besluit 2006/475/GBVB van de Raad van 12 juni 2006 betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon over de status van een door de Europese Unie geleide troepenmacht in de Republiek Gabon

42

Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon inzake de status van de door de Europese Unie geleide troepenmacht in de Republiek Gabon

43

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/1


VERORDENING (EG) Nr. 1038/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 7 juli 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

56,5

204

28,7

999

42,6

0707 00 05

052

105,9

999

105,9

0709 90 70

052

85,1

999

85,1

0805 50 10

388

56,2

528

54,9

999

55,6

0808 10 80

388

91,6

400

99,8

404

94,7

508

84,5

512

78,0

524

54,1

528

67,4

720

116,2

800

145,8

804

96,9

999

92,9

0808 20 50

388

107,4

512

95,8

528

88,8

720

32,4

999

81,1

0809 10 00

052

182,4

999

182,4

0809 20 95

052

318,7

068

95,0

608

218,2

999

210,6

0809 40 05

624

146,3

999

146,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/3


VERORDENING (EG) Nr. 1039/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2006

met betrekking tot de opening van een permanente openbare inschrijving voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van suiker uit de voorraden van de interventiebureaus van België, Tsjechië, Duitsland, Spanje, Ierland, Italië, Hongarije, Polen, Slovenië, Slowakije en Zweden

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 40, lid 2, onder d),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 39, lid 1 van Verordening (EG) nr. 952/2006 van de Commissie van 29 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, wat betreft het beheer van de interne suikermarkt en het quotastelsel (2) mogen de interventiebureaus pas suiker verkopen nadat de Commissie hiertoe heeft besloten.

(2)

België, Tsjechië, Duitsland, Spanje, Ierland, Italië, Hongarije, Polen, Slovenië, Slowakije en Zweden beschikken over interventievoorraden suiker. Gezien de behoefte op de markt dienen deze voorraden op de interne markt te worden gebracht.

(3)

Om rekening te houden met de situatie op de markt van de Gemeenschap, dient te worden bepaald dat de Commissie een minimumverkoopprijs voor elke deelinschrijving kan vaststellen.

(4)

De interventiebureaus van België, Tsjechië, Duitsland, Spanje, Ierland, Italië, Hongarije, Polen, Slovenië, Slowakije en Zweden moeten de offertes bij de Commissie melden. De identiteit van de inschrijvers mag niet worden bekendgemaakt.

(5)

In artikel 59, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 952/2006 is bepaald dat Verordening (EG) nr. 1262/2001 van de Commissie van 27 juni 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad, met betrekking tot de aankoop en verkoop van suiker door de interventiebureaus (3), van toepassing blijft op de suiker die vóór 10 februari 2006 voor interventie is aanvaard. Voor de verkoop van interventiesuiker is het echter niet noodzakelijk een dergelijk onderscheid te maken, dat bovendien administratieve tenuitvoerleggingsproblemen voor de lidstaten met zich zou brengen. Daarom is het raadzaam Verordening (EG) nr. 1262/2001 niet toe te passen op de verkoop van interventiesuiker.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De interventiebureaus van België, Tsjechië, Duitsland, Spanje, Ierland, Italië, Hongarije, Polen, Slovenië, Slowakije en Zweden gaan, via een permanente openbare inschrijving, over tot de verkoop op de markt van de Gemeenschap van in totaal 1 370 636,672 ton suiker die voor interventie is aanvaard en beschikbaar is voor de verkoop op de interne markt. De betrokken hoeveelheid per lidstaat is opgenomen in bijlage I.

Artikel 2

1.   De periode waarin offertes voor de eerste deelinschrijving mogen worden ingediend, begint op 19 juli 2006 en eindigt op 26 juli 2006 om 15.00 uur (plaatselijke tijd Brussel).

De perioden waarin offertes voor elke van de volgende deelinschrijvingen mogen worden ingediend, beginnen op de eerste werkdag na afloop van de vorige periode. Ze eindigen om 15.00 uur (plaatselijke tijd Brussel):

op 9 en 30 augustus 2006,

op 13 en 27 september 2006,

op 4 en 18 oktober 2006,

op 8 en 22 november 2006,

op 6 en 20 december 2006,

op 10 en 24 januari 2007,

op 7 en 21 februari 2007,

op 7 en 28 maart 2007,

op 18 en 25 april 2007,

op 9 en 23 mei 2007,

op 13 en 27 juni 2007,

op 11 en 18 juli 2007,

op 8 en 29 augustus 2007,

op 12 en 26 september 2007.

2.   De offertes worden ingediend bij het in bijlage I vermelde interventiebureau dat de suiker in zijn bezit heeft.

Artikel 3

De ingediende offertes worden uiterlijk twee uur na het verstrijken van de in artikel 2, lid 1, vastgestelde termijn door de betrokken interventiebureaus aan de Commissie gemeld.

De identiteit van de inschrijvers wordt niet bekendgemaakt.

De offertes worden elektronisch gemeld volgens het in bijlage II opgenomen model.

Indien geen offertes zijn ingediend, meldt de lidstaat dat binnen dezelfde termijn aan de Commissie.

Artikel 4

1.   Overeenkomstig de in artikel 39, lid 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde procedure stelt de Commissie voor elke betrokken lidstaat de minimumverkoopprijs vast of besluit zij de offertes niet te aanvaarden.

2.   Indien een contract tegen een op grond van lid 1 vastgestelde minimumprijs wordt gegund en daarbij de beschikbare hoeveelheid voor de betrokken lidstaat wordt overschreden, wordt de hoeveelheid waarop dat contract betrekking heeft, beperkt tot de voor die lidstaat nog beschikbare hoeveelheid.

Indien voor een lidstaat contracten worden gegund aan alle inschrijvers met offertes tegen dezelfde prijs en daarbij de voor die lidstaat beschikbare hoeveelheid wordt overschreden, wordt de beschikbare hoeveelheid als volgt toegewezen:

a)

hetzij door verdeling van de hoeveelheid tussen de betrokken inschrijvers naar rato van de totale, in elke van hun offertes vermelde hoeveelheden;

b)

hetzij per inschrijver, tot een vastgestelde maximumhoeveelheid;

c)

hetzij door loting.

Artikel 5

Verordening (EG) nr. 952/2006 is, in afwijking van het bepaalde in artikel 59, tweede alinea, van die verordening, van toepassing op de in artikel 1 van de onderhavige verordening bedoelde verkoop van suiker die vóór 10 februari 2006 voor interventie is aanvaard.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 39.

(3)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 48. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 952/2006.


BIJLAGE I

Lidstaten die interventiesuiker in voorraad hebben

Lidstaat

Interventiebureau

Voor verkoop op de interne markt beschikbare hoeveelheden uit de voorraden van het interventiebureau

(t)

België

Bureau d'intervention et de restitution belge,

rue de Trèves, 82

B-1040 Bruxelles

Tel. (32-2) 287 24 11

Fax (32-2) 287 25 24

30 648,00

Tsjechië

Státní zemědělský intervenční fond

oddělení pro cukr a škrob

Ve Smečkách 33

CZ-11000 Praha 1

Tel. (420) 222 87 14 27

Fax (420) 222 87 18 75

48 937,72

Duitsland

Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung

Deichmanns Aue 29

D-53179 Bonn

Tel. (49-228) 68 45-35 12/38 50

Fax (49-228) 68 45 36 24

17 500,00

Spanje

Fondo Español de Garantía Agraria

C/ Beneficencia, 8

E-28004 Madrid

Tel. (34) 913 47 64 66

Fax (34) 913 47 63 97

110 800,00

Ierland

Intervention Section

On Farm Investment

Subsidies & Storage Division

Department of Agriculture & Food

Johnstown Castle Estate

Wexford

Tel. (353) 536 34 37

Fax (353) 914 28 43

12 000,00

Italië

AGEA — Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura

Ufficio ammassi pubblici e privati e alcool

Via Torino, 45

I-00184 Roma

Tel. (39) 06 49 499 558

Fax (39) 06 49 499 761

636 648,70

Hongarije

Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal (MVH), Budapest

(Agricultural and Rural Development Agency)

Soroksári út 22-24.

HU-1095 Budapest

Tel. 36/1/219-6213

Fax 36/1/219-8905 or 36/1/219-6259

224 037,90

Polen

Agencja Rynku Rolnego

Biuro Cukru

Dział Dopłat i Interwencji

Nowy Świat 6/12

00-400 Warszawa

Tel. +48 22 661 71 30

Fax +48 22 661 72 77

172 326,26

Slovenië

Agencija RS za kmetijske trge in razvoj podeželja;

Dunajska 160

1000 Ljubljana

Tel. +386 1 580 77 92

Fax: +386 1 478 920

9 700,00

Slowakije

Pôdohospodarská platobná agentúra

Oddelenie cukru a ostatných komodít

Dobrovičova 12

815 26 Bratislava

Slovenská republika

Tel. (421-2) 58 24 32 55

Fax (421-2) 53 41 26 65

49 000,00

Zweden

Statens jordbruksverk

Vallgatan 8

S-55182 Jönköping

Tel. (46-36) 15 50 00

Fax (46-36) 19 05 46

59 038,00


BIJLAGE II

Model voor de in artikel 3 bedoelde mededelingen aan de Commissie

Formulier (1)

Permanente openbare inschrijving voor de verkoop van suiker uit de voorraden van de interventiebureaus

Verordening (EG) nr. 1039/2006

1

2

3

4

5

Lidstaat die interventiesuiker verkoopt

Volgnummer van de inschrijvers

Nummer van de partij

Hoeveelheid

(t)

In de offerte geboden prijs

(euro/100 kg)

 

1

 

 

 

 

2

 

 

 

 

3

 

 

 

 

enz.

 

 

 


(1)  Gelieve dit formulier te faxen naar: +32 2 292 10 34.


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/8


VERORDENING (EG) Nr. 1040/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2006

tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2204/2002, (EG) nr. 70/2001 en (EG) nr. 68/2001 wat de geldigheidsduur betreft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (1), en met name op artikel 1, lid 1, onder a), i), ii), iv), en onder b),

Na bekendmaking van de ontwerp-verordening,

Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun (2), Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (3) en Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (4) verstrijken op 31 december 2006. In haar Actieplan staatssteun (5) heeft de Commissie voorgesteld deze verordeningen te bundelen in één groepsvrijstellingsverordening en daar ook eventueel andere gebieden zoals vermeld in de artikelen 1 en 2 van Verordening (EG) nr. 994/98 in te integreren.

(2)

De inhoud van de toekomstige groepsvrijstellingsverordening hangt in het bijzonder af van de resultaten van de openbare raadplegingen die werden opgezet in het kader van het Actieplan staatssteun en het raadplegingsdocument van de Commissie inzake staatssteun voor innovatie (6). Besprekingen met de vertegenwoordigers van de lidstaten zijn eveneens noodzakelijk om de steuncategorieën vast te stellen die als verenigbaar met het Verdrag kunnen worden beschouwd. Teneinde de lopende raadplegingen voort te zetten en de resultaten daarvan te kunnen analyseren, dient de geldigheid van de Verordeningen (EG) nr. 2204/2002, (EG) nr. 70/2001 en (EG) nr. 68/2001 te worden verlengd tot eind 2007.

(3)

Verordeningen (EG) nr. 2204/2002, (EG) nr. 68/2001 en (EG) nr. 70/2001 dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening opgenomen bepalingen zijn in overeenstemming met het advies van het Adviescomité inzake overheidssteun,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 8, lid 1, tweede volzin, van Verordening (EG) nr. 68/2001 komt als volgt te luiden:

„Zij blijft van kracht tot en met 31 december 2007.”

Artikel 2

Artikel 10, lid 1, tweede volzin, van Verordening (EG) nr. 70/2001 komt als volgt te luiden:

„Zij blijft van kracht tot en met 31 december 2007.”

Artikel 3

Artikel 11, lid 1, tweede volzin, van Verordening (EG) nr. 2204/2002 komt als volgt te luiden:

„Zij blijft van kracht tot en met 31 december 2007.”

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2006.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

(2)  PB L 337 van 13.12.2002, blz. 3.

(3)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 364/2004 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 22).

(4)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 363/2004 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 20).

(5)  COM(2005) 107 definitief.

(6)  COM(2005) 436 definitief.


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/10


VERORDENING (EG) Nr. 1041/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2006

tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 23, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 999/2001 zijn voorschriften vastgelegd voor het toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) bij schapen.

(2)

Op 8 maart 2006 heeft een groep van deskundigen op het gebied van TSE’s bij kleine herkauwers, onder voorzitterschap van het communautair referentielaboratorium voor TSE’s, bevestigd dat boviene spongiforme encefalopathie (BSE) bij die dieren niet kan worden uitgesloten gezien de resultaten van de tweede fase van de onderscheidende tests op hersenmonsters van twee schapen uit Frankrijk en een schaap uit Cyprus. Er zijn verdere tests nodig om de aanwezigheid van BSE bij die dieren uit te sluiten.

(3)

De voormalige Wetenschappelijke Stuurgroep (WS) van de Commissie heeft in april 2002 een advies uitgebracht over veilige bronnen van materiaal van kleine herkauwers voor het geval dat BSE bij kleine herkauwers waarschijnlijk blijkt. Het wetenschappelijk panel voor biologische gevaren van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in zijn advies van november 2003 de aanbevelingen van het advies van de WS wat betreft de veiligheid van bepaalde producten van kleine herkauwers ten aanzien van TSE’s bevestigd.

(4)

Nagegaan moet worden wat de betekenis is van deze TSE-gevallen in Frankrijk en Cyprus waarbij de aanwezigheid van BSE niet kan worden uitgesloten. Daartoe is intensiever toezicht op TSE’s bij schapen van het grootste belang. Overeenkomstig de genoemde adviezen van de WS en de EFSA moet daarom het toezicht op schapen worden uitgebreid om de uitroeiingsprogramma’s van de Gemeenschap te verbeteren. Die programma’s leiden ook tot een betere bescherming van de consument, naast de huidige maatregelen van Verordening (EG) nr. 999/2001 die waarborgen dat producten van schapen uit veilige bronnen worden verkregen, met name de voorschriften inzake de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal.

(5)

Het uitgebreide toezicht moet gebaseerd worden op een statistisch valide onderzoek om zo snel mogelijk de vermoedelijke prevalentie van BSE bij schapen te bepalen en meer inzicht te krijgen in de geografische spreiding van de ziekte.

(6)

Gezien de hoge prevalentie van TSE's in de schapen- en geitenpopulatie in Cyprus kan het uitgebreide toezicht op schapen daar worden beperkt tot niet-besmette koppels.

(7)

Het toezichtprogramma voor schapen moet opnieuw worden bezien nadat het minimaal zes maanden daadwerkelijk is uitgevoerd.

(8)

Verordening (EG) nr. 999/2001 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Om een zo hoog mogelijk niveau van consumentenbescherming te waarborgen door de eventuele prevalentie van BSE bij schapen te bepalen, moeten de bij deze verordening aangebrachte wijzigingen onmiddellijk in werking treden.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 688/2006 van de Commissie (PB L 120 van 5.5.2006, blz. 10).


BIJLAGE

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 komen in hoofdstuk A, deel II, de punten 2 en 3 als volgt te luiden:

„2.   Toezicht op schapen en geiten die voor menselijke consumptie worden geslacht

a)   Schapen

De lidstaten voeren tests uit op geslachte gezonde schapen overeenkomstig de minimale steekproefgrootten in tabel A en de bemonsteringsvoorschriften van punt 4.

Tabel A

Lidstaat

Minimale steekproefgrootte, geslachte gezonde schapen (1)

Duitsland

37 500

Griekenland

23 000

Spanje

41 800

Frankrijk

42 400

Ierland

40 500

Italië

43 700

Nederland

23 300

Oostenrijk

14 300

Polen

23 300

Portugal

14 300

Verenigd Koninkrijk

44 000

Overige lidstaten

alle

In afwijking van de in tabel A aangegeven minimale steekproefgrootten mag Cyprus besluiten van elk koppel waarin geen TSE-gevallen zijn geregistreerd slechts twee voor menselijke consumptie geslachte schapen te testen.

b)   Geiten

De lidstaten voeren tests uit op geslachte gezonde geiten overeenkomstig de minimale steekproefgrootten in tabel B en de bemonsteringsvoorschriften van punt 4.

Tabel B

Lidstaat

Minimale steekproefgrootte, geslachte gezonde geiten (2)

Griekenland

20 000

Spanje

125 500

Frankrijk

93 000

Italië

60 000

Cyprus

5 000

Oostenrijk

5 000

Overige lidstaten

alle

c)   Indien een lidstaat problemen heeft om met geslachte gezonde schapen en geiten de voorgeschreven minimale steekproefgrootten als aangegeven onder a) en b) te bereiken, mag hij maximaal de helft van die steekproef vervangen door gestorven schapen of geiten ouder dan 18 maanden, in een verhouding 1:1 en los van de in punt 3 voorgeschreven minimale steekproefgrootte. Daarnaast mag een lidstaat maximaal 10 % van de minimale steekproef in een verhouding 1:1 vervangen door schapen of geiten ouder dan 18 maanden die in het kader van een dierziekte-uitroeiingscampagne zijn gedood.

3.   Toezicht op schapen en geiten die niet voor menselijke consumptie worden geslacht

De lidstaten voeren overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften van punt 4 en de minimale steekproefgrootten in de tabellen C en D tests uit op schapen en geiten die gestorven of gedood zijn, maar niet:

in het kader van een dierziekte-uitroeiingscampagne zijn gedood, of

voor menselijke consumptie zijn geslacht.

Tabel C

Populatie ooien en gedekte ooilammeren in de lidstaat

Minimale steekproefgrootte, dode schapen (3)

> 750 000

20 000

100 000-750 000

3 000

40 000-100 000

100 % tot maximaal 1 000

< 40 000

100 % tot maximaal 200


Tabel D

Populatie geiten die al hebben gelammerd en gedekte geiten in de lidstaat

Minimale steekproefgrootte, dode geiten (4)

> 750 000

10 000

250 000-750 000

3 000

40 000-250 000

100 % tot maximaal 1 000

< 40 000

100 % tot maximaal 200


(1)  De minimale steekproefgrootten zijn afgestemd op het aantal geslachte gezonde schapen en zijn bedoeld om haalbare doelen aan te geven. Met de minimale steekproefgrootten groter dan 30 000 kan een prevalentie van 0,003 % met een betrouwbaarheid van 95 % worden aangetoond.

(2)  De minimale steekproefgrootten zijn afgestemd op het aantal geslachte gezonde geiten en de prevalentie van BSE in elke lidstaat en zijn bedoeld om haalbare doelen aan te geven. Met de minimale steekproefgrootten groter dan 60 000 kan een prevalentie van 0,0017 % met een betrouwbaarheid van 95 % worden aangetoond.

(3)  De minimale steekproefgrootten zijn afgestemd op de omvang van de schapen- en geitenpopulatie in de verschillende lidstaten en zijn bedoeld om haalbare doelen aan te geven.

(4)  De minimale steekproefgrootten zijn afgestemd op de omvang van de schapen- en geitenpopulatie in de verschillende lidstaten en zijn bedoeld om haalbare doelen aan te geven.”


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/14


VERORDENING (EG) Nr. 1042/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2006

houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van artikel 28, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 28, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 28, lid 6, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 is bepaald dat nadere regels moeten worden vastgesteld voor de toepassing van artikel 28, leden 3 en 4, van die verordening.

(2)

Bepaald moet worden onder welke voorwaarden de lidstaten vissersvaartuigen mogen inspecteren in alle communautaire wateren buiten de wateren die onder hun soevereiniteit vallen en in internationale wateren, overeenkomstig artikel 28, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(3)

Krachtens artikel 28, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 dient de Commissie een lijst op te stellen van communautaire inspecteurs, inspectievaartuigen en inspectievliegtuigen en andere inspectiemiddelen die zijn gemachtigd om inspecties overeenkomstig hoofdstuk V van die verordening uit te voeren in communautaire wateren en op communautaire vissersvaartuigen. Het is dienstig te bepalen dat deze communautaire inspecteurs ook kunnen worden aangewezen voor het uitvoeren van de specifieke controle- en inspectieprogramma's die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 34 quater van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2).

(4)

Bepaald moet worden onder welke voorwaarden de communautaire inspecteurs inspecties mogen uitvoeren in communautaire wateren en op communautaire vissersvaartuigen overeenkomstig artikel 28, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

INSPECTIES DOOR DE LIDSTATEN

Artikel 1

Inspecties van vaartuigen die de vlag voeren van de inspecterende lidstaat

1.   Een lidstaat die voornemens is een inspectie uit te voeren van communautaire vissersvaartuigen die zijn vlag voeren (hierna „inspecterende lidstaat” genoemd) in communautaire wateren die onder de jurisdictie van een andere lidstaat (hierna „kustlidstaat” genoemd) vallen, overeenkomstig artikel 28, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 2371/2002, doet van dat voornemen melding aan de betrokken kustlidstaat.

2.   De in lid 1 bedoelde voorafgaande melding betreft de volgende gegevens:

a)

naam en roepletters van het inspectievaartuig;

b)

geraamde plaats en tijdstip van binnenkomst in de wateren die onder de jurisdictie van de kustlidstaat vallen.

3.   Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde voorafgaande melding, stelt de kustlidstaat, met het oog op de operationele coördinatie, de inspecterende lidstaat in kennis van elke inspectieactiviteit die op dat ogenblik in het betrokken gebied wordt uitgevoerd.

Artikel 2

Inspecties van vaartuigen die de vlag voeren van een andere lidstaat of van een derde land

1.   Een lidstaat die voornemens is een inspectie uit te voeren van vissersvaartuigen die de vlag voeren van een andere lidstaat of van een derde land in communautaire wateren die onder de jurisdictie van een andere lidstaat vallen, overeenkomstig artikel 28, lid 3, tweede alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 2371/2002, verzoekt de betrokken kustlidstaat om toestemming daartoe. Dat verzoek bevat de in artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening opgenomen gegevens.

2.   De betrokken kustlidstaat besluit binnen 24 uur na het verzoek al dan niet toestemming te geven tot de inspectie en stelt de inspecterende lidstaat daarvan onverwijld in kennis. Deze besluiten worden ook meegedeeld aan de Commissie of aan de door de Commissie daartoe aangewezen instantie.

3.   De voorwaarden waaronder een lidstaat inspecties mag uitvoeren van vissersvaartuigen die de vlag voeren van een andere lidstaat of van een derde land in communautaire wateren die onder de jurisdictie van een andere lidstaat vallen, overeenkomstig artikel 28, lid 3, tweede alinea, onder b), van Verordening (EG) nr. 2371/2002, worden vastgelegd in de voorschriften betreffende de goedkeuring van het betrokken specifieke controle- en inspectieprogramma.

Artikel 3

Contactpunten

1.   De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit aan die als contactpunt fungeert voor de volgende activiteiten:

a)

het verzenden en ontvangen van de voorafgaande meldingen overeenkomstig artikel 1;

b)

het verzenden en ontvangen van de verzoeken en besluiten overeenkomstig artikel 2.

2.   Het in lid 1 bedoelde contactpunt is 24 uur per dag beschikbaar.

3.   De voor het contacteren van de aangewezen bevoegde autoriteit vereiste gegevens worden gemeld aan de Commissie en aan de andere lidstaten.

4.   De Commissie wijst een eigen contactpunt aan voor de communicatie in het kader van deze verordening.

Artikel 4

Verslagleggingsplicht

1.   Nadat door een lidstaat inspecties zijn uitgevoerd in communautaire wateren onder de jurisdictie van een andere lidstaat, overeenkomstig de artikelen 1 en 2, brengt de inspecterende lidstaat dagelijks verslag over zijn activiteiten uit bij de betrokken kustlidstaat.

2.   Indien een inbreuk is geconstateerd bij een overeenkomstig de artikelen 1 en 2 uitgevoerde inspectie, zendt de inspecterende lidstaat onverwijld een beknopt inspectieverslag naar de kustlidstaat. Binnen zeven dagen na de dag van inspectie wordt een volledig inspectieverslag gezonden naar de kustlidstaat en de vlaggenlidstaat.

3.   Een inspectieverslag dat is opgesteld na de inspectie van een communautair vissersvaartuig in internationale wateren overeenkomstig artikel 28, lid 3, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 2371/2002, wordt binnen zeven dagen na de datum van inspectie gezonden naar de vlaggenlidstaat van het betrokken vaartuig. Indien bij de inspectie een inbreuk is geconstateerd, zendt de inspecterende lidstaat onverwijld een beknopt inspectieverslag naar de vlaggenlidstaat van het geïnspecteerde vaartuig.

4.   Het bepaalde in lid 3 doet niets af aan de in het kader van internationale visserijovereenkomsten vastgestelde voorschriften.

5.   De in lid 1 bedoelde dagelijkse verslagen en de in de leden 2 en 3 bedoelde inspectieverslagen worden op verzoek ook voorgelegd aan de Commissie of aan de door de Commissie daartoe aangewezen instantie.

HOOFDSTUK II

COMMUNAUTAIRE INSPECTEURS EN INSPECTIEMIDDELEN

Artikel 5

Aanwijzing van communautaire inspecteurs en inspectiemiddelen

1.   De lidstaten wijzen communautaire inspecteurs, inspectievaartuigen en inspectievliegtuigen en andere inspectiemiddelen aan die moeten worden opgenomen in de door de Commissie op grond van artikel 28, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 op te stellen lijst.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de aangewezen communautaire inspecteurs

a)

visserijinspecteur zijn in de lidstaat;

b)

een solide ervaring hebben op het gebied van visserijcontrole en -inspectie;

c)

een grondige kennis hebben van de communautaire visserijwetgeving;

d)

een grondige kennis hebben van één van de officiële talen van de Gemeenschap en een voldoende kennis van een tweede;

e)

fysiek geschikt zijn voor het uitvoeren van hun taken;

f)

de nodige opleiding hebben gekregen met betrekking tot de veiligheid op zee.

Artikel 6

Lijst van communautaire inspecteurs en inspectiemiddelen

1.   De lidstaten melden de Commissie uiterlijk op 31 oktober 2006 elektronisch de naam van de inspecteurs, de inspectievaartuigen, de inspectievliegtuigen en andere inspectiemiddelen die zij hebben aangewezen.

2.   Op basis van de door de lidstaten gedane meldingen stelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2006 een lijst op van communautaire inspecteurs, inspectievaartuigen, inspectievliegtuigen en andere inspectiemiddelen die gerechtigd zijn inspecties te verrichten overeenkomstig artikel 28, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

3.   Nadat de eerste lijst is opgesteld, melden de lidstaten bij de Commissie uiterlijk op 31 oktober van elk jaar elke wijziging die zij voor het volgende kalenderjaar in de lijst wensen aan te brengen. De Commissie wijzigt de lijst dienovereenkomstig uiterlijk op 31 december van elk jaar.

4.   De lijst en de wijzigingen daarvan worden bekendgemaakt op de officiële website van de Commissie of van de daartoe door de Commissie aangewezen instantie.

Artikel 7

Taken van de communautaire inspecteurs

1.   Onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de kustlidstaten, verrichten de communautaire inspecteurs inspecties op grond van hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 2371/2002 in communautaire wateren en op communautaire vissersvaartuigen.

2.   De communautaire inspecteurs kunnen worden aangewezen in het kader van:

a)

de tenuitvoerlegging van de specifieke controle- en inspectieprogramma's die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 34 quater van Verordening (EEG) nr. 2847/93;

b)

internationale visserijcontrole- en -inspectieprogramma's, ingeval de Gemeenschap verplicht is inspecties en controles te verrichten, of

c)

inspectieprogramma's die de lidstaten met elkaar hebben opgesteld op grond van artikel 34 ter, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

Artikel 8

Bevoegdheden en verplichtingen van de communautaire inspecteurs

1.   Voor het uitvoeren van hun taken en met inachtneming van het bepaalde in lid 2 hebben communautaire inspecteurs dezelfde bevoegdheden als de visserijinspecteurs van de lidstaat waar de inspectie plaatsvindt, met name met betrekking tot de toegang tot alle ruimten aan boord van communautaire vissersvaartuigen en alle andere vaartuigen die activiteiten uitvoeren in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

2.   De communautaire inspecteurs hebben geen politie- en handhavingsbevoegdheden buiten het grondgebied of buiten de communautaire wateren die onder de soevereiniteit en jurisdictie vallen van hun lidstaat van oorsprong.

3.   De communautaire inspecteurs dienen een schriftelijke machtiging te kunnen overleggen. Daartoe krijgen zij een door de Commissie of door de daartoe door de Commissie aangewezen instantie afgegeven identificatiedocument, waarin hun identiteit en hoedanigheid zijn vermeld.

4.   De lidstaten verlenen de communautaire inspecteurs de nodige bijstand voor het verrichten van hun taken.

Artikel 9

Inspectie- en bewakingsverslagen

1.   De communautaire inspecteurs brengen dagelijks bij de betrokken kustlidstaat verslag uit over hun activiteiten, met vermelding van de naam en het identificatienummer van elk geïnspecteerd vaartuig en het type van de uitgevoerde inspectie.

2.   Indien de communautaire inspecteurs bij hun inspectie een inbreuk constateren, zenden zij onverwijld een beknopt inspectieverslag naar de kustlidstaat of, wanneer de inspectie buiten de communautaire wateren is verricht, naar de vlaggenstaat van het geïnspecteerde vaartuig. Binnen zeven dagen na de datum van inspectie dienen zij een volledig inspectieverslag in.

3.   Binnen zeven dagen na de datum van inspectie zenden de communautaire inspecteurs een kopie van het volledige inspectieverslag naar de vlaggenstaat van het geïnspecteerde vaartuig.

4.   De in de leden 1 en 2 bedoelde dagelijkse verslagen en inspectieverslagen worden op verzoek ook voorgelegd aan de Commissie of aan de door de Commissie daartoe aangewezen instantie.

Artikel 10

Gevolg dat wordt gegeven aan de verslagen

1.   De lidstaten hechten aan de door de communautaire inspecteurs op grond van artikel 9, lid 2, ingediende verslagen dezelfde waarde en geven aan die verslagen hetzelfde gevolg als aan de door hun eigen inspecteurs opgestelde verslagen.

2.   De lidstaat van oorsprong van de communautaire inspecteurs verleent de vereiste medewerking aan de lidstaat die gevolg geeft aan een door de communautaire inspecteur ingediend verslag, teneinde de afwikkeling van de juridische en administratieve procedures te vergemakkelijken.

3.   Op verzoek verleent een communautaire inspecteur de nodige bijstand en stelt hij de nodige bewijsstukken ter beschikking in het kader van een door een lidstaat ingeleide inbreukprocedure.

HOOFDSTUK III

TOEGANG TOT DE INFORMATIE

Artikel 11

Toegang tot de informatie

1.   In het kader van de op grond van artikel 28, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 uitgevoerde inspecties hebben de inspecteurs van een lidstaat en de communautaire inspecteurs onverwijld toegang tot alle informatie en documenten, met name tot de bewakingsgegevens, inclusief de gegevens die zijn verkregen aan de hand van satellietvolgsystemen, voorzover die gegevens nodig zijn voor het verrichten van hun taken, een en ander in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als de inspecteurs van de lidstaat waar de inspectie plaatsvindt.

2.   De toegang tot de in lid 1 bedoelde informatie betreft uitsluitend informatie die betrekking heeft op het doel, de periode en het geografische gebied van de desbetreffende inspectie.

3.   De in het kader van dit artikel verkregen informatie moet vertrouwelijk worden behandeld en mag uitsluitend worden aangewend voor het doel waarvoor zij beschikbaar wordt gesteld.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2006.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/18


VERORDENING (EG) Nr. 1043/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2006

tot vaststelling van de werkelijke olijfolieproductie en van het bedrag van de productiesteun per eenheid voor het verkoopseizoen 2004/2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (1), en met name op artikel 5,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2261/84 van de Raad van 17 juli 1984 houdende algemene voorschriften inzake de toekenning van de productiesteun voor olijfolie en de steun aan de producentenorganisaties (2), en met name op artikel 17 bis, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG vloeit voort dat de productiesteun per eenheid moet worden aangepast in elke lidstaat waar de werkelijke productie de in lid 3 van dat artikel bedoelde overeenkomstige gegarandeerde nationale hoeveelheid overschrijdt. Om de omvang van deze overschrijding te bepalen, moet voor Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal rekening worden gehouden met de ramingen van de productie van tafelolijven die in olijfolie-equivalent zijn omgerekend aan de hand van de desbetreffende coëfficiënten zoals bedoeld in, respectievelijk, voor Griekenland Beschikking 2001/649/EG van de Commissie (3), voor Spanje Beschikking 2001/650/EG van de Commissie (4), voor Frankrijk Beschikking 2001/648/EG van de Commissie (5), voor Italië Beschikking 2001/658/EG van de Commissie (6) en voor Portugal Beschikking 2001/670/EG van de Commissie (7).

(2)

In artikel 17 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 is bepaald dat, met het oog op de vaststelling van het bedrag van de productiesteun per eenheid dat mag worden voorgeschoten, voor het betrokken verkoopseizoen een raming van de olijfolieproductie moet worden opgesteld. Voornoemd bedrag moet op een zodanig niveau worden vastgesteld dat onverschuldigde betaling aan olijventelers wordt uitgesloten. Dit bedrag betreft eveneens de in olijfolie-equivalent uitgedrukte hoeveelheden tafelolijven. Voor het verkoopseizoen 2004/2005 zijn de geraamde productie en het bedrag van de productiesteun dat kan worden voorgeschoten, vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1709/2005 van de Commissie (8).

(3)

Met het oog op de vaststelling van de werkelijke productie waarvoor het recht op steun is erkend, moeten de betrokken lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2366/98 van de Commissie (9) de Commissie na elk verkoopseizoen, uiterlijk op 15 mei, de hoeveelheid meedelen die in elke lidstaat voor steun in aanmerking wordt genomen. Uit deze mededelingen blijkt dat de voor steun in aanmerking genomen hoeveelheid voor het verkoopseizoen 2004/2005 voor Griekenland 484 598 t bedraagt, voor Spanje 1 107 906 t, voor Frankrijk 3 107 t, voor Italië 951 528 t, voor Portugal 45 296 t en voor Slovenië 26 t.

(4)

Het accepteren van deze hoeveelheden voor steun door de lidstaten impliceert dat de in de Verordeningen (EEG) nr. 2261/84 en (EG) nr. 2366/98 bedoelde controles zijn verricht. Met de vaststelling van de werkelijke productie aan de hand van de door de lidstaten meegedeelde gegevens betreffende de hoeveelheden die voor steun zijn geaccepteerd, wordt echter niet vooruitgelopen op de conclusies die kunnen worden getrokken bij verificatie van deze gegevens in het kader van de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen.

(5)

Rekening houdende met de werkelijke productie, moet ook het bedrag worden vastgesteld van de productiesteun per eenheid zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG, die voor de in aanmerking komende hoeveelheden van de werkelijke productie moet worden betaald.

(6)

Wat Slovenië betreft, vloeit het bij de onderhavige verordening vastgestelde bedrag van de productiesteun per eenheid voort uit de toepassing, in 2005, van het percentage zoals opgenomen in artikel 143 bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad (10) waarbij gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en bepaalde steunregelingen voor landbouwers zijn vastgesteld.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor olijfolie en tafelolijven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor het verkoopseizoen 2004/2005 bedraagt de werkelijke productie die voor de steun voor olijfolie, zoals bedoeld in artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG, in aanmerking moet worden genomen:

484 598 t voor Griekenland,

1 107 906 t voor Spanje,

3 107 t voor Frankrijk,

951 528 t voor Italië,

45 296 t voor Portugal,

26 t voor Slovenië.

2.   Voor het verkoopseizoen 2004/2005 bedraagt het bedrag van de productiesteun per eenheid product, zoals bedoeld in artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG, die moet worden betaald voor de in aanmerking komende hoeveelheden van de werkelijke productie:

130,27 EUR/100 kg voor Griekenland,

90,53 EUR/100 kg voor Spanje,

132,25 EUR/100 kg voor Frankrijk,

73,93 EUR/100 kg voor Italië,

132,25 EUR/100 kg voor Portugal,

39,68 EUR/100 kg voor Slovenië.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB 172 van 30.9.1966, blz. 3025/66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 97, gerectificeerd in PB L 206 van 9.6.2004, blz. 37).

(2)  PB L 208 van 3.8.1984, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1639/98 (PB L 210 van 28.7.1998, blz. 38).

(3)  PB L 229 van 25.8.2001, blz. 16. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/607/EG (PB L 274 van 24.8.2004, blz. 13).

(4)  PB L 229 van 25.8.2001, blz. 20. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/607/EG.

(5)  PB L 229 van 25.8.2001, blz. 12. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/607/EG.

(6)  PB L 231 van 29.8.2001, blz. 16. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/607/EG.

(7)  PB L 235 van 4.9.2001, blz. 16. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/607/EG.

(8)  PB L 274 van 20.10.2005, blz. 11.

(9)  PB L 293 van 31.10.1998, blz. 50. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1795/2005 (PB L 288 van 29.10.2005, blz. 40).

(10)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 319/2006 (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 32).


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/20


VERORDENING (EG) Nr. 1044/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1019/2002 betreffende de handelsnormen voor olijfolie

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 865/2004 van de Raad van 29 april 2004 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor olijfolie en tafelolijven en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 827/68 (1), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1019/2002 van de Commissie (2) voorziet in een regeling voor het aanbrengen van facultatieve vermeldingen voor olijfolie. Overeenkomstig artikel 5, onder c), van Verordening (EG) nr. 1019/2002 mogen de organoleptische eigenschappen van olijfolie van eerste persing alleen op het etiket worden vermeld als zij gebaseerd zijn op de resultaten van een analysemethode die is vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 2568/91 van de Commissie van 11 juli 1991 inzake de kenmerken van olijfoliën en oliën uit afvallen van olijven en de desbetreffende analysemethoden (3).

(2)

Volgens artikel 2, lid 1, tiende streepje, van Verordening (EEG) nr. 2568/91 wordt voor de beoordeling van de organoleptische kenmerken de in bijlage XII bij die verordening beschreven methode toegepast. Enkel de positieve vermeldingen die in die bijlage zijn opgenomen, mogen worden gebruikt. Gezien het zeer beperkte aantal organoleptische vermeldingen in die bijlage is het voor de marktdeelnemers moeilijk om op het etiket van hun olijfolie van eerste persing een beschrijving van de organoleptische kenmerken te geven.

(3)

De Internationale Olijfolieraad heeft zijn onderzoek naar nieuwe methoden voor de organoleptische beoordeling, dat moet uitmonden in een uitbreiding van het aantal positieve vermeldingen voor de beschrijving van olijfolie van eerste persing, beëindigd voor de extra olijfolie van eerste persing met beschermde oorsprongsbenaming. Het onderzoek met betrekking tot de olijfolie van eerste persing zonder beschermde oorsprongsbenaming wordt nog voortgezet.

(4)

Om het aantal vermeldingen voor olijfolie van eerste persing zonder beschermde oorsprongsbenaming eveneens uit te breiden en zo de grote diversiteit aan soorten en smaken van deze olie precies te kunnen weergeven, moet worden voorzien in een nieuwe termijn voor de toepassing van een organoleptische-beoordelingsmethode waarmee het aantal positieve vermeldingen voor de beschrijving van olijfolie van eerste persing — met uitzondering van die met een oorsprongbenaming — kan worden vergroot.

(5)

Derhalve moet de datum van toepassing van artikel 5, onder c), van Verordening (EG) nr. 1019/2002 worden uitgesteld tot een latere datum die samenvalt met de dag waarop het verkoopseizoen 2008/2009 van start gaat.

(6)

Verordening (EG) nr. 1019/2002 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor olijfolie en tafelolijven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 12, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1019/2002 wordt vervangen door:

„Artikel 5, onder c), is van toepassing met ingang van 1 juli 2008.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 161 van 30.4.2004, blz. 97, gerectificeerd in PB L 206 van 9.6.2004, blz. 37.

(2)  PB L 155 van 14.6.2002, blz. 27. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1750/2004 (PB L 312 van 9.10.2004, blz. 7).

(3)  PB L 248 van 5.9.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1989/2003 (PB L 295 van 13.11.2003, blz. 57).


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/21


VERORDENING (EG) Nr. 1045/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2006

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2006/2007 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 van de Commissie (3).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 951/2006 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 55 van 28.2.2006, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 36.


BIJLAGE

Met ingang van 8 juli 2006 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 99

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

32,97

1,40

1701 11 90 (1)

32,97

5,05

1701 12 10 (1)

32,97

1,26

1701 12 90 (1)

32,97

4,72

1701 91 00 (2)

38,36

6,05

1701 99 10 (2)

38,36

2,83

1701 99 90 (2)

38,36

2,83

1702 90 99 (3)

0,38

0,29


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt III, bij Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/23


VERORDENING (EG) Nr. 1046/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2006

betreffende de afgifte van uitvoercertificaten in de wijnsector

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 883/2001 van de Commissie van 24 april 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad met betrekking tot het handelsverkeer van producten van de wijnbouwsector met derde landen (1), en met name op artikel 7 en artikel 9, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 63, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (2) is bepaald dat de uitvoerrestituties voor producten van de wijnsector worden toegekend voor maximaal de hoeveelheden en bedragen die bepaald zijn in de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw.

(2)

In artikel 9 van Verordening (EG) nr. 883/2001 is bepaald onder welke voorwaarden de Commissie bijzondere maatregelen kan vaststellen om te voorkomen dat de in het kader van die overeenkomst toegestane hoeveelheden of uitgaven worden overschreden.

(3)

Volgens de gegevens betreffende de uitvoercertificaten waarover de Commissie op 5 juli 2006 beschikt, dreigen de voor de in artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 883/2001 bedoelde bestemmingszones 1 (Afrika), 2 (Azië), 3 (Oost-Europa) en 4 (West-Europa) voor de periode tot en met 31 augustus 2006 nog beschikbare hoeveelheden te worden overschreden indien de afgifte van uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie niet wordt beperkt. Derhalve moet op de vanaf 1 tot en met 4 juli 2006 ingediende aanvragen een uniform verminderingspercentage worden toegepast en moeten de afgifte van certificaten voor de ingediende aanvragen en de indiening van aanvragen voor deze zones worden geschorst tot en met 16 september 2006,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie in de wijnsector waarvoor vanaf 1 tot en met 4 juli 2006 aanvragen op grond van Verordening (EG) nr. 883/2001 zijn ingediend, worden afgegeven voor 9,19 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 1 (Afrika), voor 12,52 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 2 (Azië), voor 13,48 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 3 (Oost-Europa) en voor 8,76 % van de aangevraagde hoeveelheden voor bestemmingszone 4 (West-Europa).

2.   Voor de in lid 1 bedoelde producten van de wijnsector worden de afgifte van uitvoercertificaten waarvoor aanvragen op 5 juli 2006 of later zijn ingediend, en ook de indiening, met ingang van 8 juli 2006, van aanvragen van uitvoercertificaten voor de bestemmingszones 1 (Afrika), 2 (Azië), 3 (Oost-Europa) en 4 (West-Europa) tot en met 16 september 2006 geschorst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 128 van 10.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2079/2005 (PB L 333 van 20.12.2005, blz. 6).

(2)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2165/2005 van de Commissie (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 1).


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/24


RICHTLIJN 2006/41/EG VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2006

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde clothianidin en pethoxamide op te nemen als werkzame stoffen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Belgie heeft overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG op 26 september 2001 van Sumitomo Chemical Takeda Agro Company Ltd London een aanvraag ontvangen tot opneming van de werkzame stof clothianidin in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2002/305/EG van de Commissie (2) is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel voldoet aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(2)

Duitsland heeft overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG op 16 oktober 2000 van Stähler Agrochemie GmbH & Co. KG (nu Stähler International GmbH & Co. KG) (namens de Taskforce Stähler Agrochemie GmbH & Co. KG, Tokuyama Europe GmbH en Tomen France SA) een aanvraag ontvangen tot opneming van de werkzame stof pethoxamide in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2001/626/EG van de Commissie (3) is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel voldoet aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(3)

De uitwerking van deze werkzame stoffen op de gezondheid van de mens en op het milieu is overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvragers voorgestelde toepassingen. De als rapporteur aangewezen lidstaten hebben op 4 juni 2003 (clothianidin) respectievelijk op 27 augustus 2002 (pethoxamide) bij de Commissie een ontwerp-evaluatieverslag ingediend.

(4)

De ontwerp-evaluatieverslagen zijn door de lidstaten en de Commissie onderzocht in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Dit onderzoek is op 27 januari 2006 afgesloten met evaluatieverslagen van de Commissie over clothianidin en pethoxamide.

(5)

Bij het onderzoek van clothianidin en pethoxamide zijn geen vragen of problemen aan het licht gekomen waarover het Wetenschappelijk Comité voor planten of de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid — die de rol van dit comité heeft overgenomen — moest worden geraadpleegd.

(6)

Uit de verschillende analysen is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die de betrokken werkzame stoffen bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in de evaluatieverslagen van de Commissie. Clothianidin en pethoxamide moeten derhalve in bijlage I bij die richtlijn worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stoffen bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn.

(7)

Onverminderd de verplichtingen zoals vastgelegd in Richtlijn 91/414/EEG ten gevolge van de opneming van een werkzame stof in bijlage I, moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die clothianidin of pethoxamide bevatten, opnieuw te onderzoeken en ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG, met name in artikel 13 en bijlage I, is voldaan. De lidstaten moeten de bestaande voorlopige toelatingen omzetten in volwaardige toelatingen, wijzigen of intrekken overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn. In afwijking van bovenstaand tijdsbestek moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde uniforme beginselen.

(8)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 januari 2007 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 februari 2007.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

1.   De lidstaten moeten, overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG, zo nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die clothianidin of pethoxamide als werkzame stof bevatten, vóór 31 januari 2007 wijzigen of intrekken. Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij die richtlijn met betrekking tot respectievelijk clothianidin of pethoxamide is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de teksten betreffende die werkzame stoffen, en dat de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13 van die richtlijn aan de voorwaarden van bijlage II bij die richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst van bijlage I bij die richtlijn wat clothianidin of pethoxamide betreft, overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat clothianidin of pethoxamide bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 juli 2006 in bijlage I bij die richtlijn zijn opgenomen. Op basis van die evaluatie bepalen zij of het middel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van Richtlijn 91/414/EEG.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als clothianidin of pethoxamide de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 januari 2008 wordt gewijzigd of ingetrokken; of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast clothianidin of pethoxamide nog een of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 januari 2008 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de richtlijnen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op 1 augustus 2006.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/45/EG van de Commissie (PB L 130 van 18.5.2006, blz. 27).

(2)  PB L 104 van 20.4.2002, blz. 42.

(3)  PB L 217 van 11.8.2001, blz. 14.


BIJLAGE

In bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG worden aan het einde van de tabel de volgende rijen toegevoegd.

Nr.

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Bijzondere bepalingen

„123

Clothianidin

CAS-nr. 210880-92-5

CIPAC-nr. 738

(E)-1-(2-chloor-1,3-thiazool-5-ylmethyl)-3-methyl-2-nitroguanidine

≥ 960 g/kg

1 augustus 2006

31 juli 2016

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over clothianidin dat op 27 januari 2006 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij deze algemene evaluatie moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimaat kwetsbare gebieden;

bijzondere aandacht besteden aan het risico voor zaadetende vogels en zoogdieren, wanneer de stof wordt gebruikt voor zaadbehandeling.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

124

Pethoxamide

CAS-nr. 106700-29-2

CIPAC-nr.655

2-Chloor-N-(2-ethoxyethyl)-N-(2-methyl-1-fenylprop-1-enyl)aceetamide

≥ 940 g/kg

1 augustus 2006

31 juli 2016

DEEL A

De stof mag alleen worden toegestaan voor gebruik als herbicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over pethoxamide dat op 27 januari 2006 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij deze algemene evaluatie moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimaat kwetsbare gebieden;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het aquatische milieu, met name hogere waterplanten.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De lidstaten lichten de Commissie overeenkomstig artikel 13, lid 5, in over de specificatie van het technische materiaal zoals commercieel vervaardigd.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stoffen.”.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/28


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 mei 2006

houdende afsluiting van het overleg met de Islamitische Republiek Mauritanië krachtens artikel 96 van de herziene Overeenkomst van Cotonou

(2006/470/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1) (hierna „Overeenkomst van Cotonou” genoemd), zoals gewijzigd bij de Overeenkomst ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005 (2), en met name op artikel 96,

Gelet op het Intern Akkoord inzake maatregelen en procedures voor de uitvoering van de ACS-EG-overeenkomst (3), en met name op artikel 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De in artikel 9 van de ACS-EG-overeenkomst vastgelegde essentiële elementen zijn geschonden.

(2)

Overeenkomstig artikel 96 van de ACS-EG-overeenkomst werd op 30 november 2005 overleg geopend met de ACS-landen en de Islamitische Republiek Mauritanië, waarbij de Mauritaanse autoriteiten specifieke verbintenissen zijn aangegaan om binnen een periode van 120 dagen, waarin een intensieve politieke dialoog gevoerd zal worden, de door de Europese Unie uiteengezette problemen te verhelpen.

(3)

Aan het eind van deze periode is gebleken dat bepaalde hiervoor genoemde verbintenissen tot concrete initiatieven geleid hebben en dat enkele andere zijn nagekomen, maar de belangrijkste maatregelen met betrekking tot de essentiële elementen van de ACS-EG-overeenkomst moeten nog worden genomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Het overeenkomstig artikel 96 van de ACS-EG-overeenkomst met de Islamitische Republiek Mauritanië gevoerde overleg wordt afgesloten.

Artikel 2

De in de aangehechte brief uiteengezette maatregelen worden goedgekeurd als passende maatregelen zoals bedoeld in artikel 96, lid 2, onder c), van de ACS-EG-overeenkomst.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt goedgekeurd.

De termijn van geldigheid van dit besluit verstrijkt op 29 november 2007. Het wordt regelmatig getoetst, ten minste ieder halfjaar.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BARTENSTEIN


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.

(3)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 376.


BIJLAGE

Excellentie,

De Europese Unie hecht groot belang aan de bepalingen van artikel 9 van de herziene Overeenkomst van Cotonou. Eerbiediging van de mensenrechten, de democratische beginselen en de rechtsstaat, waarop het ACS-EU-partnerschap is gebaseerd, zijn essentiële elementen van deze overeenkomst en vormen derhalve de grondslag van onze betrekkingen.

In dit verband heeft de Europese Unie in haar verklaringen van 3 augustus 2005 over de staatsgreep in Mauritanië eraan herinnerd dat zij alle pogingen om met geweld de macht te grijpen veroordeelt en heeft zij ertoe opgeroepen de democratie en het wettelijke constitutionele kader te eerbiedigen.

Overeenkomstig artikel 96 van de herziene Overeenkomst van Cotonou en gezien het feit dat met de staatsgreep van 3 augustus 2005 sommige van de in het genoemde artikel beschreven essentiële elementen worden geschonden, heeft de Europese Unie Mauritanië uitgenodigd voor overleg om de situatie overeenkomstig de Overeenkomst grondig te onderzoeken en indien mogelijk tot een oplossing te komen.

Dit overleg ging op 30 november 2005 van start in Brussel. Mauritanië kreeg de gelegenheid op basis van een memorandum van 24 november 2005 te beschrijven hoe de situatie in het land zich na de staatsgreep van 3 augustus ontwikkeld heeft en hoe het programma van de overheid voor de overgangsperiode eruit ziet.

De Europese Unie constateerde op haar beurt met voldoening dat Mauritanië bepaalde eerder gedane toezeggingen bevestigde en reeds positieve stappen heeft gezet met betrekking tot de uitvoering ervan.

Tijdens deze vergadering heeft Mauritanië 23 toezeggingen gedaan (zie bijlage) met betrekking tot de eerbiediging van de democratische beginselen, de fundamentele rechten en vrijheden en de rechtsstaat alsmede goed openbaar bestuur. Ook heeft Mauritanië beloofd de Europese Unie voor half januari 2006 een verslag te doen toekomen over de tenuitvoerlegging van deze beloften en daarna kwartaalverslagen over de ontwikkelingen voor te leggen.

Uit de verslagen van half januari en half april bleek ons dat aanzienlijke vooruitgang is geboekt. Naast de voortgang die al werd geconstateerd bij de opening van het overleg, werd ook op de volgende punten voortgang geboekt:

het vaststellen van de uitvoeringswijze van een administratieve volkstelling om een betrouwbare en transparante kieslijst op te stellen, en de start van de telwerkzaamheden;

goedkeuring door de Raad van Ministers van een ontwerpwet inzake de grondwetswijzigingen waarover op 25 juni 2006 een referendum zal worden gehouden;

benoeming van nieuwe wali’s (regionale gouverneurs) en hakems (prefecten) en verzending van een memorandum over de neutraliteit van de centrale en territoriale overheid aan de nieuwe regionale en lokale autoriteiten zodra deze met hun werkzaamheden zijn begonnen;

goedkeuring van een beschikking op 26 januari 2006 houdende wijziging van het Gemeentewetboek, waarbij het beginsel van onafhankelijke kandidaturen wordt ingevoerd;

start van overleg met de politieke partijen over de bepalingen die moeten worden aangenomen met het oog op de wijziging van het kiesstelsel, onder meer in die zin dat bij verkiezing verleende mandaten worden opengesteld voor vrouwen en een eenvormig stembiljet wordt ingevoerd;

opzet van een programma voor bewustmaking en voorlichting over burgerschap en start van een campagne terzake in aanwezigheid van de overheid, de onafhankelijke nationale kiescommissie, de politieke partijen, maatschappelijke organisaties en de pers;

instelling van een werkgroep bij het ministerie van Justitie om te onderzoeken of de grondwet in overeenstemming is met de bepalingen inzake democratische rechten en vrijheden en de noodzakelijke voorstellen voor wijzigingen te doen;

instelling bij decreet en installatie van een nationale raadgevende commissie voor de hervorming van de pers en de audiovisuele media, die haar voorlopig verslag aan de Eerste Minister heeft voorgelegd;

de toezending aan de regering van een ontwerp-beschikking houdende oprichting van een nationale commissie voor de mensenrechten;

verzending van memoranda door het ministerie van Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken aan alle justitiële instellingen en de territoriale overheden, waarin deze worden uitgenodigd alle gevallen waarin mensen direct of indirect dreigen te worden uitgebuit te onderzoeken, op te sporen en rechtstreeks aan justitie over te dragen, alsmede de organisatie van een studiedag om te bepalen welke maatregelen nodig zijn om alle gevolgen van de slavernij ongedaan te maken;

goedkeuring door de Raad van Ministers van ontwerpvoorschriften tot goedkeuring van de toetreding tot het verdrag van de Verenigde Naties inzake corruptiebestrijding en tot ratificatie van het Afrikaanse verdrag inzake corruptiebestrijding;

installatie van het Nationaal Comité van het EITI (het „Extractive Industries Transparency”-initiatief), alsmede goedkeuring van een beschikking waarbij een nationaal Fonds voor de inkomsten uit aardolieproducten wordt opgericht en de nadere voorschriften voor het beheer van deze inkomsten worden vastgesteld.

Met deze initiatieven draagt de overgangsregering er ongetwijfeld toe bij dat de democratische beginselen, de fundamentele rechten en vrijheden en de rechtsstaat beter worden geëerbiedigd en dat het openbaar bestuur in uw land beter functioneert. De uitvoering van de meeste toezeggingen die bij de opening van het overleg werden gedaan, zal evenwel langere tijd in beslag nemen en er moet derhalve gedurende langere tijd toezicht worden gehouden op de uitvoering.

In dit verband verwacht de Europese Unie met name concrete vooruitgang op de volgende terreinen:

voorbereiding en uitvoering van vrije en transparante verkiezingen, op basis van betrouwbare, volledige kieslijsten en eerlijke stemprocedures, die worden overeengekomen met de politieke partijen;

pluralistische audiovisuele media, met name de opzet van vrije radiostations op het platteland en herziening van de mediawet;

bevordering van de mensenrechten, met name voortzetting van de procedure tot instelling van een onafhankelijke nationale commissie voor de mensenrechten alsmede de terugkeer en het herstel in hun rechten van vluchtelingen;

toepassing van de wetgeving inzake het slavernijverbod en adequate aanpak van alle schadelijke gevolgen daarvan;

justitiële hervorming;

gestage verbetering van het bestuur, waaronder de publicatie van actuele statistische gegevens op het gebied van economie en begroting;

daadwerkelijke uitvoering van het EITI in de mijnsector en voor aardolieproducten en toepassing van dezelfde beginselen van goed bestuur in de andere sectoren die betrekking hebben op het beheer van natuurlijk hulpbronnen, met name de visserij.

In de geest van partnerschap die ten grondslag ligt aan de Overeenkomst van Cotonou verklaarde de Europese Unie zich bereid te helpen bij de uitvoering van de verbintenissen die Mauritanië is aangegaan. Na het overleg wordt, rekening houdend met de in dit stadium gemaakte vorderingen en gezien de belangrijke maatregelen die nog genomen moeten worden, besloten de volgende passende maatregelen te nemen, overeenkomstig artikel 96, lid 2, onder c), van de herziene Overeenkomst van Cotonou:

de lopende samenwerkingsactiviteiten in het kader van het negende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en eerdere EOF’s worden voortgezet, mits wordt voldaan aan de specifieke voorwaarden van de geldende financieringsovereenkomsten;

de voorbereiding en uitvoering van projecten voor institutionele ondersteuning ten behoeve van het overgangsproces, waartoe werd besloten bij de opening van het overleg, worden voortgezet;

de voorbereiding en uitvoering van maatregelen in het kader van het negende EOF en eerdere EOF’s op andere gebieden van de communautaire samenwerking worden eveneens voortgezet;

de programmeringsactiviteiten met betrekking tot het tiende EOF worden in gang gezet volgens de door de bevoegde diensten van de Europese Commissie vastgestelde tijdschema’s. De afsluiting van de verschillende fasen van het programmeringsproces hangt af van de uitvoering van het referendum over de grondwet en de geplande verkiezingen, die op de juiste wijze en binnen de door de overgangsregering vastgestelde termijnen moeten plaatsvinden;

de ondertekening van het landenstrategiedocument voor het tiende EOF voor Mauritanië kan pas plaatsvinden wanneer is bevestigd dat het land daadwerkelijk is teruggekeerd tot de constitutionele orde na vrije en transparante parlements- en presidentsverkiezingen en de installatie van de nieuwe, democratisch gekozen organen.

Er zullen regelmatig evaluaties worden uitgevoerd, in samenwerking met het voorzitterschap van de Europese Unie en de Europese Commissie. De eerste evaluatie moet binnen zes maanden plaatsvinden.

De Europese Unie blijft de situatie in Mauritanië nauwlettend volgen. Uw regering heeft zich ertoe verbonden overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou gedurende een toezichtsperiode van 18 maanden een versterkte politieke dialoog te voeren om de democratie en de rechtsstaat te herstellen, met name door het houden van vrije en transparante gemeenteraads-, parlements-, senaats- en presidentsverkiezingen, en ervoor te zorgen dat de mensenrechten en de fundamentele vrijheden beter worden geëerbiedigd.

Wanneer de Mauritaanse autoriteiten hun verbintenissen versneld uitvoeren, of daarentegen juist onderbreken, behoudt de Europese Unie zich het recht voor de passende maatregelen te wijzigen.

Met bijzondere hoogachting,

Gedaan te Brussel,

Voor de Commissie

Voor de Raad


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/32


BESLUIT VAN DE RAAD

van 27 juni 2006

houdende aanpassing van de vergoedingen als bedoeld in Besluit 2003/479/EG betreffende de regeling die van toepassing is op de nationale deskundigen en militairen die bij het secretariaat-generaal van de Raad zijn gedetacheerd

(2006/471/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 207, lid 2,

Gelet op Besluit 2003/479/EG van de Raad (1), en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 15, lid 7, van Besluit 2003/479/EG is bepaald dat de dagvergoeding en de maandelijkse toelage die worden toegekend aan de nationale deskundigen en militairen die bij het secretariaat-generaal van de Raad zijn gedetacheerd eenmaal per jaar en zonder terugwerkende kracht worden aangepast aan de ontwikkeling van de basissalarissen van de ambtenaren van de Gemeenschap in Brussel en Luxemburg.

(2)

Deze vergoedingen en toelagen zijn bij Besluit 2005/442/EG voor het laatst aangepast per 1 juni 2005.

(3)

De Raad heeft bij Verordening (EG, Euratom) nr. 2104/2005 van 20 december 2005 houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2005 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten welke van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen (2), een aanpassing van 2,2 % van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren van de Gemeenschap goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   In artikel 15, lid 1, van Besluit 2003/479/EG worden de bedragen 28,16 en 112,61 euro vervangen door respectievelijk de bedragen 28,78 en 115,09 euro.

2.   In artikel 15, lid 2, wordt de tabel vervangen door onderstaande tabel:

„Afstand tussen de woonplaats en de standplaats (in km)

Bedrag in euro

0-150

0

> 150

73,98

> 300

131,52

> 500

213,73

> 800

345,26

> 1 300

542,55

> 2 000

649,43”.

3.   In artikel 15, lid 4, wordt het bedrag van 28,16 euro vervangen door het bedrag van 28,78 euro.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin het wordt aangenomen.

Gedaan te Luxemburg, 27 juni 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 160 van 28.6.2003, blz. 72. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2005/442/EG (PB L 153 van 16.6.2005, blz. 32).

(2)  PB L 337 van 22.12.2005, blz. 7.


Commissie

8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/33


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 4 juli 2006

tot vaststelling, voor het jaar 2006, van de definitieve verdeling over de lidstaten van de middelen uit het Communautair Fonds voor tabak die bestemd zijn voor de financiering van de in de artikelen 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 2182/2002 bedoelde acties

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3030)

(Slechts de teksten in de Duitse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese en de Spaanse taal zijn authentiek)

(2006/472/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak (1), en met name op artikel 14 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De artikelen 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 2182/2002 van de Commissie van 6 december 2002 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad wat het Gemeenschappelijk Fonds voor tabak betreft (2) voorzien in acties ter bevordering van de overschakeling van de tabaksteelt op andere teelten. Die acties moeten worden gefinancierd uit het bij artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2075/92 ingestelde Communautair Fonds voor tabak.

(2)

In het Communautair Fonds voor tabak is voor 2006 in totaal 29,2 miljoen EUR beschikbaar, wat enigszins verschilt van het eerder aangegeven bedrag, waarvan 50 % moet worden toegewezen voor specifieke acties inzake omschakeling van de producenten van tabak op andere teelten of andere werkgelegenheid scheppende economische activiteiten en voor studies op dit gebied.

(3)

Derhalve dient overeenkomstig artikel 17, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2182/2002 het voor het jaar 2006 beschikbare bedrag vóór 30 juni 2006 over de betrokken lidstaten te worden verdeeld op basis van de door de lidstaten meegedeelde voorlopige plannen voor de financiering van de acties zoals opgesteld aan de hand van de ingediende steunaanvragen.

(4)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor tabak,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In de bijlage wordt voor het jaar 2006 de definitieve verdeling over de lidstaten vastgesteld van de middelen uit het Communautair Fonds voor tabak die bestemd zijn voor de financiering van de in de artikelen 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 2182/2002 bedoelde acties.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Oostenrijk en de Portugese Republiek.

Gedaan te Brussel, 4 juli 2006

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 70. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1679/2005 (PB L 271 van 15.10.2005, blz. 1).

(2)  PB L 331 van 7.12.2002, blz. 16. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1881/2005 (PB L 301 van 18.11.2005, blz. 3).


BIJLAGE

Definitieve verdeling over de lidstaten, voor het jaar 2006, van de middelen uit het Communautair Fonds voor tabak die bestemd zijn voor de financiering van de in de artikelen 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 2182/2002 bedoelde acties

(in euro's)

 

Definitieve verdeling

Grondslag

Voor 100 % volgens de nationale garantiedrempel

Lidstaat

Bedrag

België

62 350

Duitsland

499 597

Griekenland

5 255 417

Spanje

1 853 806

Frankrijk

1 127 090

Italië

5 542 586

Oostenrijk

0

Portugal

259 154

Totaal

14 600 000


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/35


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2006

waarbij sommige derde landen en sommige gebieden van derde landen worden erkend als zijnde vrij van Xanthomonas campestris (alle voor Citrus pathogene stammen), Cercospora angolensis Carv. et Mendes of Guignardia citricarpa Kiely (alle voor Citrus pathogene stammen)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3024)

(2006/473/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name op bijlage IV, deel A, rubriek I, punten 16.2, 16.3 en 16.4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om het binnenbrengen van vruchten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf. en de hybriden daarvan uit derde landen in de Gemeenschap of het vervoer daarvan in de Gemeenschap krachtens Richtlijn 2000/29/EG toe te staan zijn bij Beschikking 98/83/EG van de Commissie van 8 januari 1998 waarbij sommige derde landen en sommige gebieden van derde landen worden erkend als zijnde vrij van Xanthomonas campestris (alle voor Citrus pathogene stammen), Cercospora angolensis Carv. et Mendes of Guignardia citricarpa Kiely (alle voor Citrus pathogene stammen) (2) sommige derde landen en sommige gebieden van derde landen erkend als zijnde vrij van deze schadelijke organismen.

(2)

Beschikking 98/83/EG is sinds de goedkeuring daarvan verscheidene keren gewijzigd. Duidelijkheids- en redelijkheidshalve moet Beschikking 98/83/EG daarom worden ingetrokken en vervangen.

(3)

Nieuw-Zeeland heeft officiële informatie verstrekt waaruit blijkt dat zijn grondgebied vrij is van Xanthomonas campestris en Guignardia citricarpa. Nieuw-Zeeland moet daarom worden erkend als zijnde vrij van deze schadelijke organismen.

(4)

Zuid-Afrika heeft officiële informatie verstrekt waaruit blijkt dat de administratieve districten Hartswater en Warrenton in Northern Cape vrij zijn van Guignardia citricarpa. Deze districten van Zuid-Afrika moeten daarom worden erkend als zijnde vrij van dit schadelijke organisme.

(5)

Australië heeft informatie verstrekt waaruit blijkt dat Queensland niet langer vrij is van Xanthomonas campestris. Queeensland kan daarom niet langer worden erkend als zijnde vrij van dit schadelijke organisme.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   Voor de toepassing van bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 16.2, worden de volgende derde landen erkend als zijnde vrij van Xanthomonas campestris (alle voor Citrus pathogene stammen):

a)

alle derde landen in Europa waar citrusvruchten worden geproduceerd, Algerije, Egypte, Israël, Libië, Marokko, Tunesië en Turkije;

b)

Afrika: Gambia, Ghana, Guinee, Kenia, Sudan, Swaziland, Zimbabwe en Zuid-Afrika;

c)

Midden- of Zuid-Amerika en het Caribisch gebied: Bahama's, Belize, Chili, Colombia, Costa Rica, Cuba, Dominicaanse Republiek, Ecuador, El Salvador, Honduras, Jamaica, Mexico, Nicaragua, Peru, Saint Lucia, Suriname, Venezuela;

d)

Oceanië: Nieuw-Zeeland.

2.   Voor de toepassing van bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 16.2, worden de volgende gebieden erkend als zijnde vrij van Xanthomonas campestris (alle voor Citrus pathogene stammen):

a)

Australië: New South Wales, South Australia en Victoria;

b)

Brazilië, met uitzondering van de staten Rio Grande do Sul, Santa Catarina, Paraná, São Paulo, Minas Gerais en Mato Grosso do Sul;

c)

Verenigde Staten van Amerika: Arizona, Californië, Guam, Hawaï, Louisiana, de Noordelijke Marianen, Puerto Rico, Amerikaans Samoa, Texas en de Amerikaanse Maagdeneilanden;

d)

Uruguay, met uitzondering van de departementen Salto, Rivera en Paysandu — benoorden de rivier Chapicuy.

Artikel 2

Voor de toepassing van bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 16,3, worden de volgende derde landen erkend als zijnde vrij van Cercospora angolensis Carv. et Mendes:

a)

alle derde landen in Noord-, Midden- of Zuid-Amerika en in het Caribisch gebied, Azië (met uitzondering van Jemen), Europa en Oceanië, waar citrusvruchten worden geproduceerd;

b)

alle derde landen in Afrika, waar citrusvruchten worden geproduceerd, met uitzondering van Angola, Centraal-Afrikaanse Republiek, Democratische Republiek Congo, Gabon, Guinee, Kameroen, Kenia, Mozambique, Nigeria, Uganda, Zambia en Zimbabwe.

Artikel 3

1.   Voor de toepassing van bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 16,4, worden de volgende derde landen erkend als zijnde vrij van Guignardia citricarpa Kiely (alle voor Citrus pathogene stammen):

a)

alle derde landen in Noord-, Midden- of Zuid-Amerika (met uitzondering van Argentinië en Brazilië), het Caribisch gebied en Europa, waar citrusvruchten worden geproduceerd;

b)

alle derde landen in Azië, waar citrusvruchten worden geproduceerd, met uitzondering van Bhutan, China, Filipijnen, Indonesië en Taiwan;

c)

alle derde landen in Afrika, waar citrusvruchten worden geproduceerd, met uitzondering van Kenia, Mozambique, Swaziland, Zambia, Zimbabwe en Zuid-Afrika;

d)

alle derde landen in Oceanië, waar citrusvruchten worden geproduceerd, met uitzondering van Australië en Vanuatu.

2.   Voor de toepassing van bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 16,4, worden de volgende gebieden erkend als zijnde vrij van Guignardia citricarpa Kiely (alle voor Citrus pathogene stammen):

a)

Zuid-Afrika: Western Cape; Northern Cape: administratieve districten Hartswater en Warrenton;

b)

Australië: South Australia, Western Australia en Northern Territory;

c)

China: alle gebieden, met uitzondering van Sichuan, Yunnan, Guangdong, Fujian en Zhejiang;

d)

Brazilië: alle gebieden, met uitzondering van de staten Rio de Janeiro, São Paulo en Rio Grande do Sul.

Artikel 4

Beschikking 98/83/EG wordt ingetrokken.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/35/EG van de Commissie (PB L 88 van 25.3.2006, blz. 9).

(2)  PB L 15 van 21.1.1998, blz. 41. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2003/129/EG (PB L 51 van 26.2.2003, blz. 21).


8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/37


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 6 juli 2006

tot vaststelling van maatregelen ter preventie van de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, naar vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten of centra in de lidstaten en tot intrekking van Beschikking 2005/744/EG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3054)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/474/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 10, lid 4,

Gelet op Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (2), en met name op artikel 56, lid 3, artikel 57, lid 2, artikel 63, lid 3, en artikel 66, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en vogels, die leidt tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de dier- en de volksgezondheid en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij.

(2)

In verband met het risico van het hoogpathogene aviaire-influenza A-virus subtype H5N1 zijn bepaalde voorschriften op het gebied van de bioveiligheid en de vaccinatie van dierentuinvogels vastgesteld bij Beschikking 2005/744/EG van de Commissie van 21 oktober 2005 tot vaststelling van voorschriften voor de preventie van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, bij gevoelige vogels in dierentuinen in de lidstaten (3). Die beschikking bepaalt ook dat lidstaten hun programma's voor vaccinatie van vogels in dierentuinen aan de Commissie moeten voorleggen.

(3)

Richtlijn 2005/94/EG bevat voorschriften voor het invoeren van preventieve vaccinatie tegen aviaire influenza van onder andere in gevangenschap levende vogels, zoals dierentuinvogels, en bepaalt dat de Commissie daarvoor uitvoeringsbepalingen kan vaststellen. Ook bepaalt die richtlijn dat lidstaten hun programma's voor preventieve vaccinatie van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels ter goedkeuring aan de Commissie moeten voorleggen.

(4)

In Richtlijn 1999/22/EG van de Raad van 29 maart 1999 betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen (4) staat gedefinieerd welke dierentuinen onder die richtlijn vallen. Die definitie moet voor de toepassing van deze beschikking in aanmerking worden genomen.

(5)

Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (5) bevat voorschriften voor dieren die tussen officieel erkende instellingen, instituten en centra worden verhandeld.

(6)

Aangezien vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra opgesloten zijn en in de regel dus niet in contact komen met pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, vormen zij voor die dieren geen besmettingsgevaar en gezien de waarde van dierentuinvogels kan preventieve vaccinatie van die vogels een passende aanvullende preventiemaatregel zijn. Daarom moeten op communautair niveau uitvoeringsbepalingen voor preventieve vaccinatie van vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra worden opgesteld, waaraan de lidstaten zich moeten houden als zij het nodig achten tot vaccinatie van die vogels over te gaan.

(7)

Om de in het wild levende dieren te beschermen en de biologische diversiteit in stand te houden moeten er op communautair niveau ook nadere voorschriften worden vastgesteld inzake bioveiligheidsmaatregelen ter preventie van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, bij vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra in de lidstaten.

(8)

De door de lidstaten overeenkomstig Beschikking 2005/744/EG en Richtlijn 2005/94/EG ingediende vaccinatieprogramma's moeten worden goedgekeurd.

(9)

Voor de duidelijkheid moet Beschikking 2005/744/EG worden ingetrokken en door deze beschikking worden vervangen.

(10)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   Deze beschikking bevat uitvoeringsbepalingen:

a)

ter preventie van de verspreiding van aviaire influenza, veroorzaakt door het hoogpathogene influenza A-virus subtype H5N1 (hierna „HPAI H5N1” genoemd), van in het wild levende vogels naar vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra;

b)

voor de vaccinatie van vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra.

2.   Bij deze beschikking worden bepaalde programma's voor de vaccinatie van vogels in dierentuinen en officieel erkende, instellingen, instituten en centra, alsmede programma's voor preventieve vaccinatie goedgekeurd die overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Beschikking 2005/744/EG, respectievelijk artikel 56, lid 2, van Richtlijn 2005/94/EG bij de Commissie zijn ingediend.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze beschikking gelden de in Richtlijn 2005/94/EG vastgestelde definities.

Voorts zijn de definitie van „dierentuinen” in artikel 2 van Richtlijn 1999/22/EG en de definitie van „officieel erkende instelling, officieel erkend instituut of officieel erkend centrum” in artikel 2, lid 1, onder c), van Richtlijn 92/65/EEG van toepassing.

Artikel 3

De lidstaten nemen passende, uitvoerbare maatregelen ter beperking van het risico van overdracht van HPAI H5N1 van in het wild levende vogels naar vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra, met inachtneming van de in bijlage I vermelde criteria en risicofactoren.

Afhankelijk van de specifieke epizoötiologische situatie betreffen die maatregelen in het bijzonder de preventie van direct en indirect contact tussen in het wild levende vogels, met name watervogels, en vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra.

Artikel 4

Programma's voor preventieve vaccinatie tegen HPAI H5N1 die overeenkomstig artikel 56, lid 2, van Richtlijn 2005/94/EG worden ingediend, zijn op grond van een risicobeoordeling gericht op vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra.

Indien lidstaten overeenkomstig artikel 56, lid 2, van Richtlijn 2005/94/EG programma's voor preventieve vaccinatie tegen HPAI H5N1 indienen die gericht zijn op vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra:

a)

worden die programma's opgesteld overeenkomstig de voorschriften in bijlage II, en

b)

bevatten die programma's, naast de in artikel 56, lid 2, van Richtlijn 2005/94/EG bedoelde informatie, het volledige adres en de ligging van de dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra waar de preventieve vaccinatie uitgevoerd zal worden.

Artikel 5

1.   De in bijlage III vermelde programma's voor preventieve vaccinatie die de lidstaten overeenkomstig artikel 56, lid 2, van Richtlijn 2005/94/EG hebben ingediend, worden goedgekeurd.

2.   De in bijlage III vermelde programma's voor de vaccinatie van vogels in dierentuinen en officieel erkende, instellingen, instituten en centra, die door de lidstaten overeenkomstig Beschikking 2005/744/EG zijn ingediend, worden geacht overeenkomstig lid 1 te zijn goedgekeurd.

3.   De Commissie maakt de in bijlage III vermelde programma's voor de preventieve vaccinatie van vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra bekend.

Artikel 6

De lidstaten nemen onmiddellijk de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 7

Beschikking 2005/744/EG wordt ingetrokken.

Artikel 8

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op 6 juli 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(2)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(3)  PB L 279 van 22.10.2005, blz. 75.

(4)  PB L 94 van 9.4.1999, blz. 24.

(5)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 52. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/68/EG (PB L 226 van 25.6.2004, blz. 128).


BIJLAGE I

Bij de toepassing van de in artikel 3 bedoelde maatregelen in afzonderlijke dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra in aanmerking te nemen criteria en risicofactoren

1)

Ligging van de dierentuin, de officieel erkende instelling, het officieel erkende instituut of het officieel erkende centrum langs vogeltrekroutes, met name van vogels komend uit Afrika, Centraal- en Oost-Azië en de gebieden rond de Kaspische Zee en de Zwarte Zee.

2)

Afstand van de dierentuin, de officieel erkende instelling, het officieel erkende instituut of het officieel erkende centrum tot watergebieden zoals vijvers, moerassen, meren of rivieren waar trekkende watervogels kunnen neerstrijken.

3)

Ligging van de dierentuin, de officieel erkende instelling, het officieel erkende instituut of het officieel erkende centrum in een gebied waar veel trekvogels, met name watervogels, voorkomen.


BIJLAGE II

Voorschriften voor preventieve vaccinatie

1.

Omvang van de uit te voeren vaccinatie

Alleen vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra mogen gevaccineerd worden.

2.

Te vaccineren diersoorten

Er wordt een lijst van alle te vaccineren vogels opgesteld, met de individuele identificatie daarvan, die ten minste tien jaar na de datum van vaccinatie wordt bewaard.

3.

Duur van de vaccinatie

Alle in een dierentuin, officieel erkende instelling, officieel erkend instituut of officieel erkend centrum te vaccineren vogels worden zo snel mogelijk gevaccineerd. De vaccinatie in een dierentuin wordt in elk geval binnen een week voltooid.

4.

Specifiek verplaatsingsverbod voor gevaccineerde vogels en producten daarvan

Verplaatsingen van gevaccineerde vogels tussen officieel erkende instellingen, instituten en centra als omschreven in Richtlijn 92/65/EEG, in dezelfde lidstaat of in verschillende lidstaten, zijn toegestaan mits de vogels afkomstig zijn van een dierentuin of een officieel erkende instelling, officieel erkend instituut of officieel erkend centrum in een gebied waarvoor geen veterinairrechtelijke beperkende maatregelen in verband met HPAI gelden. Op het gezondheidscertificaat overeenkomstig bijlage E, deel 3, bij Richtlijn 92/65/EEG wordt de volgende vermelding opgenomen:

Deze dieren zijn overeenkomstig Beschikking 2006/474/EG tegen AI gevaccineerd op ……… Gebruikt vaccin:…………”.

Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, mogen gevaccineerde vogels onder officieel toezicht worden verhandeld of verplaatst tussen dierentuinen in dezelfde lidstaat, of na specifieke toestemming van een andere lidstaat.

Alle verplaatsingen van gevaccineerde vogels tussen lidstaten worden door de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst via Traces gemeld aan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming.

Van de desbetreffende vogels mogen geen producten in de voedselketen terechtkomen.

5.

Specifieke identificatie en registratie van de gevaccineerde dieren

De gevaccineerde vogels moeten elk afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd en de identificatiegegevens van deze vogels worden duidelijk vastgelegd. Indien mogelijk wordt op het tijdstip van vaccinatie een onuitwisbaar identificatiemerk aangebracht om aan te geven dat de vogels zijn gevaccineerd.

6.

Uitvoering van de vaccinatiecampagne

De vaccinatie wordt uitgevoerd onder toezicht van een officiële dierenarts van de bevoegde autoriteiten. De nodige maatregelen worden getroffen om verspreiding van het virus te vermijden. Resterende hoeveelheden vaccin worden, samen met een schriftelijk verslag over het aantal gevaccineerde vogels en het aantal gebruikte doses, teruggebracht naar de plaats waar het vaccin is gedistribueerd.

Indien mogelijk worden bloedmonsters genomen voordat wordt gevaccineerd en ten minste 30 dagen na vaccinatie, met het oog op een serologische test op aviaire influenza. De resultaten van deze tests worden ten minste tien jaar bewaard.

7.

Te gebruiken vaccin

Het te gebruiken geïnactiveerde vaccin moet op de juiste wijze samengesteld zijn en moet werkzaam zijn tegen het circulerende virustype. Het moet worden gebruikt overeenkomstig de instructies van de fabrikant en/of de veterinaire autoriteiten.

8.

Rapportering aan de Commissie over de tenuitvoerlegging van dit programma

Een gedetailleerd verslag over de uitvoering van het programma, met inbegrip van de resultaten van de uitgevoerde tests, wordt aan de Commissie en de lidstaten voorgelegd in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.


BIJLAGE III

Lijst van goedgekeurde programma's voor preventieve vaccinatie van vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten en centra

Code

Lidstaat

Datum van indiening van het programma

AT

Oostenrijk

21 april 2006

BE

België

10 februari 2006

CZ

Tsjechië

21 maart 2006

DE

Duitsland

31 maart 2006

DK

Denemarken

20 februari 2006

EE

Estland

6 maart 2006

ES

Spanje

27 februari 2006

FR

Frankrijk

20 februari 2006

HU

Hongarije

1 maart 2006

IE

Ierland

6 maart 2006

IT

Italië

6 maart 2006

LT

Litouwen

6 maart 2006

LV

Letland

28 februari 2006

NL

Nederland

16 november 2005

PT

Portugal

29 november 2005

SE

Zweden

28 februari 2006

UK

Verenigd Koninkrijk

4 april 2006


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

8.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/42


BESLUIT 2006/475/GBVB VAN DE RAAD

van 12 juni 2006

betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon over de status van een door de Europese Unie geleide troepenmacht in de Republiek Gabon

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op artikel 24,

Gezien de aanbeveling van het voorzitterschap,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 25 april 2006 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1671 (2006) aangenomen, waarin toestemming wordt verleend voor de tijdelijke inzet van een troepenmacht van de Europese Unie (EUFOR RD Congo) ter ondersteuning van de MONUC tijdens de verkiezingsperiode in de Democratische Republiek Congo. Voorts heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties alle lidstaten van de Verenigde Naties, en met name de landen in de regio rond de Democratische Republiek Congo, verzocht alle nodige steun te verlenen om de snelle inzet van EUFOR RD Congo te vergemakkelijken en met name de vrije, ongehinderde en snelle verplaatsing naar de Democratische Republiek Congo te waarborgen van het EUFOR-personeel, alsmede van de nodige apparatuur, reserves, voorraden en andere goederen, met inbegrip van voertuigen en reserveonderdelen, voor exclusief en officieel gebruik door de EUFOR.

(2)

Op 27 april 2006 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2006/319/GBVB inzake de militaire operatie van de Europese Unie ter ondersteuning van de missie van de Organisatie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo (MONUC) tijdens het verkiezingsproces (1) (Operatie EUFOR RD Congo) vastgesteld.

(3)

Ingevolge een verzoek van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV) van 27 april 2006 heeft de regering van de Republiek Gabon zich in een brief van 18 mei 2006 akkoord verklaard met de stationering van een door de EU geleide troepenmacht op het grondgebied van de Republiek Gabon voor de doeleinden van de operatie.

(4)

Hiertoe op 23 mei 2005 door de Raad gemachtigd overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, heeft het voorzitterschap, bijgestaan door de SG/HV, onderhandeld over een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon over de status van een door de Europese Unie geleide troepenmacht in de Republiek Gabon.

(5)

De overeenkomst dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon over de status van een door de Europese Unie geleide troepenmacht in de Republiek Gabon wordt namens de Europese Unie goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Europese Unie te binden.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 12 juni 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 116 van 29.4.2006, blz. 98.


VERTALING

OVEREENKOMST

tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon inzake de status van de door de Europese Unie geleide troepenmacht in de Republiek Gabon

DE EUROPESE UNIE, hierna de „EU” genoemd,

enerzijds, en

DE REPUBLIEK GABON, hierna „de gaststaat” genoemd,

anderzijds,

hierna „de partijen” genoemd,

REKENING HOUDEND MET:

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OVER HETGEEN VOLGT:

Artikel 1

Werkingssfeer en definities

1.   Deze overeenkomst is van toepassing op de door de EU geleide troepenmacht en op het personeel daarvan.

2.   Deze overeenkomst is uitsluitend van toepassing op het grondgebied van de gaststaat.

3.   Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden de volgende definities:

a)

„door de Europese Unie geleide troepenmacht” (EUFOR): het militaire hoofdkwartier van de EU en de nationale contingenten die bijdragen tot de operatie, alsmede hun materieel en hun vervoermiddelen;

b)

„operatie”: de voorbereiding, vaststelling, uitvoering en ondersteuning van de militaire missie in aansluiting op het mandaat op grond van Resolutie 1671 (2006) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 25 april 2006;

c)

„commandant van de door de EU geleide troepenmacht”: de commandant in het inzetgebied of in het gastland;

d)

„militair hoofdkwartier van de EU”: het militaire hoofdkwartier en de verschillende onderdelen daarvan, in de legeringskampen die onder het gezag staan van de militaire commandanten van de EU die het militaire commando of de militaire controle over de operatie uitoefenen;

e)

„nationale contingenten”: de eenheden en elementen van de lidstaten van de Europese Unie en van andere staten die aan deze operatie deelnemen;

f)

„EUFOR-personeel”: het burgerpersoneel en het militaire personeel dat is toegewezen aan EUFOR, evenals het personeel dat wordt ingezet om de operatie voor te bereiden en het personeel dat in het kader van de operatie op missie is voor een zendstaat of een EU-instelling, en dat aanwezig is op het grondgebied van de gaststaat, behoudens andersluidende bepalingen in deze overeenkomst, met uitzondering van het ter plaatse aangeworven personeel en het personeel in dienst van internationale commerciële contractanten;

g)

„ter plaatse aangeworven personeel”: personeel dat onderdaan is van de gaststaat of er permanent verblijft;

h)

„faciliteiten”: alle gebouwen, huisvesting en terreinen die nodig zijn voor EUFOR en voor het EUFOR-personeel;

i)

„zendstaat”: een staat die een nationaal contingent levert voor EUFOR.

Artikel 2

Algemene bepalingen

1.   EUFOR en het EUFOR-personeel eerbiedigen de wetten en regels van de gaststaat en onthouden zich van alle acties of activiteiten die onverenigbaar zijn met de doeleinden van de operatie.

2.   EUFOR informeert de regering van de gaststaat regelmatig over het aantal EUFOR-personeelsleden dat op het grondgebied van de gaststaat is gestationeerd.

Artikel 3

Identificatie

1.   Het EUFOR-personeel moet te allen tijde zijn paspoort of militaire identiteitskaart bij zich dragen.

2.   Voertuigen, luchtvaartuigen, schepen en andere vervoermiddelen van EUFOR zijn voorzien van een duidelijk EUFOR-herkenningsteken en/of -kentekenplaten, waarvan de bevoegde autoriteiten van de gaststaat in kennis worden gesteld.

3.   EUFOR mag de vlag van de Europese Unie voeren en op EUFOR-faciliteiten, -voertuigen en andere -vervoermiddelen militaire tekens, titels en officiële symbolen aanbrengen. Op de uniformen van het EUFOR-personeel wordt een duidelijk EUFOR-herkenningsteken aangebracht. Nationale vlaggen of tekens van de nationale contingenten die deel uitmaken van de operatie, mogen op de faciliteiten, voertuigen en andere vervoermiddelen en de uniformen van EUFOR worden aangebracht, een en ander overeenkomstig het besluit van de commandant van de door de EU geleide troepenmacht.

Artikel 4

Overschrijding van de grenzen en verplaatsingen op het grondgebied van de gaststaat

1.   Het EUFOR-personeel komt het grondgebied van de gaststaat uitsluitend binnen op basis van de uit hoofde van artikel 3, lid 1, afgegeven documenten of, in geval van een eerste binnenkomst, een door EUFOR afgegeven individuele of collectieve dienstopdracht. Daarna is het EUFOR-personeel bij het betreden en verlaten van, en tijdens het verblijf op het grondgebied van de gaststaat vrijgesteld van alle paspoort- en visumverplichtingen, immigratie- en douanecontroles.

2.   Het EUFOR-personeel is vrijgesteld van de voorschriften van de gaststaat inzake de registratie van en het toezicht op vreemdelingen, maar verwerft geen permanent verblijfs- of woonrecht op het grondgebied van de gaststaat.

3.   EUFOR-materieel en -vervoermiddelen die ter ondersteuning van de operatie het grondgebied van de gaststaat binnenkomen, oversteken of verlaten, zijn vrijgesteld van de verplichting om inventarissen en andere douanedocumenten te verschaffen en zijn niet aan controles onderworpen.

4.   Het EUFOR-personeel mag op het grondgebied van de gaststaat motorvoertuigen, schepen en luchtvaartuigen besturen, op voorwaarde dat het in het bezit is van een geldig nationaal, internationaal of militair rijbewijs, vaarbewijs of vliegbrevet.

5.   De gaststaat garandeert dat EUFOR en het EUFOR-personeel zich op zijn grondgebied, in zijn territoriale zee en zijn luchtruim vrij kunnen verplaatsen en er vrij kunnen reizen. Vrij verkeer binnen de territoriale zee van de gaststaat houdt in dat onder alle omstandigheden mag worden gestopt en voor anker mag worden gegaan.

6.   EUFOR mag voor de operatie op het grondgebied, in de territoriale zee en het luchtruim van de gaststaat troepenbewegingen uitvoeren, wapenoefeningen houden, luchtvaartuigen of militaire apparatuur doen opstijgen, doen landen of aan boord nemen.

7.   EUFOR-onderzeeërs hoeven voor de operatie in de territoriale zee van de gaststaat niet aan de oppervlakte te varen en hun vlag te tonen.

8.   EUFOR kan voor de operatie zonder betaling van rechten, vergoedingen, tolgelden, belastingen en soortgelijke heffingen gebruik maken van openbare wegen, bruggen, veerponten, luchthavens en havens. EUFOR is niet vrijgesteld van betaling van een redelijke vergoeding voor gevraagde en ontvangen diensten.

Artikel 5

Door de gaststaat aan EUFOR verleende voorrechten en immuniteiten

1.   De faciliteiten van EUFOR zijn onschendbaar. Vertegenwoordigers van de gaststaat mogen deze alleen betreden met toestemming van de commandant van de door de EU geleide troepenmacht.

2.   De faciliteiten van EUFOR, alsmede het meubilair en andere goederen die zich daarin bevinden en de vervoermiddelen, genieten immuniteit van onderzoek, vordering, beslaglegging of executoriale maatregelen.

3.   EUFOR, zijn bezittingen en goederen, ongeacht waar deze zich bevinden en door wie ze worden gehouden, genieten immuniteit van iedere vorm van gerechtelijke procedure.

4.   Het archief en de documenten van EUFOR zijn te allen tijde en waar ze zich ook bevinden onschendbaar.

5.   De officiële briefwisseling van EUFOR is onschendbaar. Onder officiële briefwisseling wordt verstaan alle op de operatie en de functies ervan betrekking hebbende briefwisseling.

6.   Wat betreft aangekochte of ingevoerde goederen, verleende diensten en faciliteiten die EUFOR voor de operatie gebruikt, geniet EUFOR vrijstelling van alle nationale, regionale en gemeentelijke belastingen en heffingen en vergelijkbare rechten. EUFOR geniet geen vrijstelling van belastingen, heffingen en rechten die gelden als betaling van verleende diensten.

7.   De gaststaat laat alle voor de operatie bestemde goederen toe tot zijn grondgebied en verleent daarvoor vrijstelling van alle douanerechten, vergoedingen, tolgelden, belastingen en vergelijkbare heffingen, met uitzondering van kosten voor opslag, vervoer en andere geleverde diensten.

Artikel 6

Door de gaststaat verleende voorrechten en immuniteiten van het EUFOR-personeel

1.   Het EUFOR-personeel is gevrijwaard van enigerlei vorm van aanhouding of vrijheidsbeneming.

2.   De papieren, briefwisseling en bezittingen van EUFOR-personeel zijn onschendbaar, behalve in het geval van executoriale maatregelen die uit hoofde van lid 6 geoorloofd zijn.

3.   Het EUFOR-personeel geniet onder alle omstandigheden immuniteit ten aanzien van de rechtsmacht in strafzaken van de gaststaat.

Van deze immuniteit van EUFOR-personeel ten aanzien van de rechtsmacht in strafzaken kan door de betrokken zendstaat of EU-instelling afstand worden gedaan. Het afstand doen van de immuniteit dient altijd uitdrukkelijk kenbaar te worden gemaakt.

4.   Het EUFOR-personeel geniet immuniteit ten aanzien van de burger- en administratiefrechtelijke rechtsmacht van de gaststaat wanneer het gaat om uitspraken of geschriften en alle handelingen die het EUFOR-personeel verricht bij de uitoefening van zijn officiële functies. Indien tegen EUFOR-personeel een burgerlijke procedure wordt aangespannen voor een rechter van de gaststaat, worden de commandant van de door de EU geleide troepenmacht en de bevoegde autoriteit van de zendstaat of de EU-instelling onmiddellijk in kennis gesteld. Voordat de procedure voor de rechter wordt ingeleid, delen de commandant van de door de EU geleide troepenmacht en de bevoegde autoriteit van de zendstaat of EU-instelling de rechter mee of het EUFOR-personeel de handeling in kwestie heeft gepleegd tijdens de uitoefening van zijn officiële functies.

Indien dit het geval is, wordt de procedure niet ingeleid en gelden de bepalingen van artikel 15. Indien dit niet het geval is, kan de procedure worden voortgezet. De verklaring van de commandant van de door de EU geleide troepenmacht en de bevoegde autoriteit van de zendstaat of de EU-instelling is bindend voor de rechtsmacht van de gaststaat, die de verklaring niet kan aanvechten.

Indien EUFOR-personeel een procedure inleidt, kan het zich niet beroepen op immuniteit ten aanzien van de rechtsmacht wanneer er een tegenvordering wordt ingesteld die direct verband houdt met de hoofdvordering.

5.   EUFOR-personeel is niet verplicht als getuige op te treden.

6.   Tegen EUFOR-personeel mogen geen executoriale maatregelen worden genomen, behalve indien tegen EUFOR-personeel een burgerlijke procedure wordt ingeleid die geen verband houdt met zijn officiële functies. De bezittingen van EUFOR-personeel waarvan de commandant van de door de EU geleide troepenmacht heeft verklaard dat zij nodig zijn voor de vervulling van de officiële functies van het EUFOR-personeel, mogen niet in beslag worden genomen ter uitvoering van een vonnis, beslissing of bevel. In burgerlijke procedures gelden voor EUFOR-personeel geen beperking van de persoonlijke vrijheid, noch andere dwangmaatregelen.

7.   De immuniteit van het EUFOR-personeel ten aanzien van de rechtsmacht van de gaststaat houdt voor het personeel geen immuniteit in ten aanzien van de rechtsmacht van de respectieve zendstaten.

8.   Het EUFOR-personeel is ten aanzien van diensten die voor EUFOR zijn verleend, vrijgesteld van eventueel in de gaststaat geldende voorschriften op het terrein van de sociale zekerheid.

9.   Het EUFOR-personeel is vrijgesteld van elke vorm van belasting in de gaststaat over het salaris en de emolumenten die EUFOR of de zendstaten aan het personeel betalen, evenals van iedere belasting op inkomsten die van buiten de gaststaat worden ontvangen.

10.   De gaststaat laat de binnenkomst toe van goederen voor persoonlijk gebruik door EUFOR-personeel en verleent vrijstelling van alle douanerechten, belastingen en daarmee verband houdende heffingen, met uitzondering van heffingen voor opslag, vervoer en dergelijke diensten, een en ander in overeenstemming met eventueel door deze staat aan te nemen wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

De persoonlijke bagage van EUFOR-personeel wordt vrijgesteld van onderzoek, tenzij er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de bagage goederen bevat die niet bedoeld zijn voor persoonlijk gebruik door EUFOR-personeel of goederen waarvan de in- of uitvoer bij wet verboden is of onderworpen is aan quarantainebepalingen van de gaststaat. Onderzoek mag slechts plaatsvinden in aanwezigheid van het betrokken EUFOR-personeel of een gemachtigde vertegenwoordiger van EUFOR.

Artikel 7

Plaatselijk aangeworven personeel

Plaatselijk aangeworven personeel geniet slechts voorrechten en immuniteiten voorzover deze door de gaststaat worden toegestaan. De gaststaat moet zijn rechtsmacht over dit personeel evenwel uitoefenen op een wijze die de uitoefening van de functies van de operatie niet onnodig bemoeilijkt.

Artikel 8

Rechtsmacht in strafzaken

De bevoegde autoriteiten van een zendstaat mogen op het grondgebied van de gaststaat de rechtsmacht in strafzaken en de krijgstuchtrechtelijke rechtsmacht uitoefenen die hun door de wetgeving van de zendstaat verleend wordt met betrekking tot al het EUFOR-personeel dat onder het ter zake doende recht van de zendstaat valt.

Artikel 9

Uniform en wapens

1.   Voor het dragen van het uniform gelden de door de commandant van de door de EU geleide troepenmacht uitgevaardigde voorschriften.

2.   Het militair EUFOR-personeel mag wapens en munitie dragen, op voorwaarde dat de bevelen daarin voorzien.

Artikel 10

Steun van de gaststaat en het sluiten van contracten

1.   De gaststaat gaat ermee akkoord de EUFOR op verzoek bij te staan bij het vinden van geschikte faciliteiten.

2.   De gaststaat stelt in de mate van het mogelijke faciliteiten die zijn eigendom zijn, voorzover om deze faciliteiten verzocht wordt voor het verrichten van administratieve en operationele EUFOR-activiteiten, kosteloos ter beschikking.

3.   Binnen de grenzen van zijn middelen en mogelijkheden helpt de gaststaat bij het voorbereiden, opzetten, uitvoeren en ondersteunen van de operatie.

4.   In elk contract dat EUFOR in de gaststaat sluit wordt vastgelegd welk recht op het contract van toepassing is.

5.   In het contract kan worden bepaald dat bij geschillen die voortvloeien uit de toepassing van het contract de in artikel 15, leden 3 en 4, bedoelde procedure voor het beslechten van geschillen wordt gehanteerd.

Artikel 11

Veranderingen aan faciliteiten

1.   EUFOR mag faciliteiten bouwen, verbouwen of anderszins veranderen al naar gelang de operationele vereisten van EUFOR.

2.   De gaststaat verlangt van EUFOR geen compensatie voor deze bouwwerkzaamheden, verbouwingen of veranderingen.

Artikel 12

Overleden EUFOR-personeelsleden

1.   De commandant van de door de EU geleide troepenmacht mag passende regelingen treffen voor de repatriëring van overleden EUFOR-personeelsleden en hun persoonlijke bezittingen.

2.   Op overleden EUFOR-personeelsleden wordt geen lijkschouwing verricht zonder de instemming van de betrokken staat en de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van EUFOR en/of van de betrokken staat.

3.   De gaststaat en EUFOR verlenen elkaar alle medewerking om overleden EUFOR-personeelsleden zo spoedig mogelijk te repatriëren.

Artikel 13

Beveiliging van EUFOR en militaire politie

1.   EUFOR mag de nodige maatregelen nemen om de beveiliging van zijn faciliteiten, inclusief de voor oefeningen gebruikte faciliteiten, tegen iedere aanval of indringing van buitenaf te beschermen.

2.   De commandant van de door de EU geleide troepenmacht kan een militaire politie-eenheid instellen met het oog op de ordehandhaving binnen de EUFOR-faciliteiten.

3.   De militaire politie-eenheid mag, in overleg en in samenwerking met de militaire politie of de politie van de gaststaat, ook buiten deze faciliteiten optreden om de orde en tucht onder het EUFOR-personeel te handhaven.

Artikel 14

Communicatie

1.   EUFOR mag zend- en ontvangststations voor radiocommunicatie en satellietsystemen installeren en gebruiken. EUFOR overlegt met de bevoegde autoriteiten van de gaststaat teneinde conflicten te vermijden bij het gebruik van de nodige frequenties. De gaststaat verleent kosteloos toegang tot het frequentiespectrum.

2.   EUFOR heeft het recht op onbeperkte communicatie via radio (met inbegrip van satelliet-, cellulaire en draagbare systemen), telefoon, telegraaf, fax of anderszins, en om de noodzakelijke apparatuur voor de instandhouding van die communicatie binnen en tussen EUFOR-faciliteiten te installeren, inclusief het recht te voorzien in de voor de operatie benodigde kabels en grondverbindingen.

3.   EUFOR mag, wat de eigen installaties betreft, de nodige voorzieningen treffen voor het bezorgen van post aan en van EUFOR en/of EUFOR-personeel.

Artikel 15

Schadevorderingen bij overlijden, lichamelijk letsel en beschadiging of verlies van goederen

1.   EUFOR en EUFOR-personeel zijn niet aansprakelijk voor beschadiging of verlies van bezittingen van burgers of van de overheid die het gevolg zijn van activiteiten in verband met de bescherming van EUFOR.

2.   Om een minnelijke schikking te treffen, worden vorderingen bij beschadiging of verlies van bezittingen van burgers of van de overheid die niet onder lid 1 vallen, evenals vorderingen bij overlijden of lichamelijk letsel van personen en bij beschadiging of verlies van EUFOR-bezittingen, via de bevoegde autoriteiten van de gaststaat bij EUFOR ingediend indien het gaat om vorderingen van natuurlijke of rechtspersonen van de gaststaat, of bij de bevoegde autoriteiten van de gaststaat indien het gaat om vorderingen van EUFOR.

3.   Indien geen minnelijke schikking kan worden getroffen, wordt de vordering voorgelegd aan een vorderingencommissie die bestaat uit evenveel vertegenwoordigers van EUFOR en van de gaststaat. De vorderingen worden geregeld bij onderlinge overeenstemming.

4.   Indien binnen de vorderingencommissie geen minnelijke schikking wordt bereikt, wordt een geschil

a)

over vorderingen tot en met EUR 40 000 langs diplomatieke weg opgelost tussen de gaststaat en vertegenwoordigers van de EU,

b)

over vorderingen die het onder a) genoemde bedrag overstijgen, voorgelegd aan een scheidsgerecht waarvan de beslissingen bindend zijn.

5.   Het scheidsgerecht bestaat uit drie scheidsrechters waarvan er één wordt benoemd door de gaststaat, één door EUFOR en één door de gaststaat en EUFOR tezamen. Indien één van beide partijen niet binnen twee maanden een scheidsrechter benoemt of indien de gaststaat en EUFOR het niet eens kunnen worden over de benoeming van de derde scheidsrechter, wordt de scheidsrechter in kwestie benoemd door de president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

6.   EUFOR en de overheid van de gaststaat treffen een administratieve regeling waarin het mandaat van de vorderingencommissie en het scheidsgerecht worden vastgelegd, evenals de procedure die binnen deze twee instanties wordt gehanteerd en de voorwaarden voor het indienen van vorderingen.

Artikel 16

Contacten en geschillen

1.   Alle vraagstukken in verband met de toepassing van deze overeenkomst worden gezamenlijk besproken door vertegenwoordigers van EUFOR en de bevoegde autoriteiten van de gaststaat.

2.   Bij gebreke van een regeling worden geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst uitsluitend langs diplomatieke weg opgelost tussen de gaststaat en vertegenwoordigers van de EU.

Artikel 17

Overige bepalingen

1.   Wanneer in deze overeenkomst wordt verwezen naar de immuniteiten, voorrechten en rechten van EUFOR en het EUFOR-personeel, is de overheid van de gaststaat verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan en voor de naleving ervan door de bevoegde lokale autoriteiten van de gaststaat.

2.   Niets in deze overeenkomst is bedoeld of mag worden geïnterpreteerd als een afwijking van eventueel voor een EU-lidstaat of een andere staat die bijdraagt tot EUFOR geldende rechten uit hoofde van andere overeenkomsten.

Artikel 18

Uitvoeringsbepalingen

Ter uitvoering van deze overeenkomst kunnen operationele, administratieve en technische aangelegenheden worden behandeld in afzonderlijke regelingen die worden gesloten tussen de commandant van de door de EU geleide troepenmacht en de administratieve autoriteiten van de gaststaat.

Artikel 19

Inwerkingtreding en opzegging

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de dag waarop ze wordt ondertekend en blijft van kracht tot de door EUFOR opgegeven datum van vertrek van het laatste element en het laatste personeelslid van EUFOR.

2.   Onverminderd lid 1 worden de bepalingen in artikel 4, lid 8, artikel 5, leden 1-3, 6 en 7, artikel 6, leden 1, 3, 4, 6 en 8-10, artikel 10, lid 2, artikel 11 en artikel 15 geacht te zijn toegepast vanaf de datum waarop het eerste EUFOR-personeel is ingezet indien deze datum eerder viel dan de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.

3.   Deze overeenkomst kan worden gewijzigd op basis van schriftelijke onderlinge overeenstemming tussen de partijen.

4.   De opzegging van deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de rechten of verplichtingen die voortvloeien uit de uitvoering van de overeenkomst vóór de opzegging ervan.

Gedaan te Libreville, op 16 juni 2006, in vier in het Frans gestelde oorspronkelijke exemplaren

Voor de Europese Unie

Voor de gaststaat


(1)  PB L 116 van 29.4.2006, blz. 98.