ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 184

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
6 juli 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1021/2006 van de Commissie van 5 juli 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1022/2006 van de Commissie van 5 juli 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1071/2005 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1023/2006 van de Commissie van 5 juli 2006 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 958/2003 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Besluit 2003/286/EG van de Raad wat betreft de concessies in de vorm van communautaire tariefcontingenten voor bepaalde graanproducten van oorsprong uit de Republiek Bulgarije, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2809/2000

5

 

*

Verordening (EG) nr. 1024/2006 van de Commissie van 5 juli 2006 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 573/2003 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Besluit 2003/18/EG van de Raad wat betreft de concessies in de vorm van communautaire tariefcontingenten voor bepaalde graanproducten van oorsprong uit Roemenië, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2809/2000

7

 

 

Verordening (EG) nr. 1025/2006 van de Commissie van 5 juli 2006 houdende vaststelling van het definitieve eenheidsbedrag van de restitutie, en van het percentage in de sector groenten en fruit afgegeven uitvoercertificaten van het B-stelsel (tomaten, sinaasappelen, citroenen en appelen)

9

 

 

Verordening (EG) nr. 1026/2006 van de Commissie van 5 juli 2006 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt in het kader van het in Verordening (EG) nr. 969/2006 bedoelde communautaire tariefcontingent voor de invoer van maïs uit derde landen

11

 

*

Verordening (EG) nr. 1027/2006 van de Europese Centrale Bank van 14 juni 2006 betreffende de statistische rapportagevereisten ten aanzien van postcheque- en girodiensten die deposito’s aantrekken van in het eurogebied ingezetenen, niet-monetaire financiële instellingen (ECB/2006/8)

12

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 5 mei 2006 inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

25

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

26

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Besluit van de Raad van 21 november 2005 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens

34

Overeenkomst tussen de Republiek IJsland en de Europese Unie inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens

35

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2006/468/GBVB van de Raad van 5 juli 2006 tot verlenging en herziening van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Sudan

38

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

6.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/1


VERORDENING (EG) Nr. 1021/2006 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 5 juli 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

67,5

204

28,7

999

48,1

0707 00 05

052

81,0

999

81,0

0709 90 70

052

91,1

999

91,1

0805 50 10

388

56,4

528

55,5

999

56,0

0808 10 80

388

84,2

400

113,4

404

102,8

508

86,5

512

76,0

524

54,3

528

78,9

720

115,7

800

145,8

804

97,3

999

95,5

0808 20 50

388

112,2

512

95,3

528

84,9

720

39,0

999

82,9

0809 10 00

052

190,0

999

190,0

0809 20 95

052

314,6

068

107,3

608

218,2

999

213,4

0809 40 05

624

146,3

999

146,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


6.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/3


VERORDENING (EG) Nr. 1022/2006 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1071/2005 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad van 19 december 2000 betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt (1), en met name op artikel 4, artikel 5, lid 1, en artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2826/2000 zijn de criteria vastgesteld voor de selectie van de thema’s en producten die in aanmerking komen voor voorlichtings- en afzetbevorderingsacties op de binnenmarkt. De lijst van deze thema's en producten is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1071/2005 van de Commissie (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2826/2000 moeten voor elk van de in aanmerking genomen sectoren of producten strategieën worden vastgesteld die de algemene richtsnoeren omvatten voor de in deze sectoren te realiseren campagnes. De richtsnoeren voor de in aanmerking te nemen sectoren en producten staan in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1071/2005.

(3)

De sector vlees van pluimvee is door de recente vogelgriepcrisis gedestabiliseerd, aangezien de vertrouwenscrisis die daardoor bij de consumenten is ontstaan, heeft geleid tot een aanzienlijke daling van de consumptie. Het lijkt derhalve opportuun te bepalen dat in deze sector voorlichtings- en/of afzetbevorderingsacties moeten kunnen worden gehouden met het oog op het duurzame herstel van het vertrouwen van de consument, met name via adequate voorlichting.

(4)

Vlees van pluimvee moet dus worden opgenomen in de lijst van producten waarvoor verkoopbevordering nodig is en er moeten ook strategieën worden vastgesteld die de algemene richtsnoeren omvatten voor de in die sector te voeren campagnes.

(5)

Verordening (EG) nr. 1071/2005 moet derhalve worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het gezamenlijke Comité van beheer „Afzetbevordering van landbouwproducten”,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1071/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage I wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

vlees van pluimvee”.

2)

Aan bijlage II wordt de tekst van de bijlage bij de onderhavige verordening toegevoegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 328 van 23.12.2000, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2060/2004 (PB L 357 van 2.12.2004, blz. 3).

(2)  PB L 179 van 11.7.2005, blz. 1.


BIJLAGE

Aan bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1071/2005 worden de navolgende richtsnoeren ten aanzien van pluimveevlees toegevoegd:

„PLUIMVEEVLEES

1.   Algemene analyse van de situatie

De vertrouwenscrisis die bij de consument ten aanzien van pluimveevlees is ontstaan als gevolg van de aandacht in de media voor de vogelgriep heeft geresulteerd in een aanzienlijke daling van de consumptie. Het vertrouwen van de consument in pluimveevlees van communautaire oorsprong moet derhalve worden versterkt.

Daartoe moet objectieve informatie worden verstrekt over de communautaire productiesystemen (handelsnormen) en de daarmee gepaard gaande controles die bovenop de algemene regelgeving over controles en voedselveiligheid moeten worden verricht.

2.   Doelstellingen

De voorlichtings- en verkoopbevorderingscampagnes beperken zich tot in de EU geproduceerde producten.

De campagnes moeten gericht zijn op:

het verstrekken van objectieve en volledige informatie over de communautaire en de nationale productiesystemen voor pluimveevleesproducten; de consument moet met name volledig en nauwkeurig worden geïnformeerd over de handelsnormen;

het informeren van de consument over de verscheidenheid en de organoleptische kwaliteit en de voedingswaarde van pluimveevlees;

de aandacht van de consument vestigen op de traceerbaarheid van pluimveevlees.

3.   Belangrijkste doelgroepen

Consumenten en consumentenverenigingen

Voor de inkopen van huishoudens verantwoordelijke personen

Instellingen (restaurants, ziekenhuizen, scholen, enz.)

Distributeurs en verenigingen van distributeurs

Pers en opiniemakers.

4.   Belangrijkste boodschappen

Voor pluimveevlees dat op het grondgebied van de EU in de handel wordt gebracht, bestaat communautaire regelgeving voor wat betreft de hele keten van productie en slacht tot bij de consument.

Er worden veiligheidsmaatregelen toegepast, met inbegrip van controles.

Algemeen advies met betrekking tot hygiëne bij het omgaan met levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

5.   Belangrijkste hulpmiddelen

Internet

PR met de media en reclame (wetenschappelijke en gespecialiseerde pers, vrouwenbladen en culinaire bladen)

Contacten met consumentenverenigingen

Audiovisuele media

Drukwerk (folders, brochures, enz.)

Voorlichting bij verkooppunten.

6.   Looptijd en reikwijdte van de programma's

De programma's moeten ten minste een nationaal bereik hebben of meerdere lidstaten bestrijken.

12 tot 24 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma's waarin voor iedere fase gemotiveerde doelstellingen zijn omschreven.”


6.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/5


VERORDENING (EG) Nr. 1023/2006 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2006

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 958/2003 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Besluit 2003/286/EG van de Raad wat betreft de concessies in de vorm van communautaire tariefcontingenten voor bepaalde graanproducten van oorsprong uit de Republiek Bulgarije, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2809/2000

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Besluit 2003/286/EG van de Raad van 8 april 2003 inzake de sluiting van een Protocol tot aanpassing van de handelsaspecten van de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds, in verband met de resultaten van de onderhandelingen over nieuwe wederzijdse landbouwconcessies (1), en met name op artikel 3, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Besluit 2003/286/EG heeft de Gemeenschap zich ertoe verbonden voor elk verkoopseizoen tariefcontingenten voor invoer tegen nulrecht vast te stellen voor tarwe, mengkoren, tarwegluten en voor maïs van oorsprong uit de Republiek Bulgarije.

(2)

Rekening houdend met de bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 958/2003 van de Commissie (2) opgedane ervaring moeten enkele bepalingen van die verordening worden verduidelijkt en vereenvoudigd.

(3)

Teneinde erop toe te zien dat de door eenzelfde marktdeelnemer aangevraagde hoeveelheden reële hoeveelheden zijn, moet nader worden bepaald dat een marktdeelnemer slechts één enkele invoercertificaataanvraag per betrokken periode mag indienen en moet ook worden voorzien in een sanctie in geval van niet-naleving van deze verplichting.

(4)

Verordening (EG) nr. 958/2003 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 958/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Een marktdeelnemer mag slechts één enkele vraag voor een invoercertificaat per betrokken periode als bedoeld in artikel 2, lid 1, indienen. Wanneer een marktdeelnemer meer dan één aanvraag indient, worden al zijn aanvragen afgewezen en worden de bij het indienen van de aanvragen gestelde zekerheden verbeurd ten gunste van de betrokken lidstaat.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De aanvragen voor invoercertificaten worden op de tweede maandag van elke maand uiterlijk om 13.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) bij de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat ingediend.

De aanvrager dient zijn certificaataanvraag in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is geregistreerd in het kader van de BTW-regeling.

In elke certificaataanvraag moet een hoeveelheid zijn vermeld die de voor de invoer van het betrokken product in het betrokken verkoopseizoen beschikbare hoeveelheid niet overschrijdt.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Indien de som van de sinds het begin van het verkoopseizoen voor elk betrokken product toegekende hoeveelheden en de in lid 2 bedoelde hoeveelheid het contingent voor het betrokken verkoopseizoen overschrijdt, stelt de Commissie uiterlijk op de derde werkdag na de indiening van de aanvragen één enkele toekenningscoëfficiënt vast die moet worden toegepast op alle aangevraagde hoeveelheden.”;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Na de eventuele toepassing van de overeenkomstig lid 3 vastgestelde toekenningscoëfficiënten, geven de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op de vierde werkdag volgende op de dag van indiening van de aanvraag, de invoercertificaten af voor de overeenkomstig lid 2 aan de Commissie meegedeelde aanvragen.

Op de dag van afgifte van de invoercertificaten, uiterlijk om 18.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de Commissie langs elektronische weg, volgens het in de bijlage vastgestelde model, de totale hoeveelheid mee die wordt verkregen door optelling van de hoeveelheden waarvoor op die dag invoercertificaten zijn afgegeven.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 102 van 24.4.2003, blz. 60.

(2)  PB L 136 van 4.6.2003, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1046/2005 (PB L 172 van 5.7.2005, blz. 79).


6.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/7


VERORDENING (EG) Nr. 1024/2006 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2006

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 573/2003 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Besluit 2003/18/EG van de Raad wat betreft de concessies in de vorm van communautaire tariefcontingenten voor bepaalde graanproducten van oorsprong uit Roemenië, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2809/2000

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Besluit 2003/18/EG van de Raad van 19 december 2002 inzake de sluiting van een protocol tot aanpassing van de handelsaspecten van de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, in verband met de resultaten van de onderhandelingen over nieuwe wederzijdse landbouwconcessies (1), en met name op artikel 3, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Besluit 2003/18/EG heeft de Gemeenschap zich ertoe verbonden voor elk verkoopseizoen tariefcontingenten voor invoer tegen nulrecht vast te stellen voor tarwe en mengkoren en voor maïs van oorsprong uit Roemenië.

(2)

Rekening houdend met de bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 573/2003 van de Commissie (2) opgedane ervaring moeten enkele bepalingen van die verordening worden verduidelijkt en vereenvoudigd.

(3)

Teneinde erop toe te zien dat de door eenzelfde marktdeelnemer aangevraagde hoeveelheden reële hoeveelheden zijn, moet nader worden bepaald dat een marktdeelnemer slechts één enkele invoercertificaataanvraag per betrokken periode mag indienen en moet ook worden voorzien in een sanctie in geval van niet-naleving van deze verplichting.

(4)

Verordening (EG) nr. 573/2003 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 573/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel 1bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1bis

Een marktdeelnemer mag slechts één enkele vraag voor een invoercertificaat per betrokken periode als bedoeld in artikel 2, lid 1, indienen. Wanneer een marktdeelnemer meer dan één aanvraag indient, worden al zijn aanvragen afgewezen en worden de bij het indienen van de aanvragen gestelde zekerheden verbeurd ten gunste van de betrokken lidstaat.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De aanvragen voor invoercertificaten worden op de tweede maandag van elke maand uiterlijk om 13.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) bij de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat ingediend.

De aanvrager dient zijn certificaataanvraag in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is geregistreerd in het kader van de BTW-regeling.

In elke certificaataanvraag moet een hoeveelheid zijn vermeld die de voor de invoer van het betrokken product in het betrokken verkoopseizoen beschikbare hoeveelheid niet overschrijdt.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Indien de som van de sinds het begin van het verkoopseizoen voor elk betrokken product toegekende hoeveelheden en de in lid 2 bedoelde hoeveelheid het contingent voor het betrokken verkoopseizoen overschrijdt, stelt de Commissie uiterlijk op de derde werkdag na de indiening van de aanvragen één enkele toekenningscoëfficiënt vast die moet worden toegepast op alle aangevraagde hoeveelheden.”.

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Na de eventuele toepassing van de overeenkomstig lid 3 vastgestelde toekenningscoëfficiënten, geven de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op de vierde werkdag volgende op de dag van indiening van de aanvraag, de invoercertificaten af voor de overeenkomstig lid 2 aan de Commissie meegedeelde aanvragen.

Op de dag van afgifte van de invoercertificaten, uiterlijk om 18 uur (plaatselijke tijd Brussel) delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de Commissie langs elektronische weg, volgens het in de bijlage vastgestelde model, de totale hoeveelheid mee die wordt verkregen door optelling van de hoeveelheden waarvoor op die dag invoercertificaten zijn afgegeven.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 8 van 14.1.2003, blz. 18.

(2)  PB L 82 van 29.3.2003, blz. 25. Verordening gewijzigd door Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


6.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/9


VERORDENING (EG) Nr. 1025/2006 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2006

houdende vaststelling van het definitieve eenheidsbedrag van de restitutie, en van het percentage in de sector groenten en fruit afgegeven uitvoercertificaten van het B-stelsel (tomaten, sinaasappelen, citroenen en appelen)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1961/2001 van de Commissie van 8 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad wat de toekenning van uitvoerrestituties in de sector groenten en fruit betreft (2), en met name op artikel 6, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 557/2006 van de Commissie (3) zijn de indicatieve hoeveelheden vastgesteld waarvoor uitvoercertificaten van het B-stelsel kunnen worden afgegeven.

(2)

Het is dienstig om voor de certificaten van het B-stelsel die in de periode van 16 mei tot 30 juni 2006 voor tomaten, sinaasappelen, citroenen en appelen, het definitieve eenheidsbedrag van de restitutie vast te stellen op het niveau van het indicatieve eenheidsbedrag en om het op de gevraagde hoeveelheden toe te passen afgiftepercentage vast te stellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de uitvoercertificaataanvragen van het B-stelsel die op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 557/2006 zijn ingediend in de periode van 16 mei tot 30 juni 2006, worden de afgiftepercentages en de eenheidsbedragen van de restitutie die van toepassing zijn, vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 268 van 9.10.2001, blz. 8. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).

(3)  PB L 98 van 6.4.2006, blz. 65.


BIJLAGE

Op de gevraagde hoeveelheden toe te passen afgiftepercentage en eenheidsbedrag van de restitutie, van toepassing op certificaten van het B-stelsel die in de periode van 16 mei tot 30 juni 2006 zijn aangevraagd (tomaten, sinaasappelen, citroenen en appelen)

Product

Eenheidsbedrag van de restitutie

(EUR/t nettogewicht)

Op de gevraagde hoeveelheden toe te passen afgiftepercentage

Tomaten

30

100 %

Sinaasappelen

39

100 %

Citroenen

60

100 %

Appelen

33

100 %


6.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/11


VERORDENING (EG) Nr. 1026/2006 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2006

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt in het kader van het in Verordening (EG) nr. 969/2006 bedoelde communautaire tariefcontingent voor de invoer van maïs uit derde landen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 969/2006 van de Commissie van 29 juni 2006 betreffende de opening en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor de invoer van maïs uit derde landen (2), en met name op artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 969/2006 is een jaarlijks tariefcontingent geopend voor de invoer van 242 074 ton maïs (volgnummer 09.4131).

(2)

Bij artikel 11 van Verordening (EG) nr. 969/2006 is de hoeveelheid van tranche 2 voor de periode van 1 juli tot en met 31 december 2006 vastgesteld op 242 074 ton.

(3)

De hoeveelheden die overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 969/2006 uiterlijk maandag 3 juli 2006 om 13.00 u (plaatselijke tijd Brussel) zijn aangevraagd, overschrijden de beschikbare hoeveelheid. Derhalve moet een op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt worden vastgesteld waarmee wordt bepaald in hoeverre de certificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Elke invoercertificaataanvraag voor het contingent voor maïs, die uiterlijk maandag 3 juli 2006 om 13.00 u (plaatselijke tijd Brussel) overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 969/2006 is ingediend en aan de Commissie is meegedeeld, wordt ingewilligd tot 0,46439 % van de gevraagde hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 176 van 30.6.2006, blz. 44.


6.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/12


VERORDENING (EG) Nr. 1027/2006 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 14 juni 2006

betreffende de statistische rapportagevereisten ten aanzien van postcheque- en girodiensten die deposito’s aantrekken van in het eurogebied ingezetenen, niet-monetaire financiële instellingen

(ECB/2006/8)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (1), inzonderheid op artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2533/98 bepaalt in artikel 2, lid 1, dat, ter vervulling van haar rapportagevereisten, de Europese Centrale Bank (ECB), bijgestaan door de nationale centrale banken (NCB’s), bevoegd is tot het verzamelen van statistische gegevens binnen de grenzen van de referentiepopulatie van informatieplichtigen en van hetgeen nodig is om de taken van het Europees Stelsel van centrale banken uit te voeren. Artikel 2, lid 2, onder b), bepaalt voorts dat postcheque- en girodiensten (POGI’s) behoren tot de referentiepopulatie van informatieplichtigen, voorzover zulks nodig is ter vervulling van de rapportagevereisten van de ECB inzake onder meer monetaire en bancaire statistieken.

(2)

Verordening (EG) nr. 2423/2001 van de Europee Centrale Bank van 22 november 2001 met betrekking tot de geconsolideerde balans van de sector monetaire financiële instellingen (ECB/2001/13) (2) werd vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 2533/98. Luidens artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2423/2001 (ECB/2001/13) bestaat de werkelijke populatie van informatieplichtigen uit de monetaire financiële instellingen (MFI's) die ingezetenen zijn van de deelnemende lidstaten.

(3)

De monetaire aggregaten van het eurogebied en hun tegenposten worden voornamelijk afgeleid uit de MFI-balansgegevens die zijn verzameld uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2423/2001 (ECB/2001/13). De monetaire aggregaten van het eurogebied omvatten evenwel niet alleen monetaire verplichtingen van MFI’s ten aanzien van niet-MFI-ingezetenen van het eurogebied, met uitzondering van de centrale overheid, maar eveneens monetaire verplichtingen van de centrale overheid ten aanzien van niet-MFI-ingezetenen van het eurogebied, met uitzondering van de centrale overheid. Om die reden worden aanvullende statistische gegevens inzake depositoverplichtingen van de centrale overheid en door de centrale overheid aangehouden liquiditeiten en effecten die door MFI’s zijn uitgegeven, momenteel verzameld uit hoofde van Richtsnoer 2003/652/EG van de Europese Centrale Bank van 6 februari 2003 inzake bepaalde statistische rapportagevereisten van de Europese Centrale Bank en de rapportageprocedures voor statistische informatie van de nationale centrale banken met betrekking tot monetaire en bancaire statistieken (ECB/2003/2) (3).

(4)

In een aantal van de deelnemende lidstaten maken POGI’s niet langer deel uit van de sector centrale overheid in het Europese systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (het ESR 95) (4) en hebben niet als enige taak het ontvangen van deposito’s in naam van hun ministeries van Financiën, maar mogen deposito’s voor eigen rekening aantrekken. Derhalve is het niet langer mogelijk statistische gegevens inzake dergelijke deposito’s binnen het kader van Richtsnoer 2003/652/EG (ECB/2003/2) te rapporteren.

(5)

POGI’s die deposito’s aantrekken, verrichten in dit opzicht werkzaamheden die met werkzaamheden van MFI’s vergelijkbaar zijn. Op beide soorten entiteiten dienen vergelijkbare statistische rapportagevereisten van toepassing te zijn, voorzover deze vereisten voor hun werkzaamheden relevant zijn.

(6)

Om een dergelijke geharmoniseerde behandeling en de beschikbaarheid van statistische gegevens inzake door POGI’s aangetrokken deposito’s te verzekeren, is het vereist een nieuwe verordening vast te stellen die aan deze entiteiten rapportagevereisten oplegt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In deze verordening:

hebben de termen „deelnemende lidstaat”, „informatieplichtigen” en „ingezetene” dezelfde betekenis zoals gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2533/98;

wordt bedoeld met „POGI”: een postkantoor dat behoort tot de sector „niet-financiële vennootschappen” (sector 11 van het ESR 95), en, in aanvulling op postale diensten, deposito’s aantrekt van niet-MFI-ingezetenen van het eurogebied, teneinde voor hun deposanten overmakingsdiensten te verrichten.

Artikel 2

Werkelijke populatie van informatieplichtigen

1.   De werkelijke populatie van informatieplichtigen bestaat uit de POGI's die ingezetenen zijn van de deelnemende lidstaten.

2.   De directie van de ECB kan een lijst van onder deze verordening vallende POGI’s opzetten en bijhouden. De NCB’s en de ECB maken deze lijst, en de herzieningen ervan, op passende wijze toegankelijk voor de betrokken POGI’s, waaronder via elektronische weg, het internet of, op verzoek van de betrokken POGI’s, in gedrukte vorm. Deze lijst dient uitsluitend ter informatie. Ingeval de meest recent beschikbare versie van de lijst onjuist is, legt de ECB echter geen sancties op aan POGI’s die niet naar behoren aan hun rapportageverplichtingen hebben voldaan voorzover deze te goeder trouw afgingen op de onjuiste lijst.

3.   NCB’s kunnen POGI’s vrijstellen van het vereiste om statistische gegevens te rapporteren uit hoofde van deze verordening, indien uit andere beschikbare bronnen de vereiste statistische gegevens reeds worden verzameld. De NCB’s controleren op gepaste tijden of aan deze voorwaarde is voldaan en in overeenstemming met de ECB verlenen zij indien nodig een vrijstelling, of trekken deze in, zulks vanaf het begin van het jaar.

Artikel 3

Statistische rapportageverplichtingen

1.   De werkelijke populatie van informatieplichtigen rapporteert maandelijkse statistische gegevens in termen van standen inzake haar balans per maandultimo aan de NCB van de deelnemende lidstaat, waarvan de POGI ingezetene is.

2.   De uit hoofde van deze verordening vereiste, in de bijlagen I en II opgenomen statistische gegevens betreffen door een POGI voor eigen rekening uitgevoerde werkzaamheden.

3.   De uit hoofde van deze verordening vereiste statistische gegevens worden gerapporteerd met inachtneming van de minimumnormen voor transmissie, nauwkeurigheid, conceptuele naleving en herzieningen, zoals vastgelegd in bijlage III.

4.   De NCB’s definiëren en passen de door de werkelijke populatie van informatieplichtigen te volgen rapportageprocedures toe overeenkomstig nationale kenmerken. De NCB’s verzekeren dat deze rapportageprocedures de uit hoofde van deze verordening vereiste statistische gegevens opleveren en een nauwkeurige controle mogelijk maken van de naleving van de minimumnormen voor transmissie, nauwkeurigheid, conceptuele naleving en herzieningen zoals vastgelegd in bijlage III.

5.   In het geval van een fusie of splitsing dan wel een andere vorm van reorganisatie die de naleving van zijn statistische verplichtingen kan raken, stelt de betreffende informatieplichtige, zodra het voornemen tot het uitvoeren van een dergelijke rechtshandeling openbaar geworden is en tijdig voordat de fusie, de splitsing of de reorganisatie van kracht wordt, de betreffende NCB in kennis van de voorgenomen procedures ter nakoming van de in deze verordening neergelegde statistische informatieverplichtingen.

Artikel 4

Tijdigheid

De NCB’s versturen de krachtens artikel 3, leden 1 en 2, gerapporteerde statistische gegevens naar de ECB aan het einde van de vijftiende werkdag volgende op het einde van de maand waarop zij betrekking hebben. De NCB’s bepalen wanneer zij deze gegevens van de informatieplichtigen moeten ontvangen om aan deze termijn te kunnen voldoen.

Artikel 5

Boekhoudkundige regels

1.   Met inachtneming van de leden 2 en 3 zijn de boekhoudkundige regels die POGI’s voor rapportagedoeleinden uit hoofde van deze verordening volgen, neergelegd in de nationale omzetting van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (5), alsook in enige andere internationale boekhoudnorm, telkens voorzover deze op POGI’s van toepassing zijn. Onverminderd de heersende administratieve praktijken en salderingsregelingen in de deelnemende lidstaten worden alle financiële activa en passiva voor statistische doeleinden gerapporteerd op een brutobasis.

2.   Depositoverplichtingen en leningen worden op brutobasis tegen het nominale per maandultimo uitstaande bedrag gerapporteerd. Het nominale bedrag is het bedrag van de hoofdsom dat een debiteur contractueel aan de crediteur dient terug te betalen.

3.   NCB’s kunnen rapportage van leningen, waarvoor voorzieningen zijn getroffen, zonder deze voorzieningen toestaan, alsook de rapportage van overgenomen leningen tegen de ten tijde van de acquisitie overeengekomen prijs, op voorwaarde dat alle ingezetene informatieplichtigen deze rapportagepraktijken toepassen en ze inzake de statistische waardering van leningen noodzakelijk zijn voor het handhaven van continuïteit ten aanzien van de gegevens die werden gerapporteerd voor aan januari 2005 voorafgaande perioden.

Artikel 6

Verificatie en gedwongen verzameling

Het recht tot verificatie of gedwongen verzameling van de gegevens die informatieplichtigen overeenkomstig de in deze verordening neergelegde statistische rapportageverplichtingen verstrekken, wordt uitgeoefend door de NCB's, onverminderd het recht van de ECB om deze rechten zelf uit te oefenen. Dit recht wordt met name uitgeoefend wanneer een POGI die behoort tot de werkelijke populatie van informatieplichtigen, niet voldoet aan de minimumnormen voor transmissie, nauwkeurigheid, conceptuele naleving en herzieningen, zoals omschreven in bijlage III.

Artikel 7

Slotbepalingen

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Frankfurt am Main, 14 juni 2006.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De President van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(2)  PB L 333 van 17.12.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2181/2004 (ECB/2004/21) (PB L 371 van 18.12.2004, blz. 42).

(3)  PB L 241 van 26.9.2003, blz. 1. Richtsnoer laatstelijk gewijzigd bij Richtsnoer 2005/326/EG (ECB/2005/4) (PB L 109 van 29.4.2005, blz. 6).

(4)  Zoals vastgesteld door de Raad van de Europese Unie in zijn Verordening (EG) nr. 2223/96 van 25 juni 1996 betreffende het Europees Systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1267/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 180 van 18.7.2003, blz. 1).

(5)  PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1.


BIJLAGE I

Image

Image

Image


BIJLAGE II

DEFINITIES IN VERBAND MET DE STATISTISCHE RAPPORTAGEVEREISTEN

Algemene definities

POGI’s consolideren voor statistische doeleinden de werkzaamheden van al hun op hetzelfde nationale grondgebied gevestigde kantoren (maatschappelijke zetel of hoofdkantoor en/of bijkantoren). Voor de statistische rapportages is grensoverschrijdende consolidatie niet toegestaan.

Indien een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen op hetzelfde nationale grondgebied gevestigde POGI’s zijn, is het de moedermaatschappij toegestaan in haar statistische rapportages de werkzaamheden van deze dochterondernemingen te consolideren. Dochterondernemingen zijn afzonderlijke rechtspersoonlijkheid bezittende entiteiten waarin een andere entiteit een meerderheidsbelang of een belang van 100 % heeft, terwijl bijkantoren juridisch onzelfstandige (geen rechtspersoonlijkheid bezittende) entiteiten zijn die volledig eigendom zijn van de moedermaatschappij.

Indien een POGI bijkantoren op het grondgebied van de andere deelnemende lidstaten heeft, beschouwt de maatschappelijke zetel of het hoofdkantoor in een gegeven deelnemende lidstaat de posities ten aanzien van al deze bijkantoren als posities ten aanzien van ingezetenen in de andere deelnemende lidstaten. Een in een gegeven deelnemende lidstaat gevestigd bijkantoor beschouwt daarentegen de posities ten aanzien van de maatschappelijke zetel of het hoofdkantoor of andere bijkantoren van dezelfde instelling die zijn gevestigd op het grondgebied van andere deelnemende lidstaten, als posities ten aanzien van ingezetenen in andere deelnemende lidstaten.

Indien een POGI bijkantoren buiten het grondgebied van de deelnemende lidstaten heeft, beschouwt de maatschappelijke zetel of het hoofdkantoor in een gegeven deelnemende lidstaat de posities ten aanzien van al deze bijkantoren als posities ten aanzien van ingezetenen in de rest van de wereld. Een in een gegeven deelnemende lidstaat gevestigd bijkantoor beschouwt daarentegen de posities ten aanzien van de maatschappelijke zetel of het hoofdkantoor of andere bijkantoren van dezelfde instelling die zijn gevestigd buiten het grondgebied van andere deelnemende lidstaten, als posities ten aanzien van ingezetenen in de rest van de wereld.

In zogenaamde offshore financiële centra gevestigde POGI’s worden statistisch behandeld als ingezetenen van het grondgebied waar de centra zijn gevestigd.

Definities van sectoren

Het ESR 95 stelt de norm voor de sectorindeling. Tegenpartijen van POGI’s op het grondgebied van de deelnemende lidstaten worden bepaald aan de hand van hun binnenlandse sector of institutionele classificatie conform de Lijst van MFI’s voor statistische doeleinden en de leidraad voor de statistische classificatie van klanten die wordt verschaft door het Sectorhandboek voor de monetaire en bancaire statistieken (Guidance for the statistical classification of customers), dat classificatieprincipes volgt die, voorzover mogelijk, overeenkomen met ESR 95.

„MFI’s” omvatten de volgende sectoren en subsectoren:

—   monetaire financiële instellingen (MFI's): ingezeten kredietinstellingen zoals gedefinieerd in communautaire wetgeving, en andere ingezeten financiële instellingen die er hun bedrijf van maken deposito’s en/of nauwe substituten van deposito’s aan te trekken van andere instellingen dan MFI’s, en voor eigen rekening (ten minste in economische zin) krediet te verstrekken en/of te beleggen in effecten;

—   kredietinstellingen: zoals gedefinieerd in communautaire wetgeving (1), a) een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek (2) aantrekken van deposito's of van andere terug te betalen gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening, of b) een instelling voor elektronisch geld zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (3);

—   centrale banken: de centrale banken van de deelnemende lidstaten en de ECB;

—   geldmarktfondsen: die instellingen voor collectieve belegging waarvan, in termen van liquiditeit, de participaties nauwe substituten voor deposito's vormen en die voornamelijk beleggen in geldmarktinstrumenten en/of in aandelen/participaties van geldmarktfondsen en/of in andere overdraagbare schuldinstrumenten met een resterende looptijd tot en met één jaar en/of in bankdeposito's, en/of die een rendementsniveau nastreven dat dicht bij de geldende rente op geldmarktinstrumenten ligt;

—   overige monetaire financiële instellingen: overige ingezeten financiële instellingen die voldoen aan de MFI-definitie, afgezien van de aard van hun werkzaamheden.

Buiten de lidstaten gevestigde bankinstellingen worden aangeduid als „banken” in plaats van MFI’s. Evenzo heeft de term „niet-MFI” alleen betrekking op de lidstaten; voor andere landen wordt de term „niet-banken” gebruikt. „Niet-MFI's” omvatten de volgende sectoren en subsectoren:

—   overheid: ingezeten eenheden met als hoofdfunctie het voortbrengen van niet-marktgoederen en -diensten bestemd voor individueel of collectief gebruik en/of de herverdeling van het nationale inkomen en het nationale vermogen (ESR 95, paragrafen 2.68-2.70),

—   centrale overheid: bestuursinstellingen van de staat en andere centrale instellingen waarvan de bevoegdheid zich over het gehele economische gebied uitstrekt, met uitzondering van de wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen (ESR 95, paragraaf 2.71);

—   deelstaatoverheid: afzonderlijke institutionele eenheden die bepaalde overheidsfuncties op een lager niveau dan de centrale overheid en op een hoger niveau dan de institutionele eenheden van de lagere overheid uitoefenen, met uitzondering van de wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen (ESR 95, paragraaf 2.72);

—   lagere overheid: instellingen van openbaar bestuur waarvan de bevoegdheid zich slechts tot een lokaal gedeelte van het economische gebied uitstrekt, met uitzondering van de plaatselijke wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen (ESR 95, paragraaf 2.73);

—   wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen: institutionele eenheden op centraal, deelstaat- en lokaal niveau waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het verstrekken van sociale uitkeringen (ESR 95, paragraaf 2.74).

De overige ingezetenen, i.e. niet-MFI’s-ingezetenen met uitzondering van de overheid omvatten:

—   overige financiële intermediairs + financiële hulpbedrijven: niet-monetaire financiële vennootschappen en quasivennootschappen (met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen) met als hoofdfunctie financiële intermediatie door het aangaan van verplichtingen anders dan in de vorm van valuta's, deposito's en/of daarmee vergelijkbare financiële titels bij andere institutionele eenheden dan MFI's (ESR 95, paragrafen 2.53-2.56). Omvat ook financiële hulpbedrijven bestaande uit alle financiële vennootschappen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie het verlenen van financiële hulpdiensten (ESR 95, paragrafen 2.57-2.59);

—   verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen: niet-monetaire financiële vennootschappen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie ten gevolge van risicospreiding (ESR 95, paragrafen 2.60-2.67);

—   niet-financiële vennootschappen: vennootschappen en quasivennootschappen die zich niet bezighouden met financiële intermediatie, maar waarvan de hoofdfunctie bestaat uit het produceren van marktgoederen en niet-financiële diensten (ESR 95, paragrafen 2.21-2.31);

—   huishoudens: personen of groepen van personen, in de hoedanigheid van consument en in de hoedanigheid van producent van goederen en niet-financiële diensten voor uitsluitend eigen consumptie, alsook in de hoedanigheid van producent van marktgoederen en niet-financiële en financiële diensten mits hun activiteiten niet worden uitgeoefend door quasivennootschappen. De sector omvat tevens instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, met als hoofdfunctie de productie van niet-marktgoederen en -diensten bestemd voor bepaalde groepen huishoudens (ESR 95, paragrafen 2.75-2.88).

Voor de indeling naar sectoren van buiten het nationale grondgebied gevestigde tegenpartijen die geen MFI’s zijn, wordt verwezen naar het Sectorhandboek voor monetaire en bancaire statistieken van de ECB.

Definities van categorieën instrumenten

Definities van de categorieën activa en passiva houden rekening met de kenmerken van verschillende financiële systemen. Bepaalde categorieën activa en passiva worden uitgesplitst naar oorspronkelijke looptijd. Oorspronkelijke looptijd (de looptijd bij uitgifte) is de vaste looptijd van een financieel instrument, vóór afloop waarvan het niet kan worden afgelost (bijv. schuldbewijzen) of vóór afloop waarvan het slechts met een soort boete kan worden afgelost (bijv. bij sommige soorten deposito’s). De opzegtermijn is de tijdspanne tussen het ogenblik waarop de houder zijn voornemen om tot aflossing over te gaan bekendmaakt, en het ogenblik waarop het hem is toegestaan het instrument zonder een boete in geld om te zetten. Financiële instrumenten worden alleen op grond van opzegtermijn ingedeeld als er geen vaste looptijd is.

In de navolgende tabellen wordt een gedetailleerde beschrijving gegeven van de categorieën instrumenten die de NCB’s, conform deze verordening, omzetten in categorieën die op het nationale niveau van toepassing zijn (4).

Gedetailleerde beschrijving van de categorieën instrumenten die voorkomen op de geaggregeerde balans op maandbasis

CATEGORIEËN ACTIVA

Categorie

Belangrijkste kenmerken

1.

Kasmiddelen

Aangehouden in omloop zijnde euro- en buitenlandse bankbiljetten en munten die algemeen worden gebruikt voor het verrichten van betalingen.

2.

Leningen

Ten behoeve van het rapportagekader omvat deze post door de informatieplichtigen bij geldnemers uitgezette gelden, die niet zijn belichaamd in instrumenten of die zijn belichaamd in één enkel document (zelfs als dit verhandelbaar is geworden). Activa in de vorm van deposito's zijn inbegrepen.

Bij MFI’s geplaatste deposito's

Dubieuze vorderingen die nog niet zijn afgelost of afgeschreven

Dubieuze vorderingen worden beschouwd als leningen waarvoor terugbetaling achterstallig is of waarvan anderszins wordt vastgesteld dat ze niet volwaardig zijn. NCB’s bepalen, of dubieuze vorderingen met of zonder specifieke voorzieningen dienen te worden geboekt.

Aangehouden niet-verhandelbare effecten

Aangehouden effecten met uitzondering van aandelen en andere deelnemingen die niet verhandelbaar zijn en niet op secundaire markten kunnen worden verhandeld (zie tevens „Verhandelde leningen”.

Verhandelde leningen

Leningen die de facto verhandelbaar zijn geworden, dienen te worden opgenomen onder de actiefpost „Leningen”, indien zij in één enkel document worden belichaamd en als regel slechts incidenteel verhandeld worden.

Achtergestelde schuld in de vorm van deposito's of leningen

Achtergestelde schuldpapieren geven een ondergeschikte vordering op de uitgevende instelling, die alleen kan worden uitgeoefend nadat alle vorderingen met een hogere status (bijv. deposito's/leningen) zijn voldaan, waardoor ze enigszins lijken op „aandelen en andere deelnemingen”. Voor statistische doeleinden dienen achtergestelde schulden te worden behandeld overeenkomstig de aard van het financiële instrument, d.w.z. geclassificeerd te worden als „leningen” of als „effecten met uitzondering van aandelen”. Indien het gangbaar is alle vormen van door een POGI aangehouden achtergestelde schulden voor statistische doeleinden als een enkel cijfer aan te geven, dient dit cijfer onder de post „Effecten met uitzondering van aandelen” te worden opgenomen, vanwege het feit dat achtergestelde schulden hoofdzakelijk bestaan uit effecten en niet uit leningen.

Vorderingen uit hoofde van repos

Tegenpost van uitbetaalde gelden in ruil voor door informatieplichtigen gekochte effecten.

De volgende post wordt niet behandeld als een lening:

Leningen op basis van een trust

Leningen die op basis van een trust worden verstrekt („trust-/fiduciaire leningen”), zijn leningen die worden afgesloten op naam van een partij („de bewindvoerder”) ten behoeve van een derde („de begunstigde”). Voor statistische doeleinden hoeven trustleningen niet op de balans van de bewindvoerder te worden opgenomen indien de aan de eigendom van de gelden verbonden risico's en beloningen voor de begunstigde blijven. De aan de eigendom verbonden risico's en beloningen blijven voor de begunstigde indien: i) de begunstigde het kredietrisico van de lening op zich neemt (d.w.z. de bewindvoerder is alleen verantwoordelijk voor het administratieve beheer van de lening) of ii) de belegging van de begunstigde wordt gegarandeerd tegen verlies, voor het geval dat de bewindvoerder failliet mocht gaan (d.w.z. de trustlening maakt geen deel uit van de activa van de bewindvoerder die in het geval van een faillissement kunnen worden uitgedeeld).

3.

Effecten met uitzondering van aandelen

Aangehouden effecten met uitzondering van aandelen en overige deelnemingen die verhandelbaar zijn en gewoonlijk op secundaire markten worden verhandeld of op de markt kunnen worden verrekend en die de houder geen eigendomsrechten verlenen met betrekking tot de emitterende instelling. Hiertoe behoren:

aangehouden effecten die de houder een onvoorwaardelijk recht geven op een vast of contractueel bepaald inkomen in de vorm van couponbetalingen en/of een vast bedrag op een bepaalde datum of op bepaalde data, dan wel vanaf een bij de emissie vastgestelde datum;

verhandelbare leningen die zijn omgezet in een groot aantal identieke documenten en die op secundaire markten kunnen worden verhandeld (zie ook „Verhandelde leningen” in categorie 2);

achtergestelde schuld in de vorm van schuldbewijzen (zie ook „Achtergestelde schuld in de vorm van deposito's of leningen” in categorie 2)

omwille van consistentie met de behandeling van repo-type transacties, blijven effecten die uitgeleend worden op grond van uitleentransacties op de balans van de oorspronkelijke eigenaar staan (en worden niet overgebracht naar de balans van de tijdelijke verkrijger) indien er een vaste verplichting bestaat om de transactie om te keren (en niet alleen een optie om dat te doen).

3a.

Effecten met uitzondering van aandelen met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar

Aangehouden verhandelbare schuldbewijzen (al dan niet in documenten belichaamd) met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar.

Verhandelbare leningen met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar die worden omgezet in een groot aantal identieke documenten en die op secundaire markten worden verhandeld.

Achtergestelde schuld in de vorm van schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar.

3b.

Effecten met uitzondering van aandelen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één en maximaal twee jaar

Aangehouden verhandelbare schuldbewijzen (al dan niet in documenten belichaamd) met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één en maximaal twee jaar.

Verhandelbare leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één en maximaal twee jaar die worden omgezet in een groot aantal identieke documenten en die op (secundaire) markten worden verhandeld.

Achtergestelde schuld in de vorm van schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één en maximaal twee jaar.

4.

Aandelen/participaties in geldmarktfondsen

Deze actiefpost omvat aangehouden aandelen/participaties uitgegeven door geldmarktfondsen. Geldmarktfondsen zijn ondernemingen voor collectieve belegging waarvan de aandelen/participaties, in termen van liquiditeit, nauwe substituten vormen voor deposito's en die hoofdzakelijk beleggen in geldmarktinstrumenten en/of in aandelen/participaties van geldmarktfondsen en/of in andere overdraagbare schuldinstrumenten met een resterende looptijd tot en met één jaar en/of in bankdeposito's, en/of die streven naar een rendementsniveau dat dicht bij de geldende rente op geldmarktinstrumenten ligt.


CATEGORIEËN PASSIVA

Categorie

Belangrijkste kenmerken

9.

Deposito’s

Door de informatieplichtigen aan crediteuren verschuldigde bedragen, niet zijnde gelden verkregen door de uitgifte van verhandelbare effecten. Ten behoeve van het rapportagekader wordt deze categorie uitgesplitst in girale deposito’s, deposito's met vaste looptijd, deposito’s met opzegtermijn en repo-overeenkomsten.

„Deposito’s” omvatten tevens „leningen” als passiva van MFI’s. Conceptueel gesproken zijn leningen door POGI's ontvangen bedragen die niet in de vorm van „deposito’s” worden gestructureerd. Het ESR 95 maakt onderscheid tussen „leningen” en „deposito's” op grond van de partij die het initiatief neemt (indien dit de geldnemer is, is het een lening, maar indien dit de geldgever is, is het een deposito), hoewel in de praktijk het belang van dit onderscheid zal variëren al naar gelang van de nationale financiële structuur. In het rapportagekader worden „leningen” niet beschouwd als een aparte categorie aan de passiefzijde van de balans. In plaats daarvan dienen als leningen beschouwde tegoeden zonder differentiatie te worden opgenomen onder de passiefpost „Depositoverplichtingen”, tenzij het verhandelbare instrumenten zijn. Dit is in overeenstemming met de boven gegeven definitie van „depositoverplichtingen”.

Niet-verhandelbare, door informatieplichtigen uitgegeven schuldinstrumenten dienen in het algemeen te worden geclassificeerd als „depositoverplichtingen”. Instrumenten kunnen als „niet-verhandelbaar” worden aangeduid in die zin dat er beperkingen zijn met betrekking tot de overdracht van de juridische eigendom van het instrument, hetgeen betekent dat ze niet kunnen worden verhandeld of, ook al zijn ze technisch verhandelbaar, verhandelen niet mogelijk is vanwege het ontbreken van een gereguleerde markt. Niet-verhandelbare, door informatieplichtigen uitgegeven instrumenten die nadien verhandelbaar worden en die op secundaire markten kunnen worden verhandeld, dienen als „schuldbewijzen” te worden ingedeeld.

Margestortingen (margins) uit hoofde van derivatencontracten dienen als „deposito's” te worden ingedeeld, indien ze een liquide, bij POGI’s gedeponeerd onderpand vormen, eigendom blijven van de deposant en bij afloop van het contract aan de deposant worden terugbetaald. Op basis van de huidige marktpraktijk wordt ook voorgesteld dat door de rapportageplichtige ontvangen marges alleen als „depositoverplichtingen” dienen te worden geclassificeerd voorzover de POGI middelen tot haar beschikking krijgt die zonder meer opnieuw kunnen worden uitgeleend. Indien door de rapporterende POGI ontvangen marges aan een andere deelnemer op de derivatenmarkt dienen te worden doorgegeven (bijv. het clearinghuis), dient alleen het voor de POGI beschikbaar blijvende gedeelte in principe als „depositoverplichtingen” te worden geclassificeerd. De complexiteit van de huidige marktpraktijken maakt een vaststelling van die marges die voor de POGI middelen zijn voor het opnieuw uitlenen of marges die daadwerkelijk terugbetaalbaar zijn, wellicht moeilijk omdat verschillende soorten marges zonder onderscheid op dezelfde rekeningen worden geplaatst. In die gevallen kan de classificatie van deze marges onder „Overige verplichtingen” of als „Depositoverplichtingen”, afhankelijk van de nationale praktijk, aanvaard worden.

„Geoormerkte uitstaande bedragen in verband met bijvoorbeeld leasing contracten” worden geclassificeerd onder „Deposito’s met vaste looptijd” of „Deposito’s met een opzegtermijn”, afhankelijk van de looptijd/bepalingen van het onderliggende contract.

Gelden (deposito’s) die op een trustbasis worden ontvangen, worden niet opgenomen op de statistische balans van de POGI (zie bij „Leningen op basis van een trust” onder categorie 2).

9.1.

Girale deposito’s

Deposito’s die zonder enige significante vertraging, beperking of kosten kunnen worden omgezet in chartaal geld en/of die per cheque, bankopdracht, debitering en dergelijke overdraagbaar zijn. Saldi van door POGI’s uitgegeven elektronisch geld, hetzij in de vorm van „op hardware gebaseerd” elektronisch geld (bijv. elektronische portemonnees) of „op software gebaseerd” elektronisch geld, zijn in deze post inbegrepen. Niet-inbegrepen zijn niet-overdraagbare deposito's die technisch gezien onmiddellijk, maar tegen significante kosten opvraagbaar zijn

saldi (rentedragend of niet) die, zonder significante kosten of beperkingen, per cheque, bankopdracht, debitering en dergelijke overdraagbaar zijn;

saldi (rentedragend of niet) die, zonder significante kosten of beperkingen, onmiddellijk of aan het einde van de werkdag volgend op die waarop het deposito werd geplaatst, in chartaal geld kunnen worden omgezet, maar niet overdraagbaar zijn;

saldi (rentedragend of niet) in op „hardware gebaseerd” (bijv. elektronische portemonnees) of „software gebaseerd” elektronisch geld;

leningen, die moeten worden afgelost aan het einde van de werkdag volgend op die waarop de lening werd verstrekt.

9.2.

Deposito’s met een vaste looptijd

Niet-overdraagbare deposito’s die niet in chartaal geld kunnen worden omgezet vóór afloop van een vaste termijn of die slechts vóór afloop daarvan in chartaal geld kunnen worden omgezet als de houder enigerlei boete betaalt. Hiertoe behoren tevens gereguleerde spaartegoeden waarvoor het looptijdcriterium niet relevant is (ingedeeld in de looptijdcategorie „langer dan twee jaar”). Financiële producten met roll-over-bepalingen moeten worden ingedeeld naar de kortste looptijd. Alhoewel deposito’s met een vaste looptijd eventueel eerder kunnen worden opgezegd na voorafgaande kennisgeving, of opgezegd kunnen worden op verzoek op straffe van bepaalde boetes, worden deze kenmerken niet relevant geacht voor classificatiedoeleinden.

9.2a.

Deposito’s met een vaste looptijd tot en met één jaar

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd van hoogstens één jaar (met uitzondering van deposito’s met een oorspronkelijke looptijd van één dag), die niet-overdraagbaar zijn en vóór het einde van de looptijd niet in chartaal geld kunnen worden omgezet.

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd van hoogstens één jaar, die niet-overdraagbaar zijn, maar wel na voorafgaande opzegging opvraagbaar zijn; na opzegging moeten deze tegoeden in 9.3a worden ondergebracht.

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd van hoogstens één jaar, die niet-overdraagbaar zijn, maar onder betaling van een boete onmiddellijk opvraagbaar zijn.

Margestortingen uit hoofde van derivatencontracten met een looptijd van hoogstens één jaar die liquide onderpand tegenover het kredietrisico vormen, maar eigendom blijven van de deposant en aan de deposant worden terugbetaald bij afloop van het contract.

Leningen belichaamd in één enkel document met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar.

Niet-verhandelbare, door POGI’s uitgegeven schuldbewijzen (al dan niet in documenten belichaamd) met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar.

Achtergestelde door POGI’s uitgegeven schuldbewijzen in de vorm van deposito’s of leningen met een oorspronkelijke looptijd van hoogstens één jaar.

9.2b.

Deposito’s met een vaste looptijd van meer dan één en maximaal twee jaar

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd van tussen één en twee jaar, die niet-overdraagbaar zijn en vóór het einde van de looptijd niet in chartaal geld kunnen worden omgezet.

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd van tussen één en twee jaar, die niet-overdraagbaar zijn, maar wel na voorafgaande opzegging opvraagbaar zijn; na opzegging moeten deze tegoeden in 9.3a worden ondergebracht.

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd van tussen één en twee jaar, die niet-overdraagbaar zijn, maar onder betaling van een boete onmiddellijk opvraagbaar zijn.

Margestortingen uit hoofde van derivatencontracten met een looptijd van tussen één en twee jaar die liquide onderpand tegenover het kredietrisico vormen, maar eigendom blijven van de deposant en aan de deposant worden terugbetaald bij afloop van het contract.

Leningen belichaamd in één enkel document met een oorspronkelijke looptijd van tussen één en twee jaar.

Niet-verhandelbare, door POGI’s uitgegeven schuldbewijzen (al dan niet in documenten belichaamd) met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één en hoogstens twee jaar.

Achtergestelde, door POGI's uitgegeven schuld in de vorm van deposito’s of leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één en hoogstens twee jaar.

9.3.

Deposito’s met een opzegtermijn

Niet-overdraagbare deposito’s zonder vaste looptijd die slechts in chartaal geld kunnen worden omgezet met inachtneming van een opzegtermijn, vóór afloop waarvan omzetting in chartaal geld niet of slechts met een boete mogelijk is. Hiertoe behoren deposito’s die juridisch gezien wellicht onmiddellijk opvraagbaar zijn, maar waarvoor krachtens nationale praktijk boetes en beperkingen gelden (ingedeeld in de looptijdcategorie „tot en met drie maanden”), evenals beleggingsrekeningen zonder opzegtermijn of vaste looptijd, maar met beperkingen ten aanzien van de op te nemen bedragen (ingedeeld in de looptijdcategorie „langer dan drie maanden”).

9.3a.

Deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden

Geplaatste tegoeden zonder vaste looptijd die slechts met inachtneming van een opzegtermijn tot en met drie maanden kunnen worden opgevraagd; als eerdere (of onmiddellijke) opvraging mogelijk is, gaat dit gepaard met een boete.

Niet-overdraagbare, direct opvraagbare spaartegoeden en andere tegoeden waarvoor, hoewel de tegoeden juridisch gezien onmiddellijk opvraagbaar zijn, aanzienlijke boetes gelden.

Geplaatste tegoeden met een vaste looptijd die niet-overdraagbaar zijn, maar waarbij ten behoeve van vervroegde aflossing opzegging met minder dan drie maanden van toepassing is geweest.


(1)  Artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/29/EG (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 50) en zoals deze van tijd tot tijd wordt gewijzigd.

(2)  Met inbegrip van de opbrengst van de verkoop van bankbrieven aan het publiek.

(3)  PB L 275 van 27.10.2000, blz. 39. Richtlijn zoals van tijd tot tijd gewijzigd.

(4)  Met andere woorden, deze tabellen zijn geen lijsten van individuele financiële instrumenten.


BIJLAGE III

MINIMUMKWALITEITSNORMEN WAARAAN DE RAPPORTAGE DOOR DE WERKELIJKE POPULATIE VAN INFORMATIEPLICHTIGEN MOET VOLDOEN

Informatieplichtigen dienen de volgende miniumkwaliteitsnormen in acht te nemen, om aan de statistische rapportagevereisten van de ECB te voldoen.

1.   Minimumnormen voor transmissie

a)

De rapportage aan NCB’s gebeurt tijdig en binnen de termijn die door de NCB's is vastgesteld;

b)

vorm en formaat van de statistische rapporten voldoen aan de technische eisen die hiervoor door de NCB’s zijn vastgesteld;

c)

een of meer contactpersonen binnen de informatieplichtige worden aangewezen, en

d)

de datatransmissie aan de NCB’s gebeurt met inachtneming van de daarvoor vastgestelde technische specificaties.

2.   Minimumnormen voor nauwkeurigheid

e)

De statistische gegevens zijn juist:

aan alle lineaire verbanden wordt voldaan (bijv. subtotalen moeten opgeteld totalen vormen),

de gegevens van de verschillende periodes zijn consistent;

f)

de informatieplichtigen zijn in staat informatie te verschaffen over de ontwikkelingen waarop de verstrekte gegevens duiden;

g)

de statistische gegevens zijn volledig: er moet gewezen worden op eventuele leemten, waarvoor aan de NCB een verklaring moet worden gegeven en die, waar van toepassing, zo snel mogelijk moeten worden verholpen;

h)

de statistische gegevens bevatten geen continue en structurele leemten;

i)

de informatieplichtigen houden zich aan de afmetingen en decimalen die door de NCB’s voor de technische transmissie van de gegevens zijn vastgesteld;

j)

de informatieplichtigen volgen het afrondingsbeleid dat door de NCB’s voor de technische transmissie van de gegevens is vastgesteld.

3.   Minimumnormen voor conceptuele naleving

k)

De statistische gegevens worden gepresenteerd met inachtneming van de definities en classificaties zoals vervat in deze verordening;

l)

in geval van afwijking van deze definities en classificaties, zullen de informatieplichtigen, waar van toepassing, op gezette tijden het verschil controleren en kwantificeren tussen de gebruikte maatstaf en de maatstaf in deze verordening;

m)

informatieplichtigen kunnen een verklaring geven voor een eventuele breuk in de verstrekte gegevens ten opzichte van de cijfers van voorgaande periodes.

4.   Minimumnormen voor herzieningen

n)

Het beleid en de procedures die door de ECB en de NCB's met betrekking tot herzieningen zijn vastgesteld, dienen te worden gevolgd. Herzieningen die afwijken van regelmatige herzieningen worden van een toelichting voorzien.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

6.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/25


BESLUIT VAN DE RAAD

van 5 mei 2006

inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

(2006/466/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie op 5 juni 2003 gemachtigd met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een communautaire overeenkomst.

(2)

Overeenkomstig de mechanismen en richtsnoeren in de bijlage bij het besluit van de Raad waarbij de Commissie werd gemachtigd om met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een communautaire overeenkomst, heeft de Commissie namens de Gemeenschap met Nieuw-Zeeland onderhandeld over een overeenkomst inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (hierna „de overeenkomst” genoemd).

(3)

Onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip dient de overeenkomst te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten wordt namens de Gemeenschap ondertekend, onder voorbehoud van het besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen onder voorbehoud van sluiting.

Artikel 3

In afwachting van de inwerkingtreding, wordt de overeenkomst voorlopig toegepast met ingang van de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de daartoe vereiste procedures.

Artikel 4

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de in artikel 8, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving te verrichten.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

K.-H. GRASSER


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

enerzijds, en

NIEUW-ZEELAND,

anderzijds,

(hierna „de partijen” genoemd)

VASTSTELLEND dat verscheidene lidstaten van de Europese Gemeenschap met Nieuw-Zeeland bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten hebben gesloten die bepalingen bevatten welke in strijd zijn met de wetgeving van de Europese Gemeenschap,

VASTSTELLEND dat de Europese Gemeenschap exclusief bevoegd is voor diverse aspecten die kunnen worden opgenomen in overeenkomsten voor luchtdiensten tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en derde landen,

VASTSTELLEND dat in een lidstaat gevestigde communautaire luchtvervoerders overeenkomstig de wetgeving van de Europese Gemeenschap het recht hebben op niet-discriminerende toegang tot luchtroutes tussen die lidstaat en derde landen,

GELET OP de overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en bepaalde derde landen waarin onderdanen van deze derde landen de mogelijkheid wordt geboden eigendom te verwerven in luchtvervoerders die een vergunning hebben gekregen overeenkomstig de wetgeving van de Europese Gemeenschap,

ERKENNENDE dat de bepalingen van de tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland gesloten bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten die in strijd zijn met de wetgeving van de Europese Gemeenschap volledig met deze wetgeving in overeenstemming moeten worden gebracht om een degelijke rechtsgrond voor luchtdiensten tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland tot stand te brengen en om de continuïteit van dergelijke luchtdiensten te garanderen,

VASTSTELLEND dat de Europese Gemeenschap er met deze overeenkomst niet naar streeft het totale volume aan luchtverkeer tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland te beïnvloeden, noch om het evenwicht tussen communautaire luchtvervoerders en luchtvervoerders uit Nieuw-Zeeland te wijzigen, noch om de bepalingen van bestaande bilaterale overeenkomsten inzake verkeersrechten te wijzigen,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Algemene bepalingen

1.   In deze overeenkomst wordt onder „lidstaten” lidstaten van de Europese Gemeenschap verstaan; onder „overeenkomstsluitende partij” wordt een partij bij deze overeenkomst verstaan; onder „partij” wordt de partij bij de relevante bilaterale overeenkomst voor luchtdiensten verstaan; onder „luchtvervoerder” wordt ook luchtvaartmaatschappij verstaan; onder „grondgebied van de Europese Gemeenschap” wordt verstaan: het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is.

2.   Wanneer in de in bijlage I vermelde overeenkomsten wordt verwezen naar onderdanen van de lidstaat die partij is bij de overeenkomst, wordt dit begrepen als een verwijzing naar onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap.

3.   Wanneer in de in bijlage I vermelde overeenkomsten wordt verwezen naar luchtvervoerders of luchtvaartmaatschappijen van de lidstaat die partij is bij de overeenkomst, wordt dit begrepen als een verwijzing naar de door die lidstaat aangewezen luchtvervoerders of luchtvaartmaatschappijen.

Artikel 2

Aanwijzing, vergunning en intrekking

1.   De bepalingen van de leden 3 en 4 van dit artikel hebben voorrang op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, onder a) en b), genoemde artikelen wat betreft de aanwijzing van een luchtvervoerder door de desbetreffende lidstaat, de vergunningen en machtigingen die door Nieuw-Zeeland aan deze luchtvervoerder zijn toegekend en de weigering, intrekking, opschorting of beperking van de vergunningen en machtigingen van de luchtvervoerder.

2.   De bepalingen van de leden 3 en 4 van dit artikel hebben voorrang op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, onder a) en b), genoemde artikelen wat betreft de aanwijzing van een luchtvervoerder door Nieuw-Zeeland, de vergunningen en machtigingen die door de betrokken lidstaat aan deze luchtvervoerder zijn toegekend en de weigering, intrekking, opschorting of beperking van de vergunningen en machtigingen van de luchtvervoerder.

3.   Bij ontvangst van een aanwijzing of een aanvraag van een aangewezen luchtvervoerder, in de vorm en op de wijze die zijn voorgeschreven voor exploitatievergunningen en technische machtigingen, dient de wederpartij overeenkomstig leden 4 en 5 zo spoedig mogelijk de passende vergunningen en machtigingen te verlenen mits:

a)

indien de luchtvervoerder door een lidstaat is aangewezen:

i)

de luchtvervoerder, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, op het grondgebied van de aanwijzende lidstaat is gevestigd en beschikt over een geldige exploitatievergunning van een lidstaat overeenkomstig het Europese Gemeenschapsrecht, en

ii)

de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operators Certificate op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft en de bevoegde luchtvaartautoriteit duidelijk in de aanwijzing is vermeld, en

iii)

de hoofdvestiging van de luchtvervoerder zich bevindt op het grondgebied van de lidstaat die de exploitatievergunning heeft verleend, en

iv)

de luchtvervoerder rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, en/of van andere in bijlage III vermelde landen en/of onderdanen van die landen, en deze landen en/of onderdanen zeggenschap uitoefenen over de luchtvervoerder;

b)

indien de luchtvervoerder door Nieuw-Zeeland is aangewezen:

i)

Nieuw-Zeeland op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft, en

ii)

de hoofdvestiging van de luchtvervoerder zich bevindt op het grondgebied van Nieuw-Zeeland en de luchtvervoerder een Nieuw-Zeelandse vennootschap is.

4.   Beide partijen mogen de exploitatievergunning of technische machtigingen van een door de wederpartij aangewezen luchtvervoerder weigeren, intrekken, schorsen of beperken, mits:

a)

indien de luchtvervoerder door een lidstaat is aangewezen:

i)

de luchtvervoerder, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet op het grondgebied van de aanwijzende lidstaat is gevestigd of niet beschikt over een geldige exploitatievergunning van een lidstaat overeenkomstig het Europese Gemeenschapsrecht, of

ii)

de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operators Certificate niet op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft of indien de relevante luchtvaartautoriteit niet duidelijk in de aanwijzing is vermeld, of

iii)

de hoofdvestiging van de luchtvervoerder zich niet bevindt op het grondgebied van de lidstaat die de exploitatievergunning heeft verleend, of

iv)

de luchtvervoerder niet rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, en/of van andere in bijlage III vermelde landen en/of onderdanen van die landen, en deze landen en/of onderdanen geen zeggenschap uitoefenen over de luchtvervoerder, of

v)

de luchtvervoerder reeds over een exploitatievergunning beschikt krachtens een bilaterale overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en een andere lidstaat en Nieuw-Zeeland aantoont dat de luchtvervoerder, door krachtens de onderhavige overeenkomst verkeersrechten uit te oefenen op een traject dat een punt in die andere lidstaat omvat, de krachtens die andere overeenkomst opgelegde beperkingen van de verkeersrechten omzeilt, of

vi)

de aangewezen luchtvervoerder houder is van een Air Operators Certificate dat is afgegeven door een lidstaat en er geen bilaterale overeenkomst voor luchtdiensten bestaat tussen Nieuw-Zeeland en die lidstaat, en verkeersrechten naar die lidstaat zijn geweigerd aan de door Nieuw-Zeeland aangewezen luchtvervoerder;

b)

indien de luchtvervoerder door Nieuw-Zeeland is aangewezen:

i)

Nieuw-Zeeland een effectief wettelijk toezicht uitoefent op de luchtvervoerder, of

ii)

de hoofdvestiging van de luchtvervoerder zich niet op het grondgebied van Nieuw-Zeeland bevindt en de luchtvervoerder geen Nieuw-Zeelandse vennootschap is.

5.   Bij de uitoefening van de rechten die krachtens lid 4 aan Nieuw-Zeeland zijn verleend en onverminderd de rechten die het krachtens lid 4, onder a), v) en vi), van dit artikel heeft, mag Nieuw-Zeeland geen onderscheid maken tussen communautaire luchtvervoerders op grond van nationaliteit.

Artikel 3

Rechten met betrekking tot wettelijk toezicht

1.   De bepalingen van lid 2 van dit artikel vormen een aanvulling op de in bijlage II, onder c), vermelde artikelen.

2.   Wanneer een lidstaat een luchtvervoerder heeft aangewezen die onder het wettelijk toezicht van een andere lidstaat staat, zijn de rechten van Nieuw-Zeeland uit hoofde van de veiligheidsvoorschriften van de overeenkomst tussen de lidstaat die de luchtvervoerder heeft aangewezen en Nieuw-Zeeland zowel van toepassing op de vaststelling, naleving of handhaving van veiligheidsnormen door die andere lidstaat als op de exploitatievergunning van die luchtvervoerder.

Artikel 4

Belasting op vliegtuigbrandstof

1.   De bepalingen van lid 2 van dit artikel vormen een aanvulling op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, onder d), vermelde artikelen.

2.   Niettegenstaande eventuele andersluidende bepalingen, beletten de in bijlage II, onder d), vermelde overeenkomsten op generlei wijze dat de lidstaten of Nieuw-Zeeland op niet-discriminerende wijze belastingen, heffingen, accijnzen, vergoedingen of kosten in rekening brengt voor de brandstof die op hun grondgebied wordt geleverd voor gebruik in een vliegtuig van een aangewezen luchtvervoerder van een lidstaat of van Nieuw-Zeeland dat twee punten op de respectieve grondgebieden van de overeenkomstsluitende partijen verbindt.

Artikel 5

Tarieven

1.   De bepalingen van lid 2 van dit artikel vormen een aanvulling op de in bijlage II, onder e), vermelde artikelen.

2.   De tarieven die de luchtvervoerder(s) welke door Nieuw-Zeeland is/zijn aangewezen krachtens een in bijlage I vermelde overeenkomst die een in bijlage II, onder e), vermelde bepaling bevat, in rekening brengen voor vervoer dat volledig binnen de Europese Gemeenschap plaatsvindt, zijn onderhevig aan de Europese Gemeenschapswetgeving. De Europese Gemeenschapswetgeving wordt op niet-discriminerende wijze toegepast.

3.   De tarieven die de luchtvervoerder(s) welke door de lidstaten is/zijn aangewezen krachtens een in bijlage I vermelde overeenkomst die een in bijlage II, onder e), vermelde bepaling bevat, in rekening brengen voor vervoer dat volledig binnen Nieuw-Zeeland plaatsvindt, zijn onderhevig aan de wetgeving van Nieuw-Zeeland. De wetgeving van Nieuw-Zeeland wordt op niet-discriminerende wijze toegepast.

Artikel 6

Bijlagen bij de overeenkomst

De bijlagen bij deze overeenkomst maken integrerend deel uit van de overeenkomst.

Artikel 7

Herziening of wijziging

De overeenkomstsluitende partijen mogen deze overeenkomst op elk ogenblik met wederzijdse instemming wijzigen.

Artikel 8

Inwerkingtreding

1.   Deze overeenkomst treedt in werking wanneer de overeenkomstsluitende partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat zij hun interne procedures voor de inwerkingtreding van de overeenkomst hebben voltooid.

2.   Onverminderd lid 1 stemmen de partijen ermee in deze overeenkomst voorlopig toe te passen vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de procedures voor de inwerkingtreding van de overeenkomst.

3.   De overeenkomsten en andere regelingen tussen lidstaten en Nieuw-Zeeland die, op de datum van de ondertekening van deze overeenkomst, nog niet in werking zijn getreden en niet voorlopig worden toegepast, zijn vermeld in bijlage I, onder b). Zodra deze overeenkomsten en regelingen in werking treden of voorlopig worden toegepast, vallen ze onder de onderhavige overeenkomst.

Artikel 9

Stopzetting

1.   Wanneer een in bijlage I vermelde overeenkomst wordt stopgezet, worden ook alle bepalingen van de onderhavige overeenkomst die betrekking hebben op de betrokken in bijlage I vermelde overeenkomst tegelijkertijd stopgezet.

2.   Wanneer alle in bijlage I vermelde overeenkomsten worden stopgezet, wordt de onderhavige overeenkomst tegelijkertijd stopgezet.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Brussel, in tweevoud, de eenentwintigste juni tweeduizend en zes, in de Tsjechische, de Deense, de Nederlandse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Duitse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Slowaakse, de Sloveense, de Spaanse en de Zweedse taal. In geval van tegenstrijdigheden tussen de taalversies is de Engelse tekst bindend.

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

Az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

Za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

För Europeiska gemenskapen

Image

Image

Por Nueva Zelanda

Za Nový Zéland

For New Zealand

Für Neuseeland

Uus-Meremaa nimel

Για τη Νέα Ζηλανδíα

For New Zealand

Pour la Nouvelle-Zélande

Per la Nuova Zelanda

Jaunzēlandes vārdā

Naujosios Zelandijos vardu

Új-Zéland részéről

Għan-New Zealand

Voor Nieuw-Zeeland

W imieniu Nowej Zelandii

Pela Nova Zelândia

Za Nový Zéland

Za Novo Zelandijo

Uuden-Seelannin puolesta

För Nya Zeeland

Image

BIJLAGE I

Lijst van de overeenkomsten waarnaar wordt verwezen in artikel 1 van deze overeenkomst

a)

Overeenkomsten voor luchtdiensten tussen Nieuw-Zeeland en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige overeenkomst, zijn gesloten, ondertekend en/of voorlopig worden toegepast

Overeenkomst voor luchtvervoer tussen de Federale regering van Oostenrijk en de regering van Nieuw-Zeeland, gedaan te Wenen op 14 maart 2002; hierna de „overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Oostenrijk” genoemd.

Overeenkomst inzake luchtdiensten tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van Nieuw-Zeeland, gedaan te Wellington op 4 juni 1999; hierna de „overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en België” genoemd.

Overeenkomst voor luchtdiensten tussen het Koninkrijk Denemarken en Nieuw-Zeeland, gedaan te Wellington op 7 februari 2001; hierna de „overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Denemarken” genoemd;

aangevuld door de Overeenkomst voor samenwerking tussen de Scandinavische landen met betrekking tot Scandinavian Airlines System (SAS), ondertekend te Wellington op 7 februari 2001.

Overeenkomst inzake luchtdiensten tussen de regering van de Franse Republiek en de regering van Nieuw-Zeeland, gedaan te Parijs op 9 november 1967; hierna de „overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Frankrijk” genoemd;

laatstelijk gewijzigd bij de uitwisseling van nota's van 9 augustus 1971.

Overeenkomst voor luchtvervoer tussen de Bondsrepubliek Duitsland en Nieuw-Zeeland, ondertekend te Bonn op 2 november 1987, zoals gewijzigd; hierna de „overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Duitsland” genoemd.

Overeenkomst voor luchtdiensten tussen de regering van Ierland en de regering van Nieuw-Zeeland, gedaan te Dublin op 27 mei 1999; hierna de „overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Ierland” genoemd.

Overeenkomst voor luchtdiensten tussen de regering van Nieuw-Zeeland en de regering van de Republiek Italië, ondertekend te Rome in september 2001; hierna de „overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Italië” genoemd.

Overeenkomst voor luchtdiensten tussen de regering van het Groothertogdom Luxemburg en de regering van Nieuw-Zeeland; gedaan te Wellington op 2 november 1992; hierna de „overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Luxemburg” genoemd.

Ontwerp-overeenkomst tussen de regering van Nieuw-Zeeland en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden met betrekking tot luchtdiensten tussen hun respectieve grondgebieden en over de grenzen van deze grondgebieden heen, als bijlage gehecht aan de intentieverklaring die op 11 mei 1999 in Den Haag is ondertekend; hierna de „ontwerp-overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Nederland” genoemd.

Overeenkomst voor luchtvervoer tussen het Koninkrijk Spanje en Nieuw-Zeeland, gedaan te Madrid op 6 mei 2002; hierna de „overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Spanje” genoemd.

Overeenkomst voor luchtdiensten tussen het Koninkrijk Zweden en Nieuw-Zeeland, gedaan te Wellington op 7 februari 2001; hierna de „overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Zweden” genoemd;

aangevuld door de Overeenkomst voor samenwerking tussen de Scandinavische landen met betrekking tot Scandinavian Airlines System (SAS), ondertekend te Wellington op 7 februari 2001.

b)

Geparafeerde of ondertekende overeenkomsten voor luchtdiensten en andere regelingen tussen Nieuw-Zeeland en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige overeenkomst, nog niet van kracht zijn geworden en niet voorlopig worden toegepast.

BIJLAGE II

Lijst van de artikelen van de in bijlage I vermelde overeenkomsten waarnaar wordt verwezen in de artikelen 2 tot en met 5 van onderhavige overeenkomst

a)

Aanwijzing door een lidstaat:

artikel 3 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Oostenrijk;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en België;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Denemarken;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Duitsland (1);

artikel 3 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Ierland (1);

artikel 4 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Italië (1);

artikel 3 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Luxemburg (1);

artikel 4 van de ontwerp-overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Nederland (1);

artikel 3 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Spanje;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Zweden.

b)

Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen en machtigingen:

artikel 4 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Oostenrijk;

artikel 5 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en België;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Denemarken;

artikel 8 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Frankrijk (1);

artikel 4 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Duitsland (1);

artikel 4 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Ierland (1);

artikel 5 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Italië (1);

artikel 4 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Luxemburg (1);

artikel 5 van de ontwerp-overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Nederland (1);

artikel 4 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Spanje;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Zweden.

c)

Wettelijk toezicht:

artikel 6 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Oostenrijk;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en België;

artikel 13 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Denemarken;

artikel 11 bis van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Duitsland;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Ierland;

artikel 11 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Italië;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Luxemburg;

artikel 12 van de ontwerp-overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Nederland;

artikel 11 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Spanje;

artikel 13 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Zweden.

d)

Belasting op vliegtuigbrandstof:

artikel 7 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Oostenrijk;

artikel 10 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en België;

artikel 5 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Denemarken;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Frankrijk;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Duitsland;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Ierland;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Italië;

artikel 8 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Luxemburg;

artikel 10 van de ontwerp-overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Nederland;

artikel 5 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Spanje;

artikel 5 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Zweden.

e)

Tarieven voor vervoer binnen de Europese Gemeenschap:

artikel 11 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Oostenrijk;

artikel 13 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en België;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Denemarken;

artikel 10 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Frankrijk;

artikel 10 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Duitsland;

artikel 12 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Ierland;

artikel 8 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Italië;

artikel 10 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Luxemburg;

artikel 6 van de ontwerp-overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Nederland;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Spanje;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Nieuw-Zeeland en Zweden.


(1)  Artikel 2, lid 2, van onderhavige overeenkomst is niet van toepassing op deze bepalingen.

BIJLAGE III

Lijst van andere landen waarnaar wordt verwezen in artikel 2 van deze overeenkomst

a)

De Republiek IJsland (in het kader van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte).

b)

Het Vorstendom Liechtenstein (in het kader van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte).

c)

Het Koninkrijk Noorwegen (in het kader van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte).

d)

De Zwitserse Bondsstaat (in het kader van de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat).


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

6.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/34


BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 november 2005

betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens

(2006/467/GBVB)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op de artikelen 24 en 38,

Gezien de aanbeveling van het voorzitterschap,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tijdens zijn zitting van 27 en 28 november 2003 heeft de Raad besloten het voorzitterschap, bijgestaan door de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid, te machtigen om overeenkomstig de artikelen 24 en 38 van het Verdrag betreffende de Europese Unie onderhandelingen aan te gaan met bepaalde derde staten, met het oog op de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Unie en elk van deze staten inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens.

(2)

Ingevolge de machtiging om onderhandelingen aan te gaan, heeft het voorzitterschap, bijgestaan door de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger, overeenstemming bereikt over een overeenkomst met de Republiek IJsland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens.

(3)

Die overeenkomst dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens wordt namens de Europese Unie goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Europese Unie te binden.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de datum van zijn aanneming.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J. STRAW


VERTALING

OVEREENKOMST

tussen de Republiek IJsland en de Europese Unie inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens

DE REPUBLIEK IJSLAND,

enerzijds, en

DE EUROPESE UNIE (hierna „de Europese Unie” genoemd), vertegenwoordigd door het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie,

anderzijds,

hierna „de partijen” genoemd,

OVERWEGENDE dat de Republiek IJsland en de Europese Unie zich beiden ten doel stellen, hun eigen veiligheid op alle mogelijke manieren te versterken en hun burgers een hoog niveau van veiligheid in een veilige ruimte te bieden,

OVERWEGENDE dat de Republiek IJsland en de Europese Unie het erover eens zijn dat onderling overleg en onderlinge samenwerking over beveiligingsaangelegenheden van gemeenschappelijk belang geboden zijn,

OVERWEGENDE dat er in dit verband een voortdurende behoefte bestaat aan uitwisseling van gerubriceerde gegevens tussen de Republiek IJsland en de Europese Unie,

ERKENNENDE dat volledig en doeltreffend overleg plegen en samenwerken inzage van gerubriceerde gegevens van IJsland en van de Europese Unie nodig kan maken, alsmede uitwisseling van gerubriceerde gegevens tussen de Republiek IJsland en de Europese Unie,

ZICH ERVAN BEWUST dat een dergelijke inzage en uitwisseling van gerubriceerde gegevens passende beveiligingsmaatregelen vergen,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling, de veiligheid van elk van beide partijen op alle mogelijke manieren te versterken, is deze overeenkomst van toepassing op gerubriceerde gegevens in enigerlei vorm die door de ene partij aan de andere partij worden geleverd of die tussen partijen worden uitgewisseld.

Artikel 2

In deze overeenkomst wordt onder gerubriceerde gegevens verstaan: alle gegevens (gedefinieerd als kennis welke in enigerlei vorm kan worden verstrekt) met betrekking waartoe is bepaald dat deze bescherming tegen ongeoorloofde openbaarmaking behoeven en die als zodanig gewaarmerkt zijn in een beveiligingsrubricering (hierna „gerubriceerde gegevens” genoemd).

Artikel 3

In deze overeenkomst wordt onder „EU” verstaan: de Raad van de Europese Unie (hierna „de Raad” genoemd), de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger en het secretariaat-generaal van de Raad, alsook de Commissie.

Artikel 4

De partijen:

a)

beschermen en beveiligen de geleverde of uitgewisselde gerubriceerde gegevens, bedoeld in deze overeenkomst;

b)

dragen er zorg voor dat de geleverde of uitgewisselde gerubriceerde gegevens, bedoeld in deze overeenkomst, de beveiligingsrubricering behouden die door de leverende partij daaraan is toegekend; conform de in de artikelen 11 en 12 bedoelde beveiligingsregelingen beschermt en beveiligt de ontvangende partij de gerubriceerde gegevens volgens hetgeen haar eigen beveiligingsregelingen voorschrijven met betrekking tot gegevens met een gelijkwaardige beveiligingsrubricering;

c)

gebruiken de gerubriceerde gegevens, bedoeld in deze overeenkomst, niet voor andere doeleinden dan die welke door de afzender zijn vastgesteld en waarvoor de gegevens zijn geleverd of uitgewisseld;

d)

maken de gerubriceerde gegevens, bedoeld in deze overeenkomst, niet zonder voorafgaande toestemming van de afzender openbaar aan derden of aan enige EU-instelling of -entiteit die niet in artikel 3 wordt genoemd.

Artikel 5

1.   Gerubriceerde gegevens kunnen met controle door de afzender door de ene partij (de „leverende partij”) bekendgemaakt of vrijgegeven worden aan de andere partij („de ontvangende partij”).

2.   De ontvangende partij besluit, na toestemming van de leverende partij, tot bekendmaking of vrijgeving van de gerubriceerde gegevens aan andere ontvangers dan de partijen bij deze overeenkomst, zulks conform het beginsel van de controle door de afzender zoals omschreven in de beveiligingsregelingen.

3.   Bij de toepassing van de leden 1 en 2 is algemene vrijgeving niet mogelijk, tenzij tussen de partijen procedures inzake bepaalde categorieën van gegevens zijn opgesteld en overeengekomen welke beantwoorden aan hun operationele behoeften.

Artikel 6

Ieder van de partijen en de in artikel 3 bedoelde entiteiten van de partijen beschikken over een beveiligingsorganisatie en beveiligingsprogramma’s die gebaseerd zijn op basisbeginselen en minimumnormen inzake beveiliging, welke in de volgens de artikelen 11 en 12 in te richten beveiligingssystemen van de partijen zullen worden toegepast, opdat er een gelijkwaardig beschermingsniveau geldt voor gerubriceerde gegevens als bedoeld in deze overeenkomst.

Artikel 7

1.   De partijen dragen er zorg voor dat personen die bij het vervullen van hun officiële werkzaamheden inzage dienen te hebben van in het kader van deze overeenkomst geleverde of uitgewisselde gerubriceerde gegevens of wier werkzaamheden of taken hen in staat stellen inzage daarvan te krijgen, naar behoren aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen voordat zij inzage krijgen van dergelijke gegevens.

2.   De procedures voor beveiligingsonderzoek zijn van dien aard, dat kan worden bepaald of een persoon, gelet op diens loyaliteit en betrouwbaarheid, inzage kan krijgen van gerubriceerde gegevens.

Artikel 8

De partijen verlenen elkaar bijstand op het gebied van beveiliging van gerubriceerde gegevens als bedoeld in deze overeenkomst en van beveiligingsaangelegenheden van gemeenschappelijk belang. De in artikel 11 genoemde autoriteiten voeren overleg over beveiligingsaangelegenheden en verrichten wederzijdse inspecties, teneinde de doeltreffendheid van de onder hun verantwoordelijkheid ressorterende en de in de artikelen 11 en 12 bedoelde beveiligingsregelingen na te gaan.

Artikel 9

1.   Voor het doel van deze overeenkomst

a)

wat betreft de Europese Unie:

dient de correspondentie aan de Raad van de Europese Unie te worden gericht, ten adresse van:

Raad van de Europese Unie

Hoofd postregistratie

Wetstraat 175

B-1048 Brussel

.

De correspondentie wordt door het hoofd postregistratie van de Raad doorgestuurd aan de lidstaten en aan de Commissie, onverminderd lid 2;

b)

wat betreft de Republiek IJsland:

dient de correspondentie te worden gericht aan de directeur van het departement Politieke Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek IJsland en, indien opportuun, te worden doorgestuurd via de missie van IJsland bij de Europese Unie, ten adresse van:

Missie van IJsland bij de Europese Unie

Postregistratie

Schuman Rotonde 11

B-1040 Brussel

.

2.   Bij wijze van uitzondering kan correspondentie van een partij waarvan slechts bepaalde daartoe bevoegde ambtenaren, organen of diensten van deze partij inzage mogen hebben, om operationele redenen gericht worden aan — en is deze uitsluitend ter inzage van — bepaalde daartoe bevoegde ambtenaren, organen of diensten van de andere partij, die daartoe als ontvangers zijn aangewezen, gelet op hun bevoegdheden en volgens het beginsel van kennisnemingsbehoefte. Wat de Europese Unie betreft, wordt doorzending van deze correspondentie verzorgd door het hoofd postregistratie van de Raad.

Artikel 10

De permanente staatssecretaris van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek IJsland en de secretarissen-generaal van de Raad van de Europese Unie en de Commissie houden toezicht op de uitvoering van deze overeenkomst.

Artikel 11

Ter uitvoering van deze overeenkomst:

1)

is het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek IJsland, dat optreedt namens en onder het gezag van de regering van de Republiek IJsland, belast met de ontwikkeling van regelingen voor de bescherming en beveiliging van gerubriceerde gegevens die in het kader van deze overeenkomst aan de Republiek IJsland worden geleverd;

2)

is het Bureau beveiliging van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, dat onder leiding staat en handelt in naam van de secretaris-generaal van de Raad en dat optreedt namens en onder het gezag van de Raad, belast met de ontwikkeling van regelingen voor de bescherming en beveiliging van gerubriceerde gegevens die in het kader van deze overeenkomst aan de Europese Unie worden geleverd;

3)

is het directoraat Beveiliging van de Commissie, dat optreedt namens en onder het gezag van de Commissie, belast met de ontwikkeling van beveiligingsregelingen voor de bescherming van gerubriceerde gegevens die in het kader van deze overeenkomst binnen de Commissie en haar gebouwen worden geleverd en uitgewisseld.

Artikel 12

In de volgens artikel 11 door de drie betrokken verantwoordelijke beveiligingsautoriteiten in onderlinge overeenstemming op te stellen beveiligingsregelingen worden de normen voor de wederzijdse bescherming van de veiligheid van gerubriceerde gegevens als bedoeld in deze overeenkomst vastgelegd. Wat de Europese Unie betreft, worden deze normen ter goedkeuring voorgelegd aan het Beveiligingscomité.

Artikel 13

De in artikel 11 genoemde verantwoordelijke beveiligingsautoriteiten stellen procedures vast die toegepast worden indien bewezen is of vermoed wordt dat het vertrouwelijke karakter van de in deze overeenkomst bedoelde gerubriceerde gegevens is aangetast.

Artikel 14

Voordat de partijen elkaar gerubriceerde gegevens als bedoeld in deze overeenkomst leveren, dienen de in artikel 11 genoemde verantwoordelijke beveiligingsautoriteiten te besluiten dat de ontvangende partij in staat is de in deze overeenkomst bedoelde gegevens conform de in de artikelen 11 en 12 bedoelde regelingen te beschermen en te beveiligen.

Artikel 15

Deze overeenkomst verhindert de partijen op generlei wijze andere overeenkomsten betreffende de levering of uitwisseling van gerubriceerde gegevens als bedoeld in deze overeenkomst te sluiten, mits deze niet indruisen tegen het bepaalde in deze overeenkomst.

Artikel 16

Geschillen tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland die voortkomen uit de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst, worden in onderhandelingen tussen de partijen behandeld.

Artikel 17

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partijen elkaar kennis geven van de voltooiing van de daartoe vereiste interne procedures.

2.   Deze overeenkomst kan, op verzoek van een van beide partijen, ter overweging van mogelijke wijzigingen opnieuw in behandeling worden genomen.

3.   Wijzigingen van deze overeenkomst komen uitsluitend schriftelijk en in overeenstemming tussen de partijen tot stand. Zij treden in werking na wederzijdse kennisgeving als bedoeld in lid 1.

Artikel 18

Deze overeenkomst kan door een partij bij schriftelijke kennisgeving aan de andere partij worden opgezegd. Opzegging wordt van kracht zes maanden na de ontvangst van deze kennisgeving door de andere partij. Opzegging is niet van invloed op verplichtingen welke reeds voordien in het kader van deze overeenkomst zijn aangegaan. Inzonderheid blijven volgens deze overeenkomst geleverde of uitgewisselde gegevens onderworpen aan bescherming volgens het bepaalde in deze overeenkomst.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, respectievelijk de gevolmachtigde ondergetekenden, hun handtekening onder deze overeenkomst hebben gesteld.

Gedaan te Luxemburg, de twaalfde juni tweeduizend en zes, in twee exemplaren, beide in de Engelse taal.

Voor de Republiek IJsland

Voor de Europese Unie


6.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/38


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2006/468/GBVB VAN DE RAAD

van 5 juli 2006

tot verlenging en herziening van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Sudan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 juli 2005 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2005/556/GBVB tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Sudan (1) vastgesteld.

(2)

De EU is van meet af aan op diplomatiek en politiek niveau actief betrokken bij de internationale inspanningen om de crisis in Darfur in te dammen en op te lossen.

(3)

De EU wil haar politieke rol versterken in een crisis met een veelheid van lokale, regionale en internationale actoren, en de samenhang behouden tussen de steun van de EU aan de door de Afrikaanse Unie (AU) geleide crisisbeheersing in Darfur enerzijds, en de politieke betrekkingen met Sudan in het algemeen, inclusief de uitvoering van het alomvattend vredesakkoord (CPA) tussen de Sudanese regering en de Volksbevrijdingsbeweging/het Volksbevrijdingsleger (SPLM/A), anderzijds.

(4)

Op 5 mei 2006 hebben de regering van Sudan en de Sudanese Bevrijdingsbeweging/het Sudanese Bevrijdingsleger (SLM/A) in Abuja het vredesakkoord voor Darfur (DPA) gesloten. De Unie zal zich ervoor beijveren dat het DPA spoedig en volledig wordt uitgevoerd omdat alleen op die manier duurzame vrede en veiligheid kan worden bewerkstelligd en het lijden van miljoenen mensen kan worden beëindigd. Wat de taken van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) betreft, dient ten volle rekening te worden gehouden met de rol van de EU bij de uitvoering van het DPA, mede in verband met de interne dialoog en het interne overleg in Darfur.

(5)

De EU heeft de missie van de AU in de regio Darfur in Sudan (AMIS) in beduidende mate steun verleend, in de vorm van plannings- en beheersondersteuning, financiering en logistiek.

(6)

De AU heeft verklaard dat AMIS, gelet op de extra taken die de Missie met het oog op de uitvoering van het DPA te vervullen heeft, aanzienlijke versterking behoeft; dit betekent dat AMIS meer militair en civielepolitiepersoneel moet krijgen, en versterkt moet worden op het gebied van logistiek en totale capaciteit. Op 15 mei 2006 heeft de Raad besloten het civiel-militaire optreden van de Europese Unie ter ondersteuning van de missie van de AU in de regio Darfur in Sudan te verlengen. Er zijn derhalve nog steeds passende politieke betrekkingen met de AU en de Sudanese regering en een specifieke coördinatiecapaciteit vereist.

(7)

De VN-Veiligheidsraad heeft op 31 maart 2005 Resolutie 1593 (2005) aangenomen over het verslag van de Internationale Commissie van onderzoek inzake de schendingen van het internationale humanitaire recht en de mensenrechten in Darfur.

(8)

Door de instelling van een permanente aanwezigheid in Khartoem zullen de contacten van de SVEU met de regering van Sudan, de Sudanese politieke partijen, het AMIS-hoofdkwartier, de Verenigde Naties en zijn organen en de diplomatieke posten kunnen worden versterkt, en zal een beter toezicht op en een grotere participatie in de activiteiten van het Comité voor beoordeling en evaluatie en van de daarmee verband houdende werkgroepen en commissies mogelijk zijn. Tevens zal het mogelijk zijn om de situatie in Oost-Sudan beter te volgen en regelmatige contacten met de regering van Zuid-Sudan en de SPLM te onderhouden.

(9)

Het mandaat van de SVEU voor Sudan dient derhalve te worden herzien en verlengd, en de duur ervan moet worden afgestemd op de mandaten van andere SVEUs. Gemeenschappelijk Optreden 2005/556/GBVB dient derhalve te worden ingetrokken.

(10)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het GBVB als vervat in artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Pekka HAAVISTO als speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor Sudan wordt tot en met 28 februari 2007 verlengd.

Artikel 2

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie in Sudan, met name wat betreft

a)

de inspanningen, als deel van de internationale gemeenschap en ter ondersteuning van de AU en de VN, om de Sudanese partijen, de Afrikaanse Unie en de VN te helpen bij de uitvoering van het CPA voor Darfur (DPA), alsook de uitvoering van het CPA te vergemakkelijken en de Zuid-Zuid dialoog te bevorderen, met passende aandacht voor de regionale uitlopers van deze kwesties en het beginsel van eigen inbreng van Afrika, en

b)

zorgen voor maximale effectiviteit en zichtbaarheid van de bijdrage van de EU aan AMIS.

Artikel 3

1.   Teneinde deze beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, krijgt de SVEU het volgende mandaat:

a)

contacten onderhouden met de AU, de Sudanese regering, de gewapende bewegingen in Darfur en andere partijen in Sudan en met niet-gouvernementele organisaties, en nauw blijven samenwerken met de VN en andere betrokken internationale actoren, met als doel de EU-beleidsdoelstellingen te verwezenlijken;

b)

de EU vertegenwoordigen in de interne dialoog in Darfur, op bijeenkomsten op hoog niveau van de gezamenlijke commissie en desgewenst ook op andere bijeenkomsten over deze kwestie;

c)

de Unie waar mogelijk vertegenwoordigen in de Comités voor beoordeling en evaluatie van het CPA en het DPA;

d)

de ontwikkelingen in de gesprekken tussen de regering van Sudan en het Oostelijk front volgen, en de Unie in die gesprekken vertegenwoordigen, indien de partijen en de bemiddelaar daarom verzoeken;

e)

zorgen voor samenhang tussen de bijdrage van de EU aan de crisisbeheersing in Darfur en de algemene politieke betrekkingen van de EU met Sudan;

f)

met betrekking tot de mensenrechten, met name de rechten van kinderen en vrouwen, en de bestrijding van straffeloosheid in Sudan, de situatie op de voet volgen en regelmatig contacten onderhouden met de Sudanese autoriteiten, de AU en de VN, met name het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten, de mensenrechtenwaarnemers die actief zijn in de regio en het openbaar ministerie bij het Internationaal Strafhof.

2.   Ten behoeve van zijn mandaat zal de SVEU onder meer:

a)

een overzicht behouden over alle werkzaamheden van de EU;

b)

zorgen voor de coördinatie en de samenhang van de bijdragen van de EU aan AMIS;

c)

steun verlenen aan het politieke proces, en aan activiteiten betreffende de uitvoering van het CPA en het DPA;

d)

de naleving door de Sudanese partijen van de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name de Resoluties 1556(2004), 1564(2004), 1591(2005), 1593(2005), 1672 (2006) en 1679(2006) volgen en daarover verslag uitbrengen.

Artikel 4

1.   De SVEU is onder het gezag en de operationele leiding van de Secretaris-Generaal/Hoge Vertegenwoordiger (SG/HV) verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt met de Raad. Het PVC zorgt binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke inbreng ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan het PVC over de situatie in Darfur, met name over de implementatie van het vredesakkoord voor Darfur en van de EU-steun aan AMIS, alsmede over de situatie in Sudan als geheel.

Artikel 5

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU in de periode van 18 juli 2006 tot en met 28 februari 2007 bedraagt EUR 1 030 000.

2.   De uit het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd met inachtneming van de budgettaire procedures en voorschriften van toepassing op de Europese Unie, met dien verstande dat voorfinanciering niet de eigendom blijft van de Gemeenschap.

3.   Over het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf 18 juli 2006.

4.   Het voorzitterschap, de Commissie en/of de lidstaten verlenen in voorkomend geval logistieke steun in de regio.

Artikel 6

1.   Binnen de grenzen van zijn/haar mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn/haar team, in overleg met het voorzitterschap, bijgestaan door de Secretaris-Generaal/Hoge Vertegenwoordiger, en in volledige samenspraak met de Commissie. De SVEU deelt het voorzitterschap en de Commissie de definitieve samenstelling van zijn team mede.

2.   De lidstaten en de instellingen van de Europese Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Europese Unie bij de SVEU gedetacheerd wordt, komt ten laste van respectievelijk de betrokken lidstaat of de instelling van de Europese Unie.

3.   Alle A-ambten die niet via detachering vervuld worden, worden door het secretariaat-generaal van de Raad op passende wijze bekendgemaakt en eveneens ter kennis gebracht van de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie teneinde de best gekwalificeerde kandidaten aan te werven.

4.   De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers worden met de partijen overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 7

1.   Bij de coördinatie van de EU-bijdragen aan AMIS wordt de SVEU bijgestaan door de ad hoc-coördinatiecel (bureau van de SVEU) die onder zijn gezag staat en gevestigd is in Addis Abeba, als bedoeld in artikel 5, lid 2, van Gemeenschappelijk Optreden GBVB/557/2005 van 18 juli 2005 inzake het civiel-militaire optreden van de Europese Unie ter ondersteuning van de missie van de Afrikaanse Unie in de regio Darfur in Sudan (2).

2.   Het bureau van de SVEU in Addis Abeba bestaat uit een politiek adviseur, een senior militair adviseur en een politie-adviseur.

3.   De politie-adviseur en de militaire adviseur in het bureau van de SVEU treden op als adviseur voor de SVEU voor respectievelijk de politiecomponent en de militaire component van het in lid 1 bedoelde ondersteunend optreden van de EU. Zij brengen in die hoedanigheid verslag uit aan de SVEU.

4.   De politie-adviseur en de militair adviseur ontvangen geen instructies van de SVEU over het beheer van de uitgaven voor respectievelijk de politiecomponent en de militaire component van het in lid 1 bedoelde ondersteunende optreden van de EU. De SVEU draagt hiervoor geen verantwoordelijkheid.

5.   In Khartoem wordt een bureau van de SVEU ingesteld, dat bestaat uit een politiek adviseur en de nodige administratieve en logistieke medewerkers. Wat militaire en politiekwesties betreft, doet het bureau in Khartoem in voorkomend geval beroep op de technische expertise van het bureau van de SVEU in Addis Abeba.

Artikel 8

De SVEU brengt in de regel persoonlijk verslag uit aan de SG/HV en het PVC, alsook eventueel aan de betrokken groep. Hij zendt regelmatig schriftelijke verslagen aan de SG/HV, de Raad en de Commissie. De SVEU kan op aanbeveling van de SG/HV en het PVC verslag uitbrengen aan de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Artikel 9

Met het oog op de samenhang van het externe optreden van de Europese Unie worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de SG/HV, het voorzitterschap en de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Commissie. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het voorzitterschap, de Commissie en de missiehoofden, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 10

De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en de samenhang ervan met andere bijdragen van de EU in de regio worden op gezette tijden getoetst. Medio november 2006 legt de SVEU een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor aan de SG/HV, de Raad en de Commissie. Dit verslag vormt de basis voor de beoordeling van het gemeenschappelijk optreden in de betrokken groepen en door het PVC. In het kader van de algemene inzetprioriteiten doet de SG/HV aanbevelingen aan het PVC over het besluit van de Raad tot verlenging, wijziging of beëindiging van het mandaat.

Artikel 11

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen. Het is van toepassing met ingang van 18 juli 2006.

Gemeenschappelijk Optreden 2005/556/GBVB wordt met ingang van 18 juli 2006 ingetrokken.

Artikel 12

Dit gemeenschappelijk optreden wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2006.

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB L 188 van 20.7.2005, blz. 43.

(2)  PB L 188 van 20.7.2005, blz. 46.