ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 175

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
29 juni 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 953/2006 van de Raad van 19 juni 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1673/2000, wat de verwerkingssteun voor vezelvlas en -hennep betreft, en van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wat de voor de bedrijfstoeslagregeling in aanmerking komende hennep betreft

1

 

*

Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad van 27 juni 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, uit Kroatië, Oekraïne, Roemenië en Rusland, tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2320/97 en (EG) nr. 348/2000 van de Raad, tot beëindiging van de tussentijdse procedure en de procedure bij het vervallen van de maatregelen voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit onder meer Roemenië en Rusland en tot beëindiging van de tussentijdse procedures voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit onder meer Roemenië en Rusland en uit Kroatië en Oekraïne

4

 

 

Verordening (EG) nr. 955/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

39

 

*

Verordening (EG) nr. 956/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 94/92 ten aanzien van de lijst van derde landen waaruit bepaalde op biologische wijze verkregen landbouwproducten van oorsprong moeten zijn om in de Gemeenschap in de handel te worden gebracht ( 1 )

41

 

*

Verordening (EG) nr. 957/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur en wijziging van Verordening (EEG) nr. 48/90

45

 

*

Verordening (EG) nr. 958/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 betreffende een permanente inschrijving voor het verkoopseizoen 2006/2007 voor de vaststelling van restituties bij uitvoer van witte suiker

49

 

 

Verordening (EG) nr. 959/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 houdende rectificatie van Verordening (EG) nr. 647/2006 inzake de afgifte, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 327/98, van de invoercertificaten voor rijst voor wat de in de eerste tien werkdagen van de maand april 2006 ingediende aanvragen betreft

54

 

 

Verordening (EG) nr. 960/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling van de voor de tweede helft van 2006 beschikbare hoeveelheid voor bepaalde producten in de sector melk en zuivelproducten in het kader van door de Gemeenschap geopende contingenten op basis van uitsluitend invoercertificaten

56

 

 

Verordening (EG) nr. 961/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

58

 

*

Richtlijn 2006/59/EG van de Commissie van 28 juni 2006 tot wijziging van de bijlagen bij de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad wat betreft maximumgehalten aan residuen voor carbaryl, deltamethrin, endosulfan, fenitrothion, methidathion en oxamyl ( 1 )

61

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Beschikking van de Raad van 1 juni 2006 houdende wijziging van bijlage 12 bij de Gemeenschappelijke Visuminstructies en van bijlage 14 a bij het Gemeenschappelijk Handboek met betrekking tot de legesrechten ter dekking van de administratieve kosten van de behandeling van visumaanvragen

77

 

 

Commissie

 

*

Besluit van de Commissie van 23 juni 2006 tot aanvaarding van verbintenissen in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, uit onder meer Roemenië

81

 

 

Commissie
Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers

 

*

Besluit nr. 207 van 7 april 2006 betreffende de interpretatie van artikel 76 en artikel 79, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, alsmede van artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72 inzake de samenloop van gezins- of kinderbijslagen ( 2 )

83

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

 

Gemengd Comité van de EER

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 42/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

86

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 43/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

89

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 44/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

91

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 45/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

92

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 46/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

94

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 47/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

95

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 48/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

97

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 49/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

99

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 50/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

100

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 51/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

101

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 52/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

103

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 53/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst

104

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 54/2006 van 28 april 2006 tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst

105

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

 

(2)   Voor de EER en voor de overeenkomst EU/Zwitserland relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/1


VERORDENING (EG) Nr. 953/2006 VAN DE RAAD

van 19 juni 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1673/2000, wat de verwerkingssteun voor vezelvlas en -hennep betreft, en van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wat de voor de bedrijfstoeslagregeling in aanmerking komende hennep betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, lid 2, derde alinea,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 van de Raad van 27 juli 2000 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep (2) dient de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een rapport over verwerkingssteun over te leggen, in voorkomend geval vergezeld van voorstellen. Uit het rapport blijkt dat het raadzaam is dat de huidige regeling tot en met het verkoopseizoen 2007/2008 van kracht blijft.

(2)

De verwerkingssteun voor korte vlasvezels en voor hennepvezels met een gehalte aan onzuiverheden en scheven van maximaal 7,5 % is van toepassing tot het einde van het verkoopseizoen 2005/2006. Om rekening te houden met de gunstige markttendensen voor dit soort vezel in het kader van de huidige steunregeling en om bij te dragen tot de consolidatie van innovatieve producten en de afzetmarkten ervan, verdient het aanbeveling deze steunregeling tot het verkoopseizoen 2007/2008 te verlengen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1673/2000 voorziet in een stijging van het niveau van de verwerkingssteun voor lange vlasvezels met ingang van het verkoopseizoen 2006/2007. Aangezien de verwerkingssteun voor korte vlasvezels tot het einde van het verkoopseizoen 2007/2008 blijft bestaan, mag de verwerkingssteun voor lange vlasvezels tot het einde van het verkoopseizoen 2007/2008 niet stijgen boven het huidige niveau.

(4)

Om de productie van korte vlasvezels en van hennepvezels van een hoge kwaliteit te stimuleren, wordt de steun verleend voor vezels met een gehalte aan onzuiverheden en scheven van maximaal 7,5 %. De lidstaten mogen evenwel van deze grenswaarde afwijken en verwerkingssteun verlenen voor korte vlasvezels met een gehalte aan onzuiverheden en scheven van 7,5 tot 15 % en voor hennepvezels met een gehalte aan onzuiverheden en scheven van 7,5 tot 25 %. De geldigheidsduur van deze afwijkingsregeling — momenteel tot het einde van verkoopseizoen 2005/2006 — moet met twee verkoopseizoenen worden verlengd.

(5)

Om in elke lidstaat redelijke productieniveaus te garanderen, moet de periode waarin de gegarandeerde nationale hoeveelheden van toepassing zijn, worden verlengd.

(6)

Met het oog op de voortzetting van de traditionele vlasproductie in bepaalde gebieden in Nederland, België en Frankrijk is aanvullende steun verleend. Om de landbouwbedrijven de kans te geven hun structuur geleidelijk aan de nieuwe marktvoorwaarden aan te passen, moet deze overgangssteunregeling worden verlegd tot het einde van verkoopseizoen 2007/2008.

(7)

De Commissie dient vóór het begin van verkoopseizoen 2008/2009 een rapport aan het Europees Parlement en de Raad over te leggen en dient dit tijdig te doen zodat kan worden beoordeeld of de huidige regeling moet worden aangepast of voortgezet.

(8)

Artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (3) bepaalt dat alleen vezelhennep in aanmerking komt voor toepassing van de bedrijfstoeslagregeling in titel III van die verordening. De teelt van hennep voor andere industriële doeleinden dient eveneens in aanmerking te komen voor toepassing van de bedrijfstoeslagregeling.

(9)

Rekening houdend met het jaarlijks beheer van de directe betalingen moeten de wijzigingen van de bedrijfstoeslagregeling per 1 januari 2007 in werking treden.

(10)

Verordening (EG) nr. 1673/2000 en Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1673/2000 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 2, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Het bedrag van de verwerkingssteun, per ton vezels, wordt als volgt vastgesteld:

a)

voor lange vlasvezels:

100 euro voor het verkoopseizoen 2001/2002,

160 euro voor de verkoopseizoenen 2002/2003 tot en met 2007/2008,

200 euro met ingang van het verkoopseizoen 2008/2009;

b)

voor korte vlasvezels en voor hennepvezels met maximaal 7,5 % onzuiverheden en scheven: 90 euro voor de verkoopseizoenen 2001/2002 tot en met 2007/2008.

Voor de verkoopseizoenen 2001/2002 tot en met 2007/2008 kan de lidstaat echter, op grond van de traditionele afzet, ook de volgende steun toekennen:

voor korte vlasvezels met een gehalte aan onzuiverheden en scheven van 7,5 tot 15 %,

voor hennepvezels met een gehalte aan onzuiverheden en scheven van 7,5 tot 25 %.

In de in de tweede alinea bedoelde gevallen kent de lidstaat de steun toe voor een hoeveelheid die op basis van 7,5 % onzuiverheden en scheven ten hoogste gelijk is aan de geproduceerde hoeveelheid.”;

2)

in artikel 3, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De gegarandeerde nationale hoeveelheden voor korte vlasvezels en voor hennepvezels zijn niet meer van toepassing met ingang van het verkoopseizoen 2008/2009.”;

3)

in artikel 4, lid 1, wordt „2005/2006” vervangen door „2007/2008”;

4)

artikel 12 wordt geschrapt;

5)

aan artikel 15 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad tijdig een rapport over zodat de voorgestelde maatregelen in het verkoopseizoen 2008/2009 ten uitvoer kunnen worden gelegd.

In het rapport wordt beoordeeld welk effect de verwerkingssteun heeft op de producenten, de verwerkingsindustrie en de markt voor textielvezels. In het rapport wordt tevens onderzocht of de regeling inzake de verwerkingssteun voor korte vlasvezels en voor hennepvezels kan worden verlengd tot na het verkoopseizoen 2007/2008, en of deze steunregeling kan worden geïntegreerd in het algemene kader tot vaststelling van steunregelingen voor landbouwers, dat is neergelegd in Verordening (EG) nr. 1782/2003.”.

Artikel 2

Artikel 52 van Verordening (EEG) nr. 1782/2003 wordt vervangen door:

„Artikel 52

Productie van hennep

1.   In het geval van de productie van hennep mag het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,2 % bedragen. De lidstaten voeren een systeem in voor het controleren van het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de geteelde gewassen op ten minste 30 % van de henneparealen. Indien een lidstaat voor deze teelt een systeem van voorafgaande vergunningen invoert, geldt echter een minimum van 20 %.

2.   Volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure wordt het verlenen van betalingen afhankelijk gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde rassen.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding, met uitzondering van artikel 2, dat van toepassing is vanaf 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 19 juni 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)   PB L 193 van 29.7.2000, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij het Protocol betreffende de voorwaarden en de nadere regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (PB L 157 van 21.6.2005, blz. 29).

(3)   PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 319/2006 (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 32).


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/4


VERORDENING (EG) Nr. 954/2006 VAN DE RAAD

van 27 juni 2006

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, uit Kroatië, Oekraïne, Roemenië en Rusland, tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2320/97 en (EG) nr. 348/2000 van de Raad, tot beëindiging van de tussentijdse procedure en de procedure bij het vervallen van de maatregelen voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit onder meer Roemenië en Rusland en tot beëindiging van de tussentijdse procedures voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit onder meer Roemenië en Rusland en uit Kroatië en Oekraïne

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op de artikelen 8 en 9 en op artikel 11, leden 2 en 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 31 maart 2005 heeft de Commissie in een bericht („bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen („NBP”), van ijzer of van staal („uitgebreide productdefinitie”), uit Kroatië, Roemenië, Rusland en Oekraïne en van twee tussentijdse procedures voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op NBP, van ijzer of van niet-gelegeerd staal („oorspronkelijke productdefinitie”), uit onder meer Roemenië en Rusland en uit Kroatië en Oekraïne aangekondigd.

(2)

De antidumpingprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 14 februari 2005 was ingediend door het „Defence Committee of the Seamless Steel Tube Industry of the European Union” („de indiener van de klacht”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, meer dan 50 %, van de totale productie in de Gemeenschap die onder de uitgebreide productdefinitie valt. De klacht bevatte bewijzen van dumping van het betrokken product en van aanmerkelijke schade als gevolg hiervan; de bewijzen werden toereikend geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

(3)

De tussentijdse herzieningsprocedures werden door de Commissie op eigen initiatief geopend uit hoofde van artikel 11, lid 3, van de basisverordening, teneinde een wijziging of intrekking mogelijk te maken van de definitieve antidumpingmaatregelen die waren opgelegd bij de Verordeningen (EG) nr. 2320/97 (3) en 348/2000 van de Raad (4) betreffende de invoer uit onder meer Kroatië, Roemenië, Rusland en Oekraïne van producten die onder de oorspronkelijke productdefinitie vallen („de definitieve maatregelen”). Wijziging of intrekking kan noodzakelijk zijn wanneer wordt vastgesteld dat er maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van de uitgebreide productdefinitie, aangezien deze ook producten omvat waarvoor bij de Verordeningen (EG) nr. 2320/97 en 348/2000 maatregelen zijn opgelegd.

1.2.   Van kracht zijnde maatregelen met betrekking tot de oorspronkelijke productdefinitie

(4)

Bij Verordening (EG) nr. 2320/97 zijn antidumpingrechten opgelegd op de onder de oorspronkelijke productdefinitie vallende invoer uit onder meer Roemenië en Rusland. Bij de Besluiten 97/790/EG (5) en 2000/70/EG van de Commissie (6) werden verbintenissen aanvaard van exporteurs uit onder meer Roemenië en Rusland. Bij Verordening (EG) nr. 1322/2004 van de Raad (7) werd besloten om voorzichtigheidshalve, gezien vroegere concurrentiebeperkende gedragingen van bepaalde producenten uit de Gemeenschap, de van kracht zijnde maatregelen met betrekking tot de invoer uit Roemenië en Rusland van producten die onder de oorspronkelijke productdefinitie vallen, niet langer toe te passen. In overweging 20 van die verordening werd bevestigd dat de tussentijdse herzieningsprocedure en de herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen, die in november 2002 waren ingeleid (8), zouden worden voortgezet totdat er nieuwe conclusies konden worden getrokken die, aan de hand van gegevens die in ieder geval niet door de concurrentiebeperkende gedragingen worden beïnvloed, een beoordeling voor de toekomst mogelijk maken.

(5)

Na een tussentijds nieuw onderzoek, dat werd uitgevoerd in overeenstemming met artikel 11, lid 3, van de basisverordening, heeft de Raad in Verordening (EG) nr. 258/2005 (9) de bij Verordening (EG) nr. 348/2000 opgelegde definitieve maatregelen gewijzigd, de mogelijkheid van vrijstelling van rechten als bedoeld in artikel 2 van die verordening ingetrokken en een antidumpingrecht van 38,8 % op de invoer van onder de oorspronkelijke productdefinitie vallende goederen uit Kroatië en van 64,1 % op die uit Oekraïne opgelegd, met uitzondering van invoer afkomstig van Dnepropetrovsk Tube Works („DTW”), waarvoor een antidumpingrecht van 51,9 % gold.

(6)

Bij Besluit 2005/133/EG (10) heeft de Commissie de definitieve maatregelen gedeeltelijk geschorst voor een periode van negen maanden, die ingaat op 18 februari 2005. Deze gedeeltelijke schorsing werd met nog eens één jaar verlengd bij Verordening (EG) nr. 1866/2005 van de Raad (11). Daarom gelden thans de rechten die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 348/2000, namelijk 23 % voor Kroatië en 38,5 % voor Oekraïne.

1.3.   Voorlopige maatregelen

(7)

Omdat bepaalde aspecten verder moesten worden onderzocht en ook wegens het onder punt 1.2 uiteengezette verband met de tussentijdse herzieningsprocedure en de herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen, werd besloten het onderzoek voort te zetten zonder voorlopige maatregelen te nemen.

1.4.   Partijen bij de procedure

(8)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs uit Kroatië, Roemenië, Rusland en Oekraïne, de haar bekende betrokken importeurs/handelaren, gebruikers, leveranciers en verenigingen, de vertegenwoordigers van de landen van uitvoer, de producenten in de Gemeenschap die de klacht hebben ingediend en de andere haar bekende betrokken producenten in de Gemeenschap in kennis gesteld van de inleiding van de procedure. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(9)

Gezien het grote aantal Russische en Oekraïense exporteurs/producenten dat in de klacht was vermeld, het grote aantal importeurs van het betrokken product in de Gemeenschap en het grote aantal producenten in de Gemeenschap dat de klacht steunde, werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een steekproef samen te stellen voor de vaststelling van de dumping en de schade.

(10)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en — indien dat het geval was — deze ook samen te stellen, werden alle exporteurs/producenten uit Rusland en Oekraïne en alle importeurs en producenten in de Gemeenschap verzocht zich aan te melden en de Commissie, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisgegevens te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak (1 januari 2004 tot en met 31 december 2004).

1.4.1.   Steekproef van producenten/exporteurs

(11)

Na onderzoek van de door de Russische en Oekraïense producenten/exporteurs verstrekte informatie en omdat in beide landen de meeste ondernemingen tot een grote producentengroep behoren, werd besloten dat het voor Rusland en Oekraïne niet nodig was een steekproef samen te stellen.

1.4.2.   Steekproef van producenten en importeurs in de Gemeenschap

(12)

Voor de producenten in de Gemeenschap heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 17 van de basisverordening een steekproef samengesteld, die gebaseerd was op de grootste representatieve, door deze producenten vervaardigde en verkochte hoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. Op basis van de antwoorden van de producenten selecteerde de Commissie vijf ondernemingen in vier lidstaten. Een van de oorspronkelijk in de steekproef opgenomen producenten werkte vervolgens niet mee en werd door een andere vervangen. Wat het productievolume betreft, zijn de vijf ondernemingen in de steekproef goed voor 49 % van de totale productie in de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de betrokken partijen; zij maakten geen bezwaar tegen de selectie. Daarnaast werd de overige producenten in de Gemeenschap verzocht bepaalde algemene gegevens voor de schadeanalyse te verstrekken. Gezien het geringe aantal reacties van de importeurs werd besloten dat het niet nodig was een steekproef van importeurs samen te stellen.

1.5.   Formulieren voor behandeling als marktgerichte onderneming of voor individuele behandeling

(13)

Om producenten/exporteurs in Oekraïne de gelegenheid te bieden een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming of om een individuele behandeling in te dienen, heeft de Commissie de haar bekende betrokken Oekraïense producenten/exporteurs de benodigde formulieren toegezonden. Drie groepen producenten/exporteurs en de met hen verbonden ondernemingen hebben verzoeken om behandeling als marktgerichte onderneming of om een individuele behandeling (indien uit het onderzoek blijkt dat niet aan de voorwaarden voor behandeling als marktgerichte onderneming wordt voldaan) ingediend.

1.6.   Vragenlijsten

(14)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbenden en alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hadden aangemeld, een vragenlijst toegezonden. Er zijn antwoorden ontvangen van drie Roemeense producenten/exporteurs en twee met hen verbonden ondernemingen, van twee groepen Russische producenten/exporteurs en vijf met hen verbonden ondernemingen, waarvan drie in de Gemeenschap, en van drie groepen Oekraïense producenten/exporteurs en met hen verbonden ondernemingen. Ook vijf producenten uit de Gemeenschap hebben de vragenlijst ingevuld en opgestuurd. Hoewel zes importeurs op het steekproefformulier hebben gereageerd, hebben er slechts drie meegewerkt door de vragenlijst volledig in te vullen. Een andere importeur stemde in met een controlebezoek in zijn onderneming, ook al had hij de vragenlijst niet beantwoord.

(15)

De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig achtte om de dumping, de hieruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap vast te stellen, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende bedrijven werd ter plaatse een controle verricht:

 

Producenten in de Gemeenschap

Dalmine S.p.A., Bergamo, Italië

Rohrwerk Maxhütte GmbH, Sulzbach-Rosenberg, Duitsland

Tubos Reunidos S.A., Amurrio, Spanje

Vallourec & Mannesmann France S.A., Boulogne Billancourt, Frankrijk

V&M Deutschland GmbH, Düsseldorf, Duitsland

 

Producenten/exporteurs in Roemenië

S.C. T.M.K. — Artrom S.A., Slatina

S.C. Silcotub S.A., Zalau

S.C. Mittal Steel Roman S.A., Roman

 

Producenten/exporteurs in Rusland

Volzhsky Pipe Works Open Joint Stock Company (Volzhsky), Volzjski

Joint Stock Company Taganrog Metallurgical Works (Tagmet), Taganrog

Joint Stock Company Pervouralsky Novotrubny Works (Pervouralsky), Pervoeralsk

Joint Stock Company Chelyabinsk Tube Rolling Plant (Chelyabinsk), Tsjeljabinsk

 

Verbonden onderneming in Rusland

CJSC Trade House TMK, Moskou

 

Producenten/exporteurs in Oekraïne

CJSC Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube, Nikopol

CJSC Nikopol Steel Pipe Plant Yutist (Yutist), Nikopol

OJSC Dnepropetrovsk Tube Works (DTW), Dnjepropetrovsk

OJSC Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant (NTRP), Dnjepropetrovsk

 

Verbonden handelaar in Oekraïne

SPIG Interpipe, Dnjepropetrovsk, verbonden met NTRP en Niko Tube

 

Verbonden handelaar in Zwitserland

SEPCO S.A., Lugano, verbonden met NTRP en Niko Tube

 

Verbonden importeur

Sinara Handel GmbH, Keulen, verbonden met Artrom

 

Niet-verbonden importeurs

Thyssen Krupp Energostal S.A., Torun, Polen

Assotubi S.p.A., Cesena, Italië

Bandini Sider S.R.L., Imola, Italië

1.7.   Onderzoektijdvak

(16)

Het onderzoek naar de dumping en de hieruit voortvloeiende schade had betrekking op de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 (het „onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de trends die relevant waren voor de schadebeoordeling, bestreek de periode van 1 januari 2001 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJKE PRODUCTEN

2.1.   Betrokken product

(17)

Bij het product gaat het om bepaalde naadloze buizen en pijpen („NBP”), van ijzer of van staal, met rond profiel, een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een koolstofequivalentiewaarde (carbon equivalent value, CEV) van niet meer dan 0,86 volgens de formule en chemische analyse van het Internationaal Instituut voor Lastechniek. Het betrokken product wordt thans ingedeeld onder de GN-codes ex 7304 10 10 , ex 7304 10 30 , ex 7304 21 00 , ex 7304 29 11 , ex 7304 31 80 , ex 7304 39 58 , ex 7304 39 92 , ex 7304 39 93 , ex 7304 51 89 , ex 7304 59 92 en ex 7304 59 93  (12) (TARIC-codes 7304 10 10 20, 7304 10 30 20, 7304 21 00 20, 7304 29 11 20, 7304 31 80 30, 7304 39 58 30, 7304 39 92 30, 7304 39 93 20, 7304 51 89 30, 7304 59 92 30 en 7304 59 93 20).

(18)

Het betrokken product wordt op allerlei gebieden toegepast: als transportbuizen voor vloeistoffen, als palen in de bouwnijverheid, voor mechanisch gebruik, als gas- of ketelbuizen en als boorpijpen, exploitatiebuizen en bekledingsbuizen voor de oliewinning (oil country tubular goods, „OCTG”).

(19)

NBP worden in allerlei vormen aan de gebruikers geleverd. Ze kunnen bijvoorbeeld zijn gegalvaniseerd, voorzien zijn van schroefdraad, geen warmtebehandeling hebben ondergaan, speciale uiteinden hebben, verschillende diameters hebben of op maat zijn gezaagd. Er bestaan geen algemene standaardmaten voor de buizen; de meeste worden voor de klant op maat gemaakt. Normaliter worden NBP aan elkaar gelast. In speciale gevallen kunnen ze evenwel door middel van schroefdraad met elkaar worden verbonden, of worden ze los gebruikt, maar het is altijd mogelijk ze te lassen. Het onderzoek heeft aangetoond dat alle NBP dezelfde fysische, chemische en technische basiskenmerken en dezelfde basistoepassingen hebben.

(20)

De productdefinitie voor deze procedure werd door sommige belanghebbenden aangevochten. Sommige beweerden dat bepaalde producttypen die onder de productdefinitie vallen, afwijkende mechanische en chemische basiskenmerken hebben (zie overwegingen 21-26). Verder betwistten diverse partijen het gebruik van het lasbaarheidscriterium en de hieraan gekoppelde CEV-drempel (zie overwegingen 27-36). Ten slotte vroeg één partij de zogenaamde „gecertificeerde NBP” van de productdefinitie uit te sluiten (zie overweging 37).

Andere fysische, chemische en technische basiskenmerken en ander eindgebruik

(21)

Beweerd werd dat sommige tot de productdefinitie behorende producttypen, namelijk OCTG en gasbuizen, andere mechanische en chemische basiskenmerken en een ander eindgebruik hebben dan de overige NBP en niet uitwisselbaar zijn.

(22)

De productdefinitie omvat diverse producttypen. Producttypen die tot verschillende segmenten behoren (inclusief het onderste en het topsegment), worden evenwel als een enkel product beschouwd indien er geen duidelijke scheidslijnen tussen de verschillende segmenten bestaan, dat wil zeggen als er sprake is van enige overlap en concurrentie tussen aangrenzende segmenten. Dit is bij de onderhavige procedure het geval, aangezien het bewijs werd geleverd dat de gelegeerde en niet-gelegeerde buizen waarop het onderzoek betrekking had, voor hetzelfde eindgebruik kunnen worden aangewend en dat er binnen de categorieën niet-gelegeerde en gelegeerde buizen geen duidelijke scheidslijnen bestaan.

(23)

Wat de OCTG en de gasbuizen betreft, is bij het onderzoek gebleken dat bijvoorbeeld hun chemische kenmerken vergelijkbaar zijn met die van de overige NBP-typen daar zij onder de CEV-drempel van 0,86 vallen. Zij hebben ook andere basiskenmerken met de overige producttypen gemeen, bijvoorbeeld de uitwendige diameter en de wanddikte.

(24)

Wat het eindgebruik van de OCTG en de gasbuizen betreft, stelden bepaalde producenten/exporteurs dat deze voor andere toepassingen worden gebruikt dan en niet uitwisselbaar zijn met de overige NBP-typen. Vastgesteld werd evenwel dat gladde OCTG, die momenteel worden ingedeeld onder GN-code 7304 21 00 en die in de bouwnijverheid worden gebruikt, uitwisselbaar zijn met andere niet-gelegeerde stalen buizen, die momenteel onder GN-code 7304 39 58 worden ingedeeld. Er is derhalve ten minste een gedeeltelijke overlap wat het eindgebruik van de verschillende NBP-typen betreft.

(25)

Op grond hiervan wordt de bewering dat OCTG en gasbuizen niet uitwisselbaar zijn met de overige NBP-typen, van de hand gewezen.

CEV is chemisch kenmerk van het product

(26)

Een andere producent/exporteur stelde dat de CEV geen chemisch kenmerk van het product is omdat deze waarde niet direct gekoppeld is aan de chemische samenstelling van NBP, maar hiervan een functie is. Weliswaar is de CEV het resultaat van een formule, maar deze is direct gekoppeld aan de chemische samenstelling van het product en maakt een vergelijking van verschillende staalkwaliteiten op het punt van de lasbaarheid mogelijk. De CEV is niet gekoppeld aan technische of mechanische kenmerken van staal, maar is alleen afhankelijk van zijn chemische samenstelling. Op grond hiervan wordt de CEV als chemisch kenmerk van het product beschouwd en wordt de stelling van de hand gewezen.

Lasbaarheid geen geschikt criterium voor de productdefinitie

(27)

Sommige partijen stelden dat het criterium van de lasbaarheid als zodanig geen relevant kenmerk van het product is omdat een aanzienlijk deel van de producten binnen de productdefinitie (buizen met schroefdraad en OCTG-buizen) nooit worden gelast. Door lasbaarheid als criterium te kiezen worden uiteenlopende producten kunstmatig als een enkel product beschouwd.

(28)

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de lasbaarheid wel degelijk een chemisch en technisch kenmerk van alle NBP is (deze hangt immers af van de chemische samenstelling van het staal). Aangezien de meeste NBP aan elkaar worden gelast, is lasbaarheid een essentieel kenmerk voor de definitie van het product. Wat de buizen met schroefdraad en de OCTG betreft, die doorgaans misschien niet worden gelast, bleek uit het onderzoek dat ze wel lasbaar blijven en dit chemisch en technisch basiskenmerk dus met de overige buizen delen. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat NBP met schroefdraad of van schroefdraad te voorzien, en OCTG enkel en alleen door iets te verwijderen, kunnen worden omgevormd tot lasbare NBP. Ten aanzien van OCTG is er bewijs dat dezelfde buis enkel op grond van het eindgebruik, in de bouw of bij de oliewinning, bij twee verschillende categorieën (en zelfs twee verschillende GN-codes) kan worden ingedeeld. Ten slotte is gebleken dat bepaalde invoer uit de betrokken landen die als OCTG was ingedeeld, niet in de olie- of gassector is gebruikt.

(29)

Een exporteur liet weten dat volgens de Europese normen slechts één staalkwaliteit geschikt is om buizen met schroefdraad te vervaardigen, zodat deze producten van de overige NBP kunnen worden onderscheiden. Uit de analyse van de verschillende normen voor OCTG is evenwel gebleken dat het niet waar is dat er voor de productie van buizen met schroefdraad maar één staalkwaliteit kan worden gebruikt.

(30)

Gezien het voorgaande wordt de lasbaarheid van NBP een geschikt criterium voor de vaststelling van de productdefinitie geacht. Het argument dat de voorgestelde definitie van het product kunstmatig uiteenlopende producten omvat, wordt derhalve van de hand gewezen.

Ongeschiktheid van de CEV-drempel om de lasbaarheid van NBP vast te stellen

(31)

Beweerd werd dat de CEV-drempel niet voor de productdefinitie kan worden gebruikt omdat hij geen geschikt criterium is om de lasbaarheid van verschillende NBP-typen te bepalen.

(32)

Uit het onderzoek bleek dat de CEV wel degelijk een indicator is die direct gekoppeld is aan zowel de chemische samenstelling van het staal als de lasbaarheid ervan. Een hoge CEV betekent niet alleen dat het staal meer koolstof en/of legeringen bevat, maar ook dat het staal moeilijker lasbaar is. Anderzijds betekent een lagere CEV dat het staal minder koolstof en/of legeringen bevat en beter lasbaar is. Verschillende CEV-niveaus vergen dus verschillende lascondities. Voor staal met een CEV van 0,86 zijn al speciale lascondities nodig, zodat dit staal niet normaal kan worden gelast. Omdat de CEV dus een indicator van de lasbaarheid is, wordt de CEV-drempel als een relevant criterium voor de productdefinitie beschouwd.

(33)

Een producent/exporteur stelde dat de CEV maar een van vele chemische, technische en mechanische kenmerken van staal is, zodat de CEV niet als enige kenmerk kan worden gebruikt om de productdefinitie vast te stellen. In dit verband zij opgemerkt dat de CEV een geschikt criterium voor de productdefinitie wordt geacht, maar niet het enige gebruikte criterium is. Bovendien werd de vergelijkbaarheid van producttypen op een gedetailleerder niveau aan de hand van diverse kenmerken van het product (bv. afmetingen en warmtebehandeling) vastgesteld.

De CEV-waarde van 0,86 is willekeurig vastgesteld

(34)

Voorts stelden enkele belanghebbenden dat de CEV-drempel van 0,86 willekeurig was vastgesteld omdat de grens voor een goede lasbaarheid veel lager dan 0,86 ligt. De CEV-waarde van 0,86 is echter niet gekoppeld aan een goede lasbaarheid. De bedrijfstak van de Gemeenschap, die de klacht indiende, stelde dat het hierbij gaat om de maximale waarde waarbij niet-gelegeerd staal volgens de Europese normen voor NBP kan worden gebruikt; hij voerde hiervoor ook bewijzen aan.

(35)

Daarom werd geconcludeerd dat het gebruik van de CEV en de drempel van 0,86 een groep producten afbakent die als één product kunnen worden beschouwd. Wel vallen bijvoorbeeld roestvrij staal en buizen voor kogellagers, waarvan de CEV-waarde boven 0,86 ligt, buiten de definitie.

(36)

Gezien het voorgaande werd de door de aanvrager voorgestelde CEV-drempel in de definitie van het betrokken product gehandhaafd.

„Gecertificeerde NBP”

(37)

Een van de importeurs in de Gemeenschap verlangde dat zogenaamde „gecertificeerde” NBP niet onder de productdefinitie zouden vallen. Deze NBP worden volgens een gecertificeerd, door het Italiaanse ministerie van Openbare Werken goedgekeurd procédé vervaardigd en in Italië bij stabilisatiewerkzaamheden in de bouw gebruikt. Er is evenwel vastgesteld dat alle typen van het betrokken product, ook gecertificeerde NBP, dezelfde fysische, chemische en technische basiskenmerken en hetzelfde eindgebruik hebben. Er is geen bewijs gevonden op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het bij deze gecertificeerde buizen om een ander product gaat, dat daarom van het toepassingsgebied van de maatregelen moet worden uitgesloten (de betrokken onderneming heeft het bewijs ook niet geleverd). Dit argument moest daarom worden afgewezen.

(38)

Gezien het voorgaande werd geconcludeerd dat alle NBP, ondanks het bestaan van verschillende producttypen, voor de toepassing van deze procedure één product vormen, omdat zij dezelfde fysieke, chemische en technische basiskenmerken hebben en dezelfde basistoepassingen.

2.2.   Soortgelijke producten

(39)

Het product dat vanuit Kroatië, Roemenië, Rusland en Oekraïne in de Gemeenschap wordt ingevoerd, het in die landen vervaardigde en aldaar verkochte product alsmede het product dat door de producenten uit de Gemeenschap in de Gemeenschap wordt vervaardigd en verkocht, hebben dezelfde fysische, technische en chemische basiskenmerken en dezelfde toepassingen en zijn derhalve soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   DUMPING

3.1.   Algemene methode

(40)

De algemene methode die hieronder wordt uiteengezet, werd toegepast op alle meewerkende producenten/exporteurs in Kroatië, Roemenië en Rusland, alsmede op de meewerkende Oekraïense producenten/exporteurs die als marktgericht bedrijf werden beschouwd. Bij de bevindingen inzake dumping voor elk betrokken land wordt derhalve alleen beschreven wat specifiek is voor dat land.

3.1.1.   Normale waarde

(41)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, werd eerst voor elke meewerkende producent/exporteur onderzocht of zijn binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was, dat wil zeggen of de totale binnenlandse verkoop ten minste 5 % van de totale uitvoer van de producent naar de Gemeenschap uitmaakte. Vervolgens onderzocht de Commissie welke typen van het betrokken product, die door ondernemingen met een representatieve binnenlandse verkoop op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek waren aan of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de typen die naar de Gemeenschap waren uitgevoerd.

(42)

Voor elk type van het betrokken product dat door de producenten/exporteurs op hun binnenlandse markt was verkocht en dat rechtstreeks vergelijkbaar was met het type dat naar de Gemeenschap was uitgevoerd, werd vastgesteld of de omvang van de verkoop op de binnenlandse markt voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaald type werd voldoende representatief geacht wanneer die in het onderzoektijdvak 5 % of meer van het totale volume van de uitvoer van dat type naar de Gemeenschap bedroeg.

(43)

Vervolgens werd onderzocht of elk in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt verkocht type van het betrokken product kon worden geacht te zijn verkocht in het kader van een normale handelstransactie overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening; hiertoe werd het aandeel van de winstgevende verkoop van het betrokken producttype aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt vastgesteld.

(44)

Wanneer van het betrokken producttype meer dan 80 % was verkocht tegen een nettoverkoopprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten en wanneer de gewogen gemiddelde prijs van dat type gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde afgeleid van de feitelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als een gewogen gemiddelde van de prijzen van alle al dan niet winstgevende verkopen van dat type op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak. Wanneer de met winst verkochte hoeveelheid van een producttype 80 % of minder van de totale verkochte hoeveelheid van dat type bedroeg, of wanneer de gewogen gemiddelde prijs van dat type lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde afgeleid van de op de binnenlandse markt werkelijk betaalde prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van alleen de verkoop met winst van dat type, mits die verkoop ten minste 10 % bedroeg van de totale verkoop van dat type. In gevallen waarin minder dan 10 % van de totale verkochte hoeveelheden van een type met winst werd verkocht, werd geoordeeld dat dat type in ontoereikende hoeveelheden werd verkocht om een binnenlandse prijs op te leveren die kon dienen als een geschikte basis voor de vaststelling van de normale waarde.

(45)

Wanneer de binnenlandse prijzen van een bepaald door een exporteur/producent verkocht producttype niet konden worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden toegepast. In dat geval maakte de Commissie gebruik van samengestelde normale waarden. Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werd de normale waarde dan berekend door de productiekosten van de uitgevoerde types, eventueel na correcties, te vermeerderen met een redelijk percentage voor verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten (VAA-kosten) en een redelijke winstmarge. Ingevolge artikel 2, lid 6, van de basisverordening werden het percentage voor de VAA-kosten en de winstmarge afgeleid van de gemiddelde VAA-kosten en winstmarge bij verkopen van soortgelijke producten in het kader van normale handelstransacties.

3.1.2.   Uitvoerprijs

(46)

In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap was uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(47)

Wanneer de uitvoer via een verbonden importeur had plaatsgevonden, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend aan de hand van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer waren doorverkocht, naar behoren gecorrigeerd voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop en voor een redelijke marge voor de VAA-kosten en de winst. Hierbij werd gebruik gemaakt van de eigen VAA-kosten van de verbonden importeur. De winstmarge werd vastgesteld op basis van de informatie die verkregen was van meewerkende niet-verbonden importeurs.

3.1.3.   Vergelijking

(48)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken af-fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en nauwkeurig bleken en met bewijsmateriaal waren gestaafd.

3.1.4.   Dumpingmarge voor de onderzochte ondernemingen

(49)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd voor iedere producent/exporteur de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs per producttype.

(50)

Voor producenten/exporteurs waarvan werd vastgesteld dat zij een verbonden onderneming waren, werd een gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend, wat de normale praktijk van de Commissie is voor verbonden producenten/exporteurs.

3.1.5.   Residuele dumpingmarge

(51)

Voor niet-meewerkende bedrijven werd overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op basis van de beschikbare gegevens een residuele dumpingmarge vastgesteld.

3.2.   Kroatië

3.2.1.   Geen medewerking van de Kroatische exporteur

(52)

De enige producent in Kroatië, Mechel Željezara Ltd., ging om het najaar van 2004 failliet. In plaats daarvan werd door de Kroatische privatiseringsstichting, een overheidsinstelling die met de privatisering van ondernemingen in Kroatië belast is, een nieuw bedrijf, Valjaonica Cijevi Sisak d.o.o. (VCS), opgericht.

(53)

VCS stelde de Commissie ervan in kennis dat zij niet aan het lopende onderzoek kon meewerken omdat haar juridische voorganger officieel niet langer bestond en de productie van NBP in juli 2004 was beëindigd. Volgens VCS was zij niet bevoegd commerciële, boekhoud- of productiegegevens over de vroegere eigenaren te verstrekken. Omdat het derhalve niet mogelijk was om op basis van de gegevens van de onderneming zelf de dumpingmarge vast te stellen, werd deze in overeenstemming met artikel 18 van de basisverordening berekend op basis van de beschikbare feiten.

(54)

Uit de verstrekte informatie blijkt dat VCS de productie van NBP in juni 2005 weer heeft opgenomen. De onderneming kan ingevolge artikel 11, lid 3, van de basisverordening een tussentijds nieuw onderzoek aanvragen.

3.2.2.   Normale waarde

(55)

Omdat geen andere informatie beschikbaar was, werd de normale waarde berekend op basis van de beschikbare feiten, d.w.z. de informatie in de klacht.

3.2.3.   Uitvoerprijs

(56)

De uitvoerprijs werd berekend op basis van de gegevens van Eurostat over het onderzoektijdvak.

3.2.4.   Vergelijking

(57)

In overeenstemming met artikel 2, lid 10, van de basisverordening werd de uitvoerprijs aan de hand van de informatie in de klacht gecorrigeerd voor vervoer- en verzekeringskosten en commissies.

3.2.5.   Dumpingmarge

(58)

De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, af-grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen:

Onderneming

Dumpingmarge

Valjaonica Cijevi Sisak d.o.o.

29,8  %

(59)

Aangezien VCS de enige producent van het betrokken product in Kroatië is, werd de residuele dumpingmarge op hetzelfde niveau vastgesteld.

3.3.   Roemenië

(60)

Drie producenten/exporteurs hebben de vragenlijst beantwoord; hiervan zijn er twee verbonden met importeurs van het betrokken product in de EU.

3.3.1.   Normale waarde

(61)

Voor alle drie producenten/exporteurs was de totale omvang van de verkopen van soortgelijke producten in het binnenland representatief, zoals gedefinieerd in overweging 41. Voor de meeste producttypen werd de normale waarde afgeleid van de in het kader van normale handelstransacties door onafhankelijke afnemers in Roemenië betaalde of te betalen prijzen. Voor sommige typen waren de binnenlandse verkopen evenwel ontoereikend om als representatief te worden beschouwd, of kwamen de verkopen niet in normale handelstransacties tot stand, zodat de normale waarde moest worden berekend als beschreven in overweging 45.

3.3.2.   Uitvoerprijs

(62)

Van één producent/exporteur ging de uitvoer naar de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak grotendeels naar twee verbonden importeurs. Daarom werd de uitvoerprijs berekend als beschreven in overweging 46.

(63)

Deze exporteur heeft de berekening van de Commissie aangevochten omdat hij de gehanteerde winstmarge buitensporig hoog vond. Hij stelde dat de gemiddelde winstmarge die de Commissie op basis van de door de drie meewerkende niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap verstrekte cijfers had berekend, niet representatief was omdat hij nooit producten aan die ondernemingen verkocht. Verder stelde hij dat de drie ondernemingen groter waren dan de importeurs aan wie hij zijn producten verkocht, dat bij het laatste onderzoek een lagere winstmarge was gebruikt en dat de werkelijke winst van de twee verbonden importeurs lager was dan de door de Commissie gebruikte gemiddelde winstmarge.

(64)

In dit verband zij opgemerkt dat het de vaste praktijk van de Commissie is de gewogen gemiddelde winst van niet-verbonden importeurs, indien gerechtvaardigd, te gebruiken voor de in artikel 2, lid 9, van de basisverordening bedoelde correctie. Of de exporteur zijn producten ook werkelijk aan deze ondernemingen verkocht, is voor de vaststelling van de redelijke winstmarge ingevolge artikel 2, lid 9, van de basisverordening niet van belang. Verder werd geen bewijs aangevoerd voor de invloed van de omvang van de importeur op zijn winstmarge. Tot slot kan door de relatie tussen exporteurs en de met hen verbonden importeurs kan de winst van deze importeurs in dit verband niet als basis voor de berekeningen of als referentiecijfer worden gebruikt daar het winstpeil van de verbonden importeur immers zal afhangen van de overdrachtsprijs tussen de verbonden partijen. Deze stelling werd daarom van de hand gewezen.

(65)

Een groot deel van de uitvoer van een andere producent/exporteur naar de Gemeenschap ging naar twee ondernemingen, waarvan er een verbonden is met de exporteur en de andere gedurende een gedeelte van het onderzoektijdvak ook. De laatste werkte niet mee aan het onderzoek, zodat de prijs bij wederverkoop aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap niet aan de Commissie werd meegedeeld. De enige uitvoerprijzen die voor de transacties met de gedurende slechts een deel van het onderzoektijdvak met de exporteur verbonden importeur beschikbaar waren, waren de prijzen die tussen beiden waren overeengekomen. Vastgesteld werd dat deze prijzen gelijkwaardig waren aan die tussen niet-verbonden partijen. Bij een prijsvergelijking tussen de periode waarin de twee ondernemingen met elkaar waren verbonden en de periode waarin dit niet langer het geval was, bleken er inderdaad geen significante verschillen in de in rekening gebrachte prijzen per eenheid te zijn. Bovendien werden deze prijzen vergeleken met de prijzen die aan niet-verbonden afnemers in de EG in rekening werden gebracht; deze prijzen bleken met elkaar in overeenstemming te zijn. Voor die transacties werd de uitvoerprijs daarom gebaseerd op de verkoopprijzen die de Roemeense producent/exporteur aan de met hem verbonden handelsmaatschappij in rekening bracht.

(66)

Wat de transacties met de andere, aan het onderzoek meewerkende verbonden onderneming betreft, werd vastgesteld dat het betrokken product door die onderneming verder werd bewerkt voordat dit in de Gemeenschap werd doorverkocht. In dat geval kon geen prijs voor de wederverkoop van het betrokken product aan een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap worden vastgesteld. Er werd evenwel voldoende bewijs gevonden dat de overdrachtsprijs die de verbonden onderneming in de Gemeenschap aan de Roemeense producent/exporteur betaalde, als gelijkwaardig aan de prijs tussen niet-verbonden partijen kon worden beschouwd mits overeenkomstig artikel 2, lid 10, letter d), onder i), voor die OEM-verkopen (original equipment manufacturer) een correctie werd gemaakt voor verschillen in handelsstadium. Er is dan ook voor alle modellen een vergelijking gemaakt tussen de prijzen die in rekening zijn gebracht aan verbonden ondernemingen, en die welke aan niet-verbonden ondernemingen zijn gefactureerd. De uitvoerprijs was derhalve gebaseerd op de overdrachtsprijs.

(67)

Uit het onderzoek bleek dat de uitvoer van de derde producent/exporteur rechtstreeks naar niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap ging. De uitvoerprijs werd daarom vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs waartegen het betrokken product voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap werd verkocht, zoals beschreven in overweging 46.

(68)

Deze producent/exporteur vroeg een deel van de verkopen van het betrokken product naar de Gemeenschap bij de dumpingberekening buiten beschouwing te laten omdat de productie van bepaalde NBP-modellen op een gegeven moment tijdens het onderzoektijdvak is gestaakt. Zoals hierboven al is uiteengezet, is het de praktijk van de Commissie om bij de berekening van de gewogen gemiddelde uitvoerprijs rekening te houden met alle verkopen van het betrokken product aan niet-verbonden ondernemingen. Overigens zijn gedurende het onderzoektijdvak grote hoeveelheden van die producttypen verkocht en blijken de productie-installaties voor die NBP-typen niet te zijn ontmanteld, zodat de productie in de toekomst kan worden hervat. Het verzoek werd daarom afgewezen.

3.3.3.   Vergelijking

(69)

In voorkomend geval werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties aangebracht in verband met kortingen voor verschillen in hoeveelheden, kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, krediet, commissies en verschillen in handelsstadium.

(70)

Eén producent/exporteur verlangde correcties voor verschillen in handelsstadium, voor extra logistieke kosten die hij bij verkopen in het binnenland wel, maar bij export niet zou hebben en voor verschillen in hoeveelheden. Hij voerde evenwel geen bewijzen voor zijn beweringen aan en ook bleek uit het onderzoek niet dat deze eisen gerechtvaardigd waren. Er werd derhalve geen rekening mee gehouden. De bewering ten aanzien van de verschillen in hoeveelheden werd gedeeltelijk van de hand gewezen, omdat de beweerde hoeveelheid niet kon worden gestaafd met ter plaatse verzameld bewijs en de door de producent/exporteur in het vragenformulier verstrekte informatie.

(71)

Een andere producent/exporteur wenste correcties voor verschillen in inflatie, valutaomrekeningen, handelsstadium en verschillen in indirecte verkoopkosten.

(72)

Wat de eis met betrekking tot een inflatiecorrectie betreft, zij opgemerkt dat de inflatie in Roemenië gedurende het onderzoektijdvak 10,8 % bedroeg, nog lang geen hyperinflatie. Omdat werd vastgesteld dat de prijsvergelijkbaarheid niet was beïnvloed, werd de eis afgewezen. De exporteur maakte bezwaar tegen deze conclusie en herhaalde zijn eis een correctie te krijgen. Hij leverde echter geen nieuw argument of bewijs om de aanvankelijke conclusie te weerleggen, waarna de afwijzing van de eis werd bevestigd. Voorgesteld werd nog de mogelijkheid van een driemaandelijkse beoordeling, maar de exporteur ging hier niet op in.

(73)

Wat de valutaomrekeningen betreft, stelde de producent/exporteur dat volgens artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening een periode van 60 dagen moest worden toegestaan om rekening te houden met veranderingen in de wisselkoersen. Die bepaling kon hier niet worden toegepast omdat er tijdens het onderzoektijdvak alleen kleine schommelingen in de desbetreffende wisselkoersen zijn opgetreden en er geen sprake was van een duurzame verandering. Daarom moest deze eis worden afgewezen, en werden de valuta's in alle gevallen omgerekend tegen de koers op de factuurdatum, overeenkomstig genoemd artikel 2, lid 10, onder j).

(74)

Wat het argument over de verschillen in handelsstadium betreft, kwam uit het onderzoek naar voren dat er voor bepaalde categorieën afnemers, op wie het argument betrekking had, constante en duidelijke verschillen in functies en prijzen bestonden in de door de producent/exporteur aangegeven mate. Het argument werd daarom aanvaard voor de categorieën afnemers waarvoor de verschillen konden worden aangetoond, maar slechts gedeeltelijk voor andere categorieën afnemers waarvoor het verschil geringer bleek te zijn dan door de producent/exporteur werd gesteld. In het laatste geval werd de berekening van de correctie gebaseerd op het bij de producent/exporteur ter plaatse verzamelde bewijs.

(75)

Het argument over het verschil in indirecte verkoopkosten werd van de hand gewezen omdat dit al verwerkt is in de correctie voor verschillen in handelsstadium.

(76)

Naar aanleiding van opmerkingen van exporteurs werden enkele administratieve fouten gecorrigeerd, en werden de dumpingmarges dienovereenkomstig opnieuw berekend.

3.3.4.   Dumpingmarge

(77)

Uit de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs bleek dat er sprake was van dumping. De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, af-grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen:

Onderneming

Dumpingmarge

S.C. T.M.K. — Artrom S.A.

17,8  %

S.C. Mittal Steel Roman S.A.

17,7  %

S.C. Silcotub S.A.

11,7  %

(78)

Aangezien goed werd meegewerkt (meer dan 80 % van de uitvoer van het betrokken product uit Roemenië naar de Gemeenschap) en er geen reden was aan te nemen dat er producenten/exporteurs waren die met opzet niet meewerkten, werd de residuele dumpingmarge voor alle andere exporteurs in Roemenië op hetzelfde niveau vastgesteld als die voor de meewerkende producent/exporteur S.C. T.M.K. — Artrom S.A., namelijk op 17,8 %.

3.4.   Rusland

(79)

Twee groepen producenten/exporteurs hebben de vragenlijst ingevuld en teruggestuurd: de ene groep bestaat uit vier producenten en vijf verbonden ondernemingen („TMK-groep”) en de andere uit twee producenten („Pervouralsky en Chelyabinsk”).

3.4.1.   Geen medewerking van de TMK-groep

(80)

De antwoorden van alle vier producenten en de vijf verbonden ondernemingen vertoonden grote manco's en waren onsamenhangend, terwijl van slechts twee verbonden ondernemingen de antwoorden ontvangen werden binnen de hiervoor gestelde termijn.

(81)

Bij twee van de vier producenten en bij één verbonden onderneming in Rusland werd een controle ter plaatse uitgevoerd, maar hierdoor kwamen alleen nog maar meer tekortkomingen in de beantwoording van de vragenlijsten aan het licht. Voor de twee bezochte producenten konden geen betrouwbare normale waarde en uitvoerprijzen worden vastgesteld omdat zowel de gegevens voor binnenlandse verkopen als die voor de uitvoer grote manco's vertoonden; de waarden en hoeveelheden kwamen niet overeen met de facturen, en de productcontrolenummers (PCN's) bleken onjuist te zijn. Verder konden geen betrouwbare gegevens over de productiekosten worden verkregen.

(82)

Gezien deze uiterst onbevredigende medewerking van de twee bezochte producenten, de zeer ontoereikende beantwoording van de vragenlijsten door de twee andere producenten in de groep, in het bijzonder het feit dat één producent geen verkoopgegevens verstrekte, en het feit dat niet binnen de gestelde termijn op aanmaningen van de Commissie werd gereageerd, werd besloten bij deze twee andere producenten geen controlebezoek uit te voeren.

(83)

Slechts twee van de drie verbonden importeurs hebben de vragenlijst uitgebreid beantwoord, maar van slechts één van hen konden de antwoorden worden nagetrokken, terwijl de wederverkoopgegevens van de andere verbonden importeur grote tekortkomingen vertoonden. Zelfs de verbonden importeurs werkten dus slechts gedeeltelijk mee, en dan nog zeer slecht.

(84)

De TMK-groep beweerde dat zij niet goed kon meewerken wegens de keuze van de PCN's, die volgens haar ontoereikend was wegens het zeer gediversifieerde productassortiment van de vier producenten. De indeling van het betrokken product in de voorgestelde PCN-structuur leverde evenwel noch voor de producenten in de Gemeenschap noch voor andere producenten/exporteurs, waarvan er enkele ook een groot NBP-productassortiment hebben, problemen op. Het argument werd daarom niet aanvaard.

(85)

Gezien het voorgaande kon de dumpingmarge voor de TMK-groep niet worden vastgesteld op basis van de door deze groep zelf verstrekte gegevens. De dumpingmarge werd daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening vastgesteld op basis van de beschikbare feiten.

3.4.1.1.   Normale waarde

(86)

In dit geval werd de voor Pervouralsky en Chelyabinsk vastgestelde informatie over de normale waarde overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening als meest geschikte beschikbare gegevens aangemerkt. Deze informatie leek de situatie op de Russische markt het best weer te geven.

(87)

Overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening werd de gasprijs die in de klacht voor de berekening van de productiekosten werd gebruikt, op dezelfde wijze gecorrigeerd als voor de twee meewerkende producenten om zo de marktprijzen voor gas gedurende het onderzoektijdvak weer te geven. Zie hiervoor de overwegingen 94 tot en met 99.

3.4.1.2.   Uitvoerprijs

(88)

De uitvoerprijs werd berekend door de hoeveelheden en waarden die van de meewerkende producenten (zie overweging 91) werden verkregen, af te trekken van de gegevens van Eurostat voor het onderzoektijdvak.

3.4.1.3.   Vergelijking

(89)

In overeenstemming met artikel 2, lid 10, van de basisverordening werd de uitvoerprijs aan de hand van de informatie in de klacht gecorrigeerd voor vervoer- en verzekeringskosten en commissies.

3.4.1.4.   Dumpingmarge

(90)

Uit de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs bleek dat er sprake was van dumping. De dumpingmarge, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, af-grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt:

Onderneming

Dumpingmarge

Volzhsky Pipe Works Open Joint Stock Company, Joint Stock Company Taganrog Metallurgical Works, Sinarsky Pipe Works Open Joint Stock Company and Seversky Tube Works Open Joint Stock Company

35,8  %

3.4.2.   Pervouralsky en Chelyabinsk

(91)

Chelyabinsk en Pervouralsky waren gedurende het onderzoektijdvak afzonderlijke rechtspersonen, maar sinds eind 2004 zijn zij met elkaar verbonden, aangezien Chelyabinsk een meerderheidsbelang in Pervouralsky bezit en directe zeggenschap over die onderneming uitoefent. Daarom moet slechts één recht aan de groep worden opgelegd.

3.4.2.1.   Normale waarde

(92)

Voor beide producenten/exporteurs waren de verkopen van het product in het binnenland representatief, zoals gedefinieerd in overweging 41. In overeenstemming met de in de overwegingen 42 tot en met 45 beschreven methoden werd voor elk producttype de normale waarde vastgesteld aan de hand van de verkoopprijzen voor alle verkopen, van de verkoopprijzen voor de winstgevende verkopen alleen of van samengestelde normale waarden.

(93)

Vastgesteld werd dat de kostenallocatie van de onderneming voor bepaalde producttypen noch de grote variatie in binnenlandse verkoopprijzen, noch de belangrijke kostenelementen weergeeft, zodat deze als onbetrouwbaar moest worden aangemerkt. Daarom werd in overeenstemming met artikel 18 van de basisverordening gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens. In dit geval moest op basis van alle verkopen van het betrokken product een winst voor de gehele groep worden berekend, die vervolgens werd gebruikt voor de vaststelling van de normale waarden.

(94)

Wat de productiekosten, en met name de energiekosten, betreft, werd bij het onderzoek vastgesteld dat de door beide ondernemingen betaalde elektriciteitsprijzen de werkelijke productiekosten voor de gekochte elektriciteit redelijk weergaven. Dit werd in dit geval aangetoond door het feit dat de elektriciteitsprijzen in overeenstemming waren met de internationale marktprijzen, wanneer deze werden vergeleken met de prijzen in landen als Noorwegen en Canada, waar ook veel gebruik wordt gemaakt van waterkracht. Voor de gasprijzen lag de situatie evenwel anders. De door beide ondernemingen betaalde gasprijzen bleken de kosten van het gas niet redelijk weer te geven.

(95)

Op grond van gegevens in het jaarverslag van de Russische gasleverancier OAO Gazprom voor 2004 werd vastgesteld dat de door de twee Russische producenten betaalde binnenlandse gasprijs veel lager was dan de gemiddelde uitvoerprijzen van Rusland naar West- en Oost-Europa. Het verslag luidt: „De Gazprom-groep is verplicht Russische consumenten aardgas te leveren tegen prijzen die worden gereguleerd door de Federale tarievendienst. Deze prijzen zijn voortaan lager dan de internationale prijzen voor aardgas.” en verder: „OAO Gazprom werkt samen met de Russische Federatie aan een optimalisatie van de gereguleerde retailprijzen voor gas”. De prijs die de beide Russische producenten voor gas betaalden, was bovendien aanzienlijk lager dan de prijs die de Roemeense producenten en de producenten in de Gemeenschap betaalden.

(96)

Gezien het voorgaande werden de door de twee Russische NBP-producenten in het onderzoektijdvak betaalde gasprijzen niet geacht de kosten voor de productie en distributie van het gas redelijk weer te geven.

(97)

Daarom werden de gaskosten van de twee Russische producenten/exporteurs overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening zodanig gecorrigeerd dat ze de marktprijzen voor gas gedurende het onderzoektijdvak weergeven. Hiervoor werd uitgegaan van de prijs van naar West-Europa uitgevoerd gas, minus de vervoerkosten en de accijnzen.

(98)

Beide producenten stelden dat de kosten van het gas in hun boekhouding goed waren weergegeven en dat een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening niet gerechtvaardigd was. Dat de bedrijven de aan hun gasleverancier betaalde prijzen goed in hun rekeningen hadden opgenomen, wordt niet in twijfel getrokken. Toch is een correctie gerechtvaardigd omdat de prijs waartegen het gas werd gekocht geen redelijke weergave is van de kosten van de productie en distributie van het gas.

(99)

Verder stelden beide producenten dat niet bewezen is dat de door Gazprom aan industriële gebruikers in rekening gebrachte prijzen niet kostendekkend zijn. Diverse voor het publiek beschikbare bronnen steunen evenwel de aanpak van de Commissie, waaronder de beleidsnota „The Economic Survey of the Russian Federation, 2004”, die in juli 2004 door de OESO werd gepubliceerd.

3.4.2.2.   Uitvoerprijs

(100)

Alle uitvoer naar de Gemeenschap ging rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers, zodat de uitvoerprijs werd vastgesteld overeenkomstig overweging 46.

3.4.2.3.   Vergelijking

(101)

In overeenstemming met artikel 2, lid 10, van de basisverordening vonden correcties plaats voor verschillen in kosten van vervoer, laden, lossen, op- en overslag, aanverwante kosten, verpakking en commissies.

3.4.2.4.   Dumpingmarge

(102)

Uit de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs bleek dat er sprake was van dumping. De dumpingmarge, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, af-grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt:

Onderneming

Dumpingmarge

Joint Stock Company Chelyabinsk Tube Rolling Plant and Joint Stock Company Pervouralsky Novotrubny Works

24,1  %

3.4.3.   Conclusie over dumping ten aanzien van Rusland

(103)

Omdat de in overweging 79 genoemde ondernemingen verantwoordelijk zijn voor alle uitvoer uit Rusland naar de Gemeenschap, werd de residuele dumpingmarge op hetzelfde niveau vastgesteld als die voor de niet-meewerkende groep van producenten/exporteurs, namelijk op 35,8 %.

3.5.   Oekraïne

3.5.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming

(104)

Bij de inleiding van dit onderzoek was artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening van toepassing op Oekraïne. Volgens dat artikel wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken betreffende invoer uit Oekraïne voor producenten die voldoen aan de criteria van lid 7, onder c), vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van genoemd artikel.

(105)

Gemakshalve worden deze criteria waaraan ondernemingen moeten voldoen om als marktgericht bedrijf te worden behandeld, hieronder in het kort uiteengezet:

besluiten van bedrijven worden zonder staatsinmenging van betekenis genomen als reactie op marktsignalen, en de kosten geven de marktwaarde weer;

bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie, in overeenstemming is met de hiervoor geldende internationale normen en alle terreinen bestrijkt;

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de rechtszekerheid en stabiliteit worden gegarandeerd door faillissements- en eigendomswetten;

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(106)

Drie groepen Oekraïense producenten/exporteurs verzochten om behandeling als marktgericht bedrijf overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), en hebben het desbetreffende formulier voor producenten/exporteurs ingevuld.

(107)

De Commissie heeft alle benodigde informatie die deze ondernemingen in hun aanvraag hebben verstrekt, ter plaatse gecontroleerd.

(108)

Uit het onderzoek bleek dat de drie groepen Oekraïense producenten/exporteurs aan alle voorwaarden voldeden, waarna hun een behandeling als marktgerichte onderneming werd toegestaan.

(109)

De bedrijfstak van de Gemeenschap kreeg de gelegenheid hierop te reageren en voerde aan dat niet alle producenten/exporteurs aan alle in artikel 2, lid 7, onder c), genoemde criteria voldeden. Meer specifiek stelde hij dat a) de staat weer zeggenschap zou kunnen gaan uitoefenen over enkele van de geprivatiseerde producenten/exporteurs; b) de staat ingreep bij het dagelijks beheer; c) de Oekraïense arbeids-, faillissements- en eigendomswetgeving gedurende het onderzoektijdvak niet borg stond voor goede marktvoorwaarden; en d) de staat intervenieerde bij de uitvoerprijzen en de kosten van de input. Er is terdege rekening gehouden met de opmerkingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(110)

De opmerkingen bevatten echter onvoldoende bewijs dat niet zou zijn voldaan aan de vijf criteria op grond waarvan de aanvragen van de Oekraïense producenten/exporteurs om behandeling als marktgerichte onderneming ingevolge bovengenoemd artikel 2, lid 7, onder c), werden geanalyseerd. Uit het onderzoek bleek dat de staat geen bemoeienis van betekenis had met de bedrijfsvoering van de ondernemingen.

(111)

Er zij in dit verband aan herinnerd dat gedeeltelijk staatseigendom volgens de bij de Commissie gangbare praktijk op zich onvoldoende grond is om te besluiten dat niet voldaan is aan het eerste in artikel 2, lid 7, onder c), genoemde criterium.

(112)

Verder bleken de kosten van de belangrijkste inputs marktconform te zijn.

(113)

Vastgesteld werd dat de gas- en elektriciteitsprijzen overeenkomen met de gemiddelde prijzen in Oekraïne, doch lager zijn dan de prijzen in Europa en op andere markten. Dit werd echter niet toereikend geacht om te besluiten dat niet aan het eerste criterium was voldaan, aangezien de gas- en elektriciteitsprijzen maar een vrij klein deel van de productiekosten van NBP uitmaken en ze, voor zover ze verstoord bleken te zijn, voor de berekening van de dumping zijn gecorrigeerd tot marktprijzen (zie de overwegingen 119 tot en met 127).

(114)

Verder bleek bij het onderzoek dat de Oekraïense arbeids- en arbeidsvoorwaardenwetgeving in overeenstemming is met de beginselen van de markteconomie. Met name werd vastgesteld dat het de drie groepen producenten/exporteurs vrijstaat personeel aan te werven en te ontslaan.

(115)

Ook kon de bedrijfstak van de Gemeenschap de conclusie van de Commissie niet weerleggen, dat de faillissements- en eigendomswetgeving de drie groepen exporteurs goede marktvoorwaarden biedt.

(116)

Er was dan ook geen reden om de drie groepen Oekraïense producenten/exporteurs niet als marktgerichte onderneming te behandelen. Het Raadgevend Comité werd geconsulteerd en dit had geen bezwaren tegen de conclusies van de Commissie.

3.5.2.   Berekening van dumping

(117)

Drie groepen producenten/exporteurs hebben de vragenlijst ingevuld en teruggestuurd. De eerste groep bestaat uit twee producenten en twee verbonden handelaars, de tweede uit één producent en twee verbonden handelaars, terwijl de derde met geen enkele bij de productie of verkoop van het betrokken product betrokken onderneming verbonden is.

3.5.3.   Normale waarde

(118)

Voor alle drie groepen producenten/exporteurs was de totale omvang van de verkopen in het binnenland representatief, zoals gedefinieerd in overweging 41. Voor sommige producttypen werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de prijzen die onafhankelijke afnemers in Oekraïne in het kader van normale handelstransacties hadden betaald of moesten betalen, terwijl voor producttypen waarvoor de binnenlandse verkopen ontoereikend waren om als representatief te worden beschouwd, dan wel niet in normale handelstransacties tot stand kwamen, de normale waarde samengesteld werd als beschreven in overweging 45.

(119)

Wat de productiekosten, en met name de energiekosten, betreft, werd bij het onderzoek vastgesteld dat de door de drie groepen ondernemingen betaalde energieprijzen door de staat werden gereguleerd en ver onder de internationale prijzen lagen.

(120)

De prijzen die de Oekraïense elektriciteitsleveranciers, die zich in staatshanden bevinden of door de staat worden gereguleerd, aan de drie groepen producenten/exporteurs in rekening brachten, werden vergeleken met de prijzen in Roemenië en met die in de Gemeenschap voor dezelfde algemene categorie van elektriciteitsgebruikers. In alle gevallen bleken de prijzen aanzienlijk onder die in Roemenië en de Gemeenschap te liggen, zodat werd geconcludeerd dat de door de Oekraïense exporteurs betaalde elektriciteitsprijzen geen redelijke weergave van de werkelijke productie- en verkoopkosten van de gekochte elektriciteit waren.

(121)

De drie meewerkende Oekraïense exporteurs tekenden bezwaar aan tegen deze conclusies. Zij stelden dat de in hun jaarverslagen genoemde kosten de werkelijk aan hun elektriciteitsleveranciers betaalde prijs weergaven. Geen van de aangevoerde argumenten bood evenwel een verklaring voor de verschillen met de prijzen in Roemenië en de gemiddelde prijzen in de Gemeenschap. Daarom werden bovenstaande conclusies bevestigd.

(122)

Dezelfde aanpak werd gevolgd voor de gasprijzen. Een vergelijking liet zien dat de gasprijzen die de leveranciers, die zich in staatshanden bevinden of door de staat worden gereguleerd, aan Oekraïense exporteurs in rekening brachten, ongeveer de helft bedroegen van de prijzen in Roemenië en ook aanzienlijk lager waren dan de prijzen die in de Gemeenschap aan dezelfde algemene categorie van gasafnemers in rekening werden gebracht.

(123)

Gedurende het onderzoektijdvak betrok Oekraïne een groot gedeelte van zijn gas uit Rusland. In zijn jaarverslag over 2004 stelde OAO Gazprom: „Bij zijn leveranties aan GOS-landen streefde OAO (Gazprom) zijn belangrijkste strategische doelstelling na, te zorgen voor het juiste klimaat voor een onbelemmerde doorvoer van Russisch gas naar Europa via hun grondgebied”, en verder nog: „In het boekjaar werd 84,9 % van de totale hoeveelheid aan Oekraïne geleverd gas behandeld als betaling voor diensten in verband met de doorvoer.” De uitvoerprijs van het gas van Rusland naar Oekraïne was daarom geen goede vergelijkingsbasis om vast te stellen of de door de Oekraïense exporteurs betaalde gasprijzen de kosten in verband met de productie en de verkoop van het gekochte gas goed weergaven, want deze uitvoerprijs kan zijn beinvloed door de ruilhandelsovereenkomst.

(124)

Bovendien werden de door de Oekraïense producenten/exporteurs betaalde prijzen vergeleken met de gemiddelde uitvoerprijs van Rusland naar West- en Oost-Europa, zoals hierboven vastgesteld, en met de gemiddelde gasprijzen in Noord-Amerika, die aan de hand van de Nymex Henry Hub-index voor gas werden vastgesteld. In beide gevallen bleken ze aanzienlijk lager te zijn.

(125)

Gezien het voorgaande werd geconcludeerd dat de door de Oekraïense producenten/exporteurs betaalde gasprijzen, die in een direct verband stonden met de door OAO Gazprom aangegeven prijs voor uitvoer naar Oekraïne en waarvan werd vastgesteld dat ze zeer waarschijnlijk werden beïnvloed door een ruilhandelsovereenkomst, geen redelijke weergave waren van de kosten in verband met de productie en de verkoop van het gekochte gas.

(126)

Ook in dit geval tekenden de drie meewerkende Oekraïense exporteurs bezwaar aan tegen deze conclusies en stelden zij dat de in hun jaarverslag genoemde kosten de werkelijk aan hun gasleveranciers betaalde prijs weergaven. Zij konden met hun argumenten bovengenoemde conclusies evenwel niet weerleggen, aangezien de prijs van het door Rusland aan Oekraïne geleverde gas sterk beïnvloed werd door een overeenkomst over de doorvoer van gas door Oekraïne, die ten tijde van het onderzoektijdvak van kracht was, zoals door het jaarverslag van OAO Gazprom voor 2004 bevestigd wordt.

(127)

Overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening werden de gas- en elektriciteitskosten van de Oekraïense producenten/exporteurs derhalve zodanig gecorrigeerd dat ze de kosten in verband met de productie en verkoop van gas en elektriciteit gedurende het onderzoektijdvak redelijk weergaven. De correctie was gebaseerd op het gemiddelde van de prijzen die gedurende het onderzoektijdvak werden waargenomen in Roemenië, een markteconomie die ook gas uit Rusland invoert en ongeveer even ver van de Russische aardgasvelden af ligt. De gemiddelde prijs voor Roemenië werd gebaseerd op de geverifieerde gegevens die bij Roemeense producenten/exporteurs van het betrokken product werden verzameld. Deze gemiddelde prijs wijkt overigens niet sterk af van de hierboven voor Rusland vastgestelde gemiddelde uitvoerprijs voor gas.

(128)

Eén exporteur stelde dat de voor de berekening van de normale waarde gehanteerde winstmarge hoger was dan zijn gemiddelde winst op verkopen op de binnenlandse markt. Deze bewering werd van de hand gewezen omdat het bij het voor de berekening van de normale waarde gebruikte winstcijfer ging om de winst die wordt berekend overeenkomstig de van toepassing zijnde bepaling, namelijk de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening. De gehanteerde winstmarge was dus gelijk aan de winstmarge bij de productie en verkoop, in het kader van normale handelstransacties, van soortgelijke producten op de binnenlandse markt van Oekraïne. Deze winstmarge werd berekend aan de hand van de informatie die de onderneming op de vragenlijst had verstrekt en die kon worden nagetrokken.

3.5.4.   Uitvoerprijs

(129)

Twee groepen producenten/exporteurs lieten verreweg het grootste deel van hun export lopen via een verbonden handelsonderneming in een derde land. Voor hen werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de prijs bij wederverkoop die de verbonden handelsondernemingen aan de eerste onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap in rekening brachten, afgezien van een paar transacties die overeenkwamen met directe verkopen van die producenten/exporteurs aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. In dat geval werd de uitvoerprijs bepaald als de prijs die werkelijk voor het product werd betaald of moest worden betaald toen het uit Oekraïne naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

(130)

Een andere producent/exporteur verkocht alleen aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, en daarom werd de uitvoerprijs overeenkomstig overweging 46 vastgesteld op basis van de prijs die werkelijk voor het product werd betaald of moest worden betaald toen het uit Oekraïne naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

3.5.5.   Vergelijking

(131)

In voorkomend geval vonden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties plaats voor verschillen in kosten voor vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, aanverwante kosten, krediet en commissies.

(132)

Voor de twee groepen producenten/exporteurs die hun verkopen meestal via verbonden handelaars afwikkelden, werd in dat geval de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening gecorrigeerd voor een commissie, aangezien deze verbonden handelaars een taak hebben die vergelijkbaar is met die van een tussenpersoon die op commissiebasis werkt. De hoogte van de commissie werd berekend aan de hand van rechtstreeks bewijsmateriaal over de uitoefening van die taak. Bij de berekening van de commissie werd rekening gehouden met de VAA-kosten van de verbonden handelaars bij de verkoop van het door de Oekraïense producenten vervaardigde product en met een redelijke winstmarge. Deze werd gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de winstmarges voor verkopen van soortgelijke producten aan niet-verbonden afnemers van de drie niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap, die aan het onderzoek meewerkten en die informatie verschaften die werd nagetrokken.

(133)

De twee groepen exporteurs hebben de berekening van de Commissie aangevochten omdat zij de voor de correctie gebruikte winstmarge buitensporig hoog vonden. Een groep van exporteurs beweerde dat een van de niet-verbonden importeurs slechts een type buizen invoerde en doorverkocht, terwijl dat type door de Oekraïense exporteur niet in de EG werd verkocht. Bovendien stelden beide groepen exporteurs dat de berekende gemiddelde winstmarge, die was afgeleid van de door de drie meewerkende niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap verstrekte cijfers, niet redelijk was omdat de gewogen gemiddelde winstmarge boven het streefwinstniveau van de bedrijfstak van de Gemeenschap lag.

(134)

De bewering dat de winstmarge die als grondslag voor de correctie gebruikt werd, hoger was dan het streefcijfer voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, is evenwel niet relevant. De winstmarges worden in een verschillende context vastgesteld en dienen een verschillend doel. Bovendien bewijst dit niet dat de gebruikte winstmarge onredelijk is. In dit verband zij eraan herinnerd dat de gehanteerde winstmarge gebaseerd was op geverifieerde informatie over het onderzoektijdvak, die door meewerkende ondernemingen was verstrekt. Verder is niet aangetoond hoe de verkoop van soortgelijke producttypen door deze meewerkende ondernemingen de berekening van de winstmarge zou hebben beïnvloed. De correctie, ingevolge artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening, voor verkopen via de verbonden handelsondernemingen, wordt dan ook gehandhaafd.

(135)

Naar aanleiding van opmerkingen van exporteurs werden enkele administratieve fouten gecorrigeerd, en werden de dumpingmarges dienovereenkomstig opnieuw berekend.

3.5.6.   Dumpingmarge

(136)

Uit de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs bleek dat er sprake was van dumping. De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, af-grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen:

Onderneming

Dumpingmarge

OJSC Dnepropetrovsk Tube Works

12,3  %

CJSC Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube and OJSC Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant

25,1  %

CJSC Nikopol Steel Pipe Plant Yutist

25,7  %

(137)

Aangezien goed werd meegewerkt (meer dan 80 % van de uitvoer van het betrokken product uit Oekraïne naar de Gemeenschap) en er geen reden was aan te nemen dat er producenten/exporteurs waren die met opzet niet meewerkten, werd de residuele marge voor alle andere exporteurs in Oekraïne op hetzelfde niveau vastgesteld als die voor de meewerkende producent/exporteur CJSC Nikopol Steel Pipe Plant Yutist, namelijk op 25,7 %.

4.   SCHADE

4.1.   Productie in de Gemeenschap

(138)

De klacht werd ingediend namens acht ondernemingen in de Gemeenschap, waarvan bekend is dat zij het betrokken product vervaardigen. Zij zijn gevestigd in Duitsland, Italië, Spanje, Frankrijk en Oostenrijk en vertegenwoordigen 62 % van de productie in de Gemeenschap, die gedurende het onderzoektijdvak 2 618 771 ton beliep.

(139)

Bij de inleiding van de procedure waren er nog twaalf andere producenten in de Gemeenschap bekend, die geen klacht indienden en die gevestigd zijn in het Verenigd Koninkrijk, Polen, Tsjechië, Zweden, Italië en Slowakije. Er werd ook contact opgenomen met andere, ten tijde van de inleiding van de procedure nog niet bekende producenten in de Gemeenschap; zij waren vooral gevestigd in de nieuwe lidstaten. Slechts twee van deze producenten verschaften basisinformatie over hun productie en verkoop van soortgelijke producten gedurende de beoordelingsperiode. Op basis van deze gegevens werd de productie van soortgelijke producten in de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak berekend op 2 618 771 ton.

4.2.   De bedrijfstak van de Gemeenschap

(140)

Onderstaande EU-producenten steunden de klacht:

Dalmine S.p.A., Bergamo, Italië

Rohrwerk Maxhütte GmbH, Sulzbach-Rosenberg, Duitsland

Tubos Reunidos S.A., Amurrio, Spanje

Vallourec & Mannesmann France S.A., Boulogne Billancourt, Frankrijk

V&M Deutschland GmbH, Düsseldorf, Duitsland

Voest Alpine Tubulars GmbH, Kinderberg-Aumuehl, Oostenrijk.

(141)

Omdat deze acht meewerkende producenten goed zijn voor 61 % van de productie van het betrokken product in de Gemeenschap, vormen zij de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

(142)

Overigens is een van de klagende producenten (Dalmine) verbonden met een van de meewerkende Roemeense producenten/exporteurs (Silcotub) en voerde Dalmine het betrokken product van Silcotub in. Bij controle bleek deze invoer evenwel gering te zijn in vergelijking met de productie van Dalmine zelf en voornamelijk een aanvulling op zijn eigen assortiment te vormen. Daarom werd geconcludeerd dat deze relatie niet van dien aard was dat deze producent van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou moeten worden uitgesloten.

4.3.   Verbruik in de Gemeenschap

(143)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van het volume van de verkoop op de interne markt door de vijf producenten uit de Gemeenschap die in de steekproef waren opgenomen en door alle andere producenten in de Gemeenschap die informatie terzake verstrekten, plus de invoer uit alle derde landen voor alle relevante GN-codes volgens cijfers van Eurostat.

(144)

Aan de hand van deze gegevens kon worden vastgesteld dat het verbruik in de beoordelingsperiode met 8 % was teruggelopen, van 2 149 024 ton in 2001 tot 1 985 361 ton in 2004. Eerst nam het verbruik tussen 2001 en 2002 met 14 % af, waarna het in 2003 stabiel bleef en in 2004 weer aantrok tot 1 985 361 ton. Het verbruik van NBP is gerelateerd aan de conjunctuurcyclus en met name aan de ontwikkelingen in de olie- en gassector. De toename van het verbruik in het onderzoektijdvak zou kunnen worden verklaard door de hoge olie- en gasprijzen in 2004, waardoor investeringen in die sector werden gestimuleerd en de vraag naar bepaalde NBP toenam.

Tabel 1

 

2001

2002

2003

2004 (onderzoektijdvak)

Verbruik in de Gemeenschap (ton)

2 149 024

1 855 723

1 851 502

1 985 361

Index

100

86

86

92

4.4.   Invoer van NBP uit de betrokken landen

Cumulering

(145)

De Commissie is nagegaan of de gevolgen van de invoer van NBP uit Kroatië, Oekraïne, Roemenië en Rusland overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening cumulatief moesten worden beoordeeld.

Dumpingmarge en invoervolume

(146)

Zoals hierboven is uiteengezet, is uit het onderzoek gebleken dat de voor elk van de vier landen vastgestelde gemiddelde dumpingmarge boven de minimale dumpingmarge, als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de basisverordening, ligt en dat het volume van de invoer uit geen van deze landen verwaarloosbaar is in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening (hun marktaandeel bedroeg in het onderzoektijdvak respectievelijk 1,3 % voor Kroatië, 4,3 % voor Roemenië, 4,6 % voor Oekraïne en 11,3 % voor Rusland).

Concurrentieomstandigheden

(147)

Het importvolume nam toe voor alle betrokken landen, behalve voor Oekraïne vanwaar de invoer gedurende de gehele beoordelingsperiode op een hoog peil bleef. De prijsontwikkeling van de invoer is voor alle betrokken landen min of meer gelijk en de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden sterk onderboden. Het gemiddelde prijspeil van de invoer uit de betrokken landen lag steeds duidelijk onder dat van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De prijzen van de invoer uit Kroatië, Oekraïne en Roemenië lagen min of meer op hetzelfde niveau. Voor Rusland lag het prijspeil nog een stuk lager, maar dat kan het resultaat zijn van het feit dat het bij de uitvoer naar de Gemeenschap om een afwijkende productmix gaat. Zoals hierboven is uiteengezet, is vastgesteld dat het uit de vier landen ingevoerde betrokken product en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde en verkochte soortgelijke producten dezelfde fysische, technische en chemische basiskenmerken en hetzelfde eindgebruik hebben. Bovendien werden alle producten via soortgelijke verkoopkanalen aan dezelfde afnemers verkocht en bleken ze met elkaar te concurreren.

(148)

Op basis van het voorgaande werd geconcludeerd dat voldaan werd aan alle voorwaarden die de cumulatie van de invoer van NBP uit de vier bij het onderzoek betrokken landen rechtvaardigen.

(149)

Enkele producenten/exporteurs in Oekraïne en Roemenië stelden dat de invoer uit hun land bij de analyse van de schade en het oorzakelijk verband niet met die uit de andere landen mag worden gecumuleerd omdat het invoervolume zich anders zou ontwikkelen. De invoertrend is echter maar een van de vele parameters die in dit verband worden onderzocht. Dat het invoerpeil niet voor alle landen gelijk is, is als zodanig geen reden om niet te cumuleren. In overweging 147 zijn de overeenkomsten tussen de invoer uit de vier landen in het onderzoek beschreven. Op grond hiervan en omdat er verder geen aanwijzingen zijn voor een gebrek aan concurrentie, is het niet mogelijk het effect van de invoer uit deze vier landen enkel en alleen op basis van de ontwikkeling van het volume te onderscheiden. De hierboven beschreven overeenkomsten rechtvaardigen daarentegen juist een cumulatieve beoordeling.

(150)

In dit geval is voor alle vier landen, dus ook voor Oekraïne en Roemenië, vastgesteld dat de ingevoerde producten en de in de Gemeenschap vervaardigde producten dezelfde fysische en/of chemische basiskenmerken hebben (zie overweging 39 over soortgelijke producten). Bovendien was de invoer uit elk van de vier landen significant, dat wil zeggen hoger dan de in artikel 5, lid 7, van de basisverordening gedefinieerde drempel voor verwaarloosbaarheid. De invoer uit Oekraïne en Roemenië heeft immers een marktaandeel van meer dan respectievelijk 4,5 % en 4,3 %. Hier komt nog bij dat bij de invoer uit alle vier landen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk werden onderboden (van 22 % tot 43 %), waarbij het voor Oekraïne om 36 % en voor Roemenië om 22 % ging (zie hieronder). Op basis hiervan werd geconcludeerd dat voldaan werd aan alle voorwaarden voor een cumulering van de invoer uit de vier bij het onderzoek betrokken landen met het oog op de analyse van de schade en het oorzakelijk verband. Het verzoek om niet te cumuleren moest derhalve worden afgewezen.

Gecumuleerd volume en gecumuleerd marktaandeel

(151)

De invoer uit de vier betrokken landen nam toe van 304 268 ton in 2001 tot 426 186 ton in het onderzoektijdvak. Het gecombineerde marktaandeel steeg van 14,2 % in 2001 tot 21,5 % in het onderzoektijdvak. Dit terwijl het verbruik terugliep.

Tabel 2

 

2001

2002

2003

2004 (onderzoektijdvak)

Invoer (ton)

304 268

307 441

342 626

426 186

Index

100

101

113

140

Marktaandeel

14,2  %

16,6  %

18,5  %

21,5  %

Prijzen

(152)

De gewogen gemiddelde prijs van de invoer van NBP uit de vier landen nam toe met 16 %, van 433 EUR per ton in 2001 tot 501 EUR per ton in het onderzoektijdvak. Tussen 2001 en 2002 zijn de prijzen eerst met 3 % gedaald, van 433 tot 418 EUR, en in 2003 nog eens tot 397 EUR, waarna ze in 2004 sterk stegen tot 501 EUR, zodat ze toen veel hoger waren dan in 2001. De prijsstijging in het onderzoektijdvak is hoofdzakelijk te wijten aan de gestegen grondstofprijzen in het onderzoektijdvak.

Tabel 3

 

2001

2002

2003

2004 (onderzoektijdvak)

Gewogen gemiddelde cif-prijs, af-grens Gemeenschap (EUR/ton)

433

418

397

501

Index

100

97

92

116

Prijsonderbieding

(153)

Om vast te stellen of er sprake was van prijsonderbieding heeft de Commissie de gegevens over het onderzoektijdvak geanalyseerd. Hierbij werd uitgegaan van de verkoopprijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap in rekening bracht aan onafhankelijke afnemers, waar nodig gecorrigeerd naar het niveau af-fabriek, dat wil zeggen met uitsluiting van de kosten van het vervoer in de Gemeenschap en na aftrek van kortingen en rabatten. De prijzen voor de verschillende in de vragenlijst gedefinieerde NBP-typen werden vergeleken met de verkoopprijzen die door de exporteurs, zonder kortingen, in rekening werden gebracht, en waar nodig gecorrigeerd naar de cif-prijs af-grens Gemeenschap en een passende correctie voor de antidumpingrechten en de kosten na de invoer.

(154)

Voor de berekening van de gewogen gemiddelde onderbiedingsmarges werd gekeken naar de uitvoerprijzen van de meewerkende producenten en naar gegevens van Eurostat. Tijdens het onderzoektijdvak bedroeg de gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge voor Rusland 43 %, voor Oekraïne 36 %, voor Roemenië 22 % en voor Kroatië 26 %.

4.5.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(155)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een evaluatie van alle economische factoren die gevolgen hebben voor de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode.

Productie

(156)

Het productievolume vertoonde een soortgelijke trend als het verbruik, maar de daling tussen 2002 en 2003 en het herstel in het onderzoektijdvak waren relatief gezien groter dan de daling en het herstel van het verbruik in dezelfde periodes. Tussen 2001 en 2002 bedroeg de daling 21 %, van 1 495 278 ton tot 1 174 414 ton. In 2003 bedroeg het productievolume slechts drie kwart van de in 2001 geproduceerde hoeveelheid. Dankzij de vraagverbetering als gevolg van de investeringen in de olie- en gasindustrie in het onderzoektijdvak nam het productievolume toen weer toe tot 1 290 258 ton.

Tabel 4

 

2001

2002

2003

2004 (onderzoektijdvak)

Productie (ton)

1 495 278

1 174 414

1 126 188

1 290 258

Index

100

79

75

86

Productiecapaciteit en bezettingsgraad

(157)

De productiecapaciteit werd vastgesteld aan de hand van de nominale capaciteit van de productie-eenheden die eigendom van de bedrijfstak van de Gemeenschap waren, waarbij rekening werd gehouden met onderbrekingen in de productie en met het feit dat de capaciteit in sommige gevallen ten dele werd gebruikt voor andere producten die op dezelfde productielijnen worden vervaardigd.

(158)

De productiecapaciteit voor NBP is in de beoordelingsperiode stabiel gebleven. De bezettingsgraad nam als gevolg van het geringere productievolume met 12 procentpunten af, van 87 % tot 75 %. De grotere bezettingsgraad gedurende het onderzoektijdvak is een gevolg van het toegenomen productievolume in het onderzoektijdvak bij een onveranderde productiecapaciteit.

Tabel 5

 

2001

2002

2003

2004 (onderzoektijdvak)

Productiecapaciteit (ton)

1 722 350

1 717 919

1 709 605

1 709 078

Index

100

100

99

99

Bezettingsgraad

87  %

68  %

66  %

75  %

Voorraden

(159)

Het grootste deel van de productie wordt op bestelling gemaakt. Daarom werden de voorraden in dit geval, ondanks een voorraadstijging gedurende de beoordelingsperiode van 13 %, niet als relevante indicator voor de schade beschouwd.

Tabel 6

 

2001

2002

2003

2004 (onderzoektijdvak)

Voorraden (ton)

95 032

100 471

90 979

107 521

Index

100

106

96

113

Investeringen

(160)

Tussen 2001 en het onderzoektijdvak namen de investeringen in de productie van soortgelijke producten af van 66 852 644 EUR tot 26 101 700 EUR; ze werden alleen gedaan om de productiecapaciteit in stand te houden en niet om het productievolume te vergroten.

Tabel 7

 

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Investeringen (EUR)

66 852 644

56 581 829

45 518 515

26 101 700

Index

100

85

68

39

Verkoop en marktaandeel

(161)

Vastgesteld werd dat de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan verbonden afnemers plaatsvonden tegen marktprijzen; daarom werden die verkopen ook in aanmerking genomen voor de analyse van de verkopen en het marktaandeel van de bedrijfstak.

(162)

Het volume van de NBP-verkopen op de interne markt nam af van 862 054 ton in 2001 tot 725 145 ton in 2002 (16 %), en in 2003 verder tot 683 985 ton, toen de vraag volgens de bedrijfstak van de Gemeenschap uitzonderlijk laag was. Gedurende het onderzoektijdvak trok de verkoop weer aan, tot 729 555 ton, nog steeds aanzienlijk onder het niveau van 2001.

(163)

Terwijl het totale volume van de NBP-verkopen op de interne markt tussen 2001 en het onderzoektijdvak met 15 % afnam, daalde het verbruik in de Gemeenschap met slechts 8 %, zodat de bedrijfstak van de Gemeenschap 3 procentpunten van haar marktaandeel verloor. Dat daalde van 40,1 % in 2001 tot 36,7 % in het onderzoektijdvak.

Tabel 8

 

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Verkoop in de EG (ton)

862 054

725 145

683 985

729 555

Index

100

84

79

85

Marktaandeel

40,1  %

39,1  %

36,9  %

36,7  %

Prijzen

(164)

De gemiddelde verkoopprijs per eenheid nam voor de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode met 10 % toe als gevolg van de gestegen grondstofprijzen, waarmee de gehele bedrijfstak te kampen had.

(165)

Nadat de gemiddelde prijs tussen 2001 en 2002 nog met 4 % was gestegen (van 672 EUR tot 701 EUR), bereikte de prijs in 2003 een dieptepunt met 651 EUR, waarna gedurende het onderzoektijdvak een aanzienlijk herstel intrad en de prijs op 736 EUR uitkwam.

(166)

Afhankelijk van het productieproces gebruikte de bedrijfstak van de Gemeenschap hetzij schroot, hetzij knuppels en ingots als grondstof voor de productie van NBP. De grondstof is de belangrijkste kostencomponent bij deze productie, zodat de prijs ervan een directe invloed op de ontwikkeling van de verkoopprijs heeft. Terwijl de grondstof in 2001 en 2002 nog 35 % van de totale productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor NBP uitmaakte, was dit in 2003 38 % en in 2004 al 47 %.

(167)

Vastgesteld werd inderdaad dat de gemiddelde grondstofprijzen in 2004 sterk zijn gestegen, wat tot uiting kwam in de hogere verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en ook in de invoerprijzen.

Tabel 9

 

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Gewogen gemiddelde prijs (EUR/ton)

672

701

651

736

Index

100

104

97

110

Winstgevendheid en kasstroom

(168)

Gedurende de beoordelingsperiode nam de gewogen gemiddelde winstgevendheid van de netto-omzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap sterk af, van 3 % in 2001 tot – 10 % in het onderzoektijdvak. De ontwikkeling van de winstgevendheid wijkt af van die van de waarde van de verkopen. De winstgevendheid van het betrokken product was gedurende het onderzoektijdvak inderdaad negatiever dan in elk van de drie voorafgaande jaren, terwijl de verkopen in het onderzoektijdvak juist groter waren dan in 2002 en 2003. Deze ontwikkeling is te wijten aan het feit dat de stijging van de grondstofprijzen niet volledig in de verkoopprijzen kon worden verdisconteerd. Door de lage prijzen van de invoer uit de betrokken derde landen konden de hogere grondstofprijzen namelijk niet aan de eindverbruikers worden doorberekend.

Tabel 10

 

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Winstmarge vóór belastingen

3  %

–9  %

–5  %

–10  %

(169)

De bedrijfstak van de Gemeenschap genereerde gedurende het onderzoektijdvak een negatieve kasstroom van –16 735 140 EUR. De liquiditeit van de bedrijfstak werd in 2003 sterk negatief, waarna de kasstroomsituatie weer enigszins verbeterde, maar nog lang geen positief beeld te zien gaf. De kasstroom moest worden berekend op basis van de nettowinst voor belastingen op de verkopen in en buiten de Gemeenschap, die in 2002 nog positief was (26 miljoen EUR), maar in 2003 in een groot nettoverlies (– 86 miljoen EUR) omsloeg, wat de enorme daling van de kasstroom tussen 2002 en 2003 verklaart. De kasstroom ontwikkelde zich niet hetzelfde als de winstgevendheid, aangezien de afschrijvingen, die in deze kapitaalintensieve industrie altijd hoog zijn, tussen 2002 en 2003 daalden van 51 795 853 EUR tot 48 276 850 EUR, waarna ze in het onderzoektijdvak weer toenamen tot 58 820 712 EUR. Toch bleef de kasstroomsituatie in het onderzoektijdvak negatief.

Tabel 11

 

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Kasstroom (EUR)

68 221 405

83 464 355

–35 612 924

–16 735 140

Index

100

122

–52

–25

Rendement op netto-activa

(170)

Het rendement op de netto-activa werd berekend door de nettowinst voor belastingen op de soortgelijke producten die in en buiten de Gemeenschap werden verkocht, uit te drukken als een percentage van de nettoboekwaarde van de vaste activa, die werden toegerekend aan de in en buiten de EG verkochte soortgelijke producten. De negatieve ontwikkeling van deze indicator na 2001 werd veroorzaakt door de afname van de investeringen in de soortgelijke producten tussen 2001 en het onderzoektijdvak en door de winst voor belastingen op de in en buiten de Gemeenschap verkochte soortgelijke producten, die in 2001 en 2002 nog positief was, maar in 2003 negatief werd. Hoewel het rendement op de activa in het onderzoektijdvak beter was dan in 2003, bedroeg het toen toch nog maar –11 %. Het voor de vaststelling van deze factor gebruikte winstcijfer was de winst die werd behaald met de binnenlandse verkopen en de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Dit was nodig omdat de activa werden gebruikt voor beide verkoopkanalen en een toerekening van de activa onmogelijk was.

Tabel 12

 

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Rendement op netto-activa

10  %

6  %

–18  %

–11  %

Vermogen om kapitaal aan te trekken

(171)

Op één onderneming na voerde de bedrijfstak van de Gemeenschap niet aan dat hij moeilijkheden had om voor zijn activiteiten kapitaal aan te trekken en er waren ook geen aanwijzingen in die zin, zodat werd geconcludeerd dat de bedrijfstak als geheel gedurende de gehele beoordelingsperiode in staat was kapitaal voor zijn activiteiten aan te trekken.

Werkgelegenheid en lonen

(172)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap nam in de beoordelingsperiode met 13 % af, terwijl de loonkosten met 9 % daalden.

Tabel 13

 

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Aantal werknemers

6 058

5 424

5 276

5 245

Index

100

90

87

87

Loonkosten (EUR/jaar)

275 296 896

251 059 144

244 153 692

249 190 971

Index

100

91

89

91

Productiviteit

(173)

De productiviteit, uitgedrukt in output (productie) per werknemer per jaar, was in het onderzoektijdvak even hoog als in 2001, nadat er in 2002 en 2003 sprake was geweest van een daling.

Tabel 14

 

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Productiviteit (ton/werknemer)

247

217

213

246

Index

100

88

86

100

Groei

(174)

Terwijl het verbruik in de Gemeenschap tussen 2001 en het onderzoektijdvak met 8 % daalde, nam de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan verbonden en niet-verbonden afnemers met 15 % af. Daarentegen nam het marktaandeel van de invoer uit de vier betrokken landen met 7,3 procentpunten toe. De verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen gedurende de beoordelingsperiode dus veel sterker af dan de vraag.

Omvang van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(175)

Gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit de vier betrokken landen kunnen de gevolgen van de grootte van de feitelijke dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

(176)

Zoals in bovenstaande analyse van de schade-indicatoren is aangetoond, is de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap ondanks antidumpingmaatregelen ten aanzien van een deel van de betrokken productie uit Rusland en Roemenië (in 1997) en uit Kroatië en Oekraïne (in februari 2000) niet verbeterd. Uit de indicatoren blijkt ook dat de Gemeenschap zich nog steeds in een zwakke, kwetsbare positie bevindt.

4.6.   Conclusie in verband met de schade

(177)

Uit de analyse van de schade-indicatoren bleek dat de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap na 2001 ernstig verslechterde en in 2003 een dieptepunt bereikte. In het onderzoektijdvak lieten de indicatoren weer enige verbetering zien ten opzichte van de uiterst slechte toestand in 2003. Dit hield verband met een algemene verbetering van de marktsituatie in het onderzoektijdvak en met name met een grotere vraag naar NBP-producten door de olie- en gasindustrie. De bedrijfstak van de Gemeenschap bevond zich echter nog lang niet op het niveau van 2001, dat wil zeggen voor de toename van de invoer met dumping. De stijging van de verkoopprijzen in het onderzoektijdvak was overigens zelfs nog niet voldoende om de hogere grondstofprijzen volledig te compenseren, en al helemaal niet om de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap te verbeteren.

(178)

Weliswaar lieten enkele schade-indicatoren op het eerste gezicht een stabiele (vermogen kapitaal aan te trekken, werkgelegenheid) of zelfs positieve (gemiddelde verkoopprijzen) ontwikkeling zien. Voor de meeste indicatoren (bv. winstgevendheid, investeringen, productie en verkoopvolume) was de tendens gedurende de beoordelingsperiode echter negatief. Een lichte verbetering gedurende het onderzoektijdvak ten opzichte van 2003 verandert dat beeld niet, want de belangrijkste schade-indicatoren blijven negatief.

(179)

De prijsstijging gedurende het onderzoektijdvak is niet te danken aan een verbetering van de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap, maar was enkel en alleen het gevolg van de hogere grondstofprijzen. Bovendien wordt de algemene staat van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet bepaald door bovenstaande factoren waarvan de ontwikkeling stabiel bleef. Gezien de uiterst negatieve ontwikkeling van de winstgerelateerde indicatoren is zelfs de levensvatbaarheid van de bedrijfstak in het geding, tenzij er uiterlijk op de middellange termijn iets aan deze situatie wordt gedaan.

(180)

Na de bekendmaking van de definitieve resultaten stelden sommige producenten/exporteurs dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak helemaal geen aanmerkelijke schade had geleden. Volgens hen bleek uit de publiekelijk beschikbare cijfers dat de bedrijfstak van de Gemeenschap financieel gezond was en dat zijn verkopen en winstgevendheid gedurende het onderzoektijdvak een positieve ontwikkeling doormaakten.

(181)

De financiële jaarcijfers van enkele producenten uit de Gemeenschap waren tijdens het onderzoektijdvak inderdaad positief, terwijl de verkoop toenam en er winst werd gemaakt. Maar ook al was de algemene financiële situatie van enkele producenten in de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak tevredenstellend, relevant is in dit verband de financiële prestatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap met betrekking tot de productie en de verkoop van soortgelijke producten op de interne markt. Aangezien deze niet het gehele productievolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap of de volledige verkoop in de Gemeenschap uitmaken, is vastgesteld dat ondanks de over het geheel genomen goede prestatie van enkele NBP-producenten in de Gemeenschap, er ten aanzien van de in de Gemeenschap verkochte soortgelijke producten sprake was van aanmerkelijke schade.

(182)

Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

5.1.   Inleiding

(183)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van het betrokken product uit de betrokken landen zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

5.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(184)

De omvang van de invoer uit de vier betrokken landen steeg in de beoordelingsperiode met 40 % en het marktaandeel met 7,3 procentpunten. Terzelfder tijd lagen de gemiddelde prijzen van de invoer uit de vier betrokken landen gedurende het onderzoektijdvak 32 % onder de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De prijsstijging van de invoer met dumping tijdens het onderzoektijdvak gaf enkel de stijging van de grondstofprijzen weer. De aanzienlijke toename van de invoer uit de vier betrokken landen en de groei van hun marktaandeel in de beoordelingsperiode tegen prijzen die duidelijk onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleven, viel in de tijd samen met de duidelijke verslechtering van de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(185)

Tijdens de beoordelingsperiode namen de prijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 10 % toe. Deze prijzen werden echter gedrukt en konden zelfs geen gelijke tred houden met de enorme stijging van de grondstofprijzen, wat wordt aangetoond door de grote verliezen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(186)

Op grond van bovenstaande overwegingen lijkt de goedkope invoer uit de vier betrokken landen doorslaggevend te zijn geweest bij de verslechtering van de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die vooral tot uiting komt in de ontoereikende ontwikkeling van de verkoopprijzen, de teruggang van de productie, het verkoopvolume en het marktaandeel, de sterke verslechtering van de winstgevendheid en de afnemende investeringen.

5.3.   Gevolgen van andere factoren

Daling van het verbruik in de EU

(187)

Het verbruik in de Gemeenschap nam in de beoordelingsperiode met 8 % af. Deze daling kan op zichzelf echter niet als doorslaggevende oorzaak van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade worden beschouwd aangezien de teruggang van zijn verkopen gedurende de beoordelingsperiode procentueel groter was dan de daling van het verbruik (resp. 16 % en 14 % tussen 2001 en het eind van het onderzoektijdvak). Bovendien werd aangetoond dat de invoer uit de betrokken landen in de beoordelingsperiode toenam, en dat deze landen dus het door de bedrijfstak van de Gemeenschap verloren marktaandeel overnamen. Daarom luidde de conclusie dat de afneming van het verbruik geen belangrijke oorzaak voor de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade kon zijn geweest.

Invoer uit andere derde landen dan de vier betrokken landen

(188)

Volgens Eurostat en de tijdens het onderzoek verzamelde informatie zijn Japan, Argentinië en de VS de belangrijkste andere derde landen waaruit NBP worden ingevoerd.

(189)

De invoer uit Japan beliep in 2001 nog 52 960 ton, maar daalde in de beoordelingsperiode met 34 % tot 34 857 ton. Het marktaandeel van deze invoer van het betrokken product, dat in 2001 nog 2,5 % bedroeg, daalde in het onderzoektijdvak tot nog maar 1,8 %. Voor de invoer uit Japan moesten prijzen worden betaald die ten minste het dubbele bedroegen van die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De invoer uit Japan kan dus geen negatief effect op de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben gehad.

(190)

De invoer uit Argentinië nam met 52 % toe, van 30 962 ton in 2001 tot 46 918 ton in het onderzoektijdvak. Als gevolg hiervan steeg ook het marktaandeel, met één procentpunt van 1,4 % in 2001 tot 2,4 % in het onderzoektijdvak. Het prijspeil van de invoer uit Argentinië bleef gedurende de gehele beoordelingsperiode ruim boven dat van de vier betrokken landen, waarbij bijvoorbeeld lag de cif-prijs per ton in het onderzoektijdvak voor invoer uit Argentinië op 660 EUR lag, terwijl de gewogen gemiddelde cif-prijs voor de vier betrokken landen 501 EUR per ton bedroeg. Bij de analyse is rekening gehouden met het feit dat een van de producenten uit de Gemeenschap verbonden is met een in Argentinië gevestigde producent/exporteur. Aangetoond werd evenwel dat de NBP die deze producent van de verbonden onderneming in Argentinië afnam, noch qua hoeveelheid noch qua prijs doorslaggevend zijn geweest voor de schade van deze specifieke producent of van de gehele bedrijfstak van de Gemeenschap.

(191)

Uit de statistieken van Eurostat blijkt dat het marktaandeel van de VS voor NBP toenam van 0,6 % in 2001 tot 1,8 % in het onderzoektijdvak. De gemiddelde verkoopprijzen bedroegen aan het begin van de beoordelingsperiode 2 414 EUR per ton, bijna vier keer zo veel als die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waarna ze met maar liefst 77 % daalden tot 797 EUR per ton tijdens het onderzoektijdvak, nog altijd 8 % boven de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Ondanks de toegenomen invoer uit de VS, kan deze gezien het prijspeil dus niet als aanmerkelijke oorzaak voor de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade worden beschouwd.

(192)

Gesteld werd dat de invoer uit Argentinië en de VS sinds 2001 gestaag is toegenomen, dat het marktaandeel van die landen samen meer dan 4 % bedroeg en dat de VS-prijzen lager waren dan die welke door producenten/exporteurs uit drie van de vier betrokken landen in rekening werden gebracht.

(193)

De bewering dat de VS-prijzen lager waren dan die welke door drie van de vier betrokken landen in rekening werden gebracht, wordt niet geschraagd door de feiten. Meer in het algemeen luidde de conclusie dat de invoer uit de VS met name door het hoge prijspeil niet als doorslaggevende oorzaak voor de schade kan worden beschouwd.

(194)

Eén producent/exporteur stelde dat de bedrijfstak van de Gemeenschap vooral actief was in de productie en verkoop van gespecialiseerde producten (OCTG), die zouden concurreren met de invoer uit Japan, Argentinië en de Verenigde Staten. Beweerd werd dat het marktaandeel van de invoer uit deze drie landen samen tussen 2001 en het onderzoektijdvak met 1,5 procentpunt toenam en dat de invoer uit deze drie landen en niet de uit Rusland en Oekraïne ingevoerde NBP de door het bedrijfsleven van de Gemeenschap vervaardigde NBP van de markt verdrong.

(195)

Er wordt op gewezen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap weliswaar meer nadruk legt op de vervaardiging van gespecialiseerde producten met een grotere toegevoegde waarde, maar ook allerlei andere typen NBP vervaardigt, waaronder grote hoeveelheden minder gespecialiseerde producten. In feite maken OCTG slechts een klein deel van de activiteiten van de bedrijfstak van de Gemeenschap uit: 5 % van het totale verkoopvolume en 7 % van de totale verkoopwaarde van soortgelijke producten op de interne markt gedurende het onderzoektijdvak. De toename van het gecombineerde marktaandeel van Japan, Argentinië en de Verenigde Staten met 1,5 procentpunt van 4,5 % in 2001 tot 6 % in het onderzoektijdvak kan hoogstens in geringe mate verantwoordelijk worden gesteld voor het veel grotere verlies dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak leed: van 40,1 % naar 36,7 %. De stelling dat de invoer uit deze drie landen de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt, moet dus van de hand worden gewezen.

(196)

Volgens één producent/exporteur hielden de diensten van de Commissie geen rekening met de gevolgen van de NBP-invoer uit de nieuwe lidstaten. Met name ten aanzien van Slowakije werd beweerd dat eerder was vastgesteld dat de invoer uit dat land in de EG tegen schadelijke dumpingprijzen plaatsvond. Over die invoer werden antidumpingrechten betaald die wegvielen als gevolg van de uitbreiding in de loop van het onderzoektijdvak. Ook zou die invoer de oorzaak van het verlies aan marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn.

(197)

De omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van andere Europese producenten (waaronder Slowakije) namen tussen 2001 en 2004 evenwel af met respectievelijk 133 000 ton en 112 000 ton, terwijl de invoer uit de vier betrokken landen met ongeveer 120 000 ton toenam (13).

(198)

Wat de invoer uit Slowakije vóór de uitbreiding (op 1 mei 2004) betreft, kan niet worden waargemaakt dat er in de periode tussen 2001 en de uitbreiding sprake was van schadelijke dumping; er moesten immers antidumpingrechten worden betaald, teneinde ervoor te zorgen dat voor de Slowaakse producenten dezelfde concurrentievoorwaarden zouden gelden als voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Eventuele gevolgen van deze verkopen binnen EU-25 sedert 1 mei 2004 worden niet van dien aard geacht dat ze de conclusies inzake schade in hun tegendeel doen verkeren of het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit de vier onderzochte landen en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade tenietdoen. Uit een analyse van de Eurostatcijfers over de invoer van het betrokken product uit Slowakije op de interne markt vóór en na de uitbreiding blijkt dat de invoer van het betrokken product in de rest van de Gemeenschap (EU-24) in het jaar van toetreding 7 % of 5 911 ton groter was dan een jaar eerder. De omvang van deze toename is zeer gering in verhouding tot de ontwikkeling van de invoer uit de vier betrokken landen.

(199)

Gezien het bovenstaande luidt de conclusie dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet is verkleind als gevolg van intracommunautaire concurrentie.

(200)

Daarom wordt de stelling dat intracommunautaire concurrentie de oorzaak van het verlies aan marktaandeel door de bedrijfstak van de Gemeenschap zou kunnen zijn, van de hand gewezen.

Conjunctuurgevoeligheid en wisselkoersen

(201)

In reactie op de bekendmaking van de definitieve conclusies stelde één producent/exporteur dat geen rekening is gehouden met de conjunctuurgevoeligheid van de staalmarkt, terwijl dit ingevolge artikel 3, lid 7, van de basisverordening wel noodzakelijk was.

(202)

Opgemerkt zij dat de producent/exporteur geen bewijs heeft aangevoerd voor zijn stelling dat de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden heeft, het gevolg is van de conjunctuurgevoeligheid van de staalmarkt. Bovendien zou de conjunctuurgevoeligheid van de staalmarkt niet alleen gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, maar evengoed voor de producenten/exporteurs. Een neerwaartse trend op de NBP-markt die de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap negatief beïnvloedt, zou ook gevolgen hebben gehad voor de omvang van de NBP-invoer uit de vier betrokken landen, zodat ook die zou zijn afgenomen. Zoals in overweging 151 wordt beschreven, is het volume van de gecumuleerde invoer uit de vier betrokken landen tussen 2001 en 2004 ieder jaar opnieuw toegenomen. Daarom luidt de conclusie dat de conjunctuurgevoeligheid van de staalmarkt niet als oorzaak van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade kan worden beschouwd.

(203)

Eén onderneming stelde dat de waardedaling van de USD ten opzichte van de EUR tussen 2001 en het onderzoektijdvak een impact heeft gehad op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, echter zonder het bewijs te leveren dat deze wisselkoersschommelingen schadelijk waren voor de prestaties van de bedrijfstak. Omdat niet met feiten is aangetoond dat de schade voor de bedrijfstak mede veroorzaakt is door een waardestijging van de EUR ten opzichte van de USD, luidt de conclusie dat de wisselkoersschommelingen niet van invloed waren geweest op het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de schade voor de bedrijfstak. Bovendien was de analyse van de bedrijfstak van de Gemeenschap gebaseerd op de financiële resultaten voor op de interne markt vervaardigde en verkochte soortgelijke producten. Aangezien het merendeel van de verkopen van de soortgelijke producten op de interne markt in EUR plaatsvond en ook alle belangrijke uitgaven in verband met de productie hoofdzakelijk in EUR werden gedaan, hadden de wisselkoersschommelingen geen grote invloed op de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

(204)

Gezien de hierboven beschreven ontwikkeling van de hoeveelheden, prijzen en marktaandelen van de invoer uit andere derde landen luidt de conclusie dat de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, niet aan deze invoer kan worden toegeschreven.

Stijging van de grondstofprijzen

(205)

Twee producenten/exporteurs hebben aangevoerd dat de geringere winstgevendheid veroorzaakt werd door de hogere grondstofprijzen en daarom niet gekoppeld kon worden aan de invoer met dumping uit de betrokken landen. Inderdaad zijn de prijzen van schroot en knuppels, de belangrijkste grondstoffen voor de productie van NBP, in de beoordelingsperiode sterk gestegen. Twee producenten uit de Gemeenschap toonden aan dat de schrootprijs voor hen tussen het laatste kwartaal van 2003 en het laatste kwartaal van het onderzoektijdvak was gestegen, voor de een met 66 % en voor de ander met 77 %. Eén producent uit de Gemeenschap liet zien dat over de gehele beoordelingsperiode, van 2001 tot het onderzoektijdvak, de schrootprijs meer dan verdubbelde, van 99 EUR per ton in 2001 tot 253 EUR per ton in het onderzoektijdvak. Een soortgelijke ontwikkeling kon worden waargenomen bij de gemiddelde prijzen van knuppels.

(206)

Zoals in overweging 168 is uitgelegd, werd de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap evenwel niet door de hogere grondstofprijzen als zodanig veroorzaakt, maar doordat de bedrijfstak van de Gemeenschap deze hogere kosten niet aan zijn klanten kon doorberekenen. Door de invoer met dumping uit de betrokken landen, waarbij de prijzen van de producenten uit de Gemeenschap sterk werden onderboden, konden dezen hun verkoopprijzen immers niet dusdanig verhogen dat de stijging van de grondstofprijzen hierin volledig was opgenomen.

(207)

Na de bekendmaking van de definitieve conclusies stelde één producent/exporteur dat de geringere winstgevendheid in het onderzoektijdvak ten onrechte werd geweten aan het feit dat de producenten uit de Gemeenschap door de prijsdruk van de invoer met dumping niet in staat waren de prijzen op de stijging van de grondstofprijzen af te stemmen. Volgens deze onderneming steeg de schrootprijs in het onderzoektijdvak met 15,8 %. Zij beweerde dat de prijzen van de invoer met dumping sterker stegen dan de grondstofprijzen.

(208)

Zoals hierboven al is gezegd, bleek uit het tijdens het onderzoek verzamelde bewijsmateriaal dat de stijging van de grondstofprijzen voor de producenten van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak veel groter was dan de beweerde 15,8 %. Op basis van de door sommige producenten verstrekte informatie werd ook vastgesteld dat de grondstofprijzen tijdens de beoordelingsperiode sterker stegen dan de gewogen gemiddelde prijs van NBP uit de vier betrokken landen. Daarom blijft het argument overeind dat door de prijsdruk van de invoer met dumping de producenten uit de Gemeenschap niet in staat waren de prijzen te verhogen en hun producten met winst te verkopen.

Concurrentiebeperkende gedragingen van bepaalde EU-producenten

(209)

Antidumpingmaatregelen betreffende de oorspronkelijke productdefinitie die sedert 1997 jegens Roemenië en Rusland van kracht waren, worden sinds juli 2004 voorzichtigheidshalve niet meer toegepast wegens vroegere concurrentiebeperkende gedragingen van bepaalde producenten uit de Gemeenschap.

(210)

Sommige producenten/exporteurs en importeurs vroegen om een onderzoek naar de mate waarin het door bepaalde producenten uit de Gemeenschap gevormde kartel van invloed kan zijn geweest op de prestaties van de gehele bedrijfstak van de Gemeenschap.

(211)

Er bleek echter geen tijdsoverlapping te zijn tussen de periode dat er sprake was van een inbreuk door enkele producenten uit de Gemeenschap (van 1990 tot 1995 en voor sommige producten tot 1999) en de beoordelingsperiode voor de onderhavige antidumpingprocedure (van 2001 tot 2004). Bovendien is bij het onderzoek niet gebleken dat concurrentiebeperkend gedrag van invloed was op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap of op andere schade-indicatoren. Gezien het voorgaande en bij gebrek aan informatie of aanwijzingen die op het tegendeel wijzen, kan worden geconcludeerd dat het door enkele producenten uit de Gemeenschap vóór 2001 gevormde kartel niet van invloed is geweest op de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode heeft geleden.

(212)

Na de bekendmaking van de definitieve conclusies stelde één producent/exporteur dat de diensten van de Commissie niet hadden gekeken naar de waarschijnlijke gevolgen van het herstel van de normale concurrentieomstandigheden voor de bedrijfstak van de Gemeenschap na de beëindiging van de kartelgedragingen in 1999. Hij stelde dat het irrelevant was dat er geen tijdsoverlapping tussen het kartelgedrag en de beoordelingsperiode voor de onderhavige procedure is geweest en dat de diensten van de Commissie zich bij hun analyse van schade en oorzakelijk verband vergist hadden en wellicht zelfs in strijd met artikel 3, lid 7, van de basisverordening gehandeld hadden.

(213)

Om te beginnen moet erop worden gewezen dat de kartelprocedure betrekking had op slechts een klein deel van de betrokken productie, namelijk op OCTG (ingedeeld onder GN 7304 21 00 20 en GN 7304 29 11 20). In het onderzoektijdvak maakte de afzet van OCTG op de interne markt slechts 5 % van het totale verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap uit.

(214)

Bovendien wordt de periode van twee jaar tussen het eind van de kartelgedragingen en het begin van de voor de vaststelling van de schade in aanmerking genomen beoordelingsperiode voldoende geacht voor een terugkeer van de bedrijfstak van de Gemeenschap tot normale concurrentieomstandigheden. Toch was er gedurende het onderzoektijdvak sprake van schade.

(215)

Het argument wordt daarom afgewezen.

5.4.   Conclusie over het oorzakelijk verband

(216)

Het samenvallen in de tijd van de toename van de invoer met dumping uit de betrokken landen, het groter worden van het marktaandeel en de prijsonderbieding enerzijds en de duidelijke verslechtering van de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap anderzijds leidt tot de conclusie dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening veroorzaakt is door de invoer met dumping.

6.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(217)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening moet worden nagegaan of er ondanks de conclusie dat er sprake is van schadelijke dumping, dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap is in dit bijzondere geval maatregelen vast te stellen. Daarom moeten de waarschijnlijke gevolgen van het al dan niet nemen van antidumpingmaatregelen voor alle bij de procedure betrokken partijen worden onderzocht.

6.1.   De bedrijfstak van de Gemeenschap

(218)

De schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, vloeide voort uit het feit dat het voor hem moeilijk was te concurreren met de laaggeprijsde producten die met dumping waren ingevoerd.

(219)

Door maatregelen op te leggen, wordt de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat gesteld meer te verkopen en een groter marktaandeel te verwerven, daardoor schaalvoordelen te genereren en zo de nodige winst te maken om verdere investeringen in zijn productie-installaties te rechtvaardigen.

(220)

Indien geen maatregelen worden genomen, zal de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder verslechteren. Hij zal dan niet kunnen investeren in nieuwe productiecapaciteit en niet effectief kunnen concurreren met de invoer uit derde landen. Een aantal ondernemingen zal de productie van soortgelijke producten moeten stopzetten en werknemers moeten ontslaan. Daarom wordt geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen in het belang zijn van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(221)

Eén niet-klagende producent in de Gemeenschap die met een producent/exporteur in Roemenië verbonden is, stelde dat de producenten in de Gemeenschap nu al op hun volle productiecapaciteit werken en niet in staat zijn om aan de grote vraag naar NBP op de interne markt en in derde landen te voldoen. Volgens de onderneming zou de vaststelling van rechten tot tekorten op de interne markt leiden. Zoals hierboven al is gezegd, bleek uit het onderzoek echter dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de gehele beoordelingsperiode een omvangrijke reservecapaciteit had, die in de toekomst kan worden gebruikt om aan de vraag naar NBP op de interne markt te voldoen.

(222)

Ook werd beweerd dat antidumpingmaatregelen de concurrentie op de interne markt zouden beperken. In overweging 139 is al gezegd dat er naast de klagende producenten in de nieuwe lidstaten nog diverse andere belangrijke producenten van het betrokken product zijn. Het aantal producenten in de Gemeenschap wordt groot genoeg geacht om de concurrentie op deze markt te waarborgen, ook al worden er antidumpingmaatregelen opgelegd. Zoals in de overwegingen 188 tot 195 is uiteengezet, zijn er in andere derde landen (bv. in de VS) ook producenten die met de bedrijfstak van de Gemeenschap concurreren met soortgelijke producten en prijzen. Daarom wordt ervan uitgegaan dat maatregelen het aanbod van NBP niet in gevaar zullen brengen en de concurrentie op de interne markt niet zullen beperken.

6.2.   Belang van niet-verbonden importeurs

(223)

Slechts drie niet-verbonden importeurs hebben op de vragenlijst gereageerd, en bij twee van hen werd vervolgens een controlebezoek afgelegd. Een vierde niet-verbonden importeur stemde pas in een laat stadium in met een controlebezoek. De door deze vier importeurs ingevoerde hoeveelheid maakte 8 % van de totale invoer van het betrokken product in de Gemeenschap en 3 % van het verbruik in de Gemeenschap uit.

(224)

Omdat de invoer van NBP in de Gemeenschap grotendeels verloopt via importeurs die verbonden zijn met producenten/exporteurs en minder dan de helft via niet-verbonden importeurs, kan de invoer van de vier niet-verbonden importeurs als representatief voor alle andere niet-verbonden importeurs worden beschouwd.

(225)

Voor een van de importeurs maakte de invoer van het betrokken product 22 % van zijn totale invoer van NBP uit en de verkoopwaarde van deze invoer 3 % van zijn totale omzet gedurende het onderzoektijdvak. Deze verkopen leverden tijdens het onderzoektijdvak een zeer goede winst op. Omdat de meeste leveranciers van deze onderneming in de Gemeenschap of in een niet door de antidumpingrechten getroffen derde land gevestigd zijn, is de invloed van de maatregelen niet al te groot.

(226)

Een tweede importeur, wiens hoofdactiviteit de invoer en verwerking van NBP is, voerde alle NBP in uit de vier betrokken landen, vooral uit Rusland. Een klein deel van die invoer betrof zogenoemde „gecertificeerde buizen”. Wanneer rechten op de invoer uit Rusland worden geheven, zal dit een negatief effect op de algehele bedrijfsactiviteit en met name op de winstgevendheid van die onderneming hebben. Omdat er behalve deze importeur in de Gemeenschap echter maar een andere leverancier van gecertificeerde NBP is, zullen prijsstijgingen als gevolg van het antidumpingrecht zeer waarschijnlijk kunnen worden doorberekend aan de eindverbruiker. Verder zou de onderneming ten minste een deel van zijn aankopen kunnen betrekken bij een leverancier uit de Gemeenschap dan wel een deel van deze aankopen kunnen vervangen door andere producten dan het betrokken product.

(227)

De andere twee meewerkende importeurs, wier invoer qua volume tijdens het onderzoektijdvak ook slechts een klein deel van de totale invoer van het betrokken product uitmaakte, zeiden dat de rechten voor hen geen gevolgen hadden.

(228)

Gezien het voorgaande zullen de antidumpingmaatregelen voor de importeurs afhankelijk van hun individuele situatie verschillende gevolgen hebben. Daarom kan worden geconcludeerd dat de vaststelling van maatregelen voor één importeur inderdaad grote financiële gevolgen kan hebben. Over het geheel genomen zullen de maatregelen echter geen grote financiële gevolgen voor de algehele situatie van de importeurs hebben.

6.3.   Belang van gebruikers

(229)

Er hebben geen gebruikers op de vragenlijst van de Commissie gereageerd. Uit het onderzoek bleek evenwel dat NBP vooral in de bouw en door oliemaatschappijen worden gebruikt. Volgens de beschikbare informatie zijn NBP een klein onderdeel van grotere projecten (stoomketels, pijpleidingen, bouwwerken). Dit leidt tot de conclusie dat de antidumpingmaatregelen voor NBP zeer waarschijnlijk geen grote gevolgen zullen hebben voor de kosten van die gebruikers, wat het gebrek aan medewerking van gebruikers aan deze procedure mogelijk verklaart.

(230)

Op basis van bovenstaande conclusies en omdat verbruikersorganisaties geen nieuwe elementen hebben aangedragen, werd geconcludeerd dat het effect van de voorgestelde maatregelen op de verbruikers waarschijnlijk marginaal is.

(231)

De conclusie luidde derhalve dat er, wat de belangen van de Gemeenschap betreft, geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingrechten op te leggen.

7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

7.1.   Schademarge

(232)

Om verdere schade door invoer met dumping te voorkomen, wordt het noodzakelijk geacht antidumpingmaatregelen vast te stellen.

(233)

De rechten moeten hoog genoeg zijn om een eind te maken aan de door die invoer geleden schade, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht dat nodig is om de schade ten gevolge van de dumping te neutraliseren, werd in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst voor belasting te maken die een bedrijfstak van dit type onder normale concurrentieomstandigheden, namelijk wanneer er geen sprake is van dumping, in de betrokken sector op de verkoop van het betrokken product in de Gemeenschap redelijkerwijs kan behalen. Gezien de gemiddelde winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2001 werd een winstmarge van 3 % van de omzet beschouwd als het minimum dat deze bedrijfstak zonder schadelijke dumping had kunnen behalen. De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals bepaald voor de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de prijs van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt verkochte producten, die geen schade veroorzaakt. Die prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap te corrigeren voor het verlies of de winst in het onderzoektijdvak en te vermeerderen met bovengenoemde winstmarge. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-waarde bij invoer.

7.2.   Definitieve maatregelen

(234)

Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat overeenkomstig artikel 9 van de basisverordening definitieve antidumpingrechten op het betrokken product moeten worden ingesteld; deze moeten volgens de regel van het laagste recht gelijk zijn aan de dumpingmarge dan wel de schademarge, indien deze lager is.

(235)

Omdat de schademarge hoger is dan de vastgestelde dumpingmarge, moesten de definitieve maatregelen op de dumpingmarge worden gebaseerd. De residuele dumpingmarge werd vastgesteld op het niveau dat geldt voor de onderneming met de hoogste individuele marge in ieder land.

(236)

De rechten, in procenten van de cif-prijs af-grens EU, voor inklaring, zijn als volgt:

Land

Onderneming

Recht (%)

Kroatië

Alle ondernemingen

29,8  %

Roemenië

S.C. T.M.K. — Artrom S.A.

17,8  %

S.C. Mittal Steel Roman S.A.

17,7  %

S.C. Silcotub S.A.

11,7  %

Alle andere ondernemingen

17,8  %

Rusland

Joint Stock Company Chelyabinsk Tube Rolling Plant and Joint Stock Company Pervouralsky Novotrubny Works

24,1  %

Alle andere ondernemingen

35,8  %

Oekraïne

OJSC Dnepropetrovsk Tube Works

12,3  %

CJSC Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube and OJSC Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant

25,1  %

CJSC Nikopol Steel Pipe Plant Yutist

25,7  %

Alle andere ondernemingen

25,7  %

(237)

De individuele antidumpingrechten die bij deze verordening voor specifieke ondernemingen worden vastgesteld, zijn gebaseerd op de onderzoeksresultaten. Zij weerspiegelen dus de situatie die in het kader van dit onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot de rechten die voor „alle andere ondernemingen” in het land gelden) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (dus de specifiek genoemde rechtspersonen) zijn vervaardigd. Producten die zijn vervaardigd door andere ondernemingen die niet specifiek, met naam, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, komen, ook al hebben zij banden met de specifiek genoemde ondernemingen, niet voor deze rechten in aanmerking; op producten van deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(238)

Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld naar aanleiding van een naamsverandering van de rechtspersoon of ten aanzien van de oprichting van nieuwe productie- of verkoopeenheden) dienen onverwijld aan de Commissie (14) te worden gericht met alle relevante informatie, met name over eventuele wijzigingen van de activiteiten van de onderneming ten aanzien van de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer, die verband houden met bijvoorbeeld die naamsverandering of die verandering in de productie- en verkoopeenheden. Wanneer het gerechtvaardigd is, worden passende regelingen getroffen, bijvoorbeeld door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt. Om een correcte toepassing van de antidumpingrechten te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor de niet-meewerkende exporteurs, maar ook voor ondernemingen die het betrokken product in het onderzoektijdvak niet naar de EU hebben uitgevoerd. Die ondernemingen kunnen evenwel, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 11, lid 4, tweede alinea, van de basisverordening, verzoeken dat hun situatie individueel wordt onderzocht.

(239)

Wat de vaststelling van de CEV door de douaneautoriteiten aan de grens van de Gemeenschap betreft, zij opgemerkt dat dit indirect kan worden gedaan door verificatie van de elf GN-codes waaronder het betrokken product is ingedeeld. In de beoordelingsperiode ging het bij 99,9 % van alle invoer van het betrokken product om NBP met een CEV van minder dan 0,86. Daarom luidde de conclusie dat alle uit de betrokken landen ingevoerde NBP die onder de elf GN-codes vallen, als het betrokken product moeten worden beschouwd, tenzij de importeur in uitzonderlijke gevallen kan aantonen dat de CEV van de ingevoerde goederen meer dan 0,86 bedraagt.

7.3.   Verzoek om vrijstelling

(240)

Eén importeur, die zogenoemde „gecertificeerde NBP” in de Gemeenschap invoerde, vroeg zijn onderneming van de toepassing van het antidumpingrecht uit te sluiten. De onderneming voerde echter geen redenen aan op grond waarvan een dergelijke individuele vrijstelling gerechtvaardigd zou zijn. Opgemerkt zij dat deze importeur NBP met dumping invoerde, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade leed, zodat er geen reden was deze onderneming een individuele vrijstelling te geven. Verder werd in aanmerking genomen dat het verlenen van een vrijstelling van antidumpingrechten aan deze importeur zou leiden tot een ongewenst hoog risico dat de maatregelen worden ontweken. Aangezien gecertificeerde buizen in diverse toepassingen kunnen worden gebruikt, zou niet in voldoende mate kunnen worden verzekerd dat deze invoer alleen in de bouw in Italië wordt gebruikt.

7.4.   Verzoek om gedeeltelijke schorsing

(241)

Na de bekendmaking van de definitieve conclusies vroeg één importeur om een gedeeltelijke schorsing voor negen maanden (een periode die met nog eens twaalf maanden zou kunnen worden verlengd) van de rechten op bepaalde invoer van het betrokken product, dat wordt vervaardigd door de Russische producent/exporteur TMK, is ingedeeld onder GN-code 7304 39 92 en door het Italiaanse ministerie van Arbeid is gecertificeerd voor gebruik bij openbare werken.

(242)

De importeur stelde dat een gedeeltelijke schorsing op grond van artikel 14, lid 4, van de basisverordening gerechtvaardigd is omdat dit in het belang van de Gemeenschap is. Zonder gedeeltelijke schorsing zou de importeur stoppen met de invoer van gecertificeerde buizen, waarna er nog maar één onderneming in Italië gecertificeerde NBP zou produceren en dus een monopolie zou hebben.

(243)

Volgens de importeur berokkent een gedeeltelijke schorsing van de maatregelen geen schade aan de volgens hem enige producent in de Gemeenschap, wiens productievolume voor gecertificeerde NBP slechts ongeveer twee derde van de jaarlijkse vraag naar gecertificeerde NBP in Italië zou dekken. Verder stelde de importeur dat de Italiaanse douane gemakkelijk toezicht op een gedeeltelijke schorsing kan uitoefenen door gewoon de certificeringsdocumenten te controleren die haar bij iedere importtransactie moeten worden overgelegd.

(244)

Wat het argument betreft dat wanneer geen gedeeltelijke schorsing van de maatregelen wordt toegestaan, er een monopolie op de Gemeenschapsmarkt zou ontstaan, zij opgemerkt dat er tijdens het onderzoektijdvak twee producenten van gecertificeerde NBP in Italië waren, maar sedert eind 2005 inderdaad nog maar één. Er kon evenwel worden aangetoond dat de invoer met dumping van gecertificeerde buizen uit Rusland gedurende het onderzoektijdvak de door de bedrijfstak van de Gemeenschap berekende prijzen in die mate had onderboden dat deze niet in staat was met deze invoer te concurreren en daarom de productie van gecertificeerde NBP moest beeindigen dan wel sterk moest inkrimpen. Daar het feit dat er in de Gemeenschap nog maar een producent van gecertificeerde NBP over is, nu juist het gevolg is van de invoer met dumping van gecertificeerde NBP uit Rusland, moet het argument dat de gedeeltelijke schorsing van de rechten de bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade zou toebrengen, van de hand worden gewezen. De verwachting is juist dat de vaststelling van rechten ertoe zal leiden dat de concurrentie toeneemt en er weer andere producenten van gecertificeerde buizen uit de Gemeenschap op de interne markt zullen verschijnen.

(245)

Hoewel erkend wordt dat de Italiaanse douaneautoriteiten in beginsel toezicht op de gedeeltelijke schorsing kunnen uitoefenen, moet deze om dezelfde redenen als het in overweging 240 besproken vrijstellingsverzoek worden afgewezen. Wanneer één importeur een gedeeltelijke vrijstelling krijgt, ontstaat een ongewenst hoog risico dat de maatregelen worden ontweken, want de door de onderneming ingevoerde gecertificeerde NBP zouden ook voor andere doeleinden dan bouwwerkzaamheden in Italië kunnen worden gebruikt.

7.5.   Verbintenissen

(246)

Dezelfde importeur stelde voor een verbintenis van zijn Russische leverancier te accepteren. Daarin zou een rechtenvrij invoercontingent moeten worden vastgelegd. Volgens de importeur zou invoer tot die omvang alleen voor openbare werken in Italië worden gebruikt. Deze invoer zou dus geen schade toebrengen aan de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien zou het aanbod van gecertificeerde NBP in de Gemeenschap ontoereikend zijn. Opgemerkt zij evenwel dat volgens artikel 8, lid 1, van de basisverordening alleen producenten/exporteurs verbintenissen kunnen aanbieden, maar importeurs niet. Daarom werd dit verzoek afgewezen.

(247)

Na de bekendmaking van de voornaamste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was definitieve antidumpingrechten aan te bevelen, hebben de meeste producenten/exporteurs in de betrokken landen overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening prijsverbintenissen aangeboden.

(248)

Het betrokken product wordt echter gekenmerkt door een groot aantal producttypen, waarvan sommige kenmerken bij de invoer niet gemakkelijk te onderscheiden zijn. Dit maakt het praktisch onmogelijk voor elk producttype een minimumprijs vast te stellen, die zinvol is en waarop de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten bij invoer naar behoren toezicht kunnen uitoefenen. Bovendien was er de laatste jaren bij het betrokken product sprake van een grote prijsvolatiliteit, zodat het product niet geschikt is voor een regeling waarbij in het kader van een verbintenis gedurende langere tijd een vaste prijs wordt gehanteerd. De prijsvolatiliteit is het gevolg van de volatiliteit van de prijs van grondstoffen, met name knuppels, ingots en schroot, die een belangrijk maar wisselend component van de productiekosten uitmaakt. Indien de minimuminvoerprijzen worden geïndexeerd met de prijs van één van de grondstoffen, moet voor elke subgroep van het product een andere indexeringsformule worden vastgesteld, wat de bepaling van de parameters van de indexeringsformule en het toezicht op de verbintenissen uiterst ingewikkeld zou maken.

(249)

Bovendien wordt eraan herinnerd dat er in het verleden verbintenissen werden aanvaard voor bepaalde producten die binnen de productdefinitie van het huidige onderzoek vallen. Het bleek voor de Commissie zeer moeilijk te zijn toezicht uit te oefenen op die verbintenissen, die gebaseerd waren op het beginsel dat de prijzen per productgroep in overeenstemming zouden zijn met de prijsstructuur in de Gemeenschap; ook bleek het niet altijd mogelijk om met behulp van een verbintenis de prijzen op een peil te brengen waarbij geen schade werd veroorzaakt, zodat de eerlijke handel op de interne markt zou worden hersteld (15).

(250)

Bovendien was de voorgestelde productindeling in een aantal gevallen niet gedetailleerd genoeg om een goed toezicht mogelijk te maken of maakte het voorgestelde prijspeil het onmogelijk een eind te maken aan de schadelijke dumping.

(251)

Gezien het voorgaande, en met name wegens de moeilijkheden bij het toezicht op verschillende minimuminvoerprijzen, worden verbintenissen in beginsel onwerkbaar geacht. Omdat Roemenië binnen afzienbare tijd tot de Gemeenschap zal toetreden, zullen de maatregelen tegen dat land in de tijd beperkt zijn. Daarom is het risico dat de minimuminvoerprijzen door de Roemeense exporteurs worden ontweken, gering en hetzelfde geldt voor de mogelijkheid dat de prijzen sterk veranderen. Daarom heeft de Commissie bij Besluit 2006/441/EG van 23 juni 2006 (16) tot aanvaarding van verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure met betrekking tot bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer en niet-gelegeerd staal uit onder meer uit Roemenië de door de Roemeense producenten/exporteurs aangeboden verbintenissen aanvaard. De redenen hiervoor worden in die beschikking nader uiteengezet. De Commissie erkent dat de aangeboden verbintenissen de schadelijke gevolgen van de dumping uit de weg ruimen en het risico van ontwijking aanzienlijk beperken.

(252)

Om de Commissie en de douaneautoriteiten in staat te stellen effectief toezicht uit te oefenen op de nakoming van de verbintenissen door de ondernemingen moet, wanneer de aanvraag voor het vrije verkeer bij de douaneautoriteit wordt ingediend, de vrijstelling van het antidumpingrecht afhankelijk worden gesteld van a) de overlegging van een verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de gegevens en de verklaring bevat die in de bijlage zijn vermeld; b) het feit dat zij door de genoemde ondernemingen zijn vervaardigd en verzonden en door hen direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap gefactureerd zijn; en c) het feit dat de bij de douane aangegeven en aangeboden goederen exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur. Wanneer niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer het van toepassing zijnde antidumpingrecht verschuldigd.

(253)

Wanneer de Commissie ingevolge artikel 8, lid 9, van de basisverordening onder verwijzing naar specifieke transacties haar aanvaarding van een verbintenis wegens een schending opzegt en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart, ontstaat op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer een douaneschuld.

(254)

Importeurs moeten zich ervan bewust zijn dat op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer een douaneschuld kan ontstaan, zoals beschreven in de overwegingen 252 en 253, ook al heeft de Commissie een verbintenis aanvaard van de fabrikant bij wie zij direct of indirect kopen; zij dienen dit als een normaal handelsrisico aan te merken.

(255)

Ingevolge artikel 14, lid 7, van de basisverordening moeten de douaneautoriteiten de Commissie onverwijld op de hoogte stellen wanneer zij aanwijzingen hebben dat de verbintenis wordt geschonden.

(256)

Om bovenstaande redenen acht de Commissie de door de Roemeense producenten/exporteurs aangeboden verbintenissen aanvaardbaar en heeft zij de betrokken ondernemingen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten, overwegingen en verplichtingen waarop de aanvaarding is gebaseerd. Om bovenstaande redenen kunnen de door de Russische en Oekraïense producenten/exporteurs aangeboden verbintenissen evenwel niet worden aanvaard.

(257)

Opgemerkt zij dat ingeval een verbintenis niet wordt nageleefd of wordt ingetrokken of indien het vermoeden bestaat dat een verbintenis niet wordt nageleefd, overeenkomstig artikel 8, leden 9 en 10, van de basisverordening een antidumpingrecht kan worden ingesteld.

7.6.   Conclusie ten aanzien van de twee tussentijdse herzieningen en de bestaande maatregelen

(258)

In overweging 3 is al gezegd dat de Commissie op eigen initiatief twee tussentijdse herzieningen heeft ingeleid teneinde een wijziging of intrekking van de bestaande definitieve antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van onder de oorspronkelijke productdefinitie vallende goederen uit Kroatië, Roemenië, Rusland en Oekraïne mogelijk te maken.

(259)

Op grond van de conclusies van het huidige onderzoek moeten er maatregelen worden getroffen ten aanzien van de invoer van NBP, zoals gedefinieerd in overweging 17, uit Kroatië, Roemenië, Rusland en Oekraïne. Omdat het betrokken product, zoals gedefinieerd onder punt 2.1, ook de productdefinitie van de bestaande maatregelen omvat, is het niet nodig langer de bij de Verordeningen (EG) nr. 2320/97 en (EG) nr. 348/2000 getroffen maatregelen ten aanzien van de oorspronkelijke productdefinitie op te leggen, zodat die verordeningen, zoals gewijzigd, moeten worden ingetrokken.

(260)

Daarnaast moeten bovengenoemde twee tussentijdse herzieningen en ook de in november 2002 ingeleide, onder punt 1.2 bedoelde tussentijdse herzieningsprocedure en herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen worden beëindigd.

(261)

Bovendien wordt Verordening (EG) nr. 1866/2005 tot verlenging van de tijdelijke schorsing van maatregelen ten aanzien van onder de oorspronkelijke productdefinitie vallende goederen uit Kroatië en Oekraïne na de intrekking van Verordening (EG) nr. 348/2000 overbodig,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er worden definitieve antidumpingrechten ingesteld op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een koolstofequivalentiewaarde (carbon equivalent value, CEV) van niet meer dan 0,86 (17) volgens de formule en chemische analyse van het Internationaal Instituut voor Lastechniek, die ingedeeld zijn onder de GN-codes ex 7304 10 10 , ex 7304 10 30 , ex 7304 21 00 , ex 7304 29 11 , ex 7304 31 80 , ex 7304 39 58 , ex 7304 39 92 , ex 7304 39 93 , ex 7304 51 89 , ex 7304 59 92 en ex 7304 59 93  (18) (TARIC-codes 7304 10 10 20, 7304 10 30 20, 7304 21 00 20, 7304 29 11 20, 7304 31 80 30, 7304 39 58 30, 7304 39 92 30, 7304 39 93 20, 7304 51 89 30, 7304 59 92 30 en 7304 59 93 20) en die van oorsprong zijn uit Kroatië, Roemenië, Rusland en Oekraïne.

De definitieve antidumpingrechten op de hierboven omschreven producten van onderstaande bedrijven, die worden toegepast op de nettoprijs, franco-grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht

Aanvullende TARIC-code

Kroatië

Alle ondernemingen

29,8  %

 

Roemenië

S.C. T.M.K. — Artrom S.A.

17,8  %

A738

S.C. Mittal Steel Roman S.A.

17,7  %

A739

S.C. Silcotub S.A.

11,7  %

A740

Alle andere ondernemingen

17,8  %

A999

Rusland

Joint Stock Company Chelyabinsk Tube Rolling Plant en Joint Stock Company Pervouralsky Novotrubny Works

24,1  %

A741

Alle andere ondernemingen

35,8  %

A999

Oekraïne

OJSC Dnepropetrovsk Tube Works

12,3  %

A742

CJSC Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube en OJSC Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant

25,1  %

A743

CJSC Nikopol Steel Pipe Plant Yutist

25,7  %

A744

Alle andere ondernemingen

25,7  %

A999

Niettegenstaande de eerste alinea zijn de definitieve antidumpingrechten niet van toepassing op invoer die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer is gebracht.

Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Ingevoerde goederen die voor het vrije verkeer zijn aangegeven en zijn gefactureerd door ondernemingen waarvan de Commissie verbintenissen heeft aanvaard en wier namen zijn vermeld in Verordening 2006/441/EG van 23 juni 2006  (19) van de Commissie, zoals die van tijd tot tijd wordt gewijzigd, zijn vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten op voorwaarde dat:

de goederen door de genoemde ondernemingen zijn vervaardigd en verzonden en door hen direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap zijn gefactureerd, en

de goederen vergezeld gaan van een geldige verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de gegevens en de verklaring bevat die zijn vermeld in de bijlage, en

de goederen die bij de douane worden aangegeven en aangeboden, exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur.

2.   Er ontstaat een douaneschuld op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer:

wanneer ten aanzien van de in lid 1 beschreven ingevoerde goederen wordt vastgesteld dat aan een of meer van de in dat lid genoemde voorwaarden niet is voldaan, of

wanneer de Commissie haar aanvaarding van de verbintenis overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de basisverordening intrekt bij een verordening of besluit waarin zij naar specifieke transacties verwijst en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart.

Artikel 3

Verordeningen (EG) nr. 2320/97 en (EG) nr. 348/2000 worden hierbij ingetrokken.

Artikel 4

De in maart 2005 ingeleide tussentijdse herzieningsprocedures ten aanzien van de antidumpingrechten op NBP, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit onder meer Rusland en Roemenië, en uit Kroatië en Oekraïne worden hierbij beëindigd.

De tussentijdse herzieningsprocedure en herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen, die in november 2002 zijn ingeleid, en waarvan in overweging 20 van Verordening (EG) nr. 1322/2004 werd bevestigd dat ze nog liepen, worden hierbij beëindigd.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 27 juni 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)   PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)   PB C 77 van 31.3.2005, blz. 2.

(3)   PB L 322 van 25.11.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1322/2004 (PB L 246 van 20.7.2004, blz. 10).

(4)   PB L 45 van 17.2.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 258/2005 (PB L 46 van 17.2.2005, blz. 7).

(5)   PB L 322 van 25.11.1997, blz. 63.

(6)   PB L 23 van 28.1.2000, blz. 78.

(7)   PB L 246 van 20.7.2004, blz. 10.

(8)   PB C 288 van 23.11.2002, blz. 2.

(9)   PB L 46 van 17.2.2005, blz. 7.

(10)   PB L 46 van 17.2.2005, blz. 46.

(11)   PB L 300 van 17.11.2005, blz. 1.

(12)  Zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 286 van 28.10.2005, blz. 1). De productdefinitie wordt bepaald door een combinatie van de beschrijving van het product in artikel 1, lid 1, en die in de desbetreffende GN-codes.

(13)  Hierbij mag men bovendien niet uit het oog verliezen dat het verbruik tussen 2001 en 2004 met 165 000 ton is teruggelopen.

(14)  

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

B-1049 Brussel/België

(15)  Zie overweging 137 van Verordening (EG) nr. 258/2005.

(16)  Zie bladzijde 81 van dit Publicatieblad.

(17)  De CEV wordt bepaald in overeenstemming met het technisch rapport van het Internationaal Instituut voor Lastechniek (Technical Report, 1967, IIW doc. IX-535-67).

(18)  Zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 286 van 28.10.2005, blz.1). Welke producten precies hieronder vallen, wordt bepaald door de productomschrijving in artikel 1, eerste alinea, te combineren met de productomschrijving van de overeenkomstige GN-codes samen.

(19)  Zie bladzijde 81 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

De volgende gegevens moeten worden vermeld op de door de onderneming opgestelde handelsfactuur die de invoer in de Gemeenschap vergezelt van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, waarop een verbintenis van toepassing is:

1)

de titel „HANDELSFACTUUR DIE GOEDEREN VERGEZELT WAAROP EEN VERBINTENIS VAN TOEPASSING IS”;

2)

de naam van de onderneming die wordt genoemd in artikel 1 van Besluit 2006/441/EG van de Commissie tot aanvaarding van de verbintenis en die de handelsfactuur heeft opgesteld;

3)

het factuurnummer;

4)

de factuurdatum;

5)

de aanvullende TARIC-code die gebruikt wordt bij de inklaring van de gefactureerde goederen aan de grens van de Gemeenschap;

6)

een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het productcodenummer (PCN) dat gebruikt wordt in het kader van het onderzoek en in de verbintenis (bv. PCN 1, PCN 2, enz.),

een omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen,

de Company Product Code (CPC) (indien van toepassing),

de GN-code,

de hoeveelheid (in ton);

7)

de verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per ton,

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden,

de totale kortingen en rabatten;

8)

de naam van de onderneming die als importeur in de Gemeenschap de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur die de in het kader van de verbintenis geleverde goederen vergezelt;

9)

de naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de volgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die door [COMPANY] werd aangeboden en door de Europese Commissie bij Besluit 2006/441/EG werd aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/39


VERORDENING (EG) Nr. 955/2006 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 29 juni 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

45,8

096

65,4

204

44,1

999

51,8

0707 00 05

052

72,2

096

30,2

999

51,2

0709 90 70

052

93,9

999

93,9

0805 50 10

388

60,9

528

57,3

999

59,1

0808 10 80

388

88,8

400

114,5

404

105,3

508

92,8

512

84,4

524

50,0

528

76,5

720

108,8

800

180,6

804

100,4

999

100,2

0809 10 00

052

215,7

999

215,7

0809 20 95

052

323,9

068

127,8

999

225,9

0809 40 05

624

193,2

999

193,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „ 999 ” staat voor „andere oorsprong”.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/41


VERORDENING (EG) Nr. 956/2006 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2006

houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 94/92 ten aanzien van de lijst van derde landen waaruit bepaalde op biologische wijze verkregen landbouwproducten van oorsprong moeten zijn om in de Gemeenschap in de handel te worden gebracht

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 11, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De lijst van derde landen waaruit bepaalde op biologische wijze verkregen landbouwproducten van oorsprong moeten zijn om in de Gemeenschap in de handel te worden gebracht, als bedoeld in artikel 11, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (hierna „de lijst” genoemd), is vastgesteld in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 94/92 van de Commissie van 14 januari 1992 tot vaststelling van nadere bepalingen inzake de regeling voor de invoer uit derde landen, als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (2).

(2)

Sommige uit India ingevoerde landbouwproducten worden momenteel in de Gemeenschap in de handel gebracht op grond van de in artikel 11, lid 6, van Verordening (EG) nr. 2092/91 vastgestelde afwijking.

(3)

India heeft de Commissie verzocht in de lijst te worden opgenomen. Het heeft de op grond van artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 94/92 vereiste gegevens ingediend.

(4)

Uit het onderzoek van deze gegevens en bij de daarop aansluitende besprekingen met de Indiase autoriteiten is gebleken dat de in dat land geldende voorschriften voor de productie en controle van landbouwproducten gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 2092/91.

(5)

Overeenkomstig artikel 11, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2092/91 heeft de Commissie ter plaatse de in India daadwerkelijk toegepaste regels voor de productie en controlemaatregelen bestudeerd.

(6)

De geldigheidsduur van de opneming van Costa Rica en Nieuw-Zeeland in de lijst loopt af op 30 juni 2006. Om een verstoring van het handelsverkeer te voorkomen, moet de geldigheidsduur van de opneming van deze landen in de lijst worden verlengd.

(7)

Australië heeft de Commissie meegedeeld dat van één controleorganisatie de naam is gewijzigd en heeft de naam van een andere controleorganisatie gecorrigeerd.

(8)

Zwitserland heeft de Commissie verzocht de bepalingen inzake de opneming in de lijst aan te passen overeenkomstig de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (3), die is goedgekeurd bij Besluit 2002/309/EG, Euratom van de Raad en de Commissie (4), en met name overeenkomstig bijlage 9 bij die overeenkomst inzake biologische landbouwproducten en biologische levensmiddelen.

(9)

Zwitserland heeft de op grond van artikel 2, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 94/92 vereiste gegevens ingediend. Uit het onderzoek van deze gegevens is gebleken dat de voorschriften gelijkwaardig zijn aan die welke voortvloeien uit de communautaire regelgeving.

(10)

Nieuw-Zeeland heeft de Commissie meegedeeld dat van een controleorganisatie de naam is gewijzigd.

(11)

Verordening (EEG) nr. 94/92 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2092/91 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EEG) nr. 94/92 wordt gewijzigd overeenkomstig de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)   PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 780/2006 van de Commissie (PB L 137 van 25.5.2006, blz. 9).

(2)   PB L 11 van 17.1.1992, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 746/2004 (PB L 122 van 26.4.2004, blz. 10).

(3)   PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132.

(4)   PB L 114 van 30.4.2002, blz. 1.


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EEG) nr. 94/92 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de tekst met betrekking tot Australië wordt punt 3 vervangen door:

„3.

Controleorganisaties:

Australian Quarantine and Inspection Service (AQIS) (Department of Agriculture, Fisheries and Forestry)

Bio-dynamic Research Institute (BDRI)

Organic Growers of Australia Inc. (OGA)

Organic Food Chain Pty Ltd (OFC)

National Association of Sustainable Agriculture, Australia (NASAA)

Australian Certified Organic Pty. Ltd”.

2)

In de tekst met betrekking tot Costa Rica wordt punt 5 vervangen door:

„5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30.6.2011”.

3)

Na de tekst met betrekking tot Costa Rica wordt de volgende tekst ingevoegd:

„INDIA

1.

Productcategorieën:

a)

onverwerkte plantaardige landbouwproducten in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2092/91;

b)

producten bestemd voor menselijke voeding die hoofdzakelijk bestaan uit één of meer ingrediënten van plantaardige oorsprong, in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2092/91.

2.

Oorsprong: de producten van categorie a) in punt 1 en de biologisch geproduceerde ingrediënten in de producten van categorie b) in punt 1 zijn geproduceerd in India.

3.

Controleorganisaties:

BVQI (India) Pvt. Ltd

Ecocert SA (India Branch Office)

IMO Control Private Limited

Indian Organic Certification Agency (INDOCERT)

International Resources for Fairer Trade

Lacon Quality Certification Pvt. Ltd

Natural Organic Certification Association

OneCert Asia Agri Certification private Limited

SGS India Pvt. Ltd

Skal International (India)

Uttaranchal State Organic Certification Agency (USOCA)

4.

Organisaties die het certificaat afgeven: zie punt 3

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30.6.2009”.

4)

De tekst met betrekking tot Zwitserland wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt vervangen door:

„1.

Productcategorieën:

a)

onverwerkte plantaardig landbouwproducten en dieren en niet-verwerkte dierlijke producten, in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2092/91, met uitzondering van:

gedurende de omschakelingsperiode geproduceerde producten als bedoeld in artikel 5, lid 5, van die verordening;

b)

verwerkte plantaardige landbouwproducten en verwerkte dierlijke producten bestemd voor menselijke consumptie, in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2092/91, met uitzondering van:

producten als bedoeld in artikel 5, lid 5, van die verordening die een gedurende de omschakelingsperiode geproduceerd ingrediënt van agrarische oorsprong bevatten.”;

b)

punt 3 wordt vervangen door:

„3.

Controleorganisaties:

Institut für Marktökologie (IMO)

bio.inspecta AG

Schweizerische Vereinigung für Qualitäts- und Management-Systeme (SQS)

Bio Test Agro (BTA)”.

5)

De tekst met betrekking tot Nieuw-Zeeland wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 3 wordt vervangend door:

„3.

Controleorganisaties:

AgriQuality

BIO-GRO New Zealand.”;

b)

punt 5 wordt vervangen door:

„5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30.6.2011”.

29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/45


VERORDENING (EG) Nr. 957/2006 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2006

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur en wijziging van Verordening (EEG) nr. 48/90

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen te worden vastgesteld voor de indeling van de in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen goederen.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke communautaire voorschriften is vastgesteld voor de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Met toepassing van genoemde algemene regels, dienen de in kolom 1 van de tabel omschreven goederen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening te worden ingedeeld onder de daarmee corresponderende GN-codes die zijn vermeld in kolom 2, op grond van de motiveringen die zijn opgenomen in kolom 3 van voornoemde tabel.

(4)

Het is wenselijk dat de rechthebbende gedurende drie maanden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2), nog een beroep kan doen op een door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting betreffende de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die niet in overeenstemming is met de bepalingen van onderhavige verordening.

(5)

De indeling van „dot-matrix-schermen (puntmatrix-afleesschermen)” in Verordening (EEG) nr. 48/90 van de Commissie van 9 januari 1990 betreffende de indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (3) heeft tot onjuiste indelingen geleid zodat punt 2 van de bijlage bij die verordening derhalve dient te worden geschrapt.

(6)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht, binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn, voor het product 3 van de tabel in de bijlage.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek voor de producten 1 en 2 van de tabel in de bijlage,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De goederen omschreven in kolom 1 van de in de bijlage opgenomen tabel worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de corresponderende GN-codes, vermeld in kolom 2 van voornoemde tabel.

Artikel 2

Op de door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de onderhavige verordening kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92, gedurende drie maanden nog een beroep worden gedaan.

Artikel 3

Punt 2 van de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 48/90 wordt geschrapt.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2006.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)   PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 838/2006 (PB L 154 van 8.6.2006, blz. 1).

(2)   PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).

(3)   PB L 8 van 11.1.1990, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 705/2005 (PB L 118 van 5.5.2005, blz. 18).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

1.

Een grafisch en alfa-numeriek scherm, gebaseerd op de monochrome passievematrix vloeibarekristaltechnologie.

Het scherm bestaat uit een laag vloeibaar kristal geborgen tussen twee bladen of platen van glas met een aantal vlakjes/puntjes („dots”) (gerangschikt in 64 regels en 240 kolommen) en een elektronische schakeling in C-MOS-techniek.

Het kan worden samengevoegd met andere producten.

Het is niet in staat videobeelden weer te geven.

8531 20 95

De indeling is vastgesteld op basis van de regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en op basis van de tekst van de GN-codes 8531 , 8531 20 en 8531 20 95 .

Het scherm is voorzien van een elektronische schakeling. Daarom kan het niet worden ingedeeld als een element met vloeibare kristallen van post 9013 (zie eveneens de GS-toelichtingen op post 9013 , onder 1).

Het scherm bevat geen elektronica om videosignalen weer te geven. Daarom kan het niet worden ingedeeld als een videomonitor van post 8528 .

Het scherm is een signaalbord van post 8531 omdat het uitsluitend grafische voorstellingen en alfanumerieke tekens kan weergeven (zie eveneens de GS-toelichtingen op post 8531 onder D).

2.

Een product, bekend als een „LCD-module (aanraakscherm — touch screen)”, in de vorm van een vloeibare actievematrix met een lichtbroneenheid, inverters en gedrukte schakelingen met besturingselektronica uitsluitend voor pixeladressering. Het scherm bestaat uit een laag vloeibaar kristal tussen twee bladen van glas. Het buitenste glazen blad is bekleed met een dunne metalen en elektrisch geleidende weerstandslaag.

De module is gebaseerd op dunne-filmtransistortechnologie (TFT). De buitenafmetingen zijn 34,5 cm (breedte) × 35,3 cm (hoogte) × 16,5 cm (diepte) en een beeldschermdiagonaal van 38,1 cm (15″).

De module bevat geen andere elektronische componenten (bv. een voedingseenheid, een video-omzetter, een scaler, een tuner, enz.), of interfaces die verbinding met andere apparaten mogelijk maken.

8548 90 90

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 2, onder c), op afdeling XVI en op basis van de tekst van de GN-codes 8548 , 8548 90 en 8548 90 90 .

De module is een deel dat niet uitsluitend of hoofdzakelijk is geschikt voor een bepaalde machine van afdeling XVI. Daarom moet het worden ingedeeld onder post 8548 met toepassing van aantekening 2, onder c), bij afdeling XVI.

3.

Een product, bekend als een „LCD-module”, in de vorm van een vloeibare actievematrix met een lichtbroneenheid, inverters en gedrukte schakelingen met besturingselektronica uitsluitend voor pixeladressering.

De module is gebaseerd op dunne-filmtransistortechnologie (TFT). De buitenafmetingen zijn 75,9 cm (breedte) × 44,9 cm (hoogte) × 4,9 cm (diepte), een beeldschermdiagonaal van 81,6 cm (32″) en een resolutie van 1 366 × 768 pixels.

De module bevat geen andere elektronische componenten (bv. een voedingseenheid, een video-omzetter, een scaler, een tuner, enzovoort.), of interfaces die verbinding met andere apparaten mogelijk maken.

8529 90 81

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 2, onder b), bij afdeling XVI en op basis van de tekst van de GN-codes 8529 , 8529 90 en 8529 90 81 .

De module kan niet onder post 9013 worden ingedeeld omdat het een lichtbroneenheid, inverters en gedrukte schakelingen met besturingselektronica uitsluitend voor pixeladressering bevat (zie eveneens de GS-toelichtingen op post 9013 , onder 1).

De module kan onder post 8473 als een deel van een beeldscherm van een automatische gegevensverwerkende machine worden ingedeeld, omdat zij niet uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd is voor een automatische gegevensverwerkende machine van post 8471 .

De module kan niet onder post 8531 worden ingedeeld, omdat deze niet wordt aangemerkt als een elektrisch toestel voor zichtbare signalen van post 8531 of als een deel van een dergelijk toestel vanwege de specifieke kenmerken (zie eveneens de GS-toelichtingen op post 8531 ).

Vanwege de specifieke kenmerken (zoals afmetingen en resolutie) moet de module worden ingedeeld onder post 8529 omdat deze uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd is voor gebruik met apparaten van post 8528 .


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/49


VERORDENING (EG) Nr. 958/2006 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2006

betreffende een permanente inschrijving voor het verkoopseizoen 2006/2007 voor de vaststelling van restituties bij uitvoer van witte suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 23, lid 4, en artikel 40, lid 1, onder g),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gezien de situatie op de markt voor suiker in de Gemeenschap en daarbuiten lijkt het dienstig om voor het verkoopseizoen 2006/2007 zo spoedig mogelijk een permanente inschrijving voor de uitvoer van witte suiker te openen, om naar gelang van de schommelingen van de wereldmarktprijzen restituties bij uitvoer te kunnen vaststellen.

(2)

De in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 vastgestelde algemene voorschriften inzake de inschrijvingsprocedure voor de bepaling van de restituties bij uitvoer van suiker moeten worden toegepast.

(3)

Voor het handelsverkeer in bepaalde producten van de sector suiker tussen de Gemeenschap, enerzijds, en Bulgarije en Roemenië, anderzijds, gelden nog invoerrechten en uitvoerrestituties en is het niveau van de uitvoerrestituties aanzienlijk hoger dan dat van de invoerrechten. Gezien de toekomstige toetreding van die landen tot de Europese Unie kan dat verschil tot speculatieve goederenbewegingen leiden.

(4)

Om te voorkomen dat producten van de sector suiker waarvoor uitvoerrestituties zijn toegekend, weer in de Gemeenschap worden ingevoerd of binnengebracht, mag voor geen van de westelijke Balkanlanden een uitvoerrestitutie voor dergelijke producten worden vastgesteld.

(5)

Gezien het specifieke karakter van deze maatregel moeten bepalingen worden vastgesteld voor de uitvoercertificaten die in het kader van de permanente inschrijving zijn afgegeven, met name inzake de termijn voor afgifte van de certificaten, de geldigheidsduur van de certificaten, het bedrag van de zekerheid en de hoeveelheid waarvoor de uit het certificaat voortvloeiende uitvoerverplichting wordt vervuld. De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie van 9 juni 2000 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (2), evenals de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 120/89 van de Commissie van 19 januari 1989 tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen voor de toepassing van heffingen en belastingen bij uitvoer van landbouwproducten (3), blijven evenwel van toepassing.

(6)

De bij de onderhavige verordening vastgestelde bepalingen komen, wat de deelinschrijvingen van juli 2006 betreft, in de plaats van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1138/2005 van de Commissie van 15 juli 2005 betreffende een permanente inschrijving voor het verkoopseizoen 2005/2006 voor de vaststelling van heffingen en/of restituties bij uitvoer van witte suiker (4). Bijgevolg moet de genoemde verordening omwille van de transparantie en de juridische duidelijkheid, met ingang van 1 juli 2006 worden ingetrokken.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een permanente inschrijving gehouden voor de vaststelling van restituties bij uitvoer van witte suiker van GN-code 1701 99 10 , voor alle bestemmingen, behalve Albanië, Bulgarije, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro (5), de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Roemenië. Tijdens de duur van deze permanente inschrijving worden deelinschrijvingen gehouden.

2.   De permanente inschrijving wordt gehouden tot en met 27 september 2007.

Artikel 2

1.   Het bericht van inschrijving wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Op basis daarvan stellen de lidstaten een bericht van inschrijving op dat zij elders kunnen bekendmaken of laten bekendmaken.

2.   In het bericht van inschrijving worden met name de inschrijvingsvoorwaarden opgenomen.

3.   Het bericht van inschrijving kan tijdens de duur van de permanente inschrijving worden gewijzigd. Het wordt gewijzigd indien de inschrijvingsvoorwaarden in die periode worden gewijzigd.

Artikel 3

1.   De termijn voor het indienen van de offertes voor de eerste deelinschrijving:

a)

gaat in op 5 juli 2006;

b)

verstrijkt op 13 juli 2006 om 10.00 uur (Brusselse tijd).

2.   De termijn voor het indienen van de offertes voor elk van de volgende deelinschrijvingen:

a)

gaat in op de eerste werkdag na de dag waarop deze termijn voor de vorige deelinschrijving is verstreken;

b)

verstrijkt op de volgende data om 10.00 uur (Brusselse tijd):

27 juli 2006,

10 en 31 augustus 2006,

14 en 28 september 2006,

5 en 19 oktober 2006,

9 en 23 november 2006,

7 en 21 december 2006,

11 en 25 januari 2007,

8 en 22 februari 2007,

8 en 29 maart 2007,

19 en 26 april 2007,

10 en 24 mei 2007,

14 en 28 juni 2007,

12 en 19 juli 2007,

9 en 30 augustus 2007,

13 en 27 september 2007.

Artikel 4

1.   De belanghebbenden nemen op een van volgende wijzen aan de inschrijving deel:

a)

door bij de bevoegde instantie van een lidstaat een schriftelijke offerte tegen ontvangstbewijs in te dienen;

b)

per aan deze instantie te richten aangetekend schrijven of telegram;

c)

per aan deze instantie te richten telexbericht, fax of e-mailbericht, voorzover zij deze wijze van indiening aanvaardt.

2.   De offerte is slechts geldig wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

in de offerte worden vermeld

i)

het referentienummer van de inschrijving en de deelinschrijving;

ii)

de naam en het adres van de indiener en zijn BTW-nummer;

iii)

de uit te voeren hoeveelheid witte suiker;

iv)

het bedrag van de uitvoerrestitutie per 100 kg witte suiker, uitgedrukt in EUR tot op drie decimalen nauwkeurig;

v)

het bedrag van de zekerheid die overeenkomstig artikel 5, lid 1, voor de onder iii) bedoelde hoeveelheid suiker moet worden gesteld, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat waar de offerte wordt ingediend;

b)

de uit te voeren hoeveelheid bedraagt ten minste 250 t witte suiker;

c)

vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van de offertes wordt het bewijs geleverd dat de inschrijver de in de offerte vermelde zekerheid heeft gesteld;

d)

de offerte gaat vergezeld van een verklaring van de inschrijver waarin deze zich ertoe verbindt om, bij eventuele toewijzing aan hem, binnen de in artikel 11, lid 2, tweede alinea, vastgestelde termijn het uitvoercertificaat of de uitvoercertificaten aan te vragen voor de uit te voeren hoeveelheden witte suiker;

e)

de offerte gaat vergezeld van een verklaring van de inschrijver waarin deze zich ertoe verbindt om bij toewijzing:

i)

de zekerheid door het betalen van het in artikel 12, lid 3, bedoelde bedrag aan te vullen, indien de uitvoerverplichting die voortvloeit uit het in artikel 11, lid 2, bedoelde uitvoercertificaat, niet werd nagekomen;

ii)

de instantie die het betrokken uitvoercertificaat heeft afgegeven, binnen 30 dagen na het verstrijken van de geldigheidsduur van het certificaat op de hoogte te brengen van de hoeveelheid of de hoeveelheden waarvoor het uitvoercertificaat niet werd gebruikt.

3.   In een offerte mag worden vermeld dat zij slechts als ingediend mag worden beschouwd wanneer aan een van de twee of aan beide onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

a)

het maximumbedrag van de uitvoerrestitutie moet worden vastgesteld op de dag waarop de termijn voor het indienen van de offertes verstrijkt;

b)

de toewijzing van de inschrijving moet gelden voor de hele in de offerte vermelde hoeveelheid of voor een bepaald deel ervan.

4.   Een offerte die niet overeenkomstig de leden 1 en 2 wordt ingediend of die andere voorwaarden bevat dan die welke voor de onderhavige inschrijving gelden, wordt niet in aanmerking genomen.

5.   Een ingediende offerte kan niet worden ingetrokken.

Artikel 5

1.   Elke inschrijver stelt een zekerheid van 11 EUR per 100 kg voor de uit hoofde van deze inschrijving uit te voeren witte suiker.

Voor degenen aan wie wordt toegewezen, geldt deze zekerheid, onverminderd artikel 12, lid 3, als de zekerheid voor het uitvoercertificaat die bij het indienen van de in artikel 11, lid 2, bedoelde aanvraag moet worden gesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde zekerheid wordt, naar keuze van de inschrijver, gesteld in contanten of in de vorm van een garantie van een instelling die voldoet aan de criteria zoals vastgesteld door de lidstaat waar de offerte wordt ingediend.

3.   De in lid 1 bedoelde zekerheid wordt vrijgegeven:

a)

met betrekking tot de inschrijvers: voor de hoeveelheid waarvoor niet op de offerte is ingegaan;

b)

met betrekking tot degenen aan wie is toegewezen en die hun uitvoercertificaat niet binnen de in artikel 11, lid 2, tweede alinea, bedoelde termijn hebben aangevraagd: naar rato van 10 EUR per 100 kg witte suiker;

c)

met betrekking tot degenen aan wie is toegewezen: voor de hoeveelheid waarvoor zij in de zin van artikel 31, onder b), en artikel 32, lid 1, onder b) i), van Verordening (EG) nr. 1291/2000 hebben voldaan aan de uitvoerverplichting die voortvloeit uit het in artikel 11, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde uitvoercertificaat, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1291/2000.

In het in de eerste alinea, onder b) bedoelde geval wordt het vrij te geven gedeelte van de zekerheid in voorkomend geval verminderd met het verschil tussen het maximumbedrag van de uitvoerrestitutie voor de betrokken deelinschrijving en het maximumbedrag van de uitvoerrestitutie voor de daaropvolgende deelinschrijving, indien dit laatste bedrag groter is dan het eerste.

Behalve in geval van overmacht wordt het niet vrijgegeven deel van de zekerheid of de niet vrijgegeven zekerheid verbeurd voor de hoeveelheid suiker waarvoor de overeenkomstige verplichtingen niet zijn nagekomen.

4.   In geval van overmacht stelt de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat de maatregelen voor vrijgave van de zekerheid vast die zij op grond van de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden nodig acht.

Artikel 6

1.   De offertes worden onderzocht door de betrokken bevoegde instantie. Dit onderzoek is niet openbaar. De personen die bij het onderzoek worden toegelaten, zijn tot geheimhouding verplicht.

2.   De overeenkomstig deze verordening ingediende offertes moeten, mits zij ontvankelijk zijn, uiterlijk anderhalf uur nadat de in het bericht van inschrijving vastgestelde termijn voor de wekelijkse indiening van de offertes verstrijkt, via de lidstaten anoniem aan de Commissie worden meegedeeld.

Indien geen offertes zijn ingediend, stellen de lidstaten de Commissie daarvan eveneens binnen de genoemde termijn in kennis.

Artikel 7

1.   Na onderzoek van de ontvangen offertes kan per deelinschrijving een maximumhoeveelheid worden vastgesteld.

2.   Er kan worden besloten geen gevolg te geven aan een bepaalde deelinschrijving.

Artikel 8

1.   Indien de Commissie besluit gevolg te geven aan een deelinschrijving, stelt zij overeenkomstig de in artikel 39, lid 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde procedure het maximumbedrag van de uitvoerrestitutie vast. Bij de vaststelling van dit bedrag wordt met name rekening gehouden met de situatie en de te verwachten ontwikkeling op de suikermarkt in de Gemeenschap en daarbuiten.

2.   Onverminderd de toepassing van artikel 9 wordt de inschrijving toegewezen aan de inschrijver/inschrijvers die een offerte heeft/hebben ingediend waarin het maximumbedrag van de uitvoerrestitutie of een lager bedrag is vermeld.

Artikel 9

1.   Wanneer voor een deelinschrijving een maximumhoeveelheid is vastgesteld, wordt toegewezen aan de inschrijver in wiens offerte de laagste heffing bij uitvoer is vermeld. Indien de maximumhoeveelheid met deze offerte niet is bereikt, wordt op basis van het uitvoerrestitutiebedrag in toenemende volgorde toegewezen, totdat de maximumhoeveelheid is bereikt.

2.   Wanneer door het in aanmerking nemen van een offerte aan de hand van de in lid 1 aangegeven toewijzingsprocedure de maximumhoeveelheid wordt overschreden, wordt aan de betrokken inschrijver slechts toegewezen tot de hoeveelheid waarmee de maximumhoeveelheid wordt bereikt. Offertes waarin dezelfde restitutie wordt vermeld en die betrekking hebben op zodanige hoeveelheden dat, als zij volledig werden aanvaard, de maximumhoeveelheid zou worden overschreden, worden als volgt in aanmerking genomen:

a)

naar rato van de in elk van die offertes vermelde totale hoeveelheid;

b)

tot een per inschrijving vast te stellen maximumhoeveelheid;

c)

door loting.

Artikel 10

1.   De bevoegde instantie van de betrokken lidstaat stelt alle inschrijvers onmiddellijk in kennis van het resultaat van hun deelname aan de inschrijving. Bovendien zendt deze instantie onverwijld een bericht van toewijzing naar de inschrijvers aan wie is toegewezen.

2.   In het bericht van toewijzing worden ten minste vermeld:

a)

het referentienummer van de inschrijving,

b)

de uit te voeren hoeveelheid witte suiker;

c)

het bedrag van de voor de onder b) bedoelde hoeveelheid geldende uitvoerrestitutie per 100 kg witte suiker, uitgedrukt in EUR tot op drie decimalen nauwkeurig.

Artikel 11

1.   Degene aan wie wordt toegewezen, heeft onder de in lid 2 genoemde voorwaarden voor de toegewezen hoeveelheid recht op een uitvoercertificaat waarin de in de offerte opgenomen uitvoerrestitutie is vermeld.

2.   Degene aan wie wordt toegewezen, is verplicht overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1291/2000 een uitvoercertificaat voor de hem toegewezen hoeveelheid aan te vragen; in afwijking van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 120/89 kan deze aanvraag niet worden ingetrokken.

De aanvraag moet uiterlijk op een van de onderstaande dagen worden ingediend:

a)

de laatste werkdag vóór de dag waarop de deelinschrijving van de daaropvolgende week wordt gehouden;

b)

de laatste werkdag van de daaropvolgende week, wanneer in die week geen deelinschrijving wordt gehouden.

3.   Degene aan wie wordt toegewezen, heeft de verplichting om de in de offerte vermelde hoeveelheid uit te voeren en, indien deze verplichting niet is nagekomen, in voorkomend geval het in artikel 12, lid 3, bedoelde bedrag te betalen.

4.   Het in lid 1 bedoelde recht en de in de leden 2 en 3 genoemde verplichtingen kunnen niet worden overgedragen.

Artikel 12

1.   Voor de bepaling van de geldigheidsduur van de certificaten is artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 van toepassing.

2.   De uit hoofde van een deelinschrijving afgegeven uitvoercertificaten zijn geldig vanaf de dag waarop deze zijn afgegeven tot het einde van de vijfde maand volgende op die waarin deze deelinschrijving heeft plaatsgevonden.

De uitvoercertificaten die worden afgegeven uit hoofde van deelinschrijvingen welke vanaf 1 mei 2007 plaatsvinden, zijn evenwel slechts geldig tot en met 30 september 2007.

3.   Behalve in geval van overmacht betaalt de titularis van het certificaat aan de bevoegde instantie een bepaald bedrag voor de hoeveelheid waarvoor de uitvoerverplichting die voortvloeit uit het in artikel 11, lid 2, bedoelde uitvoercertificaat, niet is nagekomen, indien de in artikel 5, lid 1, bedoelde zekerheid lager is dan het verschil tussen de in artikel 33, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde uitvoerrestitutie die van kracht is op de laatste dag van de geldigheid van het certificaat en het in dat certificaat vermelde restitutiebedrag.

Het in de eerste alinea bedoelde te betalen bedrag is gelijk aan het verschil tussen het in de eerste alinea bedoelde verschil en de in artikel 5, lid 1, bedoelde zekerheid.

Artikel 13

Verordening (EG) nr. 1138/2005 wordt ingetrokken.

Artikel 14

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)   PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.

(2)   PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 410/2006 (PB L 71 van 10.3.2006, blz. 7).

(3)   PB L 16 van 20.1.1989, blz. 19. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 910/2004 (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 63).

(4)   PB L 185 van 16.7.2005, blz. 3.

(5)  Met inbegrip van Kosovo, onder auspiciën van de Verenigde Naties, krachtens resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van 10 juni 1999.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/54


VERORDENING (EG) Nr. 959/2006 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2006

houdende rectificatie van Verordening (EG) nr. 647/2006 inzake de afgifte, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 327/98, van de invoercertificaten voor rijst voor wat de in de eerste tien werkdagen van de maand april 2006 ingediende aanvragen betreft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rijst (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 327/98 van de Commissie van 10 februari 1998 inzake de opening en de wijze van beheer van bepaalde tariefcontingenten voor de invoer van rijst en breukrijst (2), en met name op artikel 5, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 647/2006 van de Commissie (3) zijn de verminderingspercentages vastgesteld die met betrekking tot volwitte of halfwitte rijst van GN-code 1006 30 moeten worden toegepast op de voor de tranche van de maand april 2006 gevraagde hoeveelheden en op naar de tranche van juli 2006 overgedragen hoeveelheden.

(2)

Als gevolg van een administratieve vergissing van een lidstaat stemt de hoeveelheid van contingent nr. 09.4128, die naar de tranche van juli 2006 moet worden overgedragen, niet overeen met de werkelijk overgedragen hoeveelheid.

(3)

Verordening (EG) nr. 647/2006 dient derhalve te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het bepaalde onder a) van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 647/2006 wordt vervangen door de tabel in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 29 juni 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(2)   PB L 37 van 11.2.1998, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2152/2005 (PB L 342 van 24.12.2005, blz. 30).

(3)   PB L 115 van 28.4.2006, blz. 18.


BIJLAGE

„a)

Bij artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 327/98 vastgesteld contingent voor volwitte of halfwitte rijst van GN-code 1006 30 .

Oorsprong

Volgnummer

Verminderingspercentage voor de tranche van april 2006

Naar de tranche van juli 2006 over te dragen hoeveelheid

(t)

Verenigde Staten van Amerika

09.4127

0  (1)

11 635

Thailand

09.4128

0  (1)

1 161,419

Australië

09.4129

0  (1)

531,5

Andere landen van oorsprong

09.4130

98,7985

0


(1)  Afgifte voor de in de aanvraag vermelde hoeveelheid.”


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/56


VERORDENING (EG) Nr. 960/2006 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2006

tot vaststelling van de voor de tweede helft van 2006 beschikbare hoeveelheid voor bepaalde producten in de sector melk en zuivelproducten in het kader van door de Gemeenschap geopende contingenten op basis van uitsluitend invoercertificaten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie van 14 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten (2), en met name op artikel 16, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij de toewijzing van de invoercertificaten voor de eerste helft van 2006 voor bepaalde bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 vastgestelde tariefcontingenten, zijn voor sommige van de betrokken producten invoercertificaten aangevraagd voor kleinere hoeveelheden dan die welke beschikbaar zijn. Bijgevolg moet voor ieder betrokken contingent de voor de periode van 1 juli tot en met 31 december 2006 beschikbare hoeveelheid worden bepaald, rekening houdend met de niet toegewezen hoeveelheden in het kader van de Verordeningen (EG) nr. 160/2006 (3) tot vaststelling van de mate waarin invoercertificaataanvragen die in januari 2006 in het kader van bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 geopende tariefcontingenten voor bepaalde zuivelproducten zijn ingediend, kunnen worden geaccepteerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De beschikbare hoeveelheden voor de periode van 1 juli tot en met 31 december 2006 voor de tweede helft van het invoerjaar in het kader van bepaalde in Verordening (EG) nr. 2535/2001 bedoelde tariefcontingenten, zijn aangegeven in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 29 juni 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 van de Commissie (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)   PB L 341 van 22.12.2001, blz. 29. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 926/2006 (PB L 170 van 23.6.2006, blz. 8).

(3)   PB L 25 van 28.1.2006, blz. 21.


BIJLAGE I.C

Producten van oorsprong uit ACS

Contingentnummer

Hoeveelheid (t)

09.4026

1 000

09.4027

1 000


BIJLAGE I.D

Producten van oorsprong uit Turkije

Contingentnummer

Hoeveelheid (t)

09.4101

1 500


BIJLAGE I.E

Producten van oorsprong uit Zuid-Afrika

Contingentnummer

Hoeveelheid (t)

09.4151

6 500


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/58


VERORDENING (EG) Nr. 961/2006 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2006

betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1159/2003 van de Commissie van 30 juni 2003 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1464/95 en (EG) nr. 779/96 (3), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de leveringsverplichtingen tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701 , uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend.

(2)

Bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de tariefcontingenten tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701 11 10 , uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend.

(3)

Bij artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn tariefcontingenten tegen een recht van 98 EUR per ton geopend voor de invoer van producten van GN-code 1701 11 10 uit Brazilië, Cuba en andere derde landen.

(4)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn in de week van 19 tot en met 23 juni 2006 bij de bevoegde instanties aanvragen ingediend voor de afgifte van invoercertificaten voor een totale hoeveelheid die groter is dan de overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 per land vastgestelde verplicht te leveren hoeveelheid voor preferentiële suiker ACS-India.

(5)

De Commissie moet derhalve een verlagingscoëfficiënt vaststellen voor de afgifte van certificaten naar rato van de beschikbare hoeveelheid en melden dat de betrokken maximumhoeveelheid is bereikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de van 19 tot en met 23 juni 2006 op grond van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 ingediende aanvragen voor invoercertificaten worden de certificaten afgegeven voor maximaal de in de bijlage bij deze verordening aangegeven hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 29 juni 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 987/2005 van de Commissie (PB L 167 van 29.6.2005, blz. 12).

(2)   PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.

(3)   PB L 162 van 1.7.2003, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 568/2005 (PB L 97 van 15.4.2005, blz. 9).


BIJLAGE

Preferentiële suiker ACS-INDIA

Titel II van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 19.-23.6.2006

Maximumhoeveelheid

Barbados

100

 

Belize

0

Bereikt

Congo

100

 

Fiji

0

Bereikt

Guyana

0

Bereikt

India

0

 

Ivoorkust

100

 

Jamaica

0

Bereikt

Kenia

0

Bereikt

Madagaskar

100

 

Malawi

100

 

Mauritius

0

Bereikt

Mozambique

0

Bereikt

Saint Kitts en Nevis

0

Bereikt

Swaziland

0

Bereikt

Tanzania

100

 

Trinidad en Tobago

100

 

Zambia

64,1347

Bereikt

Zimbabwe

0

Bereikt


Verkoopseizoen 2006/2007

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 19.-23.6.2006

Maximumhoeveelheid

Barbados

100

 

Belize

100

 

Congo

100

 

Fiji

100

 

Guyana

100

 

India

100

 

Ivoorkust

100

 

Jamaica

100

 

Kenia

100

 

Madagaskar

100

 

Malawi

100

 

Mauritius

100

 

Mozambique

100

 

Saint Kitts en Nevis

100

 

Swaziland

100

 

Tanzania

100

 

Trinidad en Tobago

100

 

Zambia

100

 

Zimbabwe

100

 

Bijzondere preferentiële suiker

Titel III van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 19.-23.6.2006

Maximumhoeveelheid

India

0

Bereikt

ACS

100

 


Suiker CXL-concessies

Titel IV van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 19.-23.6.2006

Maximumhoeveelheid

Brazilië

0

Bereikt

Cuba

100

 

Andere derde landen

0

Bereikt


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/61


RICHTLIJN 2006/59/EG VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2006

tot wijziging van de bijlagen bij de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad wat betreft maximumgehalten aan residuen voor carbaryl, deltamethrin, endosulfan, fenitrothion, methidathion en oxamyl

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (1), en met name op artikel 5,

Gelet op Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (2), en met name op artikel 10,

Gelet op Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3), en met name op artikel 10,

Gelet op Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (4), en met name op artikel 7,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (5), en met name op artikel 4, lid 1, onder f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor granen en producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit, worden de residugehalten vastgesteld op basis van een zodanige toepassing van de minimumhoeveelheden bestrijdingsmiddelen die voor een effectieve gewasbescherming nodig zijn, dat de hoeveelheid residu zo klein mogelijk en tegelijk toxicologisch aanvaardbaar is, met name uit een oogpunt van milieubescherming en gelet op de geschatte inname via de voeding. Voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong worden de residugehalten vastgesteld op basis van het verbruik door dieren van met bestrijdingsmiddelen behandelde granen en producten van plantaardige oorsprong en, in voorkomend geval, de rechtstreekse gevolgen van het gebruik van diergeneesmiddelen. De communautaire maximumresidugehalten (MRL's) komen overeen met de bovengrens van de hoeveelheden residu die naar verwachting in producten kunnen worden gevonden wanneer goede landbouwpraktijken in acht zijn genomen.

(2)

De MRL's voor bestrijdingsmiddelen worden voortdurend opnieuw bekeken en gewijzigd om rekening te houden met nieuwe gegevens en informatie. De MRL's worden vastgesteld op de ondergrens van de analytische bepaling wanneer de toegelaten toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen geen detecteerbare gehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op het levensmiddel opleveren, wanneer voor geen enkele toepassing een toelating bestaat, wanneer de door de lidstaten toegelaten toepassingen niet met de nodige gegevens zijn onderbouwd, of wanneer toepassingen in derde landen die residuen opleveren in of op levensmiddelen die in de gemeenschappelijke markt in het vrije verkeer kunnen worden gebracht, niet met de nodige gegevens zijn onderbouwd.

(3)

De Commissie is ervan in kennis gesteld dat het mogelijk is dat de huidige MRL’s voor verscheidene bestrijdingsmiddelen moeten worden herzien in het licht van de beschikbaarheid van nieuwe informatie over toxicologie en inname door de consument. De Commissie heeft de betrokken rapporterende lidstaten verzocht voorstellen voor de herziening van de communautaire MRL’s te doen. Dergelijke voorstellen zijn bij de Commissie ingediend.

(4)

De totale blootstelling van consumenten tijdens hun leven en de kortdurende blootstelling aan elk van de in deze richtlijn genoemde bestrijdingsmiddelen via levensmiddelen zijn opnieuw geraamd en geëvalueerd volgens de communautaire procedures en methoden, met inachtneming van de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gepubliceerde richtsnoeren (6). Op grond daarvan moeten nieuwe MRL's worden vastgesteld, zodat geen onaanvaardbare blootstelling van de consument optreedt.

(5)

Voorzover relevant is de acute blootstelling van consumenten aan die bestrijdingsmiddelen via elk van de levensmiddelen die residuen daarvan kunnen bevatten, geraamd en geëvalueerd volgens de communautaire procedures en methoden, met inachtneming van de door de Wereldgezondheidsorganisatie gepubliceerde richtsnoeren. Op grond hiervan is geconcludeerd dat de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelenresiduen met inachtneming van de in deze richtlijn voorgestelde MRL's geen acute toxische effecten veroorzaakt.

(6)

De handelspartners van de Gemeenschap zijn via de Wereldhandelsorganisatie over de in deze richtlijn vastgestelde MRL's geraadpleegd en met hun opmerkingen is rekening gehouden.

(7)

De bijlagen bij de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG moeten dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage II bij Richtlijn 76/895/EEG worden de gegevens met betrekking tot carbaryl en fenitrothion geschrapt.

Artikel 2

Richtlijn 86/362/EEG wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan deel A van bijlage II worden de in de bijlage I bij deze richtlijn vastgestelde regels voor oxamyl toegevoegd.

b)

In deel A van bijlage II worden de regels voor deltamethrin en methidathion vervangen door de tekst in bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 3

Richtlijn 86/363/EEG wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan deel A van bijlage II wordt de regel voor carbaryl in bijlage III bij deze richtlijn toegevoegd.

b)

In deel B van bijlage II wordt de regel voor deltamethrin vervangen door de tekst in bijlage IV bij deze richtlijn.

Artikel 4

Richtlijn 90/642/EEG wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan bijlage II worden de in bijlage V bij deze richtlijn vastgestelde regels voor carbaryl en oxamyl toegevoegd.

b)

In bijlage II worden de regels voor deltamethrin, endosulfan, fenitrothion en methidathion vervangen door de tekst in bijlage VI bij deze richtlijn.

Artikel 5

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 29 december 2006 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weegave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 30 december 2006, met uitzondering van de bepalingen voor oxamyl die van toepassing zijn vanaf 30 december 2007.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 6

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)   PB L 340 van 9.12.1976, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/70/EG van de Commissie (PB L 276 van 21.10.2005, blz. 35).

(2)   PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/30/EG van de Commissie (PB L 75 van 14.3.2006, blz. 7).

(3)   PB L 221 van 7.8.1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/30/EG.

(4)   PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/53/EG van de Commissie (PB L 154 van 8.6.2006, blz. 11).

(5)   PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/45/EG van de Commissie (PB L 130 van 18.5.2006, blz. 27).

(6)  Richtsnoeren voor het voorspellen van de opname via de voeding van residuen van bestrijdingsmiddelen (herziene versie), opgesteld door GEMS/voedselprogramma in samenwerking met het Codex-Comité voor residuen van bestrijdingsmiddelen, gepubliceerd door de Wereldgezondheidsorganisatie, 1997 (WHO/FSF/FOS/97.7).


BIJLAGE I

Residuen van bestrijdingsmiddelen

Maximumgehalte in mg/kg

„Oxamyl

0,01 (*1)  (p)

GRANEN


(*1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.

(p)  Geeft aan dat het maximumresidugehalte voorlopig is vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG: behoudens wijzigingen wordt dit gehalte op 19 juli 2010 definitief.”


BIJLAGE II

Residuen van bestrijdingsmiddelen

Maximumgehalte in mg/kg

„Deltamethrin

2

GRANEN

Methidathion

0,02 (*1)

GRANEN


(*1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.”


BIJLAGE III

Residuen van bestrijdingsmiddelen

Maximumgehalte in mg/kg

 

voor vet van vlees, vleesbereidingen, eetbare slachtafvallen en dierlijke vetten, vermeld in bijlage I onder de posten ex 0201 , 0202 , 0203 , 0204 , 0205 00 00 , 0206 , 0207 , ex 0208 , 0209 00 , 0210 , 1601 00 en 1602 (1) (4)

voor rauwe koemelk en volle koemelk, vermeld in bijlage I onder post 0401 ; voor de overige levensmiddelen van de posten 0401 , 0402 , 0405 00 en 0406 overeenkomstig (2) (4)

voor verse eieren uit de schaal, voor vogeleieren en eigeel, vermeld in bijlage I onder de posten 0407 00 en 0408 (3) (4)

„Carbaryl

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,05  (*1)


(*1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.”


BIJLAGE IV

Residuen van bestrijdingsmiddelen

Maximumgehalte in mg/kg

 

voor vet van vlees, vleesbereidingen, eetbare slachtafvallen en dierlijke vetten, vermeld in bijlage I onder de posten ex 0201 , 0202 , 0203 , 0204 , 0205 00 00 , 0206 , 0207 , ex 0208 , 0209 00 , 0210 , 1601 00 en 1602 (1) (4)

voor rauwe koemelk en volle koemelk, vermeld in bijlage I onder post 0401 ; voor de overige levensmiddelen van de posten 0401 , 0402 , 0405 00 en 0406 overeenkomstig (2) (4)

voor verse eieren uit de schaal, voor vogeleieren en eigeel, vermeld in bijlage I onder de posten 0407 00 en 0408 (3) (4)

„Deltamethrin

(cis-deltamethrin) (1)

lever en nieren 0,03 (*1), pluimvee en pluimveeproducten 0,1, andere 0,5

0,05

0,05  (*1)


(*1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.

(1)  Tijdelijke MRL geldig tot 1 november 2007, in afwachting van de herziening van bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en de nieuwe registratie van deltamethrinformuleringen op het niveau van de lidstaten.”


BIJLAGE V

Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarop de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen van toepassing zijn

Carbaryl

Oxamyl (b)

„1.   

Fruit, vers, gedroogd of ongekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker; noten

i)

CITRUSVRUCHTEN

0,05  (*1)

 

Grapefruits

 

 

Citroenen

 

 

Limoenen

 

 

Mandarijnen (inclusief clementines en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten)

 

0,02  (p)

Sinaasappelen

 

 

Pomelo's

 

 

Andere

 

0,01  (*1)  (p)

ii)

NOTEN (al dan niet in de dop, schil of schaal)

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

Amandelen

 

 

Paranoten

 

 

Cashewnoten

 

 

Kastanjes

 

 

Kokosnoten

 

 

Hazelnoten

 

 

Macadamianoten

 

 

Pecannoten

 

 

Pijnboompitten

 

 

Pistaches (pimpernoten)

 

 

Walnoten (okkernoten)

 

 

Andere

 

 

iii)

PITVRUCHTEN

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

Appelen

 

 

Peren

 

 

Kweeperen

 

 

Andere

 

 

iv)

STEENVRUCHTEN

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

Abrikozen

 

 

Kersen

 

 

Perziken (inclusief nectarines en soortgelijke kruisingen)

 

 

Pruimen

 

 

Andere

 

 

v)

BESVRUCHTEN EN KLEINFRUIT

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

a)

Tafeldruiven en wijndruiven

 

 

Tafeldruiven

 

 

Wijndruiven

 

 

b)

Aardbeien (andere dan bosaardbeien)

 

 

c)

Rubussoorten (andere dan wilde vruchten)

 

 

Bramen

 

 

Dauwbramen

 

 

Loganbessen

 

 

Frambozen

 

 

Andere

 

 

d)

Ander kleinfruit en besvruchten (voorzover niet wild)

 

 

Blauwe bosbessen

 

 

Veenbessen

 

 

Aalbessen (rood, zwart en wit)

 

 

Kruisbessen

 

 

Andere

 

 

e)

Wilde besvruchten en wilde vruchten

 

 

vi)

DIVERSE VRUCHTEN

 

0,01  (*1)  (p)

Avocado's

 

 

Bananen

 

 

Dadels

 

 

Vijgen

 

 

Kiwi's

 

 

Kumquats

 

 

Lychees

 

 

Mango's

 

 

Olijven (tafelolijven)

5

 

Olijven (olieproductie)

5

 

Papaja's

 

 

Passievruchten

 

 

Ananassen

 

 

Granaatappelen

 

 

Andere

0,05  (*1)

 

2.   

Groenten, vers of ongekookt, bevroren of gedroogd

i)

WORTEL- EN KNOLGEWASSEN

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

Rode bieten

 

 

Wortelen

 

 

Cassave

 

 

Knolselderij

 

 

Mierikswortel (peperwortel)

 

 

Aardperen (topinamboers)

 

 

Pastinaken

 

 

Wortelpeterselie

 

 

Radijzen

 

 

Schorseneren

 

 

Bataten (zoete aardappelen)

 

 

Koolraap

 

 

Rapen

 

 

Yams

 

 

Andere

 

 

ii)

BOLGEWASSEN

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

Knoflook

 

 

Uien

 

 

Sjalotten

 

 

Bosuien

 

 

Andere

 

 

iii)

VRUCHTGROENTEN

 

 

a)

Solanaceae

 

 

Tomaten

0,5

0,02  (p)

Pepers (paprika's)

 

0,02  (p)

Aubergines

 

0,02  (p)

Okra

 

 

Andere

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

b)

Cucurbitaceae met eetbare schil

0,05  (*1)

 

Komkommers

 

0,02  (p)

Augurken

 

0,02  (p)

Courgettes

 

0,03  (p)

Andere

 

0,01  (*1)  (p)

c)

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

Meloenen

 

 

Pompoenen

 

 

Watermeloenen

 

 

Andere

 

 

d)

Suikermaïs

 

0,01  (*1)  (p)

iv)

KOOLSOORTEN

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

a)

Bloemkoolachtigen

 

 

Broccoli

 

 

Bloemkool

 

 

Andere

 

 

b)

Sluitkoolachtigen

 

 

Spruitjes

 

 

Sluitkool

 

 

Andere

 

 

c)

Bladkoolachtigen

 

 

Chinese kool

 

 

Boerenkool

 

 

Andere

 

 

d)

Koolrabi

 

 

v)

BLADGROENTEN EN VERSE KRUIDEN

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

a)

Sla en dergelijke

 

 

Tuinkers

 

 

Veldsla

 

 

Sla

 

 

Andijvie

 

 

Rucola

 

 

Bladeren en stengels van koolsoorten

 

 

Andere

 

 

b)

Spinazie en dergelijke

 

 

Spinazie

 

 

Snijbiet

 

 

Andere

 

 

c)

Waterkers

 

 

d)

Witlof

 

 

e)

Kruiden

 

 

Kervel

 

 

Bieslook

 

 

Peterselie

 

 

Bladselderij

 

 

Andere

 

 

vi)

PEULGROENTEN (vers)

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

Bonen (met peul)

 

 

Bonen (zonder peul)

 

 

Erwten (met peul)

 

 

Erwten (zonder peul)

 

 

Andere

 

 

vii)

STENGELGROENTEN (vers)

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

Asperges

 

 

Kardoen

 

 

Bleekselderij

 

 

Knolvenkel

 

 

Artisjokken

 

 

Prei

 

 

Rabarber

 

 

Andere

 

 

viii)

FUNGI

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

a)

Gekweekte paddestoelen

 

 

b)

Wilde paddestoelen

 

 

3.

Peulvruchten

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

Bonen

 

 

Linzen

 

 

Erwten

 

 

Andere

 

 

4.

Oliehoudende zaden

0,05  (*1)

0,02  (*1)  (p)

Lijnzaad

 

 

Pinda's

 

 

Papaverzaad

 

 

Sesamzaad

 

 

Zonnebloempitten

 

 

Kool- en raapzaad

 

 

Sojabonen

 

 

Mosterdzaad

 

 

Katoenzaad

 

 

Hennepzaad

 

 

Andere

 

 

5.

Aardappelen

0,05  (*1)

0,01  (*1)  (p)

Vroege aardappelen

 

 

Bewaaraardappelen

 

 

6.

Thee (gedroogde bladeren en stengels, al dan niet gefermenteerd, van Camellia sinensis)

0,1  (*1)

0,02  (p)

7.

Hop (gedroogd), inclusief hoppellets en niet-geconcentreerd poeder

0,1  (*1)

0,02  (p)


(*1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.

(p)  Geeft aan dat het maximumresidugehalte voorlopig is vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG: behoudens wijzigingen wordt dit gehalte op 19 juli 2010 definitief.

(b)  Tijdelijke MRL geldig tot 1 januari 2008, afhankelijk van de indiening van proefgegevens.”


BIJLAGE VI

Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarop de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen van toepassing zijn

Deltamethrin (cisdeltamethrin) (1)

Endosulfan (som van alfa- en bèta-isomeren en van endosulfansulfaat, uitgedrukt als endosulfan)

Fenitrothion

Methidathion

„1.

Fruit, vers, gedroogd of ongekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker; noten

 

 

0,01  (*1)

 

i)

CITRUSVRUCHTEN

0,05  (*1)

0,05  (*1)

 

2

Grapefruits

 

 

 

 

Citroenen

 

 

 

 

Limoenen

 

 

 

 

Mandarijnen (inclusief clementines en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten)

 

 

 

 

Sinaasappelen

 

 

 

 

Pomelo's

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

ii)

NOTEN (al dan niet in de dop, schil of schaal)

0,05  (*1)

0,1  (*1)

 

0,05  (*1)

Amandelen

 

 

 

 

Paranoten

 

 

 

 

Cashewnoten

 

 

 

 

Kastanjes

 

 

 

 

Kokosnoten

 

 

 

 

Hazelnoten

 

 

 

 

Macadamianoten

 

 

 

 

Pecannoten

 

 

 

 

Pijnboompitten

 

 

 

 

Pistaches (pimpernoten)

 

 

 

 

Walnoten (okkernoten)

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

iii)

PITVRUCHTEN

 

 

 

0,02  (*1)

Appelen

0,2

 

 

 

Peren

 

0,3

 

 

Kweeperen

 

 

 

 

Andere

0,1

0,05  (*1)

 

 

iv)

STEENVRUCHTEN

 

0,05  (*1)

 

 

Abrikozen

 

 

 

 

Kersen

0,2

 

 

 

Perziken (inclusief nectarines en soortgelijke kruisingen)

 

 

 

0,05

Pruimen

 

 

 

0,2

Andere

0,1

 

 

0,02  (*1)

v)

BESVRUCHTEN EN KLEINFRUIT

 

 

 

 

a)

Tafeldruiven en wijndruiven

0,2

0,5

 

0,02  (*1)

Tafeldruiven

 

 

 

 

Wijndruiven

 

 

 

 

b)

Aardbeien (andere dan bosaardbeien)

0,2

0,05  (*1)

 

0,02  (*1)

c)

Rubussoorten (andere dan wilde vruchten)

 

0,05  (*1)

 

0,02  (*1)

Bramen

0,5

 

 

 

Dauwbramen

 

 

 

 

Loganbessen

 

 

 

 

Frambozen

0,5

 

 

 

Andere

0,05  (*1)

 

 

 

d)

Ander kleinfruit en besvruchten (voorzover niet wild)

 

0,05  (*1)

 

0,02  (*1)

Blauwe bosbessen

 

 

 

 

Veenbessen

 

 

 

 

Aalbessen (rood, zwart en wit)

0,5

 

 

 

Kruisbessen

0,2

 

 

 

Andere

0,05  (*1)

 

 

 

e)

Wilde besvruchten en wilde vruchten

0,05  (*1)

0,05  (*1)

 

0,02  (*1)

vi)

DIVERSE VRUCHTEN

 

0,05  (*1)

 

 

Avocado's

 

 

 

 

Bananen

 

 

 

 

Dadels

 

 

 

 

Vijgen

 

 

 

 

Kiwi's

0,2

 

 

 

Kumquats

 

 

 

 

Lychees

 

 

 

 

Mango's

 

 

 

 

Olijven (tafelolijven)

1

 

 

1

Olijven (olieproductie)

1

 

 

1

Papaja's

 

 

 

 

Passievruchten

 

 

 

 

Ananassen

 

 

 

 

Granaatappelen

 

 

 

 

Andere

0,05  (*1)

 

 

0,02  (*1)

2.

Groenten, vers of ongekookt, bevroren of gedroogd

 

 

0,01  (*1)

0,02  (*1)

i)

WORTEL- EN KNOLGEWASSEN

0,05  (*1)

0,05  (*1)

 

 

Rode bieten

 

 

 

 

Wortelen

 

 

 

 

Cassave

 

 

 

 

Knolselderij

 

 

 

 

Mierikswortel (peperwortel)

 

 

 

 

Aardperen (topinamboers)

 

 

 

 

Pastinaken

 

 

 

 

Wortelpeterselie

 

 

 

 

Radijzen

 

 

 

 

Schorseneren

 

 

 

 

Bataten (zoete aardappelen)

 

 

 

 

Koolraap

 

 

 

 

Rapen

 

 

 

 

Yams

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

ii)

BOLGEWASSEN

 

0,05  (*1)

 

 

Knoflook

0,1

 

 

 

Uien

0,1

 

 

 

Sjalotten

0,1

 

 

 

Bosuien

0,1

 

 

 

Andere

0,05  (*1)

 

 

 

iii)

VRUCHTGROENTEN

 

 

 

 

a)

Solanaceae

 

 

 

 

Tomaten

0,3

0,5

 

 

Pepers (paprika's)

 

1

 

 

Aubergines

0,3

 

 

 

Okra

0,3

 

 

 

Andere

0,2

0,05  (*1)

 

 

b)

Cucurbitaceae met eetbare schil

0,2

0,05  (*1)

 

 

Komkommers

 

 

 

 

Augurken

 

 

 

 

Courgettes

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

c)

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

0,2

0,05  (*1)

 

 

Meloenen

 

 

 

 

Pompoenen

 

 

 

 

Watermeloenen

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

d)

Suikermaïs

0,05  (*1)

0,05  (*1)

 

 

iv)

KOOLSOORTEN

 

0,05  (*1)

 

 

a)

Bloemkoolachtigen

0,1

 

 

 

Broccoli

 

 

 

 

Bloemkool

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

b)

Sluitkoolachtigen

0,1

 

 

 

Spruitjes

 

 

 

 

Sluitkool

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

c)

Bladkoolachtigen

0,5

 

 

 

Chinese kool

 

 

 

 

Boerenkool

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

d)

Koolrabi

0,05  (*1)

 

 

 

v)

BLADGROENTEN EN VERSE KRUIDEN

 

0,05  (*1)

 

 

a)

Sla en dergelijke

0,5

 

 

 

Tuinkers

 

 

 

 

Veldsla

 

 

 

 

Sla

 

 

 

 

Andijvie

 

 

 

 

Rucola

 

 

 

 

Bladeren en stengels van koolsoorten

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

b)

Spinazie en dergelijke

0,5

 

 

 

Spinazie

 

 

 

 

Snijbiet

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

c)

Waterkers

0,05  (*1)

 

 

 

d)

Witlof

0,05  (*1)

 

 

 

e)

Kruiden

0,5

 

 

 

Kervel

 

 

 

 

Bieslook

 

 

 

 

Peterselie

 

 

 

 

Bladselderij

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

vi)

PEULGROENTEN (vers)

0,2

0,05  (*1)

 

 

Bonen (met peul)

 

 

 

 

Bonen (zonder peul)

 

 

 

 

Erwten (met peul)

 

 

 

 

Erwten (zonder peul)

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

vii)

STENGELGROENTEN (vers)

 

0,05  (*1)

 

 

Asperges

 

 

 

 

Kardoen

 

 

 

 

Bleekselderij

 

 

 

 

Knolvenkel

 

 

 

 

Artisjokken

0,1

 

 

 

Prei

0,2

 

 

 

Rabarber

 

 

 

 

Andere

0,05  (*1)

 

 

 

viii)

FUNGI

0,05  (*1)

0,05  (*1)

 

 

a)

Gekweekte paddestoelen

 

 

 

 

b)

Wilde paddestoelen

 

 

 

 

3.

Peulvruchten

1

0,05  (*1)

0,01  (*1)

0,02  (*1)

Bonen

 

 

 

 

Linzen

 

 

 

 

Erwten

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

4.

Oliehoudende zaden

 

 

0,01  (*1)

 

Lijnzaad

 

 

 

 

Pinda's

 

 

 

 

Papaverzaad

 

 

 

 

Sesamzaad

 

 

 

 

Zonnebloempitten

 

 

 

 

Kool- en raapzaad

0,1

 

 

0,05

Sojabonen

 

0,5

 

 

Mosterdzaad

0,1

 

 

 

Katoenzaad

 

5

 

 

Hennepzaad

 

 

 

 

Andere

0,05  (*1)

0,1  (*1)

 

0,02  (*1)

5.

Aardappelen

0,05  (*1)

0,05  (*1)

0,01  (*1)

0,02  (*1)

Vroege aardappelen

 

 

 

 

Bewaaraardappelen

 

 

 

 

6.

Thee (gedroogde bladeren en stengels, al dan niet gefermenteerd, van Camellia sinensis)

5

30

0,5

0,1  (*1)

7.

Hop (gedroogd), inclusief hoppellets en niet-geconcentreerd poeder

5

0,1  (*1)

0,02  (*1)

0,1  (*1)


(1)  Tijdelijke MRL geldig tot 1 november 2007, in afwachting van de herziening van bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en de nieuwe registratie van deltamethrinformuleringen op het niveau van de lidstaten.

(*1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.”


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/77


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 1 juni 2006

houdende wijziging van bijlage 12 bij de Gemeenschappelijke Visuminstructies en van bijlage 14 a bij het Gemeenschappelijk Handboek met betrekking tot de legesrechten ter dekking van de administratieve kosten van de behandeling van visumaanvragen

(2006/440/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Verordening (EG) nr. 789/2001 van de Raad van 24 april 2001 tot verlening van uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad met betrekking tot bepaalde gedetailleerde voorschriften en praktische procedures voor de behandeling van visumaanvragen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 790/2001 van de Raad van 24 april 2001 tot verlening van uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad met betrekking tot bepaalde gedetailleerde voorschriften en praktische procedures inzake de uitvoering van de controle en de bewaking aan de grenzen (2),

Gezien het initiatief van de Franse Republiek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2002/44/EG van de Raad van 20 december 2001 tot wijziging van deel VII van en bijlage 12 bij de Gemeenschappelijke Visuminstructies, alsmede van bijlage 14 a bij het Gemeenschappelijk Handboek (3) is vastgesteld dat de legesrechten die worden geheven bij een visumaanvraag moeten overeenkomen met de administratieve kosten. Derhalve moeten de Gemeenschappelijke Visuminstructies en het Gemeenschappelijk Handboek worden gewijzigd.

(2)

Bij Beschikking 2003/454/EG van de Raad van 13 juni 2003 houdende wijziging van bijlage 12 bij de Gemeenschappelijke Visuminstructies en van bijlage 14 a bij het Gemeenschappelijk Handboek (4) zijn de legesrechten ter dekking van de administratieve kosten van de behandeling van visumaanvragen vastgesteld op 35 EUR.

(3)

In overweging 2 van Beschikking 2003/454/EG is bepaald dat het gevraagde bedrag regelmatig dient te worden herzien.

(4)

Het bedrag van 35 EUR dekt niet langer de huidige kosten van de behandeling van een visumaanvraag. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van de invoering van het Europese Visuminformatiesysteem (VIS) en met de opneming van biometrische gegevens voor de toepassing van dit systeem bij de behandeling van visumaanvragen.

(5)

Het huidige bedrag van 35 EUR dient derhalve te worden aangepast ter dekking van de extra kosten van de behandeling van visumaanvragen die verband houden met de invoering van biometrische gegevens en van het VIS.

(6)

Volgens Verordening (EG) nr. …/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (5) mag de vergunning voor klein grensverkeer kosteloos worden afgegeven.

(7)

Aanbeveling 2005/761/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot vergemakkelijking van de afgifte door de lidstaten van eenvormige visa voor kort verblijf aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap (6) strekt tot aanmoediging van legesvrije visumafgifte aan onderzoekers.

(8)

In aanvulling op de in artikel 2 van de onderhavige beschikking bedoelde uitzonderingen kunnen, met inachtneming van het algemene Gemeenschapsbeleid inzake visumfaciliteringsovereenkomsten, tussen de Europese Gemeenschap en derde landen overeenkomsten worden gesloten om de onderdanen van deze derde landen geheel of gedeeltelijk van de betaling van legesrechten vrij te stellen.

(9)

De lidstaten dienen optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die het Schengenacquis biedt om overeenkomstig de algemene doelstellingen van het EU-beleid de privécontacten tussen hun onderdanen en de inwoners van de naburige landen te bevorderen.

(10)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze beschikking en is het niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan. Aangezien met deze beschikking wordt beoogd voort te bouwen op het Schengenacquis krachtens de bepalingen van titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, beslist Denemarken op grond van artikel 5 van genoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad deze beschikking heeft vastgesteld, of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(11)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze beschikking een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), die vallen onder artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst (8).

(12)

Wat Zwitserland betreft, houdt deze beschikking een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis; het gaat hierbij om de bepalingen die vallen onder het gebied waaraan wordt gerefereerd in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 4, lid 1, van de Besluiten van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie respectievelijk de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van die overeenkomst.

(13)

Deze beschikking vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland te mogen deelnemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (9); het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze beschikking en is hieraan niet gebonden, noch onderworpen aan de toepassing ervan.

(14)

Deze beschikking vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (10); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze beschikking en is hieraan niet gebonden noch onderworpen aan de toepassing ervan.

(15)

Deze beschikking is een rechtshandeling die voortbouwt op het Schengenacquis of daaraan is verbonden als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

De tabel in bijlage 12 bij de Gemeenschappelijke Visuminstructies en de tabel in bijlage 14 a bij het Gemeenschappelijk Handboek worden vervangen door de volgende tabel:

„Legesrechten ter dekking van de administratieve kosten van de behandeling van de visumaanvraag:

Soort visum

Legesrechten (in EUR)

Luchthaventransitvisum (Categorie A)

60

Transitvisum (Categorie B)

60

Visum voor kort verblijf (1 tot 90 dagen) (Categorie C)

60

Visum met territoriaal beperkte geldigheid (Categorieën B en C)

60

Aan de grens afgegeven visum (Categorieën B en C)

60

kan gratis worden afgegeven

Collectief visum (Categorieën A, B en C)

60 + 1 per persoon

Nationaal visum voor lang verblijf (Categorie D)

tarief wordt door de lidstaten vastgesteld; kan gratis worden afgegeven

Nationaal visum voor lang verblijf dat tegelijkertijd geldig is als visum voor kort verblijf (Categorieën D en C)

tarief wordt door de lidstaten vastgesteld; kan gratis worden afgegeven”.

Artikel 2

In bijlage 12 bij de Gemeenschappelijke Visuminstructies en bijlage 14 a bij het Gemeenschappelijk Handboek wordt punt II van het hoofdstuk „Beginselen” vervangen door:

„II.1.

In individuele gevallen kan, met inachtneming van de onderscheiden nationale rechtsbepalingen, gehele of gedeeltelijke ontheffing van legesrechten worden verleend, indien hiermee culturele, met de buitenlandse of ontwikkelingspolitiek verband houdende of andere doeleinden van wezenlijk openbaar belang worden gediend, dan wel op humanitaire gronden.

II.2.

Van betaling van legesrechten zijn vrijgesteld visumaanvragers die tot een van de volgende categorieën behoren:

kinderen jonger dan zes jaar;

scholieren, studenten, al dan niet op postdoctoraal niveau, en hen begeleidende leraren die zich verplaatsen voor studie of opleiding, en

onderzoekers uit derde landen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de zin van Aanbeveling 2005/761/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap (*1).

II.3.

Een gehele of gedeeltelijke ontheffing van legesrechten ten behoeve van onderdanen van een derde land kan eveneens voortvloeien uit een overeenkomst die, met inachtneming van het algemene Gemeenschapsbeleid inzake visumfaciliteringsovereenkomsten, tussen de Europese Gemeenschap en het betrokken derde land is gesloten, met het oog op een soepelere afgifte van visa.

II.4.

Tot 1 januari 2008 geldt deze beschikking niet voor de betaling van legesrechten voor visa die worden aangevraagd door onderdanen van derde landen ten aanzien waarvan de Raad de Commissie voor 1 januari 2007 een onderhandelingsmandaat voor een visumfaciliteringsovereenkomst heeft verstrekt.

(*1)   PB L 289 van 3.11.2005, blz. 23.”."

Artikel 3

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

De lidstaten mogen deze beschikking eerder dan 1 januari 2007 doch niet eerder dan 1 oktober 2006 toepassen, mits zij het secretariaat-generaal van de Raad in kennis stellen van de datum waarop zij tot toepassing in staat zijn.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Luxemburg, 1 juni 2006.

Voor de Raad

De voorzitster

L. PROKOP


(1)   PB L 116 van 26.4.2001, blz. 2.

(2)   PB L 116 van 26.4.2001, blz. 5.

(3)   PB L 20 van 23.1.2002, blz. 5.

(4)   PB L 152 van 20.6.2003, blz. 82.

(5)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(6)   PB L 289 van 3.11.2005, blz. 23.

(7)   PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(8)   PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(9)   PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(10)   PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.


VERKLARING VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE

De Raad en de Commissie merken op dat facilitering van de visumverlening, dat is het vereenvoudigen van de procedures voor het verstrekken van visa aan de inwoners van derde landen die onder de visumplicht vallen, verdere kansen kan bieden om de contacten tussen de EU en de naburige landen te bevorderen, onder andere door bepaalde categorieën onderdanen van derde landen geheel of gedeeltelijk ontheffing van legesrechten te verlenen.

De Raad en de Commissie wijzen er eveneens op dat de gemeenschappelijke aanpak van de visumfacilitering de mogelijkheid creëert om, aan de hand van een individuele beoordeling van de betrokken landen, met derde landen onderhandelingen over de facilitering van de visumverlening te openen, rekening houdend met het geheel van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de kandidaat-lidstaten, de landen met een Europees perspectief, de landen die onder het Europese Nabuurschapsbeleid vallen en de strategische partnerlanden.

De Raad en de Commissie bevestigen hun steun voor de totstandkoming van visumfaciliteringsovereenkomsten met derde landen met inachtneming van de procedures en overwegingen in de gemeenschappelijke aanpak van visumfacilitering, en benadrukken daarbij dat parallel hieraan overnameovereenkomsten tot stand moeten komen, die gelijktijdig met eerstgenoemde overeenkomsten in werking dienen te treden.

De Raad en de Commissie achten het gewenst dat de lidstaten in het kader van de bevordering van privécontacten met de naburige landen overeenkomstig de algemene doelstellingen van het EU-beleid, gebruikmaken van de mogelijkheden die door het Schengenacquis worden geboden, met name wanneer dergelijke privécontacten kunnen bijdragen tot versterking van de civiele maatschappij en tot de democratisering in deze landen. De Raad en de Commissie verzoeken ook de uitwerking van de nieuwe maatregelen ten aanzien van deze doelstellingen bestendig te volgen.


VERKLARING VAN DE RAAD

De Raad verzoekt de Commissie om, volgens de procedures en overwegingen als vastgesteld in de gemeenschappelijke aanpak van visumfacilitering, aan de hand van een individuele beoordeling van de betrokken landen en rekening houdend met punt II.3 van de Beginselen als vastgesteld in de onderhavige beschikking, aanbevelingen in te dienen voor onderhandelingsmandaten voor visumfaciliterings- en overnameovereenkomsten, en daarbij aan te vangen met de landen met een Europees perspectief als bedoeld in de conclusies van de Europese Raden van juni 2003 en juni 2005.


Commissie

29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/81


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2006

tot aanvaarding van verbintenissen in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, uit onder meer Roemenië

(2006/441/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name op artikel 8, lid 1,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

(1)

Op 31 maart 2005 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) onder meer de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van bepaalde naadloze buizen en pijpen („NBP”), van ijzer of van staal, uit Kroatië, Oekraïne, Roemenië en Rusland.

(2)

De definitieve bevindingen en conclusies van het onderzoek zijn beschreven in Verordening (EG) nr. 954/2006 (3) tot instelling van onder meer een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, uit Kroatië, Oekraïne, Roemenië en Rusland.

B.   VERBINTENIS

(3)

Voorafgaand aan de vaststelling van de definitieve antidumpingmaatregelen hebben de volgende medewerkende producenten/exporteurs in Roemenië („de producenten/exporteurs”) prijsverbintenissen aangeboden overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 384/96 („de basisverordening”):

SC Artrom SA,

SC Silcotub SA,

SC Mittal Steel Roman SA.

(4)

In deze verbintenissen hebben de producenten/exporteurs aangeboden een beperkt aantal typen van het betrokken product, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 954/2006, tot een bepaald plafond te verkopen tegen prijzen die hoog genoeg zijn om de schadelijke gevolgen van dumping weg te nemen. Voor ingevoerde producten die het plafond overschrijden, is een antidumpingrecht verschuldigd. Geen van de verbintenissen heeft betrekking op meer dan zes typen vanwege de beperkte mogelijkheden om toezicht op deze verbintenissen te houden, en de desbetreffende typen maken circa 75 % uit van de totale verkoop van de producenten/exporteurs aan de Gemeenschap. De producenten/exporteurs verbinden zich er voorts toe verschillende minimuminvoerprijzen te hanteren voor elk producttype dat onder de verbintenissen valt. Op de andere producttypen die door de producenten/exporteurs naar de Gemeenschap worden uitgevoerd, wordt antidumpingrecht geheven.

(5)

Hierbij moet worden opgemerkt dat de prijs van het desbetreffende product en van de belangrijkste grondstoffen waarvan het wordt gemaakt, de afgelopen jaren zeer onstabiel is geweest, hetgeen niet door indexering van de minimuminvoerprijs kon worden ondervangen. Het risico van grote prijsschommelingen kan echter worden gereduceerd door de verbintenissen slechts voor bepaalde tijd te aanvaarden. De duur van deze verbintenissen is hoe dan ook beperkt, aangezien de antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 954/2006 aan producenten/exporteurs zijn opgelegd, op de datum van de toetreding van Roemenië tot de Gemeenschap onmiddellijk zullen worden opgeheven.

(6)

De producenten/exporteurs zullen de Commissie tevens periodiek uitvoerige informatie verstrekken over hun export naar de Gemeenschap, zodat de Commissie de verbintenissen doeltreffend kan controleren. Bovendien is de verkoopstructuur van deze ondernemingen zodanig dat de Commissie het risico op ontduiking van de verbintenissen gering acht.

(7)

Gelet op het voorgaande worden de verbintenissen aanvaardbaar geacht. Om de in overweging 5 genoemde redenen wordt de aanvaarding van de verbintenissen echter beperkt tot een periode van negen maanden, onverminderd de normale duur van de antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 954/2006 zijn vastgesteld. Daarnaast behoudt de Commissie zich het recht voor de aanvaardbaarheid van deze verbintenissen te gelegener tijd, na raadpleging van de lidstaten, opnieuw te beoordelen.

(8)

Om de Commissie in staat te stellen de naleving van de verbintenissen door de producenten/exporteurs doeltreffend te controleren, worden de goederen waarop de verbintenissen betrekking hebben pas vrijgesteld van het recht wanneer bij de aangifte voor het vrije verkeer een factuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 954/2006 vermelde gegevens bevat. Aan de hand van deze gegevens kan de douane controleren of de aangeboden goederen met de handelsdocumenten overeenstemmen. Als deze factuur niet wordt overgelegd of als niet aan de andere voorwaarden van de bovengenoemde Verordening van de Raad wordt voldaan, is een antidumpingrecht verschuldigd.

(9)

Om de effectieve naleving van de verbintenissen te garanderen, wijst bovengenoemde Verordening van de Raad de importeurs erop dat er een douaneschuld voor de desbetreffende transacties kan ontstaan als niet aan de voorwaarden van die verordening wordt voldaan of als de Commissie de aanvaarding van de verbintenissen intrekt.

(10)

Als de verbintenissen niet in acht worden genomen of worden opgezegd of als de Commissie de aanvaarding van de verbintenissen intrekt, is ingevolge artikel 8, lid 9, van de basisverordening het overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening ingestelde antidumpingrecht automatisch van toepassing.

C.   NAAMSWIJZIGING

(11)

De onderneming SC Artrom SA heeft de Commissie laten weten dat zij op 22 mei 2006 haar naam heeft veranderd in SC TMK — Artrom SA om aan te geven dat zij deel uitmaakt van een groep van ondernemingen.

(12)

De Commissie heeft de overgelegde informatie bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat de naamswijziging geen gevolgen heeft voor de structuur en rechtsvorm van de onderneming of voor de bevindingen van de Commissie. Alle verwijzingen naar SC Artrom SA moeten derhalve gelden voor SC TMK — Artrom SA,

BESLUIT:

Artikel 1

De verbintenissen die de hieronder genoemde producenten/exporteurs hebben aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, uit onder meer Roemenië, worden aanvaard.

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Roemenië

SC TMK — Artrom SA

Draganesti Street No 30

230119 Slatina

A738

SC Silcotub SA

93, Mihai Viteazu Bvd.

450131 Zalau

Salaj County

A739

SC Mittal Steel Roman SA

Stefan cel Mare Street No 246

611040 Roman

Neamt County

A740

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en blijft van kracht gedurende een periode van negen maanden.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)   PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)   PB C 77 van 31.3.2005, blz. 2.

(3)  See page 4 van dit Publicatieblad.


Commissie Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers

29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/83


BESLUIT Nr. 207

van 7 april 2006

betreffende de interpretatie van artikel 76 en artikel 79, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, alsmede van artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72 inzake de samenloop van gezins- of kinderbijslagen

(Voor de EER en voor de overeenkomst EU/Zwitserland relevante tekst)

(2006/442/EG)

DE ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS,

Gelet op artikel 81, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (1), op grond waarvan de Administratieve Commissie tot taak heeft alle vraagstukken van administratieve aard, voortvloeiende uit Verordening (EEG) nr. 1408/71 en latere verordeningen, te behandelen,

Gelet op artikel 76 en artikel 79, lid 3, van genoemde verordening, en op artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Vastgesteld dient te worden welke de strekking is van de uitdrukking gezins- of kinderbijslagen die verschuldigd zijn „wegens het uitoefenen van een beroepsactiviteit” of „op grond van verrichte beroepswerkzaamheden” in artikel 76 en artikel 79, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71.

(2)

Wanneer gezinsbijslagen verschuldigd zijn aan twee verschillende personen, in de loop van hetzelfde tijdvak en voor hetzelfde gezinslid, op grond van de wetgeving van een bepaalde staat en ook op grond van de wetgeving van de staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, wordt het recht op gezins- of kinderbijslagen op grond van de wetgeving van de eerstgenoemde staat geschorst, ten belope van het bedrag van de gezinsbijslagen waarin de wetgeving van de tweede staat voorziet uit hoofde van artikel 76 van verordening (EEG) nr. 1408/71 indien de gezinsbijslagen verschuldigd zijn „wegens het uitoefenen van een beroepsactiviteit” op grond van de wetgeving van die staat. Artikel 79, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 bevat een soortgelijke bepaling ten aanzien van de bijslagen aan pensioengerechtigden en aan wezen.

(3)

Artikel 76 en artikel 79, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 maken geen onderscheid tussen gezins- of kinderbijslagen verschuldigd uit hoofde van beroepswerkzaamheden die niet in loondienst worden verricht en bijslagen verschuldigd uit hoofde van beroepswerkzaamheden die wel in loondienst worden verricht.

(4)

Voorts bepalen de wetgevingen van sommige Lid-Staten dat de tijdvakken van opschorting of onderbreking van feitelijke beroepswerkzaamheden wegens vakantie, werkloosheid, tijdelijke arbeidsongeschiktheid, staking of uitsluiting ofwel voor het recht op gezins- of kinderbijslagen gelijkgesteld worden met tijdvakken van beroepswerkzaamheden, ofwel beschouwd worden als tijdvakken van niet-uitoefening van beroepswerkzaamheden welke eventueel als zodanig of als uitvloeisel van de vroegere beroepswerkzaamheden aanleiding geven tot betaling van gezins- of kinderbijslagen.

(5)

Om onduidelijkheden of verschillende interpretaties te voorkomen, dient nader bepaald te worden wat precies verstaan moet worden onder „het uitoefenen van een beroepsactiviteit” en „het verrichten van beroepswerkzaamheden”.

(6)

Eveneens dient de betekenis te worden vastgesteld van de uitdrukking „beroepswerkzaamheden” in artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72.

(7)

Wanneer gezins- of kinderbijslagen verschuldigd zijn aan twee verschillende personen, in de loop van hetzelfde tijdvak en voor hetzelfde gezinslid, op grond van de wetgeving van een bepaalde staat en ook op grond van de wetgeving van een andere staat, volgens welke de verkrijging van het recht op bijslagen niet afhankelijk is van voorwaarden inzake verzekering of arbeid al dan niet in loondienst, wordt het recht op gezins- of kinderbijslagen onder de wetgeving van de eerstgenoemde staat geschorst uit hoofde van artikel 10, lid 1, onder b) (i), van Verordening (EEG) nr. 574/72 wanneer beroepswerkzaamheden worden verricht in laatstgenoemde lidstaat. Artikel 10, lid 1, onder b) (ii), van Verordening (EEG) nr. 574/72 bevat een soortgelijke bepaling ten aanzien van de bijslagen aan pensioengerechtigden en aan wezen.

(8)

Artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72 beoogt ter zake van samenloop van gezins- of kinderbijslagen aan de uitoefening van beroepswerkzaamheden in een Lid-Staat waar het recht op gezins- of kinderbijslagen daaruit niet voortvloeit, hetzelfde effect te geven als in Lid-Staten waar dit recht daaruit wel voortvloeit. Artikel 76 en artikel 79, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72 dienen op dezelfde wijze geïnterpreteerd te worden.

(9)

In een zaak waar de actieve status van een werknemer was opgeschort omdat de betrokkene onbetaald verlof had genomen na de geboorte van een kind en met het doel dat kind op te voeden, heeft het Hof van Justitie van de EG verwezen naar artikel 73 van Verordening (EEG) nr. 1408/71, in samenhang met artikel 13, lid 2, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (3). Dergelijk onbetaald verlof dient dus ook beschouwd te worden als uitoefening van beroepswerkzaamheden voor de doeleinden van artikel 76 en artikel 79, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en voor de doeleinden van artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72. In deze context herhaalde het Hof dat de bovengenoemde bepalingen alleen van toepassing kunnen zijn zolang de betrokkene de status van werknemer of zelfstandige in de zin van artikel 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 heeft, hetgeen betekent dat de betrokkene onder ten minste één tak van sociale zekerheid valt. Personen die met onbetaald verlof zijn en niet langer onder enige socialezekerheidsregeling van de betrokken lidstaat vallen, zijn dus uitgesloten.

(10)

Aangezien de regelingen voor onbepaald verlof in de lidstaten sterk uiteenlopen en de wetgevingen voortdurend aangepast worden, kan alleen een niet-uitputtende lijst worden opgesteld van gevallen waarin personen gedurende een tijdvak van onbetaald verlof geacht worden een beroep uit te oefenen of beroepswerkzaamheden te verrichten. Het is niet zinvol of praktisch mogelijk om enerzijds alle gevallen te omschrijven waarin dergelijk onbetaald verlof gelijkgesteld wordt met een beroep of beroepswerkzaamheden en anderzijds alle gevallen waarin de noodzakelijke nauwe band met betaald werk niet bestaat,

Handelend overeenkomstig artikel 80, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71,

BESLUIT:

1)

Voor de toepassing van artikel 76 en artikel 79, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 worden gezins- of kinderbijslagen als verschuldigd beschouwd „wegens het uitoefenen van een beroepsactiviteit” of „op grond van verrichte beroepswerkzaamheden”, in het bijzonder:

a)

wegens de feitelijke uitoefening van een beroep of de verrichting van beroepswerkzaamheden, al dan niet in loondienst; alsmede

b)

over alle tijdvakken gedurende welke beroepsactiviteit of beroepswerkzaamheden tijdelijk onderbroken worden

i)

wegens ziekte, moederschap, arbeidsongeval, beroepsziekte of werkloosheid, voorzover voor deze gebeurtenissen loon dan wel verstrekkingen of uitkeringen met uitzondering van pensioenen of renten verschuldigd zijn; dan wel

ii)

tijdens betaald verlof, staking of uitsluiting; dan wel

iii)

gedurende onbetaald verlof voor het opvoeden van kinderen, voor zover dit verlof volgens de relevante wetgeving gelijkgesteld wordt aan beroepsactiviteiten of beroepswerkzaamheden.

2)

Voor de toepassing van artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72 worden als het uitoefenen van beroepswerkzaamheden beschouwd:

a)

feitelijk verrichte beroepswerkzaamheden, al dan niet in loondienst; alsmede

b)

de tijdelijke onderbreking van deze beroepswerkzaamheden:

i)

wegens ziekte, moederschap, arbeidsongeval, beroepsziekte of werkloosheid, voorzover voor deze gebeurtenissen loon dan wel verstrekkingen of uitkeringen met uitzondering van pensioenen of renten verschuldigd zijn; dan wel

ii)

wegens betaald verlof, staking of uitsluiting; dan wel

iii)

gedurende onbetaald verlof voor het opvoeden van kinderen, voor zover dit verlof volgens de relevante wetgeving gelijkgesteld wordt met uitoefening van een beroep of beroepswerkzaamheden.

3)

Dit besluit treedt in de plaats van Besluit nr. 119 van 24. februari 1983. Het wordt van kracht op de eerste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De voorzitter van de Administratieve Commissie

Bernhard SPIEGEL


(1)   PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 629/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 1).

(2)   PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 629/2006.

(3)  Arrest van 7 juni 2005 in zaak C-543/03 „ Dodl en Oberhollenzer/Tiroler Gebietskrankenkasse.”.


EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Gemengd Comité van de EER

29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/86


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 42/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 1/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 27 januari 2006 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 1053/2003 van de Commissie van 19 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft snelle tests (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1128/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van overgangsmaatregelen (3) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Verordening (EG) nr. 1139/2003 van de Commissie van 27 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft toezichtprogramma's en gespecificeerd risicomateriaal (4) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(5)

Verordening (EG) nr. 1234/2003 van de Commissie van 10 juli 2003 tot wijziging van de bijlagen I, IV en XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1326/2001 wat betreft overdraagbare spongiforme encefalopathieën en diervoeding (5) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(6)

Verordening (EG) nr. 1809/2003 van de Commissie van 15 oktober 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorschriften voor de invoer van levende runderen en producten van runderen, schapen en geiten uit Costa Rica en Nieuw-Caledonië (6) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(7)

Verordening (EG) nr. 1915/2003 van de Commissie van 30 oktober 2003 tot wijziging van de bijlagen VII, VIII en IX bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de handel in en invoer van schapen en geiten en te nemen maatregelen zodra de aanwezigheid van overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij runderen, schapen en geiten is vastgesteld (7) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(8)

Verordening (EG) nr. 2245/2003 van de Commissie van 19 december 2003 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen en geiten (8) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(9)

Verordening (EG) nr. 876/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot wijziging van bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de handel in fokschapen en -geiten (9) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(10)

De in de Overeenkomst opgenomen Beschikking 2000/766/EG van de Raad (10) en Beschikking 2001/9/EG van de Commissie (11) worden ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1234/2003 en moeten derhalve uit de Overeenkomst worden geschrapt.

(11)

Dit besluit is niet van toepassing op IJsland en Liechtenstein,

BESLUIT:

Artikel 1

Hoofdstuk I van bijlage I bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel 7.1 worden aan punt 12 (Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad) de volgende streepjes toegevoegd:

„—

32003 R 1053: Verordening (EG) nr. 1053/2003 van de Commissie van 19 juni 2003 (PB L 152 van 20.6.2003, blz. 8).

32003 R 1128: Verordening (EG) nr. 1128/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 (PB L 160 van 28.6.2003, blz. 1).

32003 R 1139: Verordening (EG) nr. 1139/2003 van de Commissie van 27 juni 2003 (PB L 160 van 28.6.2003, blz. 22).

32003 R 1234: Verordening (EG) nr. 1234/2003 van de Commissie van 10 juli 2003 (PB L 173 van 11.7.2003, blz. 6).

32003 R 1809: Verordening (EG) nr. 1809/2003 van de Commissie van 15 oktober 2003 (PB L 265 van 16.10.2003, blz. 10).

32003 R 1915: Verordening (EG) nr. 1915/2003 van de Commissie van 30 oktober 2003 (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 29).

32003 R 2245: Verordening (EG) nr. 2245/2003 van de Commissie van 19 december 2003 (PB L 333 van 20.12.2003, blz. 28).

32004 R 0876: Verordening (EG) nr. 876/2004 van de Commissie van 29 april 2004 (PB L 162 van 30.4.2004, blz. 52).”.

2)

In deel 7.1 wordt de tekst van de aanpassing in punt 12 (Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad) als volgt gewijzigd:

1)

Aanpassingen B en C worden geschrapt.

2)

De huidige aanpassing D wordt aanpassing B.

3)

De teksten van punt 11 (Beschikking 2000/766/EG van de Raad) in deel 7.1 en van punt 16 (Beschikking 2001/9/EG van de Commissie) in deel 7.2 worden geschrapt.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de Noorse taal van de Verordeningen (EG) nr. 1053/2003, (EG) nr. 1128/2003, (EG) nr. 1139/2003, (EG) nr. 1234/2003, (EG) nr. 1809/2003, (EG) nr. 1915/2003, (EG) nr. 2245/2003 en (EG) nr. 876/2004 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 92 van 30.3.2006, blz. 17.

(2)   PB L 152 van 20.6.2003, blz. 8.

(3)   PB L 160 van 28.6.2003, blz. 1.

(4)   PB L 160 van 28.6.2003, blz. 22.

(5)   PB L 173 van 11.7.2003, blz. 6.

(6)   PB L 265 van 16.10.2003, blz. 10.

(7)   PB L 283 van 31.10.2003, blz. 29.

(8)   PB L 333 van 20.12.2003, blz. 28.

(9)   PB L 162 van 30.4.2004, blz. 52.

(10)   PB L 306 van 7.12.2000, blz. 32.

(11)   PB L 2 van 5.1.2001, blz. 32.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/89


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 43/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 19/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 10 maart 2006 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 1810/2005 van de Commissie van 4 november 2005 ter verlening van een nieuwe vergunning voor tien jaar voor een toevoegingsmiddel in de diervoeding, een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding en een voorlopige vergunning voor nieuwe toepassingen van bepaalde al toegelaten toevoegingsmiddelen in de diervoeding (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1811/2005 van de Commissie van 4 november 2005 tot verlening van voorlopige en permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (3), zoals gerectificeerd in PB L 10 van 14.1.2006, blz. 72, moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Verordening (EG) nr. 1812/2005 van de Commissie van 4 november 2005 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 490/2004, (EG) nr. 1288/2004, (EG) nr. 521/2005 en (EG) nr. 833/2005 wat betreft de voorwaarden voor de verlening van vergunningen voor het gebruik van bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding, behorende tot de groepen „Enzymen” en „Micro-organismen” (4) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Hoofdstuk II van bijlage I bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan de punten 1zm (Verordening (EG) nr. 490/2004 van de Commissie), 1zt (Verordening (EG) nr. 1288/2004 van de Commissie), 1zzi (Verordening (EG) nr. 521/2005 van de Commissie) en 1zzk (Verordening (EG) nr. 833/2005 van de Commissie) wordt het volgende toegevoegd:

„ , gewijzigd bij:

32005 R 1812: Verordening (EG) nr. 1812/2005 van de Commissie van 4 november 2005 (PB L 291 van 5.11.2005, blz. 18).”.

2)

Na punt 1zzp (Verordening (EG) nr. 1459/2005 van de Commissie) worden de volgende punten ingevoegd:

„1zzq.

32005 R 1810: Verordening (EG) nr. 1810/2005 van de Commissie van 4 november 2005 ter verlening van een nieuwe vergunning voor tien jaar voor een toevoegingsmiddel in de diervoeding, een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding en een voorlopige vergunning voor nieuwe toepassingen van bepaalde al toegelaten toevoegingsmiddelen in de diervoeding (PB L 291 van 5.11.2005, blz. 5).

1zzr.

32005 R 1811: Verordening (EG) nr. 1811/2005 van de Commissie van 4 november 2005 tot verlening van voorlopige en permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (PB L 291 van 5.11.2005, blz. 12), zoals gerectificeerd in PB L 10 van 14.1.2006, blz. 72.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EG) nr. 1810/2005, (EG) nr. 1811/2005, zoals gerectificeerd in PB L 10 van 14.1.2006, blz. 72, en (EG) nr. 1812/2005 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 147 van 1.6.2006, blz. 43.

(2)   PB L 291 van 5.11.2005, blz. 5.

(3)   PB L 291 van 5.11.2005, blz. 12.

(4)   PB L 291 van 5.11.2005, blz. 18.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/91


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 44/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 113/2005 van het Gemengd Comité van de EER van 30 september 2005 (1).

(2)

Richtlijn 2005/67/EG van de Commissie van 18 oktober 2005 tot wijziging, met het oog op hun aanpassing, van de bijlagen I en II bij Richtlijn 86/298/EEG van de Raad, de bijlagen I en II bij Richtlijn 87/402/EEG van de Raad, en de bijlagen I, II en III bij Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In hoofdstuk II van bijlage II bij de Overeenkomst wordt aan de punten 20 (Richtlijn 86/298/EEG van de Raad), 22 (Richtlijn 87/402/EEG van de Raad) en 28 (Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32005 L 0067: Richtlijn 2005/67/EG van de Commissie van 18 oktober 2005 (PB L 273 van 19.10.2005, blz. 17).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2005/67/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 339 van 22.12.2005, blz. 12.

(2)   PB L 273 van 19.10.2005, blz. 17.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/92


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 45/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 23/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 10 maart 2006 (1).

(2)

Richtlijn 2005/70/EG van de Commissie van 20 oktober 2005 tot wijziging van de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van bepaalde bestrijdingsmiddelen in en op granen en bepaalde producten van dierlijke en plantaardige oorsprong (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Richtlijn 2005/74/EG van de Commissie van 25 oktober 2005 tot wijziging van Richtlijn 90/642/EEG van de Raad wat de daarin vastgestelde maximumgehalten aan residuen van ethofumesaat, lambda-cyhalothrin, methomyl, pymetrozine en thiabendazool betreft (3) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Richtlijn 2005/76/EG van de Commissie van 8 november 2005 tot wijziging van de Richtlijnen 90/642/EEG en 86/362/EEG van de Raad wat betreft de daarin vastgestelde maximumgehalten aan residuen van kresoxim-methyl, cyromazine, bifenthrin, metalaxyl en azoxystrobin (4) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(5)

Verordening (EG) nr. 1895/2005 van de Commissie van 18 november 2005 inzake de beperking van het gebruik van bepaalde epoxyderivaten in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (5) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(6)

Richtlijn 2005/79/EG van de Commissie van 18 november 2005 tot wijziging van Richtlijn 2002/72/EG inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (6) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Hoofdstuk XII van bijlage II bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan de punten 13 (Richtlijn 76/895/EEG van de Raad), 38 (Richtlijn 86/362/EEG van de Raad), 39 (Richtlijn 86/363/EEG van de Raad) en 54 (Richtlijn 90/642/EEG van de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32005 L 0070: Richtlijn 2005/70/EG van de Commissie van 20 oktober 2005 (PB L 276 van 21.10.2005, blz. 35).”.

2)

Aan de punten 38 (Richtlijn 86/362/EEG van de Raad) en 54 (Richtlijn 90/642/EEG van de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32005 L 0076: Richtlijn 2005/76/EG van de Commissie van 8 november 2005 (PB L 293 van 9.11.2005, blz. 14).”.

3)

Aan punt 54 (Richtlijn 90/642/EEG van de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32005 L 0074: Richtlijn 2005/74/EG van de Commissie van 25 oktober 2005 (PB L 282 van 26.10.2005, blz. 9).”.

4)

Aan punt 54zzb (Richtlijn 2002/72/EG van de Commissie) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32005 L 0079: Richtlijn 2005/79/EG van de Commissie van 18 november 2005 (PB L 302 van 19.11.2005, blz. 35).”.

5)

Na punt 54zzv (Richtlijn 2005/38/EG van de Commissie) wordt het volgende punt ingevoegd:

„54zzw.

32005 R 1895: Verordening (EG) nr. 1895/2005 van de Commissie van 18 november 2005 inzake de beperking van het gebruik van bepaalde epoxyderivaten in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (PB L 302 van 19.11.2005, blz. 28).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 1895/2005 en de Richtlijnen 2005/70/EG, 2005/74/EG, 2005/76/EG en 2005/79/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 147 van 1.6.2006, blz. 36.

(2)   PB L 276 van 21.10.2005, blz. 35.

(3)   PB L 282 van 26.10.2005, blz. 9.

(4)   PB L 293 van 9.11.2005, blz. 14.

(5)   PB L 302 van 19.11.2005, blz. 28.

(6)   PB L 302 van 19.11.2005, blz. 35.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/94


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 46/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 23/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 10 maart 2006 (1).

(2)

Richtlijn 2005/63/EG van de Commissie van 3 oktober 2005 houdende rectificatie van Richtlijn 2005/26/EG wat betreft de lijst van voedselingrediënten of stoffen die tijdelijk worden geschrapt uit bijlage III bis bij Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In hoofdstuk XII van bijlage II bij de Overeenkomst wordt aan punt 54zzu (Richtlijn 2005/26/EG van de Commissie) de volgende tekst toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32005 L 0063: Richtlijn 2005/63/EG van de Commissie van 3 oktober 2005 (PB L 258 van 4.10.2005, blz. 3).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2005/63/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 147 van 1.6.2006, blz. 36.

(2)   PB L 258 van 4.10.2005, blz. 3.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/95


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 47/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 28/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 10 maart 2006 (1).

(2)

Beschikking 2005/747/EG van de Commissie van 21 oktober 2005 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van de bijlage bij Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Richtlijn 2005/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 houdende 28e wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (tolueen en trichloorbenzeen) (3) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Hoofdstuk XV van bijlage II bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan punt 4 (Richtlijn 76/769/EEG van de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32005 L 0059: Richtlijn 2005/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 13).”.

2)

Aan punt 12q (Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32005 D 0747: Beschikking 2005/747/EG van de Commissie van 21 oktober 2005 (PB L 280 van 25.10.2005, blz. 18).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2005/59/EG en Beschikking 2005/747/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 147 van 1.6.2006, blz. 42.

(2)   PB L 280 van 25.10.2005, blz. 18.

(3)   PB L 309 van 25.11.2005, blz. 13.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/97


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 48/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XX bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 36/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 10 maart 2006 (1).

(2)

Beschikking 2002/739/EG van de Commissie van 3 september 2002 tot vaststelling van de herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor verven en vernissen voor gebruik binnenshuis en tot wijziging van Beschikking 1999/10/EG (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Beschikking 2002/740/EG van de Commissie van 3 september 2002 tot vaststelling van de herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan matrassen en tot wijziging van Beschikking 98/634/EG (3) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Beschikking 2002/741/EG van de Commissie van 4 september 2002 tot vaststelling van de herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor kopieerpapier en grafisch papier en tot wijziging van Beschikking 1999/554/EG (4) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Na punt 2u (Beschikking 2005/360/EG van de Commissie) van bijlage XX bij de Overeenkomst worden de volgende punten ingevoegd:

„2v.

32002 D 0739: Beschikking 2002/739/EG van de Commissie van 3 september 2002 tot vaststelling van de herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor verven en vernissen voor gebruik binnenshuis en tot wijziging van Beschikking 1999/10/EG (PB L 236 van 4.9.2002, blz. 4).

2w.

32002 D 0740: Beschikking 2002/740/EG van de Commissie van 3 september 2002 tot vaststelling van de herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan matrassen en tot wijziging van Beschikking 98/634/EG (PB L 236 van 4.9.2002, blz. 10).

2x.

32002 D 0741: Beschikking 2002/741/EG van de Commissie van 4 september 2002 tot vaststelling van de herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor kopieerpapier en grafisch papier en tot wijziging van Beschikking 1999/554/EG (PB L 237 van 5.9.2002, blz. 6).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Beschikkingen 2002/739/EG, 2002/740/EG en 2002/741/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 147 van 1.6.2006, blz. 55.

(2)   PB L 236 van 4.9.2002, blz. 4.

(3)   PB L 236 van 4.9.2002, blz. 10.

(4)   PB L 237 van 5.9.2002, blz. 6.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/99


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 49/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XX bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 36/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 10 maart 2006 (1).

(2)

Richtlijn 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage XX bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan punt 21ad (Richtlijn 1999/32/EG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32005 L 0033: Richtlijn 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 59). ”.

2)

Aan de aangepaste tekst van punt 21ad (Richtlijn 1999/32/EG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„In artikel 2, punt 3l, worden na de woorden „het Verdrag” de woorden „, en IJsland, wat heel zijn grondgebied betreft” ingevoegd.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2005/33/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 147 van 1.6.2006, blz. 55.

(2)   PB L 191 van 22.7.2005, blz. 59.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/100


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 50/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XX bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 36/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 10 maart 2006 (1).

(2)

Beschikking 2005/673/EG van de Raad van 20 september 2005 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende autowrakken (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Aan punt 32e (Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad) van bijlage XX bij de Overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32005 D 0673: Beschikking 2005/673/EG van de Raad van 20 september 2005 (PB L 254 van 30.9.2005, blz. 69).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Beschikking 2005/673/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 147 van 1.6.2006, blz. 55.

(2)   PB L 254 van 30.9.2005, blz. 69.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/101


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 51/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXI bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 16/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 27 januari 2006 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 1158/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1165/98 van de Raad inzake kortetermijnstatistieken (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1161/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de opstelling van niet-financiële kwartaalrekeningen per institutionele sector (3) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage XXI bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan punt 2 (Verordening (EG) nr. 1165/98 van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32005 R 1158: Verordening (EG) nr. 1158/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 1).”.

2)

Na punt 19s (Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende punt ingevoegd:

„19t.

32005 R 1161: Verordening (EG) nr. 1161/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de opstelling van niet-financiële kwartaalrekeningen per institutionele sector (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 22).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van de Overeenkomst als volgt aangepast:

Deze verordening is niet van toepassing op Liechtenstein.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EG) nr. 1158/2005 en (EG) nr. 1161/2005 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 92 van 30.3.2006, blz. 45.

(2)   PB L 191 van 22.7.2005, blz. 1.

(3)   PB L 191 van 22.7.2005, blz. 22.

(*1)  Grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/103


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 52/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXI bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 16/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 27 januari 2006 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 1445/2005 van de Commissie van 5 september 2005 tot vaststelling van geschikte kwaliteitsevaluatiecriteria en van de inhoud van de kwaliteitsverslagen voor afvalstoffenstatistieken ten behoeve van Verordening (EG) nr. 2150/2002 van het Europees Parlement en de Raad (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XXI bij de Overeenkomst wordt na punt 27a (Verordening (EG) nr. 782/2005 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„27b.

32005 R 1445: Verordening (EG) nr. 1445/2005 van de Commissie van 5 september 2005 tot vaststelling van geschikte kwaliteitsevaluatiecriteria en van de inhoud van de kwaliteitsverslagen voor afvalstoffenstatistieken ten behoeve van Verordening (EG) nr. 2150/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 229 van 6.9.2005, blz. 6).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 1445/2005 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2006, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 92 van 30.3.2006, blz. 45.

(2)   PB L 229 van 6.9.2005, blz. 6.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/104


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 53/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXII bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 37/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 10 maart 2006 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 2106/2005 van de Commissie van 21 december 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1725/2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard (IAS) 39 betreft (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XXII bij de Overeenkomst wordt aan punt 10ba (Verordening (EG) nr. 1725/2003 van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32005 R 2106: Verordening (EG) nr. 2106/2005 van de Commissie van 21 december 2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 16).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 2106/2005 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na goedkeuring, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 147 van 1.6.2006, blz. 56.

(2)   PB L 337 van 22.12.2005, blz. 16.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


29.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/105


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 54/2006

van 28 april 2006

tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXII bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 37/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 10 maart 2006 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 108/2006 van de Commissie van 11 januari 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1725/2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat de International Financial Reporting Standards (IFRS) 1, 4, 6 en 7, de International Accounting Standards (IAS) 1, 14, 17, 32, 33 en 39, en Interpretatie 6 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) betreft (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XXII bij de Overeenkomst wordt aan punt 10ba (Verordening (EG) nr. 1725/2003 van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32006 R 0108: Verordening (EG) nr. 108/2006 van de Commissie van 11 januari 2006 (PB L 24 van 27.1.2006, blz. 1).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 108/2006 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na goedkeuring, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2006.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

R. WRIGHT


(1)   PB L 147 van 1.6.2006, blz. 56.

(2)   PB L 24 van 27.1.2006, blz. 1.

(*1)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.