|
ISSN 1725-2598 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 174 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
49e jaargang |
|
Inhoud |
|
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing |
Bladzijde |
|
|
|
||
|
|
* |
||
|
|
* |
|
|
|
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing |
|
|
|
|
Commissie |
|
|
|
* |
|
|
|
Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie |
|
|
|
* |
|
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
|
28.6.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 174/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 948/2006 VAN DE COMMISSIE
van 27 juni 2006
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
|
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 28 juni 2006.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 27 juni 2006.
Voor de Commissie
J. L. DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 27 juni 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
|
(EUR/100 kg) |
||
|
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
|
0702 00 00 |
052 |
70,3 |
|
096 |
65,4 |
|
|
204 |
33,1 |
|
|
999 |
56,3 |
|
|
0707 00 05 |
052 |
124,8 |
|
096 |
30,2 |
|
|
999 |
77,5 |
|
|
0709 90 70 |
052 |
96,5 |
|
999 |
96,5 |
|
|
0805 50 10 |
388 |
53,1 |
|
528 |
40,5 |
|
|
999 |
46,8 |
|
|
0808 10 80 |
388 |
88,4 |
|
400 |
107,8 |
|
|
404 |
105,7 |
|
|
508 |
92,7 |
|
|
512 |
81,0 |
|
|
524 |
47,0 |
|
|
528 |
76,6 |
|
|
720 |
107,5 |
|
|
800 |
180,6 |
|
|
804 |
105,4 |
|
|
999 |
99,3 |
|
|
0809 10 00 |
052 |
220,6 |
|
999 |
220,6 |
|
|
0809 20 95 |
052 |
324,1 |
|
068 |
111,4 |
|
|
999 |
217,8 |
|
|
0809 40 05 |
624 |
193,2 |
|
999 |
193,2 |
|
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.
|
28.6.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 174/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 949/2006 VAN DE COMMISSIE
van 27 juni 2006
tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 535/94 van de Commissie van 9 maart 1994 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (2) werd aanvullende aantekening (GN) 8 toegevoegd aan hoofdstuk 2 van de gecombineerde nomenclatuur om duidelijkheid te brengen in de indeling van gezouten vlees en eetbaar vleesafval vallende onder GN-code 0210 („Vlees en eetbare slachtafvallen, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt; meel en poeder van vlees of van slachtafvallen, geschikt voor menselijke consumptie”). In 1995 werd deze aantekening hernummerd tot aanvullende aantekening (GN) 7. |
|
(2) |
Aanvullende aantekening (GN) 7 werd gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1871/2003 van de Commissie van 23 oktober 2003 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (3) om, in het licht van de jurisdictie van het Europese Hof van Justitie, te verduidelijken dat het zouten in de zin van post 0210 tot doel heeft de houdbaarheid op lange termijn te waarborgen. |
|
(3) |
In 2002 heeft de Commissie Verordening (EG) nr. 1223/2002 van 8 juli 2002 goedgekeurd tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (4) op grond waarvan delen van kippen, zonder been, bevroren, inwendig en homogeen gezouten in alle delen van het vlees, met een zoutgehalte van 1,2 tot 1,9 gewichtspercenten moeten worden ingedeeld onder GN-code 0207 14 10. |
|
(4) |
Omdat bepaalde exportlanden Verordening (EG) nr. 1223/2002 aanvochten bij de WTO, hebben een WTO-panel en de beroepsinstantie van de WTO vastgesteld dat delen van kippen, zonder been, bevroren, met een zoutgehalte van 1,2 tot 3 gewichtspercenten moeten zijn onderworpen aan de tariefverplichtingen van post 0210 van het tariefschema van de Europese Gemeenschappen. |
|
(5) |
De interpretatie van post 0210 en de indeling van deze goederen werden door de Europese Gemeenschap aan de orde gesteld bij de relevante instanties van de Werelddouaneorganisatie. |
|
(6) |
Om het Gemeenschapsrecht in overeenstemming te brengen met de huidige internationale verplichtingen van de Gemeenschap, zoals geïnterpreteerd door de bevoegde WTO-instanties, moet aanvullende aantekening (GN) 7 bij hoofdstuk 2 worden gewijzigd ten aanzien van vlees en vleesafval van onderverdeling 0210 99. Deze wijziging dient te worden uitgevoerd onverminderd het uiteindelijke resultaat van een eventueel besluit van de relevante instanties van de Werelddouaneorganisatie. |
|
(7) |
Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(8) |
Verordening (EG) nr. 1223/2002 waarbij delen van kippen, zonder been, bevroren, inwendige en homogeen gezouten in alle delen van het vlees met een zoutgehalte van 1,2 tot 1,9 gewichtspercenten worden ingedeeld onder GN-code 0207 14 10, is met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet langer geldig en dient derhalve te worden ingetrokken. |
|
(9) |
Deze verordening moet op 27 juni 2006 in werking treden, aan het einde van de redelijke termijn waarbinnen de Gemeenschap haar wetgeving in overeenstemming moest brengen met de WTO-uitspraak. De mogelijkheid om in beroep te gaan bij het Orgaan voor geschillenbeslechting (DSB) is niet aan termijnen gebonden. Aanbevelingen in rapporten van het orgaan voor geschillenbeslechting gelden slechts voor de toekomst. Deze verordening kan derhalve niet met terugwerkende kracht van toepassing zijn noch met terugwerkende kracht als leidraad voor de interpretatie dienen. Omdat deze verordening niet als leidraad kan dienen voor de indeling van goederen die vóór 27 juni 2006 in het vrije verkeer zijn gebracht, kan op grond hiervan geen terugbetaling worden verleend van eventuele vóór die datum betaalde rechten. |
|
(10) |
Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Aanvullende aantekening 7 bij hoofdstuk 2 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 wordt vervangen door de volgende tekst:
„Voor de toepassing van de onderverdelingen 0210 11 tot en met 0210 93 worden vlees en eetbare slachtafvallen als „gezouten of gepekeld” aangemerkt, indien zij in alle delen, inwendig en homogeen zijn gezouten en een totaal zoutgehalte van 1,2 of meer gewichtspercenten hebben en de houdbaarheid op lange termijn door het zouten is gewaarborgd. Voor de toepassing van onderverdeling 0210 99 worden vlees en eetbare slachtafvallen als „gezouten of gepekeld” aangemerkt, indien zij in alle delen, inwendig en homogeen zijn gezouten en een totaal zoutgehalte van 1,2 of meer gewichtspercenten hebben.”.
Artikel 2
Verordening (EG) nr. 1223/2002 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op 27 juni 2006. De verordening heeft geen terugwerkende kracht en kan evenmin met terugwerkende kracht als richtsnoer voor de interpretatie worden gebruikt.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 27 juni 2006.
Voor de Commissie
László KOVÁCS
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 838/2006 (PB L 154 van 8.6.2006, blz. 1).
(2) PB L 68 van 11.3.1994, blz. 15.
(3) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 5.
(4) PB L 179 van 9.7.2002, blz. 8.
|
28.6.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 174/5 |
RICHTLIJN 2006/58/EG VAN DE RAAD
van 27 juni 2006
tot wijziging van Richtlijn 2002/38/EG wat betreft de toepassingsduur van de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde voor bepaalde diensten die langs elektronische weg worden verricht alsook radio- en televisieomroepdiensten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2002/38/EG van de Raad van 7 mei 2002 tot wijziging, voor een gedeelte tijdelijk, van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op bepaalde diensten die langs elektronische weg worden verricht alsook op radio- en televisieomroepdiensten (1), en met name op artikel 5,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De evaluatie als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2002/38/EG is uitgevoerd. |
|
(2) |
Uit deze evaluatie blijkt dat de bepalingen van artikel 1 van Richtlijn 2002/38/EG naar tevredenheid hebben gefunctioneerd en hun doel hebben bereikt. |
|
(3) |
De Commissie heeft op 29 december 2003 een voorstel voor een richtlijn ingediend met betrekking tot de plaats van diensten bij handelingen tussen belastingplichtigen, dat werd gewijzigd bij haar voorstel van 22 juli 2005 teneinde ook verrichtingen door belastingplichtigen voor niet-belastingplichtige afnemers te bestrijken. Krachtens het gewijzigde voorstel worden alle omroepdiensten en diensten die langs elektronische weg worden verricht, op de plaats van verbruik belast. |
|
(4) |
De Commissie heeft op 4 november 2004 een voorstel voor een richtlijn ingediend met het oog op de vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen, dat voorziet in een meer algemene elektronische regeling dan die van Richtlijn 2002/38/EG, teneinde het nakomen van fiscale verplichtingen in verband met grensoverschrijdende diensten te vergemakkelijken. |
|
(5) |
Ofschoon aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt met het oog op de aanneming, op basis van voornoemde wetgevingsvoorstellen, van de nodige ruimere maatregelen ter vervanging van de maatregelen van artikel 1 van Richtlijn 2002/38/EG, is het niet mogelijk gebleken eerstgenoemde maatregelen aan te nemen vóór het verstrijken van laatstgenoemde maatregelen op 30 juni 2006. |
|
(6) |
Met het oog op de aanneming van die ruimere maatregelen op korte of middellange termijn, en in het licht van de resultaten van de hierboven genoemde evaluatie, is het voor de goede werking van de interne markt en een verdere opheffing van mededingingsverstoringen, dienstig dat de bepalingen van artikel 1 van Richtlijn 2002/38/EG die van toepassing zijn op bepaalde diensten die langs elektronische weg worden verricht alsook op radio- en televisieomroepdiensten, van toepassing blijven tot 31 december 2006. |
|
(7) |
Artikel 5 van Richtlijn 2002/38/EG bepaalt dat de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie de geldigheid van de bepalingen kan verlengen indien dit om praktische redenen noodzakelijk wordt geacht. |
|
(8) |
Richtlijn 2002/38/EG dient derhalve in die zin te worden aangepast. |
|
(9) |
Gezien het dringend karakter van deze kwestie en om te voorkomen dat een juridische leemte ontstaat, moet een uitzondering worden gemaakt op de periode van zes weken als bedoeld in punt I.3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen gehechte Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 4 van Richtlijn 2002/38/EG wordt vervangen door:
„Artikel 4
Artikel 1 is van toepassing tot en met 31 december 2006.”.
Artikel 2
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om met werking vanaf 1 juli 2006 aan deze richtlijn te voldoen. De lidstaten delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Luxemburg, 27 juni 2006.
Voor de Raad
De voorzitter
J. PRÖLL
(1) PB L 128 van 15.5.2002, blz. 41.
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing
Commissie
|
28.6.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 174/7 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 27 juni 2006
tot wijziging van Beschikking 2006/148/EG betreffende preventieve vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza H5N1 in Frankrijk en aanverwante bepalingen betreffende verplaatsingen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 2875)
(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)
(2006/438/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (1), en met name op artikel 57, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Beschikking 2006/148/EG van de Commissie van 24 februari 2006 betreffende preventieve vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza H5N1 in Frankrijk en aanverwante bepalingen betreffende verplaatsingen (2) werd het plan voor preventieve vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza (hierna „het preventieve-vaccinatieplan” genoemd) dat Frankrijk op 21 februari 2006 bij de Commissie had ingediend, goedgekeurd en werden bepaalde maatregelen vastgesteld die in Frankrijk moeten worden genomen indien preventief wordt gevaccineerd. |
|
(2) |
Volgens het preventieve-vaccinatieplan heeft Frankrijk eenden en ganzen tegen hoogpathogene aviaire influenza H5N1 gevaccineerd; aangezien er weinig ervaring met preventieve vaccinatie bij deze soorten is, wordt dit als een proefproject beschouwd. |
|
(3) |
Volgens het bij Beschikking 2006/148/EG goedgekeurde preventieve-vaccinatieplan moest de vaccinatie vóór 1 april 2006 zijn afgerond. |
|
(4) |
Op 20 april 2006 heeft Frankrijk zijn eerste uitgebreide verslag over het gebruik van vaccinatie ingediend. Om meer ervaring op te doen en meer epidemiologische inzichten te verwerven, heeft Frankrijk voorts om een verlenging van de preventieve vaccinatie tot en met 30 juni 2006 onder dezelfde voorwaarden verzocht; daartoe heeft het een wijziging van het preventie-vaccinatieplan ingediend. |
|
(5) |
Op basis van de informatie in het door Frankrijk ingediende verslag is de Commissie van mening dat verdere veldervaring moet worden opgedaan met het gebruik van vaccinatie ter voorkoming van de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza H5N1 bij eenden en ganzen. Daarom moet de door Frankrijk aangevraagde verlening van de preventieve vaccinatie tot en met 30 juni 2006 worden goedgekeurd. |
|
(6) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
In artikel 2, lid 1, van Beschikking 2006/148/EG komt de eerste alinea als volgt te luiden:
„1. Het plan voor preventieve vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 dat Frankrijk op 21 februari 2006 bij de Commissie heeft ingediend, alsook de wijziging van 20 april 2006 die voorziet in vaccinatie tot en met 30 juni 2006 (hierna „het preventieve-vaccinatieplan” genoemd), worden goedgekeurd.”.
Artikel 2
Adressaat
Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.
Gedaan te Brussel, 27 juni 2006.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.
(2) PB L 55 van 25.2.2006, blz. 51.
Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie
|
28.6.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 174/9 |
GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2006/439/GBVB VAN DE RAAD
van 27 juni 2006
met betrekking tot een verdere bijdrage van de Europese Unie tot het proces voor een regeling van het conflict in Georgië/Zuid-Ossetië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Raad heeft op 18 juli 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/561/GBVB met betrekking tot een verdere bijdrage van de Europese Unie aan het proces voor een regeling van het conflict in Georgië/Zuid-Ossetië (1) vastgesteld. Dit gemeenschappelijk optreden verstrijkt op 30 juni 2006. |
|
(2) |
De bijdrage van de EU krachtens dat gemeenschappelijk optreden aan de missie van de OVSE naar Georgië, heeft gezorgd voor een doeltreffende werking van de permanente secretariaten voor Georgië en Zuid-Ossetië onder de auspiciën van de OVSE, en heeft tevens bijeenkomsten in het kader van de gemeenschappelijke controlecommissie (JCC), het belangrijkste forum voor de regeling van het conflict, vergemakkelijkt. |
|
(3) |
De OVSE en de co-voorzitters van de JCC hebben verzocht om aanvullende bijstand uit de EU, en de EU heeft ermee ingestemd extra financiële bijstand aan het proces voor een regeling van het conflict te bieden. |
|
(4) |
De Europese Unie is van oordeel dat haar bijstand de doeltreffendheid van haar rol evenals die van de OVSE bij de regeling van het conflict heeft versterkt, en dat deze bijstand moet worden voortgezet. |
|
(5) |
De EU memoreert haar steun voor de initiatieven die genomen zijn om het conflict op vreedzame wijze op te lossen, en verwacht dat de JCC in dit verband een positieve rol kan spelen. |
|
(6) |
De EU neemt er nota van dat de JCC een rol speelt in de activiteiten in verband met de door de OVSE geleide evaluatie van de behoeften in de conflictzone in Georgië-Ossetië en de aangrenzende gebieden. |
|
(7) |
Er moet voor worden gezorgd dat de bijdrage van de EU aan het project voldoende zichtbaar is. |
|
(8) |
De Raad heeft op 20 februari 2006 Gemeenschappelijk Optreden 2006/121/GBVB (2) van de Raad tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus vastgesteld. Ingevolge dit gemeenschappelijk optreden is de SVEU voor de zuidelijke Kaukasus onder andere gemandateerd om bij te dragen tot het voorkomen van conflicten, bijstand te verlenen bij het oplossen van conflicten, alsmede om de dialoog van de Europese Unie met de belangrijkste betrokkenen over de regio te intensiveren, |
HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De Europese Unie draagt bij tot versterking van het proces voor een regeling van het conflict in Zuid-Ossetië.
2. Hiertoe verstrekt de Europese Unie een bijdrage aan de OVSE ter financiering van vergaderingen van de JCC en andere mechanismen in het kader van de JCC, conferenties onder de auspiciën van de JCC, alsmede bepaalde kosten van de werking van de twee secretariaten gedurende een jaar.
Artikel 2
Het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de secretaris-generaal van de Raad/ hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1 vermelde doelstellingen.
Artikel 3
1. Betaling van de uit hoofde van dit gemeenschappelijk optreden verstrekte financiële steun is afhankelijk van het op gezette tijden houden van vergaderingen van de JCC en van de andere mechanismen in het kader van de JCC binnen twaalf maanden na de begindatum van de tussen de Commissie en de OVSE-missie naar Georgië te sluiten financieringsovereenkomst. Zowel Georgië als Zuid-Ossetië dienen aantoonbare inspanningen te leveren om werkelijke politieke vooruitgang te boeken in de richting van een duurzame en vreedzame regeling van hun geschillen.
2. De Commissie wordt belast met het toezicht op en de evaluatie van de uitvoering van de financiële bijdrage van de EU, in het bijzonder met betrekking tot de in lid 1 bedoelde voorwaarden. Hiertoe sluit de Commissie een financieringsovereenkomst met de OVSE-missie naar Georgië over de besteding van de bijdrage van de EU, die de vorm van een subsidie krijgt. De Commissie zorgt er tevens voor dat de subsidie correct wordt gebruikt voor de in artikel 1, lid 2, vermelde doelstellingen.
3. De OVSE-missie naar Georgië is verantwoordelijk voor de vergoeding van de dienstreiskosten, voor de organisatie van conferenties onder de auspiciën van de JCC en voor de correcte aankoop en overdracht van de apparatuur. In de financieringsovereenkomst wordt bepaald dat de OVSE-missie naar Georgië borg zal staan voor de zichtbaarheid van de bijdrage van de EU aan het project, alsmede dat zij regelmatig verslagen over de uitvoering ervan bij de Commissie zal indienen.
4. De Commissie houdt, in nauwe samenwerking met de SVEU voor de zuidelijke Kaukasus, nauw contact met de OVSE-missie naar Georgië om het effect van de EU-bijdrage te volgen en te evalueren.
5. De Commissie brengt, onder verantwoordelijkheid van het voorzitterschap dat wordt bijgestaan door de secretaris-generaal van de Raad/ hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, bij de Raad schriftelijk verslag uit over de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden. Deze informatie zal voornamelijk gebaseerd zijn op regelmatige rapporten die de OVSE-missie naar Georgië dient te verstrekken, zoals bepaald in lid 3 hierboven.
Artikel 4
1. Het financieel referentiebedrag voor de in artikel 1, lid 2, genoemde EU-bijdrage beloopt EUR 140 000.
2. Voor het beheer van de uitgaven die uit het in lid 1 genoemde bedrag worden gefinancierd, gelden de procedures en voorschriften van de Europese Gemeenschap die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, met als uitzondering dat een eventuele voorfinanciering geen eigendom van de Europese Gemeenschap blijft.
3. Uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 juli 2006.
Artikel 5
1. Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.
Het is van toepassing van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007.
2. Dit gemeenschappelijk optreden wordt tien maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan geëvalueerd. Daartoe gaat de SVEU voor de zuidelijke Kaukasus in samenwerking met de Commissie na of verdere steun aan het proces voor een regeling in Georgië/Zuid-Ossetië nodig is en doet hij, waar nodig, aanbevelingen aan de Raad.
Artikel 6
Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 27 juni 2006.
Voor de Raad
De voorzitter
J. PRÖLL
(1) PB L 189 van 21.7.2005, blz. 69.
(2) PB L 49 van 21.2.2006, blz. 14.