ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 81

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
18 maart 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 451/2006 van de Commissie van 17 maart 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 452/2006 van de Commissie van 17 maart 2006 tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 5e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

3

 

 

Verordening (EG) nr. 453/2006 van de Commissie van 17 maart 2006 tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 5e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

5

 

 

Verordening (EG) nr. 454/2006 van de Commissie van 17 maart 2006 tot vaststelling van het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat voor de 5e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

7

 

 

Verordening (EG) nr. 455/2006 van de Commissie van 17 maart 2006 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 343/2006 tot opening van de boteraankopen in sommige lidstaten voor de periode van 1 maart tot en met 31 augustus 2006

8

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Aanbeveling van de Raad van 14 maart 2006 inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (6e EOF) voor het begrotingsjaar 2004

9

 

*

Aanbeveling van de Raad van 14 maart 2006 inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (7e EOF) voor het begrotingsjaar 2004

10

 

*

Aanbeveling van de Raad van 14 maart 2006 inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (8e EOF) voor het begrotingsjaar 2004

11

 

*

Aanbeveling van de Raad van 14 maart 2006 inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (9e EOF) voor het begrotingsjaar 2004

12

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de steunmaatregelen die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van het landbouwbedrijf Cooperativa Agricola Moderna S.c.r.l. (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3639)

13

 

*

Beschikking van de Commissie van 2 maart 2005 betreffende de steunregeling die door Italië is uitgevoerd voor de hervorming van opleidingsinstituten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 429)  ( 1 )

25

 

*

Beschikking van de Commissie van 7 december 2005 Investeringen van Shetland Leasing and Property Developments Ltd op de Shetlandeilanden (Verenigd Koninkrijk) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4649)  ( 1 )

36

 

*

Beschikking van de Commissie van 17 maart 2006 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met een vermoeden van hoogpathogene aviaire influenza in Israël (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 902)  ( 1 )

43

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Besluit 2006/228/JBZ van de Raad van 9 maart 2006 tot vaststelling van de datum voor de toepassing van sommige bepalingen van Besluit 2005/211/JBZ betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme

45

 

*

Besluit 2006/229/JBZ van de Raad van 9 maart 2006 tot vaststelling van de datum van toepassing van sommige bepalingen van Besluit 2005/211/JBZ betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme

46

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/1


VERORDENING (EG) Nr. 451/2006 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 17 maart 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

100,2

204

59,0

212

102,0

999

87,1

0707 00 05

052

126,8

204

36,3

999

81,6

0709 90 70

052

104,0

204

52,2

999

78,1

0805 10 20

052

46,1

204

45,4

212

48,9

220

46,8

400

60,8

448

37,8

624

67,8

999

50,5

0805 50 10

052

50,1

624

66,1

999

58,1

0808 10 80

388

96,6

400

118,8

404

102,0

512

75,6

524

78,8

528

88,0

720

82,0

999

91,7

0808 20 50

388

84,1

512

75,9

528

62,6

720

60,4

999

70,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/3


VERORDENING (EG) Nr. 452/2006 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2006

tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 5e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (2) kunnen de interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter uit hun interventievoorraden verkopen door middel van een permanente openbare inschrijving en kunnen zij steun toekennen voor room, boter en boterconcentraat. In artikel 25 van die verordening is bepaald dat in het licht van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes een minimumverkoopprijs voor boter en een maximumbedrag van de steun voor room, boter en boterconcentraat worden vastgesteld. Voorts is bepaald dat die prijs of steun kan worden gedifferentieerd volgens de bestemming van de boter, het vetgehalte ervan en de bijmengingsmethode. Het bedrag van de in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1898/2005 bedoelde verwerkingszekerheid moet dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(2)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 5e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet, worden de minimumverkoopprijzen voor boter uit de interventievoorraden en de bedragen van de verwerkingszekerheid zoals bedoeld in respectievelijk artikel 25 en artikel 28 van die verordening vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).


BIJLAGE

Minimumverkoopprijzen voor boter en bedragen van de verwerkingszekerheid voor de 5e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

(EUR/100 kg)

Formule

A

B

Bijmengingsmethode

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Minimumverkoopprijs

Boter ≥ 82 %

In ongewijzigde staat

210

Concentraat

Verwerkingszekerheid

In ongewijzigde staat

79

Concentraat


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/5


VERORDENING (EG) Nr. 453/2006 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2006

tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 5e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (2) kunnen de interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter uit hun interventievoorraden verkopen door middel van een permanente openbare inschrijving en kunnen zij steun toekennen voor room, boter en boterconcentraat. In artikel 25 van die verordening is bepaald dat in het licht van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes een minimumverkoopprijs voor boter en een maximumbedrag van de steun voor room, boter en boterconcentraat worden vastgesteld. Voorts is bepaald dat die prijs of steun kan worden gedifferentieerd volgens de bestemming van de boter, het vetgehalte ervan en de bijmengingsmethode. Het bedrag van de in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1898/2005 bedoelde verwerkingszekerheid moet dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(2)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 5e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet, worden de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat en de bedragen van de verwerkingszekerheid zoals bedoeld in respectievelijk artikel 25 en artikel 28 van die verordening, vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).


BIJLAGE

Maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat en bedragen van de verwerkingszekerheid voor de 5e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

(EUR/100 kg)

Formule

A

B

Bijmengingsmethode

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Maximumbedrag van de steun

Boter ≥ 82 %

38,5

35

38,5

35

Boter < 82 %

34,1

Boterconcentraat

46

42,6

46

42

Room

18,5

15

Verwerkingszekerheid

Boter

42

42

Boterconcentraat

51

51

Room

20


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/7


VERORDENING (EG) Nr. 454/2006 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2006

tot vaststelling van het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat voor de 5e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (2), houden de interventiebureaus een permanente openbare inschrijving voor de toekenning van steun voor boterconcentraat. In artikel 54 van die verordening is bepaald dat in het licht van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes een maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat met een vetgehalte van ten minste 96 % moet worden vastgesteld.

(2)

Een bestemmingszekerheid zoals bedoeld in artikel 53, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1898/2005 moet worden gesteld om de overname van het boterconcentraat door de detailhandel te waarborgen.

(3)

Het maximumbedrag van de steun moet in het licht van de ontvangen offertes op het passende niveau worden vastgesteld en de bestemmingszekerheid moet dienovereenkomstig worden bepaald.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 5e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet, wordt het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat met een vetgehalte van ten minste 96 % zoals bedoeld in artikel 47, lid 1, van die verordening vastgesteld op 45 EUR/100 kg.

De bestemmingszekerheid zoals bedoeld in artikel 53, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1898/2005 wordt vastgesteld op 50 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/8


VERORDENING (EG) Nr. 455/2006 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2006

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 343/2006 tot opening van de boteraankopen in sommige lidstaten voor de periode van 1 maart tot en met 31 augustus 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room (2), en met name op artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 343/2006 van de Commissie (3) is de lijst vastgesteld van de lidstaten waar de aankoop van boter is geopend overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999.

(2)

Op basis van de meest recente mededelingen van Letland heeft de Commissie geconstateerd dat de marktprijzen voor boter gedurende twee opeenvolgende weken gelijk aan of hoger dan 92 % van de interventieprijs zijn geweest. Derhalve moet in Letland de aankoop van boter door de interventiebureaus worden opgeschort. Deze lidstaat moet derhalve worden geschrapt van de bij Verordening (EG) nr. 343/2006 vastgestelde lijst.

(3)

Verordening (EG) nr. 343/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden aangepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 343/2006 wordt vervangen door de volgende tekst:

„Artikel 1

De aankoop van boter op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 wordt geopend voor de onderstaande lidstaten:

Duitsland

Estland

Spanje

Frankrijk

Italië

Ierland

Nederland

Polen

Portugal

Finland

Zweden

het Verenigd Koninkrijk.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 333 van 24.12.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).

(3)  PB L 55 van 25.2.2006, blz. 17. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 387/2006 (PB L 63 van 4.3.2006, blz. 10).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/9


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 14 maart 2006

inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (6e EOF) voor het begrotingsjaar 2004

(2006/220/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de derde ACS-EEG-Overeenkomst, ondertekend te Lomé op 8 december 1984,

Gelet op het Intern Akkoord 86/126/EEG betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 29, lid 3,

Gelet op het Financieel Reglement van 11 november 1986 van toepassing op het Zesde Europees Ontwikkelingsfonds (6e EOF) (2), inzonderheid op de artikelen 66 tot en met 73,

Na onderzoek van de jaarrekening en de balans betreffende de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds 6e EOF, die op 31 december 2004 zijn vastgesteld, alsmede van het verslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2004, waaraan de antwoorden van de Commissie zijn gehecht (3),

Overwegende dat krachtens artikel 29, lid 3, van het Intern Akkoord aan de Commissie voor het financiële beheer van het 6e EOF kwijting wordt verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad,

Overwegende dat de uitvoering van de verrichtingen van het 6e EOF door de Commissie gedurende het begrotingsjaar 2004 over het geheel genomen bevredigend is geweest,

BEVEELT het Europees Parlement AAN de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de verrichtingen van het 6e EOF voor het begrotingsjaar 2004.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

K.-H. GRASSER


(1)  PB L 86 van 31.3.1986, blz. 210. Akkoord laatstelijk gewijzigd bij Besluit 86/281/EEG van de Raad (PB L 178 van 2.7.1986, blz. 13).

(2)  PB L 325 van 20.11.1986, blz. 42.

(3)  PB C 301 van 30.11.2005, blz. 249.


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/10


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 14 maart 2006

inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (7e EOF) voor het begrotingsjaar 2004

(2006/221/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de vierde ACS-EG-Overeenkomst, ondertekend te Lomé op 15 december 1989, gewijzigd bij de op 4 november 1995 te Mauritius ondertekende overeenkomst,

Gelet op Intern Akkoord 91/401/EEG betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van de vierde ACS-EG-Overeenkomst (1), waarbij, onder andere, een Europees Ontwikkelingsfonds (7e EOF) werd ingesteld, inzonderheid op artikel 33, lid 3,

Gelet op Financieel Reglement 91/491/EEG van 29 juli 1991 van toepassing op de samenwerking inzake de ontwikkelingsfinanciering in het kader van de vierde ACS-EG-Overeenkomst (2), inzonderheid op de artikelen 69 tot en met 77,

Na onderzoek van de jaarrekening en de balans betreffende de verrichtingen van het 7e EOF, die op 31 december 2004 zijn vastgesteld, alsmede van het verslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2004, waaraan de antwoorden van de Commissie zijn gehecht (3),

Overwegende dat krachtens artikel 33, lid 3, van het Intern Akkoord aan de Commissie voor het financiële beheer van het 7e EOF kwijting wordt verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad,

Overwegende dat de uitvoering van de verrichtingen van het 7e EOF door de Commissie gedurende het begrotingsjaar 2004 over het geheel genomen bevredigend is geweest,

BEVEELT het Europees Parlement AAN de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de verrichtingen van het 7e EOF voor het begrotingsjaar 2004.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

K.-H. GRASSER


(1)  PB L 229 van 17.8.1991, blz. 288.

(2)  PB L 266 van 21.9.1991, blz. 1.

(3)  PB C 301 van 30.11.2005, blz. 249.


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/11


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 14 maart 2006

inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (8e EOF) voor het begrotingsjaar 2004

(2006/222/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de vierde ACS-EG-Overeenkomst, ondertekend te Lomé op 15 december 1989, gewijzigd bij de op 4 november 1995 te Mauritius ondertekende overeenkomst,

Gelet op het Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financiële protocol bij de ACS-EG-Overeenkomst (1) waarbij, onder andere, een achtste Europees Ontwikkelingsfonds (8e EOF) werd ingesteld, inzonderheid op artikel 33, lid 3,

Gelet op het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake de ontwikkelingsfinanciering krachtens de vierde ACS-EG-Overeenkomst (2), inzonderheid op de artikelen 66 tot en met 74,

Na onderzoek van de jaarrekening en de balans betreffende de verrichtingen van het 8e EOF, die op 31 december 2004 zijn vastgesteld, alsmede van het verslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2004, waaraan de antwoorden van de Commissie zijn gehecht (3),

Overwegende dat krachtens artikel 33, lid 3, van het Intern Akkoord aan de Commissie voor het financiële beheer van het 8e EOF kwijting wordt verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad,

Overwegende dat de uitvoering van de verrichtingen van het 8e EOF door de Commissie gedurende het begrotingsjaar 2004 over het geheel genomen bevredigend is geweest,

BEVEELT het Europees Parlement AAN de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de verrichtingen van het 8e EOF voor het begrotingsjaar 2004.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

K.-H. GRASSER


(1)  PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.

(2)  PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.

(3)  PB C 301 van 30.11.2005, blz. 249.


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/12


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 14 maart 2006

inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (9e EOF) voor het begrotingsjaar 2004

(2006/223/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1),

Gelet op het Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financiële protocol bij de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (2) waarbij, onder andere, een negende Europees Ontwikkelingsfonds (9e EOF) werd ingesteld, inzonderheid op artikel 32, lid 3,

Gelet op het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het 9e EOF (3), inzonderheid op de artikelen 96 tot en met 103,

Na onderzoek van de jaarrekening en de balans betreffende de verrichtingen van het 9e EOF, die op 31 december 2004 zijn vastgesteld, alsmede van het verslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2004, waaraan de antwoorden van de Commissie zijn gehecht (4),

Overwegende dat krachtens artikel 32, lid 3, van het Intern Akkoord aan de Commissie voor het financiële beheer van het 9e EOF kwijting wordt verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad,

Overwegende dat de uitvoering van de verrichtingen van het 9e EOF door de Commissie gedurende het begrotingsjaar 2004 over het geheel genomen bevredigend is geweest,

BEVEELT het Europees Parlement AAN de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de verrichtingen van het 9e EOF voor het begrotingsjaar 2004.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

K.-H. GRASSER


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.

(3)  PB L 83 van 1.4.2003, blz. 1.

(4)  PB C 301 van 30.11.2005, blz. 249.


Commissie

18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/13


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 6 oktober 2004

betreffende de steunmaatregelen die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van het landbouwbedrijf „Cooperativa Agricola Moderna” S.c.r.l.

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3639)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(2006/224/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op hetVerdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 1, eerste alinea,

Na de belanghebbenden te hebben verzocht (1) om overeenkomstig genoemd artikel hun opmerkingen kenbaar te maken, en gelet op deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 8 februari 2001, geregistreerd op 9 februari 2001, heeft de permanente vertegenwoordiging van Italië bij de Europese Unie overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag de maatregelen in kwestie bij de Commissie aangemeld.

(2)

Bij brieven van 21 augustus 2001, geregistreerd op 24 augustus 2001, van 3 december 2001, geregistreerd op 5 december 2001, en van 11 april 2002, geregistreerd op 17 april 2002, heeft de permanente vertegenwoordiging van Italië bij de Europese Unie de Commissie de aanvullende informatie verstrekt, waar de Italiaanse autoriteiten bij brieven van 9 april 2001 en 27 september 2001 en via informele contacten om waren verzocht.

(3)

Bij brief van 5 juni 2002 heeft de Commissie Italië kennis gegeven van haar besluit tot inleiding van een procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag betreffende de steun in kwestie.

(4)

Het besluit van de Commissie een procedure in te leiden is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2). De Commissie heeft de belanghebbende derden verzocht hun opmerkingen over de steun in kwestie kenbaar te maken.

(5)

De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbende derden ontvangen.

(6)

Bij brief van 16 september 2002, geregistreerd op 17 september 2002, heeft Italië de Commissie nadere informatie verstrekt over de beoogde maatregel.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUN

(7)

De Cooperativa Agricola Moderna S.c.r.l. is een van de ondernemingen die in aanmerking komt voor de reddingssteun die de Commissie heeft onderzocht en goedgekeurd in het kader van dossier n. N 354/2000 (3). Het goedkeuringsbesluit voorzag in het omzetten van de reddingssteun in herstructureringssteun, op voorwaarde dat Italië binnen zes maanden na de goedkeuring van de steunmaatregel een herstructureringsplan van de onderneming zou voorleggen, overeenkomstig de bepalingen van punt 23 van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (hierna „de Richtsnoeren” genoemd) (4). Bij de uitvoering van deze verplichting hebben de Italiaanse autoriteiten het herstructureringsplan van de Cooperativa aangemeld. Deze beschikking betreft derhalve de herstructureringssteun.

(8)

In het kader van het herstructureringsplan is de reddingssteun, ten bedrage van 900 000 000 ITL (464 810 EUR) omgezet in een kapitaalbijdrage.

A.   Beschrijving van de onderneming

(9)

De Cooperativa Agricola Moderna S.c.r.l. is een kleine coöperatie met 69 leden, en is gespecialiseerd in wijnbouw en graanteelt (primaire productie). Momenteel beheert zij 75 ha in eigendom, 207 in pacht en nog eens 178 als inbreng.

B.   Marktstudie

(10)

Volgens de Italiaanse autoriteiten is de voornaamste activiteit van de Cooperativa het telen van voor wijnproductie bestemde druiven (80 % van de bruto verkoopbare productie). De relevante markt is dus die van de wijnbouwsector. De totale wijnproductie van de regio Le Marche, met een wijnbouwareaal van 23 500 ha, waarvan 13 000 ha bestemd voor wijnen met gecontroleerde oorsprongsbenaming, bedraagt 147 miljard ITL. Met haar 125 ha aan wijngaarden bezet de coöperatie 0,53 % van het totale wijnbouwareaal van de regio, en 0,96 % van het areaal voor wijnen met oorsprongsbenaming, voor een productie van 0,38 % van de gemiddelde regionale productie (gegevens van de laatste drie jaar).

(11)

De sector vertoont momenteel een tendens naar consumptie van wijnen van betere kwaliteit (de consumptie van wijnen met gecontroleerde oorsprongsbenaming („DOC”) neemt toe, terwijl die van tafelwijnen afneemt (5). De internationale markten worden steeds belangrijker, en de Italiaanse wijn wint aan bekendheid in het buitenland, ondanks dat het hoofd moet worden geboden aan sterke concurrentie van traditionele producenten en producenten van andere landen die in opkomst zijn binnen de sector. Bijna driekwart van de wijnproducenten exporteert naar het buitenland: het betreft voornamelijk MKB’s met een jaarlijkse omzet van minder dan 50 miljard. De wijnen met gecontroleerde oorsprongsbenaming uit Le Marche hebben een goed potentieel. De Verdicchio dei Castelli di Jesi, die als een van de beste witte wijnen van Italië wordt geclassificeerd, is samen met de Rosso Conero een van de wijnen uit Le Marche die in Italië en over heel de wereld het meest worden gewaardeerd. Er wordt een exportpercentage behaald van 30 % (6). De in het herstructureringsplan aangeduide vooruitzichten vormen een matig optimistische visie van de ontwikkeling van de wijnsector, die geen afname voorziet in de vraag naar goede wijnen die in beperkte geografische gebieden worden gemaakt. Het herstructureringsplan van de Cooperativa Moderna voorziet in de gedeeltelijke omschakeling naar dergelijke wijnen.

C.   Oorzaak van de moeilijkheden van de coöperatie

(12)

Volgens de Italiaanse autoriteiten zijn de financiële moeilijkheden van de coöperatie voornamelijk de wijten aan:

a)

Te hoge financiële lasten in verband met de financiering van investeringen door middel van leningen op korte termijn.

b)

Constante verlaging van de marktprijzen die niet vergezeld gaat van een analoge verlaging van de productiekosten (arbeidskosten, technische middelen). Met name de geringe mechanisatie van de productie en de ouderdom van bepaalde wijngaarden garanderen geen toereikende rentabiliteitsmarges.

c)

Onvoldoende voorzieningen. Gedurende de laatste vijf jaar zijn de voorzieningen voor amortisatiefondsen lager dan noodzakelijk is in verhouding tot de levensduur van de apparatuur, waardoor de financiële situatie verslechtert.

d)

Natuurrampen. De slechte weersomstandigheden die de verkoopseizoenen 1998/1999 (hagel) en 1999/2000 (hagel en droogte) hebben gekenmerkt, hebben tot verliezen geleid die slechts gedeeltelijk door de verzekering zijn vergoed, en die voor geen enkele steun in het kader van een nationale of regionale maatregelen in aanmerking zijn gekomen.

e)

Investeringen in nieuwe aanplantingen waarvoor de overheidsbijdrage aanzienlijk lager is dan het maximale percentage dat in de communautaire norm is voorzien. De regio had het maximum aan subsidiabele kosten vastgesteld op 17 000 000 ITL per hectare, en het steunpercentage op 35 %. In gebieden met steile hellingen liggen de aanplantkosten duidelijk hoger dan dit maximumbedrag (32 000 000 ITL per hectare).

(13)

Volgens de Italiaanse autoriteiten ziet het overzicht van de verliezen (gewijzigde versie) van de coöperatie er als volgt uit:

Verschil economische resultaten voor de periode 1995–2000 (7)

776 432 609 ITL (400 994 EUR)

Verschil overheidsbijdrage aan de investeringen

179 363 240 ITL (92 633 EUR)

Bruto productieverlies als gevolg van natuurrampen in 1998/1999

165 120 000 ITL (85 277 EUR)

Bruto productieverlies als gevolg van natuurrampen in 1999/2000

194 599 000 ITL (100 502 EUR)

Totaal verliezen

1 315 514 849 ITL (679 406 EUR)

D.   De reddingssteun

(14)

In het kader van de regeling N. 354/2000 had de Commissie erin toegestemd dat Italië, om te beoordelen in hoeverre de 5 ondernemingen die voor reddingssteun in aanmerking komen in moeilijkheden verkeren, de hieronder weergegeven criteria zou gebruiken. De voor steun in aanmerking komende ondernemingen moesten aan minstens 2 rendabiliteitscriteria en aan 2 financiële/structurele criteria beantwoorden.

Soorten criteria

Criterium

Waarde

Rendabiliteitsratio’s

Bedrijfsverliezen

In de laatste drie jaar geleden verliezen

Bedrijfsopbrengst/werkkapitaal

De laatste 5 boekjaren minder dan 3 % of in de laatste 5 boekjaren gedaald tot een waarde van minder dan 3 % in het laatste boekjaar (1,5 % voor coöperaties)

Bedrijfsopbrengst/productiewaarde

Afname van 50 % in de laatste 5 boekjaren, met een jaarlijkse afname van minimaal 5 % en maximaal 20 % in het laatste boekjaar

Omzet/voorraden

Afname van 20 tot 40 % in de laatste 5 boekjaren, met een afname van maximaal 15 % in het laatste boekjaar

Financiële lasten/omzet

Tussen de 4 en 15 % in de laatste 5 boekjaren

Financiële en structurele ratio’s

Betalingstermijn aan leveranciers

Toename van 70 % in de laatste 5 boekjaar, met een toename van minimaal 10 % en maximaal 30 % in het laatste boekjaar

Bedrijfsopbrengst/financiële lasten

Afname van 25-30 % in de laatste 5 boekjaren, met een jaarlijkse afname van minimaal 3-4 % en maximaal 15 % in het laatste boekjaar

(Vlottende activa – magazijn)/passiva

Maximaal 0,6 in de laatste 3 boekjaren of afname in de laatste 5 boekjaren tot een waarde van maximaal 0,6 in het laatste boekjaar

Vlottende activa/passiva

Maximaal 0,8 in de laatste 3 boekjaren of afname in de laatste 5 boekjaren tot een waarde van maximaal 0,8 in het laatste boekjaar

Vast kapitaal/vaste activa

Maximaal 0,6 in de laatste 3 boekjaren of afname in de laatste 5 boekjaren tot een waarde van maximaal 0,6 in het laatste boekjaar

Bankkrediet op korte termijn/passiva

Minimaal 0,35 en maximaal 0,6 in de laatste 5 boekjaar, met een absolute toename in het laatste boekjaar van maximaal 0,2

In het onderhavige geval voldeed de Cooperativa Moderna aan deze voorwaarde. Dat het bedrijf in moeilijkheden verkeerde was vastgesteld op grond van de volgende verhoudingen: financiële lasten/omzet, omzet/voorraden, (vlottende activa-magazijn)/passiva, bankkrediet op korte termijn/passiva.

E.   De herstructurering

(15)

Het herstructureringsplan van de coöperatie voorzag in de omschakeling van wijnbouwarealen aan het einde van de productiecyclus naar druivenrassen voor wijnen met gecontroleerde oorsprongsbenaming die het meest representatief zijn voor de regio (Verdicchio dei Castelli di Jesi en Rosso Conero), evenals in investeringen in machines, teneinde de arbeidskosten te verlagen en de levensvatbaarheid te vergroten. De volgende acties zijn voorzien:

a)

vernieuwing en herstructurering van 10 hectare aan wijngaarden voor wijnen met gecontroleerde oorsprongsbenaming volgens een vijfjarig investeringsprogramma, dat in het kader van de gemeenschapsregelgeving moet worden uitgevoerd (verordeningen (EG) n. 1493/1999 en 1227/2000);

b)

het aanleggen (in uitvoering) van 10,5 hectare wijngaarden voor wijn met gecontroleerde oorsprongsbenaming (2,5 Verdicchio dei Castelli di Jesi en 8,5 Rosso Conero);

c)

de aankoop van een druivenplukmachine voor 386 900 000 ITL (199 820 EUR) die door een aantal teelthandelingen te mechaniseren de arbeidskosten kan verlagen met ongeveer 184 800 000 ITL (95 440 EUR) per jaar.

(16)

Onderstaande tabel bevat de kosten van de investeringen voor de vernieuwing en de herstructurering van de wijngaarden, die moeten plaatsvinden in de in het plan vastgestelde periode van vijf jaar:

Beschrijving

Bedrag (in ITL)

Wijngaard (10 ha × 45 miljoen ITL)

450 000 000

[Subsidiabele investering (10 ha × 40 miljoen ITL)]

[400 000 000]

Bijdrage (40 % van 400 miljoen ITL)

– 160 000 000

Te financieren eindbedrag

290 000 000

(€ 149 773)

(17)

De leden van de coöperatie hebben het maatschappelijk kapitaal opnieuw verhoogd met 100 miljoen ITL (51 650 EUR). Het maatschappelijk kapitaal is dus in het boekjaar 2000 van 92,7 miljoen ITL (47 880 EUR) naar 192,7 miljoen ITL (99 520 EUR) gegaan. Daarnaast hebben de leden van de coöperatie een lening verstrekt van 500 miljoen ITL (258 230 EUR).

(18)

De herstructureringssteun dekt tevens de kosten voor advies en mentorschap betreffende het herstructureringsplan ten bedrage van 120 000 000 ITL (61 975 EUR). Deze taken zijn voor een periode van drie jaar toevertrouwd aan de coöperatie Moncaro. De financiële structuur van het herstructureringsplan ziet er dus als volgt uit:

A.

Vroegere schuldsituatie (zoals aangegeven in de tabel hierboven)

ITL –1 315 514 849

B.

Door de leden gedragen lasten (lagere vergoeding voor inbreng, plus verhoging kapitaal)

534 233 484

Netto schuld (A – B)

– 781 281 365

Inbreng 50 % op aankoop werktuigen

– 193 450 000

Kosten mentorschap

– 120 000 000

Totaal

–1 094 731 365

F.   Gebruik van de reddingssteun

(19)

Door de reddingssteun van 900 000 000 ITL (€ 464 811 EUR) om te zetten in een kapitaalbijdrage kan de totale hierboven aangeduide schuld worden verminderd met 792 000 000 ITL (409 034 EUR), en kunnen een deel van de aankoop van de druivenplukmachine en de kosten voor mentorschap in verband met de uitvoering van het herstructureringsplan worden gedekt.

(20)

Als compenserende maatregel heeft de coöperatie toegezegd haar productiecapaciteit in de wijnsector te verminderen. Op 31 december 2001 bedroeg deze capaciteit, rekening houdend met de verbouwde rassen en de productienormen die in de normenbladen voor de verschillende wijnen met gecontroleerde oorsprongsbenaming zijn vastgesteld, 1 674,1 ton. Met de voorziene beperking van 16 % over een periode van vijf jaar, overeenkomstig de bepalingen van punt 74, onder i), van de Richtsnoeren, wordt de productiecapaciteit beperkt tot 1 406,2 ton. Dit niveau zal blijven vaststaan tot 2005; het herstructureringsplan is begin 2001 gepresenteerd.

G.   Redenen voor de inleiding van de procedure

(21)

De jaarrekeningen van de coöperatie tonen alleen in 1996 negatieve nettoresultaten. De Commissie had dus twijfels over de daadwerkelijke schuldtoestand en de moeilijkheden van de coöperatie in de periode 1995-1999.

(22)

De Commissie twijfelde of het bedrijf zijn levensvatbaarheid zou kunnen herstellen door zijn productiecapaciteit met 16 % te verlagen, en twijfelde in het bijzonder over de door Italië verstrekte cijfers, volgens welke de lagere productie een verwaarloosbaar effect zou hebben op het economische evenwicht van het bedrijf (lichte daling van verkoopopbrengst van 1-2 % in de periode 2002-2005).

(23)

De Commissie twijfelde eveneens over het bedrag van de voorziene steun, die het voor de uitvoering van de herstructurering noodzakelijke minimum leek te overschrijden. De Commissie twijfelde met name of de niet gereserveerde afschrijvingen als verliezen konden worden beschouwd, en twijfelde of, in het kader van een herstructureringsplan, de investering in werktuigen voor een niet-deficitaire productie voor steun in aanmerking kan komen.

(24)

Tot slot zette de Commissie vraagtekens bij de kosten voor mentorschap voor het herstructureringsplan, aangezien zij niet kon uitsluiten dat op indirecte wijze steun zou worden verstrekt aan de coöperatie die deze functie zou moeten uitvoeren.

III.   OPMERKINGEN VAN ITALIË

(25)

Bij brief van 16 september 2002 heeft Italië nadere inlichtingen en toelichtingen verstrekt.

(26)

Wat de vraag betreft of de coöperatie in moeilijkheden verkeert, heeft Italië bevestigd dat de coöperatie Moderna beantwoordt aan de vier door de regio gehanteerde criteria die zijn goedgekeurd in het kader van steunmaatregel N. 354/2000. Zij heeft de nadruk gelegd op de specificiteit van de coöperaties, die in het algemeen neigen break-even te draaien, ook als zij in moeilijkheden verkeren, hetgeen tevens blijkt uit de financiële lasten die voortvloeien uit een zeer grote schuldenlast, waarbij de operatieve inkomsten de financiële lasten compenseren.

(27)

Italië heeft erop gewezen dat het bedrijf in de jaren 1994-1999, om een dergelijke break-even te behalen, een aantal balansposten als volgt heeft gewaardeerd: a) lagere vergoeding voor de grond die de leden hebben ingebracht (lager dan de marktprijs), door de leden feitelijk te vragen een aanzienlijke financiering bij te dragen (434 miljoen ITL); b) door afschrijvingen te reserveren ten belope van 50 % van de percentages die overeenkomen met de daadwerkelijke gebruiksgraad van de werktuigen etc. Dit heeft tot gevolg gehad dat er geen financiële bronnen zijn gecreëerd die voor de vernieuwing van de wijngaarden konden worden bestemd, met eveneens negatieve gevolgen voor het financiële beheer.

(28)

Bovendien is het grote verlies in het boekjaar 1996 (182 miljoen ITL, gelijk aan 13 % van de omzet), niet gecompenseerd met de winst van de daaropvolgende boekjaren. In de boekjaren 1998 en 1999 waren er latente verplichtingen voor 78 miljoen ITL en 134 miljoen ITL, die het gevolg waren van kleinere opbrengsten dan die waren geschat op grond van de inbreng van de agrarische producten.

(29)

Ten aanzien van het herstellen van de levensvatbaarheid van de onderneming ondanks de vermindering van de productiecapaciteit, heeft Italië benadrukt en bevestigd dat de verplichting de wijnproductie met 16 % te verlagen over een periode van vijf jaar (door met de productie onder de limiet van 1 462 ton druiven te blijven ten opzichte van de maximaal haalbare productie), geen overeenkomstige percentuele beperking van de productiewaarde tot gevolg heeft, aangezien door over te schakelen op druiven van een hogere kwaliteit, de opbrengst van de verkoop veel minder zal worden beperkt. Italië heeft de berekeningen die in de loop van de procedure zijn gepresenteerd, bevestigd.

(30)

Wat de vraag betreft of investeringen in machines (in casu een druivenplukmachine) voor steun in aanmerking komen, heeft Italië erop gewezen dat deze aankoop noodzakelijk is om de levensvatbaarheid van de onderneming te herstellen, aangezien met deze machine een aantal teelt- en oogsthandelingen kunnen worden gemechaniseerd, waardoor er minder werkuren nodig zijn om de wijngaarden te beheren en als gevolg daarvan de productiekosten kunnen worden verminderd (met 185 miljoen ITL), waardoor de winst-en-verliesrekening van de wijnbouwactiviteiten van de onderneming weer een positief resultaat zal hebben.

(31)

Italië heeft een tabel verstrekt waaruit de daadwerkelijke kosten van wijngaarden op steile hellingen kunnen worden afgeleid, ten opzichte van de referentiewaarden op grond waarvan overheidssteun was verleend, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat inkomsten zijn misgelopen voor een bedrag van 179 363 240 ITL.

(32)

Italië heeft daarnaast uitleg gegeven over de kosten van advies en mentorschap. Het bedrag van 120 000 000 ITL is namelijk inclusief de kosten voor de analyse van de economische en vermogenssituatie in de jaren 1994-1999, de uitwerking van het herstructureringsproject, de uitwerking van de begrotingen tot 2005, de technisch-administratieve assistentie die nodig is om de in het project voorziene steunmaatregelen ten uitvoer te leggen, het mentorschap ten aanzien van de uitgevoerde handelingen en de beoordeling van eventuele corrigerende maatregelen. Wat de kwantificatie van de kosten voor advies en mentorschap en de congruentie van het bedrag betreft, verwijst Italië naar het decreet van de President van de Republiek van 10 oktober 1994 n. 645, waarin de vergoedingen voor professionele prestaties van accountants zijn vastgesteld.

IV.   BEOORDELING VAN DE STEUN

(33)

Ingevolge artikel 87, lid 1, van het Verdrag zijn steunmaatregelen van de Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(34)

De steun in kwestie valt onder deze definitie, in de zin dat hij een economisch voordeel verschaft aan een bepaalde onderneming, met (regionale) staatsmiddelen wordt bekostigd en in staat is het handelsverkeer te beïnvloeden, gezien de positie van Italië in de wijnsector (Italië is de tweede wijnproducent van de Europese Unie en heeft in 1998 32 % van de communautaire productie gerealiseerd).

(35)

In afwijking daarvan kunnen dergelijke maatregelen echter in de gevallen aangeduid in artikel 87, lid 2 en lid 3, van het Verdrag als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd.

(36)

In het onderhavige geval is enkel de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c) van toepassing, op grond waarvan steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

(37)

Om een beroep te kunnen doen op de bovenstaande afwijking, rekening houdend met de aard daarvan, moet de betreffende steun in overeenstemming zijn met de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Richtsnoeren.

(38)

In de Richtsnoeren zijn de volgende algemene voorwaarden vastgesteld voor de goedkeuring van de herstructureringssteun:

a)

de onderneming moet als een onderneming in moeilijkheden kunnen worden beschouwd;

b)

er dient een herstructureringsplan te worden gepresenteerd waarmee binnen een redelijk tijdsbestek de economisch-financiële levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming kan worden hersteld;

c)

er moeten maatregelen worden genomen waarmee de negatieve gevolgen voor de concurrenten kunnen worden gecompenseerd (compenserende maatregel);

d)

het bedrag en de intensiteit van de steun moeten tot het voor de uitvoering van de herstructurering strikt noodzakelijke minimum worden beperkt;

e)

de steun moet eenmalig zijn.

(39)

Uitgaande van de constatering dat er geen communautaire definitie bestaat van een onderneming in moeilijkheden (punt 4), wijzen de richtsnoeren erop dat, ter beoordeling van de reddings- en herstructureringssteun, een onderneming wordt geacht in moeilijkheden te verkeren wanneer zij niet in staat is, noch met haar eigen middelen, noch met middelen die haar eigenaren/aandeelhouders en haar schuldeisers bereid zijn in te brengen, haar verliezen, welke zonder steun van buitenaf op korte of middellange termijn vrijwel zeker tot haar faillissement zullen leiden, tot stilstand te brengen. De moeilijkheden van een onderneming blijken gewoonlijk uit toenemende verliezen, een dalende omzet, groeiende voorraden, overcapaciteit, een geringere kasstroom, een toenemende schuldenlast, toenemende rentelasten en een vermindering of een verdwijning van de waarde van de netto activa.

(40)

In het onderhavige geval waren de moeilijkheden van de onderneming al geconstateerd in het kader van een reddingssteunmaatregel (N 354/2000 goedgekeurd door de Commissie bij beschikking SG(2000) D/106283) op grond van de bij punt (14) van de onderhavige motivering aangeduide beoordelingsmethode, die een integraal deel vormt van de goedkeuringsbeschikking. De coöperatie was verklaard in moeilijkheden te verkeren op grond van de volgende criteria: financiële lasten/omzet, omzet/voorraden, vlottende activa-magazijn/passiva, bankkredieten op korte termijn/passiva.

(41)

Ondanks dat de reeds goedgekeurde reddingssteun en de herstructureringssteun die onderwerp van deze beschikking zijn aan een afzonderlijke beoordeling en goedkeuring worden onderworpen, wordt opgemerkt dat in het onderhavige geval de redding en herstructurering twee aspecten vormen van dezelfde ingreep, ook al functioneren ze verschillend (punt 9 van de richtsnoeren). De Commissie is derhalve van mening dat kan worden vastgesteld dat de onderneming in moeilijkheden verkeert (aangezien dit al eerder is geconstateerd).

(42)

Een nader onderzoek van de informatie die Italië heeft verschaft bevestigt deze conclusie. De break-even waar de Commissie twijfels over had, is een boekhoudkundig gegeven dat, in het onderhavige geval en afzonderlijk beschouwd, geen compleet beeld verschaft van de daadwerkelijke economisch-financiële soliditeit van de onderneming. In het geval van de Cooperativa Moderna blijkt de break-even het resultaat te zijn van een kunstmatig gegeven, dat behaald is doordat de leden een aanzienlijk deel van de verliezen op zich hebben genomen door een lagere vergoeding voor hun inbreng te accepteren (8), evenals doordat de afschrijvingen niet zijn gereserveerd, hetgeen – ook al laat de Italiaanse wet dit toe (9) – aangeeft dat de onderneming niet in staat is het normale vernieuwingsproces van de productiemiddelen te financieren met de eigen kasstroom.

(43)

Het bewijs dat de onderneming in moeilijkheden verkeert moet worden gezocht in de schulden op korte termijn en het gebrek aan liquide middelen, in combinatie met een daling van de omzet. Met een schuldenlast van 1 254 832 000 ITL (648 070 EUR) in 2000, een ernstig tekortschietend financieel beheer (– 238 951 430 ITL in 2000) (123 408 EUR) en een liquiditeitsratio van 0,555 in 2000, bij een dalende omzet, lijkt de Cooperativa Moderna niet in staat haar levensvatbaarheid met de eigen middelen of die van de leden, die overigens al meerdere malen hebben ingegrepen (met leningen en een lagere vergoeding voor de inbreng), te herstellen.

(44)

Voorwaarde voor de toekenning van steun is het uitvoeren van een herstructureringsplan, waarvan de looptijd zo kort mogelijk moet zijn, en dat binnen een redelijk tijdsbestek de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming dient te herstellen en te zijn gebaseerd op realistische veronderstellingen betreffende de toekomstige bedrijfsomstandigheden. Met name moet er een marktstudie worden uitgevoerd. De verbetering van de levensvatbaarheid komt voornamelijk tot stand door middel van interne saneringsmaatregelen. Een herstructurering dient de afstoting van de activiteiten te omvatten die zelfs na de herstructurering structureel verliesgevend zouden blijven. (punt 32 van de Richtsnoeren).

(45)

De Italiaanse autoriteiten hebben een herstructureringsplan voorgelegd compleet met een marktstudie en de beoordeling van de vooruitzichten van de coöperatie met en zonder staatsbijdrage van 900 000 000 ITL.

(46)

Het in punt 15 van de onderhavige motivering beschreven herstructureringsplan dat een periode van drie jaar beslaat geeft de redenen aan van de bedrijfscrisis en voorziet in een aantal interne maatregelen tot herstel van de levensvatbaarheid.

(47)

De voorziene maatregelen zijn:

a)

het omschakelen van een deel van de wijngaarden naar de productie van druiven voor wijn met gecontroleerde oorsprongsbenaming (Verdicchio en Rosso Conero), die volgens de marktstudie interessante commerciële vooruitzichten hebben, met overheidsbijdrage;

b)

het aanleggen (in uitvoering) van 10,5 hectare wijngaarden voor wijn met gecontroleerde oorsprongsbenaming (op grond van aanplantingsrechten);

c)

de aankoop van een druivenplukmachine om de productie te automatiseren en de kosten te verlagen.

(48)

De Commissie had twijfels over de subsidiabiliteit van investeringen in werktuigen die niet onmisbaar lijken om de levensvatbaarheid te herstellen (de druivenplukmachine). Een nader onderzoek van de toegestuurde informatie heeft echter aangetoond dat de mechanisatie van de productie een sleutelelement vormt voor het herstellen van de levensvatbaarheid van het bedrijf. Volgens de door Italië verstrekte berekeningen houdt de aankoop van de machines in kwestie een jaarlijkse besparing in van 185 000 000 ITL bij het beheer van de wijngaarden, waarvan 80 % voorkomt uit de bruto verkoopbare productie van de coöperatie, zonder een toename van de productie met zich mee te brengen.

(49)

Italië heeft toegezegd de capaciteit van de wijnproductie met 16 % te verlagen voor een periode van 5 jaar. De Commissie had twijfels over de bewering van Italië dat deze beperking geen substantiële vermindering van de verkoopopbrengst tot gevolg zou hebben. Een nader onderzoek van de door Italië voorgelegde tabellen (punten 50 en 51 van de onderhavige motivering) heeft echter de theorie bevestigd dat de omschakeling naar druivenrassen voor wijnen met een gecontroleerde oorsprongsbenaming (Verdicchio superiore, Verdicchio riserva, Verdicchio passito) die meer opbrengen op de markt, grotere inkomsten tot gevolg heeft, die de voorziene beperking van de productiecapaciteit grotendeels compenseren. De voorziene beperking van de productiecapaciteit verhindert het herstellen van de levensvatbaarheid dus niet.

(50)

Berekening verkoopopbrengst zonder beperking productiecapaciteit:

Druivenras

ha

t/ha

Productiecapaciteit

Max./t

Prijs

€/kwintaal

Totale waarde

Verdicchio Castelli Jesi

0,62

14,00

8,7

42,09

3 653,52

Verdicchio Castelli Jesi

99,00

14,00

1 386,0

46,48

644 228,34

Verdicchio Superiore

0,00

11,00

0,0

50,61

0,00

Verdicchio Riserva

0,00

11,00

0,0

61,97

0,00

Verdicchio Passito

0,00

11,00

0,0

103,29

0,0

Rosso Conero doc riserva

2,22

14,00

31,1

87,80

27 287,52

Esino rosso

8,96

15,00

134,4

33,31

44 770,62

Marche IGT wit

4,89

18,00

88,0

20,66

18 183,41

Marche IGT rood

1,44

18,00

25,9

22,21

5 756,22

TOTAAL

117,13

14,29

1 674,1

 

743 879,62

Totaal ITL

 

 

 

 

1 440 351 800

(51)

Berekening verkoopopbrengst met beperking productiecapaciteit:

Druivenras

ha

t/ha

Productiecapaciteit

Max./t

Prijs

€/kwintaal

Totale waarde

Verdicchio Castelli Jesi

0,62

12,32

7,6

42,09

3 215,10

Verdicchio Castelli Jesi

59,00

12,60

743,4

46,48

345 540,65

Verdicchio Superiore

20,00

10,45

209,0

50,61

105 780,70

Verdicchio Riserva

15,00

10,45

156,8

61,97

97 145,54

Verdicchio Passito

5,00

9,22

46,1

103,29

47 607,00

Rosso Conero doc riserva

9,18

12,60

115,7

87,80

101 553,81

Esino rosso

2,00

12,60

25,2

33,31

8 394,49

Marche IGT wit

4,89

16,20

79,2

20,66

16 365,07

Marche IGT rood

1,44

16,20

23,3

22,21

5 180,60

TOTAAL

117,13

12,01

1 406,3

 

730 782,97

Variatie

 

 

 

 

–1,76 %

(52)

Punt 32 van de Richtsnoeren bepaalt dat een herstructurering de afstoting van de activiteiten dient te omvatten die zelfs na de herstructurering structureel verliesgevend zouden blijven. In het onderhavige geval zijn er geen producties die structureel verliesgevend zijn, aangezien de moeilijkheden van de onderneming voornamelijk van financiële aard zijn, en de coöperatie met de aankoop van de betreffende werktuigen de rendabiliteitsmarges betreffende de wijnbouw kan vergroten. Het herstructureringsplan is dus niet in strijd met het vereiste van de Richtsnoeren.

(53)

Op grond van de punten 35-39 van de Richtsnoeren moeten er maatregelen worden genomen om de negatieve gevolgen van de steun voor concurrenten zo veel mogelijk te beperken, vaak door beperking van de aanwezigheid van de onderneming op de betreffende markt (compenserende maatregel). De wijze waarop dit algemene principe op de agrarische sector wordt toegepast is gespecificeerd in hoofdstuk 5 van de richtsnoeren. Aangezien in de landbouwsector ook steun van zeer beperkte omvang de concurrentie kan vervalsen, eist de Commissie een compenserende maatregel van alle begunstigden van de herstructureringssteun in de vorm van een beperking van de capaciteit. In het geval van primaire productie, is een capaciteitsvermindering of sluiting van minimaal vijf jaar voorzien.

(54)

Bij maatregelen die bedoeld zijn voor specifieke producten of ondernemers, moet de vermindering van de productiecapaciteit in principe 16 % bedragen van de capaciteit waarvoor de herstructureringssteun is toegekend, teruggebracht tot 14 % in de steungebieden. In het onderhavige geval heeft Italië een vermindering voorzien van 16 % van de productiecapaciteit van het bedrijf voor een periode van 5 jaar. Aan deze voorwaarde is dus voldaan.

(55)

Op grond van punt 40 van de richtsnoeren moeten het bedrag en de intensiteit van de steun tot het voor de uitvoering van de herstructurering strikt noodzakelijke minimum worden beperkt, in samenhang met de financiële mogelijkheden van de onderneming. De begunstigden van de steun dienen met eigen middelen of door externe financiering tegen marktvoorwaarden, een belangrijke bijdrage te leveren aan het herstructureringsplan. Om mededingingsvervalsingen te beperken moet de steun in zodanige vorm worden verleend dat de onderneming niet de beschikking krijgt over extra middelen die zouden kunnen worden gebruikt voor agressieve, marktverstorende activiteiten die geen verband houden met het herstructureringsproces.

(56)

Bij het beoordelen of aan deze voorwaarde van de richtsnoeren is voldaan, heeft de Commissie rekening gehouden met de volgende elementen:

(57)

Het herstructureringsplan zal de volgende overheidsbijdragen genieten:

900 000 000 ITL (464 810 EUR) als kapitaalsubsidie, plus

160 000 000 ITL (€ 82 630 EUR) voor het aanplanten van de wijngaarden (40 % van de subsidiabele kosten).

(58)

Een deel van de 900 000 000 ITL zal de reële reeds gemaakte kosten gaan dekken (verliezen door slechte weersomstandigheden, verlieslijdende investeringen, niet-gereserveerde afschrijvingen), en een deel zal worden gebruikt in het kader van het herstructureringsplan (kosten voor mentorschap en bijdrage voor de aankoop van werktuigen). De steun blijft voornamelijk beperkt tot het voldoen van de schulden van het bedrijf en het financieren van investeringen die noodzakelijk zijn voor de herstructurering.

(59)

Op grond van het door het bedrijf gepresenteerde bedrijfsplan zal in de boekjaren nadat de herstructurering heeft plaatsgevonden geen dusdanige kasstroom ontstaan, dat het bedrijf agressieve activiteiten kan uitvoeren welke geen rechtstreeks verband houden met de in het herstructureringsplan voorziene investeringen. Daarnaast garanderen de beperkte omvang van het bedrijf en zijn bescheiden belang in de wijnsector van de regio (0,38 % van de regionale productie) dat de steun een verwaarloosbaar effect zal hebben op de concurrentie.

(60)

Wat het mentorschap betreft, hebben de door Italië verstrekte toelichtingen (zie punt 32 van de onderhavige motivering) de Commissie overtuigd van de congruentie van de voorziene bedragen, en alle twijfel weggenomen over de eventuele steun aan de coöperatie Moncaro, die is aangesteld om de betreffende diensten te verlenen.

(61)

Wat de bijdrage van de coöperatie en zijn leden aan het herstructureringsplan betreft, moet worden opgemerkt dat minstens 50 % van de investeringen die in het herstructureringsplan zijn voorzien door de coöperatie zelf zal worden gefinancierd. Om de noodzakelijke middelen te creëren hebben de leden het maatschappelijk kapitaal in 2000 verhoogd met 100 000 000 ITL en aan de coöperatie een lening bevestigd van 500 000 000 ITL. Het betreffende vereiste in de richtsnoeren kan dus als voldaan worden beschouwd.

(62)

Punt 48 van de Richtsnoeren bepaalt dat de reddingssteun slechts eenmaal mag worden verleend. Italië heeft bevestigd dit beginsel in acht te nemen.

5.   CONCLUSIES

(63)

De maatregel is in overeenstemming met de Communautaire Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De staatssteun ten bedrage van 900 000 000 ITL die Italië voornemens is uit te voeren (464 810 EUR) ten behoeve van Cooperativa Agricola Moderna, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Deze maatregel mag derhalve ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 6 oktober 2004.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 251 van 18.1.2002, blz. 3.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Brief SG (2000) D/106283 van 14.8.2000.

(4)  PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.

(5)  Studie Ismea-Nielsen.

(6)  Marktonderzoek voor Associazione Produttori Vini Pregiati ASSIVIP.

(7)  Bij de berekening van het bedrag van 776 432 609 ITL (400 994 EUR), dat niet als passieve post uit de jaarrekening van het bedrijf kan worden opgemaakt, werd rekening gehouden met het feit dat:

a)

in de laatste vijf jaar voor de door de leden ingebrachte grond een lagere waarde is betaald dan de marktwaarde, met een feitelijk verlies van 434 233 484 ITL (224 262,88 EUR) dat door de leden is gedragen;

b)

de coöperatie, om te garanderen dat het geleverde werk zou worden betaald volgens de vigerende overeenkomsten, ervan heeft afgezien 50 % van de afschrijvingskosten voor de machines, werktuigen en grondverbetering te reserveren, voor een totaal van 375 911 000 ITL (194 142 EUR) over vijf jaar.

(8)  50 % van de marktprijs, zoals opgemerkt door het Prijzenobservatorium dat is gepubliceerd in het tijdschrift Terra e Vita n. 2 van 2002.

(9)  DM 29/10/74 en DM 31/12/88.


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/25


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2005

betreffende de steunregeling die door Italië is uitgevoerd voor de hervorming van opleidingsinstituten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 429)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/225/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, inzonderheid op artikel 62, lid 1, onder a),

Gelet op besluit C(2003)793 def. (1), waarin de Commissie besloot de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van steunmaatregel C22/2003 (ex NN168/2002) in te leiden,

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 27 mei 2002 (op 31 mei 2002 ingeschreven onder nummer A/14263), ontving de Commissie een klacht betreffende besluit nr. 57-5400 van het regionale bestuur van de regio Piemonte van 25 februari 2002.

(2)

Een verzoek om inlichtingen werd bij brief D/55115 van 13 september 2002 aan de Italiaanse autoriteiten gericht. De klager, die bij brief van de Commissie D/55127 van 16 september 2002 in kennis was gesteld van de stappen die naar aanleiding van de klacht zijn ondernomen, verstrekte aanvullende inlichtingen bij brief A/38090 van 5 november 2002.

(3)

De Italiaanse autoriteiten antwoordden bij brief nr. 12998 van 24 oktober 2002 (op 8 november 2002 ingeschreven onder nummer A/38204)..

(4)

Bij brief van 21 maart 2003 (SG(2003)D/229057) deelde de Commissie Italië mede dat zij had besloten de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van hogervermelde steunregeling, die niet alleen in de regio Piemonte maar in bijna het gehele land wordt toegepast.

(5)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (2). De Commissie verzocht de belanghebbenden hun opmerkingen kenbaar te maken.

(6)

Bij brief van 6 juni 2003 (A/33954) ontving de Commissie opmerkingen van belanghebbenden. Deze werden bij brief D/55630 van 4 september 2003 aan Italië toegezonden. Bij brief A/37007 van 10 oktober 2003 verzocht Italië om verlenging van de termijn voor het antwoord. Bij brief A/37736 van 11 november 2003 zond Italië zijn opmerkingen aan de Commissie.

(7)

Na een bijeenkomst tussen de Italiaanse autoriteiten en de diensten van de Commissie, die op 16 april 2003 plaatsvond, zond Italië bij brief A/34148 van 13 juni 2003 zijn opmerkingen over de inleiding van de procedure.

(8)

Bij brief van 18 december 2003 (D/58151) verzocht de Commissie Italië om nadere inlichtingen.

(9)

De Italiaanse autoriteiten verzochten bij brief A/31204 van 19 februari 2004 om verlenging van de termijn, welke door de Commissie bij brief D/51435 van 26 februari 2004 is verleend, en hebben de gevraagde gegevens verschaft bij brief A/32487 van 7 april 2004 en brief A/32628 van 14 april 2004.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

(10)

Volgens de klager zou onrechtmatige steun zijn verleend aan een aantal opleidingsinstituten in de regio Piemonte, overeenkomstig besluit nr. 57-5400 van het regionaal bestuur van Piemonte van 25 februari 2002 dat in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag ten uitvoer zou zijn gelegd.

(11)

Uit de documentatie die bij het antwoord van de Italiaanse autoriteiten op het verzoek van de Commissie om nadere inlichtingen was gevoegd (A/38204) blijkt dat besluit nr. 57-5400/2002, dat aan de oorsprong van de klacht lag, de uitvoeringsmaatregel van de regio Piemonte vormt van ministerieel decreet nr. 173/2001 (hierna „het decreet”), en met name van subprogramma A „steun voor de dekking van lasten uit het verleden”.

(12)

Met de steun die in het kader van subprogramma A wordt verleend wordt hoofdzakelijk beoogd de opleidingsinstituten van hun lasten van het verleden te bevrijden, ongeacht of het financiële lasten of loonkosten betreft. De steun wordt verstrekt in de vorm van een niet-terugvorderbare subsidie. Deze kan ten goede komen aan opleidingsinstituten met winstoogmerk of zonder winstoogmerk; grote ondernemingen zijn niet uitgesloten.

(13)

Het decreet voorziet ook in andere subprogramma's, en wel als volgt:

a)

„maatregelen tot stimulering van het vrijwillig vertrek van personeel;”

b)

„aanpassing van gebouwen en uitrusting aan de verplichte veiligheidsnormen en voor de verbetering van de toegang voor gehandicapten”.

c)

„verbetering van informatiemateriaal”

d)

„opleiding van de opleiders om aan de vereisten inzake erkenning te voldoen”.

(14)

De Italiaanse autoriteiten bevestigen in hun brief A/38204 van 8 november 2002 dat de steun in kwestie wordt verleend via het nationale fonds, voor een totaalbedrag van 180 miljard ITL (ongeveer 93 miljoen EUR), dat op grond van genoemd decreet over de Italiaanse regio's wordt verdeeld. Artikel 118, lid 9, van dit decreet, dat de uitvoeringsbepaling vormt van wet nr. 388 van 23 december 2000, „Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriannaule dello Stato (legge finanziaria 2001)” (hierna „wet nr. 388/2000”), bevat de bepalingen inzake de hervorming van de Italiaanse opleidingsinstituten met het oog op hun erkenning.

(15)

In dezelfde brief wijzen de Italiaanse autoriteiten erop dat de hogervermelde steun niet wordt verondersteld staatssteun te vormen, omdat deze naar hun mening ter ondersteuning van niet-marktondersteunende activiteiten van algemeen belang is bedoeld.

(16)

Italië merkte voorts op dat het in te voeren erkenningssysteem door de overeenkomst van mei 2000 tussen de centrale regering en de Italiaanse regio's overeenkomstig de bepaling van artikel 17 van wet nr. 196 van 24 juni 1997 (hierna: „wet nr. 196/97”) althans de facto verbonden is met de hervorming van de opleidingsinstituten. Deze formulering is bevestigd door artikel 118, lid 9 van wet nr. 388/2000 en uitgevoerd door het decreet.

(17)

Volgens Italië was de subsidiëring van opleidingsinstituten bedoeld om de gebreken in de organisatie van de begunstigden, die eventueel het welslagen van het erkenningsproces in gevaar konden brengen, te elimineren. In feite mogen erkende opleidingsinstituten in beginsel pas sinds juli 2003 opleidingsactiviteiten organiseren die met staatsmiddelen worden gefinancierd.

(18)

Anderzijds mochten de opleidingsinstituten sedert 1997 al „particuliere” opleiding verschaffen - dat wil zeggen marktondersteunende diensten op het gebied van opleiding op basis van concurrentie – in aansluiting op de ontwikkeling van het desbetreffende nationale regelgevingskader (te weten het „pacchetto Treu”; nationale wet nr. 144/99 en de overeenkomst van maart 2000 tussen de centrale regering en de regio's) en in een aantal gevallen hebben zij dit ook daadwerkelijk gedaan.

(19)

Niettemin zou volgens Italië de maatregel in kwestie geen concurrentievoordeel hebben opgeleverd, aangezien deze bestemd is om de ervaring en de knowhow van de „historische” instituten te behouden (een van de voorwaarden om voor steun in aanmerking te komen is bijvoorbeeld dat er met de overheidsinstanties die voor de financiering zorgen afspraken zijn die minstens 3 tot 5 jaar gelden) en was deze in die fase noodzakelijk om ervoor te zorgen dat deze instituten voldeden aan de voor erkenning gestelde eisen, zodat zij hun opleidingsactiviteiten in een geliberaliseerde markt kunnen voortzetten. Bovendien zouden deze organisaties, die hun activiteiten in de meeste gevallen op plaatselijk (subregionaal) niveau verdichten, de handel onmogelijk ongunstig kunnen beïnvloeden.

(20)

Wat de tenuitvoerlegging van de maatregel in kwestie op landelijk niveau betreft, hebben, volgens de door Italië verstrekte gegevens, de regio's Friuli Venezia Giulia, Sicilië en Campanië de regeling niet toegepast; Sardinië en de autonome provincie Trento hebben de maatregel op basis van Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (3), (hierna de minimis-verordening) uitgevoerd. De regio's Toscane en Umbrië hebben na de inleiding van de onderhavige procedure voor dezelfde oplossing gekozen. Alleen aan de provincie Bolzano is geen financiering uit hoofde van het decreet toegekend; derhalve heeft deze provincie de maatregel niet uitgevoerd. Andere regio's hebben de subprogramma's in kwestie slechts ten dele uitgevoerd.

III.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(21)

De Commissie heeft allereerst opgemerkt dat alleen opleidingsinstituten de steun ontvingen, welke werd verleend uit een fonds dat speciaal hiervoor door een nationale wet was ingesteld. Bovendien zijn deze instituten geselecteerd op basis van door de regio's vastgestelde specifieke criteria; derhalve werd geoordeeld dat de maatregel in kwestie selectief was en dat er gebruik van overheidsmiddelen mee gemoeid was.

(22)

Ten tweede betwijfelde de Commissie ten zeerste of beroepsopleiding als geheel kan worden beschouwd als een niet-marktondersteunende activiteit van algemeen belang, zoals aanvankelijk door de Italiaanse autoriteiten werd betoogd. In dit verband stelde zij dat deze bijdragen de financiële situatie van de begunstigden van de steun konden verbeteren aangezien deze de kosten verminderen die de begunstigden normaal gesproken alleen moesten dragen.

(23)

Tenslotte kon, ondanks het feit dat opleiding waarschijnlijk slechts in beperkte mate het voorwerp van intracommunautaire handel uitmaakt, niet worden uitgesloten dat er op communautair niveau enkele opleidingsbedrijven actief zijn. Deze bedrijven zouden interesse kunnen hebben voor het betreden van de Italiaanse markt.

(24)

De Commissie is derhalve van oordeel dat de betrokken maatregel een steunmaatregel van de staat kan zijn in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(25)

Mocht de steun in kwestie als staatssteun worden beschouwd, dan zou deze op grond van de Verdragsbepalingen en de overige relevante Gemeenschapsregels moeten worden beoordeeld.

(26)

De Commissie heeft in dit verband gesteld dat slechts een gedeelte van de steun voor „aanpassing van gebouwen en uitrusting” voor een afwijking in aanmerking kon komen, voor zover dit gedeelte betrekking heeft op de extra kosten die verband houden met tewerkstelling van gehandicapte werknemers. Ook de steun voor „opleiding van de opleiders” zou voor een afwijking in aanmerking kunnen komen, voor zover wordt voldaan aan de criteria die zijn vastgelegd in Verordening (EG) van de Commissie nr. 68/2001 van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (4).

(27)

Alle andere subprogramma's daarentegen moesten volgens de Commissie, in die fase van het dossier, worden aangemerkt als exploitatiesteun in de ontheffing waarvan niet door het Verdrag wordt voorzien.

IV.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(28)

Opmerkingen van belanghebbenden heeft de Commissie alleen ontvangen van een Italiaans opleidingsinstituut die naar eigen zeggen minstens op nationaal vlak actief is en waarop de steunmaatregel in kwestie ook van toepassing is.

(29)

Hoewel deze organisatie van mening is dat de Italiaanse regelgeving inzake de toegang tot de opleidingsmarkt niet alleen voor Italiaanse bedrijven maar ook voor bedrijven in andere lidstaten geldt, wijst zij er ook op dat de operationele eenheden van de opleidingsorganisaties, om belast te worden met het verstrekken van opleiding die met overheidsmiddelen wordt gefinancierd, bij de eerder verrichte activiteiten volgens door de regio's vastgestelde criteria een bepaald niveau van efficiëntie moeten hebben bereikt en nauw betrokken moeten zijn bij het sociale klimaat en het ondernemingsklimaat. Om deze reden had tot dusverre geen enkel buitenlands opleidingsinstituut aan de gestelde voorwaarden kunnen voldoen.

V.   OPMERKINGEN VAN ITALIË

(30)

Volgens Italië heeft de steun in kwestie geen gevolgen voor het intracommunautaire handelsverkeer aangezien het erkenningssysteem, dat is gebaseerd op objectieve criteria die in de regionale uitvoeringsvoorschriften zijn vastgelegd, het vestigingsrecht van opleidingsagentschappen uit andere regio's of lidstaten geenszins belemmert of beperkt.

(31)

Bovendien zouden nieuwkomers volgens de Italiaanse autoriteiten geen schade ondervinden van de steun die wordt verleend aan de Italiaanse opleidingsinstituten die, naar wordt verondersteld, al moeite hebben om de eigen regio te bedienen, zoals blijkt uit de verliezen die zij hebben geleden en die de steunmaatregel in kwestie beoogde te compenseren. Derhalve zou volgens Italië met name de steun in de vorm van compensatie voor in het kader van opleidingsactiviteiten geleden verliezen, welke activiteiten aan de opleidingsinstituten waren opgedragen en die in het kader van het openbare onderwijsstelsel werden verricht, geen steun vormen in de zin van artikel 87, lid 1 van het EG-Verdrag.

(32)

Daarnaast zouden buitenlandse bedrijven er volgens Italië geen enkel belang bij hebben om de Italiaanse markt voor „openbare” opleiding te betreden, gelet op het gebrek aan rentabiliteit dat overigens wordt bewezen door de noodzaak van de steun in kwestie.

(33)

Tenslotte dient onrendabele beroepsopleiding, die met overheidsmiddelen wordt gefinancierd, niet rechtstreeks door de leerlingen wordt betaald en die wordt verschaft in het kader van het openbaar-onderwijsstelsel, naar de mening van de Italiaanse autoriteiten niet als marktondersteunende activiteit te worden beschouwd, met name in het licht van de jurisprudentie in de „zaak-Humbel” (5) en de „zaak-Wirth” (6).

(34)

De regio Piemonte erkent weliswaar dat de maatregel selectief is en het gebruik van overheidsmiddelen met zich meebrengt, doch ontkent dat deze enig voordeel met zich meebrengt of het intracommunautaire handelsverkeer beïnvloedt. Ten aanzien van het eerstgenoemde aspect is de regio van mening dat de verleende steun slechts compensatie vormde voor diensten die door de opleidingsinstituten zijn verleend, voor zover het opleiding in het kader van het openbaar onderwijs betrof. Wat het laatstgenoemde aspect betreft, is er naar de mening van de regio geen handelsverkeer op het gebied van opleidingsdiensten tussen lidstaten waarbij taal en het ontbreken van een band met het gebied in het buitenland de belangrijkste belemmeringen vormen. Daarentegen kan er volgens de regio wel een communautaire markt voor „particuliere” opleiding bestaan (dat wil zeggen commerciële opleidingsdiensten onder concurrentievoorwaarden).

(35)

In ieder geval zou volgens de regio voor nieuwe aanbieders uit deze maatregelen geen nadeel voortvloeien, aangezien zij niet de kosten zouden hebben gemaakt die de begunstigden van de steun in het verleden moesten dragen. En zelfs al zou dit voordeel worden aangetoond, dan zou het, volgens de regio Piemonte, slechts een vervalsing van een zuiver plaatselijke markt betreffen, zodat, naar haar mening, artikel 87, lid 1, niet van toepassing zou zijn.

VI.   BEOORDELING VAN DE STEUN

(36)

De onderzoek van de Commissie heeft betrekking op de steunregeling die wordt gevormd door de maatregelen in kwestie, en niet op afzonderlijke steun die aan bepaalde instellingen is verleend. Sinds de inleiding van de procedure zijn de twijfels van de Commissie ten aanzien van de steunregeling bij de Italiaanse autoriteiten genoegzaam bekend. Indien zij van mening waren geweest dat enkele specifieke gevallen op individuele basis beoordeeld hadden moeten worden, dan hadden zij de Commissie van hun specifieke kenmerken op de hoogte moeten brengen en alle voor een afzonderlijk onderzoek vereiste gegevens moeten verschaffen.

VI.1.   Bestaan van steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag

(37)

In artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag is bepaald dat steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(38)

De onderzochte steun wordt verleend in de vorm van een subsidie met overheidsmiddelen uit een fonds van 180 miljard ITL (circa 93 miljoen EUR) dat specifiek door een nationale regel in het leven is geroepen en onder bijna alle Italiaanse regio's wordt verdeeld, zoals uit de bijlage bij ministerieel decreet 173/2001 blijkt. Aan de voorwaarde van het gebruik van staatsmiddelen is derhalve voldaan.

(39)

Alleen opleidingsinstituten ontvangen middelen uit hoofde van de regeling. Deze worden op regionaal niveau geselecteerd, rekening houdend met de beschikbare middelen en met eventuele aanvullende criteria die zijn afgestemd op iedere Italiaanse regio: derhalve heeft de maatregel een dubbel selectieve werking.

(40)

De aanwezigheid van selectiviteit en van staatsmiddelen is bovendien door de Italiaanse autoriteiten in hun opmerkingen bevestigd.

VI.1.1.   Aanwezigheid van economische activiteit

(41)

Allereerst moet worden onderstreept dat, over het algemeen, het begrip onderneming in de context van het concurrentierecht zoals dit uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie (7) voortvloeit, iedere entiteit bestrijkt die een economische activiteit uitoefent, los van haar rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld zonder winstoogmerk), de omvang of de wijze van haar financiering, en dat iedere activiteit die erin bestaat goederen of diensten op een bepaalde markt aan te bieden, als economische activiteit geldt.

(42)

Deze mening werd ook geuit in de mededelingen van de Commissie van 1996 (8) en 2000 (9) over de diensten van algemeen belang in Europa, en in het verslag van de Commissie over de Europese Raad van Laken (10).

(43)

Wat met name het onderscheid betreft tussen diensten van economische aard en diensten van niet-economische aard is onlangs door de Commissie onderstreept (zie met name punt 44 van het Groenboek over diensten van algemeen belang (11), dat onder andere wordt genoemd in het Witboek over hetzelfde onderwerp (12) dat iedere activiteit die bestaat in het aanbieden van goederen of diensten op een bepaalde markt een economische activiteit is. Economische en niet-economische diensten kunnen derhalve binnen dezelfde sector naast elkaar bestaan en soms zelfs door dezelfde organisatie worden verstrekt. De regels betreffende interne markt, concurrentie en staatssteun zijn op eerstgenoemde van toepassing.

(44)

De regels inzake interne markt en concurrentie gelden daarentegen niet voor niet-economische activiteiten en hebben derhalve geen gevolgen voor diensten van algemeen belang, in zoverre dat deze diensten daadwerkelijk niet-economische activiteiten zijn. Wat het onderwijs op nationaal niveau betreft, stelde het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest-Humbel dat de staat bij de organisatie en de handhaving van een dergelijk stelsel niet de bedoeling heeft tegen vergoeding werkzaamheden te verrichten doch ten behoeve van de bevolking zijn sociale, culturele en opvoedkundige taak vervult (13).

(45)

Het arrest-Humbel stipuleert met name dat cursussen die in het kader van het nationale onderwijsstelsel aan een technisch instituut worden gegeven, niet als „diensten” in de zin van artikel 50 van het EG-Verdrag kunnen worden aangemerkt. In de eerste paragraaf van dit artikel wordt bepaald dat alleen dienstverrichtingen welke gewoonlijk tegen vergoeding geschieden in de zin van het Verdrag als diensten worden beschouwd.

(46)

Het arrest Wirth (14) bevestigt de conclusies van het Hof van Justitie in de zaak-Humbel volgens welke het wezenlijke kenmerk van de vergoeding hierin bestaat dat zij de economische tegenprestatie voor de betrokken dienst vormt en gewoonlijk door de dienstverrichter en degene te wiens behoeve de dienst wordt verricht in onderling overleg wordt vastgesteld. In hetzelfde arrest overweegt het Hof dat dit kenmerk ontbreekt bij cursussen gegeven in het kader van het nationale onderwijsstelsel.

(47)

Meer in het algemeen zijn, overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie, talrijke activiteiten welke worden verricht door organisaties die voornamelijk sociale functies uitoefenen, die geen winstoogmerk hebben en die niet beogen industriële of commerciële activiteiten te verrichten, normaal gesproken uitgesloten van de toepassing van de Gemeenschapsregels op het gebied van concurrentie en interne markt (15).

(48)

In de voorliggende zaak blijkt uit de door Italië verstrekte gegevens dat de door de betrokken opleidingsinstituten verrichte activiteit dubbel was. Enerzijds zorgden zij voor de verrichting van voor particulieren bestemde opleidingsdiensten met een sociaal oogmerk die aan hen waren toevertrouwd, en die van het openbaar-onderwijsstelsel deel uitmaakten en die door de staat of de regio's louter op basis van de vergoeding van bepaalde subsidiabele kosten werden gefinancierd. Anderzijds konden zij marktondersteunende activiteiten op opleidingsgebied uitoefenen, die zowel voor bedrijven en hun werknemers als voor particulieren waren bestemd, en hebben zij dit in talrijke gevallen ook gedaan. Daarom hebben de Italiaanse autoriteiten aan de ontvangers van de steun de verplichting opgelegd voor beide activiteiten een gescheiden boekhouding te voeren.

(49)

Men kan derhalve van mening zijn dat het eerste soort dienstverrichting geen economische activiteit inhoudt. Daaruit zou volgen dat op de activiteit in kwestie de regels inzake concurrentie en interne markt niet van toepassing zijn en dat deze derhalve niet binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag valt.

(50)

Niettemin merkt de Commissie op dat ook recente rechtspraak laat zien dat het begrip economische activiteit een evoluerend begrip is dat ten dele aan de politieke keuzes van iedere lidstaat is gekoppeld. De lidstaten kunnen beslissen sommige taken die van oudsher als onderdeel van de soevereine bevoegdheden van de staten werden beschouwd, aan enkele ondernemingen over te dragen. De lidstaten kunnen ook de voorwaarden scheppen die nodig zijn om het bestaan van een markt te waarborgen voor een product of een dienst die anders niet zou bestaan. Deze interventie heeft tot gevolg dat de activiteiten in kwestie een economisch karakter krijgen en binnen de werkingssfeer van de concurrentieregels vallen.

(51)

Het Hof heeft er bijvoorbeeld op gewezen dat ziekenvervoer een activiteit is die door verscheidene marktdeelnemers op de markt voor vervoer van spoedgevallen en ziekenvervoer tegen vergoeding wordt aangeboden. In de zaak die aan het Hof van Justitie was voorgelegd werden deze diensten door organisaties zonder winstoogmerk verleend. Het Hof herinnerde er niettemin aan dat dit kenmerk niet van dien aard is dat de indeling als onderneming in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag in gevallen waarin deze organisaties tevens een economische activiteit uitoefenen, kan worden uitgesloten (16).

(52)

Het Hof stelde voorts dat de vervaardiging binnen een ziekenhuis van een substantie die in het kader van een medische dienstverrichting wordt gebruikt, een economische activiteit vormt. Het feit dat deze dienst niet rechtstreeks door de patiënt wordt betaald, doch met openbare middelen wordt gefinancierd, verandert niets aan de indeling ervan als economische activiteit (17).

(53)

Deze benadering is in twee andere arresten van het Hof (18) bevestigd, waarin een aantal lidstaten betoogde dat medische diensten geen economische activiteit zijn omdat patiënten die in een ziekenhuis worden behandeld niet noodzakelijkerwijs voor de aan hen verleende diensten betalen. Het Hof oordeelde dat medische handelingen economische activiteiten zijn, los van de vraag of de diensten niet rechtstreeks door de patiënt behoeven te worden betaald maar door de overheid of door de ziekenfondsen worden betaald.

(54)

Bovendien sluit de aanwezigheid van een element van solidariteit niet noodzakelijkerwijs de mogelijkheid van een activiteit met winstoogmerk uit. Sommige marktdeelnemers kunnen, met het oog op de andere voordelen die zij kunnen verkrijgen door de sector in kwestie te betreden, bereid zijn om met deze solidariteitsaspecten rekening te houden. Organisaties zonder winstoogmerk kunnen, daarentegen, concurreren met bedrijven met winstoogmerk en kunnen derhalve ondernemingen in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag zijn.

(55)

De Commissie kan daarom niet uitsluiten dat bepaalde activiteiten die door de opleidingsinstituten worden verricht, zelfs wanneer het in het kader van het openbare onderwijsstelsel verstrekte opleiding betreft, als economische activiteiten moeten worden aangemerkt.

(56)

In het laatstgenoemde geval zou artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag van toepassing zijn, dat bepalingen bevat over ondernemingen die zijn belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang. In genoemd artikel wordt bepaald dat voor deze ondernemingen de regels van het EG-Verdrag gelden, met name de concurrentieregels, in zoverre de toepassing daarvan het vervullen van aan hen opgedragen bijzondere taken in feite noch in rechte belemmert. Voorts wordt daarin gestipuleerd dat de ontwikkeling van het handelsverkeer niet mag worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap.

(57)

Aangezien aan de opleidingsinstituten een openbaredienstopdracht is toevertrouwd, in het kader van de desbetreffende nationale en regionale voorschriften, door middel van bindende rechtsinstrumenten, d.w.z. de tussen de Italiaanse regio's en de opleidingsinstituten gesloten overeenkomsten, en dat er geen risico van overcompensatie bestond aangezien de steun dan het bedrag van de relevante kosten niet kon overschrijden, kan een afwijking overeenkomstig artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag worden toegestaan.

(58)

De Commissie komt daarentegen tot de conclusie dat de aanwezigheid van een economische activiteit voldoende is aangetoond voor het tweede soort activiteit dat in punt 48 worden beschreven, op basis van door de Italiaanse autoriteiten zelf verstrekte gegevens.

VI.1.2.   Concurrentievervalsing en gevolgen voor het handelsverkeer

(59)

Om binnen de werkingssfeer van artikel 87 te vallen moet steun de concurrentie vervalsen of dreigen te vervalsen, voor zover het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig wordt beïnvloed. Met betrekking tot staatssteun zijn deze twee voorwaarden dikwijls met elkaar verbonden.

(60)

Wat met name de intracommunautaire handel betreft, heeft het Gerecht van eerste aanleg (19) eraan herinnerd dat wanneer financiële steun de positie van een onderneming versterkt in vergelijking met andere ondernemingen die op de communautaire markt concurreren, deze markt wordt beïnvloed. Dit is het geval wanneer de door de steun begunstigde onderneming actief aan de handel tussen lidstaten deelneemt of aan contracten deelneemt die uit aanbestedingsprocedures in verscheidene lidstaten voortvloeien.

(61)

Daarnaast kan steun ook van dien aard zijn dat deze de handel tussen lidstaten ongunstig beïnvloedt, ook indien de begunstigde onderneming, die met ondernemingen uit andere lidstaten concurreert, niet zelf aan grensoverschrijdende activiteiten deelneemt. Wanneer een lidstaat aan een onderneming steun verleent, dan kan dit het binnenlandse aanbod stabiliseren of verhogen, met als gevolg dat de kansen voor in andere landen gevestigde ondernemingen om hun diensten op de markt van die lidstaat aan te bieden, worden verminderd.

(62)

Dientengevolge is noch de onmiddellijke betrokkenheid van de gesteunde bedrijven bij exportactiviteiten (20) noch het bestaan van een daadwerkelijke intracommunautaire handel in hetzelfde marktsegment vereist om de gevolgen voor het handelsverkeer te bewijzen. Bovendien kan noch uit het beperkte bedrag van de steun noch uit de relatief geringe omvang van de begunstigde a priori de conclusie worden getrokken dat het handelsverkeer niet ongunstig wordt beïnvloed.

(63)

In dit opzicht merkt de Commissie op dat in het hier onderzochte geval een aantal van de begunstigden actief is op ten minste regionaal of supraregionaal (soms nationaal) niveau en een aanzienlijke omzet heeft die hen naar wordt verondersteld in staat stelt de belemmeringen voor het aanbieden van diensten op het gebied van opleiding in de gehele communautaire markt te overwinnen. Daarnaast wijst de Commissie erop dat sommige begunstigden al in verscheidene landen actief zijn.

(64)

Zo heeft met name één ontvanger van de steun al activiteiten in een aantal lidstaten zoals België (4 vestigingen), Frankrijk (7 vestigingen), Duitsland (4 vestigingen) en het V.K. (1 vestiging), alsook in niet-lidstaten (Zwitserland) en niet-Europese landen (Argentinië). Deze is voorts partner in het internationale „Exemplo”-netwerk, dat uit 14 Europese opleidingsagentschappen bestaat en waarmee wordt beoogd een aantal doelstellingen te verwezenlijken zoals kennisdeling, benchmarking, samenwerking in het kader van communautaire projecten, ontwikkeling van een specifiek marktsegment voor elektronische handel en on-line opleiding.

(65)

Gelet op het bovenstaande komt de Commissie ten aanzien van de gevolgen voor de intracommunautaire handel tot de slotsom dat de maatregelen in kwestie als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag moeten worden aangemerkt, aangezien deze de handel tussen lidstaten daadwerkelijk ongunstig kunnen beïnvloeden.

VI.2.   Rechtmatigheid van de steun

(66)

De Commissie merkt op dat aan de verplichting van voorafgaande aanmelding overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag in dit geval niet is voldaan.

(67)

Aangezien hogervermelde regeling niet vooraf bij de Commissie is aangemeld ten aanzien van de verenigbaarheid ervan met de regels inzake staatssteun, is regeling in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag ten uitvoer gelegd. Deze is derhalve onwettig.

VI.3.   Verenigbaarheid van de steun met artikel 87 van het Verdrag

(68)

Het subprogramma „steun voor de dekking van lasten uit het verleden” zou in beginsel binnen de werkingssfeer van de de minimis-verordening (21) kunnen vallen, aangezien noch de van deze verordening uitgesloten sectoren, noch steun aan activiteiten die met de export verband houden of die van het gebruik van binnenlandse producten afhankelijk worden gemaakt, door de regeling in aanmerking worden genomen. Niettemin dient erop te worden gewezen dat het steunbedrag dikwijls het maximum van 100 000 EUR overschrijdt.

(69)

De Commissie blijft dan ook de mening toegedaan dat de onderzochte maatregel niet als verenigbaar met de de minimis-verordening kan worden beschouwd. Daarenboven hebben de Italiaanse autoriteiten zich er nooit op beroepen dat de regeling in kwestie als de minimis moest worden aangemerkt.

(70)

Aangezien het onderhavige subprogramma geen van de in artikel 4, lid 7, onder a) tot en met f) van de Verordening betreffende opleidingssteun (22) genoemde subsidiabele kosten in aanmerking neemt, kan ten aanzien hiervan geen afwijking overeenkomstig genoemde verordening gelden. Bovendien is deze door de Italiaanse autoriteiten zelf niet als opleidingssteun aangemerkt.

(71)

Wordt de steun op basis van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (23) beoordeeld, dan merkt de Commissie op dat in het subprogramma in kwestie noch in materiële noch in immateriële activa in investeringssteun is voorzien. Integendeel: de steun is alleen bedoeld om de lopende uitgaven te verminderen door de verlening van steun voor dekking van lasten uit het verleden. Het betreft hier exploitatiesteun waar de Commissie doorgaans veeleer afwijzend tegenover staat.

(72)

Met name kan het verlenen van exploitatiesteun, die geen enkel verband houdt met bijkomende kosten welke voortvloeien uit het vervullen van een openbaredienstopdracht, een daling met zich meebrengen van de algemene kosten die ondernemingen normaal gesproken zelf moeten dragen.

(73)

Inderdaad kan exploitatiesteun bij uitzondering en alleen in gebieden die voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a) in aanmerking komen, worden verleend, indien is voldaan aan de in punt 4.15 van de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (24) genoemde voorwaarden. In het onderhavige geval moet erop worden gewezen dat de relevante nationale regel ongewijzigd van toepassing is op het gehele grondgebied van de lidstaat en niet in enige differentiatie met het oog op het opheffen van regionale nadelen voorziet.

(74)

De Commissie is van oordeel dat de onderzochte regeling aan geen van bovengenoemde voorwaarden voldoet. Daarnaast hebben de Italiaanse autoriteiten zich met het oog op de eventuele verenigbaarheid noch op de verordening betreffende steun voor kleine en middelgrote ondernemingen, noch op de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen beroepen.

(75)

De steun in kwestie lijkt evenmin enige andere horizontale communautaire doelstelling overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag te bevorderen, zoals onderzoek en ontwikkeling, werkgelegenheid, milieu of redding en herstructurering, in de zin van de desbetreffende richtsnoeren, kaderregelingen en verordeningen.

(76)

De afwijking als bedoeld in artikel 87, lid 2, onder a) tot en met c) (25) van het EG-Verdrag is duidelijk niet van toepassing op dit geval. Dezelfde conclusie kan worden getrokken ten aanzien van de afwijkingen als bedoeld in artikel 87, lid 3, onder b) tot en met d) (26).

(77)

Op de subprogramma's „maatregelen tot stimulering van het vrijwillig vertrek van personeel” en „verbetering van informatiemateriaal” kan in grote lijnen dezelfde redenering worden toegepast als voor het subprogramma „steun voor dekking van lasten uit het verleden” werd gehanteerd.

(78)

De Commissie is namelijk van oordeel dat deze steun voor het merendeel als exploitatiesteun moet worden beschouwd en dat daarom geen ontheffing kan worden verleend.

(79)

Met name is zij van mening dat op steun ter stimulering van vrijwillig vertrek van personeel, die een niet gerechtvaardigd concurrentievoordeel lijkt te verschaffen in zoverre opleidingsinstituten die steun ontvangen hierdoor ten opzichte van hun concurrenten hun personeelskosten kunstmatig kunnen verlagen, noch in het licht van Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun (27), noch op grond van enige andere desbetreffende regel enigerlei ontheffing kan worden toegepast.

(80)

Evenmin komen uitgaven voor de verbetering van informatiemateriaal voor enige ontheffing in aanmerking, aangezien zij geen initiële investering vormen in de zin van de KMO-Verordening (28), noch een instrument voor de regionale ontwikkeling zijn in de zin van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (29).

(81)

Op steun voor de aanpassing van gebouwen en uitrusting aan de verplichte veiligheidsnormen kan, om de in de punten 68 tot en met 76 uiteengezette redenen, geen vrijstelling worden toegepast.

(82)

Daarentegen kan op het deel van de steun voor de aanpassing van gebouwen en uitrusting dat betrekking heeft op bijkomende kosten welke voortvloeien uit de tewerkstelling van gehandicapte werknemers overeenkomstig de Verordening betreffende werkgelegenheidssteun (30) mogelijk ontheffing worden toegepast.

(83)

Op dezelfde wijze kan steun in het kader van het subprogramma „opleiding van de opleiders” overeenkomstig de Verordening betreffende werkgelegenheidssteun onder een ontheffing vallen (31).

VII.   CONCLUSIES

(84)

Voor zover onder het openbaar-onderwijsstelsel vallende beroepsopleiding, welke aan particulieren wordt gegeven zoals wordt beschreven in de punten 44 tot en met 49 en zoals uit de gescheiden boekhouding voortvloeit, niet als een economische activiteit wordt beschouwd, valt steun die wordt verleend ten aanzien van met een dergelijke activiteit verbonden kosten niet onder de bepalingen van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en vormt deze derhalve geen staatssteun.

(85)

Wanneer, anderzijds, in het kader van het openbaar-onderwijsstelsel verrichte activiteiten als economische activiteiten worden aangemerkt, kan daarop volgens de ontwikkeling van het begrip economische activiteit zoals in de punten 50 tot en met 55 wordt beschreven een ontheffing als bedoeld in artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag worden toegepast.

(86)

Daarentegen voldoet steun voor kosten die door commerciële activiteiten zijn gegenereerd, aan alle voorwaarden om als staatssteun te worden beschouwd en derhalve valt deze onder de bepalingen van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(87)

De Commissie betreurt dat zij moet vaststellen dat, nadat de steunregeling voor de hervorming van de beroepsopleiding in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag is uitgevoerd, de regeling - voor zover deze staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1,van het EG-Verdrag - dientengevolge onwettig is.

(88)

De subprogramma's „aanpassing van gebouwen en uitrusting aan de verplichte veiligheidsnormen en voor de verbetering van de toegang voor gehandicapten”, voor het gedeelte dat betrekking heeft op bijkomende kosten welke voortvloeien uit de tewerkstelling van gehandicapte werknemers, en „opleiding van de opleiders om aan de vereisten inzake erkenning te voldoen” kunnen in aanmerking komen voor ontheffing overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun (32) respectievelijk Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (33).

(89)

De steun die is verleend voor de subprogramma's „steun voor de dekking van lasten uit het verleden”, „stimulering van het vrijwillig vertrek van personeel”, „aanpassing van gebouwen en uitrusting aan de verplichte veiligheidsnormen en voor de verbetering van de toegang voor gehandicapten”, is, voor het gedeelte dat betrekking heeft op de verplichte aanpassing aan de veiligheidsnormen, niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

(90)

De Commissie merkt op dat de de minimis-verordening (34) in beginsel op de maatregelen in kwestie van toepassing zou kunnen zijn, aangezien noch de sectoren die van de toepassing ervan zijn uitgesloten noch steun aan activiteiten die met de export verband houden of die van het gebruik van binnenlandse producten afhankelijk worden gemaakt onder de regeling vallen. Dientengevolge kan, aangezien aan alle in de de minimis-verordening vervatte voorwaarden is voldaan, en met name het maximumbedrag van 100 000 EUR in iedere relevante periode van drie jaar ten aanzien van iedere afzonderlijke begunstigde in acht is genomen, de in het kader van de onderzochte regeling verleende steun als de minimis steun worden aangemerkt en is artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag hier dus niet van toepassing.

(91)

De onderhavige beschikking betreffende de steunregeling in kwestie moet onverwijld worden toegepast. Volgens vaste praktijk van de Commissie moet steun die, overeenkomstig artikel 88 van het EG-Verdrag, onrechtmatig is verleend en onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, van de begunstigden worden teruggevorderd,. Deze beschikkingspraktijk is bevestigd door artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (35).

(92)

De Commissie wijst er bovendien op dat een beschikking inzake een steunregeling geen afbreuk doet aan de mogelijkheid dat afzonderlijke steunmaatregelen geen steun zijn (omdat individueel verleende steun onder de de minimis-regeling valt) of, geheel of gedeeltelijk, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, om redenen die betrekking hebben op het specifieke geval (bijvoorbeeld op grond van een vrijstellingsverordening).

(93)

Op grond van artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad omvat de op grond van een terugvorderingsbeschikking terug te vorderen steun rente tegen een door de Commissie vastgesteld passend percentage. De rente is betaalbaar vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun.

(94)

De rente wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (36).

(95)

Hiertoe gelast Italië de potentiële begunstigden van de regeling de steun binnen twee maanden vanaf deze beschikking met de in punt 94 nader bepaalde rente terug te betalen. Het totale bedrag moet uiterlijk aan het eind van het eerste boekjaar volgend op de datum van kennisgeving van deze beschikking volledig zijn teruggevorderd.

(96)

Italië verstrekt de Commissie de verlangde gegevens aan de hand van de als bijlage II aan deze beschikking gehechte vragenlijst, waarin een lijst van de steunontvangers is opgenomen en waarbij duidelijk wordt aangegeven welke maatregelen zijn gepland en al zijn genomen om de onrechtmatige steun onverwijld en daadwerkelijk terug te vorderen. Italië doet binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking alle bescheiden waarmee wordt gestaafd dat tegen de ontvangers van de onrechtmatige steun een terugvorderingsprocedure is ingeleid (zoals circulaires, terugvorderingsbevelen enz.) aan de Commissie toekomen.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De steun die door Italië in het kader van decreet nr. 173/2001 tot uitvoering van wet nr. 388/2000 is verleend ten aanzien van kosten in het kader van opleidingsactiviteiten voor particulieren, die, blijkens de gescheiden boekhouding die is gevoerd, deel uitmaken van het publieke onderwijsstelsel, valt niet binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en vormt geen staatssteun voorzover genoemde activiteiten geen economische activiteiten zijn.

2.   Voor de onder lid 1 genoemde steun, die is verleend voor activiteiten van economische aard die in het kader van het openbaar-onderwijsstelsel zijn verricht, kan de ontheffing van artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag worden toegestaan.

Artikel 2

1.   De steunregeling die door Italië is ingesteld bij decreet nr. 173/2001 tot uitvoering van wet nr. 388/2000, alsook de door de Italiaanse regio's vastgestelde uitvoeringsregels – in zoverre deze binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag valt, is onwettig omdat deze niet overeenkomstig 88, lid 3, van het EG-Verdrag vooraf bij de Commissie is aangemeld.

2.   De in lid 1 genoemde steunregeling is slechts verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wat de subprogramma's „aanpassing van gebouwen en uitrusting voor de verbetering van de toegang voor gehandicapten” en „opleiding van de opleiders” betreft.

3.   De steunregeling als bedoeld in lid 1 is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wat de subprogramma's „steun voor de dekking van lasten uit het verleden”, „maatregelen tot stimulering van het vrijwillig vertrek van personeel”, „verbetering van informatiemateriaal” en „aanpassing van gebouwen en uitrusting aan de verplichte veiligheidsnormen” betreft.

Artikel 3

1.   Italië neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 2, lid 3 bedoelde, onrechtmatig ter beschikking van de begunstigden gestelde steun van de begunstigden terug te vorderen.

2.   De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures voorzover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten.

3.   Het bedrag moet uiterlijk aan het eind van het eerste boekjaar volgend op de datum van kennisgeving van deze beschikking volledig zijn teruggevorderd.

4.   Over het terug te vorderen bedrag is rente verschuldigd vanaf de datum waarop de steun is verleend tot de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

5.   De rente wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie.

6.   Italië moet binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking de onrechtmatig verleende steun terugvorderen van alle in artikel 2, lid 3, genoemde begunstigden, vermeerderd met de rente.

Artikel 4

Italië deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking door middel van de vragenlijst in de bijlage mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Binnen dezelfde termijn doet Italië de Commissie alle documenten toekomen waaruit blijkt dat met de terugvorderingsprocedure tegen de begunstigden van de onrechtmatige steun een begin is gemaakt.

Artikel 5

De onderhavige beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2005.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 110 van 8.5.2003, blz. 8.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30

(4)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20. Verordening gewijzigd bij verordening (EG) nr. 363/2004 van 25 februari 2004 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 20).

(5)  Arrest van het Hof van Justitie van 27 september 1988, zaak C-263/86, Belgische staat tegen Humbel en Edel, Jurispr. 1988 blz. 5365 r.o. 9 tot en met 10 en 15 tot en met 18.

(6)  Arrest van het Hof van Justitie van 7 december 1993, zaak C-109/92, Wirth tegen Landeshauptstadt Hannover, Jurispr. 1993 blz. I-6447 .

(7)  Zie arresten in gevoegde zaken C-180/98 tot en met C-184/98, Pavlov e.a., Jurispr. 2000, blz. I-6451, r.o. 74 en 75.

(8)  PB C 281 van 26.9.1996, blz. 3.

(9)  PB C 17 van 19.1.2001, blz. 4.

(10)  COM(2001) 598 def.

(11)  COM(2003)270 van 21.5.2003

(12)  COM(2004) 374 def.

(13)  Zie voetnoot 5.

(14)  Zie voetnoot 6.

(15)  Zie voetnoot 6.

(16)  Arrest van 25 oktober 2001, zaak C-475/99, „Ambulanz Glockner”, Jurispr. 2001, blz. I-09089, r.o.19

(17)  Arrest van 10 mei 2001, zaak C-203/99, „Henning Veedfald”, Jurispr. 2001, blz. I-03569

(18)  Arresten van 12 juli 2001 in de zaken C-157/99, B.S.M. Smits/Stichting Ziekenfonds, Jurispr. 2001, blz. I-5473, en C-368/98, Abdon Vanbraekel, Jurispr. 2001, blz. I-5363 .

(19)  Arrest van 29 september 2000, zaak T-55/99, „Confederación Espanola de Transporte de Mercancias”, Jurispr. 2000, blz. II-03207

(20)  Zie onder andere arrest van 13.7.1988, zaak 102/87, Franse Republiek tegen EG-Commissie, Jurispr. 1988, blz.4067 en arrest van 24.7.2003, zaak C280/00, Altmark, Jurispr. 2003, blz.I-7747, r.o. 77 en 78.

(21)  Zie voetnoot 3.

(22)  Zie voetnoot 4.

(23)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33.

(24)  PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.

(25)  In artikel 87, lid 2, is bepaald dat verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt: a) steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten; b) steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen; c) steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland […]

(26)  In artikel 87, lid 3, worden als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard: b) „steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen”; c) „steunmaatregelen om een ernstige verstoring van de economie van een lidstaat op te heffen”; d) „steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad”.

(27)  PB L 337 van 13.12.2002, blz. 3

(28)  Zie voetnoot 23.

(29)  Zie voetnoot 24.

(30)  Zie voetnoot 27.

(31)  Zie voetnoot 4.

(32)  Zie voetnoot 27.

(33)  Zie voetnoot 4.

(34)  Zie voetnoot 3.

(35)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(36)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE

Informatie betreffende de tenuitvoerlegging van beschikking C(2005)429 van de Commissie

1.   Totaal aantal begunstigden en totaalbedrag van de terug te vorderen steun

1.1

Geef een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop het van de individuele begunstigden terug te vorderen steunbedrag zal worden berekend

Kapitaal

Rente

1.2

Wat is het totaalbedrag van de krachtens de regeling verleende onrechtmatige steun die moet worden teruggevorderd (bruto steunequivalent in prijzen van …)?

1.3

Bij hoeveel begunstigden in totaal moet de krachtens deze regeling onrechtmatig verleende steun worden teruggevorderd?

2.   Geplande en reeds getroffen maatregelen voor de terugvordering van de steun

2.1

Geef een gedetailleerde opgave van de geplande resp. de reeds getroffen maatregelen voor de onverwijlde en daadwerkelijke terugvordering van de steun. Vermeld de rechtsgrondslag van die maatregelen.

2.2

Op welke datum zal de terugvordering zijn voltooid?

3.   Informatie over de individuele begunstigden

Vermeld in bijgaande tabel de gegevens van elke begunstigde van wie de krachtens de regeling onrechtmatig verleende steun moet worden teruggevorderd:

Naam van de begunstigde

Bedrag van de onrechtmatig verleende steun (1)

Valuta: …

Terugvordering verricht (2)

Valuta: …

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(1)  Bedrag van de ter beschikking van de begunstigde gestelde steun (uitgedrukt als bruto steunequivalent)

(2)  

(°)

terugbetaalde brutobedragen (rente inbegrepen)


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/36


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2005

Investeringen van Shetland Leasing and Property Developments Ltd op de Shetlandeilanden (Verenigd Koninkrijk)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4649)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/226/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1), en met name op artikel 14,

Na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, overeenkomstig artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

I   PROCEDURE

(1)

In januari 2004 is de Commissie door een burger van het Verenigd Koninkrijk op de hoogte gebracht van investeringen waarbij autoriteiten van de Shetlandeilanden van het Verenigd Koninkrijk betrokken waren en die mogelijk staatssteun vormen. Bij brieven van 17 februari en 1 september 2004 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk verzocht informatie over deze investeringen te verstrekken; het Verenigd Koninkrijk heeft geantwoord bij brieven van 30 april en 13 december 2004.

(2)

De Commissie heeft het Verenigd Koninkrijk bij brief van 20 april 2005 in kennis gesteld van haar besluit om de formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden. Het Verenigd Koninkrijk heeft haar opmerkingen over de zaak bij brief van 19 mei 2005 kenbaar gemaakt.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 10 juni 2005 (2). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel kenbaar te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

II   BESCHRIJVING

(4)

De Shetland Islands Council (SIC), een overheidsinstantie in Shetland, heeft twee trusts opgericht, de Shetland Development Trust (Development Trust) en de Shetland Islands Council Charitable Trust (Charitable Trust).

(5)

De Development Trust is opgericht om te fungeren als belangrijkste financieringsmiddel voor economische-ontwikkelingsprojecten in Shetland; het betreft financiering in de vorm van leningen. De beheerders zijn de adviseurs van SIC plus twee onafhankelijke beheerders.

(6)

De Charitable Trust is het beheersfonds van de SIC dat leningen verstrekt voor liefdadigheidsdoeleinden. De beheerders van de Charitable Trust zijn de raadsleden van SIC plus twee onafhankelijke beheerders.

(7)

Zowel de Charitable Trust als de Development Trust wordt gefinancierd uit een door de SIC ingesteld reservefonds. Dit reservefonds wordt op zijn beurt gefinancierd uit een op 12 juli 1974 gesloten overeenkomst tussen de SIC en oliemaatschappijen die de havenvoorzieningen van Sullum Voe gebruikten. In deze overeenkomst is bepaald dat deze maatschappijen vergoedingen betalen „voor de invoer van ruwe olie en als compensatie voor de daardoor veroorzaakte overlast”.

(8)

Voor commerciële en ontwikkelingsactiviteiten heeft de SIC Shetland Leasing and Property Ltd (SLAP) opgericht, een naamloze vennootschap met winstoogmerk die volledig in handen is van de Charitable Trust. De taken van de SLAP bestaan erin participaties te nemen in plaatselijke bedrijven, te voorzien in leningen tegen commerciële tarieven voor de plaatselijke industrie en industriële gebouwen op te richten voor verhuur tegen commerciële huurprijzen.

(9)

De activiteiten van de SLAP als handelsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid die volledig in handen is van de Charitable Trust worden gefinancierd door de Charitable Trust en uit de eigen winst. Voor een aantal specifieke projecten worden ook middelen uit de Development Trust verstrekt.

(10)

In 1999 heeft de raad van bestuur van de SLAP besloten te investeren in een vennootschap Shetland Seafish Ltd. Dit bedrijf was op 7 oktober 1999 opgericht naar aanleiding van een financiële fusie tussen Williamson Ltd en Ronas Ltd. Beide bedrijven waren destijds verlieslatend en werden als insolvent beschouwd. Verwacht werd dat de zaken door de oprichting van Shetland Seafish Ltd en de fusie van beide verlieslatende vennootschappen beter zouden gaan en dat de nieuwe vennootschap spoedig winst zou maken. Men ging er van uit dat Shetland Seafish Ltd tegen eind 2002 een winst van meer dan 460 000 GBP zou maken.

(11)

De SLAP investeerde in Shetland Seafish Ltd door 156 250 gewone aandelen van 1 GBP elk (62,5 % van die aandelen) en 1 000 000 preferente aandelen van 1 GBP elk (100 % van die aandelen) te kopen. De andere aandeelhouders van gewone aandelen waren de Shetland Seafish Producers Organisation Ltd (43 750 aandelen), de heer L.A. Williamson (18 750 aandelen), de heer R.A. Carter (18 750 aandelen) en het Shetland Fisheries Centre Ltd (12 500 aandelen).

(12)

In juni 2000 heeft de raad van bestuur van de SLAP nogmaals in Shetland Seafish Ltd geïnvesteerd, namelijk toen de vennootschap besloot de activiteiten van Whalsay Ltd over te nemen, een verlieslatend visverwerkend bedrijf op de Shetlandeilanden. De financiering van deze overname door de SLAP bestond in de verwerving van 2 000 000 extra preferente aandelen in Shetland Seafish Ltd, waarop de SLAP in twee tranches heeft ingeschreven; in november 2000 heeft de SLAP 1 200 000 preferente aandelen verworven en op 16 februari nog eens 800 000.

(13)

Vanaf 16 februari 2001 omvatte het uitgegeven aandelenkapitaal van Shetland Seafish Ltd derhalve 250 000 gewone aandelen en 3 000 000 preferente aandelen, in dezelfde verhoudingen en met dezelfde aandeelhouders als bij de oorspronkelijke aandelenuitgifte in 1999.

(14)

Op grond van een speciale resolutie die de raad van bestuur van Shetland Seafish Ltd op 17 december 1999 heeft aangenomen, geven de preferente aandelen in Shetland Seafish Ltdrecht op een vast niet-cumulatief preferent dividend van 10 % (exclusief bijbehorend belastingvoordeel) per jaar op het gestorte kapitaal of het daarvoor verstrekte krediet. Dit dividend loopt vanaf de datum van de inschrijving op de aandelen en wordt jaarlijks op 31 januari betaald voor de voorgaande twaalf maanden (voorzover er winst te verdelen valt). De vennootschap kan de preferente aandelen a pari (d.w.z. tegen 1,00 GBP per preferent aandeel) inkopen onder uitbetaling van een eventueel nog niet betaald preferent dividend, zulks op enig tijdstip na de eerste verjaardag van de datum waarop de preferente aandelen zijn toegewezen.

(15)

Uit de verstrekte gegevens blijkt duidelijk dat Shetland Seafish Ltd verlieslatend is sinds 1999.

(16)

In hun brieven van 30 april en 13 december 2004 stellen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk dat de investeringen moeten worden beschouwd als particuliere investeringen omdat de SLAP een particuliere instantie is en zowel de SIC als de SLAP op het moment van de investeringen een gewettigd vertrouwen hadden in het feit dat de betrokken financiële middelen als particuliere middelen moesten worden beschouwd.

(17)

Voorts stellen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk dat, wanneer de betrokken financiële middelen als overheidsmiddelen worden beschouwd, de investeringen door de SLAP investeringen betreffen waartoe had kunnen worden besloten door een normale particuliere marktdeelnemer. Ter ondersteuning van deze stelling hebben zij twee rapporten over de betrokken investeringen verstrekt: het Shetland Seafish Merger Report en het Whalsay Report.

(18)

Het Seafish Merger Report van 27 september 1999 is een rapport van de heren M. Goodlad en Gillani aan de directeurs van de SLAP betreffende een voorstel voor een herstructurering en fusie van L.A.Williamson & Sons (Shetland) Limited & Ronas Fisheries Limited.

(19)

Volgens de cijfers en de prognoses in het rapport zou de fusie van L.A. Williamson & Sons (Shetland) Limited & Ronas Fisheries Limited, door de oprichting van Shetland Seafish Ltd, binnen drie jaar vruchten beginnen af te werpen.

(20)

Het Whalsay Report is een rapport van juni 2000 van de heer John Inkster, toenmalig directeur van Whalsay Fish Processors. Dit rapport bevat een analyse van de situatie van de betrokken vennootschappen, de marktontwikkelingen en de eventuele voordelen die Shetland Seafish Ltd zou hebben bij de verwerving van Whalsay Ltd.

(21)

De Commissie was van oordeel dat uit de cijfers en gegevens in de door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk overgelegde rapporten niet kon worden opgemaakt of deze investeringen als rendabele investeringen konden worden beschouwd en of de SLAP had gehandeld als een normale particuliere investeerder. Aangezien de investeringen voorts duidelijk in het voordeel van de betrokken vennootschappen waren en deze bedrijven rechtstreeks in concurrentie stonden met andere visverwerkende bedrijven zowel in het Verenigd Koninkrijk als in andere lidstaten, vond de Commissie dat de investeringen als staatssteun in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag moesten worden beschouwd.

(22)

Aangezien de investeringen hebben plaatsgehad in 1999 en 2000, werden zij getoetst aan de richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en aquacultuursector van 1997 (3). Volgens punt 2.3 van die richtsnoeren moet steun die niet aan de daarin vastgestelde voorwaarden voldoet, per geval worden beoordeeld Volgens punt 1.2 van die richtsnoeren geldt staatssteun die wordt verleend zonder dat maatregelen van de begunstigde worden gevraagd, en die erop is gericht de situatie en de kaspositie van het bedrijf te verbeteren, als steun voor de bedrijfsvoering die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Steun voor de bedrijfsvoering kan volgens de richtsnoeren slechts als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt, als die steun rechtstreeks verband houdt met een herstructureringsplan dat verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Aangezien een dergelijk plan ontbreekt, heeft de Commissie geoordeeld dat de betrokken investeringen niet verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.

III   OPMERKINGEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK

(23)

In hun antwoord van 19 mei 2005 stellen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk dat de SLAP als een particuliere instantie moet worden beschouwd. Voorts geven zij aan dat alle bewijsstukken met betrekking tot de zaak reeds aan de Commissie zijn toegezonden, dat de gegevens in het Seafish Merger Report toereikend worden geacht als basis voor de gemaakte veronderstellingen, dat de veronderstellingen in het rapport als bedachtzaam en voorzichtig moeten worden beschouwd en dat de in het rapport beschreven business case voor de fusies te rechtvaardigen was in de context van de capaciteit van de SLAP als particuliere investeerder.

(24)

Het Verenigd Koninkrijk houdt vol dat de steun in het geval van een negatieve beschikking van de Commissie niet moet worden teruggevorderd, aangezien dit in strijd zou zijn met het beginsel van de bescherming van het gewettigde vertrouwen. Met betrekking tot Beschikking 2003/612/EG van de Commissie van 3 juni 2003 inzake leningen voor de aankoop van visserijquota op de Shetlandeilanden (Verenigd Koninkrijk) (4) verklaart het Verenigd Koninkrijk afsluitend dat de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk steeds zo hebben gehandeld dat redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat het fonds op grond van de regels inzake de communautaire Structuurfondsen als een particulier fonds moet worden beschouwd.

IV   BEOORDELING

(25)

Er dient te worden vastgesteld of de maatregelen kunnen worden beschouwd als staatssteun en zo ja, of deze steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

A.   Aanwezigheid van staatssteun

(26)

Overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn „behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”. Om een maatregel als staatssteun aan te merken, moet aan vier voorwaarden zijn voldaan: in de eerste plaats moet de maatregel de begunstigde ondernemingen een voordeel opleveren, in de tweede plaats moet de steun worden toegekend door de Staat of uit staatsmiddelen, in de derde plaats moet de steunmaatregel de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen vervalsen of dreigen te vervalsen en tot slot moet hij het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

(27)

De middelen van de SLAP die voor de investering zijn gebruikt, zijn afkomstig van de financiering door de Charitable Trust. De Charitbale Trust is door de SIC opgericht voor innen en het namens de gemeenschap van de Shetlandeilanden beheren van de vergoedingen voor de overlast die de olie-industrie wilde betalen.

(28)

De Commissie had in haar beschikking van 3 juni 2003 inzake leningen voor de aankoop van visserijquota op de Shetlandeilanden reeds aangegeven dat deze gelden, die rechtstreeks verband houden met de overlast voor de bevolking van de Shetlandeilanden en niet met de daadwerkelijke verstrekking van havendiensten, niet kunnen worden beschouwd als particuliere middelen, doch als „staatsmiddelen” in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag moeten worden beschouwd.

(29)

De investeringen van de SLAP die momenteel worden onderzocht, zijn gefinancierd uit analoge middelen. Gelet op de conclusies van de Commissie in de in punt 24 genoemde beschikking en het feit dat het Verenigd Koninkrijk geen extra bewijs heeft geleverd dat deze middelen particuliere middelen zijn, is de Commissie van oordeel dat de investeringen uit staatsmiddelen zijn gefinancierd.

(30)

In haar bovengenoemd besluit wijst de Commissie er ook op dat de beheerders van de Charitable Trust de raadsleden van de SIC zijn. Hoewel deze raadsleden handelen als ex officio-beheerders, betekent het feit dat zij benoemd worden door de SIC, dat deze laatste een dominante invloed kan uitoefenen over het beheersfonds en de SLAP, alsook over de beheersfondsen waarover zij beschikken. Er is derhalve een aantal indicatoren waaruit blijkt dat geen besluiten kunnen worden genomen zonder rekening te houden met de eisen van de overheidsinstantie.

(31)

Bijgevolg moeten de besluiten inzake deze beheersfondsen in het licht van het Stardust-geval (5) en gelet op het feit dat de beheersfondsen van de SLAP afkomstig zijn van staatsmiddelen en dat de overheidsinstantie direct of indirect een dominante invloed kan uitoefenen over zowel de Charitable Trust als de beheersfondsen daarvan, worden beschouwd als besluiten die toe te rekenen zijn aan de overheid en staatsmiddelen betreffen.

(32)

Overheidsinvesteringen worden als staatssteun beschouwd als een particuliere investeerder er onder normale marktomstandigheden niet toe had kunnen besluiten.

(33)

Volgens het Verenigd Koninkrijk heeft de SLAP bij de investering in Shetland Seafish Ltd en de overname van Whalsay Ltd door Shetland Seafish Ltd gehandeld als een normale investeerder in een markteconomie. Dit zou blijken uit twee rapporten die op het moment van de investeringen zijn overgelegd: het Shetland Seafish Merger Report en het Whalsay Report.

(34)

Een investering kan als verenigbaar met het beginsel van de investeerder in een markteconomie worden beschouwd als de investering wordt verricht in omstandigheden die acceptabel zouden zijn voor een particuliere investeerder die onder de normale voorwaarden van de markteconomie handelt. Een investering kan niet als verenigbaar met dit beginsel worden beschouwd wanneer de financiële situatie van de onderneming en vooral de structuur en de omvang van de schuldenlast binnen een redelijke termijn geen normaal rendement van de investering in het vooruitzicht stellen.

(35)

De winstprognoses in het Seafish Merger Report van 27 september 1999 zijn gebaseerd op een aantal hypothesen, waarvoor te weinig argumenten worden gegeven. Het rapport bevat een geraamde resultatenrekening, een geraamde balans en een geraamd kasstroomoverzicht voor 2000; 2001 en 2002. Uit de gegevens in deze ramingen blijkt dat Shetland Seafish Ltd rendabel zou worden en dat ten opzichte van 2000 een toename van de omzet met 16 % in 2001 en met 26 % in 2002 wordt verwacht. Het rapport bevat echter niet voldoende cijfers en argumenten om de betrouwbaarheid van deze ramingen aan te tonen, aangezien de ter ondersteuning daarvan noodzakelijke cijfers betreffende de bevoorrading, prijzen en productie ontbreken.

(36)

Los van het feit dat de Commissie de credibiliteit van de prognoses en ramingen niet kan vaststellen, zelfs wanneer ze nauwkeurig en betrouwbaar kunnen worden geacht, dan nog zouden zij, zonder cijfers betreffende de bevoorrading, prijzen en productie, ontoereikend zijn geweest voor eender welke normale particuliere investeerder die in een dergelijke operatie wil investeren.

(37)

In het rapport staat dat „de nieuwe beheersorganisatie en productiestrategie nauwgezet zijn uitgedacht om het vroegere tekort in beide vennootschappen aan te pakken. De kern van de nieuwe filosofie is echter dat wordt erkend dat alleen een marktgerichte aanpak het succes en de handhaving van de verwerking van morene op de Shetlandeilanden zal garanderen”, waaruit volgens het Verenigd Koninkrijk blijkt dat de bedoeling op het moment van de investeringen erin bestond te garanderen dat de vennootschappen opereerden in overeenstemming met hun markt, met het oog op hun levensvatbaarheid op lange termijn.

(38)

De Commissie leidt uit de cijfers en gegevens in het rapport af dat de argumenten van het Verenigd Koninkrijk niet correct en nauwgezet zijn gebruikt. Bij gebrek aan volledige gegevens met betrekking tot het investeringsbesluit is de Commissie van oordeel dat de investering niet als een rendabele investering kan worden beschouwd en dat de SLAP derhalve niet heeft gehandeld als een normale particuliere investeerder.

(39)

Het Whalsay report is gepubliceerd door de directeur van Whalsay Ltd en kan niet worden beschouwd als een onafhankelijk rapport over Whalsay en de eventuele verwerving van de vennootschap door Shetland Seafish Ltd. In het rapport staat dat beide vennootschappen duidelijk te lijden hebben onder de restrictieve bevoorrading met zalm op de markt en dat een fusie van de twee vennootschappen „niet de beste, maar misschien wel de enige mogelijkheid is om een duurzame werkgelegenheid in deze sector veilig te stellen”.

(40)

Voorts wordt in het rapport geconcludeerd dat „wanneer de raad van bestuur van de SLAP de voorstellen om te investeren in de fusie van Seafish en Whalsay zou goedkeuren, de voorwaarden moeten worden gecreëerd om een bevoorrading met zalm op duurzame basis te garanderen; het risico dat dit niet wordt nagekomen, maakt de goedkeuring van de fusie tot een bijzonder risicovol besluit wat zowel de SLAP als Seafish kwetsbaar maakt”.

(41)

In het rapport worden duidelijk twijfels geuit ten aanzien van de uit de fusie van de vennootschappen voortvloeiende winst en de verwijzing naar het veilig stellen van de werkgelegenheid in deze sector. Voorts bevat het rapport niet voldoende gegevens om de rentabiliteit van de betrokken investering aan te tonen en blijkt dat geen extra gegevens beschikbaar zijn geworden en zijn gebruikt op het moment van het investeringsbesluit; het Verenigd Koninkrijk heeft expliciet bevestigd dat het investeringsbesluit uitsluitend op basis van dit rapport was genomen. Met name gelet op de in het rapport geuite twijfel en het gebrek aan extra gegevens die het tegendeel bewijzen, kan de Commissie bijgevolg alleen maar concluderen dat een normale particuliere investeerder wellicht niet tot deze investering had besloten.

(42)

In het licht van het voorafgaande is de Commissie van oordeel dat de in 1999 en 2000 door de SLAP verrichte investeringen in Shetland Seafish Ltd geen normale commerciële investeringen zijn waartoe had kunnen worden besloten door een normale particuliere investeerder.

(43)

Uit de beschikbare gegevens concludeert de Commissie dat de betrokken vennootschappen, L.A. Williamson Ltd en Ronas Ltd, die zijn gefuseerd tot Shetland Seafish Ltd en Whalsay Ltd, zonder de investeringen niet operationeel hadden kunnen blijven. De investeringen hebben in ieder geval hun marktpositie versterkt, wat anders niet het geval was geweest.

(44)

De investeringen zijn verricht ten gunste van de betrokken bedrijven, en deze vennootschappen concurreren rechtstreeks met andere visverwerkende bedrijven zowel in het Verenigd Koninkrijk als in andere lidstaten; derhalve kan worden gesteld dat zij de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen.

(45)

In het licht van het bovenstaande worden de investeringen van de SLAP in Shetland Seafish Ltd als staatssteun in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag beschouwd.

B.   Verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt

(46)

Staatssteun kan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd wanneer deze in aanmerking komt voor een van de uitzonderingen van het EG-Verdrag. Met betrekking tot staatssteun in de visserijsector worden steunmaatregelen van de Staten geacht in overeenstemming te zijn met de gemeenschappelijke markt indien voldaan is aan de voorwaarden van de Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector van 2004 (6). Op grond van punt 5.3 van deze richtsnoeren wordt „onrechtmatige steun” in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren die van toepassing zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de steun.

(47)

Aangezien de investeringen door de SLAP plaatsvonden in 1999 en 2000, moet de verenigbaarheid van de steun worden getoetst aan de richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en aquacultuursector van 1997 (hierna „de richtsnoeren” genoemd; zie punt 22), die op dat moment van toepassing waren.

(48)

Op grond van punt 2.3 van de richtsnoeren is steun voor investeringen op het gebied van de behandeling, de verwerking en de afzet van visserijproducten verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op voorwaarde dat de voorwaarden voor de toekenning vergelijkbaar zijn met die welke in Verordening (EG) nr. 3699/93 zijn vastgesteld en ten minste even stringent zijn, en op voorwaarde dat de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het totaal aan nationale en communautaire subsidies dat krachtens genoemde regeling mag worden verleend. Bovendien moet de Commissie, wanneer de steun betrekking heeft op investeringen die op grond van Verordening (EG) nr. 3699/93 niet in aanmerking komen voor bijstand van de Gemeenschap, de verenigbaarheid ervan met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid per geval beoordelen.

(49)

Overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2468/98 (7), die op 3 november 1998 in de plaats is getreden van Verordening (EG) nr. 3699/93, kunnen de lidstaten onder de in bijlage II vermelde voorwaarden maatregelen nemen ter bevordering van materiële investeringen op het gebied van de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten. In punt 2.4 van bijlage II is vermeld dat in aanmerking komende investeringen voor verwerking en afzet met name betrekking moeten hebben op de bouw en aankoop van gebouwen en installaties, de aankoop van nieuwe voorzieningen en installaties die nodig zijn voor de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten tussen het lossen en het stadium van het eindproduct of op de toepassing van nieuwe technologieën die met name gericht zijn op verbetering van het concurrentievermogen en op verhoging van de toegevoegde waarde.

(50)

De investeringen door de SLAP kunnen niet worden beschouwd als investeringen die betrekking hebben op een van deze punten en moeten overeenkomstig punt 2.3 van de richtsnoeren derhalve per geval worden beoordeeld.

(51)

Aangezien de investeringen de algemene financiële situatie van Shetland Seafish Ltd verbeteren, moet deze steun als steun voor de bedrijfsvoering worden beschouwd.

(52)

Overeenkomstig de algemene beginselen van punt 1.2 van de richtsnoeren wordt steun die wordt verleend zonder dat maatregelen van de begunstigde worden gevraagd, en die is bestemd voor verbetering van de kaspositie van het bedrijf of waarvan het bedrag afhankelijk is van de geproduceerde of verkochte hoeveelheid, de prijzen van de producten, de productie-eenheid of de productiemiddelen, en waarvan het enige resultaat bestaat in een verlaging van de productiekosten of een verbetering van de inkomenspositie van de begunstigde, als steun voor de bedrijfsvoering aangemerkt die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(53)

Met betrekking tot steun voor de bedrijfsvoering wordt er in dat punt van de richtsnoeren op gewezen dat de Commissie dit soort steunmaatregelen geval per geval zal beoordelen indien zij rechtstreeks verband houden met een herstructureringsplan dat is erkend als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

(54)

Het Verenigd Koninkrijk heeft geen herstructureringsplan ter beoordeling aan de Commissie voorgelegd. Aangezien steun voor de bedrijfsvoering volgens de richtsnoeren slechts als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden aangemerkt als deze rechtstreeks verband houdt met een herstructureringsplan dat verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, zijn de investeringen niet in overeenstemming met de richtsnoeren.

C.   Terugvordering van de steun

(55)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1,van Verordening (EG) nr. 659/1999 beschikt de Commissie, in het geval van negatieve beschikkingen inzake onrechtmatige steun, dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen moet nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen. De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het Gemeenschapsrecht. Het beginsel van de bescherming van het gewettigde vertrouwen is een algemeen beginsel van het Gemeenschapsrecht. De Commissie is van oordeel dat terugvordering in het onderhavige geval op basis van dit beginsel is uitgesloten en wel om de onderstaande redenen.

(56)

Op 3 juni 2003 heeft de Commissie bij Beschikking 2003/612/EG een negatieve beschikking gegeven inzake leningen voor de aankoop van visserijquota op de Shetlandeilanden (8). In deze beschikking stelt de Commissie dat, ofschoon er niet noodzakelijk een verband bestaat tussen maatregelen en besluiten van de Commissie met betrekking tot het gebruik van de Structuurfondsen van de Gemeenschap in het kader van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad (9) en de besluiten van de Commissie inzake staatssteun, het mogelijk is dat in dit specifieke geval door een combinatie van gebeurtenissen het gewettigde vertrouwen is gewekt dat de betrokken middelen van particuliere oorsprong waren.

(57)

De Commissie vond dat op grond van alle handelingen van zowel de regering van het Verenigd Koninkrijk als van haarzelf redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het fonds een particulier fonds in de zin van de regels inzake de communautaire Structuurfondsen was en dat, ook al bestaat er juridisch gesproken geen rechtstreeks verband tussen beide vraagstukken, deze situatie bij de nationale autoriteiten en de vissers redelijkerwijs toch kan hebben geleid tot de veronderstelling dat steun uit een dergelijk fonds niet onder de regels inzake staatssteun valt, wat in dit verband als gewettigd vertrouwen mag worden beschouwd.

(58)

Bovendien is in de beschikking aangegeven dat in het doelstelling-1-programma van het EFRO voor de Highlands en de Schotse eilanden 1994-1996 de financiële steun van de SLAP is aangemerkt als particuliere bijdrage. Voorts was het de autoriteiten van de Shetlandeilanden, gelet op de nauwe banden tussen Shetland en Orkney, waarschijnlijk ook bekend dat het vergelijkbare Orkney Reserve Fund (zie staatssteunzaak C-87/2001 (10)) in de praktijk door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en door de Commissie wordt beschouwd als particulier fonds, waardoor het toegestaan was om uit dit fonds een particuliere bijdrage te leveren bij cofinancieringen met het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL).

(59)

De Commissie was dan ook van mening dat al deze elementen samen bij de autoriteiten van de Shetland-eilanden en de betrokken instanties, evenals bij de vissers, een gewettigd vertrouwen hebben gewekt en concludeerde dat zij op grond daarvan wellicht abusievelijk hebben verondersteld dat de regels van het Verdrag inzake staatssteun niet van toepassing waren, ook al is er tussen beide vraagstukken geen rechtstreeks verband.

(60)

De momenteel onderzochte investeringen van de SLAP zijn gefinancierd uit analoge middelen, gedurende dezelfde periode. Net zoals in dat geval werden de handelingen van de SLAP beschouwd als handelingen van een particuliere onderneming die betrekking hadden op particuliere financiering van de Shetland Islands Charitable Trust. Bovendien moet Shetland Seafish Ltd, gelet op de omstandigheden en de specifieke kenmerken van de gemeenschap van de Shetlandeilanden, op de hoogte zijn geweest van de leenregeling voor de aankoop van visserijquota en met name de toelichtende nota als bedoeld in punt 68 van Beschikking 2003/612/EG, waarin vermeld staat dat toelagen en leningen van de Charitable Trust als particuliere bijdragen zouden worden aangemerkt.

(61)

Volgens vaste rechtspraak kan het gedrag van een nationale autoriteit bij de begunstigde van een steunmaatregel geen gewettigd vertrouwen wekken wanneer de procedure van artikel 88 van het Verdrag niet is gevolgd (arrest van het Hof in Alcan Deutschland  (11)). Aangezien op grond van alle handelingen van de Commissie kan worden aangenomen dat het fonds een particulier fonds is, is de Commissie van mening dat, gelet op de omstandigheden van de zaak en de bovengenoemde beschikking van de Commissie, zowel de SLAP als Shetland Seafish Ltd (de begunstigde van de steun) konden aannemen dat het alleen om particuliere fondsen ging en dat de regels van het Verdrag inzake staatssteun bijgevolg niet van toepassing waren.

(62)

Om deze redenen en op basis van artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 zal geen steun van Shetland Seafish Ltd worden teruggevorderd, aangezien het beginsel van gewettigd vertrouwen een „algemeen beginsel van het Gemeenschapsrecht” is.

V   CONCLUSIE

(63)

In het licht van de beoordeling in deel IV stelt de Commissie vast dat het Verenigd Koninkrijk, in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, onrechtmatig steun heeft verleend aan Shetland Seafish Ltd door de verwerving van aandelen in de vennootschap onder omstandigheden en voorwaarden die niet aanvaardbaar zouden zijn geweest voor een normale particuliere investeerder in een markteconomie.

(64)

De Commissie is van oordeel dat deze investeringen niet verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt omdat zij niet kunnen worden beschouwd als normale commerciële investeringen waartoe een normale particuliere investeerder had kunnen besluiten.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De in 1999 en 2000 toegekende steun in de vorm van investeringen door Shetland Leasing en Property Ltd in Shetland Seafish Ltd is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

De in artikel 1 genoemde steun hoeft niet te worden teruggevorderd.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 7 december 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB C 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB C 141 van 10.6.2005, blz. 12.

(3)  PB C 100 van 27.3.1997, blz. 12.

(4)  PB C 211 van 21.8.2003, blz. 63.

(5)  Zaak C-482/99, Frankrijk tegen Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-4397.

(6)  PB C 229 van 14.9.2004, blz. 5.

(7)  Verordening (EG) nr. 2468/98 van de Raad van 3 november 1998 tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserijaquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan (PB L 312 van 20.11.1998, blz. 19).

(8)  PB C 211 van 21.8.2003, blz. 63.

(9)  PB C 161 van 26.6.1999, blz. 1.

(10)  PB C 38 van 12.2.2002, blz. 2.

(11)  Zaak 24/95 Land Rheinland-Pfalz v Alcan Deutschland [1997] Jurispr. I-1591.


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/43


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2006

tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met een vermoeden van hoogpathogene aviaire influenza in Israël

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 902)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/227/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18, lid 1,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name op artikel 22, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en vogels, die leidt tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de dier- en de volksgezondheid en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij. Het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker via de internationale handel in levend pluimvee en pluimveeproducten wordt binnengebracht.

(2)

Israël heeft de Commissie meegedeeld dat bij een klinisch geval een aviaire-influenzavirus van type H5 geïsoleerd is. In afwachting van de bepaling van het neuraminidasetype (N) wordt op grond van het klinische beeld vermoed dat het hier om een hoogpathogeen aviaire-influenzavirus gaat.

(3)

Gezien de risico's voor de diergezondheid bij insleep van de ziekte in de Gemeenschap dient daarom bij wijze van onmiddellijke maatregel de invoer van levend pluimvee, levende loopvogels, levend gekweekt en vrij vederwild, levende andere vogels dan pluimvee, alsmede broedeieren van al deze soorten uit Israël te worden opgeschort.

(4)

Aangezien de invoer van jachttrofeeën en consumptie-eieren uit Israël toegestaan is, moet ook de invoer van deze producten in de Gemeenschap worden opgeschort in verband met het daaraan verbonden risico voor de diergezondheid.

(5)

Bovendien moet de invoer uit Israël in de Gemeenschap van vers vlees van pluimvee, loopvogels en gekweekt en vrij vederwild en van vleesbereidingen, gehakt vlees, separatorvlees en vleesproducten van of met vlees van die soorten worden opgeschort.

(6)

De invoer van bepaalde producten van vóór 15 februari 2006 geslacht pluimvee moet toegestaan blijven gezien de incubatietijd van de ziekte.

(7)

Beschikking 2005/432/EG van de Commissie van 3 juni 2005 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften en het model van de certificaten voor uit derde landen ingevoerde vleesproducten voor menselijke consumptie en tot intrekking van de Beschikkingen 97/41/EG, 97/221/EG en 97/222/EG (3) bevat de lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer van vleesproducten toestaan en legt vast welke behandelingen voor het inactiveren van de verschillende ziekteverwekkers doeltreffend geacht worden. Om de overdracht van ziekten via deze producten te voorkomen is een adequate behandeling nodig, die verschilt naar gelang van de gezondheidsstatus van het land van oorsprong en de diersoort waarvan het product is verkregen. Daarom moet de invoer van vleesproducten van pluimvee van oorsprong uit Israël die een hittebehandeling hebben ondergaan bij een temperatuur van ten minste 70 °C in het gehele product, toegestaan blijven.

(8)

De situatie wordt opnieuw bezien op de eerstvolgende vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De lidstaten schorten de invoer uit het grondgebied van Israël op van:

levend(e) pluimvee, loopvogels, gekweekt en vrij vederwild en andere vogels dan pluimvee, als omschreven in artikel 1, derde streepje, van Beschikking 2000/666/EG van de Commissie, alsmede broedeieren van deze soorten;

vers vlees van pluimvee, loopvogels en gekweekt en vrij vederwild,

gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten van of met vlees van deze soorten;

rauw voeder voor gezelschapsdieren en niet-verwerkte voedermiddelen met delen van deze soorten;

voor menselijke consumptie bestemde eieren, en

niet-behandelde jachttrofeeën van vogels.

2.   In afwijking van lid 1 staan de lidstaten de invoer toe van de onder lid 1, eerste tot en met vierde streepje, vallende producten die zijn verkregen uit vóór 15 februari 2006 geslachte dieren.

3.   In de veterinaire certificaten/handelsdocumenten die de zendingen van de in lid 2 bedoelde producten vergezellen, wordt naar gelang van het product de volgende vermelding opgenomen:

„Vers vlees van pluimvee/Vers vlees van loopvogels/Vers vlees van vrij vederwild/Vers vlees van gekweekt vederwild/vleesproduct van of met vlees van pluimvee, loopvogels, vrij of gekweekt vederwild/vleesbereiding van of met vlees van pluimvee, loopvogels, vrij of gekweekt vederwild/rauw voeder voor gezelschapsdieren en niet-verwerkte voedermiddelen met delen van pluimvee, loopvogels, vrij of gekweekt vederwild (4) verkregen van vóór 15 februari 2006 geslachte dieren, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Beschikking 2006/227/EG. (5).

4.   In afwijking van lid 1, derde streepje, staan de lidstaten de invoer toe van vleesproducten van of met vers vlees van pluimvee, loopvogels en vrij en gekweekt vederwild, als het vlees van deze soorten ten minste een van de specifieke behandelingen heeft ondergaan als bedoeld in deel 4, onder B, C of D, van bijlage II bij Beschikking 2005/432/EG.

Artikel 2

De lidstaten brengen de maatregelen die zij ten aanzien van de invoer toepassen, in overeenstemming met deze beschikking en zij geven onmiddellijk de nodige bekendheid aan de vastgestelde maatregelen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3

Deze beschikking is van toepassing tot en met 31 mei 2006.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 24 van 31.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; rectificatie in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1).

(3)  PB L 151 van 14.6.2005, blz. 3.

(4)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(5)  PB L 81 van 18.3.2006, blz. 35.”


Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/45


BESLUIT 2006/228/JBZ VAN DE RAAD

van 9 maart 2006

tot vaststelling van de datum voor de toepassing van sommige bepalingen van Besluit 2005/211/JBZ betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Besluit 2005/211/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme (1), en met name op artikel 2, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 2, lid 4, van Besluit 2005/211/JBZ zijn de bepalingen in artikel 1 van dat besluit van toepassing vanaf een door de Raad vastgestelde datum, zodra aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan, waarbij de Raad kan besluiten om voor de toepassing van verschillende bepalingen verschillende data vast te stellen. Ten aanzien van punt 7 van artikel 1 van Besluit 2005/211/JBZ betreffende het nieuwe artikel 100, lid 3, onder f), is aan die voorwaarden voldaan.

(2)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in de overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (2), waarbij de te ontwikkelen bepalingen betrekking hebben op het gebied genoemd in artikel 1, punt G van Besluit 1999/437/EG van de Raad (3), juncto artikel 4, lid 1, van de Besluiten 2004/849/EG van de Raad (4) betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en 2004/860/EG van de Raad (5) betreffende de ondertekening namens de Europese Gemeenschap, en inzake de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van die overeenkomst,

BESLUIT:

Artikel 1

Punt 7 van artikel 1 van Besluit 2005/211/JBZ betreffende het nieuwe artikel 100, lid 3, onder f), is van toepassing met ingang van 31 maart 2006.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 maart 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 68 van 15.3.2005, blz. 44.

(2)  Raadsdoc. 13054/04 te vinden op http://register.consilium.eu.int

(3)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(4)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26.

(5)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78.


18.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/46


BESLUIT 2006/229/JBZ VAN DE RAAD

van 9 maart 2006

tot vaststelling van de datum van toepassing van sommige bepalingen van Besluit 2005/211/JBZ betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Besluit 2005/211/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme (1), en met name op artikel 2, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Besluit 2005/211/JBZ zijn de bepalingen in artikel 1 van dat besluit van toepassing vanaf een door de Raad vastgestelde datum, zodra aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan, waarbij de Raad kan besluiten om voor de toepassing van verschillende bepalingen verschillende data vast te stellen. Ten aanzien van punt 7 van artikel 1 van Besluit 2005/211/JBZ betreffende het nieuwe artikel 100, lid 3, onder e), is aan die voorwaarden voldaan.

(2)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (2), waarbij de te ontwikkelen bepalingen betrekking hebben op het gebied genoemd in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (3), juncto artikel 4, lid 1, van de Besluiten 2004/849/EG van de Raad betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en 2004/860/EG van de Raad (4) betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en 2004/860/EG van de Raad (5) betreffende de ondertekening namens de Europese Gemeenschap, en inzake de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van die overeenkomst,

BESLUIT:

Artikel 1

Punt 7 van artikel 1 van Besluit 2005/211/JBZ betreffende het nieuwe artikel 100, lid 3, onder e), is van toepassing met ingang van 31 maart 2006.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 maart 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 68 van 15.3.2005, blz. 44.

(2)  Raadsdocument 13054/04, te vinden op http://register.consilium.eu.int

(3)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(4)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26.

(5)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78.