ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 49

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
21 februari 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 301/2006 van de Commissie van 20 februari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 302/2006 van de Commissie van 20 februari 2006 betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

3

 

 

Verordening (EG) nr. 303/2006 van de Commissie van 20 februari 2006 betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het B-stelsel in de sector groenten en fruit (citroenen en appelen)

5

 

 

Verordening (EG) nr. 304/2006 van de Commissie van 20 februari 2006 tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

6

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2006/118/GBVB van de Raad van 20 februari 2006 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Centraal Azië en tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/588/GBVB

7

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2006/119/GBVB van de Raad van 20 februari 2006 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het vredesproces in het Midden-Oosten

8

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2006/120/GBVB van de Raad van 20 februari 2006 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Moldavië

11

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2006/121/GBVB van de Raad van 20 februari 2006 houdende benoeming van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus

14

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2006/122/GBVB van de Raad van 20 februari 2006 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het gebied van de Grote Meren in Afrika

17

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2006/123/GBVB van de Raad van 20 februari 2006 houdende verlenging en wijziging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

20

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2006/124/GBVB van de Raad van 20 februari 2006 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan

21

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/1


VERORDENING (EG) Nr. 301/2006 VAN DE COMMISSIE

van 20 februari 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 20 februari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

79,6

204

48,3

212

95,5

624

111,0

999

83,6

0707 00 05

052

148,8

204

89,9

628

131,0

999

123,2

0709 10 00

220

79,4

624

95,8

999

87,6

0709 90 70

052

107,7

204

53,5

999

80,6

0805 10 20

052

54,3

204

52,1

212

41,8

220

45,3

624

62,3

999

51,2

0805 20 10

204

100,5

999

100,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

63,7

204

99,4

220

80,3

464

141,8

624

77,1

662

58,9

999

86,9

0805 50 10

052

45,8

220

68,7

999

57,3

0808 10 80

400

121,9

404

104,0

528

112,1

720

84,1

999

105,5

0808 20 50

388

77,2

400

77,0

512

80,6

528

79,4

720

68,0

999

76,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/3


VERORDENING (EG) Nr. 302/2006 VAN DE COMMISSIE

van 20 februari 2006

betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad van 10 december 2002 tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1706/98 (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2247/2003 van de Commissie van 19 december 2003 houdende bepalingen ter uitvoering, in de sector rundvlees, van Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) (3), en met name op artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2247/2003 kunnen voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië invoercertificaten worden afgegeven. De invoer mag evenwel de voor ieder van de betrokken uitvoerende derde landen vastgestelde hoeveelheid niet overschrijden.

(2)

Voor producten van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië overstijgen de hoeveelheden, uitgedrukt in vlees zonder been, waarvoor van 1 tot en met 10 februari 2006 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2247/2003 certificaten zijn aangevraagd, niet de voor deze landen beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg kunnen voor de aangevraagde hoeveelheden invoercertificaten worden afgegeven.

(3)

De hoeveelheden, waarvoor met ingang van 1 maart 2006 certificaten kunnen worden aangevraagd binnen de totale hoeveelheid van 52 100 t, dienen te worden vastgesteld.

(4)

Er dient op te worden gewezen dat deze verordening Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (4) onverlet laat,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hieronder vermelde lidstaten geven op 21 februari 2006 voor de onderstaande hoeveelheden producten van de sector rundvlees, uitgedrukt in vlees zonder been, van oorsprong uit sommige staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, invoercertificaten af voor de daarbij vermelde landen van oorsprong:

 

Duitsland:

220 t van oorsprong uit Botswana,

100 t van oorsprong uit Namibië;

 

Verenigd Koninkrijk:

150 t van oorsprong uit Botswana,

200 t van oorsprong uit Namibië.

Artikel 2

Certificaataanvragen kunnen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2247/2003 in de eerste tien dagen van de maand maart 2006 worden ingediend voor de volgende hoeveelheden rundvlees zonder been:

Botswana:

18 096 t,

Kenia:

142 t,

Madagaskar:

7 579 t,

Swaziland:

3 363 t,

Zimbabwe:

9 100 t,

Namibië:

12 250 t.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 21 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1899/2004 van de Commissie (PB L 328 van 30.10.2004, blz. 67).

(2)  PB L 348 van 21.12.2002, blz. 5.

(3)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 37. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1118/2004 (PB L 217 van 17.6.2004, blz. 10).

(4)  PB L 302 van 31.12.1972, blz. 28. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).


21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/5


VERORDENING (EG) Nr. 303/2006 VAN DE COMMISSIE

van 20 februari 2006

betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het B-stelsel in de sector groenten en fruit (citroenen en appelen)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1961/2001 van de Commissie van 8 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad wat de toekenning van uitvoerrestituties in de sector groenten en fruit betreft (2), en met name op artikel 6, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 2044/2005 van de Commissie (3) zijn de indicatieve hoeveelheden bepaald waarvoor uitvoercertificaten van het B-stelsel kunnen worden afgegeven.

(2)

Volgens de informatie waarover de Commissie op dit ogenblik beschikt, zouden de voor de lopende uitvoerperiode vastgestelde indicatieve hoeveelheden voor citroenen en appelen binnenkort kunnen worden overschreden. Deze overschrijding zou nadelig zijn voor de goede werking van de uitvoerrestitutieregeling in de sector groenten en fruit.

(3)

Om deze situatie te verhelpen, moeten de certificaataanvragen van het B-stelsel worden afgewezen voor na 21 februari 2006 uitgevoerde citroenen en appelen, zulks tot het einde van de lopende uitvoerperiode,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De aanvragen voor uitvoercertificaten van het B-stelsel voor citroenen en appelen, die zijn ingediend op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2044/2005 en waarvoor de aangifte ten uitvoer van de producten na 21 februari en vóór 17 maart 2006 is aanvaard, moeten worden afgewezen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 268 van 9.10.2001, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).

(3)  PB L 328 van 15.12.2005, blz. 54.


21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/6


VERORDENING (EG) Nr. 304/2006 VAN DE COMMISSIE

van 20 februari 2006

tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het aan de Akte van Toetreding van Griekenland gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 van de Raad (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt op gezette tijden een wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald, rekening houdende met de historische verhouding tussen de in aanmerking genomen wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen en de berekende prijs voor niet-geëgreneerde katoen. Deze historische verhouding is vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 van de Commissie van 2 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (3). Als de wereldmarktprijs niet op die wijze kan worden bepaald, wordt hij bepaald op basis van de laatst vastgestelde prijs.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald voor een product met bepaalde kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met de gunstigste, voor de werkelijke markttendens representatief geachte aanbiedingen en noteringen. Om deze prijs te bepalen, wordt het gemiddelde berekend van de aanbiedingen en noteringen op één of meer Europese beurzen voor in een haven van Noord-Europa cif-geleverde producten uit de verschillende, voor de internationale handel als meest representatief beschouwde productielanden. Evenwel is bepaald dat deze criteria voor het bepalen van de wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen worden aangepast, om rekening te houden met de verschillen op grond van de kwaliteit van het geleverde product en de aard van de aanbiedingen en noteringen. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 is bepaald welke aanpassingen kunnen plaatsvinden.

(3)

Op grond van bovenbedoelde criteria moet de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen op het hieronder aangegeven niveau worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 bedoelde wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen wordt vastgesteld op 24,855 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.

(3)  PB L 210 van 3.8.2001, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1486/2002 (PB L 223 van 20.8.2002, blz. 3).


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/7


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2006/118/GBVB VAN DE RAAD

van 20 februari 2006

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Centraal Azië en tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/588/GBVB

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 28 juli 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/588/GBVB aangenomen tot benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Centraal Azië (1).

(2)

Uit een evaluatie van Gemeenschappelijk Optreden 2005/588/GBVB blijkt dat het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) met twaalf maanden moet worden verlengd en dat Gemeenschappelijk Optreden 2005/588/GBVB moet worden gewijzigd.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid als uiteengezet in artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Ján KUBIŠ als de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor Centraal Azië, zoals omschreven in Gemeenschappelijk Optreden 2005/588/GBVB, wordt hierbij verlengd tot en met 28 februari 2007.

Artikel 2

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode 1 maart 2006-28 februari 2007 bedraagt 925 000 EUR.

2.   Uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 maart 2006.

Artikel 3

Gemeenschappelijk Optreden 2005/588/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Europese Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HR), de Raad en de Commissie vóór eind juni 2006 een voortgangsverslag, en uiterlijk medio november 2006 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor. Deze verslagen vormen de basis voor de beoordeling van dit gemeenschappelijk optreden in de bevoegde groepen en door het PVC. In het kader van de algemene inzetprioriteiten doet de SG/HR aanbevelingen aan het PVC over het besluit van de Raad tot verlenging, wijziging of beëindiging van het mandaat.”.

2)

In artikel 10 wordt de tweede alinea geschrapt.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 199 van 29.7.2005, blz. 100.


21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/8


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2006/119/GBVB VAN DE RAAD

van 20 februari 2006

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het vredesproces in het Midden-Oosten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU” genoemd) voor het vredesproces in het Midden-Oosten, zoals omschreven in Gemeenschappelijk Optreden 2003/873/GBVB van de Raad van 8 december 2003 houdende verlenging en wijziging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het vredesproces in het Midden-Oosten (1), verstrijkt op 28 februari 2006.

(2)

Op 14 november 2005 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (2), EUPOL COPPS, vastgesteld, waarin een specifieke rol is weggelegd voor de SVEU.

(3)

Op 12 december 2005 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah) (3) vastgesteld, waarin eveneens een specifieke rol is weggelegd voor de SVEU.

(4)

Uit een evaluatie van Gemeenschappelijk Optreden 2003/873/GBVB blijkt dat het mandaat van de SVEU moet worden herzien en met twaalf maanden moet worden verlengd.

(5)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid als uiteengezet in artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Marc OTTE als speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor het vredesproces in het Midden-Oosten wordt verlengd tot en met 28 februari 2007.

Artikel 2

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie ten aanzien van het vredesproces in het Midden-Oosten.

Deze doelstellingen zijn:

a)

een oplossing met twee staten, dat wil zeggen Israël en een democratische, levensvatbare, vreedzame en soevereine Palestijnse staat, die binnen veilige en erkende grenzen naast elkaar leven en met hun buurlanden normale betrekkingen onderhouden overeenkomstig de Resoluties 242, 338, 1397 en 1402 van de VN-Veiligheidsraad en de beginselen van de Conferentie van Madrid;

b)

een oplossing van de vraagstukken Israël-Syrië en Israël-Libanon in het proces;

c)

een billijke oplossing voor het complexe vraagstuk van Jeruzalem en een rechtvaardige, levensvatbare en overeengekomen oplossing van het probleem van de Palestijnse vluchtelingen;

d)

een spoedige bijeenroeping van een vredesconferentie, die zowel politieke en economische aspecten als aangelegenheden inzake veiligheid dient te behandelen, de parameters van een politieke oplossing dient te bevestigen en een realistisch en duidelijk omschreven tijdschema dient op te stellen;

e)

de totstandbrenging van een duurzame en doeltreffende politiestructuur onder Palestijns gezag die aan de hoogste internationale normen voldoet, in samenwerking met de programma's van de Europese Gemeenschap voor institutionele opbouw en andere internationale inspanningen in de ruimere context van de veiligheidssector, met inbegrip van de hervorming van het strafrechtstelsel;

f)

het zorgen voor de aanwezigheid van een derde partij aan de grensovergang bij Rafah, met de bedoeling, in samenwerking met de programma's van de Europese Gemeenschap voor institutionele opbouw, bij te dragen aan de opening van de grensovergang bij Rafah en vertrouwen te wekken tussen de Israëlische regering en de Palestijnse Autoriteit.

Deze doeleinden zijn gebaseerd op het streven van de Europese Unie om:

a)

met de partijen en met de partners in de internationale gemeenschap samen te werken, in het bijzonder binnen het kader van het Midden-Oosten-Kwartet, teneinde al het mogelijke te doen met het oog op vrede en een redelijke toekomst voor alle mensen in de regio;

b)

bijstand te blijven verlenen aan de hervorming van het Palestijnse veiligheidssysteem, spoedige verkiezingen en politieke en administratieve hervormingen;

c)

ten volle bij te dragen aan het bewerkstelligen van vrede, alsmede aan de wederopbouw van de Palestijnse economie als een integrerend onderdeel van regionale ontwikkeling.

De SVEU ondersteunt de werkzaamheden van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (hierna „SG/HV” genoemd) in het gebied, mede in het kader van het Midden-Oosten-Kwartet.

Artikel 3

Teneinde deze beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, krijgt de SVEU het mandaat om als volgt te handelen:

a)

een actieve en efficiënte bijdrage van de Europese Unie leveren tot acties en initiatieven die leiden tot een definitieve regeling van het conflict tussen Israël en Palestina en van het conflict Israël-Syrië en Israël-Libanon;

b)

nauwe contacten vergemakkelijken en onderhouden met alle partijen bij het vredesproces in het Midden-Oosten, met andere landen in de regio, de leden van het Midden-Oosten-Kwartet en andere betrokken landen en met de VN en andere betrokken internationale organisaties, teneinde met hen samen te werken aan de versterking van het vredesproces;

c)

zorgen voor de voortdurende aanwezigheid van de Europese Unie, ter plaatse en in bevoegde internationale fora, en bijdragen aan crisisbeheersing en -preventie;

d)

de vredesonderhandelingen tussen de partijen waarnemen en ondersteunen en in voorkomend geval advies en goede diensten van de Europese Unie aanbieden;

e)

desgevraagd bijdragen tot de uitvoering van de internationale overeenkomsten die de partijen hebben bereikt, en op het diplomatieke vlak met hen in contact treden ingeval men zich niet houdt aan de voorwaarden van deze overeenkomsten;

f)

bijzondere aandacht schenken aan factoren die gevolgen hebben voor de regionale dimensie van het vredesproces in het Midden-Oosten;

g)

constructieve gesprekken voeren met de ondertekenaars van overeenkomsten in het kader van het vredesproces, teneinde de inachtneming van de basisnormen van de democratie te bevorderen, waaronder de eerbiediging van de mensenrechten en van de rechtsstaat;

h)

verslag uitbrengen over de mogelijkheden voor interventie van de Europese Unie in het vredesproces, en over de wijze waarop het best uitvoering kan worden gegeven aan de initiatieven van de Europese Unie en de lopende activiteiten van de Europese Unie in verband met het vredesproces in het Midden-Oosten, zoals de bijdrage van de Europese Unie aan de Palestijnse hervormingen, waaronder de politieke aspecten van de ontwikkelingsprojecten van de Europese Unie;

i)

toezicht houden op handelingen van de partijen met betrekking tot de uitvoering van de routekaart en vraagstukken die het resultaat van de onderhandelingen betreffende de permanente status nadelig zouden kunnen beïnvloeden, opdat het Midden-Oosten-Kwartet de naleving door de partijen beter kan beoordelen;

j)

vergemakkelijken van de samenwerking bij veiligheidsvraagstukken binnen het op 9 april 1998 ingestelde permanent veiligheidscomité van de Europese Unie en de Palestijnse Autoriteit, alsmede op andere wijzen de samenwerking inzake veiligheidsvraagstukken vergemakkelijken;

k)

bijdragen aan een beter begrip van de rol van de Europese Unie onder de opiniemakers in de regio;

l)

ontwikkelen en uitvoeren van een EU-programma inzake veiligheidsvraagstukken. Daartoe kan de SVEU worden bijgestaan door een deskundige belast met de praktische uitvoering van operationele projecten met betrekking tot veiligheidsvraagstukken;

m)

indien nodig sturing geven aan het hoofd van de missie/directeur van politie van het Coördinatiebureau van de Europese Unie voor de ondersteuning van de Palestijnse politie (EUPOL COPPS);

n)

indien nodig sturing geven aan het hoofd van de missie/directeur van politie van de missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah).

Artikel 4

1.   De SVEU is onder het gezag en de operationele leiding van de SG/HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (hierna „PVC” genoemd) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt met de Raad. Het PVC zorgt binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke inbreng ten behoeve van de SVEU.

Artikel 5

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU bedraagt 1 200 000 EUR.

2.   De uit het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd met inachtneming van de procedures en voorschriften van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie, met dien verstande dat voorfinanciering niet het eigendom van de Gemeenschap blijft.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. Uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 maart 2006.

4.   Het voorzitterschap, de Commissie en/of de lidstaten, naargelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 6

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team, in overleg met het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de SG/HV, en in volledige samenspraak met de Commissie. De SVEU deelt het voorzitterschap en de Commissie de definitieve samenstelling van zijn team mee.

2.   De lidstaten en de instellingen van de Europese Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Europese Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling.

3.   Alle niet door detachering vervulde A-ambten worden door het secretariaat-generaal van de Raad op passende wijze bekendgemaakt en tevens ter kennis gebracht van de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie, teneinde de best gekwalificeerde kandidaten te kunnen aanwerven.

4.   De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers worden met de partijen overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 7

De SVEU brengt in de regel persoonlijk verslag uit aan de SG/HV en het PVC, alsook eventueel aan de bevoegde groep. Hij zendt regelmatig schriftelijke verslagen aan de SG/HV, de Raad en de Commissie. De SVEU kan op aanbeveling van de SG/HV en het PVC verslag uitbrengen aan de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Artikel 8

Met het oog op de samenhang van het externe optreden van de Europese Unie worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de SG/HV, het voorzitterschap en de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Commissie. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het voorzitterschap, de Commissie en de missiehoofden, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 9

De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Europese Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de SG/HV, de Raad en de Commissie vóór eind juni 2006 een voortgangsverslag, en uiterlijk medio november 2006 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor. Deze verslagen vormen de basis voor de beoordeling van dit gemeenschappelijk optreden in de bevoegde groepen en door het PVC. In het kader van de algemene inzetprioriteiten doet de SG/HV aanbevelingen aan het PVC over het besluit van de Raad tot verlenging, wijziging of beëindiging van het mandaat.

Artikel 10

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2006.

Artikel 11

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 326 van 13.12.2003, blz. 46. Gemeenschappelijk Optreden laatstelijk gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2005/796/GBVB (PB L 300 van 17.11.2005, blz. 64).

(2)  PB L 300 van 17.11.2005, blz. 65.

(3)  PB L 327 van 14.12.2005, blz. 28.


21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/11


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2006/120/GBVB VAN DE RAAD

van 20 februari 2006

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Moldavië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (hierna „SVEU” genoemd) voor Moldavië, zoals omschreven in Gemeenschappelijk Optreden 2005/265/GBVB van de Raad van 23 maart 2005 tot benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Moldavië (1) verstrijkt op 28 februari 2006.

(2)

Op 20 september 2005 heeft het Politiek en Veiligheidscomité (hierna „PVC” genoemd) ingestemd met de instelling van een EU-grensmissie voor Moldavië-Oekraïne, waartoe onder meer het team van de SVEU voor Moldavië zou moeten worden versterkt.

(3)

Uit een evaluatie van Gemeenschappelijk Optreden 2005/265/GBVB blijkt dat het mandaat van de SVEU met twaalf maanden moet worden verlengd.

(4)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid als uiteengezet in artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Adriaan JACOBOVITS de SZEGED als speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor Moldavië wordt hierbij verlengd tot en met 28 februari 2007.

Artikel 2

1.   Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie in Moldavië. Deze doelstellingen zijn de volgende:

a)

bijdragen aan een vreedzame regeling van het conflict over Trans-Dnjestrië en tot de uitvoering ervan op basis van een levensvatbare oplossing, waarbij de soevereiniteit en de territoriale integriteit van de Republiek Moldavië binnen haar internationaal erkende grenzen worden geëerbiedigd;

b)

bijdragen aan de versterking van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden voor alle burgers van de Republiek Moldavië;

c)

bevorderen van goede en nauwe betrekkingen tussen de Republiek Moldavië en de Europese Unie, op basis van gemeenschappelijke waarden en belangen, en overeenkomstig het actieplan in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid (hierna „ENB” genoemd);

d)

assistentie verlenen bij de bestrijding van mensensmokkel en smokkel van wapens en andere goederen uit en via Moldavië;

e)

bijdragen aan een versterking van de stabiliteit en de samenwerking in de regio;

f)

vergroten van de efficiëntie en de zichtbaarheid van het optreden van de Europese Unie in de Republiek Moldavië en in de regio;

g)

vergroten van de doeltreffendheid van de grens- en douanecontrole en de grensbewaking aan de gemeenschappelijke grens van Moldavië en Oekraïne, met bijzondere nadruk op het Transdnjestrische gedeelte, met name via een EU-grensmissie.

2.   De SVEU steunt de werkzaamheden van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (hierna „SG/HV” genoemd) in de Republiek Moldavië en in de regio en handelt in nauwe samenwerking met het voorzitterschap, met de missiehoofden van de Europese Unie en met de Commissie.

Artikel 3

1.   Teneinde deze beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, krijgt de SVEU het mandaat om als volgt te handelen:

a)

de Europese Unie een grotere rol laten spelen bij de oplossing van het conflict over Trans-Dnjestrië volgens de overeengekomen beleidsdoelstellingen van de Europese Unie en in nauwe samenwerking met de OVSE, door de Europese Unie via de juiste kanalen en in onderling overeengekomen fora te vertegenwoordigen en door nauwe contacten met alle betrokken actoren te ontwikkelen en in stand te houden;

b)

waar nodig, meewerken aan de voorbereiding van bijdragen van de Europese Unie aan de uitvoering van de uiteindelijke regeling van het conflict;

c)

de politieke ontwikkelingen in de Republiek Moldavië, de regio Trans-Dnjestrië inbegrepen, op de voet volgen, door nauwe contacten met de regering van de Republiek Moldavië en met andere binnenlandse actoren te ontwikkelen en in stand te houden, en in voorkomende gevallen het advies en de steun van de Europese Unie aanbieden;

d)

de verdere ontwikkeling van het beleid van de Europese Unie ten aanzien van de Republiek Moldavië en de regio, met name op het gebied van preventie en oplossing van conflicten, begeleiden;

e)

via een ondersteuningsteam, geleid door een hoge politieke adviseur van de SVEU:

i)

uit politiek oogpunt zicht houden op de ontwikkelingen en activiteiten aan de Moldavisch-Oekraïense grens;

ii)

de politieke wil van Moldavië en Oekraïne om hun grensbeheer te verbeteren, analyseren;

iii)

de samenwerking tussen Moldavië en Oekraïne in grensoverschrijdende aangelegenheden bevorderen, mede met het oog op het scheppen van de voorwaarden voor een regeling van het Transdnjestrische conflict.

2.   Ten behoeve van zijn mandaat houdt de SVEU een overzicht over alle werkzaamheden van de Europese Unie, in het bijzonder wat de terzake dienende aspecten van het ENB-actieplan betreft.

Artikel 4

1.   De SVEU is onder het gezag en de operationele leiding van de SG/HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt met de Raad. Het PVC zorgt binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke inbreng ten behoeve van de SVEU.

Artikel 5

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU bedraagt 1 030 000 EUR.

2.   De uit het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd met inachtneming van de procedures en voorschriften van toepassing op de begroting van de Europese Unie, met dien verstande dat voorfinanciering niet het eigendom van de Gemeenschap blijft.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. Uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 maart 2006.

4.   Het voorzitterschap, de Commissie en/of de lidstaten, naargelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 6

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team, in overleg met het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de SG/HV, en in volledige samenspraak met de Commissie. De SVEU brengt het voorzitterschap en de Commissie op de hoogte van de definitieve samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten en de instellingen van de Europese Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Europese Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling.

3.   Alle niet door detachering vervulde A-ambten worden door het secretariaat-generaal van de Raad op passende wijze bekendgemaakt en tevens ter kennis gebracht van de lidstaten en de EU-instellingen, teneinde de best gekwalificeerde kandidaten te kunnen aanwerven.

4.   De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers worden met de partijen overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 7

De SVEU brengt in de regel persoonlijk verslag uit aan de SG/HV en het PVC, alsook eventueel aan de bevoegde groep. Hij zendt regelmatig schriftelijke verslagen aan de SG/HV, de Raad en de Commissie. De SVEU kan op aanbeveling van de SG/HV en het PVC verslag uitbrengen aan de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Artikel 8

1.   Met het oog op de samenhang van het externe optreden van de Europese Unie worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de SG/HV, het voorzitterschap en de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Commissie. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het voorzitterschap, de Commissie en de missiehoofden, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

2.   Krachtens artikel 3, tweede alinea, van het Verdrag zorgen de Raad en de Commissie, overeenkomstig hun onderscheiden bevoegdheden, voor de samenhang tussen de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en het externe optreden van de Gemeenschap. De Raad en de Commissie werken daartoe samen.

Artikel 9

De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Europese Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de SG/HV, de Raad en de Commissie vóór eind juni 2006 een voortgangsverslag, en uiterlijk medio november 2006 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor. Deze verslagen vormen de basis voor de beoordeling van dit gemeenschappelijk optreden in de bevoegde groepen en door het PVC. In het kader van de algemene inzetprioriteiten doet de SG/HV aanbevelingen aan het PVC over het besluit van de Raad tot verlenging, wijziging of beëindiging van het mandaat.

Artikel 10

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 11

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 81 van 30.3.2005, blz. 50. Gemeenschappelijk Optreden gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2005/776/GBVB (PB L 292 van 8.11.2005, blz. 13).


21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/14


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2006/121/GBVB VAN DE RAAD

van 20 februari 2006

houdende benoeming van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de zuidelijke Kaukasus, zoals omschreven in Gemeenschappelijk Optreden 2003/872/GBVB van de Raad van 8 december 2003 houdende verlenging en wijziging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus (1), verstrijkt op 28 februari 2006.

(2)

Uit een evaluatie van dat gemeenschappelijk optreden blijkt dat het mandaat van de SVEU moet worden herzien en met twaalf maanden moet worden verlengd.

(3)

Naar aanleiding van het vertrek van SVEU Talvitie, heeft de secretaris-generaal/hoger vertegenwoordiger (SG/HV) aanbevolen de heer Peter Semneby te benoemen tot nieuwe SVEU voor de zuidelijke Kaukasus.

(4)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid als uiteengezet in artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Peter SEMNEBY wordt benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de zuidelijke Kaukasus van 1 maart 2006 tot en met 28 februari 2007.

Artikel 2

1.   Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de EU in de zuidelijke Kaukasus. Deze doelstellingen zijn:

a)

Armenië, Azerbeidzjan en Georgië helpen bij de uitvoering van politieke en economische hervormingen, met name op het gebied van de rechtsstaat, democratisering, mensenrechten, behoorlijk bestuur, ontwikkeling en de terugdringing van de armoede;

b)

overeenkomstig de bestaande mechanismen conflicten in de regio voorkomen, bijdragen tot de vreedzame oplossing van conflicten, onder andere door de terugkeer van vluchtelingen en intern ontheemden te bevorderen;

c)

constructieve gesprekken voeren met vooraanstaande nationale actoren in de regio;

d)

samenwerking stimuleren en verder ondersteunen, onder andere op het gebied van economie, energie en vervoer, tussen de landen van de regio, met name tussen de landen van de zuidelijke Kaukasus;

e)

de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van de Europese Unie in de regio verhogen.

2.   De SVEU steunt het werk van de SG/HV in het gebied.

Artikel 3

Teneinde deze beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, krijgt de SVEU het mandaat om als volgt te handelen:

a)

ontwikkelen van contacten met de regeringen, de parlementen, de rechterlijke macht en de civiele maatschappij van de regio;

b)

Armenië, Azerbeidzjan en Georgië aanmoedigen om samen te werken inzake regionale thema's van gemeenschappelijk belang, zoals een gemeenschappelijke bedreiging van de veiligheid en de bestrijding van het terrorisme, illegale handel en georganiseerde criminaliteit;

c)

bijdragen tot het voorkomen van conflicten en meewerken aan het scheppen van voorwaarden om conflicten beter te regelen, onder andere door aanbevelingen voor actie in verband met de civiele maatschappij en rehabilitatie van de gebieden, onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie overeenkomstig het EG-Verdrag;

d)

bijdragen tot de oplossing van conflicten en die oplossingen helpen vergemakkelijken in nauwe samenwerking met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en zijn speciale vertegenwoordiger voor Georgië, de Groep vrienden van de secretaris-generaal van de VN voor Georgië, de Minsk Groep van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, alsook aan het voor Zuid-Ossetië ingestelde mechanisme voor de oplossing van conflicten;

e)

de EU-dialoog over de regio met de belangrijkste betrokkenen intensiveren;

f)

de Raad helpen bij de verdere ontwikkeling van een alomvattend beleid voor de zuidelijke Kaukasus;

g)

via een ondersteuningsteam:

de Europese Unie verslag te doen over en een voortdurende evaluatie te bezorgen inzake de grenssituatie, alsmede het wederzijds vertrouwen tussen Georgië en de Russische Federatie te bevorderen, waarbij doeltreffende samenwerking en verbinding met alle desbetreffende actoren wordt gewaarborgd;

de Georgische grenswacht en andere relevante overheidsinstanties in Tbilisi te helpen bij de voorbereiding van een alomvattende hervormingsstrategie;

met de Georgische autoriteiten samen te werken om de communicatie tussen Tbilisi en de grens, met inbegrip van het toezicht, te intensiveren. Daartoe zal nauw worden samengewerkt met de regionale grenswachtcentra tussen Tbilisi en de grens (met uitzondering van Abchazië en Zuid-Ossetië).

Artikel 4

1.   De SVEU is onder het gezag en de operationele leiding van de SG/HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt met de Raad. Het PVC zorgt binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke inbreng ten behoeve van de SVEU.

Artikel 5

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU bedraagt 2 960 000 EUR.

2.   De uit het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd met inachtneming van de procedures en voorschriften van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie, met dien verstande dat voorfinanciering niet het eigendom van de Gemeenschap blijft.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. Uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 maart 2006.

4.   Het voorzitterschap, de Commissie en/of de lidstaten, naar gelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 6

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team, in overleg met het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de SG/HV, en in volledige samenspraak met de Commissie. De SVEU deelt het voorzitterschap en de Commissie de definitieve samenstelling van zijn team mee.

2.   De lidstaten en de instellingen van de Europese Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Europese Unie bij de SVEU is gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling.

3.   Alle niet door detachering vervulde A-ambten worden door het secretariaat-generaal van de Raad op passende wijze bekendgemaakt en tevens ter kennis gebracht van de lidstaten en de instellingen, teneinde de best gekwalificeerde kandidaten te kunnen aanwerven.

4.   De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers worden met de partijen overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 7

De SVEU brengt in de regel persoonlijk verslag uit aan de SG/HV en het PVC, alsook eventueel aan de bevoegde groep. Hij zendt regelmatig schriftelijke verslagen, waaronder verslagen over de activiteiten van het ondersteuningsteam, aan de SG/HV, de Raad en de Commissie. De SVEU kan op aanbeveling van de SG/HV en het PVC verslag uitbrengen aan de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Artikel 8

Met het oog op de samenhang van het externe optreden van de Europese Unie worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de SG/HV, het voorzitterschap en de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Commissie. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het voorzitterschap, de Commissie en de missiehoofden, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 9

De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Europese Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de SG/HV, de Raad en de Commissie vóór eind juni 2006 een voortgangsverslag, en uiterlijk medio november 2006 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor. Deze verslagen vormen de basis voor de beoordeling van dit gemeenschappelijk optreden in de bevoegde groepen en door het PVC. In het kader van de algemene inzetprioriteiten doet de SG/HV aanbevelingen aan het PVC over het besluit van de Raad tot verlenging, wijziging of beëindiging van het mandaat.

Artikel 10

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2006.

Artikel 11

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 326 van 13.12.2003, blz. 44. Gemeenschappelijk optreden laatstelijk gewijzigd en verlengd bij Gemeenschappelijk Optreden 2005/582/GBVB (PB L 199 van 29.7.2005, blz. 92).


21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/17


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2006/122/GBVB VAN DE RAAD

van 20 februari 2006

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het gebied van de Grote Meren in Afrika

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor het gebied van de Grote Meren in Afrika, zoals omschreven in Gemeenschappelijk Optreden 2003/869/GBVB van de Raad van 8 december 2003 houdende wijziging en verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het gebied van de Grote Meren in Afrika (1), verstrijkt op 28 februari 2006.

(2)

Uit een evaluatie van Gemeenschappelijk Optreden 2003/869/GBVB blijkt dat het mandaat van de SVEU met twaalf maanden moet worden verlengd.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid als uiteengezet in artikel 11 van het Verdrag kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Aldo AJELLO als speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor het gebied van de Grote Meren in Afrika wordt hierbij verlengd tot en met 28 februari 2007.

Artikel 2

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie aangaande het overgangs- en vredesproces in het gebied van de Grote Meren in Afrika.

Deze doelstellingen zijn:

a)

een actieve en efficiënte bijdrage van de Europese Unie aan de voltooiing van de overgang in de Democratische Republiek Congo (DRC) en aan de politieke en economische ontwikkelingen in Burundi, Rwanda en Uganda;

b)

bijzondere aandacht voor de regionale dimensie van de ontwikkelingen in die landen;

c)

het waarborgen van een continue aanwezigheid van de Europese Unie ter plaatse en in de internationale fora ter zake, het contact houden met de hoofdrolspelers en het bijdragen tot de crisisbeheersing;

d)

het bijdragen tot een samenhangend, duurzaam en verantwoordelijk beleid van de Europese Unie voor het gebied van de Grote Meren in Afrika.

De SVEU steunt het werk van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV) in het gebied.

Artikel 3

Teneinde deze beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, krijgt de SVEU het mandaat om als volgt te handelen:

a)

nauwe contacten leggen en onderhouden met alle partijen bij het vredes- en overgangsproces in het gebied van de Grote Meren in Afrika, andere landen in de regio, de Verenigde Staten van Amerika, andere betrokken landen, alsmede de Verenigde Naties (VN) en andere betrokken internationale organisaties, de Afrikaanse Unie (AU), en subregionale organisaties en hun vertegenwoordigers alsmede andere prominente regionale leiders, om samen met hen te streven naar versterking van de vredesprocessen en de vredesovereenkomsten in de regio;

b)

het vredes- en overgangsproces tussen de partijen als waarnemer volgen en zo nodig advies en goede diensten van de Europese Unie aanbieden;

c)

op verzoek bijdragen tot de uitvoering van vredesakkoorden en overeenkomsten voor een staakt-het-vuren tussen de partijen en diplomatiek met hen in verbinding treden ingeval de voorwaarden van die akkoorden niet nagekomen worden;

d)

constructieve gesprekken voeren met de ondertekenaars van overeenkomsten in het kader van de vredesprocessen, teneinde de inachtneming van de grondbeginselen van democratie en goed bestuur, waaronder de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, te bevorderen;

e)

bijdragen tot de uitvoering van de EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten;

f)

in samenwerking met de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor het gebied van de Grote Meren en de speciale gezant van de Afrikaanse Unie bijdragen tot de voorbereiding van een conferentie over vrede, veiligheid, democratie en ontwikkeling in het gebied van de Grote Meren;

g)

verslag uitbrengen over de mogelijkheden voor steun van de Europese Unie aan het vredes- en overgangsproces en de wijze waarop initiatieven van de Europese Unie het best kunnen worden ontplooid;

h)

toezien op de activiteiten van de partijen bij het conflict die afbreuk kunnen doen aan het resultaat van de lopende vredesprocessen;

i)

bijdragen tot een beter begrip van de rol van de Europese Unie bij de opiniemakers in de regio;

j)

indien nodig advies en bijstand verlenen voor de hervorming van de veiligheidssector in de DRC en met name politieke sturing geven aan het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie („EUPOL Kinshasa”) en het hoofd van de EU-missie voor advies- en bijstandverlening aan de Congolese autoriteiten bij de hervorming van de veiligheidssector („EUSEC RD Congo”) opdat zij op lokaal niveau hun taken kunnen verrichten.

Artikel 4

1.   De SVEU is onder het gezag en de operationele leiding van de SG/HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité („PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt met de Raad. Het PVC zorgt binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke inbreng ten behoeve van de SVEU.

Artikel 5

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU bedraagt 820 000 EUR.

2.   De uit het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd met inachtneming van de procedures en voorschriften van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie, met dien verstande dat voorfinanciering niet het eigendom van de Gemeenschap blijft.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. Uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 maart 2006.

4.   Het voorzitterschap, de Commissie en/of de lidstaten, naar gelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 6

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team, in overleg met het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de SG/HV, en in volledige samenspraak met de Commissie. De SVEU deelt het voorzitterschap en de Commissie de definitieve samenstelling van zijn team mee.

2.   De lidstaten en de instellingen van de Europese Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Europese Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling.

3.   Alle niet door detachering vervulde A-ambten worden door het secretariaat-generaal van de Raad op passende wijze bekendgemaakt en tevens ter kennis gebracht van de lidstaten en de instellingen, teneinde de best gekwalificeerde kandidaten te kunnen aanwerven.

4.   De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers worden met de partijen overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 7

De SVEU brengt in de regel persoonlijk verslag uit aan de SG/HV en het PVC, alsook eventueel aan de bevoegde groep. Hij zendt regelmatig schriftelijke verslagen aan de SG/HV, de Raad en de Commissie. De SVEU kan op aanbeveling van de SG/HV en het PVC verslag uitbrengen aan de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Artikel 8

Met het oog op de samenhang van het externe optreden van de Europese Unie worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de SG/HV, het voorzitterschap en de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Commissie. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het voorzitterschap, de Commissie en de missiehoofden, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 9

De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Europese Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de SG/HV, de Raad en de Commissie vóór eind juni 2006 een voortgangsverslag, en uiterlijk medio november 2006 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor. Deze verslagen vormen de basis voor de beoordeling van dit gemeenschappelijk optreden in de bevoegde groepen en door het PVC. In het kader van de algemene inzetprioriteiten doet de SG/HV aanbevelingen aan het PVC over het besluit van de Raad tot verlenging, wijziging of beëindiging van het mandaat.

Artikel 10

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 11

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 326 van 13.12.2003, blz. 37. Gemeenschappelijk optreden laatstelijk gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2005/586/GBVB (PB L 199 van 29.7.2005, blz. 97).


21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/20


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2006/123/GBVB VAN DE RAAD

van 20 februari 2006

houdende verlenging en wijziging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 17 oktober 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/724/GBVB (1) vastgesteld houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM).

(2)

De Raad heeft op 24 november 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/826/GBVB (2) betreffende de oprichting van een EU-adviesteam voor de politie (EUPAT) in de FYROM vastgesteld, waarin voor de SVEU een specifieke rol in de commandostructuur is weggelegd.

(3)

Uit een evaluatie van Gemeenschappelijk Optreden 2005/724/GBVB blijkt dat het mandaat van de SVEU met 12 maanden moet worden verlengd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Erwan FOUÉRÉ als SVEU in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, zoals omschreven in Gemeenschappelijk Optreden 2005/724/GBVB, wordt verlengd tot en met 28 februari 2007.

Artikel 2

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU in de periode van 1 maart 2006 tot en met 28 februari 2007 bedraagt 675 000 EUR.

2.   Uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 maart 2006.

Artikel 3

Gemeenschappelijk Optreden 2005/724/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3 worden de punten e) en f) vervangen door:

„e)

plaatselijke politieke aansturing te bieden aan het hoofd van het EU-adviesteam voor de politie (EUPAT), te zorgen voor de coördinatie tussen EUPAT en andere EU-actoren en zich te belasten met de betrekkingen tussen EUPAT en de autoriteiten en media van het gastland;

f)

samen met het hoofd van EUPAT en in samenspraak met het voorzitterschap een regelmatige dialoog op te zetten met de autoriteiten van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië over de vorderingen van de activiteiten van EUPAT.”.

2)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Europese Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger, de Raad en de Commissie vóór eind juni 2006 een voortgangsverslag, en uiterlijk medio november 2006 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor. Deze verslagen vormen de basis voor de beoordeling van dit gemeenschappelijk optreden in de bevoegde groepen en door het Politiek en Veiligheidscomité. In het kader van de algemene inzetprioriteiten doet de hoge vertegenwoordiger SG/HV aanbevelingen aan het PVC over het besluit van de Raad tot verlenging, wijziging of beëindiging van het mandaat.”.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 272 van 18.10.2005, blz. 26.

(2)  PB L 307 van 25.11.2005, blz. 61.


21.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 49/21


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2006/124/GBVB VAN DE RAAD

van 20 februari 2006

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan (SVEU), zoals omschreven in Gemeenschappelijk Optreden 2003/871/GBVB van de Raad (1), verstrijkt op 28 februari 2006.

(2)

Uit een evaluatie van Gemeenschappelijk Optreden 2003/871/GBVB blijkt dat het mandaat van de SVEU moet worden herzien en met twaalf maanden moet worden verlengd.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid als uiteengezet in artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Francesc VENDRELL als SVEU voor Afghanistan wordt verlengd tot en met 28 februari 2007.

Artikel 2

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie in Afghanistan. De SVEU dient met name:

1)

bij te dragen tot de uitvoering die wordt gegeven aan de Gezamenlijke Verklaring van de Europese Unie en Afghanistan en de „Afghanistan Compact”, alsook aan de betrokken resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) en andere relevante VN-resoluties;

2)

constructieve bijdragen van regionale actoren in Afghanistan en van buurlanden aan het vredesproces in Afghanistan te stimuleren, om aldus de consolidatie van de Afghaanse staat te bevorderen;

3)

de sleutelrol van de VN, met name van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal, te ondersteunen; en

4)

de werkzaamheden van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV) in de regio te ondersteunen.

Artikel 3

Teneinde deze beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, krijgt de SVEU het mandaat om als volgt te handelen:

a)

uitdrukking geven aan de standpunten van de Europese Unie over het politiek proces, voortbouwend op de kernbeginselen waarover tussen Afghanistan en de internationale gemeenschap overeenstemming is bereikt, met name de Gezamenlijke Verklaring van de Europese Unie en Afghanistan en de „Afghanistan Compact”;

b)

nauwe contacten leggen en onderhouden met en steun verlenen aan de vertegenwoordigende instellingen van Afghanistan, met name de regering en het parlement. Er dient tevens contact te worden onderhouden met andere politieke figuren en andere betrokken actoren van Afghanistan, zowel in het land als daarbuiten;

c)

nauwe contacten onderhouden met bevoegde internationale en regionale organisaties, met name met de plaatselijke vertegenwoordigers van de VN;

d)

in nauw contact blijven met buurlanden en andere belanghebbende landen in de regio, zodat hun opvattingen over de situatie in Afghanistan, alsook de ontwikkeling van de samenwerking tussen deze landen en Afghanistan, in het beleid van de Europese Unie in aanmerking worden genomen;

e)

advies geven over de gemaakte vorderingen in de richting van de doelstellingen van de Gezamenlijke Verklaring van de Europese Unie en Afghanistan en de „Afghanistan Compact”, met name op de volgende gebieden:

goed bestuur en de oprichting van instellingen van de rechtsstaat,

hervormingen in de veiligheidssector, waaronder de organisatie van een gerechtelijk apparaat, een nationaal leger en een nationale politie,

eerbiediging van de mensenrechten van alle Afghanen, ongeacht geslacht, bevolkingsgroep of godsdienst,

eerbiediging van de democratische beginselen, de rechtsstaat, de rechten van minderheden, de rechten van vrouwen en kinderen en de beginselen van het volkenrecht,

aanmoediging van de deelname van vrouwen aan het openbaar bestuur en de civiele samenleving,

eerbiediging van Afghanistans internationale verplichtingen met inbegrip van samenwerking in de internationale inspanningen ter bestrijding van terrorisme, illegale drugshandel en mensenhandel,

bevordering van humanitaire hulp en de geregelde terugkeer van vluchtelingen en binnenlands ontheemden;

f)

in overleg met vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie meehelpen ervoor te zorgen dat de politieke benadering van de Europese Unie tot uiting komt in haar actie voor de ontwikkeling van Afghanistan;

g)

samen met de Commissie actief deelnemen aan het in het kader van de „Afghanistan Compact” ingestelde monitoringmechanisme;

h)

advies verstrekken over de deelneming en de standpunten van de Europese Unie in internationale conferenties over Afghanistan.

Artikel 4

1.   De SVEU is onder het gezag en de operationele leiding van de SG/HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité („PVC”) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt met de Raad. Het PVC zorgt binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke inbreng ten behoeve van de SVEU.

Artikel 5

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU bedraagt 1 330 000 EUR.

2.   De uit het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd met inachtneming van de procedures en voorschriften van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie, met dien verstande dat voorfinanciering niet het eigendom van de Gemeenschap blijft.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. Uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf 1 maart 2006.

4.   Het voorzitterschap, de Commissie en/of de lidstaten, naar gelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 6

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team, in overleg met het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de SG/HV, en in volledige samenspraak met de Commissie. De SVEU deelt het voorzitterschap en de Commissie de definitieve samenstelling van zijn team mee.

2.   De lidstaten en de instellingen van de Europese Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Europese Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling van de Europese Unie.

3.   Alle niet door detachering vervulde A-ambten worden door het secretariaat-generaal van de Raad op passende wijze bekendgemaakt en tevens ter kennis gebracht van de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie, teneinde de best gekwalificeerde kandidaten te kunnen aanwerven.

4.   De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers worden met de partijen overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 7

De SVEU brengt in de regel persoonlijk verslag uit aan de SG/HV en het PVC, alsook eventueel aan de bevoegde groep. Hij zendt regelmatig schriftelijke verslagen aan de SG/HV, de Raad en de Commissie. De SVEU kan op aanbeveling van de SG/HV en het PVC verslag uitbrengen aan de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Artikel 8

Met het oog op de samenhang van het externe optreden van de Europese Unie worden de activiteiten van de SVEU gecoördineerd met die van de SG/HV, het voorzitterschap en de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Commissie. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het voorzitterschap, de Commissie en de missiehoofden, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 9

De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Europese Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. De SVEU legt de SG/HV, de Raad en de Commissie vóór eind juni 2006 een voortgangsverslag, en uiterlijk medio november 2006 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor. Deze verslagen vormen de basis voor de beoordeling van dit gemeenschappelijk optreden in de bevoegde groepen en door het PVC. In het kader van de algemene inzetprioriteiten doet de SG/HV aanbevelingen aan het PVC over het besluit van de Raad tot verlenging, wijziging of beëindiging van het mandaat.

Artikel 10

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld. Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2006.

Artikel 11

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 326 van 13.12.2003, blz. 41. Gemeenschappelijk optreden laatstelijk gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2005/585/GBVB (PB L 199 van 29.7.2005, blz. 96).