ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
49e jaargang |
|
|
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing |
|
|
|
Commissie |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
|
|
Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie |
|
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
15.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 251/2006 VAN DE COMMISSIE
van 14 februari 2006
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 15 februari 2006.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 februari 2006.
Voor de Commissie
J. L. DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 14 februari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
052 |
95,8 |
204 |
41,8 |
|
212 |
122,6 |
|
624 |
106,4 |
|
999 |
91,7 |
|
0707 00 05 |
052 |
147,8 |
204 |
101,5 |
|
628 |
155,5 |
|
999 |
134,9 |
|
0709 10 00 |
220 |
57,6 |
624 |
101,9 |
|
999 |
79,8 |
|
0709 90 70 |
052 |
73,4 |
204 |
72,1 |
|
999 |
72,8 |
|
0805 10 20 |
052 |
51,8 |
204 |
49,3 |
|
212 |
41,5 |
|
220 |
42,7 |
|
448 |
47,7 |
|
624 |
59,4 |
|
999 |
48,7 |
|
0805 20 10 |
204 |
93,1 |
999 |
93,1 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
052 |
60,8 |
204 |
116,5 |
|
464 |
141,5 |
|
624 |
78,2 |
|
999 |
99,3 |
|
0805 50 10 |
052 |
57,2 |
220 |
44,8 |
|
999 |
51,0 |
|
0808 10 80 |
400 |
119,2 |
404 |
109,1 |
|
528 |
80,3 |
|
720 |
72,3 |
|
999 |
95,2 |
|
0808 20 50 |
388 |
95,9 |
400 |
106,9 |
|
512 |
67,9 |
|
528 |
86,8 |
|
720 |
54,1 |
|
999 |
82,3 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.
15.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 252/2006 VAN DE COMMISSIE
van 14 februari 2006
betreffende de permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in diervoeding en de voorlopige vergunningen voor nieuwe toepassingen van bepaalde al in diervoeding toegelaten toevoegingsmiddelen
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding (1), en met name op artikel 3, artikel 9.D, lid 1, en artikel 9.E, lid 1,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (2), en met name op artikel 25,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1831/2003 voorziet in de toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding. |
(2) |
Artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 bevat overgangsmaatregelen voor vergunningaanvragen betreffende toevoegingsmiddelen die vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG zijn ingediend. |
(3) |
De vergunningsaanvragen voor de in de bijlagen bij deze verordening genoemde toevoegingsmiddelen zijn vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingediend. |
(4) |
De eerste opmerkingen betreffende deze aanvragen zijn krachtens artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/524/EEG vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 aan de Commissie toegezonden. Die aanvragen moeten daarom nog overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 70/524/EEG worden behandeld. |
(5) |
Voor het gebruik van het preparaat van micro-organismen Enterococcus faecium NCIMB 10415 is voor het eerst een voorlopige vergunning voor biggen verleend bij Verordening (EG) nr. 866/1999 van de Commissie (3). Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dit preparaat van micro-organismen. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dit preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage I, moet daarom voor onbeperkte duur worden toegestaan. |
(6) |
Voor het gebruik van het enzympreparaat 3-fytase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 528.94), is voor het eerst een voorlopige vergunning voor mestkippen verleend bij Verordening (EG) nr. 418/2001 van de Commissie (4). Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dit enzympreparaat. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dit enzympreparaat, zoals omschreven in bijlage II, moet daarom voor onbeperkte duur worden toegestaan. |
(7) |
Voor het gebruik van het enzympreparaat 3-fytase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 528.94), is voor het eerst een voorlopige vergunning voor zeugen en kalkoenen verleend bij Verordening (EG) nr. 358/2005 van de Commissie (5). Er is een vergunning zonder tijdsbeperking voor mestvarkens en biggen verleend bij Verordening (EG) nr. 943/2005 van de Commissie (6). Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag om de vergunning voor het gebruik van dit enzympreparaat tot legkippen uit te breiden. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft een advies uitgebracht over het gebruik van dit preparaat, waarin geconcludeerd wordt dat het voor deze nieuwe diercategorie geen risico inhoudt. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 9.E, lid 1, van Richtlijn 70/524/EEG voor een vergunning voor een dergelijk preparaat wordt voldaan. Voor het gebruik van dit enzympreparaat, zoals omschreven in bijlage III, moet daarom een voorlopige vergunning voor vier jaar worden verleend. |
(8) |
Voor het gebruik van het enzympreparaat endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (ATCC 2106), en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (ATCC 2105), is een vergunning zonder tijdsbeperking voor mestvarkens verleend bij Verordening (EG) nr. 833/2005 van de Commissie (7). Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag om de vergunning voor het gebruik van dit enzympreparaat tot biggen uit te breiden. De EFSA heeft een advies uitgebracht over het gebruik van dit preparaat, waarin geconcludeerd wordt dat het voor deze nieuwe diercategorie geen risico inhoudt. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 9.E, lid 1, van Richtlijn 70/524/EEG voor een vergunning voor een dergelijk preparaat wordt voldaan. Voor het gebruik van dit enzympreparaat, zoals omschreven in bijlage III, moet daarom een voorlopige vergunning voor vier jaar worden verleend. |
(9) |
Voor het gebruik van het enzympreparaat endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Aspergillus aculeatus (CBS 589.94), endo-1,4-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (CBS 592.94), alfa-amylase, geproduceerd door Bacillus amyloliquefaciens (DSM 9553), bacillolysine, geproduceerd door Bacillus amyloliquefaciens (DSM 9554), en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma viride (NIBH FERM BP 4842), is voor het eerst een voorlopige vergunning voor biggen verleend bij Verordening (EG) nr. 2437/2000 van de Commissie (8). Er is een vergunning zonder tijdsbeperking voor mestkippen verleend bij Verordening (EG) nr. 358/2005 van de Commissie. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag om de vergunning voor het gebruik van dit enzympreparaat tot mestkalkoenen uit te breiden. De EFSA heeft een advies uitgebracht over het gebruik van dit preparaat, waarin geconcludeerd wordt dat het voor deze nieuwe diercategorie geen risico inhoudt. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 9.E, lid 1, van Richtlijn 70/524/EEG voor een vergunning voor een dergelijk preparaat wordt voldaan. Voor het gebruik van dit enzympreparaat, zoals omschreven in bijlage III, moet daarom een voorlopige vergunning voor vier jaar worden verleend. |
(10) |
Uit de beoordeling van deze aanvragen blijkt dat er bepaalde procedures nodig zijn om werknemers tegen blootstelling aan de in de bijlagen opgenomen toevoegingsmiddelen te beschermen. Die bescherming moet worden gewaarborgd door toepassing van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (9). |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor het tot de groep „Micro-organismen” behorende preparaat in bijlage I wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.
Artikel 2
Voor het tot de groep „Enzymen” behorende preparaat in bijlage II wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.
Artikel 3
Voor de tot de groep „Enzymen” behorende preparaten in bijlage III wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een voorlopige vergunning voor vier jaar voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 februari 2006.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1800/2004 van de Commissie (PB L 317 van 16.10.2004, blz. 37).
(2) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).
(3) PB L 108 van 27.4.1999, blz. 21.
(4) PB L 62 van 2.3.2001, blz. 3.
(5) PB L 57 van 3.3.2005, blz. 3.
(6) PB L 159 van 22.6.2005, blz. 6.
(7) PB L 138 van 1.6.2005, blz. 5. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1812/2005 (PB L 291 van 5.11.2005, blz. 18).
(8) PB L 280 van 4.11.2000, blz. 28.
(9) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
BIJLAGE I
EG-nr. |
Toevoegingsmiddel |
Chemische formule, beschrijving |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Overige bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||
CFU/kg volledig diervoeder |
||||||||||||||||||
Micro-organismen |
||||||||||||||||||
„E 1705 |
Enterococcus faecium NCIMB 10415 |
Bereiding van Enterococcus faecium met ten minste:
|
Biggen |
— |
0,35 × 109 |
1 × 109 |
|
Zonder tijdsbeperking” |
BIJLAGE II
EG-nr. |
Toevoegingsmiddel |
Chemische formule, beschrijving |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Overige bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||
Aantal activiteitseenheden/kg volledig diervoeder |
||||||||||||||||||
Enzymen |
||||||||||||||||||
„E 1632 |
3-Fytase EC 3.1.3.8 |
Bereiding van 3-fytase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 528.94), met een minimale fytase-activiteit van:
|
Mestkippen |
— |
250 PPU |
— |
|
Zonder tijdsbeperking |
(1) 1 PPU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5 en een temperatuur van 37 °C 1 micromol anorganisch fosfaat per minuut vrijmaakt uit natriumfytaat.”
BIJLAGE III
EG-nr. of nr. |
Toevoegingsmiddel |
Chemische formule, beschrijving |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximum-gehalte |
Overige bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aantal activiteitseenheden/kg volledig diervoeder |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enzymen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
„28 |
3-Fytase EC 3.1.3.8 |
Bereiding van 3-fytase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 528.94), met een minimale fytase-activiteit van:
|
Legkippen |
— |
250 PPU |
— |
|
7.3.2010 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39 |
|
Bereiding van endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (ATCC 2106), en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (ATCC 2105), met een minimale activiteit van:
|
Biggen (gespeend) |
— |
endo-1,3(4)-bèta-glucanase: 400 U |
— |
|
7.3.2010 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
endo-1,4-bèta-xylanase: 400 U |
— |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53 |
|
Bereiding van endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Aspergillus aculeatus (CBS 589.94), endo-1,4-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma longibrachiatum (CBS 592.94), alfa-amylase, geproduceerd door Bacillus amyloliquefaciens (DSM 9553), bacillolysine, geproduceerd door Bacillus amyloliquefaciens (DSM 9554), en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma viride (NIBH FERM BP 4842), met een minimale activiteit van:
|
Mestkal-koenen |
— |
Endo-1,3(4)-bèta-glucanase: 587 U |
— |
|
7.3.2010 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Endo-1,4-bèta-glucanase: 1 000 U |
— |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alfa-amylase: 100 U |
— |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bacillolysine: 112 U |
— |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Endo-1,4-bèta-xylanase: 5 000 U |
— |
(1) 1 PPU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5 en een temperatuur van 37 °C 1 micromol anorganisch fosfaat per minuut vrijmaakt uit natriumfytaat.
(2) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,0 en een temperatuur van 30 °C 1 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit bèta-glucaan van gerst.
(3) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,3 en een temperatuur van 50 °C 1 micromol reducerende suikers (xylose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit xylaan van haverkaf.
(4) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 7,5 en een temperatuur van 30 °C 0,0056 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit bèta-glucaan van gerst.
(5) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 4,8 en een temperatuur van 50 °C 0,0056 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit carboxymethylcellulose.
(6) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 7,5 en een temperatuur van 37 °C 1 micromol glucosidebindingen per minuut hydrolyseert uit in water onoplosbaar vernet zetmeelpolymeer.
(7) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 7,5 en een temperatuur van 37 °C 1 microgram azo-caseïne per minuut oplosbaar maakt in trichloorazijnzuur.
(8) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,3 en een temperatuur van 50 °C 0,0067 micromol reducerende suikers (xylose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit berkenhoutxylaan.”
15.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44/9 |
VERORDENING (EG) Nr. 253/2006 VAN DE COMMISSIE
van 14 februari 2006
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft snelle tests en maatregelen voor de uitroeiing van TSE’s bij schapen en geiten
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 23, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden voorschriften vastgesteld voor de uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) na bevestiging van TSE’s in een kudde schapen of geiten en wordt een lijst van snelle tests vastgesteld die voor toezicht op TSE’s zijn erkend. |
(2) |
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 260/2003 van de Commissie (2), zijn sinds 1 oktober 2003 bepaalde maatregelen van toepassing nadat de aanwezigheid van TSE’s in kudden schapen of geiten werd bevestigd. Toen konden twee typen TSE’s die bij schapen of geiten kunnen voorkomen, namelijk scrapie en boviene spongiforme encefalopathie (BSE), bij schapen en geiten niet routinematig van elkaar worden onderscheiden. Er werden dan ook strenge maatregelen ingevoerd met als reden dat elk geval van TSE bij schapen of geiten BSE kon zijn. |
(3) |
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 36/2005 van de Commissie (3), zijn sinds januari 2005 onderscheidende tests verplicht voor alle bevestigde gevallen van TSE bij schapen en geiten. Nadat in 2005 de surveillance voor schapen en geiten werd geïntensiveerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 214/2005 van de Commissie (4), blijkt uit voorlopige resultaten dat BSE in alle tot dusver geconstateerde positieve TSE-gevallen kan worden uitgesloten. De maatregelen voor de uitroeiing van TSE’s bij schapen en geiten zullen in het kader van het TSE-stappenplan opnieuw worden bekeken. De besprekingen over dit thema zullen echter niet vóór eind 2005 zijn afgerond. |
(4) |
Om te voorkomen dat strengere maatregelen voor de uitroeiing van TSE’s bij schapen van toepassing worden niettegenstaande besprekingen over de eventuele herziening ervan aan de gang zijn, moeten de momenteel tot 1 januari 2006 geldende overgangsmaatregelen betreffende de vernieuwing van kudden die in verband met de uitroeiing van TSE’s zijn geruimd, worden verlengd. |
(5) |
In haar verslag van 2 september 2005 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) de erkenning van een nieuwe snelle postmortemtest op BSE aanbevolen. Die test moet in de lijst van snelle tests voor toezicht op BSE worden opgenomen. |
(6) |
Tot dusver is nog geen formele evaluatie van tests, specifiek voor het testen van schapen of geiten, uitgevoerd. Vijf snelle tests die momenteel zijn opgenomen in bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001, zijn, in afwachting dat ze worden geëvalueerd, op basis van de door de fabrikanten van de tests verstrekte gegevens voorlopig erkend voor het toezichtprogramma voor schapen en geiten. |
(7) |
In haar verslagen van 17 mei en 26 september 2005 over de evaluatie van snelle postmortemtests voor schapen en geiten heeft de EFSA de erkenning van acht nieuwe snelle postmortemtests, inclusief de vijf voorlopig erkende snelle tests, aanbevolen. Deze tests moeten in de lijst van snelle tests voor toezicht op TSE’s bij schapen en geiten worden opgenomen. |
(8) |
In snelle tests en testprotocollen mogen alleen wijzigingen worden aangebracht met de instemming van het communautaire referentielaboratorium (CRL) voor TSE's. Het CRL heeft wijzigingen goedgekeurd in de snelle postmortemtest op BSE die bekend is onder de naam „Inpro CDI”. Het CRL heeft er ook mee ingestemd dat de naam wordt veranderd in „Beckman Coulter InPro CDI kit”. |
(9) |
Verordening (EG) nr. 999/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen VII en X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 februari 2006.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1974/2005 van de Commissie (PB L 317 van 3.12.2005, blz. 4).
(2) PB L 37 van 13.2.2003, blz. 7.
(3) PB L 10 van 13.1.2005, blz. 9.
(4) PB L 37 van 10.2.2005, blz. 9.
BIJLAGE
1. |
In bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001, komt punt 6 als volgt te luiden:
|
2. |
In bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001, hoofdstuk C, komt punt 4 als volgt te luiden: „4. Snelle tests Voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 3, en artikel 6, lid 1, bedoelde snelle tests worden de volgende methoden gebruikt als snelle tests voor het toezicht op BSE bij runderen:
Voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 3, en artikel 6, lid 1, bedoelde snelle tests worden de volgende methoden gebruikt als snelle tests voor het toezicht op TSE’s bij schapen en geiten:
Voor alle tests geldt dat het weefselmonster waarop de test wordt uitgevoerd, moet voldoen aan de gebruiksaanwijzing van de fabrikant. De producent van de snelle tests moet een door het communautaire referentielaboratorium (CRL) erkend kwaliteitsborgingssysteem toepassen om te waarborgen dat de prestaties van de test niet veranderen. De producent moet het testprotocol aan het CRL verstrekken. Wijzigingen in de snelle tests en de testprotocollen mogen alleen worden aangebracht indien het CRL van tevoren van de wijziging in kennis is gesteld en constateert dat die wijziging de gevoeligheid, specificiteit of betrouwbaarheid van de snelle test niet verandert. Die constatering wordt aan de Commissie en de nationale referentielaboratoria medegedeeld.”. |
15.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44/13 |
VERORDENING (EG) Nr. 254/2006 VAN DE COMMISSIE
van 14 februari 2006
tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (1), en met name op artikel 8, lid 3, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 is bepaald dat het verschil tussen de wereldmarktprijs voor de in artikel 1, lid 1, van die verordening genoemde producten en de prijs voor deze producten op de markt van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer. |
(2) |
Gezien de huidige marktsituatie in de sector slachtpluimvee moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2777/75 vastgestelde voorschriften en criteria. |
(3) |
Krachtens artikel 8, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 kan de restitutie variëren naar gelang van de bestemming, indien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten dat noodzakelijk maakt of maken. |
(4) |
Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren en die zijn voorzien van een identificatiemerk zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten ook voldoen aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3). |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2777/75 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel wordt voldaan.
2. De op grond van lid 1 voor een restitutie in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, namelijk dat zij zijn vervaardigd in een erkende inrichting en dat zij voldoen aan de in bijlage II, sectie I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde bepalingen inzake identificatiemerken.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 15 februari 2006.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 februari 2006.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).
(2) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.
(3) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.
BIJLAGE
Uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee voor de periode vanaf 15 februari 2006
Productcode |
Bestemming |
Meeteenheid |
Restitutiebedrag |
||
0105 11 11 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,80 |
||
0105 11 19 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,80 |
||
0105 11 91 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,80 |
||
0105 11 99 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,80 |
||
0105 12 00 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
1,60 |
||
0105 19 20 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
1,60 |
||
0207 12 10 9900 |
V03 |
EUR/100 kg |
30,00 |
||
0207 12 90 9190 |
V03 |
EUR/100 kg |
30,00 |
||
0207 12 90 9990 |
V03 |
EUR/100 kg |
30,00 |
||
0207 14 20 9900 |
V03 |
EUR/100 kg |
10,00 |
||
0207 14 60 9900 |
V03 |
EUR/100 kg |
10,00 |
||
0207 14 70 9190 |
V03 |
EUR/100 kg |
10,00 |
||
0207 14 70 9290 |
V03 |
EUR/100 kg |
10,00 |
||
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd. De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:
|
15.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44/15 |
RICHTLIJN 2006/19/EG VAN DE COMMISSIE
van 14 februari 2006
tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde 1-methylcyclopropeen op te nemen als werkzame stof
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Nederland heeft overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG op 28 februari 2002 van Rohm and Haas France SA een aanvraag ontvangen tot opneming van de werkzame stof 1-methylcyclopropeen in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2003/35/EG van de Commissie (2) is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel voldoet aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG. |
(2) |
Voor deze werkzame stof zijn de uitwerking op de menselijke gezondheid en het milieueffect overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De als rapporteur aangewezen lidstaten hebben op 22 maart 2003 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een ontwerp-evaluatieverslag voor de stof ingediend. |
(3) |
Het evaluatieverslag is door de lidstaten en de EFSA in haar werkgroep Evaluatie intercollegiaal getoetst en op 14 januari 2005 bij de Commissie ingediend in de vorm van het wetenschappelijk verslag van de EFSA voor 1-methylcyclopropeen (3). Dit verslag is door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 23 september 2005 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor 1-methylcyclopropeen. |
(4) |
Bij het onderzoek van 1-methylcyclopropeen zijn geen vragen of problemen aan het licht gekomen waarover het Wetenschappelijk Comité voor planten of de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid — die de rol van dit comité heeft overgenomen — moest worden geraadpleegd. |
(5) |
Uit de verschillende analysen is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die de betrokken werkzame stof bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. 1-methylcyclopropeen moet derhalve in bijlage I bij die richtlijn worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn. |
(6) |
Onverminderd de verplichtingen zoals vastgelegd in Richtlijn 91/414/EEG ten gevolge van de opneming van een werkzame stof in bijlage I, moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die 1-methylcyclopropeen bevatten, opnieuw te onderzoeken en ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG, met name in artikel 13 en bijlage I, is voldaan. De lidstaten moeten de bestaande voorlopige toelatingen omzetten in volwaardige toelatingen, wijzigen of intrekken overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn. In afwijking van bovenstaande termijn moet er een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG voor elk gewasbeschermingsmiddel en elk beoogd gebruik overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde uniforme beginselen. |
(7) |
Richtlijn 91/414/EEG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
1. De lidstaten dienen uiterlijk op 30 september 2006 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 oktober 2006.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
1. De lidstaten moeten, overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG, zo nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die 1-methylcyclopropeen als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 september 2006 wijzigen of intrekken. Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij die richtlijn met betrekking tot 1-methylcyclopropeen is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de tekst betreffende die werkzame stof, en dat de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, lid 2, van die richtlijn aan de voorwaarden van bijlage II bij die richtlijn voldoet.
2. In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst van bijlage I van die richtlijn wat 1-methylcyclopropeen betreft, overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat 1-methylcyclopropeen bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 maart 2006 in bijlage I bij die richtlijn zijn opgenomen. Op basis van die evaluatie bepalen zij of het middel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van Richtlijn 91/414/EEG.
Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:
a) |
als 1-methylcyclopropeen de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 september 2007 wordt gewijzigd of ingetrokken; of |
b) |
als het gewasbeschermingsmiddel naast 1-methylcyclopropeen nog een of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 september 2007 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de richtlijnen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd, wordt gewijzigd of ingetrokken. |
Artikel 4
Deze richtlijn treedt in werking op 1 april 2006.
Artikel 5
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 14 februari 2006.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/6/EG van de Commissie (PB L 12 van 18.1.2006, blz. 21).
(2) PB L 11 van 16.1.2003, blz. 52.
(3) EFSA Scientific Report (2005) 30, 1-46, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance 1-methylcyclopropene (afgerond op 14 januari 2005).
BIJLAGE
In bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG worden aan het einde van de tabel de volgende rijen toegevoegd
Nr. |
Benaming, Identificatinummers |
IUPAC-benaming |
Zuiverheid (1) |
Inwerkingtreding |
Geldigheidsduur |
Bijzondere bepalingen |
„118 |
1-methylcyclo-propeen (aan deze werkzame stof zal geen ISO-benaming worden toegekend) CAS-nr. 3100-04-7 CIPAC-nr. niet gebruikt |
1-methylcyclopropeen |
≥ 960 g/kg De onzuiverheden 1-chloro-2-methylpropeen en 3-chloro-2-methylpropeen werden in toxicologisch opzicht van belang geacht en daarom is voor elk een grenswaarde van 0,5 g/kg in technisch materiaal vastgesteld. |
1 april 2006 |
31 maart 2016 |
DEEL A Alleen gebruik van de stof als groeiregulator voor opslag na de oogst in een afgesloten entrepot mag worden toegestaan. DEEL B Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over 1-methylcyclopropeen, en met name met de aanhangsels I en II, dat op 23 september 2005 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stoffen.”
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing
Commissie
15.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44/18 |
BESLUIT Nr. 1/2006 VAN HET GEMENGD COMITÉ EG-ZWITSERLAND
van 31 januari 2006
tot vervanging van de tabellen III en IV b) van protocol nr. 2
(2006/92/EG)
HET GEMENGD COMITÉ,
Gelet op de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, ondertekend in Brussel op 22 juli 1972, hierna de „overeenkomst” genoemd, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten, ondertekend in Luxemburg op 26 oktober 2004, en op protocol nr. 2 daarvan, en met name op artikel 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het Gemengd Comité stelt voor de uitvoering van protocol nr. 2 bij de overeenkomst de binnenlandse referentieprijzen voor de overeenkomstsluitende partijen vast. |
(2) |
Op de binnenlandse markten van de overeenkomstsluitende partijen zijn de feitelijke prijzen van de grondstoffen waarvoor prijscompenserende maatregelen worden toegepast, gewijzigd. |
(3) |
De referentieprijzen en bedragen in de tabellen III en IV b) in protocol nr. 2 moeten daarom dienovereenkomstig worden aangepast, |
BESLUIT:
Artikel 1
In protocol nr. 2 worden tabel III en de tabel onder tabel IV, punt b), vervangen door de tabellen in de bijlagen I en II bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2006.
Gedaan te Brussel, 31 januari 2006.
Voor het Gemengd Comité
De voorzitter
Bernhard MARFURT
BIJLAGE I
„TABEL III
Binnenlandse referentieprijzen van de EG en Zwitserland
(CHF per 100 kg nettogewicht) |
|||
Agrarische grondstof |
Binnenlandse referentieprijs van Zwitserland |
Binnenlandse referentieprijs van de EG |
Verschil referentieprijs Zwitserland/EG |
Zachte tarwe |
55,36 |
17,88 |
37,48 |
Harde tarwe |
35,39 |
26,51 |
8,88 |
Rogge |
48,45 |
17,82 |
30,63 |
Gerst |
26,48 |
20,33 |
6,15 |
Maïs |
29,42 |
20,67 |
8,75 |
Meel van zachte tarwe |
99,96 |
37,36 |
62,60 |
Vollemelkpoeder |
583,10 |
370,70 |
212,40 |
Mageremelkpoeder |
456,50 |
315,29 |
141,21 |
Boter |
897,00 |
433,29 |
463,71 |
Witte suiker |
— |
— |
0,00 |
Eieren (1) |
255,00 |
205,50 |
49,50 |
Verse aardappelen |
42,00 |
21,00 |
21,00 |
Plantaardig vet (2) |
390,00 |
160,00 |
230,00 |
(1) Afgeleid van de prijzen voor vloeibare vogeleieren uit de schaal, vermenigvuldigd met een factor 0,85.
(2) Prijzen voor plantaardige vetten (voor bakkerijen en de voedingsmiddelenindustrie) met een vetgehalte van 100 %.”
BIJLAGE II
„TABEL IV
b) |
Basisbedragen voor de agrarische grondstoffen die bij de berekening van de agrarische elementen in aanmerking worden genomen: |
(CHF per 100 kg nettogewicht) |
||
Agrarische grondstof |
Basisbedrag bij de inwerkingtreding |
Basisbedrag drie jaar na de inwerkingtreding |
Zachte tarwe |
34,00 |
32,00 |
Harde tarwe |
8,00 |
8,00 |
Rogge |
28,00 |
26,00 |
Gerst |
6,00 |
5,00 |
Maïs |
8,00 |
7,00 |
Meel van zachte tarwe |
54,00 |
51,00 |
Vollemelkpoeder |
191,00 |
181,00 |
Mageremelkpoeder |
127,00 |
120,00 |
Boter |
464,00 (1) |
464,00 (1) |
Witte suiker |
nul |
nul |
Eieren |
36,00 |
36,00 |
Verse aardappelen |
19,00 |
18,00 |
Plantaardig vet |
207,00 |
196,00 |
(1) Gezien de voordelen van de steun voor boter in het kader van Verordening (EG) nr. 2571/97 van de Commissie van 15 december 1997 wordt het basisbedrag voor boter niet verlaagd ten opzichte van het prijsverschil in tabel III.”
15.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44/21 |
BESLUIT Nr. 2/2006 VAN HET GEMENGD COMITÉ EG-ZWITSERLAND
van 31 januari 2006
tot wijziging van de tabellen I, II en IV c) en het aanhangsel van tabel IV van protocol nr. 2
(2006/93/EG)
HET GEMENGD COMITÉ,
Gelet op de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, ondertekend in Brussel op 22 juli 1972, hierna de „overeenkomst” genoemd, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten, ondertekend in Luxemburg op 26 oktober 2004, en op protocol nr. 2 daarvan, en met name op artikel 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De wederzijdse vrijemarkttoegang voor niet-gedenatureerde ethylalcohol moet worden voltooid door niet-gedenatureerde ethylalcohol met een alcoholvolumegehalte van minder dan 80 % vol, bedoeld bij GS-post nr. 2208.90 toe te voegen aan de tabellen I en IV c) van protocol nr. 2. |
(2) |
In het Zwitserse douanetarief worden in tariefpost 1901.2099 geen vetstofhoudende producten ingedeeld. Daarom moet in het aanhangsel van tabel IV de standaardsamenstelling voor deze tariefpost worden aangepast door het botergehalte te schrappen en dit gedeeltelijk te vervangen door een hoger gehalte aan meel van zachte tarwe. |
(3) |
Voor dranken met melkbestanddelen moeten prijscompenserende maatregelen gelden en daarom moeten ze in tabel I van protocol nr. 2 worden opgenomen. Wanneer tabel I wordt gewijzigd, moet ook tabel II worden aangepast. Omdat op preferentiële invoer uit Zwitserland geen invoerrechten worden geheven, moeten deze producten ook in tabel IV c) van protocol nr. 2 worden opgenomen, |
BESLUIT:
Artikel 1
De tabellen I, II en IV c) en het aanhangsel van tabel IV van protocol nr. 2 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlagen I tot en met IV bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2006.
Gedaan te Brussel, 31 januari 2006.
Voor het Gemengd Comité
De voorzitter
Bernhard MARFURT
BIJLAGE I
„TABEL I
GS-post nr. |
Omschrijving |
0403 t/m 2106 |
ongewijzigd |
2202 |
Water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken, andere dan de vruchten- en groentesappen bedoeld bij post 2009 |
.90 |
- andere: |
ex ex .90 |
- - bevattende melkproducten als bedoeld bij de posten 0401 en 0402 |
2208 |
Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcoholvolumegehalte van minder dan 80 % vol; gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten: |
.90 |
- andere: |
ex ex .90 |
- - andere dan geconcentreerd druivensap met toegevoegde alcohol |
3501 |
ongewijzigd” |
BIJLAGE II
„TABEL II
GS-post nr. |
Omschrijving |
0501 t/m 2201 |
ongewijzigd |
2202 |
Water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken, andere dan de vruchten- en groentesappen bedoeld bij post 2009 |
.10 |
- water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd |
.90 |
- andere: |
ex ex .90 |
- - andere dan vruchten- of groentesappen verdund met water of met koolzuur verzadigd en andere dan die welke melkbestanddelen als bedoeld bij de posten 0401 en 0402 bevatten |
2203 t/m 2209 |
ongewijzigd” |
BIJLAGE III
De tabel onder c), van tabel IV wordt vervangen door:
„c) |
Voor de producten in onderstaande tabel bedraagt het douanerecht nul.
|
BIJLAGE IV
Het aanhangsel van tabel IV wordt vervangen door de volgende tekst:
„Aanhangsel
Zwitserse tariefpost |
Toelichting |
Zachte tarwe |
Harde tarwe |
Rogge |
Gerst |
Maïs |
Meel van zachte tarwe |
Vollemelkpoeder |
Mageremelkpoeder |
Boter |
Suiker |
Eieren |
Verse aardappelen |
Plantaardig vet |
kg grondstof per 100 kg nettogewicht van het eindproduct |
||||||||||||||
1901.2099 |
|
|
|
|
|
|
90 |
|
|
|
20” |
|
|
|
15.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44/25 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 14 februari 2006
tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met vermoede gevallen van hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels in Oostenrijk
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 517)
(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)
(2006/94/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 9, lid 3,
Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name op artikel 10, lid 3,
Gelet op Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (3), en met name op artikel 18,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en vogels, die leidt tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de dier- en de volksgezondheid en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij. Het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker via de internationale handel in levende vogels of producten daarvan wordt verspreid van wilde vogels naar gedomesticeerde vogels, met name pluimvee, en van de ene lidstaat naar de andere. |
(2) |
Oostenrijk heeft de Commissie meegedeeld dat uit een klinisch geval bij wilde vogels een aviaire-influenzavirus van type H5 geïsoleerd is. In afwachting van de bepaling van het neuraminidasetype (N) en de pathogeniteitsindex wordt op grond van het klinische beeld en de epidemiologische omstandigheden vermoed dat het hier gaat om hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door een influenza A-virus van subtype H5N1. |
(3) |
Oostenrijk heeft zo snel mogelijk bepaalde maatregelen genomen overeenkomstig Richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (4). |
(4) |
Gezien het risico van de ziekte moeten tijdelijke beschermende maatregelen worden genomen om de specifieke risico's in verschillende gebieden te bestrijden. |
(5) |
Met het oog op de consistentie moeten voor de toepassing van deze beschikking bepaalde definities gelden van Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (5), Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (6), Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (7) en Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (8). |
(6) |
Rond de plaats waar de ziekte bij wilde vogels is geconstateerd, moeten beschermings- en toezichtsgebieden worden ingesteld. Die gebieden moeten worden beperkt tot wat nodig is om de insleep van het virus onder commerciële en niet-commerciële pluimveekoppels te voorkomen. |
(7) |
Verplaatsingen van met name levende vogels en broedeieren moet worden gecontroleerd en beperkt, waarbij gecontroleerde verzending van die vogels en van producten van vogels onder bepaalde voorwaarden moet worden toegestaan. |
(8) |
In de beschermings- en toezichtsgebieden moeten de maatregelen van Beschikking 2005/734/EG van de Commissie van 19 oktober 2005 tot vaststelling van bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A virus subtype H5N1, van in het wild levende vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels en tot instelling van een systeem voor vroege opsporing in risicogebieden (9) worden toegepast, ongeacht de risicostatus die is vastgesteld voor het gebied waar hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels vermoed wordt of bevestigd is. |
(9) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (10) is het in de handel brengen van een reeks dierlijke bijproducten, onder meer gelatine voor technische toepassingen en stoffen voor farmaceutisch gebruik, van oorsprong uit gebieden van de Gemeenschap waarvoor beperkende veterinairrechtelijke maatregelen gelden, toegestaan, omdat die producten veilig geacht worden vanwege de specifieke omstandigheden bij de productie, de verwerking en het gebruik, waardoor eventuele ziekteverwekkers doeltreffend worden geïnactiveerd of contact met vatbare dieren wordt voorkomen. Daarom moet het vervoer uit de beschermingsgebieden van onverwerkt gebruikt strooisel en onverwerkte mest met het oog op behandeling overeenkomstig die verordening en van dierlijke bijproducten die met die verordening in overeenstemming zijn, worden toegestaan. |
(10) |
Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (11) voorziet in erkende instellingen, officieel erkende instituten en officieel erkende centra, alsmede in een modelcertificaat voor dieren of gameten die tussen dergelijke erkende inrichtingen in verschillende lidstaten worden verhandeld. Voor vogels afkomstig van en bestemd voor overeenkomstig die richtlijn erkende instellingen, instituten en centra moet een afwijking van de vervoersbeperkingen mogelijk zijn. |
(11) |
Het vervoer van broedeieren uit de beschermingsgebieden moet onder bepaalde voorwaarden toegestaan worden. Het vervoer van broedeieren naar andere landen kan worden toegestaan met inachtneming van met name de voorwaarden van Richtlijn 2005/94/EG. In dat geval moet op de diergezondheidscertificaten overeenkomstig Richtlijn 90/539/EEG naar deze beschikking worden verwezen. |
(12) |
De verzending uit de beschermingsgebieden van vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten moet onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan, waarbij met name moet worden voldaan aan bepaalde voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004 en Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (12). |
(13) |
Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (13) bevat een lijst van behandelingen waardoor vlees uit gebieden met beperkende maatregelen veilig wordt, en biedt de mogelijkheid om een bijzonder identificatiemerk te gebruiken voor vlees dat om veterinairrechtelijke redenen niet in de handel mag worden gebracht. De verzending uit de beschermingsgebieden van vlees met het in die richtlijn bedoelde merk en van vleesproducten die de daarin genoemde behandelingen hebben ondergaan, moet worden toegestaan. |
(14) |
In afwachting van de vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid dient de Commissie in samenwerking met de betrokken lidstaat tijdelijke beschermende maatregelen te treffen in verband met hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels. |
(15) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen moeten opnieuw worden bezien op de eerstvolgende vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Onderwerp, toepassingsgebied en definities
1. Deze beschikking bevat bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza bij wilde vogels in Oostenrijk, veroorzaakt door influenza A-virus van subtype H5 waarvan vermoed wordt dat het neuraminidasetype N1 is, om de verspreiding van aviaire influenza van wilde vogels naar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en besmetting van de producten van die dieren te voorkomen.
2. Tenzij anders bepaald gelden de definities van Richtlijn 2005/94/EG. Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:
a) |
„broedeieren”: eieren als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 90/539/EEG; |
b) |
„vrij vederwild”: wild als bedoeld in punt 1.5, tweede streepje, en punt 1.7 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
c) |
„andere in gevangenschap levende vogels”: vogels als omschreven in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 2005/94/EG, waaronder:
|
Artikel 2
Instelling van beschermings- en toezichtsgebieden
1. Oostenrijk stelt rond het gebied waar de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus van subtype H5, bij wilde vogels bevestigd is, waarbij vermoed wordt of bevestigd is dat het neuraminidasetype N1 is:
a) |
een beschermingsgebied in met een straal van minimaal drie kilometer, en |
b) |
een toezichtsgebied in met een straal van minimaal tien kilometer, dat het beschermingsgebied omvat. |
2. Bij de instelling van de in lid 1 bedoelde beschermings- en toezichtsgebieden wordt rekening gehouden met factoren van geografische, administratieve, ecologische en epizoötiologische aard in verband met aviaire influenza, alsmede met de controlestructuren.
3. Indien de beschermings- of toezichtsgebieden deels op het grondgebied van andere lidstaten liggen, werkt Oostenrijk met de autoriteiten van die lidstaten samen bij de instelling van de gebieden.
4. Oostenrijk deelt de Commissie en de andere lidstaten de bijzonderheden van de krachtens dit artikel ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden mee.
Artikel 3
Maatregelen in het beschermingsgebied
1. Oostenrijk zorgt ervoor dat in het beschermingsgebied ten minste de volgende maatregelen worden getroffen:
a) |
alle bedrijven in het gebied worden geïdentificeerd; |
b) |
alle commerciële bedrijven worden op gezette tijden bezocht, waarbij het pluimvee klinisch wordt onderzocht en, voorzover nodig, monsters voor laboratoriumonderzoek worden genomen; deze bezoeken worden gedocumenteerd; |
c) |
op de bedrijven worden de nodige bioveiligheidsmaatregelen genomen, waaronder ontsmetting bij de in- en uitgangen van de bedrijven, ophokken van het pluimvee of insluiten van het pluimvee op plaatsen waar direct en indirect contact met ander pluimvee en in gevangenschap levende vogels kan worden voorkomen; |
d) |
de bioveiligheidsmaatregelen van Beschikking 2005/734/EG worden toegepast; |
e) |
verplaatsingen van pluimveeproducten overeenkomstig artikel 9 worden gecontroleerd; |
f) |
er vindt actieve monitoring op de ziekte plaats onder de wilde vogelpopulatie, met name watervogels, zo nodig in samenwerking met jagers en vogelaars die specifieke instructies hebben ontvangen over maatregelen om zich tegen besmetting met het virus te beschermen en om de verspreiding van het virus naar gevoelige vogels te voorkomen; |
g) |
er worden campagnes gevoerd om eigenaars, jagers en vogelaars alerter op de ziekte te maken. |
2. Oostenrijk zorgt ervoor dat in het beschermingsgebied het volgende wordt verboden:
a) |
het afvoeren van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels van het bedrijf waar zij worden gehouden; |
b) |
het verzamelen van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels op jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere gelegenheden; |
c) |
het vervoer van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels door het gebied, met uitzondering van doorvoer over grote wegen of spoorwegen en vervoer naar het slachthuis om rechtstreeks te worden geslacht; |
d) |
de verzending van broedeieren uit het gebied; |
e) |
de verzending van vers vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en vrij vederwild uit het gebied; |
f) |
het vervoer en het uitrijden van onverwerkt gebruikt strooisel of onverwerkte mest van in het gebied gelegen bedrijven buiten het gebied, met uitzondering van vervoer met het oog op behandeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002; |
g) |
de jacht op wilde vogels. |
Artikel 4
Maatregelen in het toezichtsgebied
1. Oostenrijk zorgt ervoor dat in het toezichtsgebied ten minste de volgende maatregelen worden getroffen:
a) |
alle bedrijven in het gebied worden geïdentificeerd; |
b) |
op de bedrijven worden de nodige bioveiligheidsmaatregelen genomen, waaronder adequate ontsmetting bij de in- en uitgangen van de bedrijven; |
c) |
de bioveiligheidsmaatregelen van Beschikking 2005/734/EG worden toegepast; |
d) |
verplaatsingen van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en broedeieren binnen het gebied worden gecontroleerd. |
2. Oostenrijk zorgt ervoor dat in het toezichtsgebied het volgende wordt verboden:
a) |
de verplaatsing van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels uit het gebied, gedurende de eerste 15 dagen na de instelling van het gebied; |
b) |
het verzamelen van pluimvee en andere vogels op jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere gelegenheden; |
c) |
de jacht op wilde vogels. |
Artikel 5
Duur van de maatregelen
Indien het neuraminidasetype niet N1 blijkt te zijn, worden de maatregelen van de artikelen 3 en 4 ingetrokken.
Indien de aanwezigheid van influenza A-virus subtype H5N1 bij wilde vogels wordt bevestigd, worden de maatregelen van de artikelen 3 en 4 zo lang toegepast als nodig is gezien de factoren van geografische, administratieve, ecologische en epizoötiologische aard in verband met aviaire influenza, maar voor het beschermingsgebied minimaal 21 en voor het toezichtsgebied minimaal 30 dagen na de datum waarop een aviaire-influenzavirus van subtype H5 afkomstig van een klinisch geval bij wilde vogels geïsoleerd is.
Artikel 6
Afwijkingen voor levende vogels en eendagskuikens
1. In afwijking van artikel 3, lid 2, onder a), mag Oostenrijk het vervoer van legrijpe hennen en mestkalkoenen naar bedrijven onder officieel toezicht in het beschermings- of toezichtsgebied toestaan.
2. In afwijking van artikel 3, lid 2, onder a), of artikel 4, lid 2, onder a), mag Oostenrijk het vervoer toestaan van:
a) |
pluimvee dat bestemd is om onmiddellijk te worden geslacht, met inbegrip van uitgelegde hennen, naar een slachthuis dat in het beschermings- of het toezichtsgebied gelegen is, of als dat niet mogelijk is, naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis buiten die gebieden; |
b) |
eendagskuikens van het beschermingsgebied naar bedrijven onder officieel toezicht op het grondgebied van Oostenrijk, waar geen ander pluimvee of in gevangenschap levende vogels worden gehouden, met uitzondering van gezelschapsvogels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c) i), gescheiden van pluimvee; |
c) |
eendagskuikens van het toezichtsgebied naar bedrijven onder officieel toezicht op het grondgebied van Oostenrijk; |
d) |
legrijpe hennen en mestkalkoenen van het toezichtsgebied naar bedrijven onder officieel toezicht op het grondgebied van Oostenrijk; |
e) |
gezelschapsvogels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c) i), naar plaatsen op het grondgebied van Oostenrijk waar geen pluimvee wordt gehouden, mits de zending uit niet meer dan vijf gekooide vogels bestaat, ongeacht de in artikel 1, derde alinea, van Richtlijn 92/65/EEG bedoelde nationale voorschriften; |
f) |
vogels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c) ii), afkomstig van en bestemd voor instellingen, instituten en centra die overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 92/65/EEG zijn erkend. |
Artikel 7
Afwijkingen voor broedeieren
1. In afwijking van artikel 3, lid 2, onder d), mag Oostenrijk het volgende toestaan:
a) |
het vervoer van broedeieren van het beschermingsgebied naar een aangewezen broederij op het grondgebied van Oostenrijk; |
b) |
de verzending van broedeieren van het beschermingsgebied naar broederijen buiten het grondgebied van Oostenrijk, mits:
|
2. Op de diergezondheidscertificaten volgens model 1 van bijlage IV bij Richtlijn 90/539/EEG die de in lid 1, onder b), bedoelde zendingen broedeieren naar andere lidstaten vergezellen, wordt het volgende vermeld:
„Deze zending voldoet aan de bij Beschikking 2006/94/EG van de Commissie vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften”.
Artikel 8
Afwijkingen voor vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten
1. In afwijking van artikel 3, lid 2, onder e), mag Oostenrijk het vervoer uit het beschermingsgebied toestaan van:
a) |
vers vlees van pluimvee, met inbegrip van vlees van loopvogels, van oorsprong uit dat gebied of van buiten dat gebied, dat is geproduceerd overeenkomstig bijlage II en bijlage III, secties II en III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en is gecontroleerd overeenkomstig bijlage I, secties I, II en III en sectie IV, hoofdstukken V en VII, bij Verordening (EG) nr. 854/2004; |
b) |
gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten met vlees als bedoeld onder a), geproduceerd overeenkomstig bijlage III, secties V en VI, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
c) |
vers vlees van vrij vederwild van oorsprong uit dat gebied, indien dat vlees is voorzien van het identificatiemerk bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 2002/99/EG en bestemd is voor vervoer naar een inrichting waar het een behandeling tegen aviaire influenza zal ondergaan overeenkomstig bijlage III bij die richtlijn; |
d) |
producten van vlees van vrij vederwild die een behandeling tegen aviaire influenza hebben ondergaan overeenkomstig bijlage III bij Richtlijn 2002/99/EG; |
e) |
vers vlees van vrij vederwild van oorsprong van buiten het beschermingsgebied, dat is geproduceerd in inrichtingen in het beschermingsgebied overeenkomstig bijlage III, sectie IV, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en is gecontroleerd overeenkomstig bijlage I, sectie IV, hoofdstuk VIII, bij Verordening (EG) nr. 854/2004; |
f) |
gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten met vlees als bedoeld onder e), geproduceerd in inrichtingen in het beschermingsgebied overeenkomstig bijlage III, secties V en VI, bij Verordening (EG) nr. 853/2004. |
2. Oostenrijk zorgt ervoor dat de in lid 1, onder e) en f), bedoelde zendingen vergezeld gaan van een handelsdocument met de volgende vermelding:
„Deze zending voldoet aan de bij Beschikking 2006/94/EG van de Commissie vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften”.
Artikel 9
Voorwaarden voor dierlijke bijproducten
1. Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder e), mag Oostenrijk de verzending toestaan van:
a) |
dierlijke bijproducten die voldoen aan de voorwaarden van bijlage VII, hoofdstuk II, onder A, hoofdstuk III, onder B, hoofdstuk IV, onder A, hoofdstuk VI, onder A en B, hoofdstuk VII, onder A, hoofdstuk VIII, onder A, hoofdstuk IX, onder A en hoofdstuk X, onder A, en bijlage VIII, hoofdstuk II, onder B, en hoofdstuk III, punt II, onder A, bij Verordening (EG) nr. 1774/2002; |
b) |
onbewerkte veren en delen van veren overeenkomstig bijlage VIII, hoofdstuk VIII, onder A, punt 1, onder a), bij Verordening (EG) nr. 1774/2002, afkomstig van pluimvee van buiten het beschermingsgebied; |
c) |
bewerkte veren en delen van veren van pluimvee die zijn behandeld met stoom of op een andere wijze zodat alle ziekteverwekkers worden geëlimineerd; |
d) |
producten van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, waarvoor overeenkomstig de communautaire wetgeving geen veterinairrechtelijke voorschriften gelden of waarvoor geen verboden of beperkingen om redenen van diergezondheid gelden, met inbegrip van de in bijlage VIII, hoofdstuk VII, onder A, punt 1, onder a), bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 bedoelde producten. |
2. Oostenrijk zorgt ervoor dat de in lid 1, onder b) en c), bedoelde producten vergezeld gaan van een handelsdocument overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk X, bij Verordening (EG) nr. 1774/2002, waarin in punt 6.1 wordt verklaard dat de producten zijn behandeld met stoom of op een andere wijze zodat alle ziekteverwekkers worden geëlimineerd.
Dat handelsdocument is echter niet verplicht voor bewerkte sierveren, bewerkte veren die door reizigers voor eigen gebruik worden vervoerd of zendingen van bewerkte veren die voor niet-industriële doeleinden aan privé-personen worden gestuurd.
Artikel 10
Voorwaarden voor verplaatsingen
1. Indien de verplaatsing van onder deze beschikking vallende dieren of producten daarvan krachtens de artikelen 6 tot en met 9 toegestaan is, worden alle nodige bioveiligheidsmaatregelen genomen om de verspreiding van aviaire influenza te voorkomen.
2. Indien de verzending, de verplaatsing of het vervoer van de in lid 1 bedoelde producten krachtens de artikelen 7, 8 en 9 toegestaan is, worden zij gescheiden van andere producten die aan alle veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer, het in de handel brengen of de uitvoer naar derde landen voldoen, verkregen, gehanteerd, behandeld, opgeslagen en vervoerd.
Artikel 11
Naleving
Oostenrijk neemt onmiddellijk de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen en maakt die maatregelen bekend. Het stelt de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.
Artikel 12
Adressaat
Deze beschikking is gericht tot de Republiek Oostenrijk.
Gedaan te Brussel, 14 februari 2006.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33).
(2) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).
(3) PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 18/2006 van de Commissie (PB L 4 van 7.1.2006, blz. 3).
(4) PB L 167 van 22.6.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.
(5) PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.
(6) PB L 303 van 31.10.1990, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(7) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83).
(8) PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 18/2006 van de Commissie (PB L 4 van 7.1.2006, blz. 3).
(9) PB L 274 van 20.10.2005, blz. 105. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2005/855/EG (PB L 316 van 2.12.2005, blz. 21).
(10) PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 416/2005 van de Commissie (PB L 66 van 12.3.2005, blz. 10).
(11) PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/68/EG (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321).
(12) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83).
(13) PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.
Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie
15.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44/31 |
GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2006/95/GBVB VAN DE RAAD
van 14 februari 2006
houdende verlenging van de beperkende maatregelen tegen de leiders van de regio Trans-Dnjestrië in de Republiek Moldavië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 15,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 23 februari 2004 Gemeenschappelijk Standpunt 2004/179/GBVB (1) inzake beperkende maatregelen in de vorm van inreisbeperkingen tegen de leiders van de regio Trans-Dnjestrië in de Republiek Moldavië aangenomen. Deze maatregelen zijn verlengd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2005/147/GBVB (2) en verstrijken op 27 februari 2006. |
(2) |
Na een evaluatie van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/179/GBVB wordt het wenselijk geacht de toepassing van de beperkende maatregelen met twaalf maanden te verlengen, |
HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:
Artikel 1
Gemeenschappelijk Standpunt 2004/179/GBVB wordt verlengd tot en met 27 februari 2007.
Artikel 2
Dit gemeenschappelijk standpunt treedt in werking op de dag van de vaststelling.
Artikel 3
Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 14 februari 2006.
Voor de Raad
De voorzitter
K.-H. GRASSER
(1) PB L 55 van 24.2.2004, blz. 68. Gemeenschappelijk standpunt laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/96/GBVB (zie blz. 32 van dit Publicatieblad).
(2) PB L 49 van 22.2.2005, blz. 31.
15.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 44/32 |
BESLUIT 2006/96/GBVB VAN DE RAAD
van 14 februari 2006
tot uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/179/GBVB inzake beperkende maatregelen tegen de leiders van de regio Trans-Dnjestrië in de Republiek Moldavië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2004/179/GBVB (1) en met name op artikel 2, lid 1, juncto artikel 23, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 23 februari 2004 Gemeenschappelijk Standpunt 2004/179/GBVB inzake beperkende maatregelen in de vorm van inreisbeperkingen tegen de leiders van de regio Trans-Dnjestrië in de Republiek Moldavië vastgesteld. Deze maatregelen zijn verlengd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2006/95/GBVB (2). |
(2) |
Bijlage I bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/179/GBVB dient te worden gewijzigd ingevolge de wijzigingen in de functies van de personen die onder de beperkende maatregelen vallen, |
BESLUIT:
Artikel 1
Bijlage I bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/179/GBVB wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit wordt van kracht op de datum van de aanneming ervan.
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 14 februari 2006.
Voor de Raad
De voorzitter
K.-H. GRASSER
(1) PB L 55 van 24.2.2004, blz. 68. Gemeenschappelijk standpunt laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2005/890/GBVB (PB L 327 van 14.12.2005, blz. 33).
(2) Zie bladzijde 31 van dit Publicatieblad.
BIJLAGE
„BIJLAGE I
Lijst van de in artikel 1, lid 1, eerste streepje, bedoelde personen
1. |
SMIRNOV, Igor Nikolayevich, „president”, geboren op 23 oktober 1941 in Khabarowsk, Russische Federatie, Russisch paspoort nr. 50 NO. 0337530. |
2. |
SMIRNOV, Vladimir Igorevich, zoon van nr. 1, „voorzitter van het Staatscomité voor douanezaken”, geboren op 3 april 1961 in Kupiansk (?), Kharkowskaya Oblast, Oekraïne, Russisch paspoort nr. 50 NO. 00337016. |
3. |
SMIRNOV, Oleg Igorevich, zoon van nr. 1, „adviseur van het Staatscomité voor douanezaken”, geboren op 8 augustus 1967 in Nowaja Kachovka, Khersonskaya Oblast, Oekraïne, Russisch paspoort nr. 60 NO. 1907537. |
4. |
LEONTIYEV, Serghey Fedorovich, „vice-president”, geboren op 9 februari 1944 in Leontiyevka, Odesskaya Oblast, Oekraïne, Russisch paspoort nr. 50 NO. 0065438. |
5. |
MARAKUTSA, Grigory Stepanovich, „lid van de Opperste Sovjet”, geboren op 15 oktober 1942 in Teya, Grigoriopolsky Raion, Moldavië, oud Sovjetpaspoort No 8BM724835. |
6. |
KAMINSKY, Anatoly Vladimirovich, „ondervoorzitter van de Opperste Sovjet”, geboren op 15 maart 1950 in Chita, Russische Federatie, oud Sovjetpaspoort nr. A25056238. |
7. |
SHEVCHUK, Evgheny Vassilyevich, „voorzitter van de Opperste Sovjet”, geboren op 21 juni 1946 in Novosibirsk, Russische Federatie, oud Sovjetpaspoort nr. A25004230. |
8. |
LITSKAI, Valery Anatolyevich, „minister van Buitenlandse Zaken”, geboren op 13 februari 1949 in Tver, Russische Federatie, Russisch paspoort nr. 51 NO. 0076099, uitgegeven op 9 augustus 2000. |
9. |
KHAZHEYEV, Stanislav Galimovich, „minister van Defensie”, geboren op 28 december 1941 in Tsjeljabinsk, Russische Federatie. |
10. |
ANTYUFEYEV, Vladimir Yuryevich, alias SHEVTSOV, Vadim, „minister van Staatsveiligheid”, geboren in 1951 in Novosibirsk, Russische Federatie, Russisch paspoort. |
11. |
KOROLYOV, Alexandr Ivanovich, „minister van Binnenlandse Zaken”, geboren in 1951 in Briansk, Russische Federatie, Russisch paspoort. |
12. |
BALALA, Viktor Alekseyevich, geboren in 1961 in Vinnitsa, Oekraïne. |
13. |
AKULOV, Boris Nikolayevich, „vertegenwoordiger van Trans-Dnjestrië in Oekraïne”. |
14. |
ZAKHAROV, Viktor Pavlovich, „procureur-generaal van Trans-Dnjestrië”, geboren in 1948 in Kamenka, Moldavië. |
15. |
LIPOVTSEV, Alexey Valentinovich, „ondervoorzitter van het Staatscomité voor douanezaken”. |
16. |
GUDYMO, Oleg Andreyevich, „onderminister van Veiligheid”, geboren op 11 september 1944 in Almaty, Kazachstan, Russisch paspoort nr. 51 NO. 0592094. |
17. |
KOSOVSKY, Eduard Alexandrovich, „president van de Bank van de Republiek Trans-Dnjestrië”, geboren op 7 oktober 1958 in Floresti, Moldavië.”. |