ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 38

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
9 februari 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 212/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 213/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee

3

 

*

Verordening (EG) nr. 214/2006 van de Commissie van 7 februari 2006 houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen

5

 

*

Verordening (EG) nr. 215/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2286/2003 ( 1 )

11

 

*

Verordening (EG) nr. 216/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2184/97 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

15

 

*

Verordening (EG) nr. 217/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot vaststelling van voorschriften voor de uitvoering van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG van de Raad wat betreft de machtiging van de lidstaten om tijdelijk toestemming te verlenen voor het in de handel brengen van zaad dat niet aan de eisen inzake minimumkiemkracht voldoet ( 1 )

17

 

*

Verordening (EG) nr. 218/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1262/2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad, met betrekking tot de aankoop en verkoop van suiker door de interventiebureaus

19

 

*

Verordening (EG) nr. 219/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 betreffende de opening en de wijze van beheer van het tariefcontingent voor de invoer van bananen van GN-code 08030019 van oorsprong uit ACS-landen voor de periode van 1 maart tot en met 31 december 2006

22

 

 

Verordening (EG) nr. 220/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op eieren en eigeel, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

25

 

 

Verordening (EG) nr. 221/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot vaststelling van de op grond van Verordening (EG) nr. 169/2006 in het kader van deelcontingent III voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit toe te passen verminderingscoëfficiënt als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2375/2002

27

 

 

Verordening (EG) nr. 222/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

28

 

 

Verordening (EG) nr. 223/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector eieren voor de periode vanaf 9 februari 2006

30

 

 

Verordening (EG) nr. 224/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

32

 

 

Verordening (EG) nr. 225/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

34

 

*

Richtlijn 2006/15/EG van de Commissie van 7 februari 2006 tot vaststelling van een tweede lijst van indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling ter uitvoering van Richtlijn 98/24/EG van de Raad en tot wijziging van de Richtlijnen 91/322/EEG en 2000/39/EG ( 1 )

36

 

*

Richtlijn 2006/17/EG van de Commissie van 8 februari 2006 ter uitvoering van Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen ( 1 )

40

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/1


VERORDENING (EG) Nr. 212/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 8 februari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

84,2

204

47,8

212

113,2

624

111,0

999

89,1

0707 00 05

052

98,6

204

101,8

628

167,7

999

122,7

0709 10 00

220

72,5

624

101,9

999

87,2

0709 90 70

052

158,8

204

99,3

999

129,1

0805 10 20

052

53,6

204

51,8

212

46,9

220

42,6

448

47,8

624

60,7

999

50,6

0805 20 10

204

89,3

999

89,3

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

61,1

204

110,2

400

79,6

464

145,9

624

92,1

662

45,3

999

89,0

0805 50 10

052

52,1

999

52,1

0808 10 80

400

133,2

404

103,9

720

86,4

999

107,8

0808 20 50

388

89,3

400

82,4

528

111,0

720

45,5

999

82,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/3


VERORDENING (EG) Nr. 213/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (1), en met name op artikel 8, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 is bepaald dat het verschil tussen de wereldmarktprijs voor de in artikel 1, lid 1, van die verordening genoemde producten en de prijs voor deze producten op de markt van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

Gezien de huidige marktsituatie in de sector slachtpluimvee moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2777/75 vastgestelde voorschriften en criteria.

(3)

Krachtens artikel 8, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 kan de restitutie variëren naar gelang van de bestemming, indien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten dat noodzakelijk maakt of maken.

(4)

Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren en die zijn voorzien van een identificatiemerk zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten ook voldoen aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3).

(5)

Het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2777/75 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel wordt voldaan.

2.   De op grond van lid 1 voor een restitutie in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, namelijk dat zij zijn vervaardigd in een erkende inrichting en dat zij voldoen aan de in bijlage II, sectie I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde bepalingen inzake identificatiemerken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.


BIJLAGE

Uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee voor de periode vanaf 9 februari 2006

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

0105 11 11 9000

A02

EUR/100 pcs

0,80

0105 11 19 9000

A02

EUR/100 pcs

0,80

0105 11 91 9000

A02

EUR/100 pcs

0,80

0105 11 99 9000

A02

EUR/100 pcs

0,80

0105 12 00 9000

A02

EUR/100 pcs

1,60

0105 19 20 9000

A02

EUR/100 pcs

1,60

0207 12 10 9900

V03

EUR/100 kg

26,00

0207 12 90 9190

V03

EUR/100 kg

26,00

0207 12 90 9990

V03

EUR/100 kg

26,00

0207 14 20 9900

V03

EUR/100 kg

10,00

0207 14 60 9900

V03

EUR/100 kg

10,00

0207 14 70 9190

V03

EUR/100 kg

10,00

0207 14 70 9290

V03

EUR/100 kg

10,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

V03 A24,

Angola, Saudi-Arabië, Koeweit, Bahrein, Qatar, Oman, Verenigde Arabische Emiraten, Jordanië, Jemen, Libanon, Irak en Iran.


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/5


VERORDENING (EG) Nr. 214/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2006

houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1),

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (2) houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92, inzonderheid op artikel 173, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de artikelen 173 tot en met 177 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 is bepaald dat de Commissie periodieke eenheidswaarden vaststelt voor de producten die zijn omschreven in de in bijlage 26 van genoemde verordening opgenomen klasse-indeling.

(2)

De toepassing van de regels en maatstaven bepaald in voornoemde artikelen op de gegevens die overeenkomstig het bepaalde in artikel 173, lid 2, van voornoemde verordening aan de Commissie zijn medegedeeld, leidt ertoe voor de betrokken producten de eenheidswaarden vast te stellen die zijn vermeld in de bijlage bij de onderhavige verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De eenheidswaarden bedoeld in artikel 173, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 worden vastgesteld zoals in de in de bijlage opgenomen lijst vermeld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 883/2005 (PB L 148 van 11.6.2005, blz. 5).


BIJLAGE

Rubriek

Omschrijving

Bedrag van de eenheidswaarden/100 kg netto

Soort, variëteit, GN-code

EUR

LTL

SEK

CYP

LVL

GBP

CZK

MTL

DKK

PLN

EEK

SIT

HUF

SKK

1.10

Nieuwe aardappelen (primeurs)

0701 90 50

42,82

24,57

1 221,30

319,61

669,93

10 749,96

147,84

29,80

18,38

164,12

10 252,86

1 599,84

397,25

29,08

 

 

 

 

1.30

Uien (andere dan plantuitjes)

0703 10 19

23,69

13,60

675,73

176,84

370,67

5 947,85

81,80

16,49

10,17

90,80

5 672,81

885,18

219,80

16,09

 

 

 

 

1.40

Knoflook

0703 20 00

166,64

95,64

4 753,27

1 243,91

2 607,36

41 838,53

575,38

115,98

71,54

638,73

39 903,83

6 226,54

1 546,09

113,17

 

 

 

 

1.50

Prei

ex 0703 90 00

73,65

42,27

2 100,72

549,75

1 152,33

18 490,65

254,29

51,26

31,62

282,29

17 635,61

2 751,84

683,30

50,01

 

 

 

 

1.60

Bloemkool

0704 10 00

1.80

Witte kool en rode kool

0704 90 10

48,65

27,92

1 387,69

363,15

761,21

12 214,56

167,98

33,86

20,89

186,48

11 649,73

1 817,81

451,37

33,04

 

 

 

 

1.90

Broccoli (Brassica oleracea L. convar. botrytis (L.) Alef var. italica Plenck)

ex 0704 90 90

 

 

 

 

1.100

Chinese kool

ex 0704 90 90

100,54

57,70

2 867,80

750,49

1 573,11

25 242,58

347,14

69,98

43,16

385,37

24 075,31

3 756,68

932,81

68,28

 

 

 

 

1.110

Kropsla

0705 11 00

1.130

Wortelen

ex 0706 10 00

38,44

22,06

1 096,46

286,94

601,46

9 651,13

132,73

26,75

16,50

147,34

9 204,84

1 436,31

356,65

26,10

 

 

 

 

1.140

Radijs

ex 0706 90 90

69,15

39,69

1 972,51

516,20

1 082,01

17 362,19

238,77

48,13

29,69

265,06

16 559,33

2 583,89

641,60

46,96

 

 

 

 

1.160

Erwten (Pisum sativum), peultjes daaronder begrepen

0708 10 00

426,42

244,72

12 163,24

3 183,06

6 672,04

107 061,55

1 472,35

296,79

183,06

1 634,47

102 110,80

15 933,22

3 956,33

289,58

 

 

 

 

1.170

Bonen:

 

 

 

 

 

 

1.170.1

Bonen (Vigna spp., Phaseolus spp.)

ex 0708 20 00

191,84

110,10

5 471,96

1 431,99

3 001,60

48 164,49

662,37

133,52

82,36

735,31

45 937,26

7 167,99

1 779,86

130,28

 

 

 

 

1.170.2

Bonen (Phaseolus spp., vulgaris var. Compressus Savi)

ex 0708 20 00

432,00

247,92

12 322,37

3 224,71

6 759,33

108 462,24

1 491,61

300,67

185,46

1 655,86

103 446,72

16 141,68

4 008,10

293,37

 

 

 

 

1.180

Tuinbonen

ex 0708 90 00

1.190

Artisjokken

0709 10 00

1.200

Asperges:

 

 

 

 

 

 

1.200.1

Groene

ex 0709 20 00

263,01

150,94

7 502,03

1 963,25

4 115,18

66 033,37

908,11

183,05

112,91

1 008,11

62 979,85

9 827,29

2 440,19

178,61

 

 

 

 

1.200.2

Andere

ex 0709 20 00

172,09

98,76

4 908,70

1 284,58

2 692,62

43 206,64

594,19

119,77

73,88

659,62

41 208,67

6 430,14

1 596,65

116,87

 

 

 

 

1.210

Aubergines

0709 30 00

186,94

107,28

5 332,28

1 395,43

2 924,98

46 935,03

645,47

130,11

80,25

716,54

44 764,65

6 985,01

1 734,43

126,95

 

 

 

 

1.220

Bleekselderij (Apium graveolens L., var. dulce (Mill.) Pers.)

ex 0709 40 00

67,46

38,71

1 924,16

503,54

1 055,48

16 936,60

232,92

46,95

28,96

258,57

16 153,42

2 520,56

625,87

45,81

 

 

 

 

1.230

Cantharellen

0709 59 10

334,34

191,88

9 536,71

2 495,71

5 231,28

83 942,74

1 154,41

232,70

143,53

1 281,53

80 061,06

12 492,61

3 102,01

227,05

 

 

 

 

1.240

Niet-scherp smakende pepers

0709 60 10

128,43

73,71

3 663,31

958,67

2 009,48

32 244,69

443,44

89,39

55,13

492,27

30 753,63

4 798,75

1 191,57

87,22

 

 

 

 

1.250

Venkel

0709 90 50

1.270

Bataten (zoete aardappelen), geheel, vers (bestemd voor menselijke consumptie)

0714 20 10

78,30

44,94

2 233,55

584,51

1 225,19

19 659,81

270,37

54,70

33,62

300,14

18 750,70

2 925,83

726,51

53,18

 

 

 

 

2.10

Kastanjes (Castanea spp.), vers

ex 0802 40 00

2.30

Ananassen, vers

ex 0804 30 00

59,70

34,26

1 702,82

445,62

934,07

14 988,35

206,12

41,55

25,63

228,82

14 295,26

2 230,61

553,88

40,54

 

 

 

 

2.40

Advocaten, vers

ex 0804 40 00

181,73

104,29

5 183,58

1 356,52

2 843,41

45 626,20

627,47

126,48

78,02

696,56

43 516,35

6 790,23

1 686,06

123,41

 

 

 

 

2.50

Guaves en manga's, vers

ex 0804 50

2.60

Sinaasappelen, andere dan pomeransen (bittere oranjeappelen), vers:

 

 

 

 

 

 

2.60.1

Bloedsinaasappelen en halfbloedsinaasappelen

ex 0805 10 20

 

 

 

 

2.60.2

Navels, navelines, navelates, salustiana's, verna's, valencia lates, maltaises, shamoutis, ovalis, trovita, hamlins

ex 0805 10 20

 

 

 

 

2.60.3

Andere

ex 0805 10 20

 

 

 

 

2.70

Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen), vers; clementines, wilkings en dergelijke kruisingen van citrusvruchten, vers:

 

 

 

 

 

 

2.70.1

Clementines

ex 0805 20 10

 

 

 

 

2.70.2

Montreales en satsuma's

ex 0805 20 30

 

 

 

 

2.70.3

Mandarijnen en wilkings

ex 0805 20 50

 

 

 

 

2.70.4

Tangerines en andere

ex 0805 20 70

ex 0805 20 90

 

 

 

 

2.85

Lemmetjes (Citrus aurantifolia, Citrus latifolia), vers

0805 50 90

75,00

43,04

2 139,20

559,82

1 173,44

18 829,35

258,95

52,20

32,20

287,46

17 958,64

2 802,24

695,82

50,93

 

 

 

 

2.90

Pompelmoezen en pomelo's of grapefruit, vers:

 

 

 

 

 

 

2.90.1

Witte

ex 0805 40 00

73,83

42,37

2 105,80

551,08

1 155,12

18 535,37

254,90

51,38

31,69

282,97

17 678,25

2 758,49

684,95

50,13

 

 

 

 

2.90.2

Roze

ex 0805 40 00

82,02

47,07

2 339,48

612,23

1 283,30

20 592,21

283,19

57,08

35,21

314,37

19 639,98

3 064,60

760,96

55,70

 

 

 

 

2.100

Druiven voor tafelgebruik

0806 10 10

163,85

94,04

4 673,79

1 223,11

2 563,77

41 138,97

565,76

114,04

70,34

628,05

39 236,62

6 122,43

1 520,24

111,27

 

 

 

 

2.110

Watermeloenen

0807 11 00

63,37

36,37

1 807,57

473,03

991,53

15 910,31

218,80

44,11

27,20

242,90

15 174,58

2 367,82

587,95

43,03

 

 

 

 

2.120

Andere meloenen:

 

 

 

 

 

 

2.120.1

Amarillo, Cuper, Honey Dew (daaronder begrepen Cantalene), Onteniente, Piel de Sapo (daaronder begrepen Verde Liso), Rochet, Tendral, Futuro

ex 0807 19 00

46,72

26,81

1 332,68

348,76

731,03

11 730,34

161,32

32,52

20,06

179,08

11 187,91

1 745,75

433,48

31,73

 

 

 

 

2.120.2

Andere

ex 0807 19 00

92,06

52,83

2 625,91

687,19

1 440,42

23 113,40

317,86

64,07

39,52

352,86

22 044,59

3 439,81

854,13

62,52

 

 

 

 

2.140

Peren:

 

 

 

 

 

 

2.140.1

Peren — Nashi (Pyrus pyrifolia),

Peren — Ya (Pyrus bretscheideri)

ex 0808 20 50

 

 

 

 

2.140.2

Andere

ex 0808 20 50

 

 

 

 

2.150

Abrikozen

0809 10 00

149,08

85,56

4 252,44

1 112,84

2 332,64

37 430,22

514,75

103,76

64,00

571,43

35 699,37

5 570,48

1 383,19

101,24

 

 

 

 

2.160

Kersen

0809 20 05

0809 20 95

324,28

186,10

9 249,71

2 420,61

5 073,85

81 416,50

1 119,67

225,70

139,21

1 242,96

77 651,63

12 116,65

3 008,65

220,22

 

 

 

 

2.170

Perziken

0809 30 90

188,34

108,09

5 372,11

1 405,86

2 946,83

47 285,65

650,29

131,08

80,85

721,89

45 099,06

7 037,19

1 747,39

127,90

 

 

 

 

2.180

Nectarines

ex 0809 30 10

150,11

86,15

4 281,85

1 120,54

2 348,77

37 689,10

518,31

104,48

64,44

575,39

35 946,27

5 609,01

1 392,76

101,94

 

 

 

 

2.190

Pruimen

0809 40 05

165,49

94,97

4 720,37

1 235,30

2 589,32

41 549,00

571,40

115,18

71,04

634,31

39 627,68

6 183,45

1 535,39

112,38

 

 

 

 

2.200

Aardbeien

0810 10 00

254,12

145,84

7 248,44

1 896,88

3 976,07

63 801,26

877,42

176,87

109,09

974,03

60 850,95

9 495,10

2 357,70

172,57

 

 

 

 

2.205

Frambozen

0810 20 10

530,81

304,63

15 140,82

3 962,28

8 305,37

133 270,47

1 832,78

369,44

227,88

2 034,59

127 107,76

19 833,72

4 924,86

360,47

 

 

 

 

2.210

Blauwe bosbessen (vruchten van de Vaccinium myrtillus)

0810 40 30

1 068,17

613,02

30 468,48

7 973,46

16 713,23

268 185,44

3 688,18

743,45

458,57

4 094,30

255 783,99

39 912,17

9 910,48

725,39

 

 

 

 

2.220

Kiwi's (Actinidia chinensis Planch.)

0810 50 00

178,63

102,52

5 095,24

1 333,40

2 794,95

44 848,63

616,77

124,33

76,69

684,69

42 774,74

6 674,51

1 657,33

121,31

 

 

 

 

2.230

Granaatappels

ex 0810 90 95

140,90

80,86

4 019,03

1 051,76

2 204,61

35 375,76

486,50

98,07

60,49

540,07

33 739,91

5 264,73

1 307,27

95,69

 

 

 

 

2.240

Kaki-appels (daaronder begrepen sharonvrucht)

ex 0810 90 95

181,50

104,16

5 177,03

1 354,80

2 839,82

45 568,53

626,67

126,32

77,92

695,68

43 461,34

6 781,65

1 683,93

123,25

 

 

 

 

2.250

Lychees

ex 0810 90


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/11


VERORDENING (EG) Nr. 215/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2286/2003

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name op artikel 247,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 173 tot en met 177 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (2) bevatten bijzondere voorschriften voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen. Het systeem in zijn huidige vorm is gelet op de handelsstromen en de algemene regels voor de bepaling van de douanewaarde problematisch gebleken. Om overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 de toepassing van de douanewetgeving te vereenvoudigen, moet het systeem worden vervangen door een systeem volgens welk de door de lidstaten medegedeelde en door de Commissie bekendgemaakte eenheidsprijzen rechtstreeks mogen worden gebruikt om de douanewaarde vast te stellen van bepaalde in consignatie ingevoerde aan bederf onderhevige goederen.

(2)

Met behulp van de gegevens over de aard van de transactie, die worden meegedeeld in vak 24 van het enig document, kunnen de verschillende soorten transacties worden geïdentificeerd met het oog op de opstelling van statistieken over het goederenverkeer tussen de Gemeenschap en derde landen en het goederenverkeer tussen de lidstaten. De voor deze gegevens te gebruiken codes zijn vastgelegd in de bestaande communautaire wetgeving met betrekking tot deze statistieken en met name in Verordening (EG) nr. 1917/2000 van de Commissie tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad wat de statistiek van de buitenlandse handel betreft (3). Ter wille van de samenhang en de doelmatigheid dient daarom voor de in vak 24 van het enig document (aard van de transactie) te vermelden codes naar deze wetgeving te worden verwezen.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 van de Commissie (4) zijn nieuwe bepalingen betreffende het enig document en het gebruik daarvan ingevoegd in Verordening (EEG) nr. 2454/93. Deze maatregelen moesten met ingang van 1 januari 2006 worden toegepast. Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2286/2003 heeft de Commissie, aan de hand van een verslag dat was opgesteld met behulp van bijdragen van de lidstaten, een beoordeling verricht van hun programma’s voor de tenuitvoerlegging van de betrokken maatregelen. Uit dat verslag is gebleken dat bepaalde lidstaten hun geautomatiseerde systemen niet vóór 1 januari 2006 kunnen aanpassen. Het is daarom noodzakelijk de toepassing van de betrokken maatregelen tot 1 januari 2007 uit te stellen.

(4)

De Verordeningen (EEG) nr. 2454/93 en (EG) nr. 2286/2003 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in Verordening (EG) nr. 1917/2000 vastgestelde lijst van transacties die moet worden gebruikt voor het invullen van codes in vak 24 van het enig document is met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd. De termijn waarbinnen de lidstaten hun geautomatiseerde inklaringssystemen moeten aanpassen, verstrijkt op dezelfde datum. De daarmee verband houdende bepalingen van de onderhavige verordening moeten daarom vanaf 1 januari 2006 van toepassing zijn.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 152, lid 1, wordt het volgende punt a bis) ingevoegd:

„a) bis

De douanewaarde van bepaalde in consignatie ingevoerde aan bederf onderhevige goederen mag rechtstreeks worden bepaald overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder c), van het wetboek. Hiertoe worden de eenheidsprijzen door de lidstaten aan de Commissie medegedeeld en door deze via Taric bekendgemaakt overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (5).

De eenheidsprijzen worden als volgt berekend en medegedeeld:

i)

Na toepassing van de onder a) bedoelde aftrekken, wordt een eenheidsprijs per 100 kg netto voor elke categorie goederen door de lidstaten aan de Commissie medegedeeld. De lidstaten mogen vaste bedragen vaststellen voor de onder a), ii), bedoelde kosten die zij aan de Commissie mededelen.

ii)

De eenheidsprijs mag worden gebruikt om de douanewaarde te bepalen van de ingevoerde goederen voor tijdvakken van 14 dagen, waarbij elk tijdvak op een vrijdag aanvangt.

iii)

Het referentietijdvak voor de bepaling van de eenheidsprijzen is het voorafgaande tijdvak van 14 dagen dat eindigt op de donderdag voorafgaande aan de week waarin de nieuwe eenheidsprijzen moeten worden vastgesteld.

iv)

De lidstaten delen de Commissie de eenheidsprijzen in euro mede uiterlijk om 12.00 uur op de maandag van de week waarin zij door de Commissie worden bekendgemaakt. Wanneer die dag een feestdag is, geschiedt de mededeling op de voorafgaande werkdag. De eenheidsprijzen zijn slechts van toepassing indien zij door de Commissie zijn bekendgemaakt.

De in de eerste alinea van dit punt bedoelde goederen zijn vermeld in bijlage 26.

2)

De artikelen 173 tot en met 177 worden geschrapt.

3)

Bijlage 26 wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij deze verordening.

4)

Bijlage 27 wordt geschrapt.

5)

Bijlage 38 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2286/2003 komt als volgt te luiden:

„4.   Artikel 1, punten 3 tot en met 9, 17 en 18, zijn van toepassing vanaf 1 januari 2006. De lidstaten kunnen evenwel besluiten deze verordening eerder toe te passen.

Lidstaten die moeilijkheden ondervinden bij de aanpassing van hun geautomatiseerde inklaringssystemen kunnen de aanpassing van die systemen uitstellen tot 1 januari 2007. Zij stellen de Commissie in kennis van de wijze en de datum waarop zij artikel 1, punten 3 tot en met 9, 17 en 18, ten uitvoer leggen. De Commissie maakt deze mededeling bekend.”.

Artikel 3

1.   Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Artikel 1, punten 1 tot en met 4, zijn van toepassing vanaf 19 mei 2006.

3.   Artikel 1, punt 5, en artikel 2 zijn van toepassing vanaf 1 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 883/2005 (PB L 148 van 11.6.2005, blz. 5).

(3)  PB L 229 van 9.9.2000, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1949/2005 (PB L 312 van 29.11.2005, blz. 10).

(4)  PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1.

(5)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.”.


BIJLAGE I

„BIJLAGE 26

LIJST VAN IN ARTIKEL 152, LID 1, ONDER a bis), BEDOELDE GOEDEREN

Vereenvoudigde procedure voor de waardebepaling van bepaalde, in consignatie ingevoerde, aan bederf onderhevige goederen overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder c), van het Wetboek (1)

GN-(Taric-)code

Omschrijving

Geldigheidsduur

0701 90 50

Nieuwe aardappelen

1.1.-30.6.

0703 10 19

Uien

1.1.-31.12.

0703 20 00

Knoflook

1.1.-31.12.

0708 20 00

Bonen

1.1.-31.12.

0709200010

Asperges:

groene

1.1.-31.12.

0709200090

Asperges:

andere

1.1.-31.12.

0709 60 10

Niet-scherpsmakende pepers

1.1.-31.12.

ex 0714 20

Zoete aardappelen, vers of gekoeld, geheel

1.1.-31.12.

0804300090

Ananassen

1.1.-31.12.

0804400010

Avocado’s

1.1.-31.12.

0805 10 20

Zoete sinaasappelen

1.6.-30.11.

0805201005

Clementines

1.3.-31.10.

0805203005

Monreales and satsuma's

1.3.-31.10.

0805205007

0805205037

Mandarijnen en wilkings

1.3.-31.10.

0805207005

0805209005

0805209009

Tangerines en anderen

1.3.-31.10.

0805400011

Grapefruit (pompelmoezen):

wit

1.1.-31.12.

0805400019

Grapefruit (pompelmoezen):

roze

1.1.-31.12.

0805509011

0805509019

Lemmetjes (Citrus aurantifolia, Citrus latifolia)

1.1.-31.12.

0806 10 10

Druiven voor tafelgebruik

21.11.-20.7.

0807 11 00

Watermeloenen

1.1.-31.12.

0807190010

0807190030

Amarillo, Cuper, Honey Dew (met inbegrip van Cantalene), Onteniente, Piel de Sapo, (met inbegrip van Verde Liso), Rochet, Tendral, Futuro

1.1.-31.12.

0807190091

0807190099

Andere meloenen

1.1.-31.12.

0808205010

Peren:

Nashi (Pyrus pyrifolia)

Ya (Pyrus bretscheideri)

1.5.-30.6.

0808205090

Peren:

andere

1.5.-30.6.

0809 10 00

Abrikozen

1.1.-30.5. en 1.8.-31.12.

0809 30 10

Nectarines

1.1.-10.6. en 1.10.-31.12.

0809 30 90

Perziken

1.1.-10.6. en 1.10.-31.12.

0809 40 05

Pruimen

1.10.-10.6.

0810 10 00

Aardbeien

1.1.-31.12.

0810 20 10

Frambozen

1.1.-31.12.

0810 50 00

Kiwi’s

1.1.-31.12.”


(1)  Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, heeft de omschrijving van de goederen slechts een indicatieve waarde, aangezien de lijst van goederen in het kader van deze bijlage bepaald wordt door de GN- en Taric-codes die van toepassing zijn op het ogenblik waarop deze verordening wordt aangenomen. Wanneer de code wordt voorafgegaan door „ex”, moet de code en de daarmee overeenstemmende omschrijvingen tezamen worden gelezen.


BIJLAGE II

In bijlage 38 bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 komt de noot bij vak 24 als volgt te luiden:

„Vak 24: Aard van de transactie

De lidstaten die dit gegeven vragen, moeten gebruikmaken van de codes met één cijfer uit kolom A van de tabel die is vastgesteld op grond van artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1917/2000 van de Commissie (1), met uitzondering in voorkomend geval van code 9, en dit cijfer in het linkerdeel van het vak vermelden. Zij kunnen eventueel bepalen dat in het rechterdeel van het vak een tweede cijfer uit kolom B van die tabel wordt vermeld.


(1)  PB L 229 van 9.9.2000, blz. 14.”.


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/15


VERORDENING (EG) Nr. 216/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2184/97 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ingevolge de indeling van videoconferentiesystemen bestaande uit verschillende componenten waaronder twee installatiediskettes, zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2184/97 van de Commissie van 3 november 1997 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (2), worden het videoconferentiesysteem onder GN-code 8517 50 90 en de twee installatiediskettes onder GN-code 8524 91 10 ingedeeld. Gelet op het feit dat aantekening 6 op hoofdstuk 85 van de gecombineerde nomenclatuur met ingang van 1 januari 2002 is gewijzigd en dat het Comité voor het geharmoniseerde systeem in oktober 2004 overeenstemming heeft bereikt over de interpretatie van deze aantekening, moet Verordening (EG) nr. 2184/97 evenwel als onjuist worden beschouwd.

(2)

Verordening (EG) nr. 2184/97 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Punt 4 in de tabel die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2184/97, wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2175/2005 van de Commissie (PB L 347 van 30.12.2005, blz. 9).

(2)  PB L 299 van 4.11.1997, blz. 6.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Set, opgemaakt voor de verkoop in het klein, bevattende:

een audio-eenheid met een telefoonhandset;

een telecommunicatiekaart;

een videocamera, die op een automatische gegevensverwerkende machine kan worden aangesloten;

een eenheid voor de verbinding met het netwerk en

twee diskettes met toepassingsprogrammatuur voor videofonie.

De set geeft een automatische gegevensverwerkende machine een aanvullende functie (videofonie).

8517 50 90

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3, onder b), en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 8517, 8517 50 en 8517 50 90.

Het wezenlijke karakter van de set wordt bepaald door de apparatuur voor telecommunicatie (de audio-eenheid en de telecommunicatiekaart).


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/17


VERORDENING (EG) Nr. 217/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

tot vaststelling van voorschriften voor de uitvoering van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG van de Raad wat betreft de machtiging van de lidstaten om tijdelijk toestemming te verlenen voor het in de handel brengen van zaad dat niet aan de eisen inzake minimumkiemkracht voldoet

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (1), en met name op artikel 17, lid 3,

Gelet op Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (2), en met name op artikel 17, lid 3,

Gelet op Richtlijn 2002/54/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (3), en met name op artikel 24, lid 3,

Gelet op Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (4), en met name op artikel 38, lid 3,

Gelet op Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (5), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG kan zaad alleen in de handel worden gebracht als aan de eisen inzake minimumkiemkracht is voldaan of als de hoeveelheid beschikbaar zaad dat aan de eisen inzake minimumkiemkracht voldoet ontoereikend is en de Commissie voor een beperkte periode toestemming heeft verleend voor het in de handel brengen van voorgeschreven maximumhoeveelheden zaad dat niet voldoet aan de in die richtlijnen vastgestelde eisen inzake minimumkiemkracht.

(2)

De verlening van de toestemming geschiedt thans te traag.

(3)

Om de procedure voor de verlening van de toestemming te vereenvoudigen en te versnellen en om ervoor te zorgen dat de Commissie en de lidstaten beschikken over alle gegevens die nodig zijn voor de beoordeling en de behandeling van het verzoek, lijkt een raadplegingsprocedure tussen de Commissie en de lidstaat het passende instrument te zijn.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Deze verordening stelt de voorschriften vast die gelden voor de verzoeken van de lidstaten om tijdelijk toestemming te mogen verlenen voor het in de handel brengen van zaad dat niet voldoet aan de eisen inzake minimumkiemkracht, als vastgesteld in:

a)

artikel 17, lid 1, van Richtlijn 66/401/EEG,

b)

artikel 17, lid 1, van Richtlijn 66/402/EEG,

c)

artikel 24, lid 1, van Richtlijn 2002/54/EG,

d)

artikel 38, lid 1, van Richtlijn 2002/55/EG, en

e)

artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2002/57/EG.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op het in de handel brengen van „basiszaad”, als omschreven in de in lid 1 bedoelde richtlijnen.

Artikel 2

1.   Een lidstaat die voorzieningsmoeilijkheden ondervindt en tijdelijk toestemming wenst te verlenen voor het in de handel brengen van zaad dat niet voldoet aan de eisen inzake minimumkiemkracht (hierna „de verzoekende lidstaat” genoemd) dient bij de Commissie een verzoek in dat de in artikel 3 bedoelde gegevens bevat. Terzelfdertijd worden de andere lidstaten daarvan door de verzoekende lidstaat in kennis gesteld. Door iedere lidstaat worden contactpunten aangewezen.

2.   Binnen 15 dagen na mededeling van het in lid 1 bedoelde verzoek kunnen de andere lidstaten de Commissie en de verzoekende lidstaat in kennis stellen van:

a)

hetzij een aanbieding van beschikbaar zaad om de tijdelijke voorzieningsmoeilijkheden te overwinnen; hetzij

b)

bezwaren tegen het in de handel brengen van zaad dat niet voldoet aan de eisen van de in artikel 1, lid 1, bedoelde richtlijnen.

3.   Zaad waarop het verzoek van de verzoekende lidstaat betrekking heeft, kan tot de in het verzoek aangegeven hoeveelheid in de gehele Gemeenschap in de handel worden gebracht zonder dat wordt voldaan aan de eisen van de in artikel 1, lid 1, bedoelde richtlijnen, als de verzoekende lidsta(a)t(en) en de Commissie niet binnen de in lid 2 bedoelde periode in kennis worden gesteld van aanbiedingen of bezwaren of wanneer aanbiedingen worden gedaan en de verzoekende lidstaat en de aanbiedende lidsta(a)t(en) het erover eens zijn dat de aanbiedingen ongeschikt zijn, tenzij de Commissie de verzoekende lidstaat binnen dezelfde periode heeft meegedeeld dat zij van mening is dat het verzoek niet gerechtvaardigd is.

De Commissie deelt aan de door iedere lidstaat aangewezen contactpunten de voorwaarden mee waaronder toestemming voor het in de handel brengen van het zaad wordt verleend, inclusief de toegestane hoeveelheid, en maakt deze op haar website bekend.

4.   Als niet aan de in lid 3 bedoelde voorwaarden kan worden voldaan of de Commissie van mening is dat het verzoek niet gerechtvaardigd is, stelt de Commissie de door iedere lidstaat aangewezen contactpunten daarvan in kennis.

De kwestie wordt voorgelegd aan het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw en zo nodig wordt een besluit tot inwilliging of afwijzing van het verzoek onverwijld goedgekeurd overeenkomstig de procedure als bedoeld in de bepalingen van de in artikel 1, lid 1, bedoelde richtlijnen.

Artikel 3

De overeenkomstig artikel 2, lid 1, vereiste gegevens omvatten het volgende:

a)

soorten en rassen, met name de kenmerken ten aanzien van teelt en gebruik,

b)

de verwachte minimumkiemkracht,

c)

de benodigde hoeveelheden,

d)

documenten ter staving van het verzoek,

e)

de voorgestelde bestemming van het zaad, met vermelding van de gebieden van de verzoekende lidstaat die de zaadvoorzieningsmoeilijkheden ondervinden,

f)

de voor de toestemming gevraagde toepassingsperiode.

Artikel 4

Onverminderd de door de in artikel 1, lid 1, bedoelde richtlijnen voorgeschreven etiketteringseisen bevat het officiële etiket op het zaad een verklaring dat het zaad in kwestie van een categorie is die voldoet aan minder stringente eisen dan die welke bij die richtlijnen zijn vastgesteld, alsook bijzonderheden over de minimumkiemkracht van het zaad.

Artikel 5

1.   Onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden staan de lidstaten leveranciers toe zaad in de handel te brengen waarvoor toestemming is verleend overeenkomstig artikel 3. Zij kunnen de leveranciers verplichten om vooraf om toestemming te vragen. Deze toestemming kan worden geweigerd als:

a)

er voldoende redenen zijn om te betwijfelen of de leverancier in staat is om de hoeveelheid zaad in de handel te brengen, waarvoor hij om toestemming heeft gevraagd, of

b)

de totale hoeveelheid waarvoor de leverancier om toestemming vraagt overeenkomstig de desbetreffende afwijking de voor de Gemeenschap krachtens artikel 2 toegestane maximumhoeveelheid overschrijdt.

2.   De verzoekende lidstaat coördineert de werkzaamheden van de andere lidstaten om ervoor te zorgen dat de totale toegestane hoeveelheid niet wordt overschreden.

3.   De lidstaten verlenen elkaar administratieve bijstand bij de toepassing van deze verordening. Zij delen de Commissie en de andere lidstaten binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening de contactpunten mee, als bedoeld in artikel 2, lid 1.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/117/EG (PB L 14 van 18.1.2005, blz. 18).

(2)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/117/EG.

(3)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 12. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/117/EG.

(4)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/117/EG.

(5)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/117/EG.


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/19


VERORDENING (EG) Nr. 218/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1262/2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad, met betrekking tot de aankoop en verkoop van suiker door de interventiebureaus

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 7, lid 5, en artikel 9, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1262/2001 van de Commissie (2) zijn de uitvoeringsbepalingen voor de interventieregeling in de sector suiker vastgesteld. Blijkens de opgedane ervaring zijn aanpassingen wenselijk om de regeling te vereenvoudigen en in overeenstemming te brengen met de gang van zaken bij andere producten zoals granen of melkpoeder.

(2)

De prijs- en afzetgarantie waarin Verordening (EG) nr. 1260/2001 voorziet, geldt slechts voor binnen een quotum geproduceerde suiker. De toegang tot de interventie dient derhalve te worden beperkt tot de fabrikanten met een quotum, die als tegenprestatie voor de prijsgarantie de minimumprijs moeten betalen voor de betrokken bieten, evenwel met inachtneming van het gewettigde vertrouwen van de gespecialiseerde suikerhandelaren die reeds in het bezit zijn van de nodige erkenning om suiker voor interventie aan te bieden.

(3)

De recente ervaring bij de interventie voor suiker heeft de noodzaak aangetoond om de criteria voor de interventieopslag van suiker en voor de erkenning van de opslagplaatsen en silo’s aan te scherpen, met name door de beoordelingsmarge voor de interventiebureaus te verruimen. Voorts kan suiker gedurende een zeer lange periode zonder gevaar voor kwaliteitsverlies worden opgeslagen als dat onder geschikte omstandigheden gebeurt. Daarom dienen de regels inzake de uiterste data van overneming te worden gewijzigd behalve, in verband met het gewettigde vertrouwen, voor de suiker die vóór een bepaalde datum voor interventie is aangeboden.

(4)

De interventieprocedures voor suiker moeten worden geharmoniseerd met die voor andere producten zoals granen of melkpoeder, met name wat de betalingstermijn te rekenen vanaf de aanvaarding van de offerte voor interventie betreft.

(5)

Bij Verordening (EG) nr. 1262/2001 zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1498/2005 zijn de voorwaarden vastgesteld waaraan de verpakkingsvormen waarin de gekochte suiker moet worden geleverd, moeten voldoen. Voor een goede toepassing van de betrokken bepaling zijn enige preciseringen nodig.

(6)

Om het dagelijkse beheer van de interventie te vergemakkelijken, met name door de vorming van homogene partijen, is het dienstig de minimumhoeveelheid te verhogen waaronder het interventiebureau een offerte niet hoeft te aanvaarden.

(7)

Verordening (EG) nr. 1262/2001 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1262/2001 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Het interventiebureau koopt slechts suiker indien deze wordt aangeboden door:

a)

een fabrikant aan wie een productiequotum is toegewezen;

b)

een gespecialiseerde suikerhandelaar die vóór 1 maart 2006 is erkend door de lidstaat op het grondgebied waarvan zijn bedrijf is gevestigd.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Alleen onder een quotum vallende suiker die ten tijde van de offerte apart is opgeslagen in een erkende opslagplaats of silo die de laatste maal niet voor de opslag van andere producten dan suiker is gebruikt, kan worden overgenomen.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De interventiebureaus kunnen aan de erkenning van een silo of opslagplaats aanvullende voorwaarden verbinden.”;

b)

in lid 2 wordt punt c) vervangen door:

„c)

voor een totale hoeveelheid van ten hoogste vijftigmaal de dagelijkse uitslagcapaciteit van onverpakte suiker die de aanvrager zich verbindt bij de overneming aan het betrokken interventiebureau ter beschikking te zullen stellen, wanneer het een silo of een opslagplaats voor losse opslag van suiker betreft.”;

c)

in lid 3, eerste alinea, wordt de tweede zin geschrapt.

3)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Om suiker voor interventie te mogen aanbieden moet de in lid 1 bedoelde handelaar door de betrokken lidstaat zijn erkend. De erkenning wordt door de lidstaat op het grondgebied waarvan het bedrijf van de handelaar is gevestigd, vóór 1 maart 2006 verleend aan elke aanvrager die voor het betrokken verkoopseizoen voldoet of geacht wordt te kunnen voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarden en, in voorkomend geval, aan de aanvullende voorwaarden die de lidstaat aan de verlening van de erkenning kan verbinden.”;

b)

lid 3, tweede alinea, en lid 4 worden geschrapt;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De erkenning wordt ingetrokken wanneer wordt geconstateerd dat de betrokkene niet meer aan een van de in de leden 1 en 2 genoemde voorwaarden voldoet, of wanneer hij daaraan niet meer kan voldoen. De erkenning kan tijdens het verkoopseizoen worden ingetrokken. De intrekking heeft geen terugwerkende kracht.”;

d)

het volgende lid 6 wordt toegevoegd:

„6.   De op grond van dit artikel genomen maatregelen betreffende de verlening of de intrekking van de erkenning worden schriftelijk aan de betrokkene meegedeeld.”.

4)

In artikel 4 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De voor interventie aangeboden suiker moet:

a)

binnen een quotum zijn geproduceerd in hetzelfde verkoopseizoen als dat waarin de offerte wordt gedaan;

b)

kristalsuiker zijn.”.

5)

In artikel 6 wordt de tweede alinea vervangen door:

„In deze verordening wordt onder „partij” verstaan een minimumhoeveelheid van 2 000 ton suiker van dezelfde kwaliteit en dezelfde aanbiedingsvorm, die op dezelfde plaats is opgeslagen.”.

6)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Het opslagcontract gaat in vijf weken na de in artikel 8, lid 2, bedoelde datum waarop de offerte is aanvaard, en loopt af aan het einde van de decade waarin de overneming van de betrokken hoeveelheid suiker wordt beëindigd.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De opslagkosten zijn voor rekening van het interventiebureau voor de periode die loopt vanaf het begin van de decade waarin het in lid 2 bedoelde contract ingaat, tot aan het verstrijken van dat contract.”;

c)

in lid 5 wordt de tweede alinea geschrapt.

7)

In artikel 10 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De eigendomsoverdracht met betrekking tot de suiker waarvoor het opslagcontract wordt gesloten, heeft plaats bij de betaling van de betrokken suiker.”.

8)

Artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

Het interventiebureau verricht de betaling niet eerder dan op de 120e dag te rekenen vanaf de dag van aanvaarding van de offerte mits de controles om het gewicht en de kwaliteitskenmerken van de aangeboden partijen te verifieren zijn uitgevoerd.”.

9)

In artikel 17 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De gekochte suiker wordt overgenomen:

a)

voor de vóór 30 september 2005 aanvaarde offertes, uiterlijk aan het einde van de zevende maand volgende op de maand waarin de offerte is aanvaard, onverminderd artikel 34;

b)

voor de in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 9 februari 2006 aanvaarde offertes, uiterlijk op 30 september 2006, onverminderd artikel 34;

c)

voor de op of na 10 februari 2006 aanvaarde offertes, uiterlijk op de datum van overneming zoals bedoeld in artikel 34.”.

10)

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 wordt de derde alinea vervangen door:

„Het forfaitaire bedrag voor de kosten van de door het interventiebureau verlangde of aanvaarde verpakkingsvormen zoals bedoeld in lid 2, tweede alinea, wordt vastgesteld op 15,70 EUR per ton suiker.”;

b)

lid 4 wordt geschrapt.

11)

In artikel 19, lid 1, wordt de eerste zin vervangen door:

„1.   Bij de overneming voor de in artikel 17, lid 4, onder a) en b), bedoelde suiker en binnen de in artikel 16 bedoelde termijn voor de in artikel 17, lid 4, onder c), bedoelde suiker worden voor analyse vier monsters genomen, hetzij door deskundigen die door de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat zijn erkend, hetzij door deskundigen die door het interventiebureau en de verkoper in onderling overleg zijn aangewezen.”.

12)

In artikel 23 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De door de koper te betalen prijs is:

a)

in het in lid 1, onder a), bedoelde geval de in de offerte vermelde prijs;

b)

in de in lid 1, onder b) en c), bedoelde gevallen de in de inschrijvingsvoorwaarden vermelde prijs.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, punt 1, onder b), en de punten 4 tot en met 8, is van toepassing voor de suiker die op of na de datum van inwerkingtreding voor interventie wordt aangeboden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 48. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1498/2005 (PB L 240 van 16.9.2005, blz. 39).


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/22


VERORDENING (EG) Nr. 219/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

betreffende de opening en de wijze van beheer van het tariefcontingent voor de invoer van bananen van GN-code 0803 00 19 van oorsprong uit ACS-landen voor de periode van 1 maart tot en met 31 december 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad van 29 november 2005 inzake de invoertarieven voor bananen (1), en met name op artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1964/2005 is bepaald dat elk jaar met ingang van 1 januari, de eerste maal met ingang van 1 januari 2006, een autonoom tariefcontingent van 775 000 ton nettogewicht met nulrecht wordt geopend voor de invoer van bananen van GN-code 0803 00 19 van oorsprong uit ACS-landen.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 2015/2005 van de Commissie van 9 december 2005 met betrekking tot de invoer, in de maanden januari en februari 2006, van bananen van oorsprong uit ACS-landen in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen geopende tariefcontingent (2) zijn de nodige overgangsmaatregelen vastgesteld om in die twee maanden de bevoorrading in de Gemeenschap en de continuïteit van het handelsverkeer met de betrokken ACS-landen te garanderen en verstoringen van de handelsstromen te voorkomen. Daartoe is in totaal 160 000 ton beschikbaar gesteld voor het afgeven van invoercertificaten in het kader van voornoemd tariefcontingent.

(3)

Derhalve dient, voor de periode van 1 maart tot en met 31 december 2006, het bij Verordening (EG) nr. 1964/2005 voor het jaar 2006 vastgestelde tariefcontingent te worden geopend en dient de wijze van beheer daarvan te worden vastgesteld.

(4)

In navolging van de bepalingen voor de niet-preferentiële invoer moet voor het beheer van het tariefcontingent een methode worden vastgesteld om de internationale handel te stimuleren en het handelsverkeer vlotter te doen verlopen. De methode waarbij het contingent wordt opgebruikt met inachtneming van de chronologische volgorde van de data van aanvaarding van de aangiften voor het vrije verkeer („wie het eerst komt, het eerst maalt”) lijkt daartoe het meest geschikt. Teneinde evenwel de continuïteit van het handelsverkeer met de ACS-landen en daardoor ook de bevoorrading van de communautaire markt te garanderen, en tegelijk elke verstoring van de handelsstromen te voorkomen, moet als overgangsmaatregel een deel van het tariefcontingent worden gereserveerd voor de marktdeelnemers die reeds ACS-bananen aan de Gemeenschap hebben geleverd in het kader van de voordien geldende invoerregeling.

(5)

Derhalve dient een deel van het totale tariefcontingent, welk deel 146 850 ton bedraagt, te worden gereserveerd voor de marktdeelnemers die in 2005 daadwerkelijk bananen van oorsprong uit ACS-landen in de Gemeenschap hebben ingevoerd. Dit deel dient te worden beheerd met behulp van een stelsel van invoercertificaten die aan elke marktdeelnemer worden afgegeven naar evenredigheid van de hoeveelheden die hij in 2005 in het vrije verkeer heeft gebracht.

(6)

In verband met de beschikbare hoeveelheden dient een maximumhoeveelheid te worden vastgesteld voor de certificaataanvragen die door elke marktdeelnemer kunnen worden ingediend voor de periode van 1 maart tot en met 31 december 2006.

(7)

Voor het resterende deel van het contingent kunnen aanvragen worden ingediend door alle in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers volgens de methode „wie het eerst komt, het eerst maalt”, overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3).

(8)

Ingevolge de inwerkingtreding van het bij Verordening (EG) nr. 1964/2005 vastgestelde invoertarief voor bananen is de bij titel IV van Verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (4) vastgestelde invoerregeling op basis van tariefcontingenten niet meer van toepassing na 31 december 2005, overeenkomstig artikel 16, lid 1, van deze laatste verordening. De bij Verordening (EG) nr. 896/2001 van de Commissie (5) vastgestelde toepassingsbepalingen voor het beheer van de in titel IV van Verordening (EEG) nr. 404/93 vastgestelde tariefcontingenten zijn derhalve zonder voorwerp geworden.

(9)

Voor de duidelijkheid en de rechtszekerheid dient Verordening (EG) nr. 896/2001 derhalve te worden ingetrokken. Enkele van die bepalingen, met name inzake de mededeling van informatie door de lidstaten, dienen evenwel van toepassing te blijven omdat zij nuttig zijn voor het beheer van de invoer in het kader van de onderhavige verordening.

(10)

Opdat de certificaataanvragen tijdig kunnen worden ingediend, dient te worden bepaald dat deze verordening onmiddellijk in werking treedt.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor bananen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Het tariefcontingent voor de invoer met nulrecht van bananen van GN-code 0803 00 19 van oorsprong uit ACS-landen waarin artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1964/2005 voorziet, wordt geopend voor de periode van 1 maart tot en met 31 december 2006.

Artikel 2

Beschikbare hoeveelheden

De in het kader van het tariefcontingent beschikbare hoeveelheid wordt vastgesteld op 615 000 ton, waarvan:

a)

een hoeveelheid van 146 850 ton met het volgnummer 09.4164 moet worden beheerd overeenkomstig hoofdstuk II;

b)

een hoeveelheid van 468 150 ton met de volgnummers 09.1638, 09.1639, 09.1640, 09.1642 en 09.1644 moet worden beheerd overeenkomstig hoofdstuk III.

HOOFDSTUK II

INVOER VAN DE IN ARTIKEL 2, ONDER a), BEPAALDE HOEVEELHEID

Artikel 3

Invoercertificaten

1.   Voor elke invoer in het kader van de in artikel 2, onder a), bepaalde hoeveelheid moet een overeenkomstig dit hoofdstuk afgegeven invoercertificaat worden overgelegd.

2.   Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie (6) is, met uitzondering van de leden 4 en 5 van haar artikel 8, van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in de onderhavige verordening.

Artikel 4

Indiening van de certificaataanvragen

1.   Elke in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemer die in 2005 daadwerkelijk bananen van oorsprong uit ACS-landen in de Gemeenschap heeft ingevoerd, kan een aanvraag voor een invoercertificaat indienen.

2.   De door elke marktdeelnemer gevraagde hoeveelheid mag niet meer bedragen dan 40 % van de hoeveelheid bananen van oorsprong uit ACS-landen die hij in 2005 in de Gemeenschap in het vrije verkeer heeft gebracht.

3.   De aanvragen voor een invoercertificaat worden door elke marktdeelnemer op 15 en 16 februari 2006 ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat die in 2005 de invoercertificaten voor de in lid 2 bedoelde hoeveelheid heeft afgegeven.

De bevoegde autoriteiten zijn die welke zijn opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 896/2001.

4.   Elke aanvraag gaat vergezeld van een kopie van het certificaat/de certificaten dat/die in 2005 is/zijn gebruikt voor de invoer van bananen van oorsprong uit ACS-landen en waarop de betrokken hoeveelheden naar behoren zijn afgeboekt, van een kopie van de documenten waaruit blijkt dat de hoeveelheden waarop die certificaten betrekking hebben, van oorsprong zijn uit ACS-landen, alsmede van het bewijs dat overeenkomstig titel III van Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie (7) een zekerheid is gesteld. Deze zekerheid bedraagt 150 EUR/ton.

5.   Certificaataanvragen die niet overeenkomstig dit artikel worden ingediend, zijn niet ontvankelijk.

6.   In vak nr. 20 van de certificaataanvraag en van het certificaat moet de vermelding „Certificaat–Verordening (EG) nr. 219/2006 — Hoofdstuk II” zijn aangebracht.

Artikel 5

Afgifte van de certificaten

1.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 21 februari 2006 de totale hoeveelheid mee waarvoor ontvankelijke certificaataanvragen zijn ingediend.

2.   Indien de aangevraagde hoeveelheden groter zijn dan de in artikel 2, onder a), bepaalde hoeveelheid, stelt de Commissie uiterlijk op 24 februari 2006 een op elke certificaataanvraag toe te passen toewijzingscoëfficiënt vast.

3.   De bevoegde autoriteiten geven de invoercertificaten af vanaf 27 februari 2006, in voorkomend geval met toepassing van de in lid 2 bedoelde toewijzingscoëfficiënt.

4.   Indien het certificaat door toepassing van een toewijzingscoëfficiënt wordt afgegeven voor een kleinere hoeveelheid dan de gevraagde hoeveelheid, wordt de in artikel 4, lid 4, bedoelde zekerheid onverwijld vrijgegeven voor de niet-toegewezen hoeveelheid.

Artikel 6

Geldigheidsduur van de certificaten en mededeling van de lidstaten

1.   De overeenkomstig artikel 5, lid 3, afgegeven invoercertificaten zijn geldig van 1 maart tot en met 31 december 2006.

2.   Van de maand april 2006 tot en met de maand januari 2007 delen de lidstaten de Commissie uiterlijk op de 15e van elke maand mee welke hoeveelheden bananen in de voorafgaande maand zijn ingevoerd, op basis van de overeenkomstig artikel 5, lid 3, afgegeven certificaten.

HOOFDSTUK III

INVOER VAN DE IN ARTIKEL 2, ONDER b), BEPAALDE HOEVEELHEID

Artikel 7

Wijze van beheer

1.   De in artikel 2, onder b), bepaalde hoeveelheid wordt als volgt onderverdeeld in vijf tranches van elk 93 630 ton:

Volgnummer

Contingentperiode

09.1638

Van 1 maart tot en met 30 april

09.1639

Van 1 mei tot en met 30 juni

09.1640

Van 1 juli tot en met 31 augustus

09.1642

Van 1 september tot en met 31 oktober

09.1644

Van 1 november tot en met 31 december

2.   De in lid 1 vastgestelde tranches worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

Intrekking

Verordening (EG) nr. 896/2001 wordt ingetrokken. De artikelen 21, 26 en 27 en de bijlage bij die verordening blijven evenwel van toepassing op de invoer op grond van de onderhavige verordening.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 316 van 2.12.2005, blz. 1.

(2)  PB L 324 van 10.12.2005, blz. 5.

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 883/2005 (PB L 148 van 11.6.2005, blz. 5).

(4)  PB L 47 van 25.2.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(5)  PB L 126 van 8.5.2001, blz. 6. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 838/2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 52).

(6)  PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1.

(7)  PB L 205 van 3.8.1985, blz. 5.


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/25


VERORDENING (EG) Nr. 220/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op eieren en eigeel, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 8, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 kan het verschil tussen de prijzen van de bij artikel 1, lid 1, van die verordening bedoelde producten in de internationale handel enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die in de bijlage bij die verordening worden genoemd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2), is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2771/75.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 dient de restitutie per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten te worden vastgesteld voor dezelfde periode als die welke is gekozen voor de vaststelling van de restituties voor dezelfde producten die in onverwerkte toestand worden uitgevoerd.

(4)

In artikel 11 van de in het kader van de Uruguayronde gesloten landbouwovereenkomst is bepaald dat de restitutie bij uitvoer van een in een goed verwerkt product niet meer mag bedragen dan de restitutie voor ditzelfde product dat in onverwerkte toestand wordt uitgevoerd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2771/75 vermelde goederen, worden vastgesteld zoals in de bijlage bij deze verordening is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24.


BIJLAGE

Restituties die met ingang van 9 februari 2006 van toepassing zijn op eieren en eigeel die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving

Bestemming (1)

Restituties

0407 00

Vogeleieren in de schaal, vers, verduurzaamd of gekookt:

 

 

– van pluimvee:

 

 

0407 00 30

– – andere:

 

 

a)

in geval van uitvoer van ovoalbumine van de GN-codes 3502 11 90 en 3502 19 90

02

6,00

03

20,00

04

3,00

b)

in geval van uitvoer van andere goederen

01

3,00

0408

Vogeleieren uit de schaal en eigeel, vers, gedroogd, gestoomd of in water gekookt, in een bepaalde vorm gebracht, bevroren of op andere wijze verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen:

 

 

– eigeel:

 

 

0408 11

– – gedroogd:

 

 

ex 0408 11 80

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ongezoet

01

40,00

0408 19

– – andere:

 

 

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ex 0408 19 81

– – – – vloeibaar:

 

 

ongezoet

01

20,00

ex 0408 19 89

– – – – bevroren:

 

 

ongezoet

01

20,00

– andere:

 

 

0408 91

– – gedroogd:

 

 

ex 0408 91 80

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ongezoet

01

73,00

0408 99

– – andere:

 

 

ex 0408 99 80

– – – geschikt voor menselijke consumptie:

 

 

ongezoet

01

18,00


(1)  De bestemmingen zijn:

01

derde landen, met uitzondering van Bulgarije vanaf 1 oktober 2004 en Roemenië vanaf 1 december 2005. Voor Zwitserland en Liechtenstein gelden deze restituties niet voor de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 en die met ingang van 1 februari 2005 worden uitgevoerd;

02

Bahrein, Hongkong SAR, Jemen, Koeweit, Oman, Qatar, Rusland, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten;

03

de Filipijnen, Japan, Maleisië, Taiwan, Thailand en Zuid-Korea, en

04

alle bestemmingen, met uitzondering van Zwitserland, Bulgarije vanaf 1 oktober 2004 en Roemenië vanaf 1 december 2005 en van de bestemmingen bedoeld onder 02 en 03.


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/27


VERORDENING (EG) Nr. 221/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

tot vaststelling van de op grond van Verordening (EG) nr. 169/2006 in het kader van deelcontingent III voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit toe te passen verminderingscoëfficiënt als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2375/2002

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2375/2002 van de Commissie van 27 december 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit uit derde landen en tot afwijking van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad (2), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2375/2002 is een jaarlijks tariefcontingent van 2 981 600 t zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit geopend. Dit contingent bestaat uit drie deelcontingenten.

(2)

In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 169/2006 van de Commissie van 31 januari 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 2375/2002 met betrekking tot de afgifte van invoercertificaten in het kader van tranche 1 van deelcontingent III voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit (3) is de in het kader van deelcontingent III nog beschikbare hoeveelheid voor de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2006 vastgesteld op 464 879,874 ton.

(3)

De op 6 februari 2006 overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2375/2002 gevraagde hoeveelheden overschrijden de beschikbare hoeveelheid. Derhalve moet door vaststelling van de op de gevraagde hoeveelheden toe te passen verminderingscoëfficiënt worden bepaald in hoeverre de certificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Elke op 6 februari 2006 overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 2375/2002 ingediende en aan de Commissie meegedeelde invoercertificaataanvraag voor deelcontingent III voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit wordt ingewilligd tot 80,56049 % van de gevraagde hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 88. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).

(3)  PB L 27 van 1.2.2006, blz. 3.


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/28


VERORDENING (EG) Nr. 222/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1159/2003 van de Commissie van 30 juni 2003 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1464/95 en (EG) nr. 779/96 (3), en met name op artikel 5, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de leveringsverplichtingen tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 180/2006 van de Commissie van 1 februari 2006 tot vaststelling van de hoeveelheden van de leveringsverplichtingen voor de krachtens het ACS-protocol en de overeenkomst met India in te voeren rietsuiker voor de leveringsperiode 2005/2006 (4) is voor Congo, India, Mozambique, Tanzania en Zimbabwe een leveringsverplichting vastgesteld op een niveau dat hoger ligt dan het totaal van de invoercertificaataanvragen die voor de leveringsperiode 2005/2006 reeds zijn ingediend.

(3)

Derhalve moet, voor de duidelijkheid, worden aangegeven dat de betrokken maximumhoeveelheden niet meer zijn bereikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de van 30 januari tot en met 3 februari 2006 op grond van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 ingediende aanvragen voor invoercertificaten worden de certificaten afgegeven voor maximaal de in de bijlage bij deze verordening aangegeven hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laastelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 987/2005 van de Commissie (PB L 167 van 29.6.2005, blz. 12).

(2)  PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.

(3)  PB L 162 van 1.7.2003, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 568/2005 (PB L 97 van 15.4.2005, blz. 9).

(4)  PB L 29 van 2.2.2006, blz. 28.


BIJLAGE

Preferentiële suiker ACS–INDIA

Titel II van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 30.1.2006-3.2.2006

Maximumhoeveelheid

Barbados

100

 

Belize

100

 

Congo

100

 

Fiji

100

 

Guyana

100

 

India

100

 

Ivoorkust

100

 

Jamaica

100

 

Kenia

100

 

Madagaskar

100

 

Malawi

100

 

Mauritius

100

 

Mozambique

100

 

Saint Kitts en Nevis

100

 

Swaziland

0

Bereikt

Tanzania

100

 

Trinidad en Tobago

100

 

Zambia

100

 

Zimbabwe

100

 


Bijzondere preferentiële suiker

Titel III van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 30.1.2006-3.2.2006

Maximumhoeveelheid

India

0

Bereikt

ACS

0

Bereikt


Suiker CXL-concessies

Titel IV van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 30.1.2006-3.2.2006

Maximumhoeveelheid

Brazilië

0

Bereikt

Cuba

100

 

Andere derde landen

0

Bereikt


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/30


VERORDENING (EG) Nr. 223/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector eieren voor de periode vanaf 9 februari 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 8, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het verschil tussen de prijzen van de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 bedoelde producten op de wereldmarkt en in de Gemeenschap kan ingevolge artikel 8 van genoemde verordening worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

De toepassing van deze regels en criteria op de huidige marktsituatie in de sector eieren leidt tot de vaststelling van een restitutiebedrag waardoor de Gemeenschap aan de internationale handel kan deelnemen en waarbij ook rekening wordt gehouden met de aard van de uitvoer van deze producten, alsmede met hun huidige belang.

(3)

Op grond van de huidige marktsituatie in een aantal derde landen en de concurrentie voor bepaalde bestemmingen, moet een naar bestemming gedifferentieerde restitutie worden vastgesteld voor bepaalde producten van de sector eieren.

(4)

In artikel 21 van Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (2), is bepaald dat geen restitutie wordt verleend indien de producten op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit zijn. Om ervoor te zorgen dat de geldende regelgeving uniform wordt toegepast, moet worden bepaald dat de eiproducten als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2771/75 uitsluitend voor restitutie in aanmerking komen indien zij het keurmerk dragen dat is vastgesteld bij Richtlijn 89/437/EEG van de Raad van 20 juni 1989 inzake hygiene- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten (3).

(5)

De in het kader van de Europaovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië en Bulgarije gevoerde onderhandelingen beogen met name de liberalisering van de handel in producten die onder de gemeenschappelijke marktordening voor de betrokken sector vallen. De uitvoerrestituties voor die twee landen moeten derhalve worden afgeschaft. De afschaffing van de restituties bij uitvoer naar die landen mag evenwel niet leiden tot het ontstaan van een gedifferentieerde restitutie bij uitvoer naar andere landen.

(6)

Het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De codes van producten bij uitvoer waarvan de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2771/75 bedoelde restitutie wordt toegekend, alsmede de bedragen van deze restituties worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Om voor de restitutie in aanmerking te komen, moeten de producten die vallen onder hoofdstuk XI van de bijlage bij Richtlijn 89/437/EEG, tevens voldoen aan de in die richtlijn vastgestelde voorwaarden inzake het aanbrengen van het keurmerk.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 671/2004 (PB L 105 van 14.4.2004, blz. 5).

(3)  PB L 212 van 22.7.1989, blz. 87. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.


BIJLAGE

Uitvoerrestituties in de sector eieren van toepassing vanaf 9 februari 2006

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

0407 00 11 9000

E16

EUR/100 st.

1,35

0407 00 19 9000

E16

EUR/100 st.

0,70

0407 00 30 9000

E09

EUR/100 kg

6,00

E10

EUR/100 kg

20,00

E17

EUR/100 kg

3,00

0408 11 80 9100

E18

EUR/100 kg

40,00

0408 19 81 9100

E18

EUR/100 kg

20,00

0408 19 89 9100

E18

EUR/100 kg

20,00

0408 91 80 9100

E18

EUR/100 kg

73,00

0408 99 80 9100

E18

EUR/100 kg

18,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 750/2005 (PB L 126 van 19.05.2005, blz. 12).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

E09

Uitvoer naar Koeweit, Bahrein, Oman, Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten, Jemen, Hongkong SAR, Rusland en Turkije

E10

Uitvoer naar Zuid-Korea, Japan, Maleisië, Thailand, Taiwan en de Filipijnen

E16

Uitvoer naar alle bestemmingen, met uitzondering van de Verenigde Staten van Amerika, Roemenië en Bulgarije

E17

Uitvoer naar alle bestemmingen, met uitzondering van Zwitserland, Roemenië, Bulgarije en de bestemmingen bedoeld onder E09 en E10

E18

Uitvoer naar alle bestemmingen, met uitzondering van Zwitserland, Roemenië en Bulgarije


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/32


VERORDENING (EG) Nr. 224/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 5, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (2), en met name op artikel 5, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (3), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (4), zijn de uitvoeringsbepalingen van de regeling voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten en de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit een regelmatige controle van gegevens waarvan wordt uitgegaan bij de vaststelling van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd, met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. Derhalve moeten de representatieve prijzen voor die producten worden gepubliceerd.

(3)

Deze wijziging, gezien de marktsituatie, moet zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(3)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2916/95 van de Commissie (PB L 305 van 19.12.1995, blz. 49).

(4)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 82/2006 (PB L 14 van 19.1.2006, blz. 10).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 8 februari 2006 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

Zekerheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 3

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

111,7

2

01

96,5

6

02

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

195,3

32

01

229,4

21

02

279,7

6

03

0207 25 10

Geslachte kalkoenen (zogenaamde kalkoenen 80 %), bevroren

120,6

12

01

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

236,2

18

01

276,7

6

03

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

206,6

24

01

264,0

7

02

199,2

26

03


(1)  Verklaring van de code:

01

Brazilië

02

Argentinië

03

Chili.”


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/34


VERORDENING (EG) Nr. 225/2006 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1423/95 van de Commissie van 23 juni 1995 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van producten uit de sector suiker, andere dan melasse (2), en met name op artikel 1, lid 2, tweede alinea, tweede zin, en artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2005/2006 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 van de Commissie (3). Deze prijzen en invoerrechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 200/2006 van de Commissie (4).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1423/95 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1423/95 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 141 van 24.6.1995, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 624/98 (PB L 85 van 20.3.1998, blz. 5).

(3)  PB L 170 van 1.7.2005, blz. 35.

(4)  PB L 32 van 4.2.2006, blz. 39.


BIJLAGE

Met ingang van 9 februari 2006 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 99

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

36,67

0,28

1701 11 90 (1)

36,67

3,90

1701 12 10 (1)

36,67

0,15

1701 12 90 (1)

36,67

3,61

1701 91 00 (2)

35,79

7,34

1701 99 10 (2)

35,79

3,60

1701 99 90 (2)

35,79

3,60

1702 90 99 (3)

0,36

0,31


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad (PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt I, bij Verordening (EG) nr. 1260/2001.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/36


RICHTLIJN 2006/15/EG VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2006

tot vaststelling van een tweede lijst van indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling ter uitvoering van Richtlijn 98/24/EG van de Raad en tot wijziging van de Richtlijnen 91/322/EEG en 2000/39/EG

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (1), en met name op artikel 3, lid 2,

Gezien het advies van het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie dient op grond van Richtlijn 98/24/EG Europese doelstellingen inzake de bescherming van de werknemers tegen chemische risico's in de vorm van indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor te stellen, die op communautair niveau moeten worden vastgesteld.

(2)

De Commissie wordt bij de uitvoering van deze taak bijgestaan door het bij Besluit 95/320/EG van de Commissie (2) opgerichte Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (SCOEL).

(3)

Indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling zijn gezondheidskundige, niet-bindende waarden, afgeleid van de meest recente wetenschappelijke gegevens en rekening houdend met de beschikbaarheid van meettechnieken. Zij stellen drempelniveaus voor de blootstelling vast, waaronder geen schadelijke effecten voor een bepaalde stof worden verwacht. Zij zijn nodig voor de bepaling en de beoordeling van de risico’s door de werkgever overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 98/24/EG.

(4)

De lidstaten moeten voor elk chemisch agens waarvoor op communautair vlak een indicatieve grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling is vastgesteld, rekening houdend met de communautaire grenswaarde een nationale grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling vaststellen, waarvan de aard in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk wordt bepaald.

(5)

Indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling dienen te worden beschouwd als een belangrijk element van het algemene streven naar de bescherming van de gezondheid van de werknemers op de arbeidsplaats tegen de risico's van gevaarlijke chemische stoffen.

(6)

Op grond van de resultaten van de risicobeoordelingen en de risicobeperkingsstrategieën die zijn ontwikkeld in het kader van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad (3) inzake de beoordeling en de beperking van de risico's van bestaande stoffen worden voor een aantal stoffen grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling vastgesteld of herzien.

(7)

Bij Richtlijn 91/322/EEG van de Commissie (4) is een eerste, en bij Richtlijn 96/94/EG van de Commissie (5) een tweede lijst van indicatieve grenswaarden vastgesteld in het kader van Richtlijn 80/1107/EEG van de Raad van 27 november 1980 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan chemische, fysische en biologische agentia op het werk (6).

(8)

Richtlijn 80/1107/EEG is krachtens Richtlijn 98/24/EG met ingang van 5 mei 2001 ingetrokken.

(9)

Richtlijn 98/24/EG bepaalt dat de Richtlijnen 91/322/EEG en 96/94/EG van kracht blijven.

(10)

Richtlijn 96/94/EG van de Commissie is met ingang van 31 december 2001 ingetrokken bij Richtlijn 2000/39/EG van de Commissie van 8 juni 2000 tot vaststelling van een eerste lijst van indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling ter uitvoering van Richtlijn 98/24/EG van de Raad betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (7).

(11)

In het licht van de evaluatie van de meest recente wetenschappelijke gegevens dienen de bij Richtlijn 91/322/EEG vastgestelde indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling opnieuw te worden bekeken.

(12)

Overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 98/24/EG heeft het SCOEL in totaal 33 stoffen beoordeeld, die zijn opgenomen in de bijlage bij deze richtlijn. Van deze 33 stoffen stonden al 17 in de bijlage bij Richtlijn 91/322/EEG. Voor vier van deze stoffen beveelt het SCOEL de vaststelling van nieuwe indicatieve grenswaarden aan, terwijl voor 13 stoffen de vorige grenswaarden gehandhaafd kunnen blijven. Daarom moeten die 17 stoffen die nu in de bijlage bij deze richtlijn zijn opgenomen, uit de bijlage bij Richtlijn 91/322/EEG worden geschrapt, terwijl de overige tien stoffen in de bijlage bij Richtlijn 91/322/EEG blijven staan.

(13)

Tien stoffen blijven in de bijlage bij Richtlijn 91/322/EEG staan. Voor negen van deze stoffen heeft het SCOEL nog geen indicatieve grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling vastgesteld en voor één resterende stof wordt verwacht dat in de nabije toekomst aanvullende wetenschappelijke gegevens beschikbaar zullen zijn en ter bestudering aan het SCOEL zullen worden voorgelegd.

(14)

De lijst in de bijlage bij deze richtlijn bevat ook 16 andere stoffen waarvoor het SCOEL overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 98/24/EG indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling heeft aanbevolen op grond van een evaluatie van de meest recente wetenschappelijke gegevens inzake de uitwerkingen op de gezondheid en met inachtneming van de beschikbare meettechnieken.

(15)

Een van deze 16 stoffen, chloorbenzeen, is opgenomen in de bijlage bij Richtlijn 2000/39/EG. Het SCOEL heeft de indicatieve grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling in het licht van de recente wetenschappelijke gegevens opnieuw bekeken en heeft de vaststelling van een nieuwe indicatieve grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aanbevolen. Daarom moet deze stof, die nu is opgenomen in de bijlage bij deze richtlijn, uit de bijlage bij Richtlijn 2000/39/EG worden geschrapt.

(16)

Het is ook noodzakelijk voor bepaalde stoffen grenswaarden voor de blootstelling gedurende een kortere periode vast te stellen om rekening te houden met de gevolgen van blootstelling gedurende korte tijd.

(17)

Bij sommige stoffen is het ter verzekering van het hoogst mogelijke beschermingsniveau noodzakelijk ook met de mogelijkheid van doordringing via de huid rekening te houden.

(18)

Deze richtlijn moet een praktische stap in de richting van de voltooiing van de sociale dimensie van de interne markt vormen.

(19)

De in deze richtlijn vervatte bepalingen zijn in overeenstemming met het advies van het krachtens artikel 17 van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (8) ingestelde comité.

(20)

Richtlijn 91/322/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Ter uitvoering van Richtlijn 98/24/EG wordt hierbij een tweede lijst van communautaire indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor de in de bijlage opgenomen chemische agentia vastgesteld.

Artikel 2

De lidstaten stellen voor de in de bijlage opgenomen chemische agentia nationale grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling vast, waarbij zij rekening houden met de communautaire grenswaarden.

Artikel 3

In de bijlage bij Richtlijn 91/322/EEG worden de vermeldingen betreffende de stoffen nicotine, mierenzuur, methanol, acetonitril, nitrobenzeen, resorcinol, diethylamine, koolstofdioxide, oxaalzuur, cyaanamide, difosforpentaoxide, difosforpentasulfide, broom, fosforpentachloride, pyrethrum, barium (oplosbare verbindingen als Ba), zilver (oplosbare verbindingen als Ag) en de bijbehorende indicatieve grenswaarden geschrapt.

In de bijlage bij Richtlijn 2000/39/EG wordt de vermelding van de stof chloorbenzeen geschrapt.

Artikel 4

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen.

Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2006.

Voor de Commissie

Vladimír ŠPIDLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11.

(2)  PB L 188 van 9.8.1995, blz. 14.

(3)  PB L 84 van 5.4.1993, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(4)  PB L 177 van 5.7.1991, blz. 22.

(5)  PB L 338 van 28.12.1996, blz. 86.

(6)  PB L 327 van 3.12.1980, blz. 8.

(7)  PB L 142 van 16.6.2000, blz. 47.

(8)  PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.


BIJLAGE

INDICATIEVE GRENSWAARDEN VOOR BEROEPSMATIGE BLOOTSTELLING

EINECS (1)

CAS (2)

Stofnaam

Grenswaarden

Indicatie (3)

8-uur (4)

korte periode (5)

mg/m3  (6)

ppm (7)

mg/m3  (6)

ppm (7)

200-193-3

54-11-5

Nicotine

0,5

huid

200-579-1

64-18-6

Mierenzuur

9

5

200-659-6

67-56-1

Methanol

260

200

huid

200-830-5

75-00-3

Chloorethaan

268

100

200-835-2

75-05-8

Acetonitril

70

40

huid

201-142-8

78-78-4

Isopentaan

3 000

1 000

202-716-0

98-95-3

Nitrobenzeen

1

0,2

huid

203-585-2

108-46-3

Resorcinol

45

10

huid

203-625-9

108-88-3

Tolueen

192

50

384

100

huid

203-628-5

108-90-7

Chloorbenzeen

23

5

70

15

203-692-4

109-66-0

Pentaan

3 000

1 000

203-716-3

109-89-7

Diethylamine

15

5

30

10

203-777-6

110-54-3

n-Hexaan

72

20

203-806-2

110-82-7

Cyclohexaan

700

200

203-815-1

110-91-8

Morfoline

36

10

72

20

203-906-6

111-77-3

2-(2-Methoxyethoxy)ethanol

50,1

10

huid

203-961-6

112-34-5

2-(2-Butoxyethoxy)ethanol

67,5

10

101,2

15

204-696-9

124-38-9

Koolstofdioxide

9 000

5 000

205-483-3

141-43-5

2-Aminoethanol

2,5

1

7,6

3

huid

205-634-3

144-62-7

Oxaalzuur

1

206-992-3

420-04-2

Cyaanamide

1

0,58

huid

207-343-7

463-82-1

Neopentaan

3 000

1 000

215-236-1

1314-56-3

Difosforpentaoxide

1

215-242-4

1314-80-3

Difosforpentasulfide

1

231-131-3

 

Zilver (oplosbare verbindingen als Ag)

0,01

Barium (oplosbare verbindingen als Ba)

0,5

Chroom (metallisch), anorganische chroom(II)verbindingen en anorganische chroom(III)verbindingen (onoplosbaar)

2

231-714-2

7697-37-2

Salpeterzuur

2,6

1

231-778-1

7726-95-6

Broom

0,7

0,1

231-959-5

7782-50-5

Chloor

1,5

0,5

232-260-8

7803-51-2

Fosfine

0,14

0,1

0,28

0,2

8003-34-7

Pyrethrum (gezuiverd van sensibiliserende lactonen)

1

233-060-3

10026-13-8

Fosforpentachloride

1


(1)  EINECS: European Inventory of Existing Chemical Substances.

(2)  CAS: Chemical Abstract Service Registry Number.

(3)  De indicatie „huid” bij bepaalde grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling duidt op een mogelijk aanzienlijke opname via de huid.

(4)  Gemeten of berekend op basis van een referentieperiode van acht uur als tijdgewogen gemiddelde.

(5)  Grenswaarde die niet mag worden overschreden en die geldt, behoudens anders vermeld, voor een periode van 15 minuten.

(6)  mg/m3: milligram per kubieke meter lucht bij 20 °C en 101,3 kPa.

(7)  ppm (parts per million): aantal deeltjes per miljoen naar volume in de lucht (ml/m3).


9.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/40


RICHTLIJN 2006/17/EG VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2006

ter uitvoering van Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152, lid 4, onder a),

Gelet op Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen (1), en met name op artikel 28, onder b), d), e), f) en i),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2004/23/EG legt kwaliteits- en veiligheidsnormen vast voor het doneren, verkrijgen en testen van alle menselijke weefsels en cellen, bestemd voor toepassing op de mens, en voor bereide producten, afkomstig van menselijke weefsels en cellen, bestemd voor toepassing op de mens, teneinde een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens te waarborgen.

(2)

Om de overdracht van ziekten door menselijke weefsels en cellen, bestemd voor toepassing op de mens, te voorkomen en een gelijkwaardig kwaliteits- en veiligheidsniveau te waarborgen moeten volgens Richtlijn 2004/23/EG specifieke technische voorschriften worden vastgesteld voor elk onderdeel van het toepassingsproces van weefsels en cellen van menselijke oorsprong.

(3)

Aan het gebruik van weefsels en cellen in het menselijk lichaam is een risico van ziekteoverdracht en andere potentiële ongewenste effecten bij de ontvangers verbonden. Dat risico kan worden beperkt door de donor zorgvuldig te selecteren, elke donatie te testen en procedures voor de verkrijging van weefsels en cellen toe te passen, aan de hand van voorschriften en processen die op grond van de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen worden opgesteld en geactualiseerd. Daarom moeten alle weefsels en cellen die in de Gemeenschap worden gebruikt, ook als zij als grondstof voor de bereiding van geneesmiddelen dienen, aan de kwaliteits- en veiligheidseisen van deze richtlijn voldoen.

(4)

Gezien de specifieke aard van het gebruik van geslachtscellen gelden voor die cellen bijzondere kwaliteits- en veiligheidsoverwegingen, die in deze richtlijn in aanmerking worden genomen.

(5)

In het geval van geslachtscellendonatie tussen partners die een intieme lichamelijke relatie hebben, is het gerechtvaardigd om minder strenge biologische tests te eisen dan bij donaties door anderen dan de partner, aangezien het risico voor de ontvanger in het eerste geval kleiner zal zijn. Biologische tests bij de donor om het risico van kruisbesmetting zo klein mogelijk te maken zijn alleen nodig als de gedoneerde cellen worden bewerkt, gekweekt of bewaard.

(6)

Deze richtlijn is gebaseerd op internationale ervaring, die door middel van een uitvoerig consultatieproces in aanmerking is genomen, en verder op de „Guide to safety and quality assurance for organs, tissues and cells” van de Raad van Europa, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van de Raad van Europa en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde (Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde, Oviedo, 4 april 1997), inclusief de aanvullende protocollen daarbij, van de Raad van Europa, alsmede op aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie. Met name zullen de lidstaten zich ten aanzien van verdere biologische tests bij donors die afkomstig zijn uit gebieden waar specifieke ziekten een hoge incidentie hebben, of van wie de seksuele partners of de ouders uit dergelijke gebieden afkomstig zijn, baseren op de bestaande internationale wetenschappelijke kennis. Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondbeginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(7)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 2004/23/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„geslachtscellen”: alle weefsels en cellen die bestemd zijn om voor geassisteerde voortplanting te worden gebruikt;

b)

„partnerdonatie”: donatie van geslachtscellen tussen een man en een vrouw die verklaren een intieme lichamelijke relatie te hebben;

c)

„direct gebruik”: procedure waarbij cellen worden gedoneerd en zonder te zijn opgeslagen worden gebruikt;

d)

„kwaliteitssysteem”: de organisatiestructuur, vastgelegde verantwoordelijkheden, procedures, processen en middelen voor het toepassen van kwaliteitszorg, met inbegrip van alle activiteiten die rechtstreeks of indirect tot de kwaliteit bijdragen;

e)

„standaardpraktijkvoorschriften”: schriftelijke instructies waarin de stappen van een bepaald proces worden beschreven, met inbegrip van de te gebruiken materialen en methoden en het verwachte eindproduct;

f)

„validatie” (of „kwalificatie” in het geval van uitrusting of omgevingen): aan de hand van documentatie met een hoge mate van zekerheid vastleggen dat een bepaald proces, een reeks standaardpraktijkvoorschriften, een bepaald uitrustingsstuk of een bepaalde omgeving op constante wijze leidt tot een product dat aan de daarvoor van tevoren vastgelegde specificaties en kwaliteitskenmerken voldoet; een proces wordt gevalideerd om de doeltreffendheid van een systeem voor het beoogde gebruik te evalueren;

g)

„traceerbaarheid”: de mogelijkheid om de weefsels en cellen in elke fase van het verkrijgen, bewerken, testen, bewaren en distribueren tot de toepassing bij de ontvanger of de verwijdering te lokaliseren en te identificeren; dit omvat de mogelijkheid om de donor en de weefselinstelling of de productie-inrichting die de weefsels/cellen ontvangt, bewerkt of bewaart, alsmede de ontvanger(s) in de medische inrichting(en) waar de weefsels/cellen bij de ontvanger(s) worden toegepast, te identificeren; traceerbaarheid houdt ook de mogelijkheid in om alle relevante gegevens over producten en materialen die met deze weefsels en cellen in contact komen, te lokaliseren en te identificeren;

h)

„verkrijgingsorganisatie”: een gezondheidszorginstelling, een ziekenhuisafdeling of een andere instelling waar de verkrijging van menselijke weefsels en cellen wordt uitgevoerd en die niet in het bezit is van een erkenning, aanwijzing, machtiging of vergunning als weefselinstelling.

Artikel 2

Voorschriften voor de verkrijging van menselijke weefsels en cellen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor de verkrijging van menselijke weefsels en cellen, met uitzondering van partnerdonatie van geslachtscellen voor direct gebruik, uitsluitend een erkenning, aanwijzing, machtiging of vergunning wordt verleend indien wordt voldaan aan de in de leden 2 tot en met 12 vervatte voorschriften.

2.   De verkrijging van menselijke weefsels en cellen wordt uitgevoerd door personen die met succes een scholingsprogramma hebben doorlopen waarvan de inhoud is vastgelegd door een klinisch team dat in de te verkrijgen weefsels en cellen gespecialiseerd is of een weefselinstelling die tot verkrijging gemachtigd is.

3.   De weefselinstelling of verkrijgingsorganisatie sluit schriftelijke overeenkomsten met de medewerkers of klinische teams die voor de donorselectie verantwoordelijk zijn, tenzij die bij de instelling of organisatie zelf in dienst zijn, waarin wordt aangegeven welke procedures gevolgd moeten worden om te waarborgen dat de in bijlage I opgenomen selectiecriteria voor donors worden aangehouden.

4.   De weefselinstelling of verkrijgingsorganisatie sluit schriftelijke overeenkomsten met de medewerkers of klinische teams die voor de weefsel-/celverkrijging verantwoordelijk zijn, tenzij die bij de instelling of organisatie zelf in dienst zijn, waarin wordt aangegeven welke soorten weefsels en/of cellen en/of testmonsters moeten worden verkregen en welke protocollen moeten worden gevolgd.

5.   Er zijn standaardpraktijkvoorschriften om de volgende gegevens te controleren:

a)

de identiteit van de donor;

b)

de gegevens over de door de donor of diens familie verleende toestemming of machtiging;

c)

de beoordeling van de selectiecriteria voor donors zoals aangegeven in artikel 3;

d)

de beoordeling van de laboratoriumtests voor donors zoals aangegeven in artikel 4.

Er zijn ook standaardpraktijkvoorschriften ter beschrijving van de procedures voor de verkrijging, verpakking en etikettering van de weefsels en cellen en voor het vervoer daarvan naar het punt van aankomst bij de weefselinstelling, dan wel, in geval van rechtstreekse distributie van weefsels en cellen, bij het klinische team dat verantwoordelijk is voor het gebruik ervan, dan wel, in het geval van monsters van weefsels of cellen, bij het onderzoeklaboratorium, met inachtneming van artikel 5.

6.   De verkrijging vindt plaats in geschikte inrichtingen onder gebruikmaking van procedures waarbij de kans op bacteriële of andere besmetting van de verkregen weefsels/cellen zo klein mogelijk is, met inachtneming van artikel 5.

7.   De bij de verkrijging gebruikte materialen en uitrusting worden beheerd overeenkomstig de normen en specificaties in bijlage IV, punt 1.3, en met inachtneming van de desbetreffende nationale en internationale regelgeving, normen en richtsnoeren betreffende de sterilisatie van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen. Voor de verkrijging van weefsels en cellen worden gekwalificeerde, steriele instrumenten en verkrijgingshulpmiddelen gebruikt.

8.   De verkrijging van weefsels en cellen bij levende donors vindt plaats in een omgeving waar hun gezondheid, veiligheid en privacy gewaarborgd zijn.

9.   Indien van toepassing worden personeel en uitrusting ter beschikking gesteld voor de reconstructie van het stoffelijk overschot van overleden donors. Die reconstructie wordt doeltreffend uitgevoerd.

10.   De procedures voor de verkrijging van de weefsels en cellen worden uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 5 bedoelde voorschriften.

11.   Tijdens de verkrijging of in de weefselinstelling wordt aan de donor en de gedoneerde weefsels/cellen een eenduidige identificatiecode toegekend, zodat de donor naar behoren geidentificeerd is en al het gedoneerde materiaal traceerbaar is. De gecodeerde gegevens worden in een daartoe bijgehouden register opgenomen.

12.   De documentatie betreffende de donor wordt bijgehouden overeenkomstig punt 1.4 van bijlage IV.

Artikel 3

Selectiecriteria voor weefsel- en celdonors

De bevoegde autoriteit of autoriteiten zorgt of zorgen ervoor dat donors voldoen aan de selectiecriteria van:

a)

bijlage I voor weefsel- en celdonors, met uitzondering van geslachtsceldonors;

b)

bijlage III voor geslachtsceldonors.

Artikel 4

Voor donors vereiste laboratoriumtests

1.   De bevoegde autoriteit of autoriteiten zorgt of zorgen ervoor dat:

a)

weefsel- en celdonors, met uitzondering van geslachtsceldonors, de in punt 1 van bijlage II genoemde biologische tests ondergaan;

b)

de onder a) bedoelde tests worden uitgevoerd overeenkomstig de algemene voorschriften van punt 2 van bijlage II.

2.   De bevoegde autoriteit of autoriteiten zorgt of zorgen ervoor dat:

a)

geslachtsceldonors de in de punten 1, 2 en 3 van bijlage III genoemde biologische tests ondergaan;

b)

de onder a) bedoelde tests worden uitgevoerd overeenkomstig de algemene voorschriften van punt 4 van bijlage III.

Artikel 5

Procedures voor de donatie en verkrijging van weefsels en/of cellen en de ontvangst daarvan in de weefselinstelling

De bevoegde autoriteit of autoriteiten zorgt of zorgen ervoor dat bij de procedures voor de donatie en verkrijging van weefsels en/of cellen en de ontvangst daarvan in de weefselinstelling de voorschriften van bijlage IV in acht worden genomen.

Artikel 6

Voorschriften voor rechtstreekse distributie aan de ontvanger van specifieke weefsels en cellen

De bevoegde autoriteit of autoriteiten kan of kunnen rechtstreekse distributie voor onmiddellijke transplantatie van specifieke weefsels en cellen van de plaats waar zij zijn verkregen naar een gezondheidszorginstelling toestaan.

Artikel 7

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 november 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 9

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 102 van 7.4.2004, blz. 48.


BIJLAGE I

SELECTIECRITERIA VOOR WEEFSEL- EN CELDONORS (MET UITZONDERING VAN GESLACHTSCELDONORS), ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, ONDER a)

De donorselectiecriteria zijn gebaseerd op een analyse van de risico's die verbonden zijn aan het gebruik van de desbetreffende weefsels/cellen. Indicatoren van deze risico's worden vastgesteld aan de hand van lichamelijk onderzoek, beoordeling van de medische anamnese en de gedragshistorie, biologische tests, autopsie (voor overleden donors) en eventuele andere relevante onderzoeken. Tenzij op grond van een gedocumenteerde risicobeoordeling die is goedgekeurd door de verantwoordelijke persoon als bedoeld in artikel 17 van Richtlijn 2004/23/EG anders wordt besloten, zijn donors van donatie uitgesloten als een of meer van de volgende criteria op hen van toepassing zijn.

1.   Overleden donors

1.1.   Algemene uitsluitingscriteria

1.1.1.

Onbekende doodsoorzaak, tenzij de doodsoorzaak na de verkrijging uit de autopsie blijkt en geen van de algemene uitsluitingscriteria van dit deel van toepassing is.

1.1.2.

Een ziekte met een onbekende etiologie in de anamnese.

1.1.3.

Aanwezigheid of voorgeschiedenis van maligne aandoeningen, met uitzondering van primair basaalcelcarcinoom, carcinoma in situ van de cervix uteri en enkele primaire tumoren van het centrale zenuwstelsel die aan de hand van de wetenschappelijke kennis moeten worden beoordeeld. Donors met maligne aandoeningen kunnen worden beoordeeld en in aanmerking komen voor hoornvliesdonatie, met uitzondering van donors met retinoblastoom, hematologische maligniteit en maligne tumoren van de voorzijde van de oogbol.

1.1.4.

Risico op overdracht van prionziekten. Dit betreft bijvoorbeeld:

a)

personen bij wie de ziekte van Creutzfeldt–Jakob of de variant-ziekte van Creutzfeldt–Jakob gediagnosticeerd is of die een familieanamnese van niet-iatrogene ziekte van Creutzfeldt–Jakob hebben;

b)

personen met snel progressieve dementie of degeneratieve ziekten van het zenuwstelsel, ook indien van onbekende oorsprong, in de anamnese;

c)

personen aan wie hormonen afkomstig van de humane hypofyse (bv. groeihormonen) zijn toegediend, die een hoornvlies-, sclera- of dura-matertransplantatie hebben ondergaan, en personen die ongedocumenteerde neurochirurgie hebben ondergaan (waarbij mogelijk dura mater is gebruikt).

Voor de variant-ziekte van Creutzfeldt-Jakob kunnen verdere voorzorgsmaatregelen worden aanbevolen.

1.1.5.

Systemische infecties die op het tijdstip van donatie niet onder controle zijn, zoals bacteriële ziekten, systemische virale, fungale en parasitaire infecties en significante lokale infecties in de te doneren weefsels en cellen. Donors met bacteriële septikemie kunnen worden beoordeeld en in aanmerking komen voor donatie van oogweefsel, mits de hoornvliezen door middel van orgaankweek worden bewaard om eventuele bacteriële besmetting van het weefsel te kunnen opsporen.

1.1.6.

Voorgeschiedenis van of klinische of laboratoriumaanwijzingen voor een risico op overdracht van HIV, acute of chronische hepatitis B (behalve voor personen met een aangetoonde immuunstatus), hepatitis C of HTLV I/II, of aanwijzingen voor risicofactoren voor deze infecties.

1.1.7.

Voorgeschiedenis van chronische, systemische auto-immuunziekte met mogelijk nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het uit te nemen weefsel.

1.1.8.

Aanwijzingen dat de testuitslagen van bloedmonsters van de donor niet valide zullen zijn als gevolg van:

a)

het optreden van hemodilutie, zoals beschreven in bijlage II, deel 2, indien geen vóór de transfusie afgenomen bloedmonster beschikbaar is, of

b)

behandeling met immunosuppressiva.

1.1.9.

Aanwijzingen voor andere risicofactoren voor overdraagbare ziekten op grond van een risicobeoordeling, met inachtneming van de reis- en blootstellingsanamnese van de donor en de lokale prevalentie van infectieziekten.

1.1.10.

Aanwezigheid van lichamelijke tekenen op het lichaam van de donor die duiden op een risico op overdraagbare ziekte(n) zoals omschreven in punt 1.2.3 van bijlage IV.

1.1.11.

Inname van of blootstelling aan een stof (bv. cyanide, lood, kwik, goud) die in een zodanige dosis aan de ontvanger kan worden doorgegeven dat diens gezondheid gevaar loopt.

1.1.12.

Recente vaccinatie met een levend verzwakt virus waarbij een risico op overdracht aanwezig wordt geacht.

1.1.13.

Transplantatie van een xenotransplantaat.

1.2.   Aanvullende uitsluitingscriteria voor overleden kinddonors

1.2.1.

Kinderen van moeders die HIV-geïnfecteerd zijn of bij wie een van de in punt 1.1 vermelde uitsluitingscriteria van toepassing is, kunnen pas als donor in aanmerking komen als het risico van infectieoverdracht definitief kan worden uitgesloten.

a)

kinderen jonger dan 18 maanden, geboren uit moeders die met HIV, hepatitis B, hepatitis C of HTLV geïnfecteerd zijn of tot een risicogroep voor die infecties behoren, die in de voorafgaande 12 maanden borstvoeding van hun moeder hebben gekregen, komen niet in aanmerking als donor, ongeacht de uitslagen van de analyses;

b)

kinderen van moeders die met HIV, hepatitis B, hepatitis C of HTLV geïnfecteerd zijn of tot een risicogroep voor die infecties behoren, die in de voorafgaande 12 maanden geen borstvoeding van hun moeder hebben gekregen en bij wie uit de analyses, het lichamelijk onderzoek en de beoordeling van de medische dossiers geen aanwijzingen voor infectie met HIV, hepatitis B, hepatitis C of HTLV blijken, kunnen als donor in aanmerking komen.

2.   Levende donors

2.1.   Autologe levende donors

2.1.1.

Indien de af-/uitgenomen weefsels/cellen zullen worden bewaard of gekweekt, zijn dezelfde minimaal te verrichten biologische tests voorgeschreven als bij een allogene levende donor. Positieve testuitslagen hoeven geen beletsel te zijn om de weefsels/cellen of daarvan afgeleide producten te bewaren, te bewerken en bij de donor terug te plaatsen, mits er adequate, geïsoleerde bewaarfaciliteiten zijn zodat risico's van kruisbesmetting van andere transplantaten, besmetting met onvoorziene ziekteverwekkers en verwisselingen uitgesloten zijn.

2.2.   Allogene levende donors

2.2.1.

Allogene levende donors worden geselecteerd op basis van hun gezondheid en medische anamnese aan de hand van een vragenlijst en een gesprek met een bevoegde, daartoe opgeleide gezondheidswerker, overeenkomstig punt 2.2.2. Deze beoordeling omvat alle relevante factoren die kunnen bijdragen tot het identificeren en uitselecteren van personen wier donatie gevaarlijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van anderen, zoals de eventuele overdracht van ziekten, of voor de eigen gezondheid. Voor elke donatie geldt dat de uit-/afname geen gevolgen voor de gezondheid of verzorging van de donor mag hebben. In het geval van navelstrengbloed- of amnionmembraandonatie geldt dit zowel voor de moeder als voor het kind.

2.2.2.

De selectiecriteria voor allogene levende donors worden opgesteld en gedocumenteerd door de weefselinstelling (en de transplantatiearts in geval van rechtstreekse distributie aan de ontvanger), afhankelijk van de te doneren weefsels of cellen in kwestie en de lichamelijke toestand van de donor, diens medische en sociale anamnese en de uitslagen van klinisch onderzoek en laboratoriumtests ter bepaling van de gezondheid van de donor.

2.2.3.

Met uitzondering van punt 1.1.1 gelden dezelfde uitsluitingscriteria als voor overleden donors. Afhankelijk van de te doneren weefsels of cellen worden eventueel nadere, specifieke uitsluitingscriteria vastgesteld, zoals:

a)

zwangerschap (behalve voor donors van navelstrengbloedcellen of amnionmembraan en broer/zuster-donors van hematopoïetische voorlopercellen);

b)

borstvoeding;

c)

in geval van hematopoïetische voorlopercellen de mogelijkheid van overdracht van erfelijke aandoeningen.


BIJLAGE II

LABORATORIUMTESTS VOOR DONORS (MET UITZONDERING VAN GESLACHTSCELDONORS), ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 1

1.   Biologische tests voor donors

1.1.

Minimaal moeten bij alle donors de volgende biologische tests worden verricht:

HIV 1 en 2

anti-HIV-1,2

hepatitis B

HBsAg

anti-HBc

hepatitis C

anti-HCV

syfilis

zie punt 1.4 hierna

1.2.

Er worden tests op HTLV-I-antilichamen uitgevoerd bij donors die wonen in of komen uit een gebied met een hoge incidentie van die infectie of met seksuele partners of ouders uit een dergelijk gebied.

1.3.

Indien de anti-HBc-test positief en de HBsAg-test negatief is, is nader onderzoek aan de hand van een risicobeoordeling nodig om de geschiktheid voor klinisch gebruik te bepalen.

1.4.

Er wordt een gevalideerd testalgoritme gebruikt om de aanwezigheid van actieve infectie met Treponema pallidum uit te sluiten. De weefsels en cellen kunnen op basis van een negatieve specifieke of niet-specifieke test worden vrijgegeven. Als een niet-specifieke test is verricht, is een positieve uitslag geen beletsel voor verkrijging of vrijgave indien een specifieke bevestigingstest op Treponema negatief is. Bij een donor van wie het monster positief reageert op een Treponema-specifieke test moet een uitvoerige risicobeoordeling plaatsvinden om de geschiktheid voor klinisch gebruik te bepalen.

1.5.

In bepaalde situaties kunnen verdere tests nodig zijn, afhankelijk van de anamnese van de donor en de kenmerken van de gedoneerde weefsels/cellen (bv. RhD, HLA, malaria, CMV, Toxoplasma, EBV, Trypanosoma cruzi).

1.6.

Voor autologe donors geldt punt 2.1.1 van bijlage I.

2.   Algemene eisen voor het bepalen van biologische markers

2.1.

De tests worden verricht door een gekwalificeerd laboratorium dat daartoe door de bevoegde autoriteit van de lidstaat is gemachtigd en dat voorzover van toepassing testkits gebruikt die van de CE-markering voorzien zijn. Het type test moet voor het beoogde doel gevalideerd zijn overeenkomstig de actuele stand van de wetenschap.

2.2.

De biologische tests worden uitgevoerd op serum of plasma van de donor; zij mogen niet op andere vloeistoffen of secreta zoals kamervocht of glasvocht worden uitgevoerd, tenzij dat uit klinisch oogpunt gerechtvaardigd is, in welk geval een gevalideerde test voor een dergelijke vloeistof moet worden gebruikt.

2.3.

Indien potentiële donors bloed verloren hebben en kort geleden donorbloed, bloedbestanddelen, colloïden of kristalloïden hebben ontvangen, zijn de bloedtests mogelijk niet valide als gevolg van hemodilutie van het monster. In de volgende situaties wordt een algoritme gebruikt om de mate van hemodilutie te beoordelen:

a)   antemortem-bloedmonsters: als minder dan 48 uur voor de bloedafname bloed, bloedbestanddelen en/of colloïden of minder dan een uur voor de bloedafname kristalloïden zijn toegediend;

b)   postmortem-bloedmonsters: als minder dan 48 uur voor het overlijden bloed, bloedbestanddelen en/of colloïden of minder dan een uur voor het overlijden kristalloïden zijn toegediend.

Weefselinstellingen mogen weefsels en cellen van donors met een plasmaverdunning van meer dan 50% uitsluitend toelaten als de gebruikte testprocedures voor dergelijk plasma gevalideerd zijn of als er een vóór transfusie afgenomen bloedmonster beschikbaar is.

2.4.

Bij overleden donors moeten de bloedmonsters vlak voor het overlijden zijn afgenomen; als dat niet mogelijk is, moeten de bloedmonsters zo snel mogelijk en in elk geval binnen 24 uur na het overlijden worden afgenomen.

2.5.

a)

Bij levende donors (behalve om praktische redenen bij allogene donors van stamcellen uit beenmerg en perifeer bloed) worden de bloedmonsters op het tijdstip van donatie afgenomen, of als dat niet mogelijk is, binnen zeven dagen na de donatie (dit is het „donatiemonster”).

b)

Indien weefsels en cellen van allogene levende donors langdurig kunnen worden bewaard, worden na 180 dagen opnieuw monsters afgenomen waarop de tests worden herhaald. In dergelijke gevallen mag het donatiemonster tussen 30 dagen vóór en 7 dagen na de donatie worden afgenomen.

c)

Indien weefsels en cellen van allogene levende donors niet langdurig kunnen worden bewaard en herhalingstests dus onmogelijk zijn, geldt punt 2.5, onder a).

2.6.

Indien van een levende donor (met uitzondering van donors van stamcellen uit beenmerg en perifeer bloed) het donatiemonster als gedefinieerd in punt 2.5, onder a), ook met behulp van de nucleïnezuuramplificatietechniek (NAT) wordt getest op HIV, HBV en HCV, kan onderzoek van een tweede bloedmonster komen te vervallen. De herhalingstests kunnen ook vervallen wanneer de bewerking een inactiveringsstap omvat die voor de betrokken virussen gevalideerd is.

2.7.

Bij afname van stamcellen uit beenmerg en perifeer bloed worden de bloedmonsters voor de tests binnen 30 dagen voor de donatie afgenomen.

2.8.

Bij neonatale donors kunnen de biologische tests worden uitgevoerd op de moeder van de donor om uit medisch oogpunt onnodige tests op de pasgeborene te vermijden.


BIJLAGE III

SELECTIECRITERIA EN LABORATORIUMTESTS VOOR GESLACHTSCELDONORS, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, ONDER b), EN ARTIKEL 4, LID 2

1.   Partnerdonatie voor direct gebruik

In geval van partnerdonatie van geslachtscellen voor direct gebruik kunnen de donorselectiecriteria voor donors en de laboratoriumtests vervallen.

2.   Partnerdonatie (niet voor direct gebruik)

Voor bewerkte en/of bewaarde geslachtscellen en geslachtscellen waaruit embryo's voor cryopreservatie zullen voortkomen, gelden de onderstaande criteria.

2.1.

De voor de donor verantwoordelijke arts gaat op basis van de medische anamnese van de patiënt en de therapeutische indicaties na of de donatie gerechtvaardigd is en veilig voor de ontvanger en het (de) eventueel eruit voortkomende kind(eren), en documenteert dit.

2.2.

De volgende biologische tests moeten worden uitgevoerd om het risico op kruisbesmetting te beoordelen:

HIV 1 en 2

anti-HIV-1,2

hepatitis B

HBsAg

anti-HBc

hepatitis C

anti-HCV

Indien het gaat om sperma dat voor intra-uteriene inseminatie wordt bewerkt en niet wordt opgeslagen en indien de weefselinstelling kan aantonen dat met het risico op kruisbesmetting en blootstelling van personeel rekening gehouden is door gebruik te maken van gevalideerde processen, kunnen de biologische tests komen te vervallen.

2.3.

Indien de uitslagen van de tests op HIV 1 en 2, hepatitis B of hepatitis C positief of niet beschikbaar zijn, of indien bekend is dat aan de donor een infectierisico verbonden is, moet worden gezorgd voor een systeem voor afzonderlijke bewaring.

2.4.

Er worden tests op HTLV-I-antilichamen uitgevoerd bij donors die wonen in of komen uit een gebied met een hoge incidentie van die infectie of met seksuele partners of ouders uit een dergelijk gebied.

2.5.

In bepaalde situaties kunnen verdere tests nodig zijn, afhankelijk van de reis- en blootstellingsanamnese van de donor en de kenmerken van de gedoneerde weefsels/cellen (bv. RhD, malaria, CMV, T. cruzi).

2.6.

Positieve uitslagen hoeven geen beletsel te zijn voor partnerdonatie, met inachtneming van de nationale voorschriften.

3.   Donatie door een ander dan de partner

Voor het gebruik van geslachtscellen voor andere doeleinden dan partnerdonatie gelden de onderstaande criteria.

3.1.

De donors worden geselecteerd op basis van hun leeftijd, gezondheid en medische anamnese aan de hand van een vragenlijst en een gesprek met een bevoegde, daartoe opgeleide gezondheidswerker. Deze beoordeling omvat alle relevante factoren die kunnen bijdragen tot het identificeren en uitselecteren van personen wier donatie gevaarlijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van anderen, zoals de eventuele overdracht van ziekten (bv. seksueel overdraagbare aandoeningen), of voor de eigen gezondheid (bv. superovulatie, sedatie, de risico's van de eicelafname of de psychologische gevolgen van het donorschap).

3.2.

De donors moeten negatief reageren op tests op HIV 1 en 2, HCV, HBV en syfilis op een serum- of plasmamonster, overeenkomstig bijlage II, punt 1.1; daarnaast moeten spermadonors negatief reageren op een test op Chlamydia op een urinemonster getest met behulp van de nucleïnezuuramplificatietechniek (NAT).

3.3.

Er worden tests op HTLV-I-antilichamen uitgevoerd bij donors die wonen in of komen uit een gebied met een hoge incidentie van die infectie of met seksuele partners of ouders uit een dergelijk gebied.

3.4.

In bepaalde situaties kunnen verdere tests nodig zijn, afhankelijk van de anamnese van de donor en de kenmerken van de gedoneerde weefsels/cellen (bv. RhD, malaria, CMV, T. cruzi).

3.5.

Voor autologe donors geldt punt 2.1.1 van bijlage I.

3.6.

Er wordt een genetische screening uitgevoerd op autosomaal recessieve genen waarvan op grond van internationale wetenschappelijke gegevens bekend is dat zij in de etnische achtergrond van de donor voorkomen, en er wordt een beoordeling gemaakt van het risico van overdracht van erfelijke aandoeningen waarvan bekend is dat zij in de familie voorkomen, nadat hiervoor toestemming is verleend. Er wordt volledige informatie verstrekt overeenkomstig de desbetreffende voorschriften in de lidstaten. De ontvanger wordt op volledige en begrijpelijke wijze voorgelicht over de desbetreffende risico's en de maatregelen die ter beperking daarvan zijn genomen.

4.   Algemene eisen voor het bepalen van biologische markers

4.1.

De tests worden uitgevoerd overeenkomstig de punten 2.1 en 2.2 van bijlage II.

4.2.

Bloedmonsters worden op het tijdstip van de donatie afgenomen.

4.3.

Spermadonaties door anderen dan de partner worden minimaal 180 dagen in quarantaine gehouden, waarna de tests opnieuw worden uitgevoerd. Indien het bloedmonster van de donor ook met behulp van de nucleïnezuuramplificatietechniek (NAT) wordt getest op HIV, HBV en HCV, kan onderzoek van een tweede bloedmonster komen te vervallen. De herhalingstests kunnen ook vervallen wanneer de bewerking een inactiveringsstap omvat die voor de betrokken virussen gevalideerd is.


BIJLAGE IV

PROCEDURES VOOR DE DONATIE EN VERKRIJGING VAN WEEFSELS EN CELLEN EN DE ONTVANGST DAARVAN IN DE WEEFSELINSTELLING, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5

1.   Donatie- en verkrijgingsprocedures

1.1.   Toestemming en identificatie van de donor

1.1.1.

Voordat met de verkrijging van weefsels en cellen wordt begonnen, moet een daartoe bevoegde persoon bevestigen en vastleggen:

a)

dat voor de verkrijging toestemming is ontvangen overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2004/23/EG, en

b)

hoe en door wie de donor op betrouwbare wijze is geïdentificeerd.

1.1.2.

Bij levende donors ziet de gezondheidswerker die de gezondheidsanamnese heeft afgenomen erop toe dat de donor:

a)

de verstrekte informatie heeft begrepen;

b)

de gelegenheid heeft gekregen om vragen te stellen en op die vragen bevredigende antwoorden heeft gekregen;

c)

heeft bevestigd dat alle door hem verstrekte informatie naar beste weten waarheidsgetrouw is.

1.2.   Donorevaluatie (niet van toepassing op partnerdonatie van geslachtscellen en op autologe donors)

1.2.1.

De benodigde informatie over de medische toestand en het gedrag van de donor wordt ingewonnen en vastgelegd door een daartoe bevoegde persoon overeenkomstig punt 1.4.

1.2.2.

De desbetreffende informatie wordt uit diverse bronnen verkregen, waaronder in geval van een levende donor ten minste een gesprek met de donor, en verder voorzover van toepassing:

a)

het medisch dossier van de donor;

b)

voor overleden donors: een gesprek met iemand die de donor goed gekend heeft;

c)

een gesprek met de behandelende arts;

d)

een gesprek met de huisarts;

e)

het autopsierapport.

1.2.3.

Bovendien wordt bij een overleden donor, en bij een levende donor indien dit gerechtvaardigd is, het lichaam onderzocht op eventuele tekenen die op zichzelf voldoende zijn om de donor uit te sluiten of die in het licht van de medische en persoonlijke anamnese van de donor moeten worden beoordeeld.

1.2.4.

Alle gegevens over de donor worden tezamen door een bevoegde gezondheidswerker bestudeerd om de geschiktheid van de donor te beoordelen, en door deze persoon ondertekend.

1.3.   Procedures voor de verkrijging van weefsels en cellen

1.3.1.

De verkrijgingsprocedures zijn afgestemd op het soort donor en het type gedoneerde weefsels/cellen. Er zijn procedures om de veiligheid van levende donors te beschermen.

1.3.2.

De verkrijgingsprocedures zijn zodanig dat de eigenschappen van de weefsels/cellen die voor het uiteindelijke klinische gebruik daarvan nodig zijn, in stand worden gehouden en dat microbiologische besmetting tijdens het proces zo veel mogelijk wordt vermeden, in het bijzonder wanneer de weefsels en cellen na de verkrijging niet kunnen worden gesteriliseerd.

1.3.3.

Bij overleden donors wordt de toegang tot de ruimte beperkt. Er wordt een plaatselijk steriel veld met steriele lakens gebruikt. Het personeel dat de verkrijging uitvoert, moet kleding dragen die aan het soort verkrijging is aangepast. Dit zal doorgaans inhouden dat de handen worden geschrobd en steriele kleding en handschoenen, een gelaatsscherm en een beschermingsmasker worden gedragen.

1.3.4.

Bij overleden donors wordt de plaats van verkrijging vastgelegd en wordt het tijdsverloop tussen overlijden en verkrijging vermeld met het oog op de instandhouding van de vereiste biologische en/of fysische eigenschappen van de weefsels/cellen.

1.3.5.

Na uit-/afname van de weefsels/cellen bij een overleden donor wordt het stoffelijk overschot zodanig gereconstrueerd dat de oorspronkelijke anatomische vorm zo veel mogelijk wordt hersteld.

1.3.6.

Ongewenste voorvallen tijdens verkrijging bij een levende donor, waardoor deze schade lijdt of kan hebben geleden, alsmede de uitkomst van onderzoeken naar de oorzaak hiervan, worden vastgelegd en geëvalueerd.

1.3.7.

Er zijn maatregelen en procedures om het risico dat weefsels of cellen besmet worden door personeel dat mogelijk met overdraagbare ziekten geïnfecteerd is, tot een minimum te beperken.

1.3.8.

Voor de verkrijging van weefsels en cellen worden steriele instrumenten en hulpmiddelen gebruikt. De instrumenten en hulpmiddelen zijn van goede kwaliteit en zijn gevalideerd of specifiek gecertificeerd en zij worden in goede staat van onderhoud voor de verkrijging van weefsels en cellen gehouden.

1.3.9.

Wanneer instrumenten voor meermalig gebruik nodig zijn, moet er een gevalideerde reinigings- en sterilisatieprocedure voor het verwijderen van ziekteverwekkers zijn.

1.3.10.

Voorzover mogelijk wordt uitsluitend gebruikgemaakt van medische hulpmiddelen die van de CE-markering voorzien zijn; al het personeel dat deze hulpmiddelen gebruikt, moet daarvoor een passende opleiding hebben ontvangen.

1.4.   Documentatie over de donor

1.4.1.

Voor elke donor wordt het volgende vastgelegd:

a)

identiteit van de donor (voornaam, achternaam, geboortedatum — indien bij de donatie een moeder en haar kind betrokken zijn, voor- en achternaam en geboortedatum van de moeder en geboortedatum en indien bekend voor- en achternaam van het kind);

b)

leeftijd, geslacht, medische en sociale anamnese (de verzamelde informatie moet toereikend zijn om de relevante uitsluitingscriteria toe te passen);

c)

uitslag van het lichamelijk onderzoek indien van toepassing;

d)

hemodilutieformule, indien van toepassing;

e)

toestemmings-/machtigingsformulier, indien van toepassing;

f)

klinische gegevens, uitslagen van laboratoriumtests en uitslagen van andere verrichte tests;

g)

de resultaten van de autopsie, indien verricht (voor weefsels en cellen die niet langdurig kunnen worden bewaard, wordt een voorlopig mondeling rapport van de autopsie gedicteerd en bewaard);

h)

voor donors van hematopoïetische voorlopercellen documentatie betreffende de geschiktheid van de donor voor de beoogde ontvanger. Indien bij donaties tussen niet-verwante personen de met de verkrijging belaste organisatie beperkte toegang tot de gegevens van de ontvanger heeft, moet de organisatie die de transplantatie verricht de relevante gegevens over de donor krijgen om diens geschiktheid te bevestigen.

1.4.2.

De organisatie die de verkrijging verricht, stelt een verkrijgingsrapport op, dat aan de weefselinstelling wordt doorgegeven. Dit rapport bevat minimaal:

a)

identificatie, naam en adres van de weefselinstelling die de cellen/weefsels zal ontvangen;

b)

identificatie van de donor (met vermelding hoe en door wie de donor is geïdentificeerd);

c)

beschrijving en identificatie van de verkregen weefsels en cellen (inclusief testmonsters);

d)

identificatie en handtekening van de persoon die verantwoordelijk is voor de verkrijging in kwestie;

e)

datum, tijd (indien van toepassing begin- en eindtijd), plaats van verkrijging en gevolgde procedure (standaardpraktijkvoorschrift), met vermelding van eventuele voorvallen; indien van toepassing, omgevingscondities in de verkrijgingsinrichting (beschrijving van de ruimte waarin de verkrijging heeft plaatsgevonden);

f)

voor overleden donors: omstandigheden waaronder het stoffelijk overschot is bewaard: gekoeld (of niet), begin- en eindtijd van koeling;

g)

identificatie-/chargenummers van de gebruikte reagentia en transportvloeistoffen.

Zo mogelijk moeten ook de datum en het tijdstip van overlijden in het rapport worden vermeld.

Indien sperma thuis wordt verkregen, wordt dit vermeld in het verkrijgingsrapport, dat verder alleen het volgende bevat:

a)

naam en adres van de weefselinstelling die de cellen/weefsels zal ontvangen;

b)

identificatie van de donor.

Eventueel kunnen de datum en het tijdstip van verkrijging worden vermeld.

1.4.3.

Alle vastgelegde gegevens moeten duidelijk en leesbaar en tegen ongeoorloofde wijziging beschermd zijn, en moeten zodanig gedurende de hele bewaartermijn zoals vastgelegd in de wetgeving inzake gegevensbescherming gemakkelijk kunnen worden teruggevonden.

1.4.4.

De voor een volledige traceerbaarheid vereiste donorgegevens worden gedurende ten minste 30 jaar na het klinische gebruik of de vervaldatum bewaard in een geschikt, door de bevoegde autoriteiten toegelaten archief.

1.5.   Verpakking

1.5.1.

Na verkrijging worden alle verkregen weefsels en cellen verpakt op zodanige wijze dat het risico op besmetting zo klein mogelijk is, en bewaard op een temperatuur waarbij de vereiste kenmerken en biologische functie van de weefsels/cellen behouden blijven. De verpakking moet ook zodanig zijn dat besmetting van degenen die met het verpakken en het vervoer van de weefsels en cellen belast zijn, wordt voorkomen.

1.5.2.

De verpakte weefsels/cellen worden vervoerd in een container die geschikt is voor het vervoer van biologische materialen en de veiligheid en kwaliteit van de erin vervoerde weefsels/cellen garandeert.

1.5.3.

Alle bijgevoegde, voor tests bestemde weefsel- en bloedmonsters worden nauwkeurig geëtiketteerd, zodat duidelijk is bij welke donor zij behoren, waarbij de tijd en plaats van afname van de monsters worden vastgelegd.

1.6.   Etikettering van de verkregen weefsels/cellen

Alle verpakkingen met weefsels en cellen worden op het tijdstip van verkrijging geëtiketteerd. Op de primaire container van de weefsels/cellen moeten de identificatie of code van de donatie en het soort weefsels/cellen vermeld worden. Als de grootte van de verpakking het toelaat, worden ook de volgende gegevens vermeld:

a)

datum (en zo mogelijk tijdstip) van donatie;

b)

waarschuwingen voor gevaren;

c)

aard van eventuele toevoegingen (indien gebruikt);

d)

in geval van autologe donaties de vermelding „uitsluitend voor autoloog gebruik”;

e)

in geval van bestemde donaties de beoogde ontvanger.

Indien de onder a) tot en met e) bedoelde gegevens niet op het etiket van de primaire verpakking kunnen worden vermeld, moeten zij worden vermeld op een afzonderlijk blad dat bij de primaire verpakking wordt gevoegd.

1.7.   Etikettering van de container voor het vervoer

Bij vervoer van weefsels en cellen door een derde moet op elke voor het vervoer gebruikte container ten minste het volgende vermeld staan:

a)

WEEFSELS EN CELLEN en VOORZICHTIG;

b)

identificatie van de instelling waar de container vandaan komt (adres en telefoonnummer) en een contactpersoon voor het geval zich problemen voordoen;

c)

identificatie van de weefselinstelling van bestemming (adres en telefoonnummer) en naam van de persoon die de container in ontvangst zal nemen;

d)

datum en tijd van het vervoer;

e)

vermelding van de omstandigheden tijdens het vervoer die voor de kwaliteit en veiligheid van de weefsels en cellen van belang zijn;

f)

voor alle cellulaire producten de vermelding NIET BESTRALEN;

g)

indien bekend is dat een product een positieve reactie op een relevante infectieziektemarker vertoont, de vermelding BIOLOGISCH GEVAAR;

h)

in geval van een autologe donor de vermelding „UITSLUITEND VOOR AUTOLOOG GEBRUIK”;

i)

specificatie van de bewaarcondities (bv. NIET BEVRIEZEN).

2.   Ontvangst van de weefsels/cellen in de weefselinstelling

2.1.

Bij aankomst van de uit-/afgenomen weefsels/cellen in de weefselinstelling wordt gecontroleerd of de zending, met inbegrip van de transportcondities, de verpakking, de etikettering en de bijgevoegde documenten en monsters, aan de voorschriften van deze bijlage en de specificaties van de ontvangende instelling voldoet, en wordt dit vastgelegd.

2.2.

Elke instelling zorgt ervoor dat de ontvangen weefsels en cellen in quarantaine worden gehouden totdat door controle of op andere wijze is nagegaan dat zij, alsmede de bijbehorende documenten, aan de voorschriften voldoen. De beoordeling van de desbetreffende informatie over de donor en de verkrijging en in aansluiting daarop de acceptatie van de donatie worden verricht door gespecificeerde of gemachtigde personen.

2.3.

Elke weefselinstelling beschikt over gedocumenteerde beleidslijnen en specificaties aan de hand waarvan elke zending weefsels en cellen, met inbegrip van monsters, wordt gecontroleerd. Dit omvat de technische voorschriften en andere criteria die volgens de weefselinstelling essentieel zijn om een aanvaardbare kwaliteit in stand te houden. De weefselinstelling beschikt over gedocumenteerde procedures voor de behandeling en afzondering van niet-conforme zendingen en zendingen met onvolledige testuitslagen, zodat er geen besmettingsrisico is voor andere weefsels en cellen die worden bewerkt, gepreserveerd of bewaard.

2.4.

De in de weefselinstelling vast te leggen gegevens (behalve voor geslachtsceldonors voor partnerdonatie) omvatten:

a)

toestemming/machtiging, met vermelding van het (de) doel(en) waarvoor de weefsels en cellen mogen worden gebruikt (therapeutisch gebruik, onderzoek of beide) en eventuele specifieke instructies voor de verwijdering van de weefsels/cellen indien zij niet worden gebruikt voor een doel waarvoor toestemming is verkregen;

b)

alle vereiste gegevens betreffende de verkrijging en de afname van de donoranamnese, zoals beschreven in het deel „Documentatie over de donor”;

c)

resultaten van het lichamelijk onderzoek, laboratoriumtests en andere tests (bv. autopsierapport indien daar overeenkomstig punt 1.2.2 gebruik van wordt gemaakt);

d)

in geval van een allogene donor, een naar behoren gedocumenteerde beoordeling van de volledige donorevaluatie aan de hand van de selectiecriteria, door een daartoe gemachtigde en opgeleide persoon;

e)

in geval van celkweken voor autoloog gebruik gegevens betreffende de mogelijkheid van geneesmiddelenallergieën (bv. voor antibiotica) van de ontvanger.

2.5.

Bij geslachtscellen voor partnerdonatie worden de volgende gegevens in de weefselinstelling vastgelegd:

a)

toestemming, met vermelding van het doel of de doelen waarvoor de weefsels en cellen mogen worden gebruikt (bv. uitsluitend voor voortplanting of ook voor onderzoek) en eventuele specifieke instructies voor de verwijdering van de weefsels of cellen indien zij niet worden gebruikt voor een doel waarvoor toestemming is verkregen;

b)

identificatie en kenmerken van de donor: soort donor, leeftijd, geslacht, aanwezigheid van risicofactoren, en in geval van een overleden donor de doodsoorzaak;

c)

identificatie van de partner;

d)

plaats van verkrijging;

e)

de verkregen weefsels/cellen en de relevante kenmerken daarvan.