ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 19

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
24 januari 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 109/2006 van de Commissie van 23 januari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 110/2006 van de Commissie van 23 januari 2006 houdende overgangsmaatregelen met betrekking tot de uitvoercertificaten bij de uitvoer van olijfolie uit de Gemeenschap naar derde landen

3

 

 

Verordening (EG) nr. 111/2006 van de Commissie van 23 januari 2006 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

4

 

 

Verordening (EG) nr. 112/2006 van de Commissie van 23 januari 2006 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 93/2006 vastgestelde restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

6

 

 

Verordening (EG) nr. 113/2006 van de Commissie van 23 januari 2006 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 94/2006 vastgestelde restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat voor stropen en bepaalde andere producten van de sector suiker

8

 

 

Verordening (EG) nr. 114/2006 van de Commissie van 23 januari 2006 houdende wijziging van de restituties die worden toegepast voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen

10

 

*

Richtlijn 2006/8/EG van de Commissie van 23 januari 2006 tot wijziging, met het oog op de aanpassing aan de technische vooruitgang, van de bijlagen II, III en V bij Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten ( 1 )

12

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Besluit van de Commissie van 23 december 2005 tot wijziging van haar Reglement van orde

20

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 18 januari 2006 inzake een in 2006 uit te voeren gecoördineerd bewakingsprogramma van de Gemeenschap om de inachtneming van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op granen en bepaalde andere producten van plantaardige oorsprong te garanderen en inzake de nationale bewakingsprogramma’s voor 2007 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 11)  ( 1 )

23

 

*

Beschikking van de Commissie van 16 januari 2006 betreffende speciale voorwaarden voor vlees en vleesproducten van paardachtigen die uit Mexico worden ingevoerd en voor menselijke consumptie bestemd zijn (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 16)  ( 1 )

30

 

*

Beschikking van de Commissie van 18 januari 2006 betreffende de verlenging van de maximumtermijn voor de aanbrenging van oormerken bij bepaalde runderen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 43)  ( 1 )

32

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2006/29/GBVB van de Raad van 23 januari 2006 tot intrekking van Gemeenschappelijk standpunt 96/184/GBVB betreffende de uitvoer van wapens naar voormalig Joegoslavië

34

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2006/30/GBVB van de Raad van 23 januari 2006 tot verlenging en aanvulling van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust

36

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2006/31/GBVB van de Raad van 23 januari 2006 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Liberia

38

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/1


VERORDENING (EG) Nr. 109/2006 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 23 januari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

109,2

204

68,8

212

95,5

624

107,9

999

95,4

0707 00 05

052

167,4

204

101,1

999

134,3

0709 10 00

220

88,5

999

88,5

0709 90 70

052

88,5

204

141,3

999

114,9

0805 10 20

052

47,3

204

55,9

212

50,5

220

49,3

624

58,2

999

52,2

0805 20 10

204

71,8

999

71,8

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

66,2

204

96,5

400

83,9

464

142,9

624

77,0

662

32,0

999

83,1

0805 50 10

052

49,8

220

60,5

999

55,2

0808 10 80

400

108,1

404

102,6

512

58,4

720

71,0

999

85,0

0808 20 50

388

101,1

400

82,9

720

54,7

999

79,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/3


VERORDENING (EG) Nr. 110/2006 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2006

houdende overgangsmaatregelen met betrekking tot de uitvoercertificaten bij de uitvoer van olijfolie uit de Gemeenschap naar derde landen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 865/2004 van de Raad van 29 april 2004 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor olijfolie en tafelolijven en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 827/68 (1), en met name op artikel 24, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1345/2005 van de Commissie van 16 augustus 2005 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoercertificatenregeling in de sector olijfolie (2) is Verordening (EG) nr. 2543/95 van de Commissie van 30 oktober 1995 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen voor de uitvoercertificatenregeling in de sector olijfolie (3) ingetrokken met ingang van 1 november 2005.

(2)

Bepaalde certificaten die zijn afgegeven overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2543/95 en waarvan de geldigheidsduur loopt tot na 1 november 2005, zijn niet of slechts gedeeltelijk gebruikt. De aan deze certificaten verbonden verbintenissen moeten normaliter worden nagekomen op straffe van verbeurdverklaring van de gestelde zekerheid. Aangezien deze verbintenissen evenwel zonder voorwerp zijn geworden, moeten zij worden ingetrokken en moeten de gestelde zekerheden worden vrijgegeven.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor olijfolie en tafelolijven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Met betrekking tot de op grond van Verordening (EG) nr. 2543/95 afgegeven uitvoercertificaten worden, op verzoek van de belanghebbenden, de gestelde zekerheden vrijgegeven op voorwaarde dat:

de geldigheidsduur van de certificaten nog niet is verstreken op 1 november 2005,

de certificaten nog niet of slechts gedeeltelijk zijn gebruikt op 1 november 2005.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 161 van 30.4.2004, blz. 97, gerectificeerd in PB L 206 van 9.6.2004, blz. 37.

(2)  PB L 212 van 17.8.2005, blz. 13.

(3)  PB L 260 van 31.10.1995, blz. 33. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 406/2004 (PB L 67 van 5.3.2004, blz. 10).


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/4


VERORDENING (EG) Nr. 111/2006 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2006

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1423/95 van de Commissie van 23 juni 1995 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van producten uit de sector suiker, andere dan melasse (2), en met name op artikel 1, lid 2, tweede alinea, tweede zin, en artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2005/2006 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 van de Commissie (3). Deze prijzen en invoerrechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 105/2006 van de Commissie (4).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1423/95 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1423/95 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 141 van 24.6.1995, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 624/98 (PB L 85 van 20.3.1998, blz. 5).

(3)  PB L 170 van 1.7.2005, blz. 35.

(4)  PB L 17 van 21.1.2006, blz. 11.


BIJLAGE

Met ingang van 24 januari 2006 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 99

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

35,94

0,50

1701 11 90 (1)

35,94

4,12

1701 12 10 (1)

35,94

0,37

1701 12 90 (1)

35,94

3,83

1701 91 00 (2)

34,05

8,21

1701 99 10 (2)

34,05

4,12

1701 99 90 (2)

34,05

4,12

1702 90 99 (3)

0,34

0,32


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad (PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt I, bij Verordening (EG) nr. 1260/2001.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/6


VERORDENING (EG) Nr. 112/2006 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2006

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 93/2006 vastgestelde restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 27, lid 5, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm toe te passen restituties zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 93/2006 van de Commissie (2).

(2)

De gegevens waarover de Commissie nu beschikt, verschillen van die bij de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 93/2006, zodat de restitutiebedragen moeten worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 vastgestelde restituties bij uitvoer, in onveranderde vorm, van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 93/2006 bedoelde, niet-gedenatureerde producten worden overeenkomstig de bijlage gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 15 van 20.1.2006, blz. 37.


BIJLAGE

GEWIJZIGDE BEDRAGEN VAN DE RESTITUTIES BIJ UITVOER VAN WITTE SUIKER EN RUWE SUIKER IN ONVERANDERDE VORM VAN TOEPASSING VANAF 24 JANUARI 2006 (1)

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1701 11 90 9100

S00

EUR/100 kg

26,32 (2)

1701 11 90 9910

S00

EUR/100 kg

26,32 (2)

1701 12 90 9100

S00

EUR/100 kg

26,32 (2)

1701 12 90 9910

S00

EUR/100 kg

26,32 (2)

1701 91 00 9000

S00

EUR/1 % saccharose × 100 kg nettogewicht product

0,2861

1701 99 10 9100

S00

EUR/100 kg

28,61

1701 99 10 9910

S00

EUR/100 kg

28,61

1701 99 10 9950

S00

EUR/100 kg

28,61

1701 99 90 9100

S00

EUR/1 % saccharose × 100 kg nettogewicht product

0,2861

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen (derde landen, andere gebieden, bevoorrading en met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde bestemmingen) met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro (met inbegrip van Kosovo, zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999) en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; de uitzondering geldt niet voor suiker die verwerkt is in producten zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad (PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29).


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Dit bedrag geldt voor ruwe suiker met een rendement van 92 %. Indien het rendement van de geëxporteerde ruwe suiker afwijkt van 92 %, wordt het bedrag van de toe te passen restitutie berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/2001.


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/8


VERORDENING (EG) Nr. 113/2006 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2006

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 94/2006 vastgestelde restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat voor stropen en bepaalde andere producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 27, lid 5, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat voor stropen en bepaalde andere producten van de sector suiker zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 94/2006 van de Commissie (2).

(2)

Omdat de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, verschillen van die welke bij de vaststelling van Verordening (EG) nr. 94/2006 voorhanden waren, moeten deze restituties worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 94/2006 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde restituties die moeten worden toegekend bij uitvoer in ongewijzigde staat van de in artikel 1, lid 1, onder d), f) en g), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde producten, worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 15 van 20.1.2006, blz. 39.


BIJLAGE

GEWIJZIGDE RESTITUTIES BIJ UITVOER IN ONGEWIJZIGDE STAAT VOOR STROPEN EN BEPAALDE ANDERE PRODUCTEN VAN DE SECTOR SUIKER (1)

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1702 40 10 9100

S00

EUR/100 kg droge stof

28,61 (2)

1702 60 10 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

28,61 (2)

1702 60 80 9100

S00

EUR/100 kg droge stof

54,36 (3)

1702 60 95 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,2861 (4)

1702 90 30 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

28,61 (2)

1702 90 60 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,2861 (4)

1702 90 71 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,2861 (4)

1702 90 99 9900

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,2861 (4)  (5)

2106 90 30 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

28,61 (2)

2106 90 59 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,2861 (4)

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen (derde landen, andere gebieden, bevoorrading en met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde bestemmingen) met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro (met inbegrip van Kosovo, als omschreven in resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999) en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; de uitzondering geldt niet voor suiker die verwerkt is in producten als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad (PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29).


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Alleen geldig voor de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2135/95 bedoelde producten.

(3)  Alleen geldig voor de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2135/95 bedoelde producten.

(4)  Het basisbedrag is niet van toepassing op stropen met een zuiverheid van minder dan 85 % (Verordening (EG) nr. 2135/95). Het sacharosegehalte wordt overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2135/95 vastgesteld.

(5)  Het basisbedrag is niet van toepassing op het in de bijlage, punt 2, van Verordening (EEG) nr. 3513/92 van de Commissie (PB L 355 van 5.12.1992, blz. 12) bedoelde product.


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/10


VERORDENING (EG) Nr. 114/2006 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2006

houdende wijziging van de restituties die worden toegepast voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de suikersector (1), inzonderheid op artikel 27, lid 5, onder a), en artikel 27, lid 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De restitutiebedragen welke met ingang van 20 januari 2006 worden toegepast op de in de bijlage bedoelde producten, uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 90/2006 van de Commissie (2).

(2)

Toepassing van de regels en criteria welke zijn aangehaald in Verordening (EG) nr. 90/2006 op de gegevens waarover de Commissie op het huidige tijdstip beschikt, geeft aanleiding tot wijziging van de op dit tijdstip geldende restituties in de zin als vermeld in de bijlage bij deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restitutiebedragen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 90/2006 worden gewijzigd zoals in de bijlage van deze verordening aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 15 van 20.1.2006, blz. 32.


BIJLAGE

Restituties die worden toegepast vanaf 24 januari 2006 voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I bij het Verdrag vermelde goederen (1)

GN-code

Omschrijving

Restituties in EUR/100 kg

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Overige gevallen

1701 99 10

Witte suiker

28,61

28,61


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar Bulgarije met ingang van 1 oktober 2004 en naar Roemenië met ingang van 1 december 2005, noch op de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 en die met ingang van 1 februari 2005 naar de Zwitserse Bondsstaat of naar het Vorstendom Liechtenstein worden uitgevoerd.


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/12


RICHTLIJN 2006/8/EG VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2006

tot wijziging, met het oog op de aanpassing aan de technische vooruitgang, van de bijlagen II, III en V bij Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (1), en met name op artikel 20, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Preparaten die bestaan uit meer dan één stof, ingedeeld in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (2) als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting, moeten thans met waarschuwingszinnen (R-zinnen) worden gekenmerkt ter aanduiding van de indeling in zowel categorie 1 of 2 als categorie 3. De vermelding van beide R-zinnen zendt echter een tegenstrijdige boodschap uit. De preparaten moeten daarom alleen worden ingedeeld in en gekenmerkt met de hoogste categorie.

(2)

Voor de stoffen die zeer vergiftig zijn voor het aquatische milieu (ingedeeld als N) en waaraan de R-zinnen R50 of R50/53 zijn toegekend, worden thans specifieke concentratiegrenzen (SCL’s) toegepast op de stoffen die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG om een onderschatting van het gevaar te voorkomen. Deze maatregel leidt tot distorsies tussen preparaten die stoffen bevatten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG en waarop SCL’s worden toegepast, en preparaten die stoffen bevatten die nog niet in bijlage I zijn opgenomen maar die voorlopig zijn ingedeeld en gekenmerkt overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 67/548/EEG en waarop geen SCL’s van toepassing zijn. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de SCL’s op dezelfde wijze worden toegepast op alle preparaten die stoffen bevatten die zeer vergiftig zijn voor het aquatische milieu.

(3)

Op 6 augustus 2001 heeft de Commissie Richtlijn 2001/59/EG (3) tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG vastgesteld. Richtlijn 2001/59/EG herzag de criteria in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG voor de indeling en het kenmerken van ozonafbrekende stoffen. De herziene bijlage III voorziet nu alleen in de toekenning van het symbool N naast de R-zin R 59.

(4)

De voor de beschrijving van de verpakkings- en kenmerkingsvoorschriften in bijlage V bij Richtlijn 1999/45/EG gebruikte terminologie heeft problemen opgeleverd wegens een gebrek aan consistentie. Het is daarom dienstig de tekst van bijlage V bij Richtlijn 1999/45/EG te wijzigen om hem preciezer te maken.

(5)

De bijlagen II, III en V bij Richtlijn 1999/45/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 20 van Richtlijn 1999/45/EG ingestelde Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijnen tot opheffing van de technische handelsbelemmeringen in de sector gevaarlijke stoffen en preparaten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen II, III en V bij Richtlijn 1999/45/EG worden overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 maart 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice voorzitter


(1)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG van de Raad (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).

(2)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie (PB L 152 van 30.4.2004, blz. 1).

(3)  PB L 225 van 21.8.2001, blz. 1.


BIJLAGE

Richtlijn 1999/45/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

tabel VI wordt vervangen door de volgende tabel:

„Tabel VI

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

Categorieën 1 en 2

Categorie 3

Kankerverwekkende stoffen van categorie 1 of 2 en R45 of R49

Concentratie ≥ 0,1 % kankerverwekkend naar gelang van het geval R45 of R49 verplicht

 

Kankerverwekkende stoffen van categorie 3 en R40

 

Concentratie ≥ 1 % kankerverwekkend R40 verplicht (tenzij reeds R45  (1) is toegekend)

Mutagene stoffen van categorie 1 of 2 en R46

Concentratie ≥ 0,1 % mutageen

R46 verplicht

 

Mutagene stoffen van categorie 3 en R68

 

Concentratie ≥ 1 % mutageen R68 verplicht (tenzij reeds R46 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R60 (vruchtbaarheid)

Concentratie ≥ 0,5 % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid)

R60 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R62 (vruchtbaarheid)

 

Concentratie ≥ 5 % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid) R62 verplicht (tenzij reeds R60 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R61 (ontwikkeling)

Concentratie ≥ 0,5 % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling)

R61 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R63 (ontwikkeling)

 

Concentratie ≥ 5 % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling) R63 verplicht (tenzij reeds R61 is toegekend)

b)

tabel VI A wordt vervangen door de volgende tabel:

„Tabel VI A

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

Categorieën 1 en 2

Categorie 3

Kankerverwekkende stoffen van categorie 1 of 2 en R45 of R49

Concentratie ≥ 0,1 % kankerverwekkend naar gelang van het geval R45 of R49 verplicht

 

Kankerverwekkende stoffen van categorie 3 en R40

 

Concentratie ≥ 1 % kankerverwekkend R40 verplicht (tenzij reeds R45  (2) is toegekend)

Mutagene stoffen van categorie 1 of 2 en R46

Concentratie ≥ 0,1 % mutageen

R46 verplicht

 

Mutagene stoffen van categorie 3 en R68

 

Concentratie ≥ 1 % mutageen R68 verplicht (tenzij reeds R46 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R60 (vruchtbaarheid)

Concentratie ≥ 0,2 % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid)

R60 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R62 (vruchtbaarheid)

 

Concentratie ≥ 1 % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid) R62 verplicht (tenzij reeds R60 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R61 (ontwikkeling)

Concentratie ≥ 0,2 % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling)

R61 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R63 (ontwikkeling)

 

Concentratie ≥ 1 % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling) R63 verplicht (tenzij reeds R61 is toegekend)

2)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel A wordt punt 2 van afdeling b), 1, I, geschrapt;

b)

in deel B wordt tabel 1 vervangen door de volgende tabellen:

„Tabel 1a

Acute toxiciteit voor in het water levende organismen en schadelijke effecten op lange termijn in het aquatische milieu

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

N, R50-53

N, R51-53

R52-53

N, R50-53

zie tabel 1b

zie tabel 1b

zie Tabel 1b

N, R51-53

 

Cn ≥ 25 %

2,5 % ≤ Cn < 25 %

R52-53

 

 

Cn ≥ 25 %

Voor preparaten die een stof bevatten die is ingedeeld als N, R50-53 zijn de concentratiegrenzen en de daaruit voortvloeiende indeling, als aangegeven in tabel 1b, van toepassing.

Tabel 1b

Acute toxiciteit voor in het water levende organismen en schadelijke effecten op lange termijn in het aquatische milieu, voor stoffen die zeer vergiftig zijn voor het aquatische milieu

LC50- of EC50-waarde („L(E)C50”) van stof ingedeeld als N, R50-53 (mg/l)

Indeling van het preparaat

N, R50-53

N, R51-53

R52-53

0,1 < L(E)C50 ≤ 1

Cn ≥ 25 %

2,5 % ≤ Cn < 25 %

0,25 % ≤ Cn < 2,5 %

0,01 < L(E)C50 ≤ 0,1

Cn ≥ 2,5 %

0,25 % ≤ Cn < 2,5 %

0,025 % ≤ Cn < 0,25 %

0,001 < L(E)C50 ≤ 0,01

Cn ≥ 0,25 %

0,025 % ≤ Cn < 0,25 %

0,0025 % ≤ Cn < 0,025 %

0,0001 < L(E)C50 ≤ 0,001

Cn ≥ 0,025 %

0,0025 % ≤ Cn < 0,025 %

0,00025 % ≤ Cn < 0,0025 %

0,00001 < L(E)C50 ≤ 0,0001

Cn ≥ 0,0025 %

0,00025 % ≤ Cn < 0,0025 %

0,000025 % ≤ Cn < 0,00025 %

Voor preparaten die stoffen bevatten met een lagere LC50- of EC50-waarde dan 0,00001 mg/l worden de overeenkomstige concentratiegrenzen dienovereenkomstig berekend (in factor 10-intervallen).”;

c)

in deel B wordt tabel 2 vervangen door de volgende tabel:

„Tabel 2

Zeer vergiftig voor in het water levende organismen

LC50- of EC50-waarde („L(E)C50”) van stof ingedeeld als N, R50 of als N, R50-53 (mg/l)

Indeling van het preparaat N, R50

0,1 < L(E)C50 ≤ 1

Cn ≥ 25 %

0,01 < L(E)C50 ≤ 0,1

Cn ≥ 2,5 %

0,001 < L(E)C50 ≤ 0,01

Cn ≥ 0,25 %

0,0001 < L(E)C50 ≤ 0,001

Cn ≥ 0,025 %

0,00001 < L(E)C50 ≤ 0,0001

Cn ≥ 0,0025 %

Voor preparaten die stoffen bevatten met een lagere LC50- of EC50-waarde dan 0,00001 mg/l worden de overeenkomstige concentratiegrenzen dienovereenkomstig berekend (in factor 10-intervallen).”;

d)

in deel B wordt tabel 5 van punt II vervangen door de volgende tabel:

„Tabel 5

Gevaarlijk voor de ozonlaag

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat N, R59

N en R59

Cn ≥ 0,1 %”.

3)

Bijlage V wordt vervangen door:

„BIJLAGE V

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR HET KENMERKEN VAN BEPAALDE PREPARATEN

A.   In de zin van artikel 5, 6 of 7 als gevaarlijk ingedeelde preparaten

1.   Aan het grote publiek verkochte preparaten

1.1.

Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten moeten, naast de specifieke veiligheidsaanbevelingen, ook de gepaste veiligheidsaanbevelingen S1, S2, S45 of S46 zijn aangebracht overeenkomstig de in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG vastgestelde criteria.

1.2.

Indien dergelijke preparaten als zeer vergiftig (T+), vergiftig (T) of bijtend (C) zijn ingedeeld en het materieel onmogelijk is de bedoelde informatie op de verpakking zelf aan te brengen, dient de verpakking van dergelijke preparaten vergezeld te gaan van een nauwkeurige en voor eenieder begrijpelijke gebruiksaanwijzing die, zo nodig, aanwijzingen bevat voor de vernietiging van de lege verpakking.

2.   Preparaten die bestemd zijn om te worden verstoven

Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten is de vermelding vereist van veiligheidsaanbeveling S23 in combinatie met veiligheidsaanbeveling S38 of S51, overeenkomstig de in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG vastgestelde criteria.

3.   Preparaten die een stof bevatten waaraan de zin R33 („Gevaar voor cumulatieve effecten”) is toegekend

Op het etiket van de verpakking van een preparaat dat ten minste één stof bevat waaraan de zin R33 is toegekend, dient, als de concentratie van deze stof in het preparaat 1 % of meer bedraagt — tenzij in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG een andere waarde is vastgesteld —, de volledige tekst te zijn aangebracht van zin R33 als vermeld in bijlage III bij Richtlijn 67/548/EEG.

4.   Preparaten die een stof bevatten waaraan de zin R64 („Kan gevaarlijk zijn voor baby's die borstvoeding krijgen”) is toegekend

Op het etiket van de verpakking van een preparaat dat ten minste één stof bevat waaraan de zin R64 is toegekend, dient, als de concentratie van deze stof in het preparaat 1 % of meer bedraagt — tenzij in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG een andere waarde is vastgesteld —, de volledige tekst te zijn aangebracht van zin R64 als vermeld in bijlage III bij Richtlijn 67/548/EEG.

B.   Andere, in de zin van artikel 5, 6 of 7, al dan niet als gevaarlijk ingedeelde preparaten

1.   Loodhoudende preparaten

1.1.   Verven en vernissen

Op het etiket van de verpakking van verven en vernissen met een volgens ISO-norm 6503/1984 vastgesteld totaal loodgehalte van meer dan 0,15 % (uitgedrukt in gewicht van het metaal) van het totale gewicht van het preparaat, moet de volgende waarschuwing zijn aangebracht:

„Bevat lood. Mag niet worden gebruikt voor voorwerpen waarin kinderen kunnen bijten of waaraan kinderen kunnen zuigen.”.

Bij verpakkingen met een inhoud van minder dan 125 milliliter luidt de waarschuwing als volgt:

„Let op! Bevat lood.”.

2.   Preparaten die cyanoacrylaat bevatten

2.1.   Lijmen

Op het etiket van de verpakking die lijm op basis van cyanoacrylaat direct omsluit, moeten de volgende waarschuwingen zijn aangebracht:

 

„Cyanoacrylaat

Gevaarlijk!

Kleeft binnen enkele seconden huid en oogleden aan elkaar.

Buiten het bereik van kinderen houden.”.

Bij de verpakking dienen de gepaste veiligheidsaanbevelingen te worden gevoegd.

3.   Preparaten die isocyanaten bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die isocyanaten (monomeer, oligomeer, prepolymeer enz., als zodanig of in een mengsel) bevatten, moeten de volgende vermeldingen zijn aangebracht:

 

„Bevat isocyanaten.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.”.

4.   Preparaten die epoxyverbindingen met een gemiddeld molecuulgewicht van ten hoogste 700 bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die epoxyverbindingen met een gemiddeld molecuulgewicht van 700 of lager bevatten, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

 

„Bevat epoxyverbindingen.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.”.

5.   Aan het grote publiek verkochte preparaten die actief chloor bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die meer dan 1 % actief chloor bevatten, moet de volgende waarschuwing zijn aangebracht:

„Let op! Niet in combinatie met andere producten gebruiken; er kunnen gevaarlijke gassen (chloor) vrijkomen.”.

6.   Preparaten die cadmium(legeringen) bevatten en die zijn bestemd om te worden gebruikt voor het lassen en solderen

Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten moeten leesbaar en onuitwisbaar de volgende waarschuwingen zijn aangebracht:

 

„Let op! Bevat cadmium.

Bij het gebruik ontwikkelen zich gevaarlijke dampen.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.

Neem de veiligheidsvoorschriften in acht.”.

7.   Preparaten die beschikbaar zijn in de vorm van aërosolen

Onverminderd de bepalingen van deze richtlijn zijn ook preparaten die in de vorm van aërosolen beschikbaar zijn, onderworpen aan de bepalingen voor het kenmerken overeenkomstig punt 2.2 en punt 2.3 van de bijlage bij Richtlijn 75/324/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/1/EG.

8.   Preparaten die stoffen bevatten welke nog niet volledig zijn getest

Wanneer een preparaat een stof bevat die overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Richtlijn 67/548/EEG de vermelding „Attentie! Nog niet volledig geteste stof.” draagt, moet op het etiket van de verpakking van het preparaat de vermelding staan „Let op! Dit preparaat bevat een nog niet volledig geteste stof.”, indien die stof aanwezig is in een concentratie van ten minste 1 %.

9.   Niet als sensibiliserend ingedeelde preparaten die ten minste één sensibiliserende stof bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die ten minste één als sensibiliserend ingedeelde stof bevatten in een concentratie gelijk aan of groter dan 0,1 % of in een concentratie gelijk aan of groter dan die welke in een specifieke nota betreffende deze stof in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG is aangegeven, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

„Bevat (naam van de sensibiliserende stof). Kan een allergische reactie veroorzaken.”.

10.   Vloeibare preparaten die gehalogeneerde koolwaterstoffen bevatten

Op het etiket van de verpakking van vloeibare preparaten die geen vlampunt of een vlampunt boven 55 °C hebben en die een gehalogeneerde koolwaterstof en meer dan 5 % licht ontvlambare of ontvlambare stoffen bevatten, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

„Kan bij gebruik licht ontvlambaar worden.” of „Kan bij gebruik ontvlambaar worden.”.

11.   Preparaten die een stof bevatten waaraan de zin R67 is toegekend: Dampen kunnen slaperigheid en duizeligheid veroorzaken

Wanneer een preparaat een of meer stoffen bevat waaraan de zin R67 is toegekend, moet op het etiket van dit preparaat de tekst van deze zin, zoals vermeld in bijlage III van Richtlijn 67/548/EEG, worden aangebracht wanneer de totale concentratie van deze stoffen in het preparaat 15 % of hoger is, tenzij:

aan het preparaat al de zinnen R20, R23, R26, R68/20, R39/23 of R39/26 zijn toegekend,

of de inhoud van de verpakking van het preparaat niet meer dan 125 ml bedraagt.

12.   Cement en cementpreparaten

Op de verpakking van cement en cementpreparaten met een hoeveelheid oplosbaar zeswaardig chroom van meer dan 0,0002 % van het totale drooggewicht van het cement moet de volgende vermelding worden aangebracht:

„Bevat zeswaardig chroom. Kan een allergische reactie veroorzaken.”

tenzij het preparaat al wordt ingedeeld en gekenmerkt als een sensibiliserende stof met zin R43.

C.   Niet in de zin van artikel 5, 6 of 7 ingedeelde preparaten, die evenwel ten minste één gevaarlijke stof bevatten

1.   Niet voor het grote publiek bestemde preparaten

Op het etiket van de verpakkingen van de in artikel 14, lid 2.1, onder b), bedoelde preparaten moet de volgende tekst zijn aangebracht:

„Inlichtingenblad aangaande de veiligheid is voor de professionele gebruiker op aanvraag verkrijgbaar.””.


(1)  Wanneer aan het preparaat R49 en R40 zijn toegekend, blijven beide R-zinnen behouden, omdat R40 geen onderscheid maakt tussen de blootstellingsroutes, terwijl R49 alleen wordt toegekend voor de inhalatieroute.”;

(2)  Wanneer aan het preparaat R49 en R40 zijn toegekend, blijven beide R-zinnen behouden, omdat R40 geen onderscheid maakt tussen de blootstellingsroutes, terwijl R49 alleen wordt toegekend voor de inhalatieroute.”.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/20


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 23 december 2005

tot wijziging van haar Reglement van orde

(2006/25/EG, Euratom)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 218, lid 2,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 131,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 1,

BESLUIT:

Artikel 1

De bepalingen van de Commissie tot instelling van het algemeen systeem voor snelle waarschuwing „Argus”, waarvan de tekst bij dit besluit is gevoegd, worden als een bijlage toegevoegd aan het Reglement van orde van de Commissie (1).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2006.

Gedaan te Brussel, 23 december 2005.

Voor de Commissie

José Manuel BARROSO

De voorzitter


(1)  PB L 308 van 8.12.2000, blz. 26. Reglement van orde, laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2005/960/EG, Euratom van de Commissie (PB L 347 van 30.12.2005, blz. 83).


BIJLAGE

BEPALINGEN VAN DE COMMISSIE TOT INSTELLING VAN HET ALGEMEEN SYSTEEM VOOR SNELLE WAARSCHUWING „ARGUS”

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is passend dat de Commissie een algemeen systeem voor snelle waarschuwing met de naam Argus instelt om haar beter in staat te stellen op haar bevoegdheidsgebied snel, efficiënt en op gecoördineerde wijze te reageren op crisissen van multisectorale aard die verscheidene beleidsterreinen bestrijken en een optreden op communautair niveau vergen, ongeacht wat de oorzaak ervan is.

(2)

Het systeem moet aanvankelijk worden gebaseerd op een intern communicatienetwerk, waarmee de directoraten-generaal en de diensten van de Commissie bij een crisis cruciale informatie kunnen uitwisselen.

(3)

Het systeem zal worden herzien in het licht van de opgedane ervaring en de technologische vooruitgang om de bestaande gespecialiseerde netwerken te coördineren en onderling met elkaar te verbinden.

(4)

Het is noodzakelijk een passende coördinatieprocedure vast te stellen om beslissingen te nemen en te zorgen voor een snelle, gecoördineerde en coherente reactie van de Commissie op een grote multisectorale crisis; deze procedure moet flexibel genoeg zijn, afgestemd kunnen worden op de bijzondere behoeften en omstandigheden van een specifieke crisis en niet in de weg staan van bestaande beleidsinstrumenten die gericht zijn op specifieke crisissen.

(5)

Het systeem mag geen afbreuk doen aan de specifieke kenmerken, deskundigheid, regelingen en bevoegdheidsgebieden van elk van de bestaande sectorale systemen voor snelle waarschuwing van de Commissie, waarmee haar diensten kunnen reageren op specifieke crisissen op diverse terreinen waarop de Gemeenschap actief is, noch aan het algemene subsidiariteitsbeginsel.

(6)

Aangezien communicatie van cruciaal belang is bij crisisbeheer, moet in het bijzonder aandacht worden geschonken aan het voorlichten van de bevolking en het doeltreffend communiceren met de burgers via de pers en de diverse communicatiemiddelen en -kanalen van de Commissie te Brussel en/of de meest gepaste plaats.

Artikel 1

Het Argus-systeem

1.   Een algemeen systeem voor snelle waarschuwing met de naam Argus wordt ingesteld om de Commissie beter in staat te stellen snel, efficiënt en op gecoördineerde wijze te reageren op een grote crisis van multisectorale aard die verscheidene beleidsterreinen bestrijkt en een optreden op communautair niveau vergt, ongeacht wat de oorzaak ervan is.

2.   Argus bestaat uit:

a)

een intern communicatienetwerk;

b)

een specifieke coördinatieprocedure die in het geval van een grote multisectorale crisis in werking treedt.

3.   Deze bepalingen doen geen afbreuk aan Besluit 2003/246/EG, Euratom van de Commissie over operationele procedures voor het beheer van crisissituaties.

Artikel 2

Het Argus-informatienetwerk

1.   Het interne communicatienetwerk is een permanent platform waar de directoraten-generaal en diensten van de Commissie rechtstreeks belangrijke informatie kunnen uitwisselen over zich ontwikkelende multisectorale crisissen of over voorspelbare of naderende risico's op dergelijke crisissen, en waar zij de gepaste reactie binnen het bevoegdheidsgebied van de Commissie kunnen coördineren.

2.   De kernleden van het netwerk zijn: het secretariaat-generaal, DG Pers en communicatie (inclusief de dienst Woordvoerder), DG Milieu, DG Gezondheid en consumentenbescherming, DG Justitie, vrijheid en veiligheid, DG Buitenlandse betrekkingen, DG Humanitaire hulp, DG Personeelszaken en algemeen beheer, DG Handel, DG Informatica, DG Belastingen en douane-unie, het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en de Juridische dienst.

3.   Andere directoraten-generaal en diensten van de Commissie kunnen in het netwerk worden opgenomen, indien zij daarom verzoeken en op voorwaarde dat zij de in lid 4 vermelde minimumvereisten vervullen.

4.   Directoraten-generaal en diensten die lid zijn van het netwerk, stellen een Argus-contactpersoon aan en treffen de gepaste regelingen waardoor de dienst doorlopend bereikbaar is en snel kan reageren in het geval van een crisis die een optreden van de dienst rechtvaardigt. Het systeem wordt zodanig ontworpen dat dit kan worden verwezenlijkt met de bestaande personele middelen.

Artikel 3

Coördinatieprocedure in het geval van een grote crisis

1.   In het geval van een grote multisectorale crisis of een voorspelbaar of naderend risico op een dergelijke crisis kan de voorzitter, ofwel uit eigen beweging, na te zijn gewaarschuwd, ofwel op verzoek van een lid van de Commissie, beslissen een specifieke coördinatieprocedure in te leiden. De voorzitter neemt tevens een beslissing betreffende de toewijzing van de politieke verantwoordelijkheid voor de reactie van de Commissie op de crisis. Hij behoudt de verantwoordelijkheid of draagt deze over aan een lid van de Commissie.

2.   Deze verantwoordelijkheid houdt het leiden en coördineren van de reactie op de crisis in, alsmede het vertegenwoordigen van de Commissie bij de andere instellingen en de communicatie met de bevolking. Dit zal geen gevolgen hebben voor de bestaande bevoegdheden en mandaten in het College.

3.   Het secretariaat-generaal stelt, onder de autoriteit van de voorzitter of het lid van de Commissie aan wie de verantwoordelijkheid is overgedragen, de in artikel 4 beschreven specifieke structuur voor operationeel crisisbeheer, genaamd Crisiscoördinatiecomité (CCC), in werking.

Artikel 4

Het Crisiscoördinatiecomité

1.   Het Crisiscoördinatiecomité is een specifieke operationele structuur voor crisisbeheer die wordt ingesteld om de reactie op een crisis te leiden en te coördineren, en die is samengesteld uit vertegenwoordigers van alle betrokken directoraten-generaal en diensten van de Commissie. Over het algemeen zijn de in artikel 2, lid 2, vermelde directoraten-generaal en diensten vertegenwoordigd in het Crisiscoördinatiecomité, naast andere directoraten-generaal en diensten die bij de specifieke crisis zijn betrokken. Het Crisiscoördinatiecomité maakt gebruik van de bestaande middelen van de diensten.

2.   Het Crisiscoördinatiecomité wordt voorgezeten door de adjunct-secretaris-generaal die in het bijzonder bevoegd is voor de beleidscoördinatie.

3.   Het Crisiscoördinatiecomité houdt zich in het bijzonder bezig met het waarnemen en beoordelen van de ontwikkeling van de situatie, het vaststellen van problemen en het voorstellen van mogelijke besluiten en maatregelen; het zorgt er voorts voor dat getroffen besluiten en maatregelen worden uitgevoerd en dat de reactie coherent en consistent is.

4.   Besluiten waarover binnen het Crisiscoördinatiecomité overeenstemming wordt bereikt, worden goedgekeurd via de normale besluitvormingsprocedures van de Commissie en worden uitgevoerd door de directoraten-generaal en de systemen voor snelle waarschuwing.

5.   De diensten van de Commissie verzekeren op hun bevoegdheidsgebied het zorgvuldige beheer van de taken die verband houden met de reactie.

Artikel 5

De procedurehandleiding

In een procedurehandleiding zal nauwkeurig worden bepaald hoe dit besluit ten uitvoer moet worden gelegd.

Artikel 6

De Commissie herziet dit besluit uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding ervan in het licht van de opgedane ervaring en de technologische vooruitgang en neemt zo nodig extra maatregelen in verband met de werking van Argus.


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/23


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 18 januari 2006

inzake een in 2006 uit te voeren gecoördineerd bewakingsprogramma van de Gemeenschap om de inachtneming van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op granen en bepaalde andere producten van plantaardige oorsprong te garanderen en inzake de nationale bewakingsprogramma’s voor 2007

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 11)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/26/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211,

Gelet op Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (1), en met name op artikel 7, lid 2, onder b),

Gelet op Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (2), en met name op artikel 4, lid 2, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Richtlijnen 86/362/EEG en 90/642/EEG bepalen dat de Commissie geleidelijk moet komen tot een systeem waarmee de reële inname van bestrijdingsmiddelen via de voeding kan worden geraamd. Om realistische ramingen mogelijk te maken, moeten bewakingsgegevens beschikbaar zijn over bestrijdingsmiddelenresiduen in een aantal levensmiddelen die belangrijke bestanddelen van het Europese voedselpakket vormen. Algemeen wordt aangenomen dat de belangrijkste bestanddelen van het Europese voedselpakket 20 à 30 levensmiddelen betreffen. Gelet op de op nationaal niveau beschikbare middelen voor bewakingsmaatregelen inzake bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen de lidstaten per jaar slechts van acht producten monsters analyseren in het kader van een gecoördineerd bewakingsprogramma. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen evolueert volgens een driejarige voortschrijdende cyclus. In het algemeen zou elk bestrijdingsmiddel in 20 à 30 levensmiddelen moeten worden gevolgd over cycli van drie jaar.

(2)

In 2006 moet een bewakingsprogramma worden uitgevoerd voor residuen van alle bestrijdingsmiddelen die onder deze aanbeveling vallen, zodat aan de hand van de aldus verkregen gegevens een raming van de reële inname via de voeding van die stoffen kan worden gemaakt.

(3)

De aantallen in het kader van de gecoördineerde bewaking te nemen monsters moeten op een systematische, statistisch verantwoorde wijze worden vastgesteld. De Commissie van de Codex Alimentarius heeft een dergelijke aanpak ontwikkeld (3). Op grond van een binomiale waarschijnlijkheidsverdeling kan worden berekend dat, wanneer minder dan 1 % van de producten van plantaardige oorsprong een hoeveelheid residuen boven de bepaalbaarheidsgrens bevat, bij onderzoek van 613 monsters er met een betrouwbaarheid van meer dan 99 % een monster met een hoeveelheid bestrijdingsmiddelenresiduen boven die grens zal worden gevonden. Dit aantal monsters moet over de lidstaten worden verdeeld op basis van het aantal inwoners en het aantal consumenten, met echter een minimum van twaalf monsters per product en per jaar.

(4)

Op de website van de Commissie (4) zijn richtsnoeren betreffende de procedures voor de kwaliteitsbewaking bij de analyse van bestrijdingsmiddelenresiduen gepubliceerd. Overeengekomen is dat deze richtsnoeren zoveel mogelijk door de analyselaboratoria in de lidstaten moeten worden toegepast en dat ze continu moeten worden herzien in het licht van de met de bewakingsprogramma's opgedane ervaring.

(5)

Bij Richtlijn 2002/63/EG van de Commissie (5) worden communautaire bemonsteringsmethoden voor de officiële controle op residuen van bestrijdingsmiddelen in en op producten van plantaardige en van dierlijke oorsprong vastgesteld. De door de Commissie van de Codex Alimentarius aanbevolen bemonsteringsmethoden en -procedures maken deel uit van de in die richtlijn vastgelegde methoden en procedures.

(6)

Overeenkomstig de Richtlijnen 86/362/EEG en 90/642/EEG moeten de lidstaten nadere bijzonderheden verschaffen over de criteria die aan de opstelling van hun nationale controleprogramma's ten grondslag liggen. Deze informatie dient de criteria te omvatten op grond waarvan het aantal te nemen monsters en uit te voeren analysen en de toegepaste rapportageniveaus zijn bepaald, alsook de criteria aan de hand waarvan deze rapportageniveaus zijn vastgelegd; voorts dienen nadere bijzonderheden over accreditering overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (6) te worden verstrekt. Ook moet het aantal en soort overtredingen en de daarop genomen maatregelen worden vermeld.

(7)

Er zijn maximumgehalten aan residuen voor babyvoeding vastgesteld overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie van 14 mei 1991 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (7) en artikel 6 van Richtlijn 96/5/EG, Euratom van de Commissie van 16 februari 1996 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (8).

(8)

Informatie over de resultaten van bewakingsprogramma's is zeer geschikt om via computers of andere elektronische middelen te worden verwerkt, opgeslagen en doorgegeven. Er zijn formaten vastgesteld waarin de lidstaten hun gegevens via e-mail dienen te versturen. De lidstaten moeten dus in staat zijn hun verslagen in een standaardformaat aan de Commissie toe te zenden. Een dergelijk standaardformaat kan op de meest doeltreffende wijze op basis van richtsnoeren van de Commissie verder worden ontwikkeld.

(9)

De in deze aanbeveling vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

BEVEELT AAN:

1)

De lidstaten wordt verzocht in 2006 voor de in bijlage I genoemde combinaties product/bestrijdingsmiddelenresidu monsters te nemen en te analyseren op basis van het in bijlage II voor elke lidstaat vastgestelde aantal per product te nemen monsters, daarbij rekening houdend met het aandeel van de lidstaat zelf, van de rest van de Gemeenschap en van derde landen in de markt van die lidstaat.

De bemonsteringsprocedure, met inbegrip van het aantal eenheden, is in overeenstemming met Richtlijn 2002/63/EG.

2)

Bestrijdingsmiddelen die een acuut risico vormen, dat wil zeggen waarvoor een ARfD is vastgesteld (bijvoorbeeld OP-esters, endosulfan en N-methylcarbamaten) worden zodanig bemonsterd dat er twee laboratoriummonsters kunnen worden samengesteld. Indien in het eerste laboratoriummonster een aantoonbare hoeveelheid van een van de gezochte bestrijdingsmiddelen aanwezig is, worden de samenstellende delen van het tweede monster elk aan een afzonderlijke analyse onderworpen. Deze procedure is van toepassing op de volgende producten:

aubergines,

druiven (9),

bananen,

paprika's.

Van deze producten worden, wanneer dergelijke bestrijdingsmiddelen in het eerste monster worden aangetroffen, met name in de producten van één en dezelfde producent, ook afzonderlijke analysen uitgevoerd van de samenstellende delen van het tweede laboratoriummonster.

3)

Van het totale aantal in de bijlagen I en II vermelde monsters nemen en analyseren de lidstaten:

a)

ten minste tien monsters van babyvoeding, hoofdzakelijk op basis van groenten, fruit of granen;

b)

een aantal monsters (minimaal één monster, voorzover beschikbaar) van producten die afkomstig zijn van de biologische landbouw, overeenkomstig het marktaandeel van biologische landbouwproducten in iedere lidstaat.

4)

De lidstaten wordt verzocht de analyseresultaten betreffende de op de in bijlage I genoemde combinaties product/bestrijdingsmiddelenresidu uiterlijk op 31 augustus 2007 mede te delen, onder vermelding van:

a)

een beschrijving van de toegepaste analysemethoden en de behaalde rapportageniveaus, in overeenstemming met de richtsnoeren betreffende de procedures voor de kwaliteitsbewaking bij de analyse van bestrijdingsmiddelenresiduen;

b)

aantal en soort overtredingen en de daarop genomen maatregelen.

5)

Dit verslag moet worden opgesteld in een formaat — ook het elektronische formaat — dat voldoet aan de aanwijzingen voor de lidstaten met betrekking tot de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie inzake gecoördineerde bewakingsprogramma's van de Gemeenschap, verstrekt door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

Het resultaat van monsters van babyvoeding en van monsters van producten die afkomstig zijn uit de biologische landbouw worden op afzonderlijke gegevensbladen vermeld.

6)

De lidstaten wordt verzocht om uiterlijk op 31 augustus 2006 de Commissie en de overige lidstaten alle gegevens toe te zenden als vereist bij artikel 7, lid 3, van Richtlijn 86/362/EEG en artikel 4, lid 3, van Richtlijn 90/642/EEG met betrekking tot de bewakingsprocedure die in 2005 wordt uitgevoerd om er, op zijn minst door middel van steekproefbemonstering, voor te zorgen dat de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in acht worden genomen, dat wil zeggen onder meer:

a)

de resultaten van hun nationale programma's met betrekking tot residuen van bestrijdingsmiddelen;

b)

nadere gegevens over de door hun laboratoria gehanteerde kwaliteitsbewakingsmethoden, en met name nadere gegevens over de in de richtsnoeren betreffende de procedures voor de kwaliteitsbewaking bij de analyse van bestrijdingsmiddelenresiduen voorkomende aspecten die zij niet hebben kunnen toepassen of met de toepassing waarvan zij problemen hebben ondervonden;

c)

nadere gegevens betreffende de accreditering, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van Verordening (EG) 882/2004 van de laboratoria die de analysen uitvoeren (waaronder reikwijdte van de accreditering, accrediteringsinstantie en een kopie van het accrediteringsdocument);

d)

nadere gegevens over proficiency tests en ringonderzoeken waaraan het laboratorium heeft deelgenomen.

7)

De lidstaten wordt verzocht om uiterlijk op 30 september 2006 bij de Commissie het ontwerp in te dienen van het nationale programma voor 2007 voor de bewaking van de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen als vastgesteld bij de Richtlijnen 90/642/EEG en 86/362/EEG, met informatie over:

a)

de criteria die zijn toegepast voor de bepaling van het aantal te nemen monsters en de uit te voeren analyse,

b)

de rapportageniveaus en de criteria aan de hand waarvan de rapportageniveaus zijn bepaald, en

c)

nadere gegevens over de accreditering, overeenkomstig Verordening (EG) 882/2004, van de laboratoria die de analyses uitvoeren.

Gedaan te Brussel, 18 januari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/76/EG van de Commissie (PB L 293 van 9.11.2005, blz. 14).

(2)  PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/76/EG.

(3)  Codex Alimentarius, Pesticide Residues in Foodstuffs, Rome 1994, ISBN 92-5-203271-1; Vol. 2, blz. 372.

(4)  Documentnummer SANCO/10476/2003, http://europa.eu.int/ comm/food/plant/protection/resources/qualcontrol_en.pdf

(5)  PB L 187 van 16.7.2002, blz. 30.

(6)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1.

(7)  PB L 175 van 4.7.1991, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/14/EG (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 37).

(8)  PB L 49 van 28.2.1996, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/13/EG (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 33).

(9)  Bij druiven wordt een eenheid (d.w.z. een standaarddruiventros) geacht ongeveer 500 g te wegen.


BIJLAGE I

TE BEWAKEN COMBINATIES BESTRIJDINGSMIDDEL/PRODUCT

Bestrijdingsmiddelresidu waarop de analyse betrekking moet hebben

 

2006

2007 (1)

2008 (1)

Acefaat

b)

c)

a)

Acetamiprid

 

c)

a)

Aldicarb

b)

c)

a)

Azinfos-methyl

b)

c)

a)

Azoxystrobine

b)

c)

a)

Benomylgroep

b)

c)

a)

Bifenthrin

b)

c)

a)

Broompropylaat

b)

c)

a)

Bupirimaat

b)

c)

a)

Buprofezin

 

c)

a)

Captan + Folpet

Captan

Folpet

b)

c)

a)

Carbaryl

b)

c)

a)

Chloormequat (2)

b)

c)

a)

Chloorthalonil

b)

c)

a)

Chloorprofam

b)

c)

a)

Chloorpyrifos

b)

c)

a)

Chloorpyrifos-methyl

b)

c)

a)

Cypermethrine

b)

c)

a)

Cyprodinil

b)

c)

a)

Deltamethrine

b)

c)

a)

Diazinon

b)

c)

a)

Dichlofluanide

b)

c)

a)

Dichloorvos

 

c)

a)

Dicofol

b)

c)

a)

Dimethoaat + Omethoaat

Dimethoaat

Omethoaat

b)

c)

a)

Difenylamine

b)

c)

a)

Endosulfan

b)

c)

a)

Fenhexamid

b)

c)

a)

Fenitrothion

 

c)

a)

Fludioxonil

b)

c)

a)

Hexythiazox

 

c)

a)

Imazalil

b)

c)

a)

Imidacloprid

b)

c)

a)

Indoxacarb

 

c)

a)

Iprodione

b)

c)

a)

Iprovalicarb

 

c)

a)

Kresoxim-methyl

b)

c)

a)

Lambda-cyhalothrin

b)

c)

a)

Malathion

b)

c)

a)

Manebgroep

b)

c)

a)

Mepanipyrim

 

c)

a)

Metalaxyl

b)

c)

a)

Methamidofos

b)

c)

a)

Methidathion

b)

c)

a)

Methiocarb

b)

c)

a)

Methomyl

b)

c)

a)

Myclobutanil

b)

c)

a)

Oxydemeton-methyl

b)

c)

a)

Parathion

b)

c)

a)

Penconazool

 

c)

a)

Fosalon

b)

c)

a)

Pirimicarb

b)

c)

a)

Pirimifos-methyl

b)

c)

a)

Prochloraz

 

c)

a)

Procymidone

b)

c)

a)

Profenofos

 

c)

a)

Propargite

b)

c)

a)

Pyrethrines

b)

c)

a)

Pyrimethanil

b)

c)

a)

Pyriproxyfen

 

c)

a)

Quinoxifen

 

c)

a)

Spiroxamine

b)

c)

a)

Tebuconazool

 

c)

a)

Tebufenozide

 

c)

a)

Thiabendazool

b)

c)

a)

Tolcloflos-methyl

b)

c)

a)

Tolylfluanide

b)

c)

a)

Triademefon + Triadimenol

Triademefon

Triadimenol

b)

c)

a)

Vinchlozolin

b)

c)

a)

a)

Bonen (vers of bevroren), wortels, komkommer, sinaasappelen of mandarijnen, peren, aardappelen, rijst, spinazie (vers of bevroren).

b)

Aubergines, bananen, bloemkool, druiven, sinaasappelsap (), erwten (bevroren/vers, zonder peul), paprika's, tarwe.

c)

Appelen, sluitkool, prei, sla, tomaten, perziken inclusief nectarines en soortgelijke kruisingen, rogge of haver, aardbeien.


(1)  Indicatief voor 2007 en 2008, afhankelijk van de programma's die voor die jaren zullen worden aanbevolen.

(2)  Chloormequat moet in granen, wortelen, vruchtgroenten en peren worden geanalyseerd.

(3)  Voor sinaasappelsap geven de lidstaten de herkomst aan (concentraat of verse vruchten).


BIJLAGE II

Aantal door iedere lidstaat per product te nemen en te analyseren monsters

Landcode

Monsters

AT

12 (1)

15 (2)

BE

12 (1)

15 (2)

CY

12 (1)

15 (2)

CZ

12 (1)

15 (2)

DE

93

DK

12 (1)

15 (2)

ES

45

EE

12 (1)

15 (2)

EL

12 (1)

15 (2)

FR

66

FI

12 (1)

15 (2)

HU

12 (1)

15 (2)

IT

65

IE

12 (1)

15 (2)

LU

12 (1)

15 (2)

LT

12 (1)

15 (2)

LV

12 (1)

15 (2)

MT

12 (1)

15 (2)

NL

17

PT

12 (1)

15 (2)

PL

45

SE

12 (1)

15 (2)

SI

12 (1)

15 (2)

SK

12 (1)

15 (2)

UK

66

Totaal minimumaantal monsters: 613


(1)  Minimumaantal monsters voor iedere toegepaste single-residumethode.

(2)  Minimumaantal monsters voor iedere toegepaste multiresidumethode.


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/30


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 16 januari 2006

betreffende speciale voorwaarden voor vlees en vleesproducten van paardachtigen die uit Mexico worden ingevoerd en voor menselijke consumptie bestemd zijn

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 16)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/27/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (1), en met name op artikel 22, lid 1,

Gelet op Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (2), en met name op artikel 53, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Richtlijn 97/78/EG en Verordening (EG) nr. 178/2002 moeten de nodige maatregelen worden genomen wanneer uit derde landen ingevoerde producten een ernstig gevaar voor de gezondheid van mens of dier kunnen vormen, of wanneer de kans bestaat dat het gevaar zich verspreidt.

(2)

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (3) verbiedt de invoer uit derde landen van dieren en vlees of vleesproducten van dieren waaraan deze stoffen zijn toegediend, behalve wanneer de stoffen zijn toegediend voor therapeutische doeleinden of een zoötechnische behandeling.

(3)

Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (4) bevat een lijst van stoffen die niet bij de vleesproductie mogen worden gebruikt, en een lijst van stoffen waarvoor maximumwaarden voor residuen zijn vastgesteld. De verordening bevat ook een lijst van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik waarvoor voorlopige maximumwaarden voor residuen zijn vastgesteld. Deze producten zouden in vlees van paardachtigen aanwezig kunnen zijn.

(4)

Tijdens het laatste communautaire inspectiebezoek in Mexico is gebleken dat het vermogen van de Mexicaanse autoriteiten om vlees van paardachtigen betrouwbaar te controleren — en vooral om door Richtlijn 96/22/EG verboden stoffen op te sporen — ernstig tekortschiet.

(5)

Uit het inspectiebezoek is ook gebleken dat de controles op de handel in diergeneesmiddelen — met inbegrip van verboden producten — ernstig tekortschieten. Als gevolg van deze tekortkomingen kunnen verboden stoffen gemakkelijk bij de productie van paardenvlees worden gebruikt. Bijgevolg zouden deze stoffen aanwezig kunnen zijn in vlees en vleesproducten van paardachtigen voor menselijke consumptie. De aanwezigheid van deze stoffen in voedsel kan een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormen.

(6)

De lidstaten moeten vlees en vleesproducten van paardachtigen die uit Mexico worden ingevoerd, aan de grenzen van de Gemeenschap controleren om te voorkomen dat vlees en vleesproducten van paardachtigen die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie, in de handel worden gebracht.

(7)

Bij Verordening (EG) nr. 178/2002 is een systeem voor snelle waarschuwing opgezet, dat gebruikt moet worden met het oog op de wederzijdse kennisgevingsplicht van artikel 22, lid 2, van Richtlijn 97/78/EG. Bovendien zullen de lidstaten de Commissie via periodieke verslagen op de hoogte houden van alle analyseresultaten van officiële controles waaraan zendingen van vlees en vleesproducten van paardachtigen uit Mexico worden onderworpen.

(8)

Deze beschikking moet opnieuw worden bekeken in het licht van de door de bevoegde Mexicaanse autoriteiten verstrekte garanties en op basis van de resultaten van de door de lidstaten uitgevoerde testen.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Onderwerp

Deze beschikking geldt voor vlees en vleesproducten van paardachtigen die uit Mexico worden ingevoerd en voor menselijke consumptie bestemd zijn („vlees en vleesproducten van paardachtigen”).

Artikel 2

Officiële controles

1.   De lidstaten waarborgen met behulp van geschikte steekproefplannen en opsporingsmethoden en overeenkomstig Richtlijn 96/22/EG dat alle zendingen van vlees en vleesproducten van paardachtigen officieel worden gecontroleerd, vooral op de aanwezigheid van stoffen met een hormonale werking en van groeibevorderende ß-agonisten.

2.   De lidstaten dienen om de drie maanden een verslag bij de Commissie in met alle analyseresultaten van officiële controles van zendingen van onder lid 1 vallende producten. De verslagen worden in april, juli, oktober en januari ingediend.

Artikel 3

Kosten

Alle uit deze beschikking voortvloeiende kosten zijn voor rekening van de verzender, de ontvanger of hun zaakwaarnemer.

Artikel 4

Naleving van de beschikking

De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van hun maatregelen om aan deze beschikking te voldoen.

Artikel 5

Heroverweging

Deze beschikking wordt opnieuw bekeken op basis van de door de Mexicaanse bevoegde autoriteiten verstrekte garanties en de resultaten van de in artikel 2 vermelde officiële controles.

Artikel 6

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 januari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1).

(2)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1642/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 4).

(3)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/74/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 17).

(4)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1518/2005 van de Commissie (PB L 244 van 20.9.2005, blz. 11).


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/32


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 18 januari 2006

betreffende de verlenging van de maximumtermijn voor de aanbrenging van oormerken bij bepaalde runderen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 43)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/28/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 (1) van de Raad, en met name op artikel 4, lid 2,

Gelet op de door de lidstaten ingediende verzoeken,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 hebben bepaalde lidstaten verzocht om verlenging tot zes maanden van de vastgestelde maximumtermijn voor de aanbrenging van oormerken bij runderen wanneer de dieren onder specifieke omstandigheden worden gehouden en de specifieke natuurlijke belemmeringen van het gebied en het extreem agressieve gedrag van de dieren het moeilijk en zelfs gevaarlijk maken om de oormerken aan te brengen binnen 20 dagen na hun geboorte.

(2)

Onder deze omstandigheden moet verlenging van de maximumtermijn voor de aanbrenging van oormerken, onder voorbehoud van bepaalde veiligheidsmaatregelen, worden toegestaan. Er moet met name voor worden gewaakt dat de kwaliteit van de informatie van het gegevensbestand over runderen niet in het gedrang komt en dat runderen waarbij geen oormerk is aangebracht niet worden verplaatst.

(3)

Deze verlenging mag alleen worden toegepast op bedrijven die van de betreffende lidstaat een individuele toestemming hebben ontvangen overeenkomstig duidelijk omschreven criteria.

(4)

Aangezien de in deze beschikking vervatte maatregelen van toepassing moeten zijn op alle lidstaten, moet Beschikking 98/589/EG van de Commissie van 12 oktober 1998 betreffende de verlenging van de maximumtermijn voor de aanbrenging van oormerken bij bepaalde runderen van de Spaanse veestapel (2), die specifieke bepalingen voor Spanje bevat, worden ingetrokken.

(5)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Toestemming tot verlenging van de termijn voor het oormerken

De lidstaten kunnen bedrijven toestaan de in de eerste alinea van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 vastgestelde maximumtermijn voor de aanbrenging van oormerken bij kalveren van zoogkoeien die niet voor melkproductie worden gebruikt tot zes maanden te verlengen, voorzover de voorwaarden van de artikelen 2 tot en met 5 van deze beschikking zijn vervuld.

Artikel 2

Voorwaarden voor de toestemming

1.   De lidstaten kunnen de toestemming overeenkomstig artikel 1 alleen verlenen wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a)

het bedrijf is een veehouderij met vrije uitloop waar zoogkoeien extensief worden gehouden;

b)

het gebied waar de dieren worden gehouden is een gebied met aanzienlijke natuurlijke belemmeringen waardoor de dieren minder contact met de mens hebben;

c)

de dieren zijn niet gewend aan regelmatig contact met de mens en vertonen een zeer agressief gedrag;

d)

wanneer de oormerken worden aangebracht kan voor elk kalf duidelijk worden vastgesteld wie zijn moeder is.

2.   De lidstaten kunnen aanvullende criteria vaststellen, in het bijzonder om de in artikel 1 beschreven toestemmingen te beperken tot bepaalde geografische gebieden of specifieke rassen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun eventuele toepassing van deze beschikking en van alle extra criteria die zij overeenkomstig artikel 2 vaststellen.

Artikel 3

Oormerken

Op bedrijven waaraan overeenkomstig artikel 1 toestemming is verleend, moeten de oormerken ten laatste worden aangebracht wanneer het kalf:

de leeftijd van zes maanden bereikt;

van zijn moeder wordt gescheiden;

het bedrijf verlaat.

Artikel 4

Elektronisch gegevensbestand

1.   De bevoegde autoriteit registreert in het in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 genoemde elektronische gegevensbestand voor runderen welke bedrijven overeenkomstig artikel 1 van dit besluit toestemming hebben gekregen.

2.   De veehouders delen de bevoegde autoriteit bij de melding van de geboorten van dieren overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 mede, bij welke dieren overeenkomstig deze beschikking nog geen oormerk is aangebracht.

3.   De bevoegde autoriteit registreert de dieren die bij de melding van hun geboorte nog niet van een oormerk zijn voorzien, als ongemerkte dieren in het elektronische gegevensbestand voor runderen.

Artikel 5

Controles

De bevoegde autoriteit legt ieder jaar minstens een inspectiebezoek af bij de bedrijven waaraan overeenkomstig artikel 1 toestemming is verleend. Zij trekt deze toestemming in indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.

Artikel 6

Intrekking

Beschikking 98/589/EG wordt ingetrokken.

Artikel 7

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 januari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 283 van 21.10.1998, blz. 19. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 99/520/EG (PB L 199 van 30.7.1999, blz. 72).


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/34


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2006/29/GBVB VAN DE RAAD

van 23 januari 2006

tot intrekking van Gemeenschappelijk standpunt 96/184/GBVB betreffende de uitvoer van wapens naar voormalig Joegoslavië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 26 februari 1996 Gemeenschappelijk standpunt 96/184/GBVB (1) betreffende de uitvoer van wapens naar voormalig Joegoslavië vastgesteld, dat vervolgens verschillende keren is gewijzigd. Dientengevolge is het in 1996 opgelegde wapenembargo uitsluitend van toepassing op Bosnië en Herzegovina.

(2)

De ontwikkelingen in Bosnië en Herzegovina, waaronder het feit dat Bosnië en Herzegovina ondertussen wetgeving inzake invoer, uitvoer en doorvoer van wapens heeft aangenomen die in overeenstemming is met de toepasselijke EU-normen, en daar thans uitvoering aan geeft, rechtvaardigen een opheffing van de beperkende maatregelen die overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 96/184/GBVB ten aanzien van die staat zijn genomen.

(3)

Voorts heeft de Raad op 21 november 2005 de Commissie gemachtigd onderhandelingen te openen met Bosnië en Herzegovina over een stabilisatie- en associatieovereenkomst.

(4)

Gemeenschappelijk Standpunt 96/184/GBVB moet derhalve worden ingetrokken, met dien verstande dat de lidstaten de EU-gedragscode inzake wapenuitvoer, die op 8 juni 1998 is aangenomen, stringent toepassen en dat zij, met betrekking tot de uitvoer naar het voormalige Joegoslavië, rekening houden met de doelstellingen van het beleid van de Europese Unie in de regio dat fundamenteel gericht is op pacificatie en stabilisatie in het gebied, met inbegrip van de noodzaak van wapenbeheersing, vermindering van de bewapening tot een zo laag mogelijk niveau en van vertrouwenwekkende maatregelen.

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk standpunt 96/184/GBVB wordt ingetrokken.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de dag van zijn vaststelling.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 58 van 7.3.1996, blz. 1. Gemeenschappelijk standpunt laatstelijk gewijzigd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2001/719/GBVB (PB L 268 van 9.10.2001, blz. 49).


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/36


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2006/30/GBVB VAN DE RAAD

van 23 januari 2006

tot verlenging en aanvulling van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 13 december 2004 Gemeenschappelijk Standpunt 2004/852/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (1) vastgesteld teneinde de maatregelen uit te voeren die bij Resolutie 1572(2004) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties tegen genoemd land zijn getroffen. Overeenkomstig genoemde resolutie waren deze maatregelen van kracht tot en met 15 december 2005.

(2)

Gelet op de jongste ontwikkelingen in Ivoorkust heeft de VN-Veiligheidsraad op 15 december Resolutie 1643(2005) aangenomen, waarin de beperkende maatregelen die bij Resolutie 1572(2004) van de VN-Veiligheidsraad waren opgelegd, met een periode van 12 maanden worden verlengd.

(3)

De maatregelen die bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/852/GBVB zijn opgelegd dienen derhalve, ter uitvoering van Resolutie 1643(2005) van de VN-Veiligheidsraad, te worden verlengd met een nieuwe periode van 12 maanden, die op 16 december 2005 ingaat.

(4)

In aanvulling op deze maatregelen moeten er volgens punt 6 van Resolutie 1643(2005) van de VN-Veiligheidsraad maatregelen worden genomen om iedere invoer van ruwe diamant uit Ivoorkust te voorkomen; dergelijke maatregelen worden overigens al door de Commissie toegepast krachtens Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad van 20 december 2002 tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant (2).

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

De toepassing van de maatregelen uit hoofde van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/852/GBVB wordt verlengd met een nieuwe periode van 12 maanden tenzij de Raad, overeenkomstig een eventuele resolutie van de VN-Veiligheidsraad in deze zin, anders beslist.

Artikel 2

In aanvulling op de in artikel 1 bedoelde maatregelen is overeenkomstig Resolutie 1643(2005) van de VN-Veiligheidsraad iedere rechtstreekse of onrechtstreekse invoer van ruwe diamant in de Gemeenschap vanuit Ivoorkust verboden, ongeacht of deze diamant al dan niet van oorsprong is uit dit land.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing vanaf 16 december 2005 tot en met 15 december 2006.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 50.

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 28. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening nr. 1574/2005 van de Commissie (PB L 253 van 29.9.2005, blz. 11).


24.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/38


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2006/31/GBVB VAN DE RAAD

van 23 januari 2006

tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Liberia

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 10 februari 2004 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2004/137/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Liberia (1) vastgesteld ter uitvoering van de maatregelen die tegen Liberia zijn uitgevaardigd krachtens Resolutie 1521(2003) van de VN-Veiligheidsraad (UNSCR).

(2)

Op 22 december 2004 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2004/902/CBVB (2) vastgesteld, waarbij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/137/GBVB met een periode van 12 maanden wordt verlengd, overeenkomstig UNSCR 1579(2004).

(3)

Gelet op de ontwikkelingen in Liberia heeft de VN-Veiligheidsraad op 20 december 2005 Resolutie 1647(2005) aangenomen, waarbij de beperkende maatregelen betreffende wapens en reizen die bij UNSCR 1521(2003) waren opgelegd, met een periode van 12 maanden worden verlengd en die betreffende diamant en hout met 6 maanden.

(4)

Ter uitvoering van UNSCR 1647(2005) dienen de bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/137/GBVB opgelegde maatregelen derhalve te worden verlengd met ingang van 23 december 2005,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De toepassing van de maatregelen uit hoofde van de artikelen 1 en 2 van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/137/GBVB wordt verlengd met een nieuwe periode van 12 maanden tenzij de Raad, in overeenstemming met eventuele toekomstige resoluties van de VN-Veiligheidsraad, anders besluit.

2.   De toepassing van de maatregelen uit hoofde van de artikelen 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/137/GBVB wordt verlengd met een nieuwe periode van 6 maanden tenzij de Raad, in overeenstemming met eventuele toekomstige resoluties van de VN-Veiligheidsraad, anders besluit.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing van 23 december 2005 tot en met 22 december 2006.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te, 23 januari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 40 van 12.2.2004, blz. 35.

(2)  PB L 379 van 24.12.2004, blz. 113.