ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 345

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
28 december 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 2165/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt

1

 

*

Verordening (EG) nr. 2166/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen

5

 

*

Verordening (EG) nr. 2167/2005 van de Raad van 20 december 2005 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/2004 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op polyethyleentereftalaat (PET) uit onder andere de Volksrepubliek China

11

 

*

Verordening (EG) nr. 2168/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/94 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het Cohesiefonds en terugvordering van in dat kader onverschuldigd betaalde bedragen, alsmede betreffende de inrichting van een informatiesysteem op dit gebied

15

 

*

Richtlijn 2005/92/EG van de Raad van 12 december 2005 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG voor wat betreft de geldigheidsduur van de minimumhoogte van het normale tarief

19

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 20 december 2005 betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus houdende wijziging van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Belarus inzake de handel in textielproducten

21

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus tot wijziging van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus inzake de handel in textielproducten

23

 

 

Commissie

 

*

Besluit van de Commissie van 23 december 2005 met betrekking tot de voortzetting in 2006 van de communautaire vergelijkende proeven en tests voor teeltmateriaal en plantgoed van Prunus domestica en van Prunus persica (L.) Batsch, Malus Mill. en Rubus idaeus L. op grond van Richtlijn 92/34/EEG van de Raad, waarmee in 2002, 2003 en 2004 een aanvang is gemaakt

28

 

*

Beschikking van de Commissie van 23 december 2005 tot wijziging van Beschikking 2003/135/EG wat betreft de uitbreiding van de programma's voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en voor het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van de Länder Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz (Duitsland) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 5621)

30

 

 

Europese Centrale Bank

 

*

Richtsnoer van de Europese Centrale Bank van 15 december 2005 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2000/1 betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank (ECB/2005/15)

33

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31.12.2002)

35

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/1


VERORDENING (EG) Nr. 2165/2005 VAN DE RAAD

van 20 december 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om te voorkomen dat wijn van slechte kwaliteit wordt geproduceerd, is bij artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad (1) vastgesteld dat de intense persing van druiven en de persing van wijnmoer verboden zijn en dat druivendraf en wijnmoer moeten worden gedistilleerd. Aangezien de productie- en marktstructuren in de wijnbouwzone van Slovenië en Slowakije hiertoe in staat zijn, moet, met betrekking tot de plaatselijke producenten, de verplichting tot distillatie van de bijproducten van de wijnbereiding worden vervangen door de verplichting deze bijproducten onder controle uit de markt te laten nemen.

(2)

In artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 is bepaald dat bij de toetreding zal worden besloten of Polen in wijnbouwzone A wordt ingedeeld in bijlage III — de bijlage waarin de indeling van de met wijnstokken beplante oppervlakten van de lidstaten in wijnzones is vastgesteld. De Poolse autoriteiten hebben aan de Commissie de gegevens over de beplante wijnbouwoppervlakten in Polen en de ligging van die oppervlakten meegedeeld. Uit die informatie blijkt dat de betrokken wijnbouwoppervlakten in wijnbouwzone A kunnen worden ingedeeld.

(3)

Ingevolge de recente vereenvoudiging van de afbakening van de wijnbouwzones in de Tsjechische Republiek die zijn ingedeeld in de zones A en B van voornoemde bijlage III, moet die bijlage worden aangepast en moeten de nieuwe benamingen van die wijnbouwzones erin worden opgenomen.

(4)

Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1493/1999 bevat de lijst van voor de wijnbereiding toegestane oenologische procédés en behandelingen. Bepaalde lidstaten hebben toestemming verleend om, voor de uitvoering van experimenten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1622/2000 van de Commissie van 24 juli 2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, en tot instelling van een communautaire regeling inzake oenologische procédés en behandelingen (2), oenologische procédés en behandelingen te gebruiken die niet in die bijlage zijn opgenomen. Inmiddels is gebleken dat deze procédés en behandelingen bevorderlijk zijn voor de wijnbereiding en de bewaring van de producten daarvan, en geen risico’s voor de gezondheid van de consument met zich brengen. De Internationale Wijnorganisatie heeft het gebruik van de betrokken experimentele methoden in die lidstaten reeds erkend en toegelaten. Bijgevolg moeten deze oenologische procédés en behandelingen definitief worden toegelaten op communautair niveau.

(5)

Overeenkomstig bijlage VI, punt D.1, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 mag een v.q.p.r.d. uitsluitend worden verkregen of bereid uit in het bepaalde gebied geoogste druiven van rassen die voorkomen in de lijst van de producerende lidstaat. Overeenkomstig punt D.2 van die bijlage mag, wanneer het om een traditionele methode gaat die door de specifieke bepalingen van de producerende lidstaat wordt geregeld, deze lidstaat evenwel, bij uitdrukkelijke vergunningen en op voorwaarde dat passende controle plaatsvindt, tot en met uiterlijk 31 augustus 2005 toestaan dat v.m.q.p.r.d. wordt verkregen door de grondstof voor deze wijn te corrigeren door toevoeging van een of meer wijnbouwproducten die niet afkomstig zijn uit het bepaalde gebied waarvan die wijn de naam draagt.

(6)

Italië heeft voor de bereiding van de v.m.q.p.r.d. „Conegliano-Valdobbiadene” en „Montello e Colli Asolani” gebruikgemaakt van deze afwijking. Met het oog op de structurele aanpassing van het voor dergelijke wijn gebruikte traditionele productieprocédé moet de geldigheidsduur van de afwijking worden verlengd tot 31 december 2007.

(7)

In bijlage III, punt 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1493/1999 is bepaald dat wijnbouwzone A de wijnbouwarealen van Denemarken en Zweden omvat. Beide lidstaten zijn inmiddels in staat tafelwijnen met een geografische aanduiding te produceren. Derhalve moeten de benamingen „Lantvin” en „Regional vin” worden opgenomen in bijlage VII, punt A.2.

(8)

De in bijlage VII, punt D.1, en in bijlage VIII, punt F, onder a), vastgestelde afwijkingen, op grond waarvan de aanduidingen op de etiketten in één of meer officiële talen van de Gemeenschap mogen worden herhaald, moeten eveneens van toepassing zijn op Cyprus.

(9)

Verordening (EG) nr. 1493/1999 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1493/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 27, lid 7, wordt vervangen door:

„7.   Iedere natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep personen die druiven verwerkt welke zijn geoogst in wijnbouwzone A of het Duitse deel van wijnbouwzone B dan wel op met wijnstokken beplante oppervlakten in Tsjechië, Malta, Oostenrijk, Slovenië of Slowakije, is verplicht alle bij deze verwerking verkregen bijproducten onder toezicht en onder nader te bepalen voorwaarden uit de markt te nemen.”.

2)

De bijlagen III, IV, VI, VII en VIII worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Punt 3 van de bijlage is evenwel van toepassing vanaf 1 september 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1795/2003 van de Commissie (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 13).

(2)  PB L 194 van 31.7.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1163/2005 (PB L 188 van 20.7.2005, blz. 3).


BIJLAGE

De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1493/1999 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt als volgt gewijzigd:

punt c) wordt vervangen door:

„c)

in België, Denemarken, Ierland, Nederland, Polen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk: het wijnbouwareaal van deze landen;”;

punt d) wordt vervangen door:

„d)

in Tsjechië: het wijnbouwgebied Čechy.”;

b)

in punt 2 wordt punt d), vervangen door:

„d)

in Tsjechië: het wijnbouwgebied Morava en de met wijnstokken beplante arealen die niet vallen onder punt 1, onder d);”.

2)

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt als volgt gewijzigd:

het bepaalde onder i) wordt vervangen door:

„i)

behandeling van most en van jonge nog gistende wijn met kool voor oenologisch gebruik, tot een bepaald maximum;”;

onder j), wordt na het eerste streepje het volgende streepje ingevoegd:

„—

proteïnestoffen van plantaardige oorsprong,”;

het volgende punt wordt toegevoegd:

„s)

toevoeging van L-ascorbinezuur, tot een bepaald maximum.”;

b)

punt 3 wordt als volgt gewijzigd:

onder m), wordt na het eerste streepje het volgende streepje ingevoegd:

„—

proteïnestoffen van plantaardige oorsprong,”;

de volgende punten worden toegevoegd:

„z quater)

toevoeging, tot een bepaald maximum en onder nader te bepalen voorwaarden, van dimethyldicarbonaat (DMDC) met het oog op de microbiologische stabiliteit van de wijn;

z quinquies)

toevoeging van mannoproteïnen uit gist.”;

c)

aan punt 4 wordt het volgende punt toegevoegd:

„e)

het gebruik van stukken eikenhout bij de bereiding van wijn.”.

3)

In bijlage VI, punt D 2, eerste alinea, wordt de datum „31 augustus 2005” vervangen door „31 december 2007”.

4)

Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt A.2, onder b), derde streepje, wordt vervangen door:

„—

onder nader te bepalen voorwaarden één van de volgende vermeldingen: „Vino de la tierra”, „οίνος τοπικός”, „zemské víno”, „regional vin”, „Landwein”, „ονομασία κατά παράδοση”, „regional wine”, „vin de pays”, „indicazione geografica tipica”, „tájbor”, „inbid ta’ lokalità tradizzjonali,”, „landwijn”, „vinho regional”, „deželno vino PGO”, „deželno vino s priznano geografsko oznako”, „geograafilise tähistusega lauavein”, „lantvin”. Wanneer één van deze vermeldingen wordt gebruikt, is de aanduiding „tafelwijn” niet verplicht;”;

b)

punt D.1, derde alinea, wordt vervangen door:

„Voor in Griekenland en in Cyprus bereide producten mogen de in de tweede alinea bedoelde aanduidingen worden herhaald in één of meer andere officiële talen van de Gemeenschap.”.

5)

Bijlage VIII, punt F, onder a), wordt vervangen door:

„a)

worden de volgende aanduidingen uitsluitend vermeld in de officiële taal van de lidstaat op wiens grondgebied de bereiding heeft plaatsgevonden:

voor v.m.q.p.r.d., de naam van het bepaalde gebied als bedoeld in punt B 4, tweede streepje,

voor v.m.q.p.r.d. of mousserende kwaliteitswijn, de naam van een andere geografische eenheid als bedoeld in punt E 1.

Voor in het eerste en het tweede streepje bedoelde producten die in Griekenland en in Cyprus zijn bereid, mogen deze aanduidingen evenwel worden herhaald in één of meer andere officiële talen van de Gemeenschap;”.


28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/5


VERORDENING (EG) Nr. 2166/2005 VAN DE RAAD

van 20 december 2005

tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens recent wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) is de volwassen populatie van het zuidelijke heekbestand en het langoustinebestand in de ICES-sectoren VIII c en IX a als gevolg van visserijsterfte zodanig uitgedund dat het normale herstel ervan door voortplanting in het gedrang komt en dat de betrokken bestanden bijgevolg dreigen in te storten.

(2)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) moeten er maatregelen worden getroffen om meerjarige herstelplannen voor deze bestanden op te stellen.

(3)

De herstelplannen moeten erop gericht zijn het herstel van de bestanden tot binnen biologisch veilige grenzen te bewerkstelligen binnen een termijn van tien jaar.

(4)

Het doel wordt geacht te zijn bereikt wanneer het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) in het licht van het meest recente ICES-advies oordeelt dat de betrokken bestanden zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden.

(5)

Om dit doel te bereiken is het nodig de visserijsterfte zodanig te beheersen dat verlaging ervan gedurende opeenvolgende jaren zeer waarschijnlijk mag worden geacht.

(6)

Een dergelijke beheersing van de visserijsterfte kan worden bereikt door middel van een adequate methode om het peil van de totaal toegestane vangst (TAC’s) voor de betrokken bestanden te bepalen, en een regeling die onder meer gesloten gebieden en beperkingen in kilowattdagen omvat, waarmee de op deze bestanden uitgeoefende visserijinspanning binnen zodanige grenzen wordt gehouden dat het onwaarschijnlijk is dat de TAC’s worden overschreden.

(7)

Als de bestanden zich eenmaal hebben hersteld, moet de Raad op voorstel van de Commissie vervolgmaatregelen vaststellen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(8)

Er zijn, in aanvulling op de maatregelen vervat in Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (3), controlemaatregelen nodig om de naleving van de in deze verordening vervatte maatregelen te garanderen.

(9)

Met het oog op het herstel van de langoustinebestanden dienen sommige voortplantingsgebieden tegen bevissing te worden beschermd. Daartoe moet Verordening (EG) nr. 850/98 (4) dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DOEL

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een herstelplan vastgesteld voor de volgende bestanden (hierna „de betrokken bestanden” te noemen):

a)

zuidelijke heek in de sectoren VIII c en IX a, als afgebakend door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES);

b)

langoustines in ICES-sector VIII c;

c)

langoustines in ICES-sector IX a.

Artikel 2

Doel van het herstelplan

Het herstelplan beoogt het herstel van de betrokken bestanden tot binnen biologisch veilige grenzen, in overeenstemming met de gegevens waarover de ICES beschikt. Dat betekent:

a)

wat betreft het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand, het bereiken van een paaibiomassa van 35 000 ton gedurende twee opeenvolgende jaren, in overeenstemming met de beschikbare wetenschappelijke verslagen, of het laten aangroeien van de volwassen populatie binnen een periode van tien jaar, zodat waarden van 35 000 ton of meer worden bereikt. Dit cijfer wordt in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens van het WTECV aangepast;

b)

wat betreft de in artikel 1, onder b) en c), bedoelde bestanden, het herstel van de bestanden tot binnen biologisch veilige grenzen binnen een periode van tien jaar.

Artikel 3

Evaluatie van de herstelmaatregelen

1.   De Commissie beoordeelt op basis van adviezen van de ICES en het WTECV het effect van de herstelmaatregelen op de betrokken bestanden en op de visserij op deze bestanden in het tweede jaar van de toepassing van deze verordening en in elk van de daaropvolgende jaren.

2.   Indien de Commissie in het kader van de jaarlijkse evaluatie vaststelt dat voor een van de betrokken bestanden het in artikel 2 bepaalde doel is bereikt, besluit de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen om het bij deze verordening vastgestelde herstelplan voor dat bestand te vervangen door een overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgesteld beheersplan.

3.   Indien de Commissie in het kader van de jaarlijkse evaluatie vaststelt dat een van de betrokken bestanden onvoldoende tekenen van herstel vertoont, besluit de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen tot vaststelling van aanvullende en/of alternatieve maatregelen om het herstel van het betrokken bestand te bewerkstelligen.

HOOFDSTUK II

TOTAAL TOEGESTANE VANGSTEN

Artikel 4

Vaststelling van de TAC’s

1.   Ieder jaar stelt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid voor de betrokken bestanden de TAC voor het volgende jaar vast.

2.   De TAC voor het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5.

3.   De TAC’s voor de in artikel 1, onder b) en c), bedoelde bestanden worden vastgesteld overeenkomstig artikel 6.

Artikel 5

Procedure voor de vaststelling van de TAC voor het zuidelijk heekbestand

1.   Indien de visserijsterfte voor het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand in het licht van het meest recente verslag van de ICES door het WTECV wordt geraamd op meer dan 0,3 per jaar, mag de TAC voor dat bestand niet hoger liggen dan een vangstniveau dat volgens een wetenschappelijke evaluatie van het WTECV, op basis van het meest recente verslag van de ICES, in het jaar waarin het wordt toegepast zal leiden tot een verlaging van de visserijsterfte met 10 % ten opzichte van de voor het voorgaande jaar geraamde visserijsterfte.

2.   Indien de visserijsterfte voor het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand in het licht van het meest recente verslag van de ICES door het WTECV wordt geraamd op 0,3 of minder per jaar, wordt de TAC vastgesteld op een vangstniveau dat, volgens een wetenschappelijke evaluatie van het WTECV, op basis van het meest recente verslag van de ICES, in het jaar waarin het wordt toegepast zal leiden tot een visserijsterfte van 0,27 per jaar.

3.   Indien het WTECV in het licht van het meest recente verslag van de ICES voor slechts een deel van de ICES-sectoren VIII c en IX a een vangstniveau kan berekenen dat overeenstemt met de in de leden 1 en 2 bedoelde visserijsterfte, wordt de TAC vastgesteld op een niveau dat verenigbaar is met zowel:

a)

het vangstniveau dat overeenstemt met de gespecificeerde visserijsterfte in het door het wetenschappelijk advies bestreken gebied, als

b)

de handhaving van een constante verhouding tussen de vangst in het door het wetenschappelijk advies bestreken gebied en de totale vangst in de sectoren VIII c en IX a. De verhouding wordt berekend op basis van de vangsten over de laatste drie jaar voorafgaand aan het jaar waarin het besluit wordt genomen.

De te hanteren berekeningsmethode staat in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 6

Procedure voor de vaststelling van de TAC’s voor de langoustinebestanden

De TAC’s voor de in artikel 1, onder b) en c), bedoelde bestanden worden op basis van de meest recente wetenschappelijke evaluatie van het WTECV vastgesteld op een zodanig niveau dat de visserijsterfte voor dit bestand in dezelfde mate daalt als de visserijsterfte die door toepassing van artikel 5 voor het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand wordt bereikt.

Artikel 7

Beperking van de schommelingen in de TAC’s

Vanaf het eerste jaar waarin deze verordening wordt toegepast, gelden de volgende regels:

a)

indien de toepassing van artikel 5 of artikel 6 zou leiden tot een TAC die meer dan 15 % hoger ligt dan de TAC voor het voorgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die niet meer dan 15 % hoger ligt dan de TAC voor dat jaar;

b)

indien de toepassing van de artikelen 5 of 6 zou leiden tot een TAC die meer dan 15 % lager ligt dan de TAC voor het voorgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die niet meer dan 15 % lager ligt dan de TAC voor dat jaar.

HOOFDSTUK III

BEPERKING VAN DE VISSERIJINSPANNING

Artikel 8

Beperking van de visserijinspanning

1.   De in hoofdstuk II bedoelde TAC’s worden aangevuld met een regeling voor de beperking van de visserijinspanning, gebaseerd op geografische gebieden en soorten vistuig, en de daaraan verbonden voorwaarden voor het gebruik van de vangstmogelijkheden als bedoeld in bijlage IVb van Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (5).

2.   Elk jaar neemt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid een besluit over de aanpassing van het maximumaantal visdagen voor vaartuigen die onderworpen zijn aan de in lid 1 bedoelde regeling voor de beperking van de visserijinspanning. De aanpassing is verhoudingsgewijs dezelfde als de jaarlijkse aanpassing van de visserijsterfte die door de ICES en het WTECV in overeenstemming wordt geacht met de toepassing van de visserijsterfte die is vastgesteld overeenkomstig de in artikel 5 omschreven methode.

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 kan elke betrokken lidstaat een andere methode hanteren voor het beheer van de visserijinspanning in het deel van sector IX a ten oosten van 7°23′48″ westerlengte, als gemeten overeenkomstig de WGS84-norm. Bij die methode wordt een referentieniveau van de visserijinspanning vastgesteld dat gelijk is aan de visserijinspanning in 2005. Voor 2006 en de daaropvolgende jaren wordt de visserijinspanning aangepast met een hoeveelheid waarover de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt. Deze aanpassing wordt voorgesteld na bespreking van het meest recente advies van het WTECV, in het licht van het meest recente verslag van de ICES. Bij ontstentenis van een besluit van de Raad zorgen de betrokken lidstaten ervoor dat de visserijinspanning niet hoger ligt dan het referentieniveau.

4.   De Commissie kan elke lidstaat die gebruikmaakt van de in lid 3 bedoelde afwijking, verzoeken om een verslag over de uitvoering van elke andere methode voor het beheer van de visserijinspanning. De Commissie verstrekt dit verslag aan de overige lidstaten.

5.   Voor de toepassing van lid 3 wordt de visserijinspanning gemeten als de som, per kalenderjaar, van het motorvermogen in kilowatt van alle betrokken vaartuigen, vermenigvuldigd met het aantal dagen dat zij in het gebied hebben gevist.

HOOFDSTUK IV

CONTROLE, INSPECTIE EN BEWAKING

Artikel 9

Tolerantiemarge

1.   In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (6) geldt voor ramingen inzake de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden van de aan boord gehouden betrokken bestanden een marge van 8 % ten opzichte van het in het logboek vermelde cijfer. Indien in de communautaire wetgeving geen omzettingsfactor is vastgesteld, geldt de omzettingsfactor van de lidstaat wiens vlag het vaartuig voert.

2.   Lid 1 is niet van toepassing indien de hoeveelheid van de aan boord gehouden betrokken bestanden minder dan 50 kg bedraagt.

Artikel 10

Weging van de aanvoer

De bevoegde autoriteiten van een lidstaat zien erop toe dat elke hoeveelheid van het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand van meer dan 300 kg en/of 150 kg van de in artikel 1, onder b), en/of c), bedoelde bestanden, gevangen in de in artikel 1 bedoelde gebieden, vóór de verkoop op een veilingweegschaal wordt gewogen.

Artikel 11

Voorafgaande kennisgeving

De kapitein van een communautair vissersvaartuig dat aanwezig is geweest in de in artikel 1 bedoelde gebieden, die een hoeveelheid van de aan boord gehouden betrokken bestanden wil overladen of wil aanvoeren in een haven of op een plaats van aanvoer in een derde land, deelt onderstaande gegevens tenminste 24 uur vooraf aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat mee:

de naam van de haven of de plaats van aanvoer;

het vermoedelijke tijdstip van aankomst in die haven of op die plaats;

de hoeveelheden, in kilogram levend gewicht, van alle soorten waarvan meer dan 50 kg aan boord is.

Deze kennisgeving kan ook door een vertegenwoordiger van de kapitein van het vissersvaartuig geschieden.

Artikel 12

Gescheiden opslag van zuidelijke heek en langoustines

1.   Indien meer dan 50 kg van het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand aan boord van een communautair vissersvaartuig wordt gehouden, is het voor dit vaartuig verboden om containers aan boord te hebben waarin hoeveelheden van de in artikel 1 bedoelde bestanden met andere soorten mariene organismen vermengd zijn.

2.   De kapitein van een communautair vissersvaartuig verleent de inspecteurs van de lidstaten de nodige bijstand om deze in staat te stellen de in het logboek vermelde gegevens te toetsen aan de aan boord gehouden vangsten van de betrokken bestanden.

Artikel 13

Vervoer van zuidelijke heek en langoustines

1.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen eisen dat een hoeveelheid van het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand van meer dan 300 kg of van de in artikel 1, onder b) en/of c), bedoelde bestanden van meer dan 150 kg, gevangen in een van de in artikel 1 bedoelde geografische gebieden, die voor het eerst wordt aangevoerd in die lidstaat, wordt gewogen voordat ze van de haven van eerste aanvoer naar elders wordt vervoerd.

2.   In afwijking van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2847/93, moeten hoeveelheden van het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand van meer dan 300 kg, die naar een andere plaats dan die van eerste aanvoer of invoer worden vervoerd, vergezeld zijn van een afschrift van de aangifte als bedoeld in artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 voor de hoeveelheden die worden vervoerd. De vrijstelling van artikel 13, lid 4, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2847/93 is niet van toepassing.

Artikel 14

Specifiek controleprogramma

In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, kan de looptijd van het specifieke controleprogramma voor de betrokken bestanden meer dan twee jaar bedragen vanaf de datum van inwerkingtreding.

HOOFDSTUK V

WIJZIGINGEN IN VERORDENING (EG) Nr. 850/98

Artikel 15

Beperkingen op de langoustinevisserij

In Verordening (EG) nr. 850/98 wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 29 ter

Beperkingen op de langoustinevisserij

1.   Gedurende de hierna genoemde perioden is het verboden met

i)

bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee en

ii)

korven te vissen in de geografische gebieden die worden begrensd door loxodromen tussen de volgende punten, als gemeten overeenkomstig de WGS84-norm:

a)

van 1 juni tot en met 31 augustus:

 

42°23′ noorderbreedte, 08°57′ westerlengte

 

42°00′ noorderbreedte, 08°57′ westerlengte

 

42°00′ noorderbreedte, 09°14′ westerlengte

 

42°04′ noorderbreedte, 09°14′ westerlengte

 

42°09′ noorderbreedte, 09°09′ westerlengte

 

42°12′ noorderbreedte, 09°09′ westerlengte

 

42°23′ noorderbreedte, 09°15′ westerlengte

 

42°23′ noorderbreedte, 08°57′ westerlengte;

b)

van 1 mei tot en met 31 augustus:

 

37°45′ noorderbreedte, 009°00′ westerlengte

 

38°10′ noorderbreedte, 009°00′ westerlengte

 

38°10′ noorderbreedte, 009°15′ westerlengte

 

37°45′ noorderbreedte, 009°20′ westerlengte.

2.   In afwijking van het verbod in lid 1 is het vissen met bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee in het geografisch gebied en gedurende de periode als genoemd in lid 1, onder b), toegestaan mits de bijvangst aan langoustines niet meer bedraagt dan 2 % van het totale gewicht van de vangst.

3.   In afwijking van het verbod in lid 1 is het vissen met korven waarmee geen langoustine wordt gevangen toegestaan in het geografisch gebied en gedurende de periode als genoemd in lid 1, onder b).

4.   In de in lid 1 genoemde geografische gebieden en buiten de daarin vermelde perioden mag de bijvangst aan langoustines niet meer dan 5 % van het totale gewicht van de vangst bedragen.

5.   In de geografische gebieden en buiten de perioden als genoemd in lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de omvang van de visserijinspanning van vaartuigen die vissen met bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee niet groter is dan de hoogte van de visserijinspanning van de vaartuigen van de desbetreffende lidstaat in dezelfde perioden en dezelfde geografische gebieden in 2004.

6.   De lidstaten delen aan de Commissie hun maatregelen tot naleving van de in lid 5 neergelegde verplichting mee. Indien de Commissie van oordeel is dat de verplichting met de maatregelen van de lidstaat niet wordt nageleefd, kan zij wijzigingen in de maatregelen voorstellen. Bij ontbreken van overeenstemming over maatregelen tussen de Commissie en de desbetreffende lidstaat, kan de Commissie maatregelen nemen overeenkomstig de procedure in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 (7).

Artikel 16

Verslag over het herstelplan

De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Commissie een verslag in met conclusies inzake de toepassing van het herstelplan voor de betrokken bestanden, met inbegrip van de beschikbare sociaal-economische gegevens die verband houden met het plan. Dat verslag wordt uiterlijk op 17 januari 2010 ingediend.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  Advies uitgebracht op 14 april 2005 (Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(3)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(4)  PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1568/2005 (PB L 252 van 28.9.2005, blz. 2).

(5)  PB L 12 van 14.1.2005, blz 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1936/2005 (PB L 311 van 26.11.2005, blz. 1).

(6)  PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1. Verordening laatselijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1804/2005 (PB L 290 van 4.11.2005, blz. 10).

(7)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.”


BIJLAGE

Methode voor de berekening van een TAC voor de sectoren VIII c en IX a voor zuidelijke heek wanneer slechts voor een deel van het gebied een wetenschappelijke vangstprognose beschikbaar is

Indien de wetenschappelijke prognose van de vangst in een deelgebied van de sectoren VIII c en IX a dat overeenstemt met de in artikel 5 bedoelde visserijsterfte x ton is, de gemiddelde vangst in dat deelgebied over de drie voorgaande jaren y ton is en de gemiddelde totale vangst in de sectoren VIII c en IX a over de voorgaande drie jaren z ton is, wordt de TAC vastgesteld op zx/y ton.


28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/11


VERORDENING (EG) Nr. 2167/2005 VAN DE RAAD

van 20 december 2005

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/2004 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op polyethyleentereftalaat (PET) uit onder andere de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 11, lid 4,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   THANS GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Momenteel zijn op polyethyleentereftalaat (hierna „PET” genoemd) uit de Volksrepubliek China (hierna „China” genoemd) definitieve antidumpingrechten van toepassing die werden ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1467/2004 van de Raad (2). Bij diezelfde verordening werden ook antidumpingrechten ingesteld op PET uit Australië.

B.   HUIDIG ONDERZOEK

1.   Verzoek om herziening

(2)

Na de instelling van definitieve antidumpingrechten op PET uit China ontving de Commissie van Jiangyin Chengsheng New Packing Material Co., Ltd (hierna „de aanvrager” genoemd) het verzoek op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening een procedure in te leiden voor de herziening van Verordening (EG) nr. 1467/2004 ten behoeve van een nieuwe exporteur. De aanvrager voerde aan dat hij geen banden had met producenten/exporteurs in China die zijn onderworpen aan de antidumpingmaatregelen ten aanzien van PET. Voorts zou hij tijdens het oorspronkelijke onderzoektijdvak (1 april 2002 tot en met 31 maart 2003) geen PET naar de Europese Unie hebben uitgevoerd, maar daarmee pas later zijn begonnen.

2.   Opening van het onderzoek

(3)

De Commissie heeft het door de aanvrager ingediende bewijsmateriaal onderzocht en achtte dit toereikend om een onderzoek te openen overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de basisverordening. Na overleg in het Raadgevend Comité en nadat de EU-producenten in de gelegenheid waren gesteld om opmerkingen te maken, heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 523/2005 (3) een procedure ingeleid met het oog op een eventuele herziening van Verordening (EG) nr. 1467/2004 ten behoeve van de aanvrager en is zij met een onderzoek begonnen.

(4)

Bij de verordening van de Commissie tot inleiding van de herzieningsprocedure werd het antidumpingrecht van 184 EUR/ton dat bij Verordening (EG) nr. 1467/2004 was ingesteld op PET voor de aanvrager ingetrokken. Tegelijkertijd werd de douane overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening opgedragen passende maatregelen te nemen om de invoer van PET afkomstig van de aanvrager te registreren.

3.   Betrokken product

(5)

Deze herzieningsprocedure heeft betrekking op hetzelfde product als het onderzoek dat tot de instelling van de thans geldende maatregelen ten aanzien van PET uit China heeft geleid (hierna „het oorspronkelijke onderzoek” genoemd), namelijk PET met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, ingedeeld onder GN-code 3907 60 20.

4.   Belanghebbenden

(6)

De Commissie heeft de aanvrager en de vertegenwoordigers van China van de opening van het onderzoek in kennis gesteld. Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en te verzoeken om te worden gehoord.

(7)

De Commissie zond de aanvrager ook een aanvraagformulier voor behandeling als marktgericht bedrijf en een vragenlijst toe, en ontving antwoord binnen de daarvoor gestelde termijn. De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig had voor de vaststelling van dumping en voor het onderzoek van de aanvraag om behandeling als marktgericht bedrijf ingewonnen en gecontroleerd en heeft bij de aanvrager een controle verricht.

5.   Onderzoektijdvak

(8)

Het onderzoek naar dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2003 tot en met 31 december 2004 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd).

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

1.   Nieuwe exporteur

(9)

Gebleken is dat de aanvrager het betrokken product tijdens het oorspronkelijke onderzoektijdvak niet heeft uitgevoerd en pas later met de uitvoer naar de Europese Unie is begonnen.

(10)

Bovendien kon de aanvrager aantonen dat hij geen banden had met producenten/exporteurs in China die zijn onderworpen aan de thans geldende antidumpingmaatregelen ten aanzien van PET uit China.

(11)

Er wordt derhalve bevestigd dat de aanvrager moet worden beschouwd als een nieuwe exporteur in de zin van artikel 11, lid 4, van de basisverordening.

2.   Behandeling als marktgerichte onderneming

(12)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken inzake invoer uit de Volksrepubliek China bepaald volgens de leden 1 tot en met 6 van dat artikel voor producenten/exporteurs die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, namelijk dat zij het betrokken product op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen. Deze criteria kunnen als volgt worden samengevat:

zakelijke besluiten en kosten worden vastgesteld in reactie op signalen van de markt, zonder staatsinmenging van betekenis;

bedrijven beschikken over één duidelijke basisboekhouding die gecontroleerd wordt door een onafhankelijke accountant in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen (IAS) en die alle terreinen bestrijkt;

er zijn geen verstoringen van betekenis die voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de betrokken bedrijven zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen;

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(13)

De Commissie heeft alle informatie die zij nodig had verzameld en ter plaatse alle gegevens gecontroleerd die de onderneming in haar aanvraag om behandeling als marktgericht bedrijf had verstrekt.

(14)

Uit het onderzoek bleek dat de aanvrager aan de vijf criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldeed. Derhalve werd hem de status van marktgericht bedrijf toegekend.

3.   Dumping

(15)

Om de normale waarde te bepalen, is de Commissie eerst nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product van de aanvrager representatief was ten opzichte van zijn totale export naar de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening wordt de verkoop op de binnenlandse markt geacht representatief te zijn wanneer de totale omvang ervan ten minste 5 % bedraagt van de totale omvang van de uitvoer naar de Europese Unie. De Commissie stelde vast dat de omvang van de binnenlandse verkoop van PET door de aanvrager genomen representatief was.

(16)

Voor het betrokken product was geen onderscheid naar soort gemaakt. Er moest dus geen bijkomend onderzoek worden verricht om na te gaan of de binnenlandse verkoop per soort voldoende representatief was overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

(17)

Er werd ook nagegaan of de representatieve binnenlandse verkoop van PET had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties door het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers vast te stellen. Aangezien de winstgevende verkoop meer dan 80 % van de totale binnenlandse verkoop bedroeg, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, dat wil zeggen de gewogen gemiddelde prijs van alle binnenlandse transacties in het onderzoektijdvak, ongeacht of deze winstgevend waren geweest.

(18)

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening is de normale waarde dus vastgesteld op basis van de betaalde of te betalen prijzen op de binnenlandse markt van China.

(19)

Het betrokken product werd rechtstreeks uitgevoerd naar onafhankelijke afnemers in de Europese Unie. De exportprijs werd derhalve vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen exportprijzen.

(20)

De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en juist werden bevonden en de verzoeken daartoe met bewijsmateriaal waren gestaafd.

(21)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van het betrokken product vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs.

(22)

Uit deze vergelijking bleek dat er sprake was van dumping. De dumpingmarge, in procenten van de nettoprijs, franco grens Europese Unie, vóór inklaring, bedroeg voor Jiangyin Chengsheng New Packing Material Co., Ltd 5,6 %.

D.   WIJZIGING VAN DE MAATREGELEN

(23)

Gelet op de uitkomst van het onderzoek moet ten aanzien van de aanvrager een definitief antidumpingrecht worden ingesteld ter hoogte van de vastgestelde dumpingmarge.

(24)

Dit gewijzigde antidumpingrecht moet dezelfde vorm krijgen als de rechten die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1467/2004. Aangezien de prijzen van PET de prijsschommelingen van ruwe olie volgen, werd het passend geacht een recht in te stellen in de vorm van een bepaald bedrag per ton. Het antidumpingrecht op PET afkomstig van Jiangyin Chengsheng New Packing Material Co., Ltd, berekend op basis van de in procenten uitgedrukte dumpingmarge, bedraagt bijgevolg 45 EUR/ton.

(25)

De voor het onderzoektijdvak vastgestelde dumpingmarge van 5,6 % is lager dan de schademarge van 27,3 % die bij het oorspronkelijke onderzoek voor geheel China werd vastgesteld. Daarom wordt voorgesteld een recht van 45 EUR/ton, dat is gebaseerd op de dumpingmarge van 5,6 %, in te stellen en Verordening (EG) nr. 1467/2004 van de Raad dienovereenkomstig te wijzigen.

E.   HEFFING VAN HET ANTIDUMPINGRECHT MET TERUGWERKENDE KRACHT

(26)

Gezien bovenstaande bevindingen dient het op de aanvrager van toepassing zijnde antidumpingrecht met terugwerkende kracht te worden geheven PET waarvan de invoer is geregistreerd overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 523/2005 van de Commissie.

F.   MEDEDELING

(27)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan werd overwogen een gewijzigd definitief antidumpingrecht in te stellen op door de aanvrager vervaardigd PET en dit met terugwerkende kracht te heffen van PET waarvan de invoer werd geregistreerd. De ontvangen opmerkingen werden overwogen en waar van toepassing in aanmerking genomen.

(28)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening is deze herziening niet van invloed op de datum waarop de bij Verordening (EG) nr. 1467/2004 van de Raad ingestelde maatregelen verstrijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De tabel in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/2004 wordt gewijzigd door toevoeging van het volgende:

„Land

Onderneming

Recht

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

Jiangyin Chengsheng New Packing Material Co., Ltd

45 EUR/t

A510”

2.   Het hierbij ingestelde recht wordt met terugwerkende kracht geheven van het betrokken product waarvan de invoer is geregistreerd overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 523/2005 van de Commissie.

De douane wordt opgedragen de registratie te beëindigen van de invoer van het betrokken product uit de Volksrepubliek China, vervaardigd door Jiangyin Chengsheng New Packing Material Co., Ltd.

3.   Tenzij anders bepaald, is de regelgeving inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

B. BRADSHAW


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 271 van 19.8.2004, blz. 1.

(3)  PB L 84 van 2.4.2005, blz. 9.


28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/15


VERORDENING (EG) Nr. 2168/2005 VAN DE COMMISSIE

van 23 december 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/94 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het Cohesiefonds en terugvordering van in dat kader onverschuldigd betaalde bedragen, alsmede betreffende de inrichting van een informatiesysteem op dit gebied

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds (1), en met name op artikel 12, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1831/94 van de Commissie (2) is van toepassing op alle in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1164/94 genoemde voor bijstand in aanmerking komende acties.

(2)

Verordening (EG) nr. 1831/94 dient te worden bijgewerkt om het systeem voor de mededeling van onregelmatigheden doeltreffender te maken.

(3)

Er dient te worden gepreciseerd dat de definitie van „onregelmatigheid” voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/94 die is van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (3).

(4)

Het is noodzakelijk het begrip „vermoeden van fraude” nader te omschrijven in het licht van de definitie die in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (4) is gegeven van „fraude”

(5)

De definitie van „eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling” moet worden afgestemd op die welke is opgenomen in Verordening (EG) nr. 1681/94 van de Commissie van 11 juli 1994 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het structuurbeleid en terugvordering van in dat kader onverschuldigd betaalde bedragen, alsmede betreffende de inrichting van een informatiesysteem op dit gebied (5).

(6)

Het is eveneens noodzakelijk te definiëren wat moet worden verstaan onder „faillissement” en onder „economisch subject”.

(7)

Om de toegevoegde waarde van het meldingssysteem te vergroten, dient nader te worden bepaald wanneer de verplichting geldt om voor risicoanalysedoeleinden gevallen te melden waarin fraude wordt vermoed en dient de kwaliteit van de meegedeelde inlichtingen te worden gewaarborgd.

(8)

Het is dienstig te preciseren dat Verordening (EG) nr. 1831/94 van toepassing blijft voor de reeds gemelde onregelmatigheden waarmee per geval minder dan 10 000 EUR gemoeid is.

(9)

Er moet worden gepreciseerd welke gegevens noodzakelijk worden geacht voor de afhandeling van de gevallen waarin terugvordering niet kan worden gerealiseerd of verwacht.

(10)

Om de werklast die de meldingen voor de lidstaten met zich brengen te verlichten en de efficiëntie te bevorderen, dient de ondergrens vanaf welke de lidstaten onregelmatigheden moeten melden, te worden opgetrokken en dienen de uitzonderingen op de meldingsplicht nader te worden bepaald.

(11)

Verordening (EG) 1831/94 moet van toepassing zijn onverminderd artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1386/2002 van de Commissie van 29 juli 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1164/94 met betrekking tot de beheers- en controlesystemen en de procedure inzake financiële correcties betreffende uit het Cohesiefonds toegekende bijstand (6).

(12)

Er dient rekening te worden gehouden met de verplichtingen die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (7) en uit Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8).

(13)

Het is dienstig omrekeningskoersen vast te stellen voor de lidstaten die niet aan de euro deelnemen.

(14)

Bijgevolg dient Verordening (EG) nr. 1831/94 dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1831/94 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

In deze verordening wordt verstaan onder:

1)

„onregelmatigheid”: elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht die bestaat in een handeling of een nalatigheid van een economisch subject waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen wordt of zou kunnen worden benadeeld als gevolg van een onverschuldigde uitgave;

2)

„economisch subject”: elke natuurlijke of rechtspersoon of andere instantie die betrokken is bij de realisatie van de bijstandsmaatregelen van de fondsen, met uitzondering van de lidstaten bij de uitoefening van hun prerogatieven van openbaar gezag;

3)

„eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling”: de eerste schriftelijke evaluatie door een bevoegde administratieve of gerechtelijke autoriteit waarin op basis van concrete feiten wordt geconcludeerd tot het bestaan van een onregelmatigheid, onverminderd de mogelijkheid dat deze conclusie naderhand, in het licht van de ontwikkelingen bij de administratieve of de gerechtelijke procedure, moet worden herzien of ingetrokken;

4)

„vermoeden van fraude”: onregelmatigheid die aanleiding geeft tot het inleiden, in de lidstaat, van een administratieve en/of gerechtelijke procedure om na te gaan of er sprake is van een opzettelijke handeling, in het bijzonder van fraude in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;

5)

„faillissement”: een van de insolventieprocedures zoals bedoeld in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad (9).

2)

Artikel 2 wordt geschrapt.

3)

Artikel 3, lid 1, komt als volgt te luiden:

„1.   Binnen twee maanden na afloop van elk kwartaal zenden de begunstigde lidstaten de Commissie een overzicht van de onregelmatigheden toe waarvoor een eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling is opgemaakt. Daartoe verstrekken zij in elk geval nadere gegevens omtrent:

a)

de identificatie van het project of de actie in kwestie en het projectnummer of de CCI-code (code commun d’identification);

b)

de bepaling waarop inbreuk werd gemaakt;

c)

de datum waarop voor het eerst de inlichtingen werden verkregen die tot het vermoeden hebben geleid dat een onregelmatigheid werd begaan, en de bron van die inlichtingen;

d)

de bij de onregelmatigheid toegepaste praktijken;

e)

eventueel de aspecten van die praktijken die fraude doen vermoeden;

f)

de wijze waarop de onregelmatigheid werd ontdekt;

g)

in voorkomend geval, de betrokken lidstaten en de betrokken derde landen;

h)

de datum waarop of de periode waarin de onregelmatigheid werd begaan;

i)

de nationale diensten of instanties die de onregelmatigheid hebben vastgesteld en de diensten die verantwoordelijk zijn voor de administratieve en/of gerechtelijke follow-up;

j)

de datum van de eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling van de onregelmatigheid;

k)

de identiteit van de natuurlijke personen en/of van de rechtspersonen en/of andere instanties die bij de zaak zijn betrokken, behalve indien deze informatie, gezien de aard van de desbetreffende onregelmatigheid, voor de bestrijding van onregelmatigheden geen nut heeft;

l)

het totale voor het project of de actie in kwestie goedgekeurde begrotingsbedrag en de verdeling ervan naar financieringsbron (Gemeenschap, lidstaat, privésector);

m)

het met de onregelmatigheid gemoeide bedrag en de verdeling ervan naar financieringsbron (Gemeenschap, lidstaat, privésector); indien nog geen enkele betaling van de overheidsbijdrage aan de onder k) bedoelde personen en/of andere instanties heeft plaatsgevonden, de bedragen die onterecht zouden zijn betaald mocht de onregelmatigheid niet zijn ontdekt;

n)

de eventuele opschorting van de betalingen en de terugvorderingsmogelijkheden;

o)

de aard van de onrechtmatige uitgave.

In afwijking van de eerste alinea behoeven de volgende gevallen niet te worden gemeld:

gevallen waarbij de enige onregelmatigheid erin bestaat dat de uit de Gemeenschapsbegroting medegefinancierde actie geheel of gedeeltelijk niet wordt uitgevoerd wegens faillissement van de uitvoerende instantie en/of de eindontvanger. Onregelmatigheden voorafgaand aan een faillissement en elk vermoeden van fraude moeten echter wel worden gemeld;

gevallen die door de uitvoerende instantie of de eindontvanger spontaan of voordat zij door de bevoegde instantie worden ontdekt, ter kennis van de administratieve autoriteit worden gebracht, hetzij vóór, hetzij na toekenning van de overheidsbijdrage;

gevallen waarin de administratieve autoriteit een vergissing vaststelt inzake het in aanmerking komen voor overheidssteun van het gefinancierde project en vóór de uitbetaling van de overheidssteun tot rechtzetting overgaat.”.

4)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, tweede alinea, komt als volgt te luiden:

„De begunstigde lidstaten stellen de Commissie in kennis van de administratieve of gerechtelijke besluiten met betrekking tot de beëindiging van deze procedures of van de wezenlijke elementen van die besluiten, en vermelden in het bijzonder of die elementen al dan niet een vermoeden van fraude hebben doen rijzen.”;

b)

lid 2 komt als volgt te luiden:

„2.   Wanneer een begunstigde lidstaat van oordeel is dat de terugvordering van een bedrag niet kan worden gerealiseerd of verwacht, geeft hij door middel van een speciale kennisgeving het bedrag aan dat niet kan worden teruggevorderd, alsmede de redenen waarom dit bedrag naar zijn oordeel ten laste van de Gemeenschap of van de lidstaat komt.

Deze gegevens moeten voldoende gedetailleerd zijn om de Commissie in staat te stellen zo spoedig mogelijk en na overleg met de autoriteiten van de betrokken lidstaat te besluiten aan wie de financiële gevolgen in de zin van artikel 12, lid 1, derde streepje, van Verordening (EG) nr. 1164/94 kunnen worden aangerekend.

De kennisgeving omvat ten minste:

a)

de datum van de laatste betaling aan de uitvoerende instantie en/of de eindontvanger;

b)

een afschrift van het verzoek tot terugbetaling;

c)

in voorkomend geval, een afschrift van het document waarin de insolventie van de uitvoerende instantie of de eindontvanger formeel wordt vastgesteld;

d)

een beknopte beschrijving van de acties die de lidstaat heeft ondernomen om de betrokken sommen terug te vorderen, met opgave van het tijdstip van elke actie.”.

5)

Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 6 bis

De krachtens de artikelen 3 en 4 en artikel 5, lid 1, te verstrekken inlichtingen worden zoveel mogelijk langs elektronische weg, via een beveiligde verbinding en met gebruikmaking van de specifieke, door de Commissie ter beschikking gestelde applicatie verzonden.”.

6)

Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Alle gegevens van algemene of operationele aard die de lidstaten krachtens deze verordening verstrekken, kunnen door de Commissie worden gebruikt voor het maken van risicoanalysen met behulp van daartoe geëigende informatiesystemen, het opstellen van rapporten en het ontwikkelen van waarschuwingssystemen om de betrokkenen meer bewust te maken van de geïdentificeerde risico’s.”.

7)

Artikel 10, lid 3, komt als volgt te luiden:

„3.   De Commissie en de lidstaten zien bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening toe op de eerbiediging van de communautaire en nationale bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG en, in voorkomend geval, van Verordening (EG) nr. 45/2001.”.

8)

Artikel 12 komt als volgt te luiden:

„Artikel 12

1.   Ingeval de onregelmatigheden betrekking hebben op ten laste van de communautaire begroting komende bedragen van minder dan 10 000 EUR, delen de lidstaten de in de artikelen 3 en 5 bedoelde inlichtingen slechts aan de Commissie mee indien deze uitdrukkelijk daarom verzoekt.

2.   De begunstigde lidstaten die de euro niet als nationale munt gebruiken op het tijdstip van vaststelling van de onregelmatigheid, moeten het betrokken uitgavenbedrag omrekenen in euro. De omrekening geschiedt op basis van de maandelijkse boekhoudkundige koers van de Commissie van de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de betalingsautoriteit van het betrokken operationele programma is of zou zijn geboekt. Deze koers wordt maandelijks elektronisch gepubliceerd door de Commissie.”.

Artikel 2

Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/94 blijft, in de vorm die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van deze verordening, van toepassing op vóór 28 februari 2006 gemelde gevallen waarmee per geval een bedrag van minder dan 10 000 EUR gemoeid is.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 december 2005.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 130 van 25.5.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 191 van 27.7.2004, blz. 9.

(3)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(4)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49.

(5)  PB L 178 van 12.7.1994, blz. 43. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2035/2005 (PB L 328 van 15.12.2005, blz. 8).

(6)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 5.

(7)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(8)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(9)  PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.”.


28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/19


RICHTLIJN 2005/92/EG VAN DE RAAD

van 12 december 2005

tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG voor wat betreft de geldigheidsduur van de minimumhoogte van het normale tarief

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 12, lid 3, onder a), tweede alinea, van Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (2), is bepaald dat de Raad besluit over de hoogte van het na 31 december 2005 geldende normale tarief.

(2)

Het thans in de lidstaten geldende normale BTW-tarief zorgt, in samenhang met de mechanismen van de overgangsregeling, voor een aanvaardbare werking van deze regeling. Gedurende deze periode moet evenwel worden voorkomen dat een groeiend verschil tussen de door de lidstaten toegepaste normale BTW-tarieven zou leiden tot structurele onevenwichtigheden in de Gemeenschap en tot verstoringen van de mededinging in bepaalde bedrijfssectoren.

(3)

Het lijkt derhalve passend het huidige minimumniveau van het normale tarief van 15 % te handhaven gedurende een bijkomende periode die lang genoeg is om de strategie voor de vereenvoudiging en de modernisering van de thans geldende communautaire wetgeving inzake BTW verder ten uitvoer te kunnen leggen.

(4)

Richtlijn 77/388/EEG dient derhalve dienovereenkomstig te worden aangepast,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 12, lid 3, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

„Het normale tarief van de belasting over de toegevoegde waarde wordt door elke lidstaat vastgesteld op een percentage van de maatstaf van heffing, dat voor leveringen van goederen en voor diensten gelijk is. Vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 mag het normale tarief niet lager zijn dan 15 %.

De Raad besluit overeenkomstig artikel 93 van het Verdrag over de hoogte van het na 31 december 2010 geldende normale tarief.”.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk met ingang van 1 januari 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 12 december 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J. STRAW


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/21


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 december 2005

betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus houdende wijziging van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Belarus inzake de handel in textielproducten

(2005/948/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133 in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft namens de Gemeenschap onderhandelingen gevoerd over een bilaterale overeenkomst tot verlenging met een jaar van de bestaande bilaterale overeenkomst inzake de handel in textielproducten met de Republiek Belarus en de protocollen bij die overeenkomst, waarbij de kwantitatieve maxima in een aantal gevallen worden aangepast.

(2)

De overeenkomst dient namens de Gemeenschap te worden ondertekend, onder voorbehoud van de eventuele sluiting ervan op een later tijdstip.

(3)

Deze bilaterale overeenkomst dient vanaf 1 januari 2006 voorlopig te worden toegepast, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan, mits zij op basis van wederkerigheid door de Republiek Belarus voorlopig wordt toegepast,

BESLUIT:

Artikel 1

Onder voorbehoud van de eventuele sluiting op een later tijdstip wordt de voorzitter van de Raad gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn namens de Europese Gemeenschap de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus houdende wijziging van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Belarus inzake de handel in textielproducten („de overeenkomst”) te ondertekenen.

Artikel 2

De overeenkomst wordt in afwachting van de formele sluiting voorlopig toegepast vanaf 1 januari 2006, op voorwaarde dat de overeenkomst op wederkerige basis door de Republiek Belarus voorlopig wordt toegepast.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 3

1.   Indien Belarus niet voldoet aan zijn verplichtingen krachtens punt 2.4 van deze overeenkomst, worden de contingenten voor 2006 verminderd tot de in 2005 toegepaste niveaus.

2.   Het besluit tot tenuitvoerlegging van lid 1 wordt genomen in overeenstemming met de procedures bedoeld in artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 3030/93 van de Raad van 12 oktober 1993 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van bepaalde textielproducten uit derde landen (1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 275 van 8.11.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1478/2005 (PB L 236 van 13.9.2005, blz. 3).


OVEREENKOMST IN DE VORM VAN EEN BRIEFWISSELING

tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus tot wijziging van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus inzake de handel in textielproducten

Excellentie,

1.   Ik heb de eer te verwijzen naar de op 1 april 1993 geparafeerde overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus inzake de handel in textielproducten, laatstelijk gewijzigd en verlengd bij de op 29 november 2004 geparafeerde overeenkomst in de vorm van een briefwisseling (hierna „de overeenkomst” genoemd).

2.   Aangezien de overeenkomst op 31 december 2005 verstrijkt, besluiten de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus overeenkomstig artikel 19, lid 1, van de overeenkomst de looptijd ervan met een jaar te verlengen, met inachtneming van de volgende wijzigingen en voorwaarden:

2.1.

De tweede en de derde zin van artikel 19, lid 1, worden vervangen door de volgende tekst:

„Zij is van toepassing tot en met 31 december 2006.”.

2.2.

Bijlage II, waarin de kwantitatieve beperkingen voor de uitvoer uit de Republiek Belarus naar de Europese Gemeenschap zijn opgenomen, wordt vervangen door aanhangsel 1 bij deze brief.

2.3.

De bijlage bij protocol C, waarin de kwantitatieve beperkingen voor de uitvoer van de Republiek Belarus naar de Europese Gemeenschap na passieve veredeling in de Republiek Belarus zijn opgenomen, wordt voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 vervangen door aanhangsel 2 bij deze brief.

2.4.

Voor de invoer in Belarus van textiel- en kledingproducten uit de Europese Gemeenschap worden in 2006 invoerrechten toegepast die niet hoger zijn dan die welke voor 2003 zijn vastgesteld in aanhangsel 4 van de op 11 november 1999 geparafeerde overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus.

Wanneer deze rechten niet worden toegepast, heeft de Gemeenschap het recht voor de resterende looptijd van de overeenkomst de kwantitatieve beperkingen voor 2005, zoals overeengekomen in de op 29 november 2004 geparafeerde briefwisseling, pro rata opnieuw in te stellen.

3.   Mocht de Republiek Belarus vóór de datum waarop de overeenkomst verstrijkt, lid van de Wereldhandelsorganisatie worden, dan zijn de overeenkomsten en regels van de WTO van toepassing met ingang van de datum van de toetreding van de Republiek Belarus tot de WTO.

4.   Ik moge u verzoeken mij te bevestigen dat uw regering met het bovenstaande instemt. Indien zulks het geval is, treedt deze overeenkomst in de vorm van een briefwisseling in werking op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar ervan in kennis stellen dat de daartoe benodigde juridische procedures zijn voltooid. In afwachting daarvan is deze overeenkomst voorlopig van toepassing met ingang van 1 januari 2006, op basis van wederkerigheid.

Gelieve, Excellentie, de verzekering van mijn bijzondere hoogachting te aanvaarden.

Voor de Europese Gemeenschap

Aanhangsel 1

„BIJLAGE II

Belarus

Categorie

Eenheid

Contingent vanaf 1 januari 2006

Groep IA

1

ton

1 585

2

ton

6 000

3

ton

242

Groep IB

4

1 000 stuks

1 672

5

1 000 stuks

1 105

6

1 000 stuks

1 550

7

1 000 stuks

1 252

8

1 000 stuks

1 160

Groep IIA

9

ton

363

20

ton

329

22

ton

524

23

ton

255

39

ton

241

Groep IIB

12

1 000 paar

5 959

13

1 000 stuks

2 651

15

1 000 stuks

1 569

16

1 000 stuks

186

21

1 000 stuks

930

24

1 000 stuks

844

26/27

1 000 stuks

1 117

29

1 000 stuks

468

73

1 000 stuks

329

83

ton

184

Groep IIIA

33

ton

387

36

ton

1 309

37

ton

463

50

ton

207

Groep IIIB

67

ton

356

74

1 000 stuks

377

90

ton

208

Groep IV

115

ton

95

117

ton

2 100

118

ton

471”

Aanhangsel 2

„BIJLAGE BIJ PROTOCOL C

Categorie

Eenheid

Vanaf 1 januari 2006

4

1 000 stuks

5 055

5

1 000 stuks

7 047

6

1 000 stuks

9 398

7

1 000 stuks

7 054

8

1 000 stuks

2 402

12

1 000 stuks

4 749

13

1 000 stuks

744

15

1 000 stuks

4 120

16

1 000 stuks

839

21

1 000 stuks

2 741

24

1 000 stuks

706

26/27

1 000 stuks

3 434

29

1 000 stuks

1 392

73

1 000 stuks

5 337

83

ton

709

74

1 000 stuks

931”

Mijnheer,

Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief van ….., welke als volgt luidt:

1.   Ik heb de eer te verwijzen naar de op 1 april 1993 geparafeerde overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus inzake de handel in textielproducten, laatstelijk gewijzigd en verlengd bij de op 29 november 2004 geparafeerde overeenkomst in de vorm van een briefwisseling (hierna „de overeenkomst” genoemd).

2.   Aangezien de overeenkomst op 31 december 2005 verstrijkt, besluiten de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus overeenkomstig artikel 19, lid 1, van de overeenkomst de looptijd ervan met een jaar te verlengen, met inachtneming van de volgende wijzigingen en voorwaarden:

2.1.

De tweede en de derde zin van artikel 19, lid 1, worden vervangen door de volgende tekst:

„Zij is van toepassing tot en met 31 december 2006.”.

2.2.

Bijlage II, waarin de kwantitatieve beperkingen voor de uitvoer uit de Republiek Belarus naar de Europese Gemeenschap zijn opgenomen, wordt vervangen door aanhangsel 1 bij deze brief.

2.3.

De bijlage bij protocol C, waarin de kwantitatieve beperkingen voor de uitvoer van de Republiek Belarus naar de Europese Gemeenschap na passieve veredeling in de Republiek Belarus zijn opgenomen, wordt voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 vervangen door aanhangsel 2 bij deze brief.

2.4.

Voor de invoer in Belarus van textiel- en kledingproducten uit de Europese Gemeenschap worden in 2006 invoerrechten toegepast die niet hoger zijn dan die welke voor 2003 zijn vastgesteld in aanhangsel 4 van de op 11 november 1999 geparafeerde overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Belarus.

Wanneer deze rechten niet worden toegepast, heeft de Gemeenschap het recht voor de resterende looptijd van de overeenkomst de kwantitatieve beperkingen voor 2005, zoals overeengekomen in de op 29 november 2004 geparafeerde briefwisseling, pro rata opnieuw in te stellen.

3.   Mocht de Republiek Belarus vóór de datum waarop de overeenkomst verstrijkt, lid van de Wereldhandelsorganisatie worden, dan zijn de overeenkomsten en regels van de WTO van toepassing met ingang van de datum van de toetreding van de Republiek Belarus tot de WTO.

4.   Ik moge u verzoeken mij te bevestigen dat uw regering met het bovenstaande instemt. Indien zulks het geval is, treedt deze overeenkomst in de vorm van een briefwisseling in werking op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar ervan in kennis stellen dat de daartoe benodigde juridische procedures zijn voltooid. In afwachting daarvan is deze overeenkomst voorlopig van toepassing met ingang van 1 januari 2006, op basis van wederkerigheid.”

Ik heb de eer te bevestigen dat mijn regering met de inhoud van uw brief instemt.

Gelieve, Mijnheer, de verzekering van mijn bijzondere hoogachting te aanvaarden.

Voor de regering van de Republiek Belarus


Commissie

28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/28


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 23 december 2005

met betrekking tot de voortzetting in 2006 van de communautaire vergelijkende proeven en tests voor teeltmateriaal en plantgoed van Prunus domestica en van Prunus persica (L.) Batsch, Malus Mill. en Rubus idaeus L. op grond van Richtlijn 92/34/EEG van de Raad, waarmee in 2002, 2003 en 2004 een aanvang is gemaakt

(2005/949/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 92/34/EEG van de Raad van 28 april 1992 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (1),

Gelet op Beschikking 2001/896/EG van de Commissie van 12 december 2001 tot vaststelling van de regelingen voor de uitvoering van de communautaire vergelijkingsproeven en -tests voor teeltmateriaal en plantgoed van fruitgewassen op grond van de Richtlijn 92/34/EEG van de Raad (2), en met name op artikel 2,

Gelet op Beschikking 2002/745/EG van de Commissie van 5 september 2002 tot vaststelling van de regelingen voor de uitvoering van de communautaire vergelijkingsproeven en -tests voor teeltmateriaal en plantgoed van fruitgewassen op grond van de Richtlijn 92/34/EEG van de Raad (3), en met name op artikel 3,

Gelet op Beschikking 2003/894/EG van de Commissie van 11 december 2003 tot vaststelling van de regelingen voor de uitvoering van de communautaire vergelijkingsproeven en -tests voor teeltmateriaal en plantgoed van Prunus persica (L.) Batsch, Malus Mill. en Rubus idaeus L. op grond van de Richtlijn 92/34/EEG van de Raad (4), en met name op artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2001/896/EG zijn de regelingen vastgesteld voor de vergelijkende proeven en tests die in de periode 2002-2006 moeten worden uitgevoerd op grond van Richtlijn 92/34/EEG voor Prunus domestica.

(2)

De in de periode 2002-2005 uitgevoerde proeven en tests moeten in 2006 worden voortgezet.

(3)

Bij Beschikking 2002/745/EG zijn de regelingen vastgesteld voor de vergelijkende proeven en tests die in de periode 2003-2007 moeten worden uitgevoerd op grond van Richtlijn 92/34/EEG voor Prunus domestica.

(4)

De in de periode 2003-2005 uitgevoerde proeven en tests moeten in 2006 worden voortgezet.

(5)

Bij Beschikking 2003/894/EG zijn de regelingen vastgesteld voor de vergelijkende proeven en tests die in de periode 2004-2008 moeten worden uitgevoerd op grond van Richtlijn 92/34/EEG voor Prunus persica (L.) Batsch, Malus Mill. en Rubus idaeus L.

(6)

De in 2004 en 2005 uitgevoerde proeven en tests moeten in 2006 worden voortgezet,

BESLUIT:

Enig artikel

De communautaire vergelijkende proeven en tests voor teeltmateriaal en plantgoed van Prunus domestica, waarmee in 2002 en 2003 een aanvang is gemaakt, worden in 2006 voortgezet overeenkomstig Beschikking 2001/896/EG en Beschikking 2002/745/EG.

De communautaire vergelijkende proeven en tests voor teeltmateriaal en plantgoed van Prunus persica (L.) Batsch, Malus Mill. en Rubus idaeus L., waarmee in 2004 een aanvang is gemaakt, worden in 2006 voortgezet overeenkomstig Beschikking 2003/894/EG.

Gedaan te Brussel, 23 december 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 157 van 10.6.1992, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/54/EG van de Commissie (PB L 22 van 26.1.2005, blz. 16).

(2)  PB L 331 van 15.12.2001, blz. 95.

(3)  PB L 240 van 7.9.2002, blz. 65.

(4)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 88.


28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/30


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 23 december 2005

tot wijziging van Beschikking 2003/135/EG wat betreft de uitbreiding van de programma's voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en voor het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van de Länder Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz (Duitsland)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 5621)

(Slechts de teksten in de Duitse en de Franse taal zijn authentiek)

(2005/950/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (1), en met name op artikel 16, lid 1, en artikel 20, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2003/135/EG van de Commissie van 27 februari 2003 inzake de goedkeuring van de programma's voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en voor het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in Duitsland, namelijk in de Länder Niedersachsen, Nordrhein-Westfalen, Rheinland-Pfalz en Saarland (2), is aangenomen als één van de maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest.

(2)

De ziekte was met succes uitgeroeid in de deelstaat Nordrhein-Westfalen en het goedgekeurde uitroeiingprogramma voor bepaalde gebieden in deze deelstaat opgeheven bij Beschikking 2005/58/EG van de Commissie van 26 januari 2005 tot wijziging van Beschikking 2003/135/EG wat betreft de beëindiging van de uitroeiings- en vaccinatieprogramma’s in de deelstaten Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen en het uitroeiingsprogramma in de deelstaat Saarland (Duitsland) (3).

(3)

De Duitse autoriteiten hebben de Commissie geïnformeerd over de nieuwe uitbraak in oktober 2005 van de ziekte bij wilde varkens in bepaalde gebieden van Nordrhein-Westfalen. Zij hebben de programma's voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en voor het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest dienovereenkomstig gewijzigd en de Commissie daarvan in kennis gesteld.

(4)

In het licht van de epidemiologische informatie moet het uitroeiingsprogramma in Duitsland worden uitgebreid tot gebieden in het district Euskirchen in Nordrhein-Westfalen en de districten Ahrweiler and Daun in Rheinland-Pfalz. Bovendien moet het programma voor het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest worden gewijzigd om deze gebieden op te nemen.

(5)

Beschikking 2003/135/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2003/135/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 23 december 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 53 van 28.2.2003, blz. 47. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2005/236/EG (PB L 72 van 18.3.2005, blz. 44).

(3)  PB L 24 van 27.1.2005, blz. 45.


BIJLAGE

„BIJLAGE

1.   GEBIEDEN WAARVOOR UITROEIINGSPROGRAMMA'S GELDEN:

A.   Rheinland-Pfalz:

a)

de Kreise: Bad Dürkheim, Donnersbergkreis en Südliche Weinstraße;

b)

de steden: Speyer, Landau, Neustadt an der Weinstraße, Pirmasens en Kaiserslautern;

c)

in de Kreis Alzey-Worms: de deelgemeenten Stein-Bockenheim, Wonsheim, Siefersheim, Wöllstein, Gumbsheim, Eckelsheim, Wendelsheim, Nieder-Wiesen, Nack, Erbes-Büdesheim, Flonheim, Bornheim, Lonsheim, Bermershein vor der Höhe, Albig, Bechenheim, Offenheim, Mauchenheim, Freimersheim, Wahlheim, Kettenheim, Esselborn, Dintesheim, Flomborn, Eppelsheim, Ober-Flörsheim, Hangen-Weisheim, Gundersheim, Bermersheim, Gundheim, Framersheim, Gau-Heppenheim, Monsheim en Alzey;

d)

in de Kreis Bad Kreuznach: de deelgemeenten Becherbach, Reiffelbach, Schmittweiler, Callbach, Meisenheim, Breitenheim, Rehborn, Lettweiler, Abtweiler, Raumbach, Bad Sobernheim, Odernheim a. Glan, Staudernheim, Oberhausen a. d. Nahe, Duchroth, Hallgarten, Feilbingert, Hochstätten, Niederhausen, Norheim, Bad Münster a. Stein-Ebernburg, Altenbamberg, Traisen, Fürfeld, Tiefenthal, Neu-Bamberg, Frei-Laubersheim, Hackenheim, Volxheim, Pleitersheim, Pfaffen-Schwabenheim, Biebelsheim, Guldental, Bretzenheim, Langenlonsheim, Laubenheim, Dorsheim, Rümmelsheim, Windesheim, Stromberg, Waldlaubersheim, Warmsroth, Schweppenhausen, Eckenroth, Roth, Boos, Hüffelsheim, Schloßböckelheim, Rüdesheim, Weinsheim, Oberstreit, Waldböckelheim, Mandel, Hargesheim, Roxheim, Gutenberg en Bad Kreuznach;

e)

in de Kreis Germersheim: de gemeenten Lingenfeld, Bellheim en Germersheim;

f)

in de Kreis Kaiserslautern: de gemeenten Weilerbach, Otterbach, Otterberg, Enkenbach-Alsenborn, Hochspeyer, Kaiserslautern-Süd, Landstuhl en Bruchmühlbach-Miesau; de gemeenten Ramstein-Miesenbach, Hütschenhausen, Steinwenden en Kottweiler-Schwanden;

g)

in de Kreis Kusel: de deelgemeenten Odenbach, Adenbach, Cronenberg, Ginsweiler, Hohenöllen, Lohnweiler, Heinzenhausen, Nussbach, Reipoltskirchen, Hefersweiler, Relsberg, Einöllen, Oberweiler-Tiefenbach, Wolfstein, Kreimbach-Kaulbach, Rutsweiler a.d. Lauter, Rothselberg, Jettenbach en Bosenbach;

h)

in de Rhein-Pfalz-Kreis: de gemeenten Dudenhofen, Waldsee, Böhl-Iggelheim, Schifferstadt, Römerberg en Altrip;

i)

in de Kreis Südwestpfalz: de gemeenten Waldfischbach-Burgalben, Rodalben, Hauenstein, Dahner-Felsenland, Pirmasens-Land en Thaleischweiler-Fröschen; de gemeenten Schmitshausen, Herschberg, Schauerberg, Weselberg, Obernheim-Kirchenarnbach, Hettenhausen, Saalstadt, Wallhalben en Knopp-Labach;

j)

in de Kreis Ahrweiler: de gemeenten Adenau en Ahrweiler;

k)

in de Kreis Daun: de gemeenten Nohn en Üxheim.

B.   Nordrhein-Westfalen:

in de Kreis Euskirchen: de stad Bad Münstereifel, de gemeente Blankenheim (deelgemeenten Lindweiler, Lommersdorf en Rohr), de stad Euskirchen (deelgemeenten Billig, Euenheim, Flamersheim, Kirchheim, Kreuzweingarten, Niederkastenholz, Rheder, Schweinheim, Stotzheim en Wißkirchen), de stad Mechernich (deelgemeenten Antweiler, Harzheim, Holzheim, Lessenich, Rissdorf, Wachendorf en Weiler am Berge), de gemeente Nettersheim (deelgemeenten Bouderath, Buir, Egelgau, Frohngau, Holzmühlheim, Pesch, Roderath en Tondorf).

2.   GEBIEDEN WAAR NOODVACCINATIE WORDT TOEGEPAST:

A.   Rheinland-Pfalz:

a)

de Kreise: Bad Dürkheim, Donnersbergkreis en Südliche Weinstraße;

b)

de steden: Speyer, Landau, Neustadt an der Weinstraße, Pirmasens en Kaiserslautern;

c)

in de Kreis Alzey-Worms: de deelgemeenten Stein-Bockenheim, Wonsheim, Siefersheim, Wöllstein, Gumbsheim, Eckelsheim, Wendelsheim, Nieder-Wiesen, Nack, Erbes-Büdesheim, Flonheim, Bornheim, Lonsheim, Bermersheim vor der Höhe, Albig, Bechenheim, Offenheim, Mauchenheim, Freimersheim, Wahlheim, Kettenheim, Esselborn, Dintesheim, Flomborn, Eppelsheim, Ober-Flörsheim, Hangen-Weisheim, Gundersheim, Bermersheim, Gundheim, Framersheim, Gau-Heppenheim, Monsheim en Alzey;

d)

in de Kreis Bad Kreuznach: de deelgemeenten Becherbach, Reiffelbach, Schmittweiler, Callbach, Meisenheim, Breitenheim, Rehborn, Lettweiler, Abtweiler, Raumbach, Bad Sobernheim, Odernheim a. Glan, Staudernheim, Oberhausen a. d. Nahe, Duchroth, Hallgarten, Feilbingert, Hochstätten, Niederhausen, Norheim, Bad Münster a. Stein-Ebernburg, Altenbamberg, Traisen, Fürfeld, Tiefenthal, Neu-Bamberg, Frei-Laubersheim, Hackenheim, Volxheim, Pleitersheim, Pfaffen-Schwabenheim, Biebelsheim, Guldental, Bretzenheim, Langenlonsheim, Laubenheim, Dorsheim, Rümmelsheim, Windesheim, Stromberg, Waldlaubersheim, Warmsroth, Schweppenhausen, Eckenroth, Roth, Boos, Hüffelsheim, Schloßböckelheim, Rüdesheim, Weinsheim, Oberstreit, Waldböckelheim, Mandel, Hargesheim, Roxheim, Gutenberg en Bad Kreuznach;

e)

in de Kreis Germersheim: de gemeenten Lingenfeld, Bellheim en Germersheim;

f)

in de Kreis Kaiserslautern: de gemeenten Weilerbach, Otterbach, Otterberg, Enkenbach-Alsenborn, Hochspeyer, Kaiserslautern-Süd, Landstuhl en Bruchmühlbach-Miesau; de deelgemeenten Ramstein-Miesenbach, Hütschenhausen, Steinwenden en Kottweiler-Schwanden;

g)

in de Kreis Kusel: de deelgemeenten Odenbach, Adenbach, Cronenberg, Ginsweiler, Hohenöllen, Lohnweiler, Heinzenhausen, Nussbach, Reipoltskirchen, Hefersweiler, Relsberg, Einöllen, Oberweiler-Tiefenbach, Wolfstein, Kreimbach-Kaulbach, Rutsweiler a.d. Lauter, Rothselberg, Jettenbach en Bosenbach;

h)

in de Rhein-Pfalz-Kreis: de gemeenten Dudenhofen, Waldsee, Böhl-Iggelheim, Schifferstadt, Römerberg en Altrip;

i)

in de Kreis Südwestpfalz: de gemeenten Waldfischbach-Burgalben, Rodalben, Hauenstein, Dahner-Felsenland, Pirmasens-Land en Thaleischweiler-Fröschen; de gemeenten Schmitshausen, Herschberg, Schauerberg, Weselberg, Obernheim-Kirchenarnbach, Hettenhausen, Saalstadt, Wallhalben en Knopp-Labach;

j)

in de Kreis Ahrweiler: de gemeenten Adenau en Ahrweiler;

k)

in de Kreis Daun: de gemeenten Nohn en Üxheim.

B.   Nordrhein-Westfalen:

in de Kreis Euskirchen: de stad Bad Münstereifel, de gemeente Blankenheim (deelgemeenten Lindweiler, Lommersdorf en Rohr), de stad Euskirchen (deelgemeenten Billig, Euenheim, Flamersheim, Kirchheim, Kreuzweingarten, Niederkastenholz, Rheder, Schweinheim, Stotzheim en Wißkirchen), de stad Mechernich (deelgemeenten Antweiler, Harzheim, Holzheim, Lessenich, Rissdorf, Wachendorf en Weiler am Berge), de gemeente Nettersheim (deelgemeenten Bouderath, Buir, Egelgau, Frohngau, Holzmühlheim, Pesch, Roderath en Tondorf).”


Europese Centrale Bank

28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/33


RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 15 december 2005

tot wijziging van Richtsnoer ECB/2000/1 betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank

(ECB/2005/15)

(2005/951/EG)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op het derde streepje van artikel 105, lid 2,

Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid op het derde streepje van artikel 3.1. en artikel 12.1, artikel 14.3. en artikel 30.6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtsnoer ECB/2000/1 van 3 februari 2000 betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank (1), stipuleert onder meer welke juridische documentatie voor dergelijke operaties dient te worden gebruikt.

(2)

Richtsnoer ECB/2000/1 werd op 11 maart 2005 gewijzigd ten getuige van het besluit van de ECB van de Master Agreement for Financial Transactions (versie 2004) van de Bankfederatie van de Europese Unie (Banking Federation of the European Union (Fédération Bancaire Européenne — FBE) gebruik te maken voor operaties tegen onderpand en voor OTC-derivatenoperaties met betrekking tot de externe reserves van de ECB met tegenpartijen met rechtspersoonlijkheid, dan wel tegenpartijen die zijn georganiseerd krachtens het recht van een aantal Europese rechtsgebieden.

(3)

Met betrekking tot tegenpartijen met rechtspersoonlijkheid krachtens Zweeds recht, dan wel tegenpartijen die krachtens Zweeds recht zijn georganiseerd, is de ECB thans van mening dat het aangewezen ware gebruik te maken van de Master Agreement for Financial Transactions (versie 2004) van het FBE:

(i)

voor alle OTC-derivatenoperaties met betrekking tot de externe reserves van de ECB met dergelijke tegenpartijen; en

(ii)

teneinde deposito’s met betrekking tot de externe reserves van de ECB met dergelijke tegenpartijen te documenteren, op voorwaarde dat deze voor deposito’s in aanmerking komen, alsook voor repo- en/of deviezentransacties.

(4)

Richtsnoer ECB/2000/1 dient derhalve te worden gewijzigd om te voorzien in het gebruik van de Master Agreement for Financial Transactions (versie 2004) van het FBE voor OTC-derivatenoperaties en deposito’s met betrekking tot de externe reserves van de ECB met tegenpartijen met rechtspersoonlijkheid krachtens Zweeds recht, dan wel met tegenpartijen die krachtens Zweeds recht zijn georganiseerd, en derhalve vast te leggen dat de ECB besloten heeft voor dergelijke tegenpartijen niet langer gebruik te maken van de Raamverrekeningsovereenkomst van de ECB.

(5)

Overeenkomstig artikel 12.1. en artikel 14.3. van de statuten, vormen richtsnoeren van de ECB een integrerend onderdeel van de communautaire wetgeving,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtsnoer ECB/2000/1 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 3, wordt als volgt vervangen:

„Bij iedere tegenpartij is een raamverrekeningsovereenkomst van kracht in één van de vormen zoals die in annex 2 aan dit richtsnoer zijn aangehecht, met uitzondering van de tegenpartijen waarmee de ECB een FBE Master Agreement for Financial Transactions (Versie 2004) heeft afgesloten, welke partijen zijn georganiseerd, dan wel partijen met rechtspersoonlijkheid zijn krachtens het recht van één van de volgende rechtsgebieden: Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje, Zweden, Verenigd Koninkrijk (alleen Engeland en Wales) of Zwitserland.”

2)

De titel van bijlage 2a wordt als volgt vervangen:

„Raamverrekeningsovereenkomst („Master Netting Agreement”) naar Engels recht en opgesteld in de Engelse taal (voor gebruik met alle tegenpartijen, behalve met tegenpartijen:

i)

met rechtspersoonlijkheid in de Verenigde Staten van Amerika; of

ii)

met rechtspersoonlijkheid in Frankrijk en Duitsland die slechts voor deposito’s in aanmerking komen; of

iii)

waarmee de ECB een FBE Master Agreement for Financial Transactions (Versie 2004) heeft afgesloten en welke tegenpartijen zijn georganiseerd, dan wel partijen met rechtspersoonlijkheid zijn krachtens het recht van één van de volgende rechtsgebieden: Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje, Zweden, Verenigd Koninkrijk (alleen Engeland & Wales) of Zwitserland.”

3)

Paragraaf 2, onder a), van bijlage 3 wordt als volgt vervangen:

„De FBE Master Agreement for Financial Transactions (Versie 2004) voor operaties met tegenpartijen die zijn georganiseerd, dan wel partijen met rechtspersoonlijkheid zijn krachtens het recht van één van de volgende rechtsgebieden: Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje, Zweden, Verenigd Koninkrijk (alleen Engeland en Wales) of Zwitserland.”

4)

Paragraaf 3, onder a), van bijlage 3 wordt als volgt vervangen:

„Alle deposito’s met betrekking tot de externe reserves van de ECB met tegenpartijen, die in aanmerking komen voor operaties tegen onderpand, zoals beschreven onder 1 en/of OTC-derivatenoperaties zoals beschreven onder 2, en zijn georganiseerd, dan wel partijen met rechtspersoonlijkheid zijn krachtens de wetten van een van de volgende rechtsgebieden, worden gedocumenteerd met de FBE Master Agreement for Financial Transactions (Versie 2004), zoals door de ECB van tijd tot tijd vastgesteld of gewijzigd: Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje, Zweden, Verenigd Koninkrijk (alleen Engeland en Wales) of Zwitserland.”

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit richtsnoer treedt op 15 maart 2006 in werking.

Artikel 3

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot de nationale centrale banken van de lidstaten die overeenkomstig het Verdrag de euro hebben aangenomen.

Gedaan te Frankfurt am Main, 15 december 2005.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De President van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  PB L 207 van 17.8.2000, blz. 24. Richtsnoer laatstelijk gewijzigd bij Richtsnoer ECB/2005/6 (PB L 109 van 29.4.2005, blz. 107).


Rectificaties

28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/35


Rectificatie van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

( Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 357 van 31 december 2002 )

Op bladzijde 15, artikel 37, lid 3,

in plaats van:

„Het delegatiebesluit van de Commissie omvat dezelfde bepalingen als die welke zijn bedoeld in artikel 39, lid 2. Het wordt formeel schriftelijk aanvaard door de directeur van het betrokken uitvoerende agentschap.”

te lezen:

„Het delegatiebesluit van de Commissie omvat dezelfde bepalingen als die welke zijn bedoeld in artikel 41, lid 2. Het wordt formeel schriftelijk aanvaard door de directeur van het betrokken uitvoerende agentschap.”.

Op bladzijde 33, artikel 122, lid 3, tweede alinea,

in plaats van:

„In een onderhandelingsprocedure raadplegen de aanbestedende diensten de inschrijvers van hun keuze die aan de in artikel 135 bedoelde selectiecriteria voldoen, en onderhandelen zij met een of meer van hen over de voorwaarden van de opdracht.”

te lezen:

„In een onderhandelingsprocedure raadplegen de aanbestedende diensten de gegadigden van hun keuze die aan de in artikel 135 bedoelde selectiecriteria voldoen, en onderhandelen zij met een of meer van hen over de voorwaarden van de opdracht.”.

Op bladzijde 62, artikel 241, lid 1, onder a),

in plaats van:

„opdrachten met een waarde van 200 000 EUR of meer: internationale niet-openbare aanbesteding in de zin van artikel 122, lid 2, onder b), en artikel 240, lid 2, onder a);”

te lezen:

„opdrachten met een waarde van 200 000 EUR of meer: internationale niet-openbare aanbesteding in de zin van artikel 122, lid 2, tweede alinea, en artikel 240, lid 2, onder a);”.

Op bladzijde 62, artikel 241, lid 3, tweede alinea,

in plaats van:

„De offertes worden geopend en geëvalueerd door een jury die over de nodige technische en administratieve deskundigheid beschikt. De leden van de jury moeten een onpartijdigheidsverklaring ondertekenen.”

te lezen:

„De offertes worden geopend en geëvalueerd door een evaluatiecomité dat over de nodige technische en administratieve deskundigheid beschikt. De leden van het evaluatiecomité moeten een onpartijdigheidsverklaring ondertekenen.”.

Op bladzijde 62, artikel 241, lid 4, laatste alinea,

in plaats van:

„Wanneer het aanbestedingsdossier in gesprekken voorziet, kan de jury, nadat zij voorlopige schriftelijke conclusies heeft opgesteld en voordat zij de evaluatie van de technische offertes definitief afsluit, spreken met de belangrijkste leden van het door een inschrijver voorgestelde team van deskundigen, indien de offerte technisch gezien aanvaardbaar is. In dat geval worden de deskundigen, bij voorkeur gezamenlijk wanneer het gaat om een team, door de jury ondervraagd, met korte tussenpozen om vergelijking mogelijk te maken. De gesprekken met de uitgenodigde deskundigen of teams verlopen volgens een van tevoren door de jury afgesproken patroon. De dag en het tijdstip van het gesprek worden ten minste tien kalenderdagen van tevoren aan de inschrijvers medegedeeld. Wanneer de inschrijver door overmacht niet aanwezig kan zijn, wordt hij opnieuw uitgenodigd.”,

te lezen:

„Wanneer het aanbestedingsdossier in gesprekken voorziet, kan het evaluatiecomité, nadat het voorlopige schriftelijke conclusies heeft opgesteld en voordat het de evaluatie van de technische offertes definitief afsluit, spreken met de belangrijkste leden van het door een inschrijver voorgestelde team van deskundigen, indien de offerte technisch gezien aanvaardbaar is. In dat geval worden de deskundigen, bij voorkeur gezamenlijk wanneer het gaat om een team, door het evaluatiecomité ondervraagd, met korte tussenpozen om vergelijking mogelijk te maken. De gesprekken met de uitgenodigde deskundigen of teams verlopen volgens een van tevoren door het evaluatiecomité afgesproken patroon. De dag en het tijdstip van het gesprek worden ten minste tien kalenderdagen van tevoren aan de inschrijvers medegedeeld. Wanneer de inschrijver door overmacht niet aanwezig kan zijn, wordt hij opnieuw uitgenodigd.”

Op bladzijde 63, artikel 242, lid 2,

in plaats van:

„b)

aanvullende opdrachten die bestaan in een herhaling van gelijksoortige diensten die zijn toevertrouwd aan de dienstverlener aan wie de eerste opdracht is gegund, mits deze opdracht voorwerp is geweest van een aanbestedingsbericht en de mogelijkheid gebruik te maken van de onderhandelingsprocedure voor de nieuwe opdrachten van het project en de geraamde kosten ervan duidelijk in het aanbestedingsbericht voor de eerste opdracht zijn vermeld.

Slechts één uitbreiding van de opdracht is mogelijk voor een waarde en duur die maximaal gelijk zijn aan de waarde en de duur van de oorspronkelijke opdracht.”

te lezen:

„b)

aanvullende opdrachten die bestaan in een herhaling van gelijksoortige diensten die zijn toevertrouwd aan de dienstverlener aan wie de eerste opdracht is gegund, mits deze opdracht voorwerp is geweest van een aanbestedingsbericht en de mogelijkheid gebruik te maken van de onderhandelingsprocedure voor de nieuwe opdrachten van het project en de geraamde kosten ervan duidelijk in het aanbestedingsbericht voor de eerste opdracht zijn vermeld. Slechts één uitbreiding van de opdracht is mogelijk voor een waarde en duur die maximaal gelijk zijn aan de waarde en de duur van de oorspronkelijke opdracht.”.

Op bladzijde 63, artikel 243, lid 2, tweede alinea,

in plaats van:

„De offertes worden geopend en geëvalueerd door een jury die over de nodige technische en administratieve deskundigheid beschikt. De leden van de jury moeten een onpartijdigheidsverklaring ondertekenen.”,

te lezen:

„De offertes worden geopend en geëvalueerd door een evaluatiecomité dat over de nodige technische en administratieve deskundigheid beschikt. De leden van het evaluatiecomité moeten een onpartijdigheidsverklaring ondertekenen.”

Op bladzijde 64, artikel 245, lid 2, tweede alinea,

in plaats van:

„De offertes worden geopend en geëvalueerd door een jury die over de nodige technische en administratieve deskundigheid beschikt. De leden van de jury moeten een onpartijdigheidsverklaring ondertekenen.”,

te lezen:

„De offertes worden geopend en geëvalueerd door een evaluatiecomité dat over de nodige technische en administratieve deskundigheid beschikt. De leden van het evaluatiecomité moeten een onpartijdigheidsverklaring ondertekenen.”.

Op bladzijde 66, artikel 249, lid 3, onder h), ii),

in plaats van:

„de betaling van voorschotten; en”

te lezen:

„de betaling van voorfinancieringen, en”.

Op bladzijde 68, artikel 255, titel van het artikel,

in plaats van:

„(Artikel 61 van het Financieel Reglement)”

te lezen:

„(Artikel 62 van het Financieel Reglement)”.