ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 344

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
27 december 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp

1

 

*

Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG ( 1 )

15

 

*

Verordening (EG) nr. 2112/2005 van de Raad van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap

23

 

*

Beschikking nr. 2113/2005/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 tot wijziging van Beschikking nr. 2256/2003/EG met het oog op de verlenging tot en met 2006 van het programma voor de verspreiding van goede praktijken en de monitoring van de acceptatie van informatie- en communicatietechnologieën (ICT's) ( 1 )

34

 

*

Richtlijn 2005/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 tot intrekking van Richtlijn 90/544/EEG van de Raad inzake de voor de gecoördineerde invoering in de Gemeenschap van de pan-Europese openbare semafoondienst te land bestemde frequentiebanden ( 1 )

38

 

*

Richtlijn 2005/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 houdende de tweeëntwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten in speelgoed en kinderverzorgingsartikelen)

40

 

*

Richtlijn 2005/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 tot wijziging van Richtlijn 2000/14/EG inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis ( 1 )

44

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 december 2005 inzake de harmonisatie van de frequentieband 169,4-169,8125 MHz in de Gemeenschap (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 5503)  ( 1 )

47

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PB L 255 van 30.9.2005)

52

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

27.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/1


VERORDENING (EG) Nr. 2110/2005 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2005

inzake de toegang tot buitenlandse hulp

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 179 en 181 A,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De koppeling van steun, direct of indirect, aan de aankoop van goederen en diensten die met die hulp in het donorland worden verkregen vermindert de doeltreffendheid van die steun en is in strijd met het armoedebestrijdingsbeleid. Ontkoppeling van de hulp is geen doel op zich, maar moet gebruikt worden als kruisbestuiving voor andere onderdelen van de armoedebestrijding, zoals participatie, regionale integratie en capaciteitsopbouw, waarbij de nadruk wordt gelegd op empowerment van plaatselijke en regionale leveranciers van goederen en diensten in ontwikkelingslanden.

(2)

In maart 2001 heeft de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) haar goedkeuring gehecht aan een „Aanbeveling inzake de ontkoppeling van de officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen” (3). De lidstaten namen deze aanbeveling over en de Commissie erkende de strekking van de aanbeveling als leidraad voor de communautaire steun.

(3)

Op 14 maart 2002 deed de Raad Algemene Zaken, die tegelijkertijd met de Europese Raad van Barcelona plaatsvond, in zijn conclusies ter voorbereiding op de internationale conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering, die van 18 tot 22 maart 2002 in Monterrey plaatsvond, in punt 7, onder c), de toezegging dat de Europese Unie bereid is „de DAC-aanbeveling inzake de ontbinding van hulp voor de minst ontwikkelde landen toe te passen en de besprekingen met het oog op de verdere ontbinding van de bilaterale hulp voort te zetten en dat de Europese Unie tevens maatregelen voor de verdere ontbinding van de communautaire hulp zal bestuderen, met behoud van het bestaande systeem van preferentiële prijzen in het kader van de EU-ACS”.

(4)

Op 18 november 2002 keurde de Commissie een mededeling goed aan het Europees Parlement en de Raad inzake „Ontkoppeling van steun: voor doeltreffendere steun”. Hierin zette de Commissie haar ideeën over dit thema uiteen en beschreef verschillende opties met betrekking tot de verwezenlijking van de toezegging die in Barcelona werd gedaan binnen het systeem voor buitenlandse hulp.

(5)

In een conclusie over de ontkoppeling van de hulp van 20 mei 2003 benadrukte de Raad de noodzaak om de communautaire steun verder te ontkoppelen. Hierin werd ingestemd met de in de bovengenoemde mededeling beschreven methoden en een keuze gemaakt tussen de voorgestelde opties.

(6)

Volgens een resolutie van het Europees Parlement van 4 september 2003 is het noodzakelijk de communautaire steun verder te ontkoppelen. Hierin werd ingestemd met de in de eerdergenoemde mededeling van de Commissie (4) beschreven methoden en de voorgestelde opties. Benadrukt werd dat verder debat over de ontkoppeling van de hulp nodig is, op basis van aanvullende studies en gedocumenteerde voorstellen en werd met name aangedrongen op „een duidelijke voorkeur voor plaatselijke en regionale samenwerking waarbij — in volgorde van belangrijkheid — prioriteit wordt verleend aan leveranciers uit het ontvangende land, naburige ontwikkelingslanden of andere ontwikkelingslanden”, ter intensivering van de inspanningen van de ontvangende landen om hun eigen voedselproductie op nationaal, regionaal, lokaal en gezinsniveau te verbeteren en van maatregelen die gericht zijn op verbetering van de beschikbaarheid en toegankelijkheid voor het publiek van voedingsmiddelen en basisdiensten, die in overeenstemming zijn met de plaatselijke gebruiken, productiemethoden en handelspraktijken.

(7)

Verschillende punten moeten bekeken worden in verband met de toegankelijkheid van de communautaire buitenlandse hulp. In artikel 3 worden de criteria beschreven op basis waarvan personen in aanmerking kunnen komen voor steun. In artikel 4, respectievelijk artikel 5 worden de oorsprongsregels beschreven die gehanteerd worden bij de aankoop van goederen en materialen en de aanwerving van deskundigen door geselecteerde kandidaten. De definitie en uitvoeringsmodaliteiten van deze wederkerigheid worden vastgesteld in artikel 6. Uitzonderingen en de uitvoering daarvan worden beschreven in artikel 7. Artikel 8 omvat specifieke bepalingen inzake activiteiten die gefinancierd worden door een internationale of regionale organisatie of die gecofinancierd worden door een derde land. In artikel 9 worden specifieke bepalingen vastgesteld inzake humanitaire hulp.

(8)

In de basisverordeningen inzake buitenlandse hulp en Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 over het financieel reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5) (hierna „het financieel reglement” genoemd) is de toegang tot communautaire buitenlandse hulp gedefinieerd. De voorgestelde wijzigingen hierin maken wijzigingen van al deze instrumenten noodzakelijk. Alle wijzigingen op relevante basisverordeningen zijn vermeld in bijlage I bij deze verordening.

(9)

Bij het gunnen van opdrachten uit hoofde van een communautair instrument wordt speciale aandacht besteed aan de inachtneming van internationaal overeengekomen fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), verdragen inzake vrijheid van vereniging en collectieve arbeidsovereenkomsten, de uitbanning van gedwongen en verplichte arbeid, de uitbanning van discriminatie in verband met arbeid en beroep alsmede de afschaffing van kinderarbeid.

(10)

Bij het gunnen van opdrachten uit hoofde van een communautair instrument wordt speciale aandacht besteed aan de inachtneming van de volgende internationaal overeengekomen milieuverdragen: het Verdrag inzake biologische diversiteit van 1992, het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid van 2000, en het Protocol van Kyoto bij het kaderverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering van 1997,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

In deze verordening worden de regels vastgesteld voor de toegang van belanghebbende partijen tot alle communautaire instrumenten voor buitenlandse hulp die gefinancierd worden uit hoofde van de algemene begroting van de Europese Unie (bijlage I).

Artikel 2

Definitie

Voor de interpretatie van de in deze verordening gebruikte termen wordt verwezen naar het Financieel Reglement en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6).

Artikel 3

Criteria

1.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van een communautair instrument staan open voor alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Gemeenschap, een door de Europese Gemeenschap erkende kandidaat-lidstaat of een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

2.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van een communautair instrument met een specifiek thema, zoals beschreven in bijlage I, deel A, staan open voor alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een ontwikkelingsland, op grond van de lijst van de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (bijlage II), bijkomstig bij de rechtspersonen die aanmerking komen overeenkomstig het respectieve instrument.

3.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van een communautair instrument voor een specifiek gebied, zoals beschreven in bijlage I, deel B, staan open voor alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een ontwikkelingsland, op grond van de OESO/DAC-lijst (bijlage II) en waarvoor expliciet vermeld is dat ze in aanmerking komen alsook de in het respectieve instrument reeds vermelde rechtspersonen die in aanmerking komen.

4.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van een communautair instrument staan open voor alle rechtspersonen die gevestigd zijn in andere landen als bedoeld in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel, mits overeenkomstig artikel 6 wederkerige toegang tot hun buitenlandse hulp is vastgelegd.

5.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van een communautair instrument staan open voor internationale organisaties.

6.   Het bovenstaande geldt onverminderd de categorieën van organisaties die in aanmerking komen voor alle contracten en de in artikel 114, lid 1, van het financieel reglement bedoelde uitzonderingen.

Artikel 4

Deskundigen

Voor deskundigen die in dienst werken van de deelnemers aan een gunningsprocedure als omschreven in de artikelen 3 en 8 gelden geen nationaliteitsvereisten. Dit artikel laat de kwalitatieve en financiële vereisten die zijn opgenomen in de communautaire regels voor overheidsopdrachten onverlet.

Artikel 5

Oorsprongsregels

Alle goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van een contract dat gefinancierd wordt uit hoofde van een communautair instrument moeten afkomstig zijn uit de Gemeenschap of een op grond van de artikelen 3 en 7 in aanmerking komend land. Voor de toepassing van deze verordening wordt de oorsprong vastgesteld op grond van de relevante communautaire wetgeving inzake oorsprongsregels op douanegebied.

Artikel 6

Wederkerigheid met derde landen

1.   De buitenlandse hulp van de Gemeenschap staat open voor een land waarop artikel 3, lid 4, van toepassing is, mits dat land de lidstaten en het betrokken ontvangende land onder dezelfde voorwaarden toegang biedt.

2.   In verband met deze wederkerige toegang tot de buitenlandse hulp van de Gemeenschap worden de Europese Unie en andere donors vergeleken volgens de OESO/DAC-categorieën op sectoraal niveau of op nationaal niveau van donorland of ontvangend land. Of deze wederkerigheid wordt toegepast, wordt besloten afhankelijk van de transparantie, samenhang en evenredigheid van de door die donor verleende steun, zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin.

3.   De wederkerige toegang tot de buitenlandse hulp van de Gemeenschap wordt vastgelegd in een apart besluit voor een bepaald land of regionale groep landen. Een dergelijk besluit wordt overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7) goedgekeurd volgens de, met het desbetreffende besluit samenhangende comitéprocedures. Het recht van het Europees Parlement om regelmatig geïnformeerd te worden uit hoofde van artikel 7, lid 3, van dat besluit, wordt volledig geëerbiedigd. Een dergelijk besluit geldt voor de duur van minimaal één jaar.

4.   De in bijlage III vermelde derde landen hebben automatisch toegang tot de buitenlandse hulp van de Gemeenschap in de minst ontwikkelde landen, zoals omschreven in bijlage II.

5.   De ontvangende landen worden betrokken bij het in de leden 1, 2 en 3 beschreven proces.

Artikel 7

Uitzondering op de regels voor toegankelijkheid en oorsprong

1.   In naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen kan de Commissie de toegankelijkheid uitbreiden naar rechtspersonen gevestigd in landen die niet in aanmerking komen op grond van artikel 3.

2.   In naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen kan de Commissie de aankoop toestaan van goederen en materialen uit landen die niet in aanmerking komen op grond van artikel 3.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde uitzonderingen zijn gerechtvaardigd als bijvoorbeeld de producten en diensten niet beschikbaar zijn in de betrokken landen, in extreme noodgevallen of als de criteria de verwezenlijking van een project, programma of activiteit onmogelijk of extreem moeilijk zouden maken.

Artikel 8

Activiteiten in samenwerking met internationale organisaties of cofinanciering

1.   Wanneer de communautaire financiering betrekking heeft op een activiteit die uitgevoerd wordt via een internationale organisatie staat deelname aan de desbetreffende contractprocedures open voor alle rechtspersonen die op grond van artikel 3 in aanmerking komen, alsmede voor alle rechtspersonen die in aanmerking komen op grond van de regels van de desbetreffende organisatie, waarbij erop toegezien moet worden dat er sprake is van gelijke toegang voor alle donors. Dezelfde regels gelden voor goederen, materialen en deskundigen.

2.   Wanneer de communautaire financiering betrekking heeft op een activiteit die gecofinancierd wordt met een derde land, op basis van de in artikel 6 beschreven wederkerigheid, of met een regionale organisatie of met een lidstaat, staat deelname aan de desbetreffende contractprocedures open voor alle rechtspersonen die op grond van artikel 3 in aanmerking komen, alsmede voor alle rechtspersonen die in aanmerking komen volgens de regels van het betrokken derde land, de regionale organisatie of lidstaat. Dezelfde regels gelden voor goederen, materialen en deskundigen.

3.   Voor wat betreft voedselhulpacties wordt de toepassing van dit artikel beperkt tot noodhulp.

Artikel 9

Humanitaire hulp en NGO’s

1.   Artikel 3 geldt niet voor de selectie van kandidaten voor subsidies op het gebied van humanitaire hulp zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (8) en evenmin voor hulp die rechtstreeks verleend wordt via NGO’s in de zin van Verordening (EG) nr. 1658/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende de medefinanciering van acties op gebieden die voor de ontwikkelingslanden van belang zijn, met Europese niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) voor ontwikkeling (9).

2.   In dat geval gelden de in deze verordening vastgestelde regels als de uitvoering van de humanitaire hulp en rechtstreeks via NGO’s verstrekte hulp zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1658/98, de gunning van aanbestedingscontracten vereist.

Artikel 10

Eerbiediging van fundamentele beginselen en versterking van lokale markten

1.   Om de uitbanning van de armoede te bespoedigen door middel van het stimuleren van lokale capaciteiten, markten en aankopen wordt in de partnerlanden speciale aandacht gegeven aan de aanschaf ter plaatse en in de regio.

2.   Inschrijvers aan wie opdrachten worden gegund, eerbiedigen internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen en milieunormen, zoals de fundamentele normen van de IAO, overeenkomsten inzake vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen, uitschakeling van gedwongen en verplichte arbeid, uitschakeling van discriminatie bij arbeid en beroep en afschaffing van kinderarbeid.

3.   De toegang tot de communautaire buitenlandse hulp voor de ontwikkelingslanden zal mogelijk worden gemaakt door alle noodzakelijk geachte technische ondersteuning.

Artikel 11

Toepassing van de verordening

Deze verordening dient tot wijziging van en is van toepassing op de relevante delen van alle bestaande communautaire instrumenten die worden vermeld in bijlage I. De Commissie dient de bijlagen II tot IV van deze verordening regelmatig overeenkomstig de wijzigingen van de OESO teksten te wijzigen.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

C. CLARKE


(1)  PB C 157 van 28.6.2005, blz. 99.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 23 juni 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 november 2005.

(3)  OESO/DAC Verslag over 2001, 2002, deel 3, nr. 1, blz. 46.

(4)  PB C 76 E van 25.3.2004, blz. 474.

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1261/2005 (PB L 201 van 2.8.2005, blz. 3).

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(9)  PB L 213 van 30.7.1998, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.


BIJLAGE I

De hieronder genoemde communautaire instrumenten worden als volgt gewijzigd:

DEEL A — Communautaire instrumenten met een specifiek thema

1)

Verordening (EG) nr. 1568/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor de bestrijding van aan armoede gerelateerde ziekten (HIV/aids, tuberculose en malaria) in ontwikkelingslanden (1):

aan artikel 5, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (2).

artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

1.   Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.

2.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

2)

Verordening (EG) nr. 1567/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor beleid en maatregelen op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden (3):

aan artikel 5, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (4).

artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

1.   Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.

2.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die aankocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

3)

Verordening (EG) nr. 1724/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2001 inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen in ontwikkelingslanden (5):

artikel 4, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (6).

aan artikel 8, lid 2, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

4)

Verordening (EG) nr. 2493/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 7 november 2000 betreffende maatregelen ter bevordering van de reële integratie van het milieuaspect in het ontwikkelingsproces in de ontwikkelingslanden (7):

aan artikel 5, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (8).

artikel 8, lid 8, wordt vervangen door:

„8.   Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

artikel 8, lid 9, wordt vervangen door:

„9.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

5)

Verordening (EG) nr. 2494/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 7 november 2000 betreffende maatregelen ter bevordering van het behoud en het duurzaam beheer van tropische bossen en andere bossen in ontwikkelingslanden (9):

aan artikel 6, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (10).

artikel 9, lid 8, wordt vervangen door:

„8.   Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

artikel 9, lid 9, wordt vervangen door:

„9.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

6)

Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden (11):

artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Voor de deelname aan subsidieprocedures gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (12).

artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

1.   Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.

2.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

7)

Verordening (EG) nr. 2836/98 van de Raad van 22 december 1998 betreffende de integratie van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking (13):

aan artikel 5, lid 4, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (14).

artikel 7, lid 6, wordt vervangen door:

„6.   Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

artikel 7, lid 7, wordt vervangen door:

„7.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

8)

Verordening (EG) nr. 1658/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende de medefinanciering van acties op gebieden die voor de ontwikkelingslanden van belang zijn, met Europese niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) voor ontwikkeling (15):

artikel 3, lid 1, tweede streepje, wordt vervangen door:

„—

Zij moeten hun hoofdkantoor hebben in een land dat in aanmerking komt voor communautaire steun en deze vestiging moet het belangrijkste besluitvormingscentrum zijn voor besluiten inzake gecofinancierde acties, zoals beschreven in Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (16);

artikel 3, lid 1, derde streepje, wordt vervangen door:

„—

Het grootste deel van hun financiering moet afkomstig zijn uit een land dat in aanmerking komt voor communautaire steun op grond van Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

aan artikel 3 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

9)

Verordening (EG) nr. 2046/97 van de Raad van 13 oktober 1997 betreffende de Noord-Zuidsamenwerking op het gebied van de bestrijding van drugs en drugsverslaving (17):

artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Als partners voor financiële steun in het kader van deze verordening komen in aanmerking: regionale en internationale organisaties, met name het UNDCP, niet-gouvernementele organisaties, nationale, provinciale en lokale overheidsinstanties en instellingen, maatschappelijke organisaties en instituten en publieke en particuliere organisaties. Voor de deelname aan subsidieprocedures gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (18).

aan artikel 6, lid 5, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

artikel 9, lid 7, wordt vervangen door:

„7.   Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

artikel 9, lid 8, wordt vervangen door:

„8.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

10)

Verordening (EG) nr. 2258/96 van de Raad van 22 november 1996 betreffende herstel en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden (19):

aan artikel 4, lid 4, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (20).

artikel 6, lid 7, wordt vervangen door:

„7.   Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

artikel 6, lid 8, wordt vervangen door:

„8.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

11)

Verordening (EG) nr. 1292/96 van de Raad van 27 juni 1996 betreffende het voedselhulpbeleid en het beheer van de voedselhulp en van de specifieke acties ter ondersteuning van de voedselzekerheid (21):

artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

1.   De landen die in aanmerking komen voor communautaire steun voor activiteiten in het kader van deze verordening, zijn vermeld in de bijlage. In dit verband wordt voorrang gegeven aan de armste bevolkingslagen en aan de landen met lage inkomens en ernstige voedseltekorten.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie deze lijst wijzigen.

Voor de deelname aan subsidieprocedures gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (22).

2.   De niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zonder winstoogmerk die direct of indirect in aanmerking komen voor financiering door de Gemeenschap van activiteiten in het kader van deze verordening, moeten voldoen aan de volgende criteria:

a)

zij moeten gevestigd zijn in een land dat in aanmerking komt voor steun en autonoom zijn volgens de in dat land geldende wetgeving;

b)

zij moeten hun hoofdkantoor hebben in een voor deelname in aanmerking komend land;

c)

zij moeten kunnen aantonen dat zij voedselhulpoperaties met succes kunnen uitvoeren, met name aan de hand van:

hun capaciteit op het gebied van administratief en financieel beheer,

hun technische en logistieke capaciteit in verhouding tot de overwogen actie,

de resultaten van de door de betrokken NGO uitgevoerde acties, met name met financiering door de Gemeenschap of de lidstaten,

hun ervaring op het gebied van voedselhulp en voedselzekerheid,

hun aanwezigheid in het ontvangende land en kennis van dit land of van ontwikkelingslanden;

d)

zij moeten beloven aan de door de Commissie vastgestelde voorwaarden voor het verstrekken van voedselhulp te voldoen.

aan artikel 10, lid 2, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

artikel 11, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De producten zullen aangeschaft worden in het ontvangende land of in een van de ontwikkelingslanden (vermeld in de bijlage), indien mogelijk een land dat tot dezelfde geografische regio als het ontvangende land behoort. Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

artikel 11, lid 3, wordt geschrapt;

artikel 11, lid 4, wordt artikel 11, lid 3;

artikel 17, eerste alinea, wordt vervangen door:

„Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

DEEL B — Communautaire instrumenten voor een specifiek gebied

12)

Verordening (EG) nr. 257/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 januari 2001 betreffende maatregelen ter bevordering van de economische en sociale ontwikkeling van Turkije (23):

aan artikel 5, lid 5, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt eveneens Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (24).

aan artikel 6, lid 7, wordt het volgende toegevoegd:

„Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

aan artikel 6, lid 8, wordt het volgende toegevoegd:

„Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

13)

Verordening (EG) nr. 2130/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 29 oktober 2001 betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië (25):

aan artikel 7, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt ook Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (26).

artikel 10, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Partners die hun hoofdkantoor hebben in een land dat voldoet aan de criteria van Verordening (EG) nr. 2110/2005, komen in aanmerking voor communautaire steun, mits deze vestiging het daadwerkelijke besluitvormingscentrum is voor hun zakelijke activiteiten. In uitzonderlijke gevallen mag dit kantoor zich in een ander derde land bevinden.”

aan artikel 13, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals overigens vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

aan artikel 13, lid 2, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals overigens vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

14)

Verordening (EG) nr. 1726/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende ontwikkelingssamenwerking met Zuid-Afrika (27):

artikel 7, lid 6, wordt vervangen door:

„6.   Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (28).

artikel 7, lid 7, wordt vervangen door:

„7.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.”

15)

Verordening (EG) nr. 1734/94 van de Raad van 11 juli 1994 betreffende de financiële en technische samenwerking met de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (29):

aan artikel 2, lid 4, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Inzake deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie geldt ook Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (30).


(1)  PB L 224 van 6.9.2003, blz. 7.

(2)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(3)  PB L 224 van 6.9.2003, blz. 1.

(4)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(5)  PB L 234 van 1.9.2001, blz. 1.

(6)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(7)  PB L 288 van 15.11.2000, blz. 1.

(8)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(9)  PB L 288 van 15.11.2000, blz. 6.

(10)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(11)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2240/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 3).

(12)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(13)  PB L 354 van 30.12.1998, blz. 5. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(14)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(15)  PB L 213 van 30.7.1998, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(16)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(17)  PB L 287 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(18)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(19)  PB L 306 van 28.11.1996, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(20)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(21)  PB L 166 van 5.7.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(22)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(23)  PB L 39 van 9.2.2001, blz. 1.

(24)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(25)  PB L 287 van 31.10.2001, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 107/2005 (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 1).

(26)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(27)  PB L 198 van 4.8.2000, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1934/2004 (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 1).

(28)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”

(29)  PB L 182 van 16.7.1994, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 669/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 105 van 14.4.2004, blz. 1).

(30)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.”


BIJLAGE II

Commissie voor Ontwikkelingsbijstand — Lijst van begunstigden — situatie op 1 januari 2003

Deel I: Ontwikkelingslanden en -gebieden

(officiële ontwikkelingshulp)

Deel II: Landen en gebieden in een overgangsfase

(officiële hulp)

Minst ontwikkelde landen (MOL)

Overige landen met een laag inkomen (BNI < 745 USD in 2001)

Landen met een laag midden-komen (BNI 746-2 975 USD in 2001)

Landen met een hoog midden-inkomen (BNI 2 976-9 205 USD in 2001)

Landen met een hoog inkomen (BNI > 9 206 USD in 2001)

Landen in Midden- en Oost-Europa en nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie

Gevorderde ontwikkelingslanden

Afghanistan

Angola

Bangladesh

Benin

Bhutan

Burkina Faso

Burundi

Cambodja

Centraal-Afrikaanse Republiek

Comoren

Congo, Dem. Rep.

Djibouti

Equatoriaal-Guinea

Eritrea

Ethiopië

Gambia

Guinee

Guinee-Bissau

Haïti

Jemen

Kaapverdië

Kiribati

Laos

Lesotho

Liberia

Madagaskar

Malawi

Malediven

Mali

Mauritanië

Mozambique

Myanmar

Nepal

Niger

Rwanda

Salomonseilanden

Samoa

Sao Tomé en Principe

Senegal

Sierra Leone

Somalië

Soedan

Tanzania

Timor-Leste

Togo

Tsjaad

Tuvalu

Vanuatu

Zambia

Armenië (1)

Azerbeidzjan (1)

Congo, Rep.

Georgië (1)

Ghana

India

Indonesië

Ivoorkust

Kameroen

Kenia

Kirgizië (1)

Korea, Dem. Rep.

Moldavië (1)

Mongolië

Nicaragua

Nigeria

Oezbekistan (1)

Pakistan

Papoea-Nieuw-Guinea

Tadzjikistan (1)

Vietnam

Zimbabwe

Albanië (1)

Algerije

Belize

Bolivia

Bosnië en Herzegovina

China

Colombia

Cuba

Dominicaanse

Republiek

Ecuador

Egypte

El Salvador

Fiji

Filipijnen

Guatemala

Guyana

Honduras

Irak

Iran

Jamaica

Jordanië

Kazachstan (1)

Macedonië (voormalige Joegoslavische Republiek)

Marokko

Marshalleilanden

Micronesia, Federale Staten

Namibië

Nue

Palestijnse gebieden

Paraguay

Peru

Saint Vincent en de Grenadines

Servië en Montenegro

Sri Lanka

Suriname

Swaziland

Syrië

Thailand

Tokelau (2)

Tonga

Tunesië

Turkije

Turkmenistan (1)

Wallis en Futuna (2)

Zuid-Afrika

Botswana

Brazilië

China

Cookeilanden

Costa Rica

Dominica

Gabon

Grenada

Kroatië

Libanon

Maleisië

Mauritius

Mayotte (2)

Nauru

Panama

Saint-Helena (2)

Saint Lucia

Venezuela

Bahrein

Belarus (1)

Bulgarije (1)

Estland (1)

Hongarije (1)

Letland (1)

Litouwen (1)

Oekraïne (1)

Polen (1)

Roemenië (1)

Rusland (1)

Slowakije (1)

Tsjechië (1)

Aruba (2)

Bahama’s

Bermuda (2)

Brunei

Chinees Taipei

Cyprus

Falklandeilanden (2)

Frans-Polynesië (2)

Gibraltar (2)

Hongkong, China (2)

Israël

Kaaimaneilanden (2)

Koeweit

Korea

Libië

Maagdeneilanden (Verenigd Koninkrijk) (2)

Macao (2)

Malta (2)

Nederlandse Antillen (2)

Nieuw-Caledonië (2)

Qatar

Singapore

Slovenië

Verenigde Arabische Emiraten

Drempel voor leningen Wereldbank (5 185 USD in 2001)

Anguilla (2)

Antigua en Barbuda

Argentinië

Barbados

Mexico

Montserrat (2)

Oman

Palau

Saint Kitts en Nevis

Saudi-Arabië

Seychellen

Trinidad en Tobago

Turks- en Caicoseilanden (2)

Uruguay


(1)  Landen in Midden- en Oost-Europa en nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie (LMOE/NOS).

(2)  Overzees gebiedsdeel.


BIJLAGE III

LIJST VAN LEDEN VAN DE COMMISSIE VOOR ONTWIKKELINGSBIJSTAND (DAC) VAN DE OESO

Australië, België, Canada, Denemarken, Duitsland, de Europese Commissie, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Japan, Luxemburg, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Zweden, Zwitserland.


BIJLAGE IV

Citaten uit de Aanbeveling inzake de ontkoppeling van de officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen van de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC), maart 2001

II.   Uitvoering

a)   Toepassingsgebied

7.

Het ontkoppelen van de hulp is een ingewikkeld proces. De verschillende categorieën officiële ontwikkelingshulp vereisen een andere aanpak en de lidstaten zullen verschillen in de wijze en het moment waarop ze de aanbeveling uitvoeren. Dit gezegd zijnde, zullen de DAC-leden hun officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen zo veel mogelijk ontkoppelen overeenkomstig de criteria en procedures die in deze aanbeveling worden beschreven:

i)

De DAC-leden komen overeen vanaf 1 januari 2002 de officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen op de volgende terreinen te ontkoppelen: steun voor de betalingsbalans en structurele aanpassing; schuldenkwijtschelding; sectorale en multisectorale programma’s; investeringsprojecten; invoer- en grondstoffensteun; contracten voor commerciële dienstverlening, en officiële ontwikkelingshulp voor niet-gouvernementele organisaties voor met overheidsopdrachten verband houdende activiteiten.

ii)

Met betrekking tot technische bijstand op het gebied van investeringen en op zichzelf staande technische samenwerking wordt erkend dat de DAC-leden zich bij het vaststellen van hun beleid kunnen laten leiden door de noodzaak om een zekere nationale betrokkenheid bij de donorlanden te handhaven naast de doelstelling om een beroep te doen op de deskundigheid van partnerlanden, rekening houdend met de doelstellingen en uitgangspunten van deze aanbeveling. Op zichzelf staande technische samenwerking valt buiten deze aanbeveling.

iii)

Met betrekking tot voedselhulp wordt erkend dat de DAC-leden zich bij het vaststellen van hun beleid kunnen laten leiden door de discussies en afspraken over voedselhulp binnen andere internationale fora, rekening houdend met de doelstellingen en uitgangspunten van deze aanbeveling.

8.

Deze aanbeveling geldt niet voor maatregelen voor een bedrag lager dan 700 000 BTR (130 000 BTR in het geval van investeringsgerelateerde technische bijstand).


27.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/15


VERORDENING (EG) Nr. 2111/2005 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2005

betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Communautaire maatregelen op het gebied van het luchtvervoer moeten bij voorrang tot doel hebben de passagiers een hoog niveau van bescherming tegen veiligheidsrisico’s te bieden. Bovendien moet ten volle rekening worden gehouden met de vereisten van consumentenbescherming in het algemeen.

(2)

Een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen die niet aan de geldende veiligheidseisen voldoen moet omwille van een maximale transparantie ter kennis van de luchtreizigers worden gebracht. De communautaire lijst moet berusten op gemeenschappelijke criteria die op communautair niveau vastgesteld zijn.

(3)

Luchtvaartmaatschappijen die op de communautaire lijst staan, moeten een exploitatieverbod opgelegd krijgen. De exploitatieverboden die op de communautaire lijst staan, gelden overal op het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is.

(4)

Luchtvaartmaatschappijen die in een of meer lidstaten geen verkeersrechten genieten, mogen niettemin naar en vanuit de Gemeenschap vliegen wanneer hun vliegtuigen met of zonder bemanning (respectievelijk „wet-leased” of „dry-leased”) gehuurd zijn van maatschappijen welke die rechten wel genieten. Het is zaak ervoor te zorgen dat een op de communautaire lijst vermeld exploitatieverbod eveneens voor dergelijke luchtvaartmaatschappijen geldt, omdat deze anders binnen de Gemeenschap zouden kunnen opereren zonder aan de geldende veiligheidseisen te voldoen.

(5)

Een luchtvaartmaatschappij die een exploitatieverbod opgelegd heeft gekregen, kan toestemming krijgen verkeersrechten te gebruiken door te vliegen met een „wet-leased” gehuurd vliegtuig van een andere maatschappij waarvoor geen exploitatieverbod geldt, mits aan de geldende veiligheidseisen voldaan is.

(6)

De procedure voor het bijwerken van de communautaire lijst moet een vlotte besluitvorming mogelijk maken, zodat de luchtreizigers over juiste en recente informatie beschikken en luchtvaartmaatschappijen die veiligheidstekortkomingen ongedaan hebben gemaakt, zo spoedig mogelijk van de lijst worden afgevoerd. Tevens moeten de procedures het recht van verweer van de luchtvaartmaatschappijen onverlet laten en mogen ze geen inbreuk maken op de internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap als zodanig partij zijn, met name het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart van 1944. Deze vereisten gelden met name voor de procedurele uitvoeringsvoorschriften die de Commissie zal vaststellen.

(7)

Wanneer een luchtvaartmaatschappij een exploitatieverbod opgelegd heeft gekregen, dienen stappen te worden genomen om de maatschappij te helpen de tekortkomingen die aan het verbod ten grondslag liggen ongedaan te maken.

(8)

De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om in uitzonderingsgevallen eenzijdig maatregelen te nemen. In spoedeisende gevallen en wanneer zich een onvoorzienbaar veiligheidsprobleem voordoet, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om met onmiddellijke ingang een exploitatieverbod voor hun eigen grondgebied op te leggen. Ook in het geval dat de Commissie heeft besloten een maatschappij niet op de communautaire lijst te plaatsen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om wegens een veiligheidsprobleem dat zich in de andere lidstaten niet voordoet, een exploitatieverbod op te leggen of te handhaven. De lidstaten moeten met terughoudendheid van deze mogelijkheden gebruikmaken, uitgaande van het communautaire belang en van het streven naar een gemeenschappelijke aanpak op het gebied van de veiligheid van de luchtvaart. Hierbij mag geen inbreuk worden gemaakt op artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (3) en artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (4).

(9)

Informatie over de veiligheid van luchtvaartmaatschappijen moet op doeltreffende wijze openbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld via internet.

(10)

Wil men bereiken dat het concurrentiekader in de luchtvaartsector voor luchtvervoersondernemingen en passagiers de grootst mogelijke voordelen oplevert, dan is het belangrijk dat de consument alle nodige informatie krijgt om met kennis van zaken een keuze te maken.

(11)

De identiteit van de luchtvaartmaatschappij(en) die de vlucht de facto uitvoert/uitvoeren is essentiële informatie. In de praktijk worden consumenten die een vervoerscontract sluiten, dat zowel een heen- als een retourvlucht kan omvatten, niet altijd ingelicht over de identiteit van de maatschappij(en) die de vlucht feitelijk verzorgt/verzorgen.

(12)

Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (5) schrijft voor welke informatie aan de consument moet worden verstrekt, maar de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij maakt geen deel uit van deze informatie.

(13)

Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen (CRS) (6) geeft consumenten die via een geautomatiseerd boekingssysteem een vlucht reserveren het recht te worden geïnformeerd over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij. Niettemin zijn er, zelfs in het geregelde luchtvervoer, praktijken zoals wet-lease of code-sharing waarbij, indien de vlucht zonder CRS is geboekt, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht onder haar naam heeft verkocht, deze niet zelf verzorgt en waarbij de passagier momenteel niet wettelijk het recht heeft te worden geïnformeerd over de identiteit van de luchtvervoerder die de dienst de facto verstrekt.

(14)

Deze praktijken vergroten de flexibiliteit en maken een betere dienstverlening aan de passagiers mogelijk. Bovendien zijn wijzigingen op het laatste ogenblik, met name om technische redenen, onvermijdelijk en noodzakelijk om de veiligheid van het luchtvervoer te garanderen. Tegenover deze flexibiliteit moet echter wel staan dat wordt geverifieerd of de maatschappijen die de vluchten feitelijk uitvoeren voldoen aan de veiligheidsvoorschriften, alsmede transparantie voor de consumenten opdat hun recht op een gefundeerde keuze gegarandeerd is. Gestreefd moet worden naar een goed evenwicht tussen commerciële levensvatbaarheid van luchtvaartmaatschappijen en de toegang voor passagiers tot informatie.

(15)

De luchtvaartmaatschappijen moeten jegens de luchtreizigers een beleid van transparantie op het gebied van veiligheid voeren. Openbaarmaking van dat soort informatie moet een bijdrage leveren tot het inzicht van de reizigers in de betrouwbaarheid van de maatschappijen op veiligheidsgebied.

(16)

De luchtvaartmaatschappijen behoren tekortkomingen op veiligheidsgebied aan de nationale luchtvaartinspectie te melden en tekortkomingen onverwijld aan te pakken. Lucht- en grondpersoneel worden geacht adequate maatregelen te nemen als zij tekortkomingen ontdekken. Het zou niet bevorderlijk voor de veiligheid van de luchtvaart zijn als personeelsleden daarvoor gestraft zouden worden, zoals ook voortvloeit uit artikel 8, lid 4 van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart (7).

(17)

Afgezien van situaties als bedoeld in Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (8), hebben de betrokken reizigers recht op terugbetaling of een andere vlucht in bepaalde andere gevallen die onder deze verordening vallen, indien er sprake is van een voldoende nauwe relatie tot de Gemeenschap.

(18)

Naast de bepalingen van deze verordening moeten de consequenties van veranderingen in de identiteit van de luchtvaartmaatschappij die het vervoerscontract uitvoert, geregeld worden door het nationale contractenrecht en de toepasselijke communautaire regelgeving, met name Richtlijn 90/314/EEG en Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (9).

(19)

Deze verordening maakt deel uit van een wetgevingsproces dat is gericht op een doelmatige en coherente aanpak van de verbetering van de veiligheid van de luchtvaart in de Gemeenschap, waarin het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart een belangrijke rol speelt. Verruiming van de bevoegdheden van dit agentschap, bijvoorbeeld met betrekking tot vliegtuigen uit derde landen, kan zijn rol in het kader van deze verordening versterken. Bijzondere aandacht moet worden geschonken aan verdere verbetering van de kwaliteit en aan intensivering van de inspecties van vliegtuigen en aan harmonisatie van de inspecties.

(20)

In geval van een veiligheidsrisico dat niet door de betrokken lidstaat/lidstaten is opgelost, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om voorlopige spoedmaatregelen te nemen. In dat geval moet het comité dat de Commissie bij haar werkzaamheden uit hoofde van deze verordening bijstaat, te werk gaan volgens de procedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10).

(21)

In alle overige gevallen gaat het comité dat de Commissie bij haar werkzaamheden uit hoofde van deze verordening bijstaat, te werk volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG.

(22)

Aangezien de verhouding tussen deze verordening en artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap (11) anders onduidelijk zou zijn, moet dat artikel omwille van de rechtszekerheid ingetrokken worden.

(23)

De lidstaten moeten regels vaststellen inzake sancties in geval van overtreding van de bepalingen van hoofdstuk III van deze verordening en erop toezien dat de sancties worden toegepast. De sancties, die van civiel- of bestuursrechtelijke aard kunnen zijn, moeten doeltreffend en evenredig zijn en een afschrikkende werking hebben.

(24)

De Commissie moet de toepassing van deze verordening aan een analyse onderwerpen en, na verloop van een toereikende periode, verslag uitbrengen over de doeltreffendheid van de hierin vervatte bepalingen.

(25)

Elke bevoegde burgerluchtvaartautoriteit in de Gemeenschap kan besluiten dat een luchtvaartmaatschappij, ook als die niet opereert op het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, een verzoek tot die autoriteit mag richten om de betrokken maatschappij aan systematische inspectie te onderwerpen om na te gaan of zij aan de geldende veiligheidsnorm voldoet.

(26)

Deze verordening belet de lidstaten niet om op nationaal niveau een systeem van kwaliteitslabels voor luchtvaartmaatschappijen in te voeren waarvan de criteria, in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, ook andere aspecten dan de minimale veiligheidsvereisten kunnen omvatten.

(27)

Het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk hebben op 2 december 1987 in Londen afspraken over nauwere samenwerking betreffende het gebruik van de luchthaven van Gibraltar neergelegd in een gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de beide landen. Deze afspraken zijn nog steeds niet ten uitvoer gelegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Met deze verordening worden regels vastgesteld inzake:

a)

het opstellen en openbaar maken van een op gemeenschappelijke criteria gebaseerde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen die om veiligheidsredenen een exploitatieverbod in de Gemeenschap opgelegd hebben gekregen,

en

b)

het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de luchtvaartmaatschappij die hun vlucht verzorgt.

2.   De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar wordt geacht geen afbreuk te doen aan de respectieve juridische standpunten van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot het geschil over de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven gelegen is.

3.   De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar wordt opgeschort totdat de afspraken neergelegd in de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van Spanje en het Verenigd Koninkrijk van 2 december 1987 ten uitvoer zijn gelegd. De regeringen van de beide landen stellen de Raad in kennis van de tenuitvoerlegging van de afspraken.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„luchtvaartmaatschappij”: een luchtvervoersonderneming met een geldige exploitatievergunning of een gelijkwaardig document;

b)

„vervoerscontract”: een contract voor of met inbegrip van luchtvervoersdiensten, waaronder begrepen vervoer middels twee of meer vluchten die door dezelfde of verschillende luchtvaartmaatschappijen worden verzorgd;

c)

„luchtvervoerscontractant”: een luchtvaartmaatschappij die een vervoerscontract met een passagier sluit of; indien het contract een pakket omvat, de touroperator. Elke ticketverkoper wordt eveneens als een luchtvervoerscontractant beschouwd;

d)

„ticketverkoper”: een verkoper van een vliegticket die geen luchtvaartmaatschappij of touroperator is en die, hetzij voor een afzonderlijke vlucht of als onderdeel van een pakket, een vervoerscontract met een reiziger tot stand brengt;

e)

„exploiterende luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is uit te voeren uit hoofde van een met een passagier gesloten vervoerscontract, dan wel namens een andere natuurlijke of rechtspersoon, die een vervoerscontract met die passagier heeft;

f)

„exploitatievergunning of technische toestemming”: elke wettelijke of bestuursrechtelijke maatregel van een lidstaat die een luchtvaartmaatschappij toestaat luchtvervoersdiensten naar en vanuit de luchthavens van die lidstaat te exploiteren dan wel in het luchtruim van die lidstaat te opereren of verkeersrechten te gebruiken;

g)

„exploitatieverbod”: afwijzing, opschorting, intrekking of inperking van de exploitatievergunning of technische toestemming van een luchtvaartmaatschappij om veiligheidsredenen, of gelijkwaardige veiligheidsmaatregelen jegens een luchtvaartmaatschappij die geen verkeersrechten in de Gemeenschap geniet maar waarvan de vliegtuigen anders via een leaseovereenkomst in de Gemeenschap geëxploiteerd zouden kunnen worden;

h)

„pakket”: de diensten gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 90/314/EEG;

i)

„reservatie”: het feit dat de passagier over een ticket of ander bewijsmiddel beschikt waaruit blijkt dat zijn reservatie is aanvaard en geregistreerd door de luchtvervoerscontractant;

j)

„geldende veiligheidsnormen”: de internationale veiligheidsnormen neergelegd in het Verdrag van Chicago en de bijlagen daarbij alsmede, voorzover van toepassing, die in de desbetreffende communautaire wetgeving.

HOOFDSTUK II

COMMUNAUTAIRE LIJST

Artikel 3

Vaststelling van de communautaire lijst

1.   Ter verhoging van de veiligheid van de luchtvaart wordt er een lijst vastgesteld van luchtvaartmaatschappijen die een exploitatieverbod opgelegd hebben gekregen („communautaire lijst”). Elke lidstaat past op zijn grondgebied de exploitatieverboden toe die door middel van de lijst aan luchtvaartmaatschappijen opgelegd zijn.

2.   De gemeenschappelijke criteria voor het opleggen van een exploitatieverbod aan een luchtvaartmaatschappij, waaraan de geldende veiligheidsnormen ten grondslag liggen, staan vermeld in de bijlage. De Commissie kan de bijlage wijzigen, met name op grond van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen, overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 15, lid 3.

3.   Elke lidstaat deelt de Commissie op 16 februari 2006 mee voor welke luchtvaartmaatschappijen een exploitatieverbod op het nationale grondgebied geldt, en geeft daarbij de redenen aan waarom het verbod is opgelegd en andere relevante informatie. De Commissie stelt de overige lidstaten in kennis van de nationale exploitatieverboden.

4.   Uiterlijk één maand na de ontvangst van de informatie van de lidstaten besluit de Commissie aan de hand van de gemeenschappelijke criteria of er een exploitatieverbod aan de desbetreffende luchtvaartmaatschappijen wordt opgelegd en stelt zij overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 15, lid 3 de communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd, vast.

Artikel 4

Bijwerking van de communautaire lijst

1.   De communautaire lijst wordt bijgewerkt wanneer

a)

er aan een luchtvaartmaatschappij op grond van de gemeenschappelijke criteria een exploitatieverbod wordt opgelegd en de maatschappij op de lijst wordt geplaatst;

b)

er een luchtvaartmaatschappij van de lijst wordt afgevoerd omdat zij de veiligheidstekortkoming(en) die tot opneming op de lijst aanleiding gaven ongedaan heeft gemaakt en er op grond van de gemeenschappelijke criteria geen andere reden is om de maatschappij op de lijst te handhaven;

c)

de voorwaarden van het exploitatieverbod voor een luchtvaartmaatschappij die op de communautaire lijst staat gewijzigd worden.

2.   De Commissie past de communautaire lijst eigener beweging of op verzoek van een lidstaat aan zodra zulks op grond van lid 1 vereist is, volgens de procedure van artikel 15, lid 3 en aan de hand van de gemeenschappelijke criteria. De Commissie gaat ten minste eens in de drie maanden na of de communautaire lijst aanpassing behoeft.

3.   Alle lidstaten en het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart stellen de Commissie in kennis van alle informatie die van belang kan zijn voor het bijwerken van de communautaire lijst. De Commissie geeft dergelijke informatie aan alle lidstaten door.

Artikel 5

Tijdelijke maatregelen voor het bijwerken van de communautaire lijst

1.   Wanneer het duidelijk is dat een luchtvaartmaatschappij in de Gemeenschap een ernstig veiligheidsrisico oplevert en dat noodmaatregelen van de betrokken lidstaat/lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 1 geen bevredigende oplossing voor het risico hebben geboden, kan de Commissie tijdelijk de in artikel 4, lid 1, onder a) of c) bedoelde maatregelen nemen overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 2.

2.   Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 10 werkdagen legt de Commissie de zaak aan het comité bedoeld in artikel 15, lid 1, voor en besluit zij de krachtens lid 1 van dit artikel aangenomen maatregel te bekrachtigen, te wijzigen, in te trekken of uit te breiden, waarbij zij te werk gaat overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 3.

Artikel 6

Uitzonderingsmaatregelen

1.   Deze verordening staat er niet aan in de weg dat een lidstaat in noodgevallen een onvoorzien veiligheidsprobleem aanpakt door op grond van de gemeenschappelijke criteria een onmiddellijk exploitatieverbod voor het eigen grondgebied op te leggen.

2.   Wanneer de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 3, lid 4, of artikel 4, lid 2, besluit een luchtvaartmaatschappij niet op de communautaire lijst te plaatsen, kan een lidstaat niettemin besluiten de betrokken luchtvaartmaatschappij een exploitatieverbod op te leggen of het verbod te handhaven wegens een veiligheidsprobleem dat specifiek zijn grondgebied betreft.

3.   In gevallen als bedoeld in lid 1 en 2 stelt de betrokken lidstaat de Commissie onverwijld van zijn besluit in kennis. De Commissie geeft deze informatie door aan de overige lidstaten. In gevallen als bedoeld in lid 1 verzoekt de betrokken lidstaat de Commissie onverwijld de communautaire lijst aan te passen overeenkomstig artikel 4, lid 2.

Artikel 7

Recht van verweer

De Commissie zorgt ervoor dat bij besluiten als bedoeld in artikel 3, lid 4, artikel 4, lid 2 en artikel 5 de betrokken luchtvaartmaatschappij de gelegenheid krijgt gehoord te worden, rekening houdend met het spoedeisend karakter van sommige situaties.

Artikel 8

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie stelt overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 3, uitvoeringsmaatregelen vast om gedetailleerde voorschriften met betrekking tot de in dit hoofdstuk vermelde procedures te geven.

2.   Bij de vaststelling van deze maatregelen houdt de Commissie terdege rekening met de noodzaak van snelle besluitvorming bij de aanpassing van de communautaire lijst en voorziet zij in de mogelijkheid van een spoedprocedure waar zulks dienstig is.

Artikel 9

Openbaarmaking

1.   De communautaire lijst en elke wijziging daarvan worden onmiddellijk in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.

2.   De Commissie en de lidstaten nemen de nodige maatregelen om de toegang van het publiek tot de meest recente versie van de communautaire lijst te vergemakkelijken, met name door gebruik te maken van internet.

3.   De contractanten van het luchtvervoer, nationale luchtvaartinspecties, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart en de luchthavens op het grondgebied van de lidstaten brengen de communautaire lijst onder de aandacht van de reizigers, zowel via hun websites als, voorzover zinvol, in hun gebouwen.

HOOFDSTUK III

INFORMATIE AAN DE REIZIGERS

Artikel 10

Toepassingsgebied

1.   De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het reizigersvervoer door de lucht wanneer de vlucht deel uitmaakt van een vervoerscontract en het vervoer in de Gemeenschap is aangevangen en

a)

de vlucht vertrekt vanaf een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is,

of

b)

de vlucht vertrekt vanaf een luchthaven in een derde land met als bestemming een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is,

of

c)

de vlucht vertrekt vanaf een luchthaven in een derde land met als bestemming een luchthaven in een derde land.

2.   De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing ongeacht of het een geregelde of ongeregelde vlucht betreft, en ongeacht of de vlucht deel uitmaakt van een pakket of niet.

3.   De bepalingen van dit hoofdstuk gelden onverminderd de rechten van passagiers uit hoofde van Richtlijn 90/314/EEG en van Verordening (EEG) nr. 2299/89.

Artikel 11

Informatie over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij

1.   Bij de reservatie licht de luchtvervoerscontractant de passagiers die een vervoerscontract met hem sluiten in over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij(en), ongeacht de vorm van de reservering.

2.   Indien de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij(en) op het moment van de reservatie nog niet bekend is, zorgt de luchtvervoerscontractant ervoor dat de reiziger in kennis wordt gesteld van de naam van de maatschappij(en) die waarschijnlijk als exploiterende luchtvaartmaatschappij voor de betrokken vlucht(en) zal/zullen optreden. In dat geval zorgt de luchtvervoerscontractant ervoor dat de reiziger wordt ingelicht over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij(en) zodra deze bekend is.

3.   Wanneer zich na de reservatie een verandering voordoet in de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij(en) — ongeacht de reden voor deze verandering — neemt de luchtvervoerscontractant alle nodige maatregelen om de reizigers zo spoedig mogelijk van de verandering in kennis te stellen. De reizigers moeten hoe dan ook worden ingelicht bij de check-in of, als er bij overstappen op een aansluitende vlucht geen check-in meer plaatsvindt, bij het instappen.

4.   De luchtvaartmaatschappij of de touroperator zorgt ervoor dat de betrokken luchtvervoerscontractant ingelicht wordt over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij(en) zodra die bekend is, met name indien zich in de identiteit een verandering voordoet.

5.   Indien een ticketverkoper niet is ingelicht over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, kan hij niet aansprakelijk worden geacht voor niet-naleving van de verplichtingen van dit artikel.

6.   De verplichting van de luchtvervoerscontractant om de reiziger in te lichten over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij wordt vermeld in de algemene verkoopvoorwaarden die voor het vervoerscontract gelden.

Artikel 12

Recht op terugbetaling of een andere vlucht

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan het recht op terugbetaling of een andere vlucht uit hoofde van Verordening (EG) nr. 261/2004.

2.   In gevallen waarop Verordening (EG) nr. 261/2004 niet van toepassing is, en

a)

de aangegeven luchtvaartmaatschappij op de communautaire lijst is geplaatst en een exploitatieverbod opgelegd heeft gekregen waardoor de betrokken vlucht geannuleerd is of geannuleerd zou zijn indien de vlucht in de Gemeenschap zou hebben plaatsgevonden,

of

b)

de aangegeven luchtvaartmaatschappij is vervangen door een andere luchtvaartmaatschappij die op de communautaire lijst is geplaatst en een exploitatieverbod opgelegd heeft gekregen waardoor de betrokken vlucht geannuleerd is of geannuleerd zou zijn indien de vlucht in de Gemeenschap zou hebben plaatsgevonden,

biedt de luchtvervoerscontractant die het vervoerscontract is aangegaan de reiziger het recht op terugbetaling of een andere vlucht overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 261/2004, indien de reiziger, wanneer de vlucht niet geannuleerd werd, besloten heeft van de vlucht af te zien.

3.   Lid 2 van dit artikel laat artikel 13 van Verordening (EG) nr. 261/2004 onverlet.

Artikel 13

Sancties

De lidstaten zien toe op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk en voorzien in sancties voor overtreding. De sancties moeten doeltreffend en evenredig zijn en een afschrikkende werking hebben.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Informatie en herziening

Uiterlijk 16 januari 2009 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van de verordening. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van voorstellen voor herziening van de verordening.

Artikel 15

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 12 van Verordening (EEG) 3922/91 bedoelde comité.

2.   Wanneer er naar onderhavig lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, gelet op de bepalingen van artikel 8 daarvan.

3.   Wanneer er naar onderhavig lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, gelet op de bepalingen van artikel 8 daarvan.

De termijn bedoeld in artikel 5, lid 6 van Besluit 1999/468/EG wordt vastgesteld op drie maanden.

4.   De Commissie kan het comité voor elke andere vraag in verband met de toepassing van deze verordening raadplegen.

5.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 16

Intrekking

Artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG wordt ingetrokken.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 10, 11 en 12 zijn van toepassing vanaf 16 juli 2006 en artikel 13 is van toepassing vanaf 16 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

C. CLARKE


(1)  Advies van 28 september 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 16 november 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 december 2005.

(3)  PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2871/2000 van de Commissie (PB L 333 van 29.12.2000, blz. 47).

(4)  PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1701/2003 van de Commissie (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 5).

(5)  PB L 158, 23.6.1990, blz. 59.

(6)  PB L 220 van 29.7.1989, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 323/1999 (PB L 40 van 13.2.1999, blz. 1).

(7)  PB L 167 van 4.7.2003, blz. 23.

(8)  PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.

(9)  PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29.

(10)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(11)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 76.


BIJLAGE

Gemeenschappelijke criteria voor een eventueel communautair exploitatieverbod om veiligheidsredenen

Bij besluiten over maatregelen op communautair niveau wordt elk individueel geval op zijn merites beoordeeld. Afhankelijk van de beoordeling van elk geval kan/kunnen een of alle in eenzelfde staat geregistreerde luchtvaartmaatschappij(en) voor communautaire maatregelen in aanmerking komen.

Om vast te stellen of een luchtvaartmaatschappij een volledig of gedeeltelijk verbod opgelegd moet krijgen, wordt nagegaan of zij aan de geldende veiligheidsnormen voldoet, waarbij de volgende factoren meespelen:

1.

Geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij de luchtvaartmaatschappij:

Rapporten waaruit blijkt dat er sprake is van ernstige tekortkomingen of aanhoudend verzuim van de maatschappij om tekortkomingen aan te pakken die bij inspecties in het kader van het SAFA-programma aan het licht zijn gekomen en waarvan de maatschappij eerder op de hoogte is gesteld.

Ernstige veiligheidstekortkomingen die zijn vastgesteld bij het vergaren van informatie overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2004/36/EG inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap.

Exploitatieverbod opgelegd door een derde land wegens aantoonbare tekortkomingen met betrekking tot de internationale veiligheidsnormen.

Gegronde aanwijzingen in verband met ongelukken en ernstige voorvallen die wijzen op latente systematische veiligheidstekortkomingen.

2.

Gebrek aan vermogen en/of bereidheid bij de luchtvaartmaatschappij om veiligheidstekortkomingen aan te pakken, hetgeen blijkt uit:

Gebrek aan openheid of onvoldoende adequate en tijdige informatieverstrekking door de maatschappij naar aanleiding van een onderzoek door de luchtvaartinspectie van een lidstaat naar de veiligheid van de exploitatie.

Ondeugdelijk of ontoereikend actieplan naar aanleiding van geconstateerde ernstige veiligheidstekortkomingen.

3.

Gebrek aan vermogen en/of bereidheid bij het lichaam dat toezicht houdt op de luchtvaartmaatschappij om veiligheidstekortkomingen aan te pakken, hetgeen blijkt uit:

Luchtvaartautoriteiten die geen medewerking verlenen aan de burgerluchtvaartautoriteit van een lidstaat wanneer bezorgdheid over de veiligheid van de exploitatie van een in het betrokken land geregistreerde maatschappij is gerezen.

Toezichthoudende lichamen die er niet in slagen de geldende veiligheidsnormen te doen naleven. Daarbij moet vooral worden gelet op:

a)

audits en daarmee verbandhoudende actieplannen opgesteld in het kader van het Universal Oversight Audit Programme van de ICAO of krachtens de desbetreffende communautaire wetgeving;

b)

de vraag of de exploitatievergunning of technische toestemming van een maatschappij, verleend door de desbetreffende staat, eerder door een andere staat is afgewezen of ingetrokken;

c)

het certificaat niet is afgegeven door de bevoegde autoriteit in de staat waar de maatschappij voornamelijk werkzaam is.

Gebrek aan vermogen bij de bevoegde autoriteit in het land waar de vliegtuigen die de maatschappij gebruikt geregistreerd zijn, om toezicht op de toestellen te houden overeenkomstig haar verplichtingen ingevolge het Verdrag van Chicago.


27.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/23


VERORDENING (EG) Nr. 2112/2005 VAN DE RAAD

van 21 november 2005

inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 181 A,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De koppeling van steun, direct of indirect, aan de aankoop van goederen en diensten die met die hulp in het donorland worden verkregen vermindert de doeltreffendheid van die steun en is in strijd met het armoedebestrijdingsbeleid. Ontkoppeling van de hulp is geen doel op zich, maar moet gebruikt worden als kruisbestuiving voor andere onderdelen van de armoedebestrijding, zoals participatie, regionale integratie en capaciteitsopbouw, waarbij de nadruk wordt gelegd op empowerment van plaatselijke en regionale leveranciers van goederen en diensten in ontwikkelingslanden.

(2)

In maart 2001 heeft de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) haar goedkeuring gehecht aan een „Aanbeveling inzake de ontkoppeling van de officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen” (2). De lidstaten namen deze aanbeveling over en de Europese Commissie erkende de strekking van de aanbeveling als leidraad voor de communautaire steun.

(3)

Op 14 maart 2002 deed de Raad Algemene Zaken, die tegelijkertijd met de Europese Raad van Barcelona plaatsvond, in zijn conclusies ter voorbereiding op de internationale conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering, die van 18 tot 22 maart 2002 in Monterrey plaatsvond, in punt 7, onder c), de toezegging dat de Europese Unie bereid is „de DAC-aanbeveling inzake de ontbinding van hulp voor de minst ontwikkelde landen toe te passen en de besprekingen met het oog op de verdere ontbinding van de bilaterale hulp voort te zetten en dat de EU tevens maatregelen voor de verdere ontbinding van de communautaire hulp zal bestuderen, met behoud van het bestaande systeem van preferentiële prijzen in het kader van de EU-ACS”.

(4)

Op 18 november 2002 keurde de Commissie een mededeling goed aan het Europees Parlement en de Raad inzake „Ontkoppeling van steun: voor doeltreffendere steun”. Hierin zette de Commissie haar ideeën over dit thema uiteen en beschreef verschillende opties met betrekking tot de verwezenlijking van de toezegging die in Barcelona werd gedaan binnen het systeem voor buitenlandse hulp.

(5)

In een conclusie over de ontkoppeling van de hulp van 20 mei 2003 benadrukte de Raad de noodzaak om de communautaire steun verder te ontkoppelen. Hierin werd ingestemd met de in de bovengenoemde mededeling beschreven methoden en een keuze gemaakt tussen de voorgestelde opties.

(6)

Volgens een resolutie van het Europees Parlement van 4 september 2003 is het noodzakelijk de communautaire steun verder te ontkoppelen. Hierin werd ingestemd met de in de eerdergenoemde mededeling van de Commissie (3) beschreven methoden en de voorgestelde opties. Benadrukt werd dat verder debat over de ontkoppeling van de hulp nodig is, op basis van aanvullende studies en gedocumenteerde voorstellen en werd met name aangedrongen op „een duidelijke voorkeur voor plaatselijke en regionale samenwerking waarbij — in volgorde van belangrijkheid — prioriteit wordt verleend aan leveranciers uit het ontvangende land, naburige ontwikkelingslanden of andere ontwikkelingslanden”, ter intensivering van de inspanningen van de ontvangende landen om hun eigen voedselproductie op nationaal, regionaal, lokaal en gezinsniveau te verbeteren en van maatregelen die gericht zijn op verbetering van de beschikbaarheid en toegankelijkheid voor het publiek van voedingsmiddelen en basisdiensten, die in overeenstemming zijn met de plaatselijke gebruiken, productiemethoden en handelspraktijken.

(7)

Verschillende punten moeten bekeken worden in verband met de toegankelijkheid van de communautaire buitenlandse hulp. In artikel 3 worden de criteria beschreven op basis waarvan personen in aanmerking kunnen komen voor steun. In artikel 4, respectievelijk artikel 5 worden de oorsprongsregels beschreven die gehanteerd worden bij de aankoop van goederen en materialen en de aanwerving van deskundigen door geselecteerde kandidaten. De definitie en uitvoeringsmodaliteiten van deze wederkerigheid worden vastgesteld in artikel 6. Uitzonderingen en de uitvoering daarvan worden beschreven in artikel 7. Artikel 8 omvat specifieke bepalingen inzake activiteiten die gefinancierd worden door een internationale of regionale organisatie of die gecofinancierd worden door een derde land. In artikel 9 worden specifieke bepalingen vastgesteld inzake humanitaire hulp.

(8)

In de basisverordeningen inzake buitenlandse hulp en Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 over het financieel reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4) („het financieel reglement”) is de toegang tot communautaire buitenlandse hulp gedefinieerd. De voorgestelde wijzigingen hierin maken wijzigingen van al deze instrumenten noodzakelijk. Alle wijzigingen op relevante basisverordeningen zijn vermeld in bijlage I bij deze verordening.

(9)

Bij het gunnen van opdrachten uit hoofde van een communautair instrument wordt speciale aandacht besteed aan de inachtneming van internationaal overeengekomen fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), verdragen inzake vrijheid van vereniging en collectieve arbeidsovereenkomsten, de uitbanning van gedwongen en verplichte arbeid, de uitbanning van discriminatie in verband met arbeid en beroep alsmede de afschaffing van kinderarbeid.

(10)

Bij het gunnen van opdrachten uit hoofde van een communautair instrument wordt speciale aandacht besteed aan de inachtneming van de volgende internationaal overeengekomen milieuverdragen: het Verdrag inzake biologische diversiteit van 1992, het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid van 2000, en het Protocol van Kyoto bij het kaderverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering van 1997,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

In deze verordening worden de regels vastgesteld voor de toegang van belanghebbende partijen tot alle communautaire instrumenten voor buitenlandse hulp die gefinancierd worden uit hoofde van de algemene begroting van de Europese Unie (bijlage I).

Artikel 2

Definitie

Voor de interpretatie van de in deze verordening gebruikte termen wordt verwezen naar het Financieel Reglement en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5).

Artikel 3

Criteria

1.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van een communautair instrument staan open voor alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Gemeenschap, een door de Europese Gemeenschap erkende kandidaat-lidstaat of een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

2.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van een communautair instrument met een specifiek thema, zoals beschreven in bijlage I, deel A, staan open voor alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een ontwikkelingsland, op grond van de lijst van de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (bijlage II), naast de rechtspersonen die in aanmerking komen overeenkomstig het respectieve instrument.

3.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van een communautair instrument voor een specifiek gebied, zoals beschreven in bijlage I, deel B, staan open voor alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een ontwikkelingsland, op grond van de OESO/DAC-lijst (bijlage II) en waarvoor expliciet vermeld is dat ze in aanmerking komen, alsook de in het respectieve instrument reeds vermelde rechtspersonen die in aanmerking komen.

4.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van een communautair instrument staan open voor alle rechtspersonen die gevestigd zijn in andere landen als bedoeld onder lid 1 tot en met 3 van dit artikel, mits overeenkomstig artikel 6 wederkerige toegang tot hun buitenlandse hulp is vastgelegd.

5.   De procedures voor aanbestedingen en subsidies uit hoofde van een communautair instrument staan open voor internationale organisaties.

6.   Het bovenstaande geldt onverminderd de categorieën van organisaties die in aanmerking komen voor alle contracten en de in artikel 114, lid 1, van het financieel reglement bedoelde uitzonderingen.

Artikel 4

Deskundigen

Voor deskundigen die in dienst werken van de deelnemers aan een gunningsprocedure als omschreven in de artikelen 3 en 8 gelden geen nationaliteitsvereisten. Dit artikel laat de kwalitatieve en financiële vereisten die zijn opgenomen in de communautaire regels voor overheidsopdrachten onverlet.

Artikel 5

Oorsprongsregels

Alle goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van een contract dat gefinancierd wordt uit hoofde van een communautair instrument moeten afkomstig zijn uit de Gemeenschap of een op grond van de artikelen 3 en 7 in aanmerking komend land. Voor de toepassing van deze verordening wordt de oorsprong vastgesteld op grond van de relevante communautaire wetgeving inzake oorsprongsregels op douanegebied.

Artikel 6

Wederkerigheid met derde landen

1.   De buitenlandse hulp van de Gemeenschap staat open voor een land waarop artikel 3, lid 4, van toepassing is, mits dat land de lidstaten en het betrokken ontvangende land onder dezelfde voorwaarden toegang biedt.

2.   In verband met deze wederkerige toegang tot de buitenlandse hulp van de Gemeenschap worden de EU en andere donors vergeleken volgens de OESO/DAC-categorieën op sectoraal niveau of op nationaal niveau van donorland of ontvangend land. Of deze wederkerigheid wordt toegepast, wordt besloten afhankelijk van de transparantie, samenhang en evenredigheid van de door die donor verleende steun, zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin.

3.   De wederkerige toegang tot de buitenlandse hulp van de Gemeenschap wordt vastgelegd in een apart besluit voor een bepaald land of regionale groep landen. Een dergelijk besluit wordt overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6) goedgekeurd volgens de, met het desbetreffende besluit samenhangende comitéprocedures. Het recht van het Europees Parlement om regelmatig geïnformeerd te worden uit hoofde van artikel 7, lid 3, van dat besluit, wordt volledig geëerbiedigd. Een dergelijk besluit geldt voor de duur van minimaal één jaar.

4.   De in bijlage III vermelde derde landen hebben automatisch toegang tot de buitenlandse hulp van de Gemeenschap in de minst ontwikkelde landen, zoals omschreven in bijlage II.

5.   De ontvangende landen worden betrokken bij het onder de leden 1, 2 en 3 beschreven proces.

Artikel 7

Uitzondering op de regels voor toegankelijkheid en oorsprong

1.   In naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen kan de Commissie de toegankelijkheid uitbreiden naar rechtspersonen gevestigd in landen die niet in aanmerking komen op grond van artikel 3.

2.   In naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen kan de Commissie de aankoop toestaan van goederen en materialen uit landen die niet in aanmerking komen op grond van artikel 3.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde uitzonderingen zijn gerechtvaardigd als bijvoorbeeld de producten en diensten niet beschikbaar zijn in de betrokken landen, in extreme noodgevallen of als de criteria de verwezenlijking van een project, programma of activiteit onmogelijk of extreem moeilijk zouden maken.

Artikel 8

Activiteiten in samenwerking met internationale organisaties of co-financiering

1.   Wanneer de communautaire financiering betrekking heeft op een activiteit die uitgevoerd wordt via een internationale organisatie staat deelname aan de desbetreffende contractprocedures open voor alle rechtspersonen die op grond van artikel 3 in aanmerking komen, alsmede voor alle rechtspersonen die in aanmerking komen op grond van de regels van de desbetreffende organisatie, waarbij erop toegezien moet worden dat er sprake is van gelijke toegang voor alle donors. Dezelfde regels gelden voor goederen, materialen en deskundigen.

2.   Wanneer de communautaire financiering betrekking heeft op een activiteit die gecofinancierd wordt met een derde land, op basis van de in artikel 6 beschreven wederkerigheid, of met een regionale organisatie, of met een lidstaat staat deelname aan de desbetreffende contractprocedures open voor alle rechtspersonen die op grond van artikel 3 in aanmerking komen, alsmede voor alle rechtspersonen die in aanmerking komen volgens de regels van het betrokken derde land, de regionale organisatie of lidstaat. Dezelfde regels gelden voor goederen, materialen en deskundigen.

3.   Voor wat betreft voedselhulpacties wordt de toepassing van dit artikel beperkt tot noodhulp.

Artikel 9

Humanitaire hulp en NGO's

1.   Artikel 3 geldt niet voor de selectie van kandidaten voor subsidies op het gebied van humanitaire hulp zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (7) en evenmin voor hulp die rechtstreeks verleend wordt via NGO's in de zin van Verordening (EG) nr. 1658/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende de medefinanciering van acties op gebieden die voor de ontwikkelingslanden van belang zijn, met Europese niet-gouvernementele organisaties (NGO's) voor ontwikkeling (8).

2.   In dat geval gelden de in deze verordening vastgestelde regels als de uitvoering van de humanitaire hulp en rechtstreeks via NGO's verstrekte hulp zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1658/98, de gunning van aanbestedingscontracten vereist.

Artikel 10

Eerbiediging van fundamentele beginselen en versterking van lokale markten

1.   Om de uitbanning van de armoede te bespoedigen door middel van het stimuleren van lokale capaciteiten, markten en aankopen wordt in de partnerlanden speciale aandacht gegeven aan de aanschaf ter plaatse en in de regio.

2.   Inschrijvers aan wie opdrachten worden gegund, eerbiedigen internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen en milieunormen, zoals de fundamentele normen van de IAO, overeenkomsten inzake vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen, uitschakeling van gedwongen en verplichte arbeid, uitschakeling van discriminatie bij arbeid en beroep en afschaffing van kinderarbeid.

3.   De toegang tot de communautaire buitenlandse hulp voor de ontwikkelingslanden zal mogelijk worden gemaakt door alle noodzakelijk geachte technische ondersteuning.

Artikel 11

Toepassing van de verordening

Deze verordening dient tot wijziging van en is van toepassing op de relevante delen van alle bestaande communautaire instrumenten die worden vermeld in bijlage I. De Commissie dient de bijlagen II tot IV van deze verordening regelmatig overeenkomstig de wijzigingen van de OECD teksten te wijzigen.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J. STRAW


(1)  PB C 157 van 28.6.2005, blz. 99.

(2)  OESO/DAC Verslag over 2001, 2002, deel 3, nr. 1, blz. 46.

(3)  PB C 76 E van 25.3.2004, blz. 474.

(4)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1261/2005 (PB L 201 van 2.8.2005, blz. 3).

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7)  PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(8)  PB L 213 van 30.7.1998, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.


BIJLAGE I

De hieronder genoemde communautaire instrumenten worden als volgt gewijzigd:

DEEL A — Communautaire instrumenten met een specifiek thema

1)

Verordening (EG) nr. 1725/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen in andere landen dan ontwikkelingslanden (1)

artikel 4, lid 2, wordt vervangen door de volgende tekst:

„2.   Voor de deelneming aan aanbestedingen in het kader van deze verordening gelden de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2112/2005 van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap (2).

aan artikel 7, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelneming aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of worden gecofinancierd door een derde land gelden de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2112/2005.”

2)

Verordening (EG) nr. 976/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van niet onder de ontwikkelingssamenwerking vallende communautaire acties die binnen het kader van het communautaire samenwerkingsbeleid een bijdrage leveren tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in derde landen (3)

aan artikel 5, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelneming aan subsidieovereenkomsten gelden ook nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2112/2005 van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap (4).

artikel 6 wordt vervangen door de volgende tekst:

„Artikel 6

Om in aanmerking te komen voor communautaire steun moeten de in artikel 5, lid 1, bedoelde partners hun hoofdzetel hebben in een land dat in aanmerking komt voor communautaire steun op grond van deze verordening en van Verordening (EG) nr. 2112/2005. Deze zetel moet het daadwerkelijke besluitvormingscentrum zijn voor alle besluiten inzake alle in het kader van deze verordening gefinancierde acties. In uitzonderlijke gevallen mag de hoofdzetel zich in een ander derde land bevinden.”

artikel 9 wordt vervangen door de volgende tekst:

„Artikel 9

1.   Voor de deelneming aan aanbestedingen in het kader van deze verordening gelden de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in deze verordening en in Verordening (EG) nr. 2112/2005.

2.   Voor de oorsprong van de leveringen die in het kader van deze verordening worden aangekocht, gelden ook de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2112/2005.”

DEEL B — Communautaire instrumenten voor een specifiek gebied

3)

Verordening (EG) nr. 2500/2001 van de Raad van 17 december 2001 betreffende financiële pretoetredingssteun voor Turkije (5)

aan artikel 8, lid 7, eerste alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelneming aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden ook de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2112/2005 van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap (6).

aan artikel 8, lid 7, tweede alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelneming aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of worden gecofinancierd door een derde land gelden ook de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2112/2005.”

aan artikel 8 wordt het volgende lid toegevoegd:

„8.   Voor de oorsprong van goederen en materialen die in het kader van deze verordening worden aangekocht, gelden ook de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2112/2005.”

4)

Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1628/96 en tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89 en (EEG) nr. 1360/90, alsmede van de Besluiten 97/256/EG en 1999/311/EG (7)

aan artikel 7, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

„In het kader van deze verordening gelden voor de deelname aan aanbestedingsprocedures ook de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2112/2005 van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap (8).

artikel 7, lid 4, wordt vervangen door de volgende tekst:

„4.   Voor de deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of worden gecofinancierd door een derde land gelden ook de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2112/2005.”

5)

Verordening (EG, Euratom) nr. 99/2000 van de Raad van 29 december 1999 betreffende bijstand aan de partnerstaten in Oost-Europa en Centraal-Azië (9)

aan artikel 11, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de oorsprong van leveringen die in het kader van deze verordening worden aangekocht, gelden ook de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2112/2005 van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap (10).

aan artikel 11, lid 4, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden ook de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2112/2005.”

aan artikel 11, lid 5, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of worden gecofinancierd door een derde land gelden ook de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2112/2005.”

6)

Verordening (EG) nr. 1267/1999 van de Raad van 21 juni 1999 tot instelling van een pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (11)

aan artikel 6 bis, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden ook de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2112/2005 van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap (12).

aan artikel 6 bis, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor de deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of worden gecofinancierd door een derde land gelden ook de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2112/2005.”

7)

Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode (13)

aan artikel 3, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in deze verordening, en in Verordening (EG) nr. 2112/2005 van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap (14).

8)

Verordening (EEG) nr. 1488/96 van de Raad van 23 juli 1996 (MEDA) inzake financiële en technische maatregelen ter ondersteuning van de hervorming van de economische en maatschappelijke structuren in het kader van het Europees-mediterrane partnerschap (15)

aan artikel 8, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in deze verordening, en in Verordening (EG) nr. 2112/2005 van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap (16).

aan artikel 8, lid 8, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of worden gecofinancierd door een derde land gelden de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2112/2005.”

9)

Verordening (EEG) nr. 1762/92 van de Raad van 29 juni 1992 betreffende de toepassing van de protocollen inzake de financiële en technische samenwerking tussen de Gemeenschap en de mediterrane derde landen (17)

aan artikel 2, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor de deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of worden gecofinancierd door een derde land gelden ook de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2112/2005 van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap (18).

10)

Verordening (EEG) nr. 443/92 van de Raad van 25 februari 1992 (ALA) inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns- Amerika en in Azië (19)

aan artikel 9 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor de deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of worden gecofinancierd door een derde land gelden ook de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2112/2005 van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap (20).

aan artikel 13 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden ook de nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2112/2005.”


(1)  PB L 234 van 1.9.2001, blz. 6.

(2)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.”

(3)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2242/2004 (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 21).

(4)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.”

(5)  PB L 342 van 27.12.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 850/2005 (PB L 141 van 4.6.2005, blz. 1).

(6)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.”

(7)  PB L 306 van 7.12.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2257/2004 (PB L 389 van 30.12.2004, blz. 1).

(8)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.”

(9)  PB L 12 van 18.1.2000, blz. 1.

(10)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.”

(11)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 73. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2257/2004.

(12)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.”

(13)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 87. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2257/2004.

(14)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.”

(15)  PB L 189 van 30.7.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2698/2000 (PB L 311 van 12.12.2000, blz. 1).

(16)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.”

(17)  PB L 181 van 1.7.1992, blz. 1.

(18)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.”

(19)  PB L 52 van 27.2.1992, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(20)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.”


BIJLAGE II

Commissie voor Ontwikkelingsbijstand — Lijst van begunstigden — situatie op 1 januari 2003

Deel I: Ontwikkelingslanden en -gebieden

(officiële ontwikkelingshulp)

Deel II: Landen en gebieden in een overgangsfase

(officiële hulp)

Minst ontwikkelde landen (MOL)

Overige landen met een laag inkomen (BNI < 745 USD in 2001)

Landen met een laag midden-komen (BNI 746-2 975 USD in 2001)

Landen met een hoog midden-inkomen (BNI 2 976-9 205 USD in 2001)

Landen met een hoog inkomen (BNI > 9 206 USD in 2001)

Landen in Midden- en Oost-Europa en nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie

Gevorderde ontwikkelingslanden

Afghanistan

Angola

Bangladesh

Benin

Bhutan

Burkina Faso

Burundi

Cambodja

Centraal-Afrikaanse Republiek

Comoren

Congo, Dem. Rep.

Djibouti

Equatoriaal-Guinea

Eritrea

Ethiopië

Gambia

Guinee

Guinee-Bissau

Haïti

Jemen

Kaapverdië

Kiribati

Laos

Lesotho

Liberia

Madagaskar

Malawi

Malediven

Mali

Mauritanië

Mozambique

Myanmar

Nepal

Niger

Rwanda

Salomonseilanden

Samoa

Sao Tomé en Principe

Senegal

Sierra Leone

Somalië

Soedan

Tanzania

Timor-Leste

Togo

Tsjaad

Tuvalu

Vanuatu

Zambia

Armenië (1)

Azerbeidzjan (1)

Congo, Rep.

Georgië (1)

Ghana

India

Indonesië

Ivoorkust

Kameroen

Kenia

Kirgizië (1)

Korea, Dem. Rep.

Moldavië (1)

Mongolië

Nicaragua

Nigeria

Oezbekistan (1)

Pakistan

Papoea-Nieuw-Guinea

Tadzjikistan (1)

Vietnam

Zimbabwe

Albanië (1)

Algerije

Belize

Bolivia

Bosnië en Herzegovina

China

Colombia

Cuba

Dominicaanse

Republiek

Ecuador

Egypte

El Salvador

Fiji

Filipijnen

Guatemala

Guyana

Honduras

Irak

Iran

Jamaica

Jordanië

Kazachstan (1)

Macedonië (voormalige Joegoslavische Republiek)

Marokko

Marshalleilanden

Micronesia, Federale Staten

Namibië

Nue

Palestijnse gebieden

Paraguay

Peru

Saint Vincent en de Grenadines

Servië en Montenegro

Sri Lanka

Suriname

Swaziland

Syrië

Thailand

Tokelau (2)

Tonga

Tunesië

Turkije

Turkmenistan (1)

Wallis en Futuna (2)

Zuid-Afrika

Botswana

Brazilië

China

Cookeilanden

Costa Rica

Dominica

Gabon

Grenada

Kroatië

Libanon

Maleisië

Mauritius

Mayotte (2)

Nauru

Panama

Saint-Helena (2)

Saint Lucia

Venezuela

Bahrein

Belarus (1)

Bulgarije (1)

Estland (1)

Hongarije (1)

Letland (1)

Litouwen (1)

Oekraïne (1)

Polen (1)

Roemenië (1)

Rusland (1)

Slowakije (1)

Tsjechië (1)

Aruba (2)

Bahama’s

Bermuda (2)

Brunei

Chinees Taipei

Cyprus

Falklandeilanden (2)

Frans-Polynesië (2)

Gibraltar (2)

Hongkong, China (2)

Israël

Kaaimaneilanden (2)

Koeweit

Korea

Libië

Maagdeneilanden (Verenigd Koninkrijk) (2)

Macao (2)

Malta (2)

Nederlandse Antillen (2)

Nieuw-Caledonië (2)

Qatar

Singapore

Slovenië

Verenigde Arabische Emiraten

Drempel voor leningen Wereldbank (5 185 USD in 2001)

Anguilla (2)

Antigua en Barbuda

Argentinië

Barbados

Mexico

Montserrat (2)

Oman

Palau

Saint Kitts en Nevis

Saudi-Arabië

Seychellen

Trinidad en Tobago

Turks- en Caicoseilanden (2)

Uruguay


(1)  Landen in Midden- en Oost-Europa en nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie (LMOE/NOS).

(2)  Overzees gebiedsdeel.


BIJLAGE III

LIJST VAN LEDEN VAN DE OESO/DAC

Australië, België, Canada, Denemarken, Duitsland, de Europese Commissie, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Japan, Luxemburg, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Zweden, Zwitserland.


BIJLAGE IV

Uittreksel uit de Aanbeveling inzake de ontbinding van de officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen van de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC), maart 2001

II.   Uitvoering

a)   Toepassingsgebied

7.

Het ontbinden van de hulp is een ingewikkeld proces. De verschillende categorieën officiële ontwikkelingshulp vereisen een eigen aanpak en de lidstaten zullen verschillen in de wijze en het moment waarop ze de aanbeveling uitvoeren. Dit gezegd zijnde, zullen de DAC-leden hun officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen zoveel mogelijk ontbinden overeenkomstig de criteria en procedures die in deze aanbeveling worden beschreven:

i)

de DAC-leden komen overeen vanaf 1 januari 2002 de officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen op de volgende terreinen te ontbinden: steun voor de betalingsbalans en structurele aanpassing; schuldenkwijtschelding; sectorale en multisectorale programma’s; investeringsprojecten; invoer- en grondstoffensteun; contracten voor commerciële dienstverlening, en officiële ontwikkelingshulp voor niet-gouvernementele organisaties voor met overheidsopdrachten verband houdende activiteiten;

ii)

met betrekking tot technische bijstand op het gebied van investeringen en op zichzelf staande technische samenwerking wordt erkend dat de DAC-leden zich bij het vaststellen van hun beleid kunnen laten leiden door de noodzaak om een zekere nationale betrokkenheid in de donorlanden te handhaven naast de doelstelling om een beroep te doen op de deskundigheid in de partnerlanden, rekening houdend met de in deze aanbeveling genoemde doelstellingen en uitgangspunten. Op zichzelf staande technische samenwerking valt buiten het toepassingsgebied van deze aanbeveling;

iii)

met betrekking tot voedselhulp wordt erkend dat de DAC-leden zich bij het vaststellen van hun beleid kunnen laten leiden door de discussies en afspraken over voedselhulp binnen andere internationale fora, rekening houdend met de in deze aanbeveling genoemde doelstellingen en uitgangspunten.

8.

Deze aanbeveling geldt niet voor maatregelen voor een bedrag lager dan 700 000 BTR (130 000 BTR in het geval van investeringsgerelateerde technische bijstand).


27.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/34


BESCHIKKING Nr. 2113/2005/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2005

tot wijziging van Beschikking nr. 2256/2003/EG met het oog op de verlenging tot en met 2006 van het programma voor de verspreiding van goede praktijken en de monitoring van de acceptatie van informatie- en communicatietechnologieën (ICT's)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking nr. 2256/2003/EG (3) is het programma Modinis voor de monitoring van het actieplan eEuropa 2005, de verspreiding van goede praktijken en de verbetering van de netwerk- en informatiebeveiliging vastgesteld voor de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005.

(2)

Beschikking nr. 2256/2003/EG is gewijzigd bij Beschikking nr. 787/2004/EG teneinde de referentiebedragen aan te passen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie.

(3)

In zijn resolutie van 9 december 2004 over een blik op de toekomst van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) (4) heeft de Raad de Commissie verzocht voorbereidingen te treffen voor de follow-up van het actieplan eEuropa 2005, als belangrijk onderdeel van de nieuwe agenda voor de informatiemaatschappij na 2005.

(4)

In de mededeling van de Commissie „Uitdagingen voor de Europese informatiemaatschappij na 2005” van 19 november 2004 wordt een analyse gemaakt van de uitdagingen voor een strategie voor de Europese informatiemaatschappij in de periode tot 2010. In de mededeling wordt gepleit voor een ruimer gebruik van ICT en voor blijvende aandacht voor ICT-gerelateerde kwesties in het beleid, hetgeen betekent dat er behoefte is aan monitoring en uitwisseling van goede praktijken. De mededeling diende als uitgangspunt voor een bezinning die in 2005 geleid heeft tot een nieuw initiatief voor de informatiemaatschappij, dat in 2006 van start moet gaan.

(5)

In de mededeling van de Commissie van 2 februari 2005 aan de Europese Voorjaarsraad, „Samen werken aan werkgelegenheid en groei — Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie”, is een nieuw initiatief „i2010: De Europese Informatiemaatschappij” aangekondigd, dat erop gericht is de acceptatie van de informatie- en communicatietechnologieën (ICT's) te stimuleren.

(6)

In de mededeling van de Commissie „i2010: Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid” van 1 juni 2005 worden de voornaamste beleidsprioriteiten voor een vijfjarige strategie voor de bevordering van een open en concurrerende digitale economie ontvouwd. Door de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen en de acceptatie van op ICT gebaseerde diensten te volgen, zal blijvende steun worden gegeven aan de dialoog met de betrokkenen en de lidstaten, met name via de open coördinatiemethode.

(7)

In het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) worden voorstellen gedaan voor een kaderprogramma voor communautaire maatregelen op het gebied van concurrentievermogen en innovatie die gericht zijn op integratie van specifieke maatregelen van de Gemeenschap op het gebied van ondernemerschap, het midden- en kleinbedrijf, het concurrentievermogen van de industrie, innovatie, informatie- en communicatietechnologie, milieutechnologieën en intelligente energie, waaronder de maatregelen van Beschikking nr. 2256/2003/EG.

(8)

Bij Verordening (EG) nr. 808/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende communautaire statistieken over de informatiemaatschappij (5) is een gemeenschappelijk kader voor systematische productie van communautaire statistieken over de informatiemaatschappij ingevoerd. Deze statistieken omvatten informatie die nodig is voor de benchmarking van eEuropa, zijn relevant voor de structurele indicatoren voor de monitoring van de prestaties van de lidstaten en zijn nodig voor het creëren van een uniforme basis voor de analyse van de informatiemaatschappij.

(9)

In de 12 maanden tussen de afloop van het actieplan eEuropa 2005 en de geplande start van het kaderprogramma in 2007 dient de acceptatie van de ICT in de economie te worden gevolgd en gesteund door benchmarking-activiteiten en statistische analyse op basis van structurele indicatoren, alsmede door de uitwisseling van goede praktijken voort te zetten. De acties op het gebied van benchmarking, goede praktijken en beleidscoördinatie die in 2006 in het kader van het programma plaatsvinden, worden erop gericht de doelstellingen van de genoemde mededelingen van de Commissie van 2 februari 2005 en 1 juni 2005 te bereiken.

(10)

Deze mechanismen voor monitoring en uitwisseling van ervaringen, benchmarking-activiteiten, verspreiding van goede praktijken en analyse van de economische en maatschappelijke consequenties van de informatiemaatschappij dienen in 2006 te worden gecontinueerd teneinde de doelstellingen van de mededelingen van de Commissie van 2 februari 2005, gericht op het bevorderen van de acceptatie van ICT's als verderzetting van de eEuropa-agenda, en van 1 juni 2005 te bereiken.

(11)

Beschikking nr. 2256/2003/EG dient derhalve te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking nr. 2256/2003/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

1.   In 2006 blijft het programma de acceptatie en het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) in de gehele economie, alsmede de verspreiding van goede praktijken volgen op basis van de volgende doelstellingen:

a)

de prestaties van en in de lidstaten bewaken, deze met de beste prestaties in de wereld vergelijken, waar mogelijk gebruikmakend van officiële statistieken;

b)

de inspanningen van de lidstaten steunen om de toepassing van ICT op nationaal, regionaal of lokaal niveau te stimuleren door het analyseren van goede praktijken en, als complementaire interactie, door het ontwikkelen van mechanismen voor uitwisseling van ervaringen;

c)

de economische en maatschappelijke consequenties van de informatiemaatschappij analyseren teneinde beleidsdiscussies te vergemakkelijken, met name op het punt van concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid, alsmede maatschappelijke integratie.

2.   De activiteiten in het kader van het programma hebben een sectoroverschrijdend karakter en vormen een aanvulling op activiteiten van de Gemeenschap op andere terreinen. Geen van deze activiteiten mag een doublure vormen van werkzaamheden die in het kader van andere programma's van de Gemeenschap plaatsvinden. De acties inzake benchmarking, goede praktijken en beleidscoördinatie in het kader van het programma, moeten bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen van de mededeling van de Commissie van 2 februari 2005 aan de Europese Voorjaarsraad: „Samen werken aan werkgelegenheid en groei — Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie”, die erop gericht zijn de acceptatie van ICT te stimuleren als verderzetting van de eEuropa-agenda en in het bijzonder breedband, e-overheid, e-business, e-gezondheidszorg en e-leren te stimuleren, alsmede de doelstellingen van de mededeling van de Commissie van 1 juni 2005: „i2010: Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid”, waarmee een open en concurrerende digitale economie wordt bevorderd.

3.   Het programma dient tevens als gemeenschappelijk raamwerk voor complementaire interactie tussen de diverse nationale, regionale en lokale instanties op Europees niveau.”

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 2 bis

Teneinde de in artikel 1 bis genoemde doelstellingen te bereiken, worden de volgende acties ondernomen:

a)

Actie 1

Monitoring en vergelijking van prestaties:

inzameling en analyse van gegevens op basis van de benchmarking-indicatoren als bepaald in de Resolutie van de Raad van 18 februari 2003 inzake de uitvoering van het actieplan eEuropa 2005, waaronder, voorzover van toepassing, regionale indicatoren, en Verordening (EG) nr. 808/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende communautaire statistieken over de informatiemaatschappij (6).

b)

Actie 2

Verspreiding van goede praktijken:

studies ter inventarisatie van goede praktijken op nationaal, regionaal en lokaal niveau die bijdragen tot een succesvolle acceptatie van ICT in de gehele economie;

ondersteuning van specifieke conferenties, seminars en workshops, en verspreidings-, voorlichtings- en communicatieactiviteiten ter ondersteuning van de doelstellingen van de mededeling van de Commissie van 2 februari 2005 aan de Europese Voorjaarsraad: „Samen werken aan werkgelegenheid en groei — Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie”, die erop gericht zijn de acceptatie van ICT te stimuleren als verderzetting van de eEuropa-agenda, alsmede die van de mededeling van de Commissie van 1 juni 2005: „i2010: Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid”, waarmee een open en concurrerende digitale economie wordt bevorderd, teneinde de samenwerking en uitwisseling van ervaringen en goede praktijken als gedefinieerd in artikel 1 bis, lid 1, onder b), te bevorderen.

c)

Actie 3

Analyse en strategische discussie:

ondersteuning van de werkzaamheden van deskundigen op sociaal en economisch gebied teneinde de Commissie te voorzien van materiaal voor toekomstgerichte beleidsanalyses.

3)

In artikel 4 wordt de eerste alinea vervangen door:

„Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006.

Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van dit programma bedraagt 30 160 000 EUR.”

4)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

C. CLARKE


(1)  Advies uitgebracht op 27 oktober 2005 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 15 november 2005 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 1 december 2005.

(3)  PB L 336 van 23.12.2003, blz. 1. Beschikking gewijzigd bij Beschikking nr. 787/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12).

(4)  PB C 62 van 12.3.2005, blz. 1.

(5)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 49.

(6)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 49.”


BIJLAGE

„BIJLAGE

Meerjarenprogramma voor de monitoring van eEuropa, verspreiding van goede praktijken en de verbetering van de netwerk- en informatiebeveiliging (Modinis)

Indicatieve verdeling van de uitgaven over 2003-2005

Percentages van de totale begroting per categorie en per jaar

 

2003

2004

2005

Totaal 2003 - 2005

Actie 1 — Monitoring en vergelijking van prestaties

12 %

14 %

14 %

40 %

Actie 2 — Verspreiding van goede praktijken

8 %

10 %

12 %

30 %

Actie 3 — Analyse en strategische discussie

2 %

3 %

3 %

8 %

Actie 4 — De verbetering van de netwerk- en informatiebeveiliging

17 %

5 %

0 %

22 %

Percentage van het totaal

39 %

32 %

29 %

100 %


Indicatieve verdeling van de uitgaven voor 2006

Percentages van de totale begroting per categorie en per jaar

 

2006

Actie 1 — Monitoring en vergelijking van prestaties

55 %

Actie 2 — Verspreiding van goede praktijken

30 %

Actie 3 — Analyse en strategische discussie

15 %

Actie 4 — De verbetering van de netwerk- en informatiebeveiliging

0 %

Percentage van het totaal

100 %”


27.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/38


RICHTLIJN 2005/82/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2005

tot intrekking van Richtlijn 90/544/EEG van de Raad inzake de voor de gecoördineerde invoering in de Gemeenschap van de pan-Europese openbare semafoondienst te land bestemde frequentiebanden

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name in op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 90/544/EEG (4) moesten de lidstaten uiterlijk op 31 december 1992 vier kanalen in de radiofrequentieband van 169,4 tot 169,8 MHz ter beschikking stellen van de pan-Europese openbare semafoondienst te land (hierna „ERMES” genoemd) en zo snel mogelijk plannen voorbereiden om het gehele bandbereik van 169,4 tot 169,8 MHz aan de pan-Europese openbare semafoondienst toe te kunnen wijzen, een en ander afhankelijk van de commerciële vraag.

(2)

In de Gemeenschap wordt de frequentieband van 169,4 tot 169,8 MHz voor ERMES thans niet efficiënt gebruikt (minder vaak of zelfs in het geheel niet), zodat men er beter aan zou doen deze voor andere communautaire beleidsbehoeften te gebruiken.

(3)

Bij Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking) (5) is een communautair beleids- en regelgevingskader gecreëerd met het oog op het garanderen van de coördinatie van de beleidsaanpak en, in voorkomend geval, de harmonisatie van de voorwaarden inzake beschikbaarheid en efficiënt gebruik van het radiospectrum die vereist zijn voor het tot stand brengen en het functioneren van de interne markt. Met deze beschikking kan de Commissie technische uitvoeringsmaatregelen nemen om geharmoniseerde voorwaarden te verzekeren voor de beschikbaarheid en een efficiënt gebruik van het spectrum.

(4)

Aangezien het frequentiebereik 169,4 tot 169,8 MHz geschikt is voor toepassingen ten behoeve van mensen met beperkingen en handicaps, en het bevorderen van dergelijke toepassingen een beleidsdoelstelling van de Gemeenschap is, evenals het algemene doel op een goed functioneren van de interne markt toe te zien, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Radiospectrumbeschikking een mandaat verleend aan de Europese Conferentie van de administraties van Posterijen en Telecommunicatie (Conférence européenne des Postes et Télécommunications, hierna „CEPT” genoemd) om onder meer toepassingen te onderzoeken die van nut zijn voor mensen met handicaps.

(5)

In overeenstemming met het haar verleende mandaat kwam CEPT met een nieuw frequentieplan en een kanaalindeling waarmee zes typen voorkeurstoepassingen in het frequentiebereik kunnen worden ondergebracht en er aan verscheidene communautaire beleidsbehoeften kan worden voldaan.

(6)

Om deze redenen en in overeenstemming met de doelstellingen van de Radiospectrumbeschikking moet Richtlijn 90/544/EEG worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 90/544/EEG wordt ingetrokken met ingang van 27 december 2005.

Artikel 2

Deze Richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

C. CLARKE


(1)  Advies uitgebracht op 27 oktober 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies uitgebracht op 17 november 2005 na niet-verplichte raadpleging (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies van het Europees Parlement van 15 november 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 1 december 2005.

(4)  PB L 310 van 9.11.1990, blz. 28.

(5)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.


27.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/40


RICHTLIJN 2005/84/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2005

houdende de tweeëntwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten in speelgoed en kinderverzorgingsartikelen)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 14 van het Verdrag dient een ruimte zonder binnengrenzen tot stand te worden gebracht, waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal wordt gewaarborgd.

(2)

Werkzaamheden met betrekking tot de interne markt moeten de kwaliteit van het bestaan, de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de consumenten verbeteren. Deze richtlijn is in overeenstemming met de eis dat een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en van de consument moet worden gewaarborgd bij de vaststelling en implementatie van alle communautaire beleidsmaatregelen en activiteiten.

(3)

De aanwezigheid van bepaalde ftalaten in speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen van week gemaakt materiaal of met onderdelen van week gemaakt materiaal, dient te worden verboden aangezien de aanwezigheid van bepaalde ftalaten risico’s, of potentiële risico’s inhoudt, of kan inhouden voor de gezondheid van jonge kinderen. Speelgoed en kinderverzorgingsartikelen kunnen, indien zij in de mond kunnen worden gestopt zonder hiervoor bedoeld te zijn, in bepaalde omstandigheden een gezondheidsrisico vormen voor kleine kinderen, indien zij vervaardigd zijn van week gemaakt materiaal of met onderdelen van week gemaakt materiaal dat bepaalde ftalaten bevat.

(4)

Het Wetenschappelijk Comité inzake toxiciteit, ecotoxiciteit en het milieu (WCTEM) heeft, na door de Commissie te zijn geraadpleegd, adviezen uitgebracht over de aan deze ftalaten verbonden gezondheidsrisico’s.

(5)

Bij Aanbeveling 98/485/EG van de Commissie van 1 juli 1998 betreffende kinderverzorgings- en speelgoedartikelen die bestemd zijn om door kinderen onder de leeftijd van drie jaar in de mond te worden gestopt en vervaardigd zijn van zacht pvc dat bepaalde ftalaten bevat (4), wordt de lidstaten verzocht maatregelen vast te stellen ter waarborging van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van kinderen tegen deze producten.

(6)

Ingevolge Beschikking 1999/815/EG van de Commissie (5), aangenomen in het kader van Richtlijn 92/59/EEG van de Raad van 29 juni 1992 inzake algemene productveiligheid (6), geldt sinds 1999 op EU-niveau een tijdelijk verbod op het gebruik van zes ftalaten in kinderverzorgings- en speelgoedartikelen die bestemd zijn om door kinderen onder de leeftijd van drie jaar in de mond te worden gestopt. Deze beschikking wordt op gezette tijden hernieuwd.

(7)

De reeds door bepaalde lidstaten ingevoerde beperkingen op het op de markt brengen van kinderverzorgings- en speelgoedartikelen vanwege hun ftalaatgehalte, zijn rechtstreeks van invloed op de voltooiing en werking van de interne markt. Het is derhalve noodzakelijk de wetgevingen van de lidstaten op dit gebied onderling aan te passen en wijzigingen aan te brengen in bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG (7).

(8)

Teneinde met name voor kinderen een hoog niveau van gezondheidsbescherming te garanderen, dient het voorzorgsbeginsel te worden toegepast wanneer op grond van de wetenschappelijke evaluatie het risico niet met voldoende zekerheid kan worden bepaald.

(9)

Als organismen in ontwikkeling zijn kinderen bijzonder kwetsbaar voor reproductietoxicologische stoffen. Daarom moet de blootstelling van kinderen aan alle in de praktijk vermijdbare bronnen van emissies van deze stoffen, met name door artikelen die zij in de mond kunnen steken, zoveel mogelijk worden beperkt.

(10)

Tijdens de risicobeoordelingen en/of in het kader van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (8), zijn bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP), dibutylftalaat (DBP) en benzylbutylftalaat (BBP) onderkend als reproductietoxicologische stoffen en dan ook ingedeeld als reproductietoxicologisch, categorie 2.

(11)

Wetenschappelijke informatie over di-„isononyl”ftalaat (DINP), di-„isodecyl”ftalaat (DIDP) en di-n-octylftalaat (DNOP) is niet beschikbaar of tegenstrijdig, maar de mogelijkheid dat deze stoffen een potentieel risico inhouden indien zij worden gebruikt in speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen, die per definitie voor kinderen worden geproduceerd, kan niet worden uitgesloten.

(12)

De onzekere aspecten van de evaluatie van de blootstelling aan deze ftalaten, zoals de vraag hoe lang de artikelen in de mond worden gehouden, alsmede de blootstelling aan andere emissies vanuit andere bronnen, vereisen dat voorzorgsoverwegingen meewegen. Er dienen dan ook beperkingen te worden ingevoerd betreffende het gebruik van deze ftalaten voor speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen, alsmede betreffende het op de markt brengen van deze artikelen. Omwille van de evenredigheid dienen de beperkingen voor DINP, DIDP en DNOP evenwel minder streng te zijn dan de voor DEHP, DBP en BBP voorgestelde beperkingen.

(13)

De Commissie dient onderzoek te doen naar andere toepassingen van producten van week gemaakt materiaal of met onderdelen van week gemaakt materiaal, die gevaren kunnen veroorzaken voor de mens, vooral wanneer zij gebruikt worden in medische apparatuur.

(14)

Zoals aangegeven in de mededeling van de Commissie over het voorzorgsbeginsel, zullen de op dit beginsel gebaseerde maatregelen worden getoetst aan nieuwe wetenschappelijke gegevens.

(15)

De Commissie ziet toe op het gebruik van ftalaten en andere stoffen als weekmakers in speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen. Zij werkt daarbij samen met de autoriteiten in de lidstaten, die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de markt en de wetshandhaving voor speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen en pleegt overleg met de bevoegde producenten- en importeursorganisaties.

(16)

Voor de toepassing van Richtlijn 76/769/EEG moet de term „kinderverzorgingsartikel” worden gedefinieerd.

(17)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel akkoord inzake beter wetgeven (9) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voorzover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(18)

De Commissie zal het gebruik van de in bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG genoemde ftalaten in andere producten aan een onderzoek onderwerpen wanneer de risicobeoordeling krachtens Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad van 23 maart 1993 inzake de beoordeling en de beperking van de risico’s van bestaande stoffen (10) is voltooid.

(19)

Deze richtlijn is van toepassing onverminderd de communautaire wetgeving tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van werknemers, als vervat in Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (11) en in daarop gebaseerde afzonderlijke richtlijnen, met name Richtlijn 90/394/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk (12) en Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (13),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 76/769/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende punt wordt toegevoegd aan artikel 1, lid 3:

„c)

„kinderverzorgingsartikel”: elk product dat bestemd is om de slaap, de ontspanning, hygiënische verzorging en de voeding van, alsmede het zuigen door kinderen te vergemakkelijken.”

2)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De Commissie evalueert de maatregelen opgenomen in Richtlijn 76/769/EEG zoals gewijzigd bij deze richtlijn uiterlijk op 16 januari 2010 opnieuw in het licht van nieuwe wetenschappelijke informatie over de in bijlage bij deze richtlijn omschreven stoffen en vervangmiddelen daarvan. De maatregelen zullen, indien gerechtvaardigd, dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Artikel 3

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 16 juli 2006 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 16 januari 2007.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

C. CLARKE


(1)  PB C 116 E van 26.4.2000, blz. 14.

(2)  PB C 117 van 26.4.2000, blz. 59.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 6 juli 2000 (PB C 121 van 24.4.2001, blz. 410), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 4 april 2005 (PB C 144 E van 14.6.2005, blz. 24), standpunt van het Europees Parlement van 5 juli 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 november 2005.

(4)  PB L 217 van 5.8.1998, blz. 35.

(5)  PB L 315 van 9.12.1999, blz. 46. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/781/EG (PB L 344 van 20.11.2004, blz. 35).

(6)  PB L 228 van 11.8.1992, blz. 24. Richtlijn ingetrokken bij Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4).

(7)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/98/EG van de Commissie (PB L 305 van 1.10.2004, blz. 63).

(8)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie (PB L 152 van 30.4.2004, blz. 1).

(9)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(10)  PB L 84 van 5.4.1993, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(11)  PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(12)  PB L 196 van 26.7.1990, blz. 1. Richtlijn ingetrokken bij Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).

(13)  PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11.


BIJLAGE

De volgende punten worden toegevoegd aan bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG:

„[XX.] De volgende ftalaten (of andere CAS- en Einecs-nummers die betrekking hebben op de stof):

 

bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP)

CAS-nr. 117-81-7

Einecs-nr. 204-211-0

 

dibutylftalaat (DBP)

CAS-nr. 84-74-2

Einecs-nr. 201-557-4

 

benzylbutylftalaat (BBP)

CAS-nr. 85-68-7

Einecs-nr. 201-622-7

Mogen niet worden gebruikt als stoffen of als bestanddelen van preparaten in concentraties van meer dan 0,1 % massaprocent van het week gemaakte materiaal in speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen.

Dergelijke speelgoed en kinderverzorgingsartikelen die deze ftalaten bevatten in een hogere concentratie dan de hierboven genoemde grens, worden niet op de markt gebracht.

[XX.a.] De volgende ftalaten (of andere CAS- en Einecs-nummers die betrekking hebben op de stof):

 

di-„isononyl”ftalaat (DINP)

CAS-nr. 28553-12-0 en 68515-48-0

Einecs-nr. 249-079-5 en 271-090-9

 

di-„isodecyl”ftalaat (DIDP)

CAS-nr. 26761-40-0 en 68515-49-1

Einecs-nr. 247-977-1 en 271-091-4

 

di-n-octylftalaat (DNOP)

CAS-nr. 117-84-0

Einecs-nr. 204-214-7

Mogen niet worden gebruikt als stoffen of als bestanddelen van preparaten in concentraties van meer dan 0,1 % massaprocent van het week gemaakte materiaal in speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen die door kinderen in de mond kunnen worden gestopt.

Dergelijke speelgoed en kinderverzorgingsartikelen die deze ftalaten bevatten in een hogere concentratie dan de hierboven genoemde grens, worden niet op de markt gebracht.”


27.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/44


RICHTLIJN 2005/88/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2005

tot wijziging van Richtlijn 2000/14/EG inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2000/14/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) is door de door de diensten van de Commissie opgerichte werkgroep Materieel voor gebruik buitenshuis, tegen het licht gehouden.

(2)

In haar verslag van 8 juli 2004 heeft deze werkgroep vastgesteld dat een aantal grenswaarden voor fase II, die met ingang van 3 januari 2006 zouden moeten worden toegepast, technisch niet haalbaar zijn. Het is echter nooit de bedoeling geweest het in de handel brengen of de ingebruikneming van dit materieel te beperken door technisch onhaalbare eisen te stellen.

(3)

Daarom moet erin worden voorzien dat bepaalde in artikel 12 van Richtlijn 2000/14/EG vermelde typen materieel, die om louter technische redenen niet met ingang van 3 januari 2006 aan de grenswaarden voor fase II kunnen voldoen, vanaf die datum toch in de handel kunnen worden gebracht en/of in gebruik kunnen worden genomen.

(4)

De ervaring die in de eerste vijf jaar met de toepassing van Richtlijn 2000/14/EG is opgedaan, wijst uit dat er meer tijd nodig is voor de uitvoering van de artikelen 16 en 20 van die richtlijn en dat moet worden nagegaan of de richtlijn, met name ten aanzien van de grenswaarden voor fase II, moet worden gewijzigd. Daarom moet de termijn voor de indiening bij het Europees Parlement en de Raad van het in artikel 20, lid 1, van Richtlijn 2000/14/EG bedoelde verslag over de ervaring die de Commissie bij de tenuitvoerlegging van die richtlijn heeft opgedaan, met twee jaar worden verlengd.

(5)

In artikel 20, lid 3, van Richtlijn 2000/14/EG is bepaald dat de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag moet voorleggen over de vraag of en in welke mate de technische vooruitgang een verlaging van de grenswaarden voor grasmaaiers en gazontrimmers/graskantensnijders mogelijk maakt. Aangezien de verplichtingen uit hoofde van artikel 20, lid 1, van die richtlijn dwingender zijn dan die uit hoofde van artikel 20, lid 3, en om dubbel werk te voorkomen, is het wenselijk deze typen materieel op te nemen in het algemene verslag uit hoofde van artikel 20, lid 1, van die richtlijn. Daarom moet de aparte rapportageverplichting van artikel 20, lid 3, van die richtlijn worden geschrapt.

(6)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het waarborgen dat de interne markt voor materieel voor gebruik buitenshuis kan blijven functioneren door te eisen dat het aan geharmoniseerde omgevingsgeluidseisen voldoet, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken, doordat de reikwijdte ervan wordt beperkt tot typen materieel waarvoor de grenswaarden voor fase II momenteel om technische redenen niet kunnen worden nageleefd.

(7)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven (4) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(8)

Richtlijn 2000/14/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2000/14/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De tabel in artikel 12 wordt vervangen door de volgende tabel:

„Type materieel

Netto geïnstalleerd vermogen P in kW

Elektrisch vermogen Pel  (5) in kW

Massa m van het materieel in kg

Maaibreedte L in cm

Toelaatbaar geluidsvermogensniveau in dB/1 pW

 

 

Fase I vanaf 3 januari 2002

Fase II vanaf 3 januari 2006

Verdichtingsmachines (trilwalsen, trilplaten, trilstampers)

P ≤ 8

108

105 (6)

8 < P ≤ 70

109

106 (6)

P > 70

89 + 11 lg P

86 + 11 lg P (6)

rupsdozers, rupslaad- en graaflaadmachines

P ≤ 55

106

103 (6)

P > 55

87 + 11 lg P

84 + 11 lg P (6)

Dozers op wielen, laad- en graaflaadmachines op wielen, dumpers, egaliseermachines, vuilnisverdichters van het ladertype, heftrucks met verbrandingsmotor en contragewicht, mobiele kranen, verdichtingsmachines (niet-vibrerende walsen), bestratingsafwerkmachines, hydraulische aggregaten

P ≤ 55

104

101 (6)  (7)

P > 55

85 + 11 lg P

82 + 11 lg P (6)  (7)

Graafmachines, goederenliften, bouwlieren, motorhakfrezen

P ≤ 15

96

93

P > 15

83 + 11 lg P

80 + 11 lg P

Met de hand geleide betonbrekers en trilhamers

m ≤ 15

107

105

15 < m < 30

94 + 11 lg m

92 + 11 lg m (6)

m ≥ 30

96 + 11 lg m

94 + 11 lg m

Torenkranen

 

98 + lg P

96 + lg P

Las- en vermogensaggregaten

Pel ≤ 2

97 + lg Pel

95 + lg Pel

2 < Pel ≤ 10

98 + lg Pel

96 + lg Pel

10 > Pel

97 + lg Pel

95 + lg Pel

Compressoren

P ≤ 15

99

97

P > 15

97 + 2 lg P

95 + 2 lg P

Grasmaaiers, grastrimmers/graskantensnijders

L ≤50

96

94 (6)

50 < L ≤ 70

100

98

70 < L ≤ 120

100

98 (6)

L > 120

105

103 (6)

Het toelaatbare geluidsvermogensniveau wordt naar boven of beneden afgerond op het naaste gehele getal (bij minder dan 0,5 naar beneden, vanaf 0,5 naar boven).”

2)

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste zin van lid 1 wordt „Uiterlijk op 3 januari 2005” vervangen door „Uiterlijk op 3 januari 2007”;

b)

lid 3 wordt geschrapt.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 3 januari 2006.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

C. CLARKE


(1)  Advies uitgebracht op 27 oktober 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 26 oktober 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 december 2005.

(3)  PB L 162 van 3.7.2000, blz. 1.

(4)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(5)  Pel voor lasaggregaten: genormaliseerde lasstroom vermenigvuldigd met de genormaliseerde lasspanning voor de laagste waarde van de inschakelduur die door de fabrikant wordt opgegeven.

Pel voor vermogensaggregaten: primair vermogen overeenkomstig ISO 8528-1:1993, punt 13.3.2.

(6)  De waarden voor fase II zijn voor de volgende typen materieel louter indicatief:

trilwalsen met begeleider;

trilplaten (> 3kW);

trilstampers;

dozers (op stalen rupsbanden);

laadmachines (op stalen rupsbanden > 55 kW);

heftrucks met verbrandingsmotor en contragewicht;

bestratingsafwerkmachines met een verdichtingsbalk;

met de hand geleide betonbrekers en trilhamers met een inwendige verbrandingsmotor (15 < m < 30)

grasmaaiers, grastrimmers/graskantensnijders.

De definitieve waarden zijn afhankelijk van de wijziging van de richtlijn ingevolge het krachtens artikel 20, lid 1, vereiste verslag. Bij gebreke van een dergelijke wijziging blijven de waarden voor fase I van toepassing voor fase II.

(7)  Voor eenmotorige mobiele kranen blijven de cijfers voor fase I tot 3 januari 2008 van toepassing. Na deze datum zijn de cijfers van fase II van toepassing.

Het toelaatbare geluidsvermogensniveau wordt naar boven of beneden afgerond op het naaste gehele getal (bij minder dan 0,5 naar beneden, vanaf 0,5 naar boven).”


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

27.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/47


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

inzake de harmonisatie van de frequentieband 169,4-169,8125 MHz in de Gemeenschap

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 5503)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/928/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking) (1), en met name op artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 90/544/EEG van de Raad van 9 oktober 1990 inzake de voor de gecoördineerde invoering in de Gemeenschap van de pan-Europese openbare semafoondienst te land bestemde frequentiebanden (ERMES-richtlijn) (2) is ingetrokken op 27 december 2005 bij Richtlijn 2005/82/EG van het Europees Parlement en de Raad (3). Krachtens deze richtlijn moesten de lidstaten in het radiofrequentiebereik 169,4 tot 169,8 MHz vier kanalen aanwijzen voor de pan-Europese openbare semafoondienst te land (hierna „ERMES” te noemen) en verzekeren dat ERMES-diensten zo spoedig mogelijk, naar gelang van de commerciële vraag, de gehele band van 169,4 tot 169,8 MHz zouden gaan bezetten.

(2)

In de Gemeenschap wordt de frequentieband van 169,4 tot 169,8 MHz voor ERMES veel minder vaak of zelfs in het geheel niet meer gebruikt, zodat de toepassing van deze frequentieband niet efficiënt is en deze beter voor andere communautaire beleidsbehoeften zou kunnen worden bestemd.

(3)

Krachtens artikel 4, lid 2, van de Radiospectrumbeschikking, heeft de Commissie op 7 juli 2003 een mandaat verleend aan de Europese Conferentie van PTT-administraties (hierna „de CEPT” te noemen) om informatie te verzamelen over de huidige en mogelijke toekomstige toepassingen van de frequentieband van 169,4 tot 169,8 MHz, om een lijst van alternatieve opties voor het gebruik van deze radiospectrumband op te stellen, met speciale aandacht voor die welke niet enkel met traditionele elektronische communicatie verband houden. De CEPT is gevraagd voor iedere mogelijke toepassing na te gaan of deze en andere toepassingen naast elkaar kunnen bestaan en de mogelijkheid van alternatieve radiospectrumbanden te bekijken, zulks in overeenstemming met de beginselen van de kaderrichtlijn. De spectrumband in kwestie, die reeds gedeeltelijk geharmoniseerd is, leent zich voor bepaalde toepassingen in verband met de totstandbrenging en werking van de interne markt in een aantal communautaire beleidssectoren, waarvan sommige waarschijnlijk voor gehandicapten van nut zullen zijn of van pas zullen komen bij de samenwerking in de Europese Unie op het vlak van justitie en binnenlandse zaken.

(4)

Op grond van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (4) dienen de lidstaten ter bevordering van de belangen van de burgers van de Europese Unie onder meer te voorzien in de behoeften van specifieke maatschappelijke groepen, in het bijzonder slechthorenden en mensen die dringend hulp behoeven.

(5)

Zich baserend op technische onderzoeken en de vergaarde informatie bevestigde de CEPT dat er ondanks de vaststelling van Richtlijn 90/544/EEG slechts in zeer beperkte mate voor ERMES-doeleinden van deze frequentieband gebruik is gemaakt en dat de behoefte aan semafoondiensten in Europa is veranderd doordat deze thans functioneel zijn vervangen door andere technologieën, zoals short messaging systems (SMS) via GSM.

(6)

De indeling van het frequentiebereik 169,4 tot 169,8 MHz voor ERMES-toepassingen zou in de Gemeenschap derhalve moeten worden gewijzigd om een efficiënter gebruik van deze radiospectrumband te verzekeren, en tegelijk het geharmoniseerde karakter ervan intact te laten.

(7)

In overeenstemming met het haar verleende mandaat kwam de CEPT met een nieuw frequentieplan en een kanaalindeling waarmee zes typen voorkeurstoepassingen in het frequentiebereik 169,4 tot 169,8125 MHz kunnen worden ondergebracht en er aan verscheidene communautaire beleidsbehoeften kan worden voldaan. Deze behoeften betreffen onder andere het gebruik van gehoorapparaten door slechthorenden, voor wie een geharmoniseerde radiospectrumband in de Gemeenschap het reizen tussen de lidstaten zou vergemakkelijken en, dankzij schaalvoordelen, een prijsverlaging zou inhouden voor de door hen benodigde apparaten; de ontwikkeling van de interne markt voor socialealarmeringsapparaten, waarmee ouderen en gehandicapten in noodgevallen om hulp kunnen vragen, apparatuur voor het opsporen van gestolen goederen overal in de Gemeenschap, meteropnamesystemen voor nutsbedrijven en bestaande semafoonsystemen als ERMES, alsmede particuliere mobiele radiosystemen (PMR) voor tijdelijk gebruik, als communicatiehulpmiddel bij speciale tijdelijke gebeurtenissen die van enkele dagen tot enkele maanden kunnen variëren.

(8)

De resultaten van het aan de CEPT verstrekte mandaat, die door de Commissie als bevredigend worden beschouwd, zouden overal in de Gemeenschap toepassing moeten vinden en door de lidstaten moeten worden geïmplementeerd. De overige ERMES- en/of PMR-vergunningen die niet in overeenstemming met het nieuwe frequentieplan en de nieuwe kanaalindeling zijn, zouden ongemoeid moeten worden gelaten totdat zij verlopen zijn of totdat de ERMES- en/of PMR-toepassingen zonder buitensporige lasten naar de geëigende radiospectrumbanden kunnen worden overgebracht.

(9)

Bij de toewijzing van bandbreedte in het radiospectrum zou steeds het minst belastende vergunningsstelsel moeten worden gehanteerd, zulks in overeenstemming met Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) (5), onder meer zonder individuele gebruiksrechten.

(10)

Onverminderd het feit dat de spectrumbehoeften van specifieke beleidssectoren exclusieve frequentietoewijzingen kunnen vereisen, doet men er in het algemeen goed aan de voorgestelde toewijzingen voor radiospectrumbanden zo generiek mogelijk te houden en het gebruik hiervan dus alleen te laten bepalen door de vaststelling van specifieke gebruiksrestricties, zoals de belastingsgraad of vermogensniveaus, en door middel van geharmoniseerde normen als erkend in Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (6) te verzekeren dat toepassingen van apparatuur in het toegewezen radiospectrumbereik waarbij schadelijke interferenties ontstaan tot een minimum worden beperkt.

(11)

De coördinatie van kanalen in het voor hoogvermogentoepassingen bestemde gedeelte van het frequentiebereik 169,4-169,8125 MHz tussen buurlanden dient door middel van bi- of multilaterale overeenkomsten te worden verzekerd.

(12)

Om ook op langere termijn een doeltreffend gebruik van het frequentiebereik 169,4-169,8125 MHz te garanderen, zouden de autoriteiten verder moeten gaan met op een vergroting van de efficiëntie gerichte studies, vooral met betrekking tot het gebruik van de geïdentificeerde beschermingsband („guard band”).

(13)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Radiospectrumcomité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Onderwerp

Deze beschikking betreft de harmonisatie van de voorwaarden voor de beschikbaarheid en het efficiënte gebruik van de frequentieband 169,4-169,8125 MHz van het radiospectrum in de Gemeenschap.

Artikel 2

Definities

In deze beschikking wordt verstaan onder

a)

„gehoorapparaat”: een radiocommunicatiesysteem dat meestal één of meer radiozenders en één of meer radio-ontvangers bevat en waarmee slechthorenden hun gehoorvermogen kunnen verbeteren;

b)

„sociale alarmering”: een betrouwbaar radiocommunicatiesysteem en -netwerk, met inbegrip van draagbare apparatuur, waarmee een persoon in nood binnen een beperkt gebied met behulp van een eenvoudige handeling een verzoek om hulp kan uitzenden;

c)

„meteropnamesysteem”: een systeem waarmee met behulp van radiocommunicatieapparatuur toezicht, meting en besturing van nutssystemen op afstand mogelijk is;

d)

„opsporings- en goederenvolgsysteem”: een systeem waarmee goederen kunnen worden gevolgd en opgespoord, zodat ze kunnen worden teruggevonden, en dat in het algemeen bestaat uit een op het te beschermen goed aangebrachte radiozender plus een ontvanger en eventueel ook een alarm;

e)

„semafoonsysteem”: een systeem waarmee een éénrichtingsradioverbinding tot stand wordt gebracht tussen de zender en de ontvanger en dat gebruikmaakt van een basisstation en een mobiele ontvanger;

f)

„particuliere mobiele radiocommunicatie (PMR)”: een landmobiele communicatiedienst die gebruikmaakt van simplex-, halfduplex- en eventueel volledige duplexmodi op eindapparatuurniveau voor communicatie binnen een gesloten gebruikersgroep.

Artikel 3

Geharmoniseerde toepassingen

1.   De frequentieband 169,4-169,8125 MHz wordt verdeeld in een laagvermogensdeel en een hoogvermogensdeel. Het frequentieplan en de kanaalindeling daarvan worden neergelegd in de bijlage bij deze beschikking.

2.   Het laagvermogensdeel van de frequentieband 169,4-169,8125 MHz dient voor de volgende preferentiële toepassingen:

a)

exclusief gebruik voor gehoorapparaten;

b)

exclusief gebruik voor sociale alarmering;

c)

niet-exclusief gebruik voor meteropnamesystemen;

d)

niet-exclusief gebruik voor laagvermogenzenders voor opsporings- en goederenvolgsystemen.

3.   Het hoogvermogensdeel van de frequentieband 169,4-169,8125 MHz dient voor de volgende voorkeurstoepassingen:

a)

hoogvermogenzenders voor opsporings- en goederenvolgsystemen;

b)

bestaande semafoonsystemen of semafoonsystemen die overkomen van andere kanalen in de radiospectrumband.

4.   Alternatieve toepassingen voor de frequentieband 169,4-169,8125 MHz kunnen worden geïmplementeerd op voorwaarde dat zij geen beperking vormen voor de geharmoniseerde implementatie van de voorkeurstoepassingen. Deze alternatieve toepassingen zijn:

a)

gehoorapparaten voor het niet-exclusieve laagvermogensdeel van de radiospectrumband;

b)

opsporingssystemen, semafoonsystemen, tijdelijk gebruik of particuliere mobiele radiocommunicatie op nationale basis in het hoogvermogensdeel van de band.

5.   Het maximaal uitgestraalde vermogen in het laagvermogensdeel van de radiospectrumband 169,4-169,8125 MHz is beperkt tot 0,5 watt effectief uitgestraald vermogen (e.r.p.). De maximale belastingsgraad voor de meteropnamesystemen en opsporings- en goederenvolgsystemen in het laagvermogensdeel van de frequentieband 169,4-169,8125 MHz dient respectievelijk minder dan 10 % en 1 % te zijn.

6.   Het gebruik van de frequentieband 169,4-169,8125 MHz door semafoonsystemen en particuliere mobiele radiocommunicatie dat op de datum van bekendmaking van deze beschikking is toegestaan en dat niet in overeenstemming is met artikel 3, leden 1 tot 5, kan doorgaan zolang als de op de datum van bekendmaking van deze beschikking bestaande vergunningen voor dergelijke diensten geldig blijven.

Artikel 4

Toepassing van artikel 3

Artikel 3 is van toepassing vanaf 27 december 2005.

Artikel 5

Toezicht

De lidstaten houden toezicht op het gebruik van de frequentieband 169,4-169,8125 MHz om het efficiënte gebruik daarvan te verzekeren en delen hun bevindingen dienaangaande mee aan de Commissie.

Artikel 6

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

Viviane REDING

Lid van de Commissie


(1)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.

(2)  PB L 310 van 9.11.1990, blz. 28.

(3)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 38.

(4)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.

(5)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.

(6)  PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE

Frequentieplan voor de radiospectrumband 169,4-169,8125 MHz

Laagvermogenstoepassingen

„Guardband”

Hoogvermogenstoepassingen

Specifieke laagvermogenstoepassingen

Sociale alarmering

Gehoorapparaten

Sociale alarmering

Opsporings- en volg systeem

Semafoon

Semafoon

Semafoon

Opsporings- en volg systeem

Opsporings- en volg systeem

Semafoonsysteem

Opsporings- en volg systeem

Gehoorapparaten

Exclusief gebruik

Deze kanalen kunnen op nationale basis worden gebruikt voor hoogvermogenstoepassingen zoals semafoon, opsporing, tijdelijk gebruik of PMR.

12,5

12,5

50

12,5

12,5 (1)

1a

1b

2a

2b

3a

3b

4a

4b + 5 + 6a

6b + 7 + 8a

8b

9a

9b

10a

10b

11a

11b

12a

12b

13a

13b

14a

14b

15a

15b

16a

16b

Legenda

1e rij: categorie van de toepassing, d.w.z. laagvermogenstoepassingen of hoogvermogenstoepassingen.

2e rij: voorkeurstoepassingen:

Specifieke laagvermogenstoepassingen: zie artikel 3, lid 2, onder c) en d).

Sociale alarmering: zie artikel 3, lid 2, onder b).

Gehoorapparaten: zie artikel 3, lid 2, onder a).

Opsporings- en volgsysteem (hoogvermogensdeel): zie artikel 3, lid 3, onder a).

Semafoonsysteem: zie artikel 3, lid 3, onder b).

3e rij: alternatieve toepassingen: zie artikel 3, lid 4.

4e en 5e rij: kanaalindeling (in kHz) en kanaalnummer.


Kanaalindeling voor de frequentieband 169,4-169,8125 MHz

12,5 kHz bandbreedte

25 kHz bandbreedte

50 kHz bandbreedte

Kanaalnummer

Centrale frequentie

Kanaalnummer

Centrale frequentie

Kanaalnummer

Centrale frequentie

1a

169,406250

1

169,412500

 

 

1b

169,418750

„0”

169,437500

2a

169,431250

2

169,437500

2b

169,443750

3a

169,456250

3

169,462500

3b

169,468750

 

 

4a

169,481250

4

169,487500

4b

169,493750

„1”

169,512500

5a

169,506250

5

169,512500

5b

169,518750

6a

169,531250

6

169,537500

6b

169,543750

„2”

169,562500

7a

169,556250

7

169,562500

7b

169,568750

8a

169,581250

8

169,587500

8b

169,593750

 

 

12,5 kHz „guard band”

9a

169,618750

9

169,62500

9b

169,631250

10a

169,643750

10

169,65000

10b

169,656250

11a

169,668750

11

169,67500

11b

169,681250

12a

169,693750

12

169,70000

12b

169,706250

13a

169,718750

13

169,72500

13b

169,731250

14a

169,743750

14

169,75000

14b

169,756250

15a

169,768750

15

169,77500

15b

169,781250

16a

169,793750

16

169,80000

16b

169,806250


(1)  Wegens de mogelijkheid om ieder hoogvermogenskanaal voor de tijdelijke toepassingen te gebruiken. Om grenscoördinatie te vergemakkelijken, moeten de systemen die 25 kHz-kanalen gebruiken echter de kanaalindeling in acht nemen die begint vanaf de onderrand van kanaal 9.


Rectificaties

27.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/52


Rectificatie van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap

( Publicatieblad van de Europese Unie L 255 van 30 september 2005 )

Op bladzijde 155, artikel 5, lid 2, onder a) en c)

in plaats van:

„2.

(…) het volgende tijdschema:

a)

de RIS-richtsnoeren: uiterlijk 20 juni 2006;

b)

(…)

c)

de technische specificaties voor de tracking- en tracingsystemen: uiterlijk 20 december 2006.”

te lezen:

„2.

(…) het volgende tijdschema:

a)

de RIS-richtsnoeren: uiterlijk 20 juli 2006;

b)

(…)

c)

de technische specificaties voor de tracking- en tracingsystemen: uiterlijk 20 januari 2007.”