ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 299

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
16 november 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 1858/2005 van de Raad van 8 november 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika en Oekraïne naar aanleiding van een herzieningsonderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1859/2005 van de Raad van 14 november 2005 tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van Oezbekistan

23

 

 

Verordening (EG) nr. 1860/2005 van de Commissie van 15 november 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

32

 

*

Verordening (EG) nr. 1861/2005 van de Commissie van 15 november 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1064/2005 ten aanzien van de hoeveelheid waarop de permanente openbare inschrijving voor de uitvoer van zachte tarwe die in het bezit is van het Litouwse interventiebureau betrekking heeft

34

 

*

Verordening (EG) nr. 1862/2005 van de Commissie van 15 november 2005 met betrekking tot de opening van een permanente openbare inschrijving voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van zachte tarwe die in het bezit is van het Litouwse interventiebureau, met het oog op de verwerking ervan tot meel in de Gemeenschap

35

 

*

Verordening (EG) nr. 1863/2005 van de Commissie van 15 november 2005 met betrekking tot de opening van een permanente openbare inschrijving voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van zachte tarwe die in het bezit is van het Letse interventiebureau, met het oog op de verwerking ervan tot meel in de Gemeenschap

40

 

*

Verordening (EG) nr. 1864/2005 van de Commissie van 15 november 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1725/2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 1 en de International Accounting Standards 32 en 39 betreft ( 1 )

45

 

 

Verordening (EG) nr. 1865/2005 van de Commissie van 15 november 2005 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 november 2005

58

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 20 september 2005 betreffende de ondertekening, namens de Gemeenschap, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

61

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

62

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 14 november 2005 houdende machtiging van Duitsland om de experimenten met een nieuw oenologisch procédé voort te zetten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4376)

71

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 2005/792 van de Raad van 14 november 2005 betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan

72

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2005/793/GBVB van de Raad van 14 november 2005 betreffende de tijdelijke opvang van een aantal Palestijnen door lidstaten van de Europese Unie

80

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/1


VERORDENING (EG) Nr. 1858/2005 VAN DE RAAD

van 8 november 2005

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika en Oekraïne naar aanleiding van een herzieningsonderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna de „basisverordening” genoemd), en met name op artikel 11, lid 2,

Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Thans geldende maatregelen

(1)

In augustus 1999 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1796/1999 (2) (de „oorspronkelijke verordening”) een definitief antidumpingrecht ingesteld ten aanzien van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne. Het tot die maatregelen leidende onderzoek wordt hierna aangeduid als het „oorspronkelijke onderzoek”.

(2)

De maatregelen ten aanzien van de invoer uit deze landen bestonden uit het instellen van ad-valoremrechten, behalve voor de producten van één Indiase, één Mexicaanse, één Zuid-Afrikaanse en één Oekraïnse producent/exporteur, van wie bij Besluit 1999/572/EG van de Commissie (3) verbintenissen waren aanvaard. Bij Verordening (EG) nr. 1678/2003 werd de aanvaarding van de verbintenis van de Oekraïnse producent/exporteur door de Commissie ingetrokken en bij Verordening (EG) nr. 1674/2003 werd het antidumpingrecht ad valorem voor deze exporteur opnieuw ingesteld.

(3)

Vervolgens bleek na onderzoek overeenkomstig artikel 13 van de basisverordening dat de oorspronkelijke maatregelen ten aanzien van de invoer uit Oekraïne en de Volksrepubliek China werden ontdoken via respectievelijk Moldavië en Marokko. De Raad heeft daarom bij Verordening (EG) nr. 760/2004 (4) het definitieve antidumpingrecht op de invoer uit Oekraïne uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit Moldavië. Evenzo werd bij Verordening (EG) nr. 1886/2004 (5) het definitieve antidumpingrecht op de invoer uit de Volksrepubliek China uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit Marokko, met uitzondering van de producten van een legitieme Marokkaanse producent.

1.2.   Onderzoek in verband met een ander land

(4)

Op 20 november 2004 opende de Commissie door middel van een bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) een antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van stalen kabels uit de Republiek Korea, dit naar aanleiding van een klacht van de bedrijfstak van de Gemeenschap waarin bewijsmateriaal werd verstrekt dat de invoer uit Korea met dumping geschiedde en daardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade toebracht. Dit onderzoek werd bij Besluit 2005/739/EG van de Commissie (7) beëindigd zonder maatregelen in te stellen.

1.3.   Verzoek om een herziening

(5)

Na de publicatie van een bericht van het naderende vervallen van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne (8) ontving de Commissie op 17 mei 2004 een verzoek om herziening van deze maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

(6)

Het verzoek was ingediend door het Liaison Committee of European Union Wire Rope Industries (EWRIS) (hierna „indiener van het verzoek” genoemd) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de productie van stalen kabels in de Gemeenschap. De reden voor dit verzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting dan wel herhaling van de dumping en schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(7)

Aangezien er geen bewijsmateriaal is ten aanzien van de invoer uit Mexico, verzocht de indiener van het verzoek niet om een herzieningsonderzoek voor stalen kabels uit Mexico. De maatregelen die van toepassing waren op het betrokken product uit Mexico zijn derhalve op 18 augustus 2004 komen te vervallen (9).

(8)

De Commissie heeft in overleg met het Raadgevend Comité vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om een herzieningsprocedure in te leiden op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening, en heeft daarom een herzieningsonderzoek geopend (10).

1.4.   Onderzoek

(9)

De Commissie heeft de haar bekende producenten/exporteurs, importeurs en gebruikers en hun organisaties, de vertegenwoordigers van de exportlanden en de EG-producenten van de inleiding van de herzieningsprocedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden verzoeken te worden gehoord binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn.

(10)

Gezien het grote aantal niet met producenten/exporteurs in de betrokken landen verbonden EG-producenten en importeurs in de Gemeenschap werd overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening besloten te onderzoeken of een steekproef diende te worden toegepast. Daartoe heeft de Commissie de bovengenoemde betrokkenen, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening, verzocht binnen twee weken na de inleiding van de procedure contact met haar op te nemen en haar de in het bericht van inleiding gevraagde gegevens te verstrekken.

(11)

Het formulier voor de samenstelling van de steekproef werd binnen de termijn ingevuld teruggezonden door 17 EG-producenten, die formeel toezegden verder aan het onderzoek mee te werken. Dit formulier bevatte onder meer vragen betreffende de ontwikkeling van bepaalde „macro”-schade-indicatoren, namelijk productiecapaciteit, productievolume, voorraden, verkoopvolume en werkgelegenheid.

(12)

Van de genoemde 17 producenten zijn er vijf geselecteerd voor de steekproef, omdat zij wegens de omvang van hun productie en de verkoop van het betrokken product in de Gemeenschap representatief werden geacht voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(13)

Slechts één importeur verstrekte de in het bericht van inleiding gevraagde informatie en verklaarde zich bereid de diensten van de Commissie verdere medewerking te verlenen. Gezien deze situatie hebben de diensten van de Commissie besloten geen steekproef samen te stellen van onafhankelijke importeurs, maar de genoemde importeur een vragenlijst te zenden. Deze importeur gaf echter geen antwoord op de vragenlijst. Derhalve worden de niet-verbonden importeurs geacht geen medewerking te hebben verleend. EWRIA, de organisatie die de belangen van de importeurs behartigt, maakte opmerkingen van algemene aard, met name over de definitie van het betrokken product en het soortgelijke product. Deze opmerkingen worden besproken in de overwegingen 19 en 20.

(14)

De vijf in de steekproef opgenomen EG-producenten en alle bekende producenten/exporteurs kregen derhalve een vragenlijst toegezonden. Met de producent in het referentieland Turkije werd contact opgenomen en aan hem werd eveneens een vragenlijst toegezonden.

(15)

Antwoord op de vragenlijst werd ontvangen van de vijf in de steekproef opgenomen EG-producenten, drie producenten/exporteurs in de betrokken landen, twee verbonden importeurs en een producent in het referentieland.

(16)

Bij de volgende bedrijven werd ter plaatse een controle verricht:

 

In de steekproef opgenomen EG-producenten:

BTS Drahtseile GmbH (Duitsland),

Cables y Alambres especiales, SA (Spanje),

CASAR Drahtseilwerk Saar GmbH (Duitsland),

Manuel Rodrigues de Oliveira Sa & Filhos, SA (Portugal),

Trefileurope (Frankrijk).

 

Producent in het land van uitvoer:

Usha Martin Ltd (India).

 

Verbonden importeurs in de Europese Gemeenschap:

Usha Martin UK (Verenigd Koninkrijk),

Usha Martin Scandinavia (Denemarken).

 

Producent in het referentieland:

Çelik Halat (Turkije).

(17)

Het onderzoek naar de voortzetting en/of herhaling van dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004 (hierna „onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling of het waarschijnlijk is dat de schade zal voortduren of opnieuw zal optreden, had betrekking op de periode van 1 januari 2001 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „beoordelingsperiode” genoemd).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(18)

Het betrokken product is hetzelfde als bij het oorspronkelijke onderzoek dat tot de thans geldende maatregelen leidde, namelijk stalen kabels (gesloten kabel daaronder begrepen), met uitzondering van roestvrijstalen kabels, met een grootste dwarsdoorsnede van meer dan 3 mm. Momenteel wordt dit product ingedeeld onder de GN-codes ex 7312 10 82, ex 7312 10 84, ex 7312 10 86, ex 7312 10 88 en ex 7312 10 99.

2.2.   Soortgelijk product

(19)

Dit onderzoek bevestigde het bij het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde feit dat het betrokken product en de door de producenten/exporteurs vervaardigde en op de binnenlandse markt verkochte producten, alsmede de producten die de EG-producenten vervaardigen en op de markt van de Gemeenschap verkopen en de producten die de producent in het referentieland vervaardigt en op de binnenlandse markt van het referentieland verkoopt, dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

(20)

EWRIA herhaalde zijn ook in het oorspronkelijke onderzoek geuite bewering dat het betrokken product in aanzienlijke mate verschilt van de producten die in de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht, en dat deze producten daarom niet mogen worden vergeleken. Deze bewering is uitgebreid besproken in de oorspronkelijke verordeningen tot instelling van de voorlopige en de definitieve rechten op de invoer van het betrokken product, en daarbij is gebleken dat de in de Gemeenschap vervaardigde en de ingevoerde stalen kabels soortgelijke producten zijn. EWRIA heeft geen nieuwe elementen naar voren gebracht waaruit zou blijken dat de basis voor de oorspronkelijke bevindingen is gewijzigd, en de conclusies van de oorspronkelijke verordening tot instelling van de definitieve rechten worden derhalve bevestigd.

3.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

(21)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of er op dit moment sprake was van dumping en, zo ja, of verlenging van de maatregelen zou leiden tot voortzetting van de dumping.

3.1.   Inleidende opmerkingen

(22)

De totale invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika en Oekraïne (de „betrokken landen”) bedroeg volgens de gegevens van Eurostat in het onderzoektijdvak 7 784 t, ofwel een aandeel van 4,4 % van de markt van de Gemeenschap.

(23)

Het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek besloeg 15 maanden (van 1 januari 1997 tot en met 31 maart 1998) en had uitsluitend betrekking op invoer in de Gemeenschap vóór de uitbreiding. De invoercijfers van het oorspronkelijke onderzoektijdvak en die van het huidige onderzoektijdvak zijn daardoor niet rechtstreeks vergelijkbaar. De totale invoer uit de betrokken landen in de EU15 bedroeg in het oorspronkelijke onderzoektijdvak 21 102 t, ofwel een aandeel van 14,3 % van de markt van de Gemeenschap.

(24)

Eén producent/exporteur in India, die goed was voor 75 % van het exportvolume volgens Eurostat, verleende medewerking. De enige bekende producent/exporteur in Zuid-Afrika verstrekte informatie over zijn export naar de Gemeenschap in het onderzoektijdvak; deze producent/exporteur verzorgde 100 % van de uitvoer uit Zuid-Afrika naar de Gemeenschap in dat tijdvak. In de Volksrepubliek China werd door één producent/exporteur medewerking verleend, die goed was voor 75 % van de export van het betrokken product naar de Gemeenschap. Geen van de twee bekende producenten/exporteurs in de Oekraïne was bereid medewerking te verlenen aan het onderzoek.

3.2.   Dumping in het onderzoektijdvak

(25)

Overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisverordening is de Commissie, wanneer de omstandigheden niet waren gewijzigd, op dezelfde wijze te werk gegaan als bij het oorspronkelijke onderzoek.

3.2.1.   India

(26)

De totale invoer van stalen kabels uit India bedroeg volgens de gegevens van Eurostat in het onderzoektijdvak 3 869 t, ofwel een aandeel van 2,2 % van de markt van de Gemeenschap.

3.2.1.1.   Normale waarde

(27)

Voor de vaststelling van de normale waarde werd voor de medewerkende Indiase producent/exporteur eerst nagegaan of zijn totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, dat wil zeggen ten minste 5 % bedroeg van zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap. Dit bleek het geval te zijn.

(28)

Na de bekendmaking van de feiten maakte de medewerkende producent/exporteur uit India bezwaar tegen de methode die de Commissie gebruikte. Volgens hem had voor de representativiteitstest gebruik moeten worden gemaakt van het volume van de verkoop van het betrokken product aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap, en niet van het volume van de verkoop aan de verbonden importeur in de Gemeenschap. In artikel 2, lid 2, van de basisverordening wordt bepaald dat voor de vaststelling van de representativiteit van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid moet worden vergeleken met de naar de Gemeenschap verkochte hoeveelheid van het betrokken product, zonder dat echter wordt gespecificeerd of de exportverkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer of de exportverkoop aan de verbonden importeur in aanmerking moet worden genomen. De door de Commissie gebruikte methode wordt daarom redelijk en in overeenstemming met de basisverordening geacht. De claim moest derhalve worden afgewezen.

(29)

Vervolgens heeft de Commissie de producttypen geïdentificeerd die de betrokken onderneming op de binnenlandse markt verkocht en die identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de typen die naar de Gemeenschap waren uitgevoerd.

(30)

Voor elk type dat door de producent/exporteur op de binnenlandse markt was verkocht en dat rechtstreeks vergelijkbaar was met het naar de Gemeenschap uitgevoerde type stalen kabels, werd nagegaan of de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaald type stalen kabels werd voldoende representatief geacht, indien de totale binnenlandse verkoop van dat type in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale verkoop van het vergelijkbare type stalen kabels dat naar de Gemeenschap werd uitgevoerd. Dit was het geval voor 31 % van de naar de Gemeenschap uitgevoerde typen.

(31)

Ook werd onderzocht of de representatieve binnenlandse verkoop van ieder type in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden; hiertoe werd voor het type in kwestie de omvang van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers vastgesteld. Wanneer 80 % of meer van de totale verkochte hoeveelheid van een producttype verkocht was tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van dat producttype gelijk was aan of hoger dan de productiekosten, werd de normale waarde afgeleid van de daadwerkelijke binnenlandse prijs (de gewogen gemiddelde prijs van de totale verkochte hoeveelheid van dat type op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak, ongeacht of de verkoop winstgevend was of niet). Wanneer de met winst verkochte hoeveelheid van een producttype minder dan 80 % bedroeg, of wanneer de gewogen gemiddelde prijs van dat type lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde afgeleid van de op de binnenlandse markt werkelijk betaalde prijzen, berekend als het gewogen gemiddelde van de winstgevende verkoop van alleen dat type, mits de winstgevende verkoop ten minste 10 % bedroeg van de totale verkoop van dat type.

(32)

Wanneer de winstgevende verkoop van een producttype op de binnenlandse markt minder bedroeg dan 10 % van de totale verkoop van dat type, werd geoordeeld dat dit type in ontoereikende hoeveelheden was verkocht om een binnenlandse prijs op te leveren die gebruikt kon worden voor de vaststelling van de normale waarde.

(33)

Wanneer geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijs van een bepaald door een producent/exporteur verkocht producttype om de normale waarde vast te stellen, omdat dit type niet op de binnenlandse markt was verkocht, of niet in het kader van normale handelstransacties, moest een andere methode worden toegepast. Wanneer er geen andere redelijke methode bestond, werd de normale waarde geconstrueerd.

(34)

In alle gevallen waarin de normale waarde werd geconstrueerd, werd overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening aan de fabricagekosten van de uitgevoerde producttypen een redelijk percentage toegevoegd voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) alsmede een redelijke winstmarge. In dit geval werd voor de bedragen voor VAA-kosten en winst, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening, uitgegaan van de werkelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt, in het kader van normale handelstransacties.

(35)

Na de bekendmaking van de feiten voerde de Indiase producent/exporteur aan dat de Commissie bij de berekening volgens artikel 2, lid 6, van de basisverordening van de binnenlandse winstmarge voor die producent/exporteur ten onrechte de binnenlandse verkoop van producten die niet onder het onderzoek vallen, namelijk gesloten kabels, had meegerekend. Zoals echter is aangegeven in overweging 18 vallen gesloten kabels uitdrukkelijk wel onder de definitie van het betrokken product, niet alleen voor het huidige onderzoek, maar ook in het kader van het oorspronkelijke onderzoek. De claim werd derhalve afgewezen.

(36)

De Indiase producent/exporteur voerde aan dat de normale waarde op basis waarvan zijn dumpingmarge in het onderzoektijdvak was berekend, geen redelijke weergave was van zijn binnenlandse prijzen en kosten, omdat die normale waarde op niet-representatieve basis was vastgesteld, namelijk op basis van vier maanden van het onderzoektijdvak in plaats van twaalf. Opgemerkt moet worden dat in het kader van een herziening bij het vervallen van maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening wordt onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot een herhaling of voortzetting van dumping en schade zal leiden. Naar aanleiding daarvan worden de definitieve antidumpingrechten bevestigd of ingetrokken, maar de individuele rechten kunnen als zodanig niet worden gewijzigd. Aangezien daarom in het kader van een herzieningsonderzoek bij het vervallen van maatregelen geen exacte dumpingmarges hoeven te worden berekend, wordt het onderzoek naar voortgezette dumping gebaseerd op representatieve gegevens voor het onderzoektijdvak. In het huidige onderzoek werd gevraagd om gegevens over de maanden aan het eind van elk kwartaal en werd de producenten/exporteurs verzocht opmerkingen te maken over de representativiteit ervan. De producent/exporteur maakte zijn bezwaren tegen deze aanpak niet kenbaar binnen de gestelde termijn, maar pas na het controlebezoek ter plaatse, dat wil zeggen op een tijdstip dat controle van een andere gegevensverzameling niet meer mogelijk was. Bovendien bood de producent/exporteur geen verklaring of bewijs waaruit bleek waarom de gekozen perioden in dit geval niet representatief zouden zijn. Dit argument moest dus worden afgewezen.

3.2.1.2.   Exportprijs

(37)

Aangezien de volledige uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap werd verkocht aan verbonden ondernemingen in de Gemeenschap, werd de uitvoerprijs geconstrueerd, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst werden doorverkocht aan een onafhankelijke afnemer. Om een betrouwbare exportprijs te kunnen vaststellen op het niveau grens Gemeenschap, werden correcties toegepast voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop en voor winst. De VAA-kosten van de verbonden importeur werden afgetrokken van de wederverkoopprijs in de Gemeenschap. Aangezien niet-verbonden importeurs geen medewerking verleenden, werd, ook omdat er geen andere, betrouwbaarder gegevens voorhanden waren, dezelfde winstmarge gebruikt als bij het oorspronkelijke onderzoek, namelijk 5 %. Er was geen informatie die erop wees dat deze marge niet betrouwbaar zou zijn.

3.2.1.3.   Vergelijking

(38)

Om een billijke vergelijking per producttype in hetzelfde handelsstadium (af fabriek) te kunnen maken, werden correcties toegepast voor verschillen waarvan werd aangetoond dat ze gevolgen hadden voor de vergelijkbaarheid van de prijzen. Deze correcties werden toegepast voor vervoerskosten, verzekeringskosten, bankkosten en kredietkosten, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

3.2.1.4.   Dumpingmarge

(39)

Om de dumpingmarge te berekenen, werd per producttype de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap. Hierbij bleek dat het betrokken product van de betrokken producent/exporteur met aanzienlijke dumping, namelijk meer dan 10 %, in de Gemeenschap was ingevoerd. Bij het oorspronkelijke onderzoek was een dumpingmarge van 39,8 % vastgesteld. Voor niet-medewerkende producenten/exporteurs werd een schatting van de hoogte van de dumping gemaakt, gebaseerd op gegevens inzake de normale waarde en de exportprijzen, zoals die door de indiener van het verzoek om een herziening waren verstrekt. Ook hieruit bleek een dumpingmarge van meer dan 20 %.

3.2.2.   Volksrepubliek China

(40)

De totale invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China bedroeg volgens de gegevens van Eurostat in het onderzoektijdvak 1 942 ton, ofwel een aandeel van 1,1 % van de markt van de Gemeenschap. Zoals gezegd in overweging 24 was de enige producent/exporteur die medewerking verleende goed voor 75 % van de invoer uit China.

(41)

Aan het oorspronkelijke onderzoek werd door vier producenten/exporteurs uit China meegewerkt, maar geen daarvan kreeg de status van marktgericht bedrijf of een individuele behandeling.

3.2.2.1.   Referentieland

(42)

Aangezien de Volksrepubliek China een economie in een overgangsfase is, moest de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, gebaseerd worden op informatie verkregen in een geschikt derde land met een markteconomie.

(43)

Bij het oorspronkelijke onderzoek was Polen gekozen als referentieland voor het vaststellen van de normale waarde. Aangezien Polen sinds 1 mei 2004 een lidstaat van de Europese Unie is, kan het niet langer als referentieland dienen in het kader van antidumpingonderzoeken. Voor het huidige onderzoek stelde de indiener van het verzoek de Verenigde Staten van Amerika (hierna „Verenigde Staten”) als referentieland voor.

(44)

Een organisatie van importeurs maakte bezwaar tegen de keuze van de Verenigde Staten en stelde Zuid-Korea voor als geschikt referentieland. Geen enkele producent in de Verenigde Staten en Zuid-Korea bleek echter bereid aan dit herzieningsonderzoek medewerking te verlenen.

(45)

De diensten van de Commissie hebben daarom andere mogelijke referentielanden onderzocht, zoals Noorwegen, Thailand, India en Turkije. Ook in Noorwegen en Thailand bleken geen producenten bereid te zijn tot medewerking.

(46)

Slechts één producent van stalen kabels in Turkije verleende medewerking aan het onderzoek: hij vulde een vragenlijst in en verklaarde akkoord te gaan met verificatie ter plaatse. Uit het onderzoek bleek dat Turkije een concurrerende markt voor stalen kabels heeft, met twee binnenlandse producenten die circa 83 % van de markt bedienen en met concurrentie van uit andere derde landen ingevoerde producten. De invoerrechten in Turkije zijn laag en er zijn geen andere beperkingen op de invoer van stalen kabels in Turkije. De omvang van de Turkse productie bedroeg meer dan vijfmaal de omvang van de export van het betrokken product uit China naar de Gemeenschap. De Turkse markt werd derhalve geacht in voldoende mate representatief te zijn voor de vaststelling van de normale waarde voor de Volksrepubliek China. Tot slot was, zoals aangegeven in overweging 19, het in Turkije geproduceerde en op de binnenlandse markt verkochte product soortgelijk aan het product dat de Chinese producent/exporteur naar de Gemeenschap uitvoerde.

(47)

Na de bekendmaking van de feiten maakte een organisatie van importeurs bezwaar tegen de keuze van Turkije als referentieland. Dat bezwaar bleek echter ongegrond en moest daarom worden afgewezen.

(48)

De conclusie luidt derhalve dat Turkije een geschikt referentieland is voor het vaststellen van de normale waarde in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

3.2.2.2.   Normale waarde

(49)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens die de medewerkende producent in het referentieland had verstrekt, dat wil zeggen aan de hand van de op de binnenlandse markt van Turkije door niet-verbonden afnemers betaalde of te betalen prijzen in het kader van normale handelstransacties.

(50)

De normale waarde was dus de gewogen gemiddelde prijs van de medewerkende producent in Turkije bij verkoop op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers.

3.2.2.3.   Exportprijs

(51)

Aangezien de uitvoer van de medewerkende exporteur 75 % van de invoer in de Europese Gemeenschap van het betrokken product uit de Volksrepubliek China in het onderzoektijdvak vertegenwoordigde, werd de exportprijs vastgesteld op basis van de informatie die door de producent/exporteur in de Volksrepubliek China was verstrekt. Omdat het betrokken product bij uitvoer rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap was verkocht, werd de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

3.2.2.4.   Vergelijking

(52)

Om een billijke vergelijking per producttype in hetzelfde handelsstadium (af fabriek) te kunnen maken, werden correcties toegepast voor verschillen waarvan werd aangetoond dat ze gevolgen hadden voor de vergelijkbaarheid van de prijzen. Deze correcties werden toegepast voor vervoerskosten, verzekeringskosten, bankkosten en kredietkosten, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(53)

Voor bepaalde op de binnenlandse markt van Turkije verkochte producttypen dienen correcties te worden toegepast om ze vergelijkbaar te maken met de uit China uitgevoerde typen. Overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening werden correcties toegepast voor fysieke verschillen, zoals diameter, treksterkte en kern van de kabel. De correcties werden gebaseerd op de prijsverschillen tussen de betrokken typen op de Turkse markt.

3.2.2.5.   Dumpingmarge

(54)

Om de dumpingmarge te berekenen, werd per producttype de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap. Hierbij bleek dat het betrokken product van de medewerkende producent/exporteur met aanzienlijke dumping, namelijk meer dan 65 %, in de Gemeenschap was ingevoerd. Bij het oorspronkelijke onderzoek was een dumpingmarge van 60,4 % vastgesteld.

3.2.3.   Zuid-Afrika

(55)

De totale invoer van stalen kabels uit Zuid-Afrika bedroeg volgens de gegevens van Eurostat in het onderzoektijdvak 278 ton, ofwel een aandeel van 0,1 % van de markt van de Gemeenschap, derhalve een slechts minimaal aandeel. Deze hoeveelheid was voor 100 % afkomstig van de enige bekende producent/exporteur.

(56)

Omdat de Zuid-Afrikaanse producent/exporteur geen volledige medewerking verleende (zie overweging 57), moest gebruik worden gemaakt van de beschikbare gegevens, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

(57)

De enige bekende producent/exporteur in Zuid-Afrika verstrekte slechts informatie over zijn export naar de Gemeenschap, maar gaf geen informatie over kosten en prijzen van het soortgelijke product op de binnenlandse markt. Er kon derhalve voor het onderzoektijdvak geen normale waarde worden vastgesteld. De producent/exporteur gaf echter toe dat in het onderzoektijdvak nog steeds dumping plaatsvond. Daarom, en omdat geen andere, betrouwbaarder informatie beschikbaar was, werd geconcludeerd dat tijdens het onderzoektijdvak nog steeds aanzienlijke dumping plaatsvond.

3.2.4.   Oekraïne

(58)

De totale invoer van stalen kabels uit Oekraïne bedroeg volgens de gegevens van Eurostat in het onderzoektijdvak 1 695 ton, ofwel een aandeel van 1 % van de markt van de Gemeenschap, wat als een minimaal aandeel wordt beschouwd.

(59)

Omdat de Oekraïnse producent/exporteur geen medewerking verleende, moest gebruik worden gemaakt van de beschikbare gegevens, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. De voor het referentieland vastgestelde normale waarde werd op deze basis vergeleken met de exportprijs die de indiener van het verzoek om herziening in zijn verzoek noemde. Op deze wijze werd voor het onderzoektijdvak een dumpingmarge van meer dan 65 % vastgesteld.

3.3.   Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen zouden worden ingetrokken

3.3.1.   Inleidende opmerkingen

(60)

Van de acht in de klacht genoemde Indiase producenten/exporteurs verleende slechts één medewerking aan het onderzoek. Van de twee in de klacht genoemde Zuid-Afrikaanse producenten/exporteurs verleende slechts één gedeeltelijk medewerking. Er zijn geen andere producenten in Zuid-Afrika bekend. Geen van de twee bekende producenten/exporteurs in de Oekraïne was bereid medewerking te verlenen, en er zijn geen andere producenten bekend in Oekraïne. Van de negen bekende Chinese producenten/exporteurs verleende slechts één medewerking aan het onderzoek.

3.3.2.   India

3.3.2.1.   Inleidende opmerkingen

(61)

Zeven van de acht bekende producenten in India verleenden geen medewerking aan dit onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. Bij het oorspronkelijke onderzoek bleek dat zes van deze producenten stalen kabels uitsluitend op hun binnenlandse markt verkochten, of op de markt van andere derde landen, waardoor dat oorspronkelijke onderzoek geen betrekking op hen had. Doordat zij aan het huidige onderzoek geen medewerking verleenden, waren er bovendien geen gegevens voorhanden over hun productiecapaciteit en productieomvang, hun voorraden en hun verkopen op andere markten dan die van de Gemeenschap. Of het waarschijnlijk is dat de dumping zou voortduren indien de maatregelen zouden worden ingetrokken, werd derhalve onderzocht op basis van de beschikbare informatie, dat wil zeggen de informatie die door de medewerkende producent/exporteur werd verstrekt. Ook werden gegevens over invoerprijzen onderzocht die voor andere exporteurs dan de medewerkende exporteur konden worden vastgesteld aan de hand van Eurostat-gegevens. Om vast te stellen of het waarschijnlijk is dat de dumping zou voortduren indien de maatregelen zouden worden ingetrokken, werd gekeken naar het prijsbeleid van de medewerkende producent/exporteur ten aanzien van andere exportmarkten, zijn voor de Gemeenschap geldende exportprijzen, zijn productiecapaciteit en zijn voorraden. Ook werd beoordeeld welk effect intrekking van de maatregelen zou hebben op de prijzen van andere ingevoerde goederen.

3.3.2.2.   Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap

(62)

Gebleken is dat de gemiddelde prijs bij uitvoer naar niet-lidstaten van de Europese Unie aanzienlijk lager was dan de gemiddelde prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap, en ook lager dan de prijzen op de binnenlandse markt; dit wijst erop dat bij de uitvoer naar niet-lidstaten van de Europese Unie nog ernstiger dumping plaatsvond dan bij de uitvoer naar de Gemeenschap. Tijdens het onderzoektijdvak was echter een minimumprijsverbintenis van kracht, op grond waarvan de betrokken producent/exporteur zich voor zijn uitvoer naar de Gemeenschap aan een bepaald prijsniveau moest houden. Enkele prijzen bleken iets hoger te zijn dan het niveau van de verbintenis, maar bij de meerderheid van de verkopen bleek het prijspeil van de verbintenis in acht te zijn genomen. De verkoop van de exporteur naar derde landen betrof aanzienlijke hoeveelheden, namelijk 86 % van zijn totale uitvoer. De prijs bij uitvoer naar andere derde landen kan daarom worden beschouwd als indicator voor de prijs die waarschijnlijk zou worden gehanteerd voor de uitvoer naar de Gemeenschap, indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. Op basis hiervan werd, mede gezien de lage prijzen bij de uitvoer naar de markt van derde landen, geconcludeerd dat het waarschijnlijk is dat de medewerkende exporteur zijn prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap zou verlagen, waardoor de mate van dumping hoger zou worden.

(63)

De dumpingmarge die voor het onderzoektijdvak werd vastgesteld, was aanzienlijk. Daarom moet worden verondersteld dat het, zelfs bij gelijkblijvende of verhoogde prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap, zeer waarschijnlijk is dat de dumping zou voortduren, indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. Gezien het eerdere gedrag van de onderneming bij uitvoer naar de Gemeenschap (bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de onderneming grote hoeveelheden met dumping naar de Europese Unie uitvoerde), alsmede haar prijsstrategie ten aanzien van de uitvoer naar andere derde landen, is het waarschijnlijker dat zij bij verdere uitvoer naar de Gemeenschap lagere prijzen zou hanteren, en dus dumping zou bedrijven.

3.3.2.3.   Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en het prijsniveau in de Gemeenschap

(64)

De prijzen bij uitvoer naar derde landen bleken gemiddeld lager te zijn dan de verkoopprijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap berekent, wat betekent dat het gangbare prijspeil voor het betrokken product op de markt van de Gemeenschap deze markt voor Indiase exporteurs zeer aantrekkelijk maakt. De conclusie luidt derhalve dat er inderdaad een economische drijfveer is voor een verschuiving van de export van niet-lidstaten van de Europese Unie naar de winstgevender markt van de Gemeenschap, indien de geldende maatregelen zouden worden ingetrokken.

3.3.2.4.   Prijzen van de niet-medewerkende exporteurs

(65)

De prijzen, volgens de gegevens van Eurostat, van het door anderen dan de medewerkende exporteur naar de Gemeenschap uitgevoerde betrokken product zijn aanzienlijk lager dan de prijzen die de medewerkende exporteur hanteert. Aangezien er geen andere gegevens voorhanden zijn, betekent dit, op basis van de normale waarde die voor de medewerkende exporteur is vastgesteld, dat de invoer die afkomstig is van andere exporteurs met aanzienlijke dumping zou plaatsvinden. Zouden er geen maatregelen gelden, dan is er geen reden om te veronderstellen dat deze invoer niet tegen vergelijkbare dumpingprijzen zou plaatsvinden, maar dan in grotere hoeveelheden.

3.3.2.5.   Niet-benutte capaciteit en voorraden

(66)

De medewerkende producent in India heeft, ondanks dat de benutting van de capaciteit de afgelopen jaren is toegenomen, nog steeds een aanzienlijke overcapaciteit, die ongeveer vijfmaal zo groot is als de hoeveelheid die gedurende het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap is uitgevoerd. Zijn voorraden nemen weliswaar af, maar zijn nog steeds aanzienlijk; aan het einde van het onderzoektijdvak bedroeg de omvang ervan een groot deel van de omvang van zijn uitvoer naar de Gemeenschap. Hij heeft derhalve de capaciteit om de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid aanzienlijk te vergroten, met name omdat er geen aanwijzingen zijn dat de markten van derde landen of de binnenlandse markt deze extra productie zouden kunnen absorberen. Gezien het feit dat er in India acht concurrerende producenten zijn, is het zeer onwaarschijnlijk dat de binnenlandse markt de gehele overcapaciteit van deze producent/exporteur zou kunnen absorberen. Volgens het verzoek om een herziening wordt de gezamenlijke overcapaciteit van alle Indiase producenten geschat op 35 000 ton, ofwel bijna 20 % van het verbruik in de Gemeenschap.

3.3.3.   Volksrepubliek China

3.3.3.1.   Inleidende opmerkingen

(67)

Zoals in overweging 41 aangegeven, kreeg bij het oorspronkelijke onderzoek geen van de Chinese ondernemingen de status van marktgericht bedrijf of individuele behandeling, dat wil zeggen dat voor alle ondernemingen het antidumpingrecht voor het gehele land gold, namelijk 60,4 %. De omvang van de invoer uit de Volksrepubliek China is aanzienlijk afgenomen, namelijk van 11 484 ton in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (EU15) tot 1 942 ton in het onderzoektijdvak van het huidige onderzoek (EU25). Het huidige marktaandeel van de Volksrepubliek China is iets meer dan minimaal, namelijk 1,1 %. De invoer uit China is echter sinds 2001 aan het toenemen. De uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de enige medewerkende producent/exporteur in China vertegenwoordigde 75 % van de totale uitvoer van China, die in het onderzoektijdvak 1 456 ton bedroeg. Er zijn nog zeven andere producenten/exporteurs, die echter in het onderzoektijdvak slechts kleine hoeveelheden naar de Gemeenschap exporteerden.

(68)

Om vast te stellen of het waarschijnlijk is dat de dumping zou voortduren indien de maatregelen zouden worden ingetrokken, werd gekeken naar het prijsbeleid van de medewerkende producent/exporteur ten aanzien van andere exportmarkten, zijn voor de Gemeenschap geldende exportprijzen, het waarschijnlijke effect op de prijzen van de invoer van producten van andere producenten, zijn productiecapaciteit en zijn voorraden. De gegevens over invoerprijzen van andere exporteurs dan de medewerkende exporteur werden vastgesteld aan de hand van Eurostat-gegevens.

3.3.3.2.   Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap

(69)

De prijzen bij uitvoer uit de Volksrepubliek China naar de Verenigde Staten, een van de belangrijkste exportmarkten voor de Chinese producenten/exporteurs, waar momenteel geen maatregelen van kracht zijn, waren gemiddeld aanzienlijk lager dan de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap. Aangezien, zoals aangegeven in overweging 54, de uitvoer uit de Volksrepubliek China naar de Gemeenschap met dumping plaatsvond, betekent dit dat bij de uitvoer naar de Verenigde Staten en andere derde landen naar alle waarschijnlijkheid nog ernstiger dumping plaatsvond. De prijs bij uitvoer naar de Verenigde Staten en andere derde landen kan daarom eveneens worden beschouwd als indicator voor de prijs die waarschijnlijk zou worden gehanteerd voor de uitvoer naar de Gemeenschap, indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. Op basis hiervan werd, mede gezien de lage prijzen bij de uitvoer naar de markt van derde landen, geconcludeerd dat er een aanzienlijke marge is voor het verlagen van de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap, waardoor de mate van dumping hoger zou worden.

3.3.3.3.   Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en het prijsniveau in de Gemeenschap

(70)

Ook bleek dat het prijsniveau van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap gemiddeld aanzienlijk hoger was dan de prijzen van de medewerkende Chinese producent/exporteur bij uitvoer naar andere derde landen. Zoals in overweging 64 voor India reeds is aangegeven, is de omstandigheid dat het gangbare prijspeil voor het betrokken product op de markt van de Gemeenschap deze markt zeer aantrekkelijk maakt, ook van toepassing op de Volksrepubliek China. Het hogere prijspeil op de markt van de Gemeenschap is een stimulans voor het verhogen van de uitvoer naar de Gemeenschap.

3.3.3.4.   Prijzen van de niet-medewerkende exporteurs

(71)

De prijzen, volgens de gegevens van Eurostat, van het door anderen dan de medewerkende exporteur naar de Gemeenschap uitgevoerde betrokken product zijn lager dan de prijzen die de medewerkende exporteur hanteert. Op basis van de normale waarde die voor het referentieland is vastgesteld, betekent dit dat de invoer die afkomstig is van andere exporteurs met aanzienlijke dumping zou plaatsvinden. Zouden er geen maatregelen gelden, dan is er geen reden om te veronderstellen dat deze invoer niet tegen vergelijkbare dumpingprijzen zou plaatsvinden, maar dan in grotere hoeveelheden.

3.3.3.5.   Niet-benutte capaciteit en voorraden

(72)

De medewerkende producent in de Volksrepubliek China heeft, ondanks dat de benutting van de capaciteit de afgelopen jaren licht is toegenomen, nog steeds een aanzienlijke overcapaciteit, die ongeveer viermaal zo groot is als de hoeveelheid die gedurende het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap is uitgevoerd. Volgens het verzoek om een herziening wordt de gezamenlijke overcapaciteit van alle producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China geschat op 270 000 ton. Hij heeft derhalve de capaciteit om de naar de Europese Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid te vergroten, met name omdat er geen aanwijzingen zijn dat de markten van derde landen of de binnenlandse markt deze extra productie zouden kunnen absorberen. Gezien het feit dat er in de Volksrepubliek China een aanzienlijk aantal concurrerende producenten is, is het zeer onwaarschijnlijk dat de binnenlandse markt alle overcapaciteit zou kunnen absorberen.

3.3.3.6.   Ontduiking

(73)

De geldende maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit de Volksrepubliek China bleken te worden ontdoken door middel van overlading via Marokko. Dit wijst erop dat de verkopers van stalen kabels uit de Volksrepubliek China duidelijk belangstelling hebben voor de markt van de Gemeenschap en dat zij niet in staat zijn zonder dumping op die markt te concurreren. Dit werd gezien als een extra aanwijzing dat door het intrekken van de maatregelen de omvang van de invoer uit de Volksrepubliek China waarschijnlijk zou toenemen en deze producten op de markt van de Gemeenschap tegen dumpingprijzen zouden worden verkocht.

3.3.4.   Zuid-Afrika

3.3.4.1.   Inleidende opmerkingen

(74)

Er is in Zuid-Afrika slechts één bekende producent, die aan het onderzoek gedeeltelijk medewerking verleende.

(75)

De invoer uit Zuid-Afrika is na de instelling van de definitieve maatregelen aanzienlijk afgenomen. Het marktaandeel van de invoer uit Zuid-Afrika was in het onderzoektijdvak minder dan de drempelwaarde waarbij die als minimaal wordt beschouwd (1 %). De totale invoer vanuit Zuid-Afrika in het onderzoektijdvak bedroeg 278 ton, waarvan een groot deel naar een douane-entrepot in Rotterdam werd verscheept en uiteindelijk wederuitgevoerd, zonder in de Europese Unie in het vrije verkeer te worden gebracht. Slechts een kleine hoeveelheid van het betrokken product werd in de Europese Unie in het vrije verkeer gebracht.

(76)

Zoals aangegeven in de overwegingen 57 en 60 werd gebruikgemaakt van de beschikbare feiten, met name wat betreft de situatie van de binnenlandse markt in Zuid-Afrika. Omdat over de Zuid-Afrikaanse industrie weinig bekend is, zijn de hiernavolgende conclusies gebaseerd op de gegevens in het verzoek om een herziening en op de openbare statistieken voor de buitenlandse handel.

(77)

Om vast te stellen of er opnieuw dumping zou optreden indien de maatregelen zouden worden ingetrokken, werd gekeken naar de door de medewerkende producent/exporteur verstrekte informatie over de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap en naar derde landen, de niet-benutte capaciteit en de voorraden.

3.3.4.2.   Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en de prijzen in het land van uitvoer

(78)

Zoals in overweging 76 uiteengezet, is over de binnenlandse prijzen geen informatie verstrekt. Daarom zijn de in het herzieningsverzoek opgenomen gegevens over de binnenlandse prijzen gebruikt. Voor de prijzen in andere exportmarkten dan de Gemeenschap zijn vijf belangrijke exportbestemmingen onderzocht. In alle gevallen lagen de prijzen bij uitvoer naar derde landen beneden de binnenlandse prijzen. Aannemende dat deze exportprijzen het minimum zullen zijn dat de exporteur zal accepteren wanneer hij op de markt van de Gemeenschap terugkeert, is het duidelijk dat die uitvoer waarschijnlijk nog steeds tegen dumpingprijzen zal plaatsvinden.

3.3.4.3.   Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap

(79)

Uit analyse van de gemiddelde verkoopprijzen bij uitvoer naar de vijf belangrijkste exportmarkten (buiten de Gemeenschap) bleek dat deze verkopen werden verricht tegen prijzen die beduidend lager waren dan de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap. Zoals in het geval van India is dit ten minste voor een deel te wijten aan het feit dat tijdens het onderzoektijdvak een minimumprijsverbintenis van kracht was, op grond waarvan de betrokken producent/exporteur zich voor zijn uitvoer naar de Gemeenschap aan een bepaald prijsniveau moest houden. Alle prijzen bleken iets hoger te zijn dan het niveau van de verbintenis.

(80)

De prijs bij uitvoer naar deze vijf markten buiten de Gemeenschap kan daarom worden beschouwd als indicator voor de prijs die waarschijnlijk zou worden gehanteerd voor de uitvoer naar de Gemeenschap, indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. Op basis hiervan werd geconcludeerd dat er voor de enige Zuid-Afrikaanse exporteur een aanzienlijke marge is voor het verlagen van de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap, waardoor de mate van dumping hoger zou worden.

3.3.4.4.   Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en het prijsniveau in de Gemeenschap

(81)

De prijzen op de markt van de Gemeenschap bleken bovendien gemiddeld aanzienlijk hoger te zijn dan de prijzen bij uitvoer naar de vijf belangrijkste exportlanden buiten de Gemeenschap. Zoals reeds aangegeven in overweging 64 voor India en overweging 70 voor de Volksrepubliek China maakt dit de markt van de Gemeenschap voor de toekomst zeer aantrekkelijk indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. In dit verband werd het hogere prijspeil op de markt van de Gemeenschap een stimulans geacht voor het verhogen van de uitvoer naar de markt van de Gemeenschap.

3.3.4.5.   Niet-benutte capaciteit en voorraden

(82)

Sinds de instelling van de definitieve rechten heeft de gedeeltelijk medewerkende producent/exporteur aanzienlijke voorraden opgebouwd, alsmede een aanzienlijke overcapaciteit van meer dan 40 % van de geïnstalleerde capaciteit. Volgens het verzoek werd de overcapaciteit geschat op 23 000 tot 25 000 ton. Hij heeft derhalve de capaciteit om de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid te vergroten, met name omdat er geen aanwijzingen zijn dat de markten van derde landen of de binnenlandse markt deze extra productie zouden kunnen absorberen.

3.3.5.   Oekraïne

3.3.5.1.   Inleidende opmerkingen

(83)

Omdat de twee bekende Oekraïnse producenten/exporteurs geen medewerking verleenden, werden de bevindingen gebaseerd op de beschikbare gegevens, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Omdat over de Oekraïnse industrie weinig bekend is, zijn de hiernavolgende conclusies gebaseerd op de gegevens in het verzoek om een herziening en op de openbare handelsstatistieken. Er zijn in de Oekraïne geen andere bekende producenten en de volgende overwegingen inzake met name de productiecapaciteit hebben derhalve betrekking op de twee bekende producenten/exporteurs.

(84)

Om vast te stellen of het waarschijnlijk is dat er opnieuw dumping zou optreden indien de maatregelen zouden worden ingetrokken, werd gekeken naar de prijzen bij uitvoer naar derde landen, de niet-benutte capaciteit en de voorraden.

3.3.5.2.   Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap

(85)

Aangezien er geen andere betrouwbaarder informatie beschikbaar is, zijn de gegevens in het verzoek over de uitvoer naar Rusland en de Verenigde Staten (die gebaseerd zijn op openbare statistieken) in aanmerking genomen. Uit onderzoek van die cijfers bleek dat de gemiddelde prijzen bij uitvoer naar deze landen beduidend onder de gemiddelde prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap lagen. Zoals reeds eerder aangegeven voor India, de Volksrepubliek China en Zuid-Afrika werden de prijzen bij uitvoer naar andere derde landen beschouwd als indicator voor de prijs die waarschijnlijk zou worden gehanteerd voor de uitvoer naar de Gemeenschap, indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. Op basis hiervan werd geconcludeerd dat er een aanzienlijke marge is voor het verlagen van de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap, waarbij naar alle waarschijnlijkheid dumping zou plaatsvinden.

3.3.5.3.   Niet-benutte capaciteit

(86)

Volgens het bewijsmateriaal dat in het verzoek is opgenomen, bedraagt de geschatte productiecapaciteit in Oekraïne 100 000 ton, waarvan slechts 50 % voor daadwerkelijke productie wordt benut. Een overcapaciteit van 50 000 ton is de hoogste overcapaciteit die in alle betrokken landen is aangetroffen en bedraagt meer dan een derde van het verbruik in de Gemeenschap. De capaciteit om de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid te vergroten is in het geval van Oekraïne derhalve van alle betrokken landen het meest acute gevaar, met name omdat er geen aanwijzingen zijn dat de markten van derde landen of de binnenlandse markt deze extra productie zouden kunnen absorberen.

3.3.5.4.   Schending van een verbintenis en ontduiking van de maatregelen

(87)

In 1999 aanvaardde de Commissie in het kader van het oorspronkelijke onderzoek een verbintenis die door een van de Oekraïnse exporteurs was aangeboden. Later is de Commissie gebleken dat deze verbintenis in twee opzichten was geschonden. Ten eerste heeft de betrokken Oekraïnse exporteur misleidende oorsprongsverklaringen verstrekt en ten tweede heeft hij verbintenisfacturen afgegeven voor producttypen die niet onder de verbintenis vielen, waardoor hij ten onrechte kon profiteren van de vrijstelling van antidumpingrechten. De Commissie heeft daarom bij Verordening (EG) nr. 1678/2003 haar aanvaarding van de verbintenis ingetrokken.

(88)

Na de instelling van de huidige maatregelen ten aanzien van de invoer van stalen kabels uit Oekraïne is bovendien gebleken dat de maatregelen werden ontdoken door middel van invoer van stalen kabels uit Moldavië. Zoals in overweging 3 aangegeven zijn de huidige maatregelen daarom uitgebreid tot de invoer van stalen kabels verzonden uit Moldavië.

(89)

Hoewel schending van een verbintenis en ontduiking van de maatregelen in het verleden niet per se de veronderstelling rechtvaardigen dat deze praktijken ook in de toekomst zullen plaatsvinden, werden deze praktijken in dit geval beschouwd als extra indicaties voor de belangstelling van de exporteurs voor de markt van de Gemeenschap en hun onvermogen te concurreren op die markt tegen prijzen waarbij geen dumping plaatsvindt.

3.4.   Conclusie

(90)

In al deze gevallen werd vastgesteld dat er sprake bleef van aanzienlijke dumping, al was de omvang van de invoer uit Zuid-Afrika en Oekraïne minimaal.

(91)

Om de vraag te kunnen beantwoorden of voortzetting of herhaling van de invoer met dumping waarschijnlijk is bij intrekking van de maatregelen, is een analyse verricht van de overcapaciteit, onbenutte voorraden, prijzen en exportstrategieën op de verschillende markten. Daaruit is naar voren gekomen dat er in alle exportlanden sprake was van aanzienlijke overcapaciteit en grote voorraden. Verder is daarbij gebleken dat de prijzen bij uitvoer naar andere derde landen over het algemeen aanzienlijk lager waren dan die naar de Gemeenschap en dat de Gemeenschap derhalve een aantrekkelijke markt was gebleven voor de producenten/exporteurs van alle betrokken landen. Derhalve werd geconcludeerd dat de export van de betrokken landen naar derde landen zich waarschijnlijk zou verplaatsen naar de Gemeenschap indien er geen antidumpingmaatregelen zouden zijn. De beschikbare extra productiecapaciteit zou eveneens naar alle waarschijnlijkheid leiden tot meer invoer uit alle betrokken landen.

(92)

Bij analyse van de prijzen van alle betrokken landen bleek verder dat deze export naar alle waarschijnlijkheid met dumping zou plaatsvinden. In het geval van de Volksrepubliek China en Oekraïne werden deze conclusies versterkt door het feit dat de bestaande maatregelen werden ontdoken door invoer via andere landen, een aanwijzing dat de exportlanden niet met eerlijke prijzen konden concurreren in de Gemeenschap.

(93)

Gezien het bovenstaande werd voor alle betrokken landen vastgesteld dat voortzetting of herhaling van aanzienlijke invoer met dumping waarschijnlijk was indien de maatregelen zouden komen te verstrijken.

4.   OMSCHRIJVING VAN HET BEGRIP „BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP”

4.1.   Productie van de Gemeenschap

(94)

In de Gemeenschap wordt het betrokken product vervaardigd door dertig producenten, die de totale productie in de Gemeenschap vertegenwoordigen, in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

4.2.   Bedrijfstak van de Gemeenschap

(95)

In het oorspronkelijke onderzoek bestond de bedrijfstak van de Gemeenschap uit twintig producenten. Negen van deze producenten hebben niet meegewerkt aan het herzieningsonderzoek. Daarentegen steunden zes producenten, die in het oorspronkelijke onderzoek geen deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Gemeenschap, het verzoek om herziening en waren zij bereid mee te werken aan het herzieningsonderzoek. De volgende 17 producenten steunden derhalve de klacht en waren bereid mee te werken:

Bridon International Ltd (Verenigd Koninkrijk),

BTS Drahtseile GmbH (Duitsland),

Cables y Alambres especiales, SA (Spanje),

CASAR Drahtseilwerk Saar GmbH (Duitsland),

D. Koronakis SA (Griekenland),

Drahtseilwerk GmbH (Duitsland),

Drahtseilwerk Hemer GmbH and Co. KG (Duitsland),

Drahtseilerei Gustav Kocks GmbH (Duitsland),

Drumet SA (Polen),

Hamburger Drahtseilerei A. Steppuhn GmbH (Duitsland),

Iscar Funi Metalliche Srl (Italië),

Manuel Rodrigues de Oliveira Sa & Filhos, SA (Portugal),

Metalcavi wire ropes Srl (Italië),

Metal Press Srl (Italië),

Trefileurope (Frankrijk),

WADRA GmbH (Duitsland),

Westfälische Drahtindustrie GmbH (Duitsland).

Zoals reeds vermeld in overweging 12 is een steekproef bestaande uit vijf bedrijven geselecteerd.

(96)

Deze bedrijven hebben volledige medewerking verleend aan het onderzoek. De vijf in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap vertegenwoordigden 30 % van de totale productie van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak, terwijl de bovengenoemde 17 producenten van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak 68 % van de totale productie van de Gemeenschap voor hun rekening namen.

(97)

Derhalve kan worden gesteld dat de genoemde 17 producenten een groot deel van de totale EG-productie van het soortgelijke product vertegenwoordigen. De genoemde 17 producenten worden derhalve geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap te vormen, in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening, en worden hierna „de bedrijfstak van de Gemeenschap” genoemd.

5.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE GEMEENSCHAP

5.1.   Verbruik in de Gemeenschap

(98)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap, de omvang van de verkoop van de andere EG-producenten in de Gemeenschap en gegevens van Eurostat over de totale EU-invoer.

(99)

In de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak daalde het verbruik in de Gemeenschap met 9 %. Zo is het verbruik van 2001 tot 2002 met 3 % gedaald en van 2002 tot 2003 nog eens met 6 %. Daarna bleef het over het algemeen stabiel op dat niveau gedurende het onderzoektijdvak.

 

2001

2002

2003

OT

Totaal EG-verbruik (t)

194 547

187 845

176 438

177 825

Index (2001 = 100)

100

97

91

91

5.2.   Invoer uit de betrokken landen

5.2.1.   Cumulatie

(100)

In het oorspronkelijke onderzoek werd de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika en Oekraïne cumulatief beoordeeld, overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Onderzocht werd of een cumulatieve beoordeling ook gepast was in het kader van dit onderzoek.

(101)

In dit verband werd vastgesteld dat de dumpingmarges voor de invoer uit elk betrokken land meer dan minimaal waren. Wat de hoeveelheden betreft die werden uitgevoerd uit elk van de vier betrokken landen, als bedoeld in de overwegingen 22 tot en met 24, werd vastgesteld dat de invoer uit elk van de betrokken landen bij intrekking van de maatregelen waarschijnlijk zou toenemen tot niveaus die aanzienlijk hoger zouden liggen dan die in het onderzoektijdvak en zeker boven de niveaus zouden komen te liggen die beschouwd worden als verwaarloosbaar.

(102)

Ten aanzien van de concurrentievoorwaarden werd in het onderzoek vastgesteld dat alle stalen kabels die uit de betrokken landen werden ingevoerd, per type beschouwd, een soortgelijk product vormden wat de essentiële fysische en technische kenmerken betreft. Bovendien waren deze typen stalen kabels onderling verwisselbaar met andere typen die uit de betrokken landen werden ingevoerd en met de in de Gemeenschap vervaardigde typen en werden zij in de Gemeenschap tijdens dezelfde periode via vergelijkbare verkoopkanalen en onder vergelijkbare handelsvoorwaarden verkocht. Derhalve werd geoordeeld dat de ingevoerde typen stalen kabels met elkaar en tevens met de in de Gemeenschap vervaardigde typen concurreerden.

(103)

In het licht van het bovenstaande werd geoordeeld dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening was voldaan. De invoer uit de vier betrokken landen werd derhalve cumulatief beoordeeld.

5.2.2.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer

(104)

De omvang, het marktaandeel en de gemiddelde prijzen van de invoer uit de vier betrokken landen evolueerden als volgt. De volgende prijsontwikkelingen zijn gebaseerd op de invoerprijzen volgens Eurostat en zijn inclusief antidumpingrechten en geschatte kosten na invoer.

(105)

Het volume van de invoer uit de vier betrokken landen steeg aanvankelijk tot 9 153 ton in 2002, oftewel een marktaandeel van 4,9 %, maar is daarna weer gedaald tot 7 784 ton in het onderzoektijdvak, oftewel een marktaandeel van 4,4 %. Tijdens het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek bedroeg het gecumuleerde marktaandeel van de vier landen 14,3 %.

(106)

De gemiddelde prijs van de invoer uit de vier betrokken landen is gedaald van 1 364 EUR/t in 2001 tot 1 296 EUR/t in het onderzoektijdvak.

(107)

Uit het onderzoek bleek dat de invoer uit de betrokken landen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderbood (36 à 68 % in het onderzoektijdvak).

 

2001

2002

2003

OT

Omvang van de invoer uit de vier betrokken landen (t)

7 951

9 153

7 168

7 784

Marktaandeel van de invoer uit de vier betrokken landen

4,1 %

4,9 %

4,1 %

4,4 %

Prijzen van de invoer uit de vier betrokken landen (EUR/t)

1 364

1 450

1 331

1 296

5.3.   Invoer met ontduiking van de maatregelen

(108)

Zoals al is gezegd in overweging 3, werd verder vastgesteld dat de oorspronkelijke maatregelen die van toepassing waren op Oekraïne en de Volksrepubliek China werden ontdoken door invoer via Moldavië en Marokko. Bijgevolg werd het antidumpingrecht dat was ingesteld op de invoer uit de Volksrepubliek China uitgebreid tot de invoer van stalen kabels die waren verzonden uit Marokko, met uitzondering van die vervaardigd door een Marokkaanse producent. Het antidumpingrecht dat was ingesteld op de invoer uit Oekraïne werd uitgebreid tot de invoer van stalen kabels die waren verzonden uit Moldavië.

 

2001

2002

2003

OT

Omvang van de invoer uit Moldavië (t)

1 054

1 816

0

0

Marktaandeel van de invoer uit Moldavië

0,5 %

1,0 %

0,0 %

0,0 %

Prijzen van de invoer uit Moldavië (EUR/t)

899

843

0

0

Index (2001 = 100)

100

94

0

0

Omvang van de invoer uit Marokko (t)

231

1 435

2 411

1 904

Marktaandeel van de invoer uit Marokko

0,1 %

0,8 %

1,4 %

1,1 %

Prijzen van de invoer uit Marokko (EUR/t)

963

955

1 000

1 009

Index (2001 = 100)

100

99

104

105

(109)

De invoer uit Moldavië was in 2000 nul, maar nam snel toe tot 1 816 ton in 2002. Daarna daalde het weer tot nul, waarschijnlijk als gevolg van de inleiding in 2003 van het al eerder genoemde onderzoek naar ontduiking van de maatregelen. De invoer uit Moldavië werd in 2001 en 2002 gekenmerkt door zeer lage prijzen: 899 EUR/t in 2001 en 843 EUR/t in 2002.

(110)

In het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek bedroeg het marktaandeel van de invoer uit Marokko 0 %. De invoer uit Marokko steeg scherp van 231 ton in 2001 tot 2 411 ton in 2003. Daarna daalde het tot 1 904 ton in het onderzoektijdvak. Bij bovengenoemd onderzoek naar de ontduiking van de maatregelen bleek dat een beperkt gedeelte van de invoer uit Marokko (ongeveer 100 t) in 2003 kon worden toegeschreven aan één Marokkaanse producent. De invoer uit Marokko werd in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak gekenmerkt door zeer lage prijzen: ongeveer 1 000 EUR/t.

5.4.   Invoer uit andere landen

5.4.1.   Republiek Korea (Zuid-Korea)

(111)

Op 20 november 2004 opende de Commissie een antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van stalen kabels uit de Republiek Korea, dit naar aanleiding van een klacht van de bedrijfstak van de Gemeenschap waarin bewijsmateriaal was opgenomen dat de invoer uit Korea met dumping geschiedde en daardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade toebracht.

(112)

De ontwikkeling van de invoer uit de Republiek Korea is als volgt:

 

2001

2002

2003

OT

Omvang van de invoer uit de Republiek Korea (ton)

13 582

16 403

22 400

25 835

Marktaandeel van de invoer uit de Republiek Korea

7,0 %

8,7 %

12,7 %

14,5 %

Prijzen van de invoer uit de Republiek Korea (EUR/ton)

1 366

1 256

1 187

1 123

Index (2001 = 100)

100

92

87

82

(113)

Het volume van de invoer uit de Republiek Korea is gestegen van 13 582 ton in 2001, oftewel een marktaandeel van 7 %, tot 25 835 ton in het onderzoektijdvak, oftewel een marktaandeel van 14,5 %. De gemiddelde prijzen van de invoer uit de Republiek Korea zijn in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak met 18 % gedaald, namelijk van 1 366 EUR/t tot 1 123 EUR/t. Aangezien er wat de Republiek Korea betreft geen bewijs was voor invoer met dumping, werd deze procedure beeindigd (zie overweging 4).

5.4.2.   Mexico

(114)

Zoals reeds is aangegeven in overweging 7, zijn de maatregelen die bij de oorspronkelijke definitieve verordening waren ingesteld op de invoer uit Mexico op 18 augustus 2004 verstreken. De invoer uit Mexico bleef zeer beperkt in het onderzoektijdvak. Die invoer was nul in 2001 en het onderzoektijdvak, en bereikte een jaarniveau dat varieerde van ongeveer 700 tot 400 ton in 2002 en 2003, oftewel een marktaandeel van respectievelijk 0,4 % en 0,2 %.

(115)

De prijzen van de invoer uit Mexico bedroegen ongeveer 2 400 EUR/t in 2002 en 2003.

 

2001

2002

2003

OT

Omvang van de invoer uit Mexico (t)

0

669

433

0

Marktaandeel van de invoer uit Mexico

0,0 %

0,4 %

0,2 %

0,0 %

Prijzen van de invoer uit Mexico (EUR/t)

2 358

2 434

Index (2001 = 100)

100

103

5.4.3.   Andere landen waarvoor antidumpingmaatregelen golden

(116)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 1601/2001 (11) antidumpingmaatregelen ingesteld op de invoer van vergelijkbare producten uit onder andere Rusland, Thailand en Turkije.

(117)

Het recht dat van toepassing was op de invoer uit Rusland varieerde van 36,1 % tot 50,7 %, met uitzondering van de invoer van één Russische exporteur die een prijsverbintenis had gedaan. Het volume van de invoer uit Rusland is gedaald van 3 630 ton in 2001, oftewel een marktaandeel van 1,9 %, tot 2 101 ton in het onderzoektijdvak, oftewel een marktaandeel van 1,2 %. De gemiddelde prijzen van de invoer uit Rusland bleven met ongeveer 1 000 EUR/t in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak relatief stabiel.

 

2001

2002

2003

OT

Omvang van de invoer uit Rusland (t)

3 630

2 557

2 198

2 101

Marktaandeel van de invoer uit Rusland

1,9 %

1,4 %

1,2 %

1,2 %

Prijzen van de invoer uit Rusland (EUR/t)

1 038

997

980

1 046

Index (2001 = 100)

100

96

94

101

(118)

Het recht dat van toepassing was op de invoer uit Thailand, varieerde van 24,8 % tot 42,8 %, met uitzondering van de invoer van één exporteur die een prijsverbintenis had gedaan. Het volume van de invoer uit Thailand is gedaald van 1 039 ton in 2001, oftewel een marktaandeel van 0,5 %, tot 277 ton in het onderzoektijdvak, oftewel een marktaandeel van 0,2 %. De gemiddelde prijs van de invoer uit Thailand is gestegen van 1 335 EUR/t in 2001 tot 1 722 EUR/t in het onderzoektijdvak.

 

2001

2002

2003

OT

Omvang van de invoer uit Thailand (ton)

1 039

1 002

368

277

Marktaandeel van de invoer uit Thailand

0,5 %

0,5 %

0,2 %

0,2 %

Prijzen van de invoer uit Thailand (EUR/t)

1 335

1 433

1 593

1 722

Index (2001 = 100)

100

107

119

129

(119)

Het recht dat in de beoordelingsperiode van toepassing was op de invoer uit Turkije varieerde van 17,8 % tot 31 %, met uitzondering van de invoer van twee Turkse exporteurs van wie prijsverbintenissen waren geaccepteerd in 2001, maar in 2003 werden ingetrokken. Het volume van de invoer uit Turkije is gedaald van 4 354 ton in 2001, oftewel een marktaandeel van 2,2 %, tot 1 457 ton in het onderzoektijdvak, oftewel een marktaandeel van 0,8 %. De gemiddelde prijs van de invoer uit Turkije is gedaald van 1 448 EUR/t in 2001 tot 1 302 EUR/t in het onderzoektijdvak.

 

2001

2002

2003

OT

Omvang van de invoer uit Turkije (t)

4 354

4 448

2 248

1 457

Marktaandeel van de invoer uit Turkije

2,2 %

2,4 %

1,3 %

0,8 %

Prijzen van de invoer uit Turkije (EUR/t)

1 448

1 414

1 376

1 302

Index (2001 = 100)

100

98

95

90

5.4.4.   Andere, niet eerder genoemde derde landen

(120)

Het volume van de invoer uit andere, niet eerder genoemde derde landen is gedaald van 23 000 ton in 2001, oftewel een marktaandeel van 12 %, tot 19 000 ton in het onderzoektijdvak, oftewel een marktaandeel van 10,5 %. De gemiddelde prijs van de invoer uit andere, niet eerder genoemde derde landen zijn gestegen van ongeveer 1 500 EUR/t in 2001 tot 1 900 EUR/t in 2003, maar daarna opnieuw gedaald tot ongeveer 1 500 EUR/t in het onderzoektijdvak.

 

2001

2002

2003

OT

Omvang van de invoer uit andere, niet eerder genoemde landen (t)

23 321

14 924

17 227

18 741

Marktaandeel van de invoer uit andere, niet eerder genoemde landen

12,0 %

7,9 %

9,8 %

10,5 %

Prijzen van de invoer uit andere, niet eerder genoemde landen (EUR/t)

1 472

1 749

1 895

1 497

Index (2001 = 100)

100

119

129

102

6.   ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(121)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle relevante economische indicatoren onderzocht die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

6.1.   Inleidende opmerkingen

(122)

Aangezien voor de bedrijfstak van de Gemeenschap gebruik is gemaakt van een steekproef, werd de schade zowel beoordeeld aan de hand van de gegevens over de gehele bedrijfstak van de Gemeenschap, als aan de hand van de gegevens over de in de steekproef opgenomen EG-producenten.

(123)

Indien gebruik wordt gemaakt van steekproeven, worden overeenkomstig de bestaande praktijk bepaalde schade-indicatoren (productie, capaciteit, productiviteit, voorraden, verkoop, marktaandeel, groei en werkgelegenheid) geanalyseerd voor de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel, terwijl schade-indicatoren die betrekking hebben op de prestaties van individuele bedrijven, zoals prijzen, productiekosten, winstgevendheid, lonen, investeringen, rendement van investeringen, cashflow en het vermogen om kapitaal aan te trekken, onderzocht worden aan de hand van de gegevens over de in de steekproef opgenomen EG-producenten.

6.2.   Gegevens voor de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel

a)   Productie

(124)

De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak met 10 % gedaald, van ongeveer 125 000 ton in 2001 tot ongeveer 112 000 ton in het onderzoektijdvak. De productie is eerst met 2 % gestegen in 2002, maar daarna met 5 procentpunten gedaald in 2003 en in het onderzoektijdvak nog eens met 7 procentpunten.

 

2001

2002

2003

OT

Productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap (t)

124 549

127 118

121 065

111 765

Index (2001 = 100)

100

102

97

90

b)   Capaciteit en capaciteitsbenutting

(125)

De productiecapaciteit is marginaal gestegen (met 2 %) in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak. Aangezien de productie is afgenomen, terwijl tegelijkertijd de capaciteit licht is gestegen, is de daaruit voortvloeiende capaciteitsbenutting afgenomen, van 67 % in 2001 tot 59 % in het onderzoektijdvak.

 

2001

2002

2003

OT

Productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap (t)

184 690

185 360

188 430

189 150

Index (2001 = 100)

100

100

102

102

Capaciteitsbenutting van de bedrijfstak van de Gemeenschap

67 %

69 %

64 %

59 %

Index (2001 = 100)

100

102

95

88

c)   Voorraden

(126)

De eindvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn in de beoordelingsperiode geleidelijk toegenomen. In het onderzoektijdvak lag het niveau van de voorraden 14 % lager dan in 2001.

 

2001

2002

2003

OT

Eindvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap (t)

31 459

30 222

29 336

26 911

Index (2001 = 100)

100

96

93

86

d)   Omvang van de verkoop

(127)

De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap is in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak met 10 % gedaald. Deze ontwikkeling stemt overeen met de ontwikkeling van de Gemeenschapsmarkt, die in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak 9 % is gekrompen.

 

2001

2002

2003

OT

Verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden klanten in de Gemeenschap (t)

80 019

79 089

73 636

72 072

Index (2001 = 100)

100

99

92

90

e)   Marktaandeel

(128)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak met een procentpunt gedaald. Het marktaandeel is eerst in 2002 met een half procentpunt gestegen, in 2003 met 0,3 procentpunt gedaald en in het onderzoektijdvak opnieuw met 1,2 procentpunt afgenomen.

 

2001

2002

2003

OT

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

42,8 %

43,3 %

43,0 %

41,8 %

Index (2001 = 100)

100

101

101

98

Marktaandeel van de vier betrokken landen

4,1 %

4,9 %

4,1 %

4,4 %

Index (2001 = 100)

100

119

99

107

f)   Groei

(129)

In de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak is het verbruik in de Gemeenschap met 9 % gedaald en de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 10 %. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is dus gedeeltelijk geslonken, terwijl de invoer in dezelfde periode met 0,3 procentpunt is gestegen.

g)   Werkgelegenheid

(130)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak met 4 % gedaald.

 

2001

2002

2003

OT

Werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap

2 049

2 028

1 975

1 975

Index (2001 = 100)

100

99

96

96

h)   Productiviteit

(131)

De productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel, uitgedrukt als de productie per werknemer per jaar, is in de periode van 2001 tot 2003 vrij stabiel gebleven. In het onderzoektijdvak, toen de productie daalde en de werkgelegenheid laag bleef, is de productiviteit met 8 % gedaald.

 

2001

2002

2003

OT

Productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap (ton per werknemer)

61

63

61

57

Index (2001 = 100)

100

103

101

93

i)   Hoogte van de dumpingmarge

(132)

De gevolgen van de hoogte van de dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Gemeenschap kunnen, gezien de omvang van de invoer uit de betrokken landen en de prijzen van de ingevoerde producten, niet als verwaarloosbaar worden beschouwd, met name op transparante en dus sterk prijsgevoelige markten, zoals die voor het betrokken product.

j)   Herstel van de gevolgen van dumping in het verleden

(133)

De hierboven en hieronder genoemde indicatoren wijzen weliswaar op een lichte verbetering van de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dankzij de instelling van antidumpingmaatregelen in 1999, maar zij laten ook zien dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog steeds in een zwakke en kwetsbare positie verkeert.

6.3.   Gegevens over de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap

a)   Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen

(134)

De verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak vrij stabiel gebleven, maar stegen zeer licht aan het eind van de beoordelingsperiode. Deze prijsontwikkeling is grotendeels in overeenstemming met die van de voornaamste grondstof, waarvan de prijs eveneens licht steeg aan het eind van de beoordelingsperiode.

 

2001

2002

2003

OT

Eenheidsprijzen van de in de steekproef opgenomen EG-producenten op de EG-markt (EUR/t)

2 195

2 171

2 224

2 227

Index (2001 = 100)

100

99

101

101

b)   Lonen

(135)

In de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak zijn de gemiddelde lonen per werknemer met 5 % toegenomen, een bescheiden toename vergeleken met de stijging van de gemiddelde nominale arbeidskosten per eenheid (6 %) in dezelfde periode in de Gemeenschap als geheel.

 

2001

2002

2003

OT

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer van de in de steekproef opgenomen EG-producenten (1 000 EUR)

36,6

37,6

38,2

38,5

Index (2001 = 100)

100

103

104

105

c)   Investeringen

(136)

De jaarlijkse investeringen in het betrokken product van de vijf in de steekproef opgenomen producenten zijn relatief stabiel gebleven op ongeveer 4 miljoen EUR per jaar. De forse stijging in 2003 is grotendeels toe te schrijven aan de buitengewone aankoop van apparatuur door een van de in de steekproef opgenomen bedrijven.

 

2001

2002

2003

OT

Netto-investeringen van de in de steekproef opgenomen EG-producenten (1 000 EUR)

4 284

3 074

8 393

4 914

Index (2001 = 100)

100

72

196

115

d)   Winstgevendheid en rendement van de investeringen

(137)

De winstgevendheid van de in steekproef opgenomen producenten is negatief gebleven in de periode van 2001 (– 4,2 %) tot het onderzoektijdvak (– 0,3 %), maar heeft zich gedurende de beoordelingsperiode wel geleidelijk verbeterd. Het rendement van de investeringen, uitgedrukt in procenten van de nettoboekwaarde, liep in de beoordelingsperiode grotendeels gelijk met de bovengenoemde ontwikkeling van de winstgevendheid.

 

2001

2002

2003

OT

Winstgevendheid van de EG-verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten (% van de nettoverkoop)

– 4,2 %

– 1,7 %

– 1,5 %

– 0,3 %

Rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten (uitgedrukt in procenten van de nettoboekwaarde)

– 13,9 %

– 6,5 %

– 4,5 %

– 1,0 %

e)   Cashflow en vermogen om kapitaal aan te trekken

(138)

De cashflowsituatie heeft zich in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak verbeterd, aangezien de bovengenoemde beperkt gebleven verliezen meer dan gecompenseerd werden door niet-geldelijke posten, zoals de waardevermindering van de activa en inventarisbewegingen.

 

2001

2002

2003

OT

Cashflow van de in de steekproef opgenomen producenten (1 000 EUR)

– 6 322

10 670

2 124

4 485

(139)

Bij het onderzoek is gebleken dat verscheidene in de steekproef opgenomen EG-producenten niet altijd over het benodigde kapitaal konden beschikken vanwege hun moeilijke financiële situatie. Verschillende bedrijven maken weliswaar deel uit van grote staalconcerns, maar krijgen niet altijd de beschikking over het benodigde kapitaal, omdat de financiële middelen binnen een concern meestal naar de meest winstgevende bedrijven gaan.

6.4.   Conclusie

(140)

In de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak hebben de volgende indicatoren zich positief ontwikkeld: de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap is toegenomen en de eindvoorraden zijn gedaald. De verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak laag gebleven, terwijl voor de winstgevendheid in het onderzoektijdvak sprake was van een break-evensituatie en het rendement van de investeringen en de cashflow zich verbeterden. De lonen hebben zich matig ontwikkeld en de bedrijfstak van de Gemeenschap is in een stabiel tempo blijven investeren.

(141)

Daarentegen hebben de volgende indicatoren zich negatief ontwikkeld: de productie en de capaciteitsbenutting zijn afgenomen, de verkoop is teruggelopen (gelijklopend met de ontwikkeling van de markt), en de werkgelegenheid en productiviteit zijn gekrompen. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is licht afgenomen, maar het verlies was minder geprononceerd dan in de periode vóór de instelling van de antidumpingmaatregelen, toen het marktaandeel een verlies moest incasseren van 9 procentpunten.

(142)

Algemeen gesproken wordt de situatie waarin de bedrijfstak van de Gemeenschap verkeert, gekenmerkt door gemengde ontwikkelingen: bepaalde indicatoren ontwikkelen zich positief, andere vertonen een negatieve trend. Bij vergelijking van deze trends met die in de verordeningen waarbij de voorlopige en definitieve maatregelen werden ingesteld, blijkt duidelijk dat de instelling van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer uit India, de Volksrepubliek China, Oekraïne en Zuid-Afrika in 1999 een positieve impact heeft gehad op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Als de maatregelen niet waren ontdoken door invoer via Moldavië en Marokko, zou deze ontwikkeling nog gunstiger zijn geweest. Bovendien is na de instelling van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer uit Rusland, Thailand en Turkije het marktaandeel van elk van deze landen gekrompen (zie de overwegingen 116 tot en met 119), waardoor de druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zeker is afgenomen. Desondanks moet worden benadrukt dat zelfs de indicatoren die zich positief hebben ontwikkeld, zoals de winstgevendheid en het rendement van de investeringen, nog steeds ver verwijderd zijn van de te verwachten niveaus als de bedrijfstak van de Gemeenschap zich volledig had hersteld van de veroorzaakte schade.

(143)

Derhalve luidt de conclusie dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich heeft verbeterd ten opzichte van de periode voorafgaand aan de instelling van de maatregelen, maar nog steeds fragiel is.

7.   MOGELIJKE HERHALING VAN DE SCHADE

(144)

Zoals in overweging 91 reeds is geconcludeerd, zijn de producenten in de betrokken landen in staat hun export te verhogen en/of naar de Gemeenschap te verleggen. Bij onderzoek van vergelijkbare productsoorten is gebleken dat de medewerkende producenten/exporteurs het betrokken product tegen aanzienlijke lagere prijzen hebben verkocht dan de bedrijfstak van de Gemeenschap (verschil van 58 à 68 % in het geval van de Volksrepubliek China, 47 à 55 % in dat van India). Voor Oekraïne en Zuid-Afrika kon geen vergelijking per producttype worden gemaakt: de producenten/exporteurs verleenden geen medewerking en het aantal producttypen varieerde te sterk, waardoor ook de invoerprijzen fors uiteenliepen. Uit de feiten blijkt echter dat niet alleen de gemiddelde Oekraïnse invoerprijs, maar ook de gemiddelde Zuid-Afrikaanse invoerprijs (beide na aftrek van het antidumpingrecht) aanzienlijk lager liggen dan de binnenlandse prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, namelijk respectievelijk 65 en 25 % lager. De producenten/exporteurs in de betrokken landen zullen deze lage prijzen zeer waarschijnlijk blijven aanrekenen, al was het maar om hun verloren marktaandeel te heroveren. Dit prijsgedrag, gekoppeld aan het vermogen van de producenten/exporteurs in de betrokken landen om aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product op de EG-markt aan te bieden, heeft zeer waarschijnlijk tot gevolg dat de prijzen op deze markt nog verder worden gedrukt, met naar verwachting ongunstige gevolgen voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(145)

Zoals eerder reeds is vermeld, blijft de situatie waarin de bedrijfstak van de Gemeenschap zich bevindt zwak en fragiel, ook al heeft deze zich verbeterd ten opzichte van de periode voorafgaand aan de instelling van de maatregelen. Het is waarschijnlijk dat, mocht de bedrijfstak van de Gemeenschap blootgesteld worden aan meer invoer met dumping uit de betrokken landen, dit zal resulteren in een verslechtering van de financiële situatie die in het oorspronkelijke onderzoek is vastgesteld. Op deze basis wordt derhalve geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen waarschijnlijk zal leiden tot de herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

8.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

8.1.   Inleiding

(146)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening is onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd was met het belang van de Gemeenschap als geheel. Het belang van de Gemeenschap is vastgesteld aan de hand van een beoordeling van de verschillende betrokken belangen.

(147)

In het oorspronkelijke onderzoek werd het niet tegen het belang van de Gemeenschap geacht antidumpingmaatregelen te nemen. Aangezien dit onderzoek een herzieningsonderzoek is, wat betekent dat een situatie wordt onderzocht waarin reeds antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, konden de eventuele nadelige gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor de betrokkenen worden onderzocht.

(148)

Op deze basis is onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schadeveroorzakende dumping, dwingende redenen waren die tot de conclusie leiden dat het in dit specifieke geval niet in het belang van de Gemeenschap is de maatregelen te handhaven.

8.2.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(149)

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft bewezen structureel gezond te zijn. Dit werd bevestigd door de positieve ontwikkeling van de economische situatie van deze bedrijfstak na de instelling van antidumpingmaatregelen in 1999. Met name het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap het verlies van marktaandeel in de jaren vóór het onderzoektijdvak heeft kunnen stoppen, contrasteert scherp met de situatie voorafgaand aan de instelling van de maatregelen. Ook is de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap sterk verbeterd in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak. Verder is geconstateerd dat er sprake was van ontduiking van de maatregelen door invoer via Moldavië en Marokko. Als deze ontwikkelingen zich niet hadden voorgedaan, was de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap nog gunstiger geweest.

(150)

Redelijkerwijze mag worden verwacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap blijft profiteren van de thans geldende maatregelen en zich herstelt door opnieuw marktaandeel te winnen en de winstgevendheid te verbeteren. Als de maatregelen niet worden gehandhaafd, lijdt de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk opnieuw schade door stijging van de invoer met dumping uit de betrokken landen en verdere verslechtering van de huidige fragiele financiële situatie.

8.3.   Belangen van importeurs

(151)

Volgens het oorspronkelijke onderzoek waren de gevolgen van de instelling van maatregelen niet aanzienlijk. Zoals al werd vermeld, heeft geen van de importeurs volledige medewerking verleend aan het onderzoek. Derhalve mag worden geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen geen aanzienlijke nadelige gevolgen zal hebben voor importeurs of handelaars.

8.4.   Belang van de gebruikers

(152)

Stalen kabels worden voor zeer uiteenlopende toepassingen gebruikt en derhalve kan deze procedure van invloed zijn op een groot aantal verwerkende bedrijven. De volgende lijst van verwerkende bedrijven is louter indicatief: visserij, maritieme sector/scheepvaart, olie- en gasindustrie, mijnbouw, bosbouw, luchtvervoer, civiele techniek, bouwnijverheid, liften. In het kader van het onderzoek naar de mogelijke gevolgen van instelling van de maatregelen voor de gebruikers werd geconcludeerd dat de stijging van de kosten van stalen kabels, gezien de verwaarloosbare gevolgen daarvan voor de gebruikers, naar alle waarschijnlijkheid geen aanzienlijke gevolgen zal hebben. Het feit dat geen van de gebruikers in het kader van dit herzieningsonderzoek gegevens verstrekt heeft die deze conclusie tegenspreken, lijkt te bevestigen dat: i) stalen kabels een zeer gering deel uitmaken van de totale productiekosten van deze gebruikers, ii) de thans geldende maatregelen geen aanzienlijke nadelige gevolgen hebben voor hun economische situatie, en iii) voortzetting van de maatregelen geen nadelige gevolgen zal hebben voor de financiële belangen van de gebruikers.

8.5.   Belang van leveranciers

(153)

In het oorspronkelijke onderzoek wordt geconcludeerd dat de leveranciers van de bedrijfstak van de Gemeenschap gebaat zijn bij instelling van de maatregelen. Aangezien gegevens die deze conclusie weerleggen ontbreken, wordt in het kader van dit onderzoek geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen positieve gevolgen zal blijven hebben voor de leveranciers.

8.6.   Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(154)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de thans geldende antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

9.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(155)

Alle partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens is de aanbeveling te doen de thans geldende maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen die van dien aard waren dat zij aanleiding gaven tot wijziging van bovenstaande conclusies.

(156)

Uit het bovenstaande volgt, als bepaald in artikel 11, lid 2, van de basisverordening, dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van stalen kabels uit India, de Volksrepubliek China, Oekraïne en Zuid-Afrika, dienen te worden gehandhaafd. Deze maatregelen bestaan uit ad-valoremrechten, welke rechten evenwel niet van toepassing zijn op het betrokken product dat wordt vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd door één Indiase onderneming en één Zuid-Afrikaanse onderneming waarvan prijsverbintenissen zijn aanvaard.

(157)

Zoals al werd vermeld in overweging 3, zijn de thans geldende antidumpingrechten ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit Oekraïne en de Volksrepubliek China uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit Moldavië en Marokko, ongeacht of deze zijn aangegeven als van oorsprong uit Moldavië of Marokko. Het op de invoer van het betrokken product te handhaven antidumpingrecht dient, als uiteengezet in overweging 156, te worden uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit Moldavië en Marokko, ongeacht of deze zijn aangegeven als van oorsprong uit Moldavië of Marokko. De Marokkaanse producent/exporteur die was vrijgesteld van de bij Verordening (EG) nr. 1886/2004 uitgebreide maatregelen, dient ook te worden vrijgesteld van de bij deze verordening vastgestelde maatregelen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van stalen kabels, (gesloten kabel daaronder begrepen), met uitzondering van roestvrijstalen kabels, met een grootste dwarsdoorsnede van meer dan 3 mm, ingedeeld onder de GN-codes ex 7312 10 82 (Taric-code 7312108219), ex 7312 10 84 (Taric-code 7312108419), ex 7312 10 86 (Taric-code 7312108619), ex 7312 10 88 (Taric-code 7312108819) en ex 7312 10 99 (Taric-code 7312109919), uit India, de Volksrepubliek China, Oekraïne en Zuid-Afrika.

2.   De definitieve antidumpingrechten die worden ingesteld op de invoer van de producten van onderstaande bedrijven en die worden toegepast op de cif-nettoprijs, franco grens Gemeenschap, voor inklaring, bedragen:

Land

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

India

Usha Martin Limited (voorheen Usha Martin Industries & Usha Beltron Ltd) 2A, Shakespeare Sarani Calcutta — 700 071, West Bengal, India

23,8

8613

Alle overige ondernemingen

30,8

8900

Volksrepubliek China

Alle ondernemingen

60,4

Oekraïne

Alle ondernemingen

51,8

Zuid-Afrika

Alle ondernemingen

38,6

8900

3.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de invoer uit Oekraïne, als uiteengezet in lid 2, wordt uitgebreid tot de invoer van dezelfde stalen kabels verzonden uit Moldavië, ongeacht of deze zijn aangegeven als van oorsprong uit Moldavië (Taric-codes 7312108211, 7312108411, 7312108611, 7312108811 en 7312109911).

4.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de invoer uit de Volksrepubliek China, als uiteengezet in lid 2, wordt uitgebreid tot de invoer van dezelfde stalen kabels verzonden uit Marokko, ongeacht of deze zijn aangegeven als van oorsprong uit Marokko (Taric-codes 7312108212, 7312108412, 7312108612, 7312108812 en 7312109912), met uitzondering van die vervaardigd door Remer Maroc SARL, Zone industrielle, Tranche 2, Lot 10, Settat, Marokko (aanvullende Taric-code A567).

5.   In afwijking van lid 1 is het definitieve antidumpingrecht niet van toepassing op het betrokken product dat overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer wordt gebracht.

6.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   De in artikel 1, lid 1, bedoelde producten die onder de onderstaande aanvullende Taric-codes worden ingevoerd en die door een van onderstaande ondernemingen zijn geproduceerd en rechtstreeks uitgevoerd (dat wil zeggen verzonden en gefactureerd) naar een als importeur optredende onderneming in de Gemeenschap, zijn van het bij artikel 1 ingestelde antidumpingrecht vrijgesteld, mits die producten overeenkomstig lid 2 worden ingevoerd.

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

India

Usha Martin Limited (voorheen Usha Martin Industries & Usha Beltron Ltd)

2A, Shakespeare Sarani Calcutta — 700 071, West Bengal, India

A024

Zuid-Afrika

Haggie

Lower Germiston Road

Jupiter

PO Box 40072

Cleveland

South Africa

A023

2.   De in lid 1 bedoelde producten zijn van het antidumpingrecht vrijgesteld mits:

a)

bij de aangifte voor het vrije verkeer een geldige verbintenisfactuur wordt overgelegd aan de douaneautoriteiten van de lidstaten, die tenminste de gegevens bevat die in de bijlage zijn vermeld, en

b)

de bij de douane aangegeven en aangebrachte goederen exact overeenstemmen met de omschrijving op de verbintenisfactuur.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BROWN


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 217 van 17.8.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1674/2003 (PB L 238 van 25.9.2003, blz. 1).

(3)  PB L 217 van 17.8.1999, blz. 63. Besluit gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1678/2003 (PB L 238 van 25.9.2003, blz. 13).

(4)  PB L 120 van 24.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 30.10.2004, blz. 1.

(6)  PB C 283 van 20.11.2004, blz. 6.

(7)  PB L 276 van 21.10.2005, blz. 62.

(8)  PB C 272 van 13.11.2003, blz. 2.

(9)  PB C 203 van 11.8.2004, blz. 4.

(10)  PB C 207 van 17.8.2004, blz. 2.

(11)  PB L 211 van 4.8.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 564/2005 (PB L 97 van 15.4.2005, blz. 1).


BIJLAGE

De onderstaande gegevens moeten worden vermeld op de verbintenisfactuur die gevoegd is bij de door de onderneming naar de Gemeenschap uitgevoerde stalen kabels waarop de verbintenis van toepassing is.

1)

Het Product Reporting Code Number (PRC) (het referentienummer van het product zoals opgegeven in de verbintenis die door de desbetreffende producent/exporteur is aangeboden), onder vermelding van de soort, het aantal strengen, het aantal draden per streng en de GN-code.

2)

Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

de Company Product Code (CPC),

de GN-code;

de aanvullende Taric-code die gebruikt wordt bij de inklaring van de gefactureerde goederen aan de grens van de Gemeenschap (zoals in de verordening vermeld),

de hoeveelheid (in kilogram),

de toepasselijke minimumprijs.

3)

De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per kilogram,

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden,

het totale bedrag aan kortingen en rabatten.

4)

De naam van de importeur die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur.

5)

De naam van de werknemer van de onderneming die de verbintenisfactuur heeft opgesteld, alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende verklaart dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en onder de voorwaarden van de verbintenis die is aangeboden door … [naam van de onderneming], en die door de Commissie bij Besluit 1999/572/EG is aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”.


16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/23


VERORDENING (EG) Nr. 1859/2005 VAN DE RAAD

van 14 november 2005

tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van Oezbekistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 60 en 301,

Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2005/792/GBVB van de Raad van 14 november 2005 betreffende beperkende maatregelen tegen Oezbekistan (1),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 23 mei 2005 heeft de Raad „het buitensporig en onevenredig gebruik van blind geweld door de Oezbeekse veiligheidsdiensten” in Andijan in oostelijk Oezbekistan eerder die maand met klem veroordeeld. De Raad heeft laten weten het ten zeerste te betreuren dat de Oezbeekse autoriteiten niet passend zijn ingegaan op het verzoek van de Verenigde Naties om een onafhankelijk internationaal onderzoek in te stellen. Op 13 juni 2005 heeft hij er nadrukkelijk bij deze autoriteiten op aangedrongen hun standpunt tegen eind juni 2005 te herzien.

(2)

Aangezien tot op heden ieder passend antwoord is uitgebleven, moet worden verwezen naar Gemeenschappelijk Standpunt 2005/792/GBVB, waarin is bepaald dat beperkende maatregelen moeten worden ingesteld voor een eerste periode van één jaar, waarin de maatregelen voortdurend worden getoetst.

(3)

De beperkende maatregelen van Gemeenschappelijk Standpunt 2005/792/GBVB omvatten onder andere een verbod op de uitvoer van uitrusting die kan worden gebruikt voor binnenlandse repressie en op technische bijstand, financiering en financiële bijstand die verband houden met militaire activiteiten, wapens en aanverwant materieel en uitrusting die kan worden gebruikt voor binnenlandse repressie.

(4)

Deze maatregelen vallen binnen de werkingssfeer van het Verdrag en derhalve is, met name om te garanderen dat de marktdeelnemers in alle lidstaten ze uniform toepassen, communautaire wetgeving nodig om ze uit te voeren voorzover ze de Gemeenschap betreffen. Voor de toepassing van deze verordening wordt het grondgebied van de Gemeenschap geacht het gehele grondgebied te omvatten van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, onder de in het Verdrag bepaalde voorwaarden.

(5)

Te zijner tijd moet de lijst van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, worden aangevuld met de referentienummers van de Gecombineerde Nomenclatuur van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (2).

(6)

De lidstaten stellen de op te leggen sancties vast voor overtredingen van de bepalingen van deze verordening. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(7)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient de verordening op de dag van haar bekendmaking in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

1)

„uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt”: de goederen in de lijst van bijlage I;

2)

„technische bijstand”: elke technische steun in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, assemblage, beproeving, onderhoud of enige andere technische dienst; technische bijstand kan de vorm aannemen van bijvoorbeeld instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis, vaardigheden of adviesdiensten, en omvat ook mondelinge vormen van bijstand;

3)

„grondgebied van de Gemeenschap”: het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, onder de in het Verdrag bepaalde voorwaarden.

Artikel 2

Er wordt een verbod ingesteld op:

a)

het direct of indirect verkopen, leveren of overdragen aan of exporteren naar natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Oezbekistan, of voor gebruik in Oezbekistan van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, ongeacht of die uitrusting van oorsprong is uit de Gemeenschap;

b)

het direct of indirect verlenen aan natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Oezbekistan, of voor gebruik in Oezbekistan van technische bijstand die verband houdt met de onder a) bedoelde uitrusting;

c)

het direct of indirect verlenen aan natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Oezbekistan, of voor gebruik in Oezbekistan van financiering of financiële bijstand die verband houdt met de onder a) bedoelde uitrusting;

d)

het bewust en opzettelijk deelnemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben direct of indirect de onder a), b) of c) bedoelde transacties te bevorderen.

Artikel 3

Er wordt een verbod ingesteld op:

a)

het direct of indirect verlenen van technische bijstand in verband met militaire activiteiten en meer in het bijzonder de levering, de fabricage, het onderhoud of het gebruik van wapentuig en aanverwant materieel van enigerlei aard, met inbegrip van wapens en munitie, militaire voertuigen en uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor aan natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Oezbekistan of voor gebruik in Oezbekistan;

b)

het direct of indirect verlenen van financiering of financiële bijstand in verband met militaire activiteiten, met inbegrip van subsidies, leningen en exportkredietverzekering, voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van wapens en aanverwant materieel, of voor de verlening van daarmee verband houdende technische bijstand en andere diensten aan natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Oezbekistan of voor gebruik in Oezbekistan;

c)

het bewust en opzettelijk deelnemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de onder a) en b) bedoelde transacties te bevorderen.

Artikel 4

1.   In afwijking van de artikelen 2 en 3 kunnen de in bijlage II genoemde bevoegde autoriteiten van de lidstaten toestemming verlenen voor:

a)

de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, mits deze is bedoeld

i)

voor gebruik door de in Oezbekistan aanwezige strijdkrachten van de landen die een bijdrage leveren aan de International Security Assistance Force (ISAF) en „Operation Enduring Freedom” (OEF), of

ii)

uitsluitend voor humanitair of beschermend gebruik;

b)

het verlenen van financiering, financiële bijstand of technische bijstand in verband met de onder a) genoemde uitrusting;

c)

het verlenen van financiering, financiële bijstand of technische bijstand in verband met:

i)

niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend bedoeld is voor humanitair of beschermend gebruik, of voor programma’s voor institutionele opbouw van de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Gemeenschap, of voor crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie en de VN; of

ii)

militaire uitrusting voor gebruik door de in Oezbekistan aanwezige strijdkrachten van de landen die een bijdrage leveren aan ISAF en OEF.

2.   Er worden geen vergunningen afgegeven voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden.

Artikel 5

De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op beschermende kleding, met inbegrip van kogelvrije vesten en militaire helmen, die door personeel van de Verenigde Naties, personeel van de Europese Unie, de Gemeenschap of haar lidstaten, vertegenwoordigers van de media, medewerkers van humanitaire en ontwikkelingsorganisaties en daarmee verbonden personeel, louter voor persoonlijk gebruik tijdelijk naar Oezbekistan worden uitgevoerd.

Artikel 6

De Commissie en de lidstaten stellen elkaar onverwijld in kennis van de krachtens deze verordening getroffen maatregelen en wisselen onderling alle andere hun beschikbare en voor deze verordening relevante informatie uit, met name betreffende inbreuken, handhavingsproblemen en uitspraken van nationale rechtbanken.

Artikel 7

De Commissie wordt gemachtigd bijlage II te wijzigen op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie.

Artikel 8

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening, en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen de Commissie onverwijld na de inwerkingtreding van de verordening in kennis van deze regels, en stellen haar in kennis van alle latere wijzigingen.

Artikel 9

Deze verordening is van toepassing:

a)

op het grondgebied van de Gemeenschap, met inbegrip van haar luchtruim,

b)

aan boord van vliegtuigen of vaartuigen die onder de rechtsbevoegdheid van een lidstaat vallen,

c)

op alle zich op of buiten het grondgebied van de Gemeenschap bevindende natuurlijke personen die onderdaan van een lidstaat zijn,

d)

op alle volgens het recht van een lidstaat erkende of opgerichte rechtspersonen, entiteiten of lichamen,

e)

op alle rechtspersonen, entiteiten of lichamen ten aanzien van alle geheel of gedeeltelijk binnen de Gemeenschap verrichte zakelijke transacties.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

T. JOWELL


(1)  Zie bladzijde 72 van dit Publicatieblad.

(2)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 493/2005 (PB L 82 van 31.3.2005, blz. 1).


BIJLAGE I

Lijst van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, bedoeld in artikel 1, punt 1, en artikel 2, onder a)

Onderstaande lijst bevat geen artikelen die speciaal voor militair gebruik zijn ontworpen of aangepast.

1)

Kogelvrije helmen, oproerhelmen, oproerschilden en kogelvrije schilden, alsmede speciaal hiervoor ontworpen onderdelen.

2)

Speciaal ontworpen vingerafdrukapparatuur.

3)

Elektrisch bediende zoeklichten.

4)

Kogelwerend constructiematerieel.

5)

Jachtmessen.

6)

Speciaal voor het vervaardigen van jachtgeweren ontworpen materieel.

7)

Handlaaduitrusting voor munitie.

8)

Apparatuur voor het onderscheppen van communicatie.

9)

Optische halfgeleiderdetectoren.

10)

Beeldversterkerbuizen.

11)

Richtkijkers voor wapens.

12)

Wapens met gladde loop en bijbehorende munitie, voorzover niet speciaal ontworpen voor militair gebruik, alsook speciaal daarvoor ontworpen onderdelen; met uitzondering van:

seinpistolen;

luchtdruk- of patroongeweren die ontworpen zijn als industriegereedschap of om dieren op humane wijze te verdoven.

13)

Simulatieapparatuur voor opleiding in het gebruik van vuurwapens en speciaal daarvoor ontworpen of aangepaste onderdelen en toebehoren.

14)

Bommen en granaten, voorzover niet speciaal ontworpen voor militair gebruik, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

15)

Lichaamspantser, voorzover niet vervaardigd volgens militaire normen of specificaties, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

16)

Op alle wielen aangedreven bedrijfsvoertuigen die off-road kunnen rijden, vervaardigd met of voorzien van bescherming tegen kogels, alsmede profielpantsering voor dergelijke voertuigen.

17)

Waterkanonnen en speciaal daarvoor ontworpen of aangepaste onderdelen.

18)

Voertuigen uitgerust met een waterkanon.

19)

Voertuigen die speciaal zijn ontworpen of aangepast om door middel van stroomstoten indringers af te weren, en onderdelen daarvoor die speciaal voor dat doel zijn ontworpen of aangepast.

20)

Geluidsapparaten die door de fabrikant of de leverancier worden omschreven als geschikt voor oproerbeheersing, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

21)

Voetboeien, groeps- en individuele kluisters en stroombanden die speciaal zijn ontworpen voor het in hun bewegingen beperken van mensen, met uitzondering van:

handboeien waarvan de totale maximumafmeting, met inbegrip van de ketting, indien gesloten, ten hoogste 240 mm bedraagt.

22)

Draagbare toestellen die ontworpen of aangepast zijn voor oproerbeheersing of zelfbescherming door toediening van een stof die mensen tijdelijk kan uitschakelen (zoals traangas of peperspray), alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

23)

Draagbare toestellen die ontworpen of aangepast zijn voor oproerbeheersing of zelfbescherming door toediening van elektrische schokken (met inbegrip van stroomstokken, stroomschilden, verdovingsgeweren en geweren voor het afvuren van schokpijltjes), almede onderdelen daarvoor die speciaal voor dat doel ontworpen zijn.

24)

Elektronische apparatuur voor het opsporen van verborgen explosieven en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, met uitzondering van:

inspectieapparatuur waarbij gebruik wordt gemaakt van tv-apparatuur of röntgenstraling.

25)

Elektronische storingsuitrusting die speciaal ontworpen is ter voorkoming van het door middel van afstandsbediening doen exploderen van geïmproviseerde explosiemiddelen alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

26)

Apparatuur en toestellen die speciaal ontworpen zijn voor het al dan niet elektronisch op gang brengen van explosies, met inbegrip van ontstekingstoestellen, detonators, ontstekers, „boosters” en slagkoord, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, met uitzondering van:

apparatuur en toestellen die speciaal ontworpen zijn voor een specifiek commercieel gebruik, zijnde het door detonatie in werking stellen of doen functioneren van andere apparatuur of toestellen die niet bedoeld zijn om explosies te veroorzaken (bijvoorbeeld toestellen voor het opblazen van airbags, piekstroombegrenzers op toestellen voor het in werking stellen van sprinklerinstallaties);

27)

Apparatuur en toestellen ontworpen voor het opruimen van explosieven, met uitzondering van:

bomdempers;

containers ontworpen voor het omhullen van voorwerpen waarvan bekend is of vermoed wordt dat het geïmproviseerde explosiemiddelen zijn.

28)

Nachtzicht- en thermische beeldvormingsapparatuur alsmede beeldversterkerbuizen of halfgeleidersensoren daarvoor.

29)

Ladingen voor directionele explosies.

30)

De volgende explosieven en aanverwante stoffen:

amatol,

nitrocellulose (met een stikstofgehalte van meer dan 12,5 %),

nitroglycol,

penta-erythritol tetranitraat (PETN),

picrylchloride,

trinitrofenylmethylnitramine (tetryl),

2,4,6-trinitrotolueen (TNT).

31)

De voor alle opgesomde goederen speciaal ontworpen software en vereiste technologie.


BIJLAGE II

Lijst van bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 4

BELGIË

Federale autoriteit verantwoordelijk voor verkoop, aankoop en technische bijstand door Belgische verdedigingstroepen en veiligheidsdiensten, en voor financiële en technische diensten in verband met de productie of levering van wapentuig en militaire en paramilitaire uitrusting:

Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie/Service Public Fédéral Economie, PME, Classes Moyennes et Energie

Algemene Directie Economisch Potentieel/Direction générale du Potentiel économique

Vergunningen/Licences

K.B.O. Beheerscel/Cellule de gestion B.C.E

44, Leuvensestraat/rue de Louvain

B-1000 Brussel/Bruxelles

Tel.: 0032 (0) 2 548 67 79

Fax: 0032 (0) 2 548 65 70.

Regionale autoriteiten verantwoordelijk voor andere vergunningen voor uitvoer, invoer en overbrenging van wapentuig en militaire en paramilitaire uitrusting:

Brussels Hoofdstedelijk Gewest/Région de Bruxelles — Capitale:

Directie Externe Betrekkingen/Direction des Relations extérieures

City Center

Kruidtuinlaan/Boulevard du Jardin Botanique 20

B-1035 Brussel/Bruxelles

Tel.: (32-2) 800 37 59 (Cédric Bellemans)

Fax: (32-2) 800 38 20

Mail: cbellemans@mrbc.irisnet.be

Région wallonne:

Direction Générale Economie et Emploi

Direction Gestion des Licences

Chaussée de Louvain 14

5000 Namur

Tel.: 081/649751

Fax: 081/649760

Mail: m.moreels@mrw.wallonie.be

Vlaams Gewest:

Administratie Buitenlands Beleid

Cel Wapenexport

Boudewijnlaan 30

B-1000 Brussel

Tel.: (32-2) 553 59 28

Fax: (32-2) 553 60 37

Mail: wapenexport@vlaanderen.be

TSJECHISCHE REPUBLIEK

Ministerstvo průmyslu a obchodu

Licenční správa

Na Františku 32

110 15 Praha 1

Tel.: + 420 2 24 06 27 20

Tel.: + 420 2 24 22 18 11

Ministerstvo financí

Finanční analytický útvar

P.O. BOX 675

Jindřišská 14

111 21 Praha 1

Tel.: + 420 2 5704 4501

Fax: + 420 2 5704 4502

Ministerstvo zahraničních věcí

Odbor Společné zahraniční a bezpečnostní politiky EU

Loretánské nám. 5

118 00 Praha 1

Tel.: + 420 2 2418 2987

Fax: + 420 2 2418 4080

DENEMARKEN

Justitsministeriet

Slotsholmsgade 10

DK-1216 København K

Tel.: (45) 33 92 33 40

Fax: (45) 33 93 35 10

Udenrigsministeriet

Asiatisk Plads 2

DK-1448 København K

Tel.: (45) 33 92 00 00

Fax: (45) 32 54 05 33

Erhvervs- og Byggestyrelsen

Langelinie Allé 17

DK-2100 København Ø

Tel.: (45) 35 46 62 81

Fax: (45) 35 46 62 03

DUITSLAND

voor vergunningen betreffende het verlenen van financiering en financiële bijstand overeenkomstig lid 1, onder b) en c)

Deutsche Bundesbank

Servicezentrum Finanzsanktionen

Postfach

D-80281 München

Tel.: (49) 89 28 89 38 00

Fax: (49) 89 35 01 63 38 00

voor vergunningen overeenkomstig lid 1, onder a), en betreffende daarmee verband houdende technische bijstand; voorts betreffende het verlenen van technische bijstand overeenkomstig lid 1, onder c):

Bundesamt für Wirtschaft und Ausfuhrkontrolle (BAFA)

Frankfurter Straße 29—35

D-65760 Eschborn

Tel.: (49) 6196/908-0

Fax: (49) 6196/908-800

ESTLAND

Eesti Välisministeerium

Islandi väljak 1

15049 Tallinn

Tel.: + 372 6317 100

Fax: + 372 6317 199

GRIEKENLAND

Ministry of Economy and Finance

General Directorate for Policy Planning and Management

Address Kornarou Str.

105 63 Athens

Τel.: + 30 210 3286401-3

Fax: + 30 210 3286404

Υπουργείο Οικονομίας και Οικονομικών

Γενική Δ/νση Σχεδιασμού και Διαχείρισης Πολιτικής

Δ/νση: Κορνάρου 1, Τ.Κ.

105 63 Αθήνα — Ελλάς

Τηλ.: + 30 210 3286401-3

Φαξ: + 30 210 3286404

SPANJE

Ministerio de Industria, Turismo y Comercio

Secretaría General de Comercio Exterior

Paseo de la Castellana, 162

E-28046 Madrid

Tel.: (34) 913 49 38 60

Fax: (34) 914 57 28 63

FRANKRIJK

Ministère de l'économie, des finances et de l'industrie

Direction générale des douanes et des droits indirects

Cellule embargo — Bureau E2

Tel.: (33) 1 44 74 48 93

Fax: (33) 1 44 74 48 97

Direction générale du Trésor et de la politique économique Service des affaires multilatérales et du développement Sous-direction Politique commerciale et investissements Service Investissements et propriété intellectuelle

139, rue du Bercy

F-75572 Paris Cedex 12

Tel.: (33) 1 44 87 72 85

Fax: (33) 1 53 18 96 55

Ministère des affaires étrangères

Direction générale des affaires politiques et de sécurité

Direction des Nations Unies et des organisations internationales Sous-direction des affaires politiques

Tel.: (33) 1 43 17 59 68

Fax: (33) 1 43 17 46 91

Service de la politique étrangère et de sécurité commune

Tel.: (33) 1 43 17 45 16

Fax: (33) 1 43 17 45 84

IERLAND

Department of Foreign Affairs

(United Nations Section)

79-80 Saint Stephen's Green

Dublin 2

Tel.: + 353 1 478 0822

Fax: + 353 1 408 2165

Central Bank and Financial Services Authority of Ireland

(Financial Markets Department)

Dame Street

Dublin 2

Tel.: + 353 1 671 6666

Fax: + 353 1 679 8882

Department of Enterprise, Trade and Employment

(Export Licensing Unit)

Lower Hatch Street

Dublin 2

Tel.: + 353 1 631 2534

Fax: + 353 1 631 2562

ITALIË

Ministero degli Affari Esteri

Piazzale della Farnesina, 1

I-00194 Roma

D.G.EU. — Ufficio IV

Tel.: (39) 06 3691 3645

Fax: (39) 06 3691 2335

D.G.C.E. — U.A.M.A.

Tel.: (39) 06 3691 3605

Fax: (39) 06 3691 8815

CYPRUS

1.

Import-Export Licencing Unit

Trade Service

Ministry of Commerce, Industry and Tourism

6, Andrea Araouzou

1421 Nicosia

Tel.: 357 22 867100

Fax: 357 22 316071

2.

Supervision of International Banks, Regulations and Financial Stability Department

Central Bank of Cyprus

80, Kennedy Avenue

1076 Nicosia

Tel.: 357 22 714100

Fax: 357 22 378153

LETLAND

Latvijas Republikas Ārlietu ministrija

Brīvības iela 36

Rīga LV 1395

Tel.: (371) 7016 201

Fax: (371) 7828 121

LITOUWEN

Ministry of Foreign Affairs

Security Policy Department

J. Tumo-Vaizganto 2

LT-01511 Vilnius

Tel.: + 370 5 2362516

Fax: + 370 5 2313090

LUXEMBURG

Ministère de l'économie et du commerce extérieur

Office des licences

BP 113

L-2011 Luxembourg

Tel.: (352) 478 23 70

Fax: (352) 46 61 38

mail: office.licences@mae.etat.lu

Ministère des affaires étrangères et de l'immigration

Direction des affaires politiques

5, rue Notre-Dame

L-2240 Luxembourg

Tel.: (352) 478 2421

Fax: (352) 22 19 89

Ministère des Finances

3 rue de la Congrégation

L-1352 Luxembourg

Fax: 00352 475241

HONGARIJE

Hungarian Trade Licencing Office

Margit krt. 85.

H-1024 Budapest

Hungary

Postbox: H-1537 Budapest Pf.: 345

Tel.: + 36-1-336-7327

Magyar Kereskedelmi Engedélyezési Hivatal

Margit krt. 85.

H-1024 Budapest

Magyarország

Postafiók: 1537 Budapest Pf.:345

Tel.: + 36-1-336-7327

MALTA

Bord ta' Sorveljanza dwar is-Sanzjonijiet

Ministeru ta' l-Affarijiet Barranin

Palazzo Parisio

Triq il-Merkanti

Valletta CMR 02

Tel.: + 356 21 24 28 53

Fax: + 356 21 25 15 20

NEDERLAND

Ministerie van Economische Zaken

Belastingdienst/Douane Noord

Postbus 40200

NL-8004 De Zwolle

Tel.: (31-38) 467 25 41

Fax: (31-38) 469 52 29

OOSTENRIJK

Bundesministerium für Wirtschaft und Arbeit

Abteilung C2/2 (Ausfuhrkontrolle)

Stubenring 1

A-1010 Wien

Tel.: (+ 43-1) 711 00-0

Fax: (+ 43-1) 711 00-8386

POLEN

Ministry of Economic Affairs and Labour

Department of Export Control

Plac Trzech Krzyży 3/5

00-507 Warsaw

Poland

Tel.: (+ 48 22) 693 51 71

Fax: (+ 48 22) 693 40 33

PORTUGAL

Ministério dos Negócios Estrangeiros

Direcção-Geral dos Assuntos Multilaterais

Largo do Rilvas

P-1350-179 Lisboa

Tel.: (351) 21 394 67 02

Fax: (351) 21 394 60 73

Ministério das Finanças

Direcção-Geral dos Assuntos Europeus e Relações Internacionais

Avenida Infante D. Henrique, n.o 1, C 2.o

P-1100 Lisboa

Tel.: (351) 21 882 3390/8

Fax: (351) 21 882 3399

SLOVENIË

1.

Ministrstvo za zunanje zadeve

Sektor za mednarodne organizacije in človekovo varnost

Prešernova cesta 25

SI-1001 Ljubljana

Tel.: 00 386 1 478 2206

Fax: 00 386 1 478 2249

2.

Ministrstvo za notranje zadeve

Sektor za upravne zadeve prometa, zbiranja in združevanja, eksplozivov in orožja

Bethovnova ulica 3

SI-1501 Ljubljana

Tel.: 00 386 1 472 47 59

Fax: 00 386 1 472 42 53

3.

Ministrstvo za gospodarstvo

Komisija za nadzor izvoza blaga za dvojno rabo

Kotnikova 5

SI-1000 Ljubljana

Tel.: 00 386 1 478 3223

Fax: 00 386 1 478 3611

4.

Ministrstvo za obrambo

Direktorat za Logistiko

Kardeljeva ploščad 24

SI-1000 Ljubljana

Tel.: 00 386 1 471 20 25

Fax: 00 386 1 512 11 03

SLOWAKIJE

Ministerstvo hospodárstva Slovenskej republiky

Mierová 19

827 15 Bratislava 212

Tel.: 00421/2/4854 1111

Fax: 00421/2/4333 7827

FINLAND

Ulkoasiainministeriö/Utrikesministeriet

PL/PB 176

FI-00161 Helsinki/Helsingfors

Tel.: (358-9) 16 00 5

Fax: (358-9) 16 05 57 07

Puolustusministeriö/Försvarsministeriet

Eteläinen Makasiinikatu 8/Södra Magasinsgatan 8

PL/PB 31

FI-00131 Helsinki/Helsingfors

Tel.: (358-9) 16 08 81 28

Fax: (358-9) 16 08 81 11

ZWEDEN

Inspektionen för strategiska produkter (ISP)

Box 70 252

107 22 Stockholm

Tel.: (+46-8) 406 31 00

Fax: (+46-8) 20 31 00

VERENIGD KONINKRIJK

Sanctions Licensing Unit

Export Control Organisation

Department of Trade and Industry

Kingsgate House

66-74 Victoria Street

London SW1E 6SW

Tel.: (44) 20 7215 4544

Fax: (44) 20 7215 4539

EUROPESE GEMEENSCHAP

Commissie van de Europese Gemeenschappen

Directoraat-generaal Buitenlandse betrekkingen

Directoraat Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB): coördinatie en bijdrage van de Commissie

Eenheid A.2: juridische en institutionele vraagstukken, gemeenschappelijke acties in het kader van het GBVB, sancties, Kimberleyproces

CHAR 12/163

B-1049 Bruxelles/Brussel

Belgium

Tel. (32-2) 296 25 56

Fax (32-2) 296 75 63

E-mail: relex-sanctions@cec.eu.int.


16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/32


VERORDENING (EG) Nr. 1860/2005 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 november 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 15 november 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

56,5

096

36,8

204

33,9

999

42,4

0707 00 05

052

117,1

204

23,8

999

70,5

0709 90 70

052

108,4

204

70,2

999

89,3

0805 20 10

204

66,2

388

85,5

999

75,9

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

62,7

624

88,1

999

75,4

0805 50 10

052

61,2

388

71,6

999

66,4

0806 10 10

052

104,4

400

228,2

508

233,6

624

162,5

720

99,7

999

165,7

0808 10 80

388

104,6

400

106,2

404

90,4

512

131,2

800

155,4

999

117,6

0808 20 50

052

102,4

720

56,5

999

79,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/34


VERORDENING (EG) Nr. 1861/2005 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1064/2005 ten aanzien van de hoeveelheid waarop de permanente openbare inschrijving voor de uitvoer van zachte tarwe die in het bezit is van het Litouwse interventiebureau betrekking heeft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1064/2005 van de Commissie (2) is een permanente inschrijving geopend voor de uitvoer van 150 000 ton zachte tarwe die in het bezit is van het Litouwse interventiebureau.

(2)

Wegens het slechte weer bij de oogst van 2005 in Litouwen is de hoeveelheid zachte tarwe van bakkwaliteit ontoereikend om aan de binnenlandse vraag te voldoen. Litouwen heeft de Commissie derhalve meegedeeld dat zijn interventiebureau voornemens is de voor uitvoer te koop aangeboden hoeveelheid te verlagen, teneinde meer tarwe op de eigen markt te kunnen verkopen. Gezien dit verzoek, de beschikbare voorraden en de situatie op de markt, is het dienstig de maximumhoeveelheid waarop de bij Verordening (EG) nr. 1064/2005 geopende permanente openbare inschrijving betrekking heeft, te wijzigen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1064/2005 moet derhalve worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1064/2005 wordt vervangen door:

„Artikel 2

De inschrijving heeft betrekking op een hoeveelheid van ten hoogste 120 000 ton zachte tarwe voor uitvoer naar derde landen, met uitzondering van Albanië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Liechtenstein, Roemenië, Servië en Montenegro (3) en Zwitserland.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 174 van 7.7.2005, blz. 42.

(3)  Met inbegrip van Kosovo, zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.”.


16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/35


VERORDENING (EG) Nr. 1862/2005 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2005

met betrekking tot de opening van een permanente openbare inschrijving voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van zachte tarwe die in het bezit is van het Litouwse interventiebureau, met het oog op de verwerking ervan tot meel in de Gemeenschap

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 2131/93 van de Commissie van 28 juli 1993 tot vaststelling van de procedures en de voorwaarden voor de verkoop van graan door de interventiebureaus (2) is vastgesteld dat, om marktverstoringen te voorkomen, dergelijke verkopen via inschrijvingen plaatsvinden tegen een verkoopprijs die niet lager mag liggen dan de prijs die voor een overeenkomstige kwaliteit en voor een representatieve hoeveelheid wordt geconstateerd op de markt van de plaats waar het graan is opgeslagen of, bij ontbreken daarvan, op de dichtstbijzijnde markt, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de transportkosten.

(2)

Vanwege ongunstige klimaatomstandigheden bij de oogst van 2005 is de hoeveelheid zachte tarwe in Litouwen onvoldoende om aan de interne vraag te voldoen. Litouwen beschikt over moeilijk af te zetten interventievoorraden zachte tarwe waarvoor een markt moet worden gevonden. Bijgevolg moet de mogelijkheid worden geboden om met het oog op de verwerking van de zachte tarwe tot meel openbare inschrijvingen voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap te organiseren.

(3)

In verband met de situatie op de markt van de Gemeenschap moet de openbare inschrijving door de Commissie worden beheerd. Bovendien moet voor biedingen op het niveau van de minimumverkoopprijs een toewijzingscoëfficiënt worden vastgesteld.

(4)

Met het oog op de controle van de bijzondere bestemming van de voorraden waarop de inschrijvingen betrekking hebben, moet erop worden toegezien dat de zachte tarwe wordt geleverd en tot meel wordt verwerkt. Met het oog op die controle moet worden voorzien in de verplichte toepassing van de procedures van Verordening (EEG) nr. 3002/92 van de Commissie van 16 oktober 1992 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de controle op het gebruik en/of de bestemming van producten uit interventie (3).

(5)

Met het oog op een geslaagde uitvoering van de procedure moet de inschrijver een zekerheid stellen die, met inachtneming van de aard van de betrokken operaties, moet worden vastgesteld in afwijking van de bij Verordening (EEG) nr. 2131/93 vastgestelde bepalingen, met name met betrekking tot het niveau, dat voldoende hoog moet zijn om een goed gebruik van de producten te garanderen, en tot de voorwaarden voor het vrijgeven van de zekerheid, zoals het leveren van het bewijs dat de producten tot meel zijn verwerkt.

(6)

Het is belangrijk dat in de mededeling van het Litouwse interventiebureau aan de Commissie de anonimiteit van de inschrijvers wordt bewaard.

(7)

Met het oog op de modernisering van het beheer dient te worden bepaald dat de door de Commissie gevraagde gegevens elektronisch moeten worden verstrekt.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Litouwse interventiebureau gaat, via een permanente openbare inschrijving, over tot de verkoop op de markt van de Gemeenschap van 32 000 ton zachte tarwe uit de eigen voorraden, met het oog op de verwerking ervan tot meel.

Artikel 2

Verordening (EEG) nr. 2131/93 is van toepassing op de in artikel 1 bedoelde verkoop.

In afwijking:

a)

van artikel 13, lid 1, van die verordening geldt evenwel dat de biedingen betrekking hebben op de reële kwaliteit van de desbetreffende partij;

b)

van artikel 10, tweede alinea, van die verordening geldt evenwel dat de minimumverkoopprijs wordt vastgesteld op een zodanig niveau dat de graanmarkt niet wordt verstoord.

Artikel 3

De biedingen zijn slechts geldig, wanneer ze vergezeld gaan van:

a)

het bewijs dat de inschrijver een inschrijvingszekerheid heeft gesteld die, in afwijking van artikel 13, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2131/93, wordt vastgesteld op 10 EUR per ton;

b)

de schriftelijke verbintenis van de inschrijver om de zachte tarwe uiterlijk 60 dagen na de uitslag en in elk geval vóór 31 augustus 2006 te gebruiken met het oog op verwerking ervan tot meel in de Gemeenschap en om uiterlijk twee werkdagen na ontvangst van het bericht van toewijzing van de inschrijving, een uitvoeringszekerheid van 40 EUR per ton te stellen;

c)

de verbintenis om een voorraadboekhouding bij te houden waaruit blijkt dat de toegewezen hoeveelheden zachte tarwe in de Gemeenschap tot meel zijn verwerkt.

Artikel 4

1.   De termijn voor het indienen van biedingen voor de eerste deelinschrijving verstrijkt op 23 november 2005 om 15.00 uur (plaatselijke tijd Brussel).

De termijn voor het indienen van biedingen voor de volgende deelinschrijvingen verstrijkt elke woensdag om 15.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), met uitzondering van de woensdagen 28 december 2005, 12 april 2006 en 24 mei 2006, die in weken vallen waarin geen inschrijving plaatsvindt.

De termijn voor het indienen van biedingen voor de laatste deelinschrijving verstrijkt op 28 juni 2006 om 15.00 uur (plaatselijke tijd Brussel).

2.   De biedingen moeten worden ingediend bij het onderstaande Litouwse interventiebureau.

The Lithuanian Agricultural and Food Products Market Regulation Agency

L. Stuokos-Gucevičiaus Str. 9-12

Vilnius, Lithuania

Tel. (370-5) 268 50 49

Fax (370-5) 268 50 61

Artikel 5

Het Litouwse interventiebureau stelt de Commissie uiterlijk twee uur na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de biedingen in kennis van de ontvangen inschrijvingen. Deze gegevens worden elektronisch meegedeeld aan de hand van een formulier volgens het model in bijlage I.

Artikel 6

Overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde procedure stelt de Commissie de minimumverkoopprijs vast of besluit zij aan de ontvangen biedingen geen gevolg te geven. Indien biedingen betrekking hebben op dezelfde partij en op een totale hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid, kan voor elke partij afzonderlijk een minimumverkoopprijs worden vastgesteld.

Voor biedingen op het niveau van de minimumverkoopprijs kan tegelijkertijd met de vaststelling van de minimumverkoopprijs ook een coëfficiënt voor de toewijzing van de aangeboden hoeveelheden worden vastgesteld.

Artikel 7

1.   De in artikel 3, onder a), bedoelde zekerheid wordt volledig vrijgegeven voor de hoeveelheden waarvoor:

a)

de bieding niet in aanmerking is genomen;

b)

de verkoopprijs binnen de opgelegde termijn is betaald en de in artikel 3, onder b), bedoelde zekerheid is gesteld.

2.   De in artikel 3, onder b), bedoelde zekerheid wordt vrijgegeven naar rata van de hoeveelheden zachte tarwe die voor de productie van meel in de Gemeenschap zijn gebruikt.

Artikel 8

1.   Het bewijs dat aan de in artikel 3, onder b), vastgestelde eisen is voldaan, wordt geleverd overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3002/92.

2.   Naast de in Verordening (EEG) nr. 3002/92 bedoelde vermeldingen, moeten in vak 104 van het controle-exemplaar T5 een verwijzing naar de in artikel 3, onder b) en c), bedoelde verbintenissen en één of meer van de in bijlage II opgenomen vermeldingen worden aangebracht.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 191 van 31.7.1993, blz. 76. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1169/2005 (PB L 188 van 20.7.2005, blz. 19).

(3)  PB L 301 van 17.10.1992, blz. 17. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1169/2005.


BIJLAGE I

Permanente openbare inschrijving voor de verkoop van 32 000 ton zachte tarwe die in het bezit is van het Litouwse interventiebureau

Formulier (1)

(Verordening (EG) nr. 1862/2005)

1

2

3

4

Volgnummer van de inschrijvers

Nummer van de partij

Hoeveelheid

(t)

Prijs van de bieding

(EUR/t)

1

 

 

 

2

 

 

 

3

 

 

 

enz.

 

 

 


(1)  Te verzenden naar DG AGRI (D2).


BIJLAGE II

De in artikel 8, lid 2, bedoelde vermeldingen

:

Spaans

:

Producto destinado a la transformación prevista en las letras b) y c) del artículo 3 del Reglamento (CE) no 1862/2005

:

Tsjechisch

:

Produkt určený ke zpracování podle čl. 3 písm. b) a c) nařízení (ES) č. 1862/2005

:

Deens

:

Produkt til forarbejdning som fastsat i artikel 3, litra b) og c), i forordning (EF) nr. 1862/2005

:

Duits

:

Erzeugnis zur Verarbeitung gemäß Artikel 3 Buchstaben b und c der Verordnung (EG) Nr. 1862/2005

:

Ests

:

määruse (EÜ) nr 1862/2005 artikli 3 punktides b ja c viidatud töötlemiseks mõeldud toode

:

Grieks

:

Προϊόν προς μεταποίηση όπως προβλέπεται στο άρθρο 3, στοιχεία β) και γ), του κανονισμού (ΕΚ) αριθ. 1862/2005

:

Engels

:

Product intended for processing referred to in Article 3(b) and (c) of Regulation (EC) No 1862/2005

:

Frans

:

Produit destiné à la transformation prévue à l'article 3, points b) et c), du règlement (CE) no 1862/2005

:

Italiaans

:

Prodotto destinato alla trasformazione di cui all’articolo 3, lettere b) e c), del regolamento (CE) n. 1862/2005

:

Lets

:

Produkts paredzēts tādai pārstrādei, kā noteikts Regulas (EK) Nr. 1862/2005 3. panta b) un c) punktā

:

Litouws

:

produktas, kurio perdirbimas numatytas Reglamento (EB) Nr. 1862/2005 3 straipsnio b ir c punktuose

:

Hongaars

:

Az 1862/2005/EK rendelet 3. cikkének b) és c) pontja szerinti feldolgozásra szánt termék

:

Nederlands

:

Product bestemd voor de verwerking bedoeld in artikel 3, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 1862/2005

:

Pools

:

Produkt przeznaczony do przetworzenia przewidzianego w art. 3 lit. b) i c) rozporządzenia (WE) nr 1862/2005

:

Portugees

:

Produto para a transformação a que se referem as alíneas b) e c) do artigo 3.o do Regulamento (CE) n.o 1862/2005

:

Slowaaks

:

Produkt určený na spracovanie podľa článku 3 písm. b) a c) nariadenia (ES) č. 1862/2005

:

Sloveens

:

Proizvod za predelavo iz člena 3(b) in (c) Uredbe (ES) št. 1862/2005

:

Fins

:

Asetuksen (EY) N:o 1862/2005 3 artiklan b ja c alakohdan mukaiseen jalostukseen tarkoitettu tuote

:

Zweeds

:

Produkt avsedda för bearbetning enligt artikel 3 b och c i förordning (EG) nr 1862/2005


16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/40


VERORDENING (EG) Nr. 1863/2005 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2005

met betrekking tot de opening van een permanente openbare inschrijving voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van zachte tarwe die in het bezit is van het Letse interventiebureau, met het oog op de verwerking ervan tot meel in de Gemeenschap

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 2131/93 van de Commissie van 28 juli 1993 tot vaststelling van de procedures en de voorwaarden voor de verkoop van graan door de interventiebureaus (2) is vastgesteld dat, om marktverstoringen te voorkomen, dergelijke verkopen via inschrijvingen plaatsvinden tegen een verkoopprijs die niet lager mag liggen dan de prijs die voor een overeenkomstige kwaliteit en voor een representatieve hoeveelheid wordt geconstateerd op de markt van de plaats waar het graan is opgeslagen of, bij ontbreken daarvan, op de dichtstbijzijnde markt, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de transportkosten.

(2)

Vanwege ongunstige klimaatomstandigheden bij de oogst van 2005 is de hoeveelheid zachte baktarwe in Letland onvoldoende om aan de interne vraag te voldoen. Letland beschikt over moeilijk af te zetten interventievoorraden zachte tarwe waarvoor een markt moet worden gevonden. Bijgevolg moet de mogelijkheid worden geboden om met het oog op de verwerking van de zachte tarwe tot meel openbare inschrijvingen voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap te organiseren.

(3)

In verband met de situatie op de markt van de Gemeenschap moet de openbare inschrijving door de Commissie worden beheerd. Bovendien moet voor biedingen op het niveau van de minimumverkoopprijs een toewijzingscoëfficiënt worden vastgesteld.

(4)

Met het oog op de controle van de bijzondere bestemming van de voorraden waarop de inschrijvingen betrekking hebben, moet erop worden toegezien dat de zachte tarwe wordt geleverd en tot meel wordt verwerkt. Met het oog op die controle moet worden voorzien in de verplichte toepassing van de procedures van Verordening (EEG) nr. 3002/92 van de Commissie van 16 oktober 1992 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de controle op het gebruik en/of de bestemming van producten uit interventie (3).

(5)

Met het oog op een geslaagde uitvoering van de procedure moet de inschrijver een zekerheid stellen die, met inachtneming van de aard van de betrokken operaties, moet worden vastgesteld in afwijking van de bij Verordening (EEG) nr. 2131/93 vastgestelde bepalingen, met name met betrekking tot het niveau, dat voldoende hoog moet zijn om een goed gebruik van de producten te garanderen, en tot de voorwaarden voor het vrijgeven van de zekerheid, zoals het leveren van het bewijs dat de producten tot meel zijn verwerkt.

(6)

Het is belangrijk dat in de mededeling van het Letse interventiebureau aan de Commissie de anonimiteit van de inschrijvers wordt bewaard.

(7)

Met het oog op de modernisering van het beheer dient te worden bepaald dat de door de Commissie gevraagde gegevens elektronisch moeten worden verstrekt.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Letse interventiebureau gaat, via een permanente openbare inschrijving, over tot de verkoop op de markt van de Gemeenschap van 24 276 ton zachte tarwe uit de eigen voorraden, met het oog op de verwerking ervan tot meel.

Artikel 2

Verordening (EEG) nr. 2131/93 is van toepassing op de in artikel 1 bedoelde verkoop.

In afwijking:

a)

van artikel 13, lid 1, van die verordening geldt evenwel dat de biedingen betrekking hebben op de reële kwaliteit van de desbetreffende partij;

b)

van artikel 10, tweede alinea, van die verordening geldt evenwel dat de minimumverkoopprijs wordt vastgesteld op een zodanig niveau dat de graanmarkt niet wordt verstoord.

Artikel 3

De biedingen zijn slechts geldig, wanneer ze vergezeld gaan van:

a)

het bewijs dat de inschrijver een inschrijvingszekerheid heeft gesteld die, in afwijking van artikel 13, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2131/93, wordt vastgesteld op 10 EUR per ton;

b)

de schriftelijke verbintenis van de inschrijver om de zachte tarwe uiterlijk 60 dagen na de uitslag en in elk geval vóór 31 augustus 2006 te gebruiken met het oog op verwerking ervan tot meel in de Gemeenschap en om uiterlijk twee werkdagen na ontvangst van het bericht van toewijzing van de inschrijving, een uitvoeringszekerheid van 40 EUR per ton te stellen;

c)

de verbintenis om een voorraadboekhouding bij te houden waaruit blijkt dat de toegewezen hoeveelheden zachte tarwe in de Gemeenschap tot meel zijn verwerkt.

Artikel 4

1.   De termijn voor het indienen van biedingen voor de eerste deelinschrijving verstrijkt op 23 november 2005 om 15.00 uur (plaatselijke tijd Brussel).

De termijn voor het indienen van biedingen voor de volgende deelinschrijvingen verstrijkt elke woensdag om 15.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), met uitzondering van de woensdagen 28 december 2005, 12 april 2006 en 24 mei 2006, die in weken vallen waarin geen inschrijving plaatsvindt.

De termijn voor het indienen van biedingen voor de laatste deelinschrijving verstrijkt op 28 juni 2006 om 15.00 uur (plaatselijke tijd Brussel).

2.   De biedingen moeten worden ingediend bij het onderstaande Letse interventiebureau.

Rural Support Service

Republic Square 2

LV-1981 Riga

Tel. (371) 702 78 93

Fax (371) 702 78 92

Artikel 5

Het Letse interventiebureau stelt de Commissie uiterlijk twee uur na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de biedingen in kennis van de ontvangen inschrijvingen. Deze gegevens worden elektronisch meegedeeld aan de hand van een formulier volgens het model in bijlage I.

Artikel 6

Overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde procedure stelt de Commissie de minimumverkoopprijs vast of besluit zij aan de ontvangen biedingen geen gevolg te geven. Indien biedingen betrekking hebben op dezelfde partij en op een totale hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid, kan voor elke partij afzonderlijk een minimumverkoopprijs worden vastgesteld.

Voor biedingen op het niveau van de minimumverkoopprijs kan tegelijkertijd met de vaststelling van de minimumverkoopprijs ook een coëfficiënt voor de toewijzing van de aangeboden hoeveelheden worden vastgesteld.

Artikel 7

1.   De in artikel 3, onder a), bedoelde zekerheid wordt volledig vrijgegeven voor de hoeveelheden waarvoor:

a)

de bieding niet in aanmerking is genomen;

b)

de verkoopprijs binnen de opgelegde termijn is betaald en de in artikel 3, onder b), bedoelde zekerheid is gesteld.

2.   De in artikel 3, onder b), bedoelde zekerheid wordt vrijgegeven naar rata van de hoeveelheden zachte tarwe die voor de productie van meel in de Gemeenschap zijn gebruikt.

Artikel 8

1.   Het bewijs dat aan de in artikel 3, onder b), vastgestelde eisen is voldaan, wordt geleverd overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3002/92.

2.   Naast de in Verordening (EEG) nr. 3002/92 bedoelde vermeldingen, moeten in vak 104 van het controle-exemplaar T5 een verwijzing naar de in artikel 3, onder b) en c), bedoelde verbintenissen en één of meer van de in bijlage II opgenomen vermeldingen worden aangebracht.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 191 van 31.7.1993, blz. 76. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1169/2005 (PB L 188 van 20.7.2005, blz. 19).

(3)  PB L 301 van 17.10.1992, blz. 17. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1169/2005.


BIJLAGE I

Permanente openbare inschrijving voor de verkoop van 24 276 ton zachte tarwe die in het bezit is van het Letse interventiebureau

Formulier (1)

(Verordening (EG) nr. 1863/2005)

1

2

3

4

Volgnummer van de inschrijvers

Nummer van de partij

Hoeveelheid

(t)

Prijs van de bieding

(EUR/t)

1

 

 

 

2

 

 

 

3

 

 

 

enz.

 

 

 


(1)  Te verzenden naar DG AGRI (D2).


BIJLAGE II

De in artikel 8, lid 2, bedoelde vermeldingen

:

Spaans

:

Producto destinado a la transformación prevista en las letras b) y c) del artículo 3 del Reglamento (CE) no 1863/2005

:

Tsjechisch

:

Produkt určený ke zpracování podle čl. 3 písm. b) a c) nařízení (ES) č. 1863/2005

:

Deens

:

Produkt til forarbejdning som fastsat i artikel 3, litra b) og c), i forordning (EF) nr. 1863/2005

:

Duits

:

Erzeugnis zur Verarbeitung gemäß Artikel 3 Buchstaben b und c der Verordnung (EG) Nr. 1863/2005

:

Ests

:

määruse (EÜ) nr 1863/2005 artikli 3 punktides b ja c viidatud töötlemiseks mõeldud toode

:

Grieks

:

Προϊόν προς μεταποίηση όπως προβλέπεται στο άρθρο 3, στοιχεία β) και γ), του κανονισμού (ΕΚ) αριθ. 1863/2005

:

Engels

:

Product intended for processing referred to in Article 3(b) and (c) of Regulation (EC) No 1863/2005

:

Frans

:

Produit destiné à la transformation prévue à l'article 3, points b) et c), du règlement (CE) no 1863/2005

:

Italiaans

:

Prodotto destinato alla trasformazione di cui all’articolo 3, lettere b) e c), del regolamento (CE) n. 1863/2005

:

Lets

:

Produkts paredzēts tādai pārstrādei, kā noteikts Regulas (EK) Nr. 1863/2005 3. panta b) un c) punktā

:

Litouws

:

produktas, kurio perdirbimas numatytas Reglamento (EB) Nr. 1863/2005 3 straipsnio b ir c punktuose

:

Hongaars

:

Az 1863/2005/EK rendelet 3. cikkének b) és c) pontja szerinti feldolgozásra szánt termék

:

Nederlands

:

Product bestemd voor de verwerking bedoeld in artikel 3, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 1863/2005

:

Pools

:

Produkt przeznaczony do przetworzenia przewidzianego w art. 3 lit. b) i c) rozporządzenia (WE) nr 1863/2005

:

Portugees

:

Produto para a transformação a que se referem as alíneas b) e c) do artigo 3.o do Regulamento (CE) n.o 1863/2005

:

Slowaaks

:

Produkt určený na spracovanie podľa článku 3 písm. b) a c) nariadenia (ES) č. 1863/2005

:

Sloveens

:

Proizvod za predelavo iz člena 3(b) in (c) Uredbe (ES) št. 1863/2005

:

Fins

:

Asetuksen (EY) N:o 1863/2005 3 artiklan b ja c alakohdan mukaiseen jalostukseen tarkoitettu tuote

:

Zweeds

:

Produkt avsedda för bearbetning enligt artikel 3 b och c i förordning (EG) nr 1863/2005


16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/45


VERORDENING (EG) Nr. 1864/2005 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1725/2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 1 en de International Accounting Standards 32 en 39 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name op artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1725/2003 van de Commissie van 29 september 2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (2) werden alle op 14 september 2002 bestaande internationale standaarden en interpretaties met uitzondering van International Accounting Standard (IAS) 32, IAS 39 en de daarmee verband houdende interpretaties goedgekeurd. De in IAS 32 en IAS 39 aan te brengen wijzigingen werden als dermate ingrijpend beschouwd, dat het niet aangewezen werd geacht de op dat tijdstip bestaande versie van deze standaarden goed te keuren.

(2)

Op 17 december 2003 heeft de International Accounting Standard Board (IASB) de herziene IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering gepubliceerd in het kader van het initiatief om vijftien standaarden tijdig te verbeteren zodat zij kunnen worden gebruikt door ondernemingen die in 2005 voor het eerst de IAS toepassen. Met de herziening werd beoogd de kwaliteit en de samenhang van het samenstel van bestaande IAS verder te verbeteren.

(3)

De in december 2003 herziene IAS 39 bood entiteiten de mogelijkheid een financieel actief of een financiële verplichting bij de eerste opname onherroepelijk aan te merken als te waarderen tegen reële waarde met verwerking van winsten en verliezen in de winst- en verliesrekening (de mogelijkheid van volledige waardering tegen reële waarde). De Europese Centrale Bank (ECB), de in het Bazelse Comité vertegenwoordigde prudentiële toezichthouders en de effectentoezichthouders uitten echter de bezorgdheid dat van een onbeperkte mogelijkheid van waardering tegen reële waarde onoordeelkundig gebruik zou kunnen worden gemaakt, met name met betrekking tot financiële instrumenten die met de eigen verplichtingen van een onderneming verband houden.

(4)

De IASB had begrip voor deze bezorgdheid en heeft daarom op 21 april 2004 een Exposure Draft gepubliceerd waarin een wijziging op IAS 39 werd voorgesteld welke erin bestond de reikwijdte van de mogelijkheid van waardering tegen reële waarde te beperken.

(5)

Bij Verordening (EG) nr. 2086/2004 van de Commissie van 19 november 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1725/2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van IAS 39 (3) heeft de Commissie IAS 39 met uitsluiting van sommige bepalingen betreffende de mogelijkheid van volledige waardering tegen reële waarde en betreffende de administratieve verwerking van afdekkingstransacties goedgekeurd om op tijd voor de toepassing van de internationale standaarden voor jaarrekeningen in 2005 over een concrete leidraad voor de administratieve verwerking van financiële instrumenten te beschikken. Deze uitsluiting had volgens de Commissie een uitzonderlijk en tijdelijk karakter in afwachting dat verdere raadplegingen en beraadslagingen een oplossing opleveren voor de nog te regelen problemen.

(6)

Op 16 juni 2005 heeft de IASB Wijzigingen op IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, de mogelijkheid van waardering tegen reële waarde gepubliceerd. Daarin werd rekening gehouden met de commentaren die op de op 21 april 2004 gepubliceerde Exposure Draft zijn ontvangen, met de resultaten van de verdere besprekingen die met name met de ECB en het Bazelse Comité zijn gevoerd, alsook met de uitkomst van een reeks in maart 2005 georganiseerde rondetafelconferenties met belanghebbenden.

(7)

De door IAS 39 geboden mogelijkheid van waardering tegen reële waarde in haar herziene vorm mag alleen worden toegepast in situaties waarin zulks resulteert in het verstrekken van relevantere informatie omdat een inconsistentie in de opname of waardering („accounting mismatch”) wordt geëlimineerd of aanzienlijk wordt verminderd, of in situaties waarin een groep van financiële activa of financiële verplichtingen of beide wordt beheerd in overeenstemming met een gedocumenteerde strategie voor risicobeheer of investeringsstrategie. Daarnaast is het in het kader van de herziene mogelijkheid van waardering tegen reële waarde onder bepaalde omstandigheden toegestaan een geheel samengesteld contract dat een of meer daarin besloten derivaten bevat, aan te merken als een financieel actief of een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. De toepassing van de herziene mogelijkheid van waardering tegen reële waarde is derhalve beperkt tot gevallen waarin bepaalde beginselen of omstandigheden in acht moeten worden genomen. Ten slotte dient tevens adequate toelichting te worden gegeven wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt.

(8)

De niet in Verordening (EG) nr. 2086/2004 overgenomen bepalingen betreffende de mogelijkheid om financiele verplichtingen tegen reële waarde te waarderen, dienen bijgevolg te worden ingevoegd. Voorts dient ook voor de bij Verordening (EG) nr. 2086/2004 toegestane mogelijkheid om financiële activa volledig tegen reële waarde te waarderen, een op beginselen gebaseerde benadering te gelden.

(9)

Wat het prudentiële toezicht betreft, bevestigt de IASB dat de herziene standaard de prudentiële toezichthouders niet belet om de striktheid van de praktijken op het gebied van de waardering tegen reële waarde van een onder toezicht staande financiële instelling, alsook de deugdelijkheid van haar onderliggende strategieën, gedragslijnen en praktijken voor risicobeheer te toetsen en passende actie te ondernemen. Voorts is de IASB het ermee eens dat sommige toelichtingen prudentiële toezichthouders helpen bij de toetsing van de kapitaalvereisten. Dit geldt met name voor de opname van uit de verslechtering van de eigen kredietwaardigheid voortvloeiende winsten, een aspect dat nader zal worden bestudeerd in het kader van de verdergaande verbeteringen die in IAS 39 dienen te worden aangebracht. De Commissie zal dan ook nagaan welk effect Wijzigingen op IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, de mogelijkheid van waardering tegen reële waarde in de toekomst sorteert en de toepassing van deze standaard analyseren in het kader van de evaluatie als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1606/2002.

(10)

De goedkeuring van wijzigingen op IAS 39 brengt met zich mee dat International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 en IAS 32 moeten worden gewijzigd teneinde de samenhang tussen de genoemde standaarden voor jaarrekeningen te waarborgen.

(11)

In het licht van de nieuwe op beginselen gebaseerde benadering die wordt gevolgd ten aanzien van de mogelijkheid om tegen reële waarde te waarderen en gezien het feit dat ondernemingen die voor het eerst IFRS toepassen, betekenisvollere eerste IFRS-jaarrekeningen en vergelijkende informatie moeten verstrekken, is het aangewezen te voorzien in de retroactieve toepassing van deze verordening vanaf 1 januari 2005.

(12)

Overleg met technische deskundigen terzake heeft uitgewezen dat International Accounting Standard (IAS) Wijzigingen in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, de mogelijkheid van waardering tegen reële waarde beantwoordt aan de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria, en met name aan het vereiste dat hij het Europees openbaar belang moet dienen.

(13)

Verordening (EG) nr. 1725/2003 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1725/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

International Accounting Standard (IAS) 39 wordt gewijzigd zoals vermeld in punt A van de bijlage bij deze verordening;

2)

de tekst van „International Accounting Standard (IAS) Wijzigingen in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, de mogelijkheid van waardering tegen reële waarde” zoals vermeld in punt B van de bijlage bij deze verordening, wordt aan IAS 39 toegevoegd;

3)

International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 en IAS 32 worden gewijzigd zoals vermeld in punt B van de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2005.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 261 van 13.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 211/2005 (PB L 41 van 11.2.2005, blz. 1).

(3)  PB L 363 van 9.12.2004, blz. 1.


BIJLAGE

A.   International Accounting Standard 39 Financiële instrumenten: opname en waardering wordt als volgt gewijzigd:

a)

in alinea 35 wordt de volgende tekst ingevoegd:

„Indien het overgedragen actief tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd, kan voor de hiermee samenhangende verplichting geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid in deze standaard om een financiële verplichting tegen reële waarde te waarderen met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.”;

b)

TL 31 van bijlage A, Toepassingsleidraad, komt als volgt te luiden:

„Een voorbeeld van een hybridisch instrument is een financieel instrument dat de houder het recht geeft om het financiële instrument door de emittent terug te laten nemen in ruil voor een bedrag aan geldmiddelen of andere financiële activa, dat afhankelijk is van de verandering in de aandelen- of commodity-index (een instrument met terugneemverplichting („puttable instrument”)). De emittent is op grond van alinea 11 verplicht een in een contract besloten derivaat (dat wil zeggen de aan een index gekoppelde hoofdsombetaling) af te scheiden omdat het basiscontract volgens TL27 een schuldbewijs is en de aan een index gekoppelde hoofdsombetaling niet nauw verbonden is met een als basiscontract fungerend schuldbewijs zoals vermeld in TL30a), tenzij de emittent het instrument met terugneemverplichting bij eerste opname in de balans aanmerkt als een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Omdat de hoofdsombetaling kan stijgen en dalen, is het in het contract besloten derivaat een derivaat niet zijnde een optie waarvan de waarde aan de onderliggende variabele is gekoppeld.”.

B.   Aan IAS 39 wordt het volgende toegevoegd:

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN

IAS

Titel

„IAS 39

Financiële instrumenten: opname en waardering met toevoeging van de bepalingen betreffende de gebruikmaking van de mogelijkheid van waardering tegen reële waarde

Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org.uk.

WIJZIGINGEN IN INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 39

Financiële instrumenten: opname en waardering

DE MOGELIJKHEID TOT WAARDERING TEGEN REËLE WAARDE

Dit document beschrijft wijzigingen in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering (IAS 39). De wijzigingen houden verband met voorstellen die waren opgenomen in een voorontwerp met voorgestelde wijzigingen in IAS 39 — De mogelijkheid tot waardering tegen reële waarde dat in april 2004 werd gepubliceerd.

Een entiteit dient de in dit document beschreven wijzigingen toe te passen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen.

In alinea 9 wordt deel b) van de definitie van een financieel actief of een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening als volgt vervangen.

DEFINITIES

9.   

Definities van vier categorieën van financiële instrumenten

Een financieel actief of financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening is een financieel actief dat of een financiële verplichting die aan een van de volgende voorwaarden voldoet.

a)

b)

Bij eerste opname wordt het financieel actief of de financiële verplichting door de entiteit aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Een entiteit mag deze aanwijzing alleen uitvoeren indien dit toegestaan is op grond van alinea 11A of indien dit leidt tot meer relevante informatie, omdat:

i)

het een inconsistentie in de waardering of opname (soms een „accounting mismatch” genoemd) elimineert of aanzienlijk beperkt die anders zou ontstaan uit de waardering van activa of verplichtingen of uit de opname van de winsten en verliezen hierop op basis van verschillende grondslagen; of

ii)

een groep van financiële activa, financiële verplichtingen of beide wordt beheerd en de prestaties ervan worden geëvalueerd op basis van de reële waarde, in overeenstemming met een gedocumenteerde risicobeheer- of beleggingsstrategie, en informatie over de groep intern op die basis wordt verstrekt aan managers van de entiteit op sleutelposities (zoals gedefinieerd in IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen (herziene versie van 2003)), bijvoorbeeld de raad van bestuur en de „chief executive officer” van de entiteit.

De alinea's 66, 94 en TL40 van IAS 32 schrijven voor dat de entiteit informatie verschaft over financiële activa en financiële verplichtingen die zij heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, met inbegrip van de wijze waarop de entiteit aan deze voorwaarden heeft voldaan. Voor instrumenten die voldoen aan ii) hierboven omvat de te verstrekken informatie een beschrijving van hoe de aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening in overeenstemming is met de gedocumenteerde risicobeheer- of beleggingsstrategie van de entiteit.

Beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten die geen genoteerde marktprijs op een actieve markt hebben en waarvan de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald (zie alinea 46 c) en Bijlage A alinea's TL80 en TL81), mogen niet worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

Opgemerkt dient te worden dat de alinea's 48, 48A, 49 en Bijlage A alinea TL69 tot en met TL82, die vereisten beschrijven voor een betrouwbare bepaling van de reële waarde van een financieel actief of een financiële verplichting, eveneens gelden voor alle posten die tegen reële waarde worden gewaardeerd, al dan niet door aanwijzing, of waarvan de reële waarde wordt vermeld.

Alinea 11A is toegevoegd en luidt als volgt.

IN CONTRACTEN BESLOTEN DERIVATEN

11A.    Als een contract een of meer daarin besloten derivaten bevat, mag een entiteit, niettegenstaande alinea 11, het gehele hybridische (samengestelde) contract aanwijzen als een financieel actief of een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, tenzij:

a)

het (de) in een contract besloten deriva(a)t(en) niet leid(t)(en) tot een belangrijke wijziging van de kasstromen die anders door het contract vereist zouden zijn; of

b)

het na een snelle of geen analyse wanneer een soortgelijk hybridisch (samengesteld) instrument voor het eerst wordt beschouwd, duidelijk is dat de scheiding van het (de) in een contract besloten deriva(a)t(en) niet is toegestaan, zoals een optie tot vervroegde aflossing die besloten is in een lening die de houder ervan toestaat om de lening vervroegd af te lossen voor ongeveer de geamortiseerde kostprijs ervan.

De alinea's 12 en 13 zijn als volgt gewijzigd.

12.    Indien een entiteit op basis van deze standaard verplicht is een in een contract besloten derivaat te scheiden van het basiscontract, maar, bij verwerving dan wel op een latere verslagdatum, de waarde van dat derivaat niet individueel kan bepalen, dient zij het gehele hybridische (samengestelde) contract aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

13.   Indien een entiteit niet in staat is de reële waarde van een in een contract besloten derivaat betrouwbaar te bepalen op basis van de contractuele bepalingen (bijvoorbeeld omdat het in het contract besloten derivaat gebaseerd is op een niet-genoteerd eigen-vermogensinstrument), dan is de reële waarde van dat het in het contract besloten derivaat gelijk aan het verschil tussen de reële waarde van het hybridische (samengestelde) instrument en de reële waarde van het basiscontract, indien deze overeenkomstig deze standaard kunnen worden bepaald. Indien de entiteit niet in staat is om via deze methode de reële waarde van het in het contract besloten derivaat te bepalen, geldt alinea 12 en wordt het hybridische (samengestelde) instrument aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

Alinea 48A is toegevoegd en luidt als volgt.

OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT DE WAARDERING TEGEN REËLE WAARDE

48A.   De reële waarde blijkt het best uit genoteerde prijzen op een actieve markt. Indien de markt voor een financieel instrument geen actieve markt is, bepaalt een entiteit de reële waarde met behulp van een waarderingstechniek. Het doel van het gebruik van een waarderingstechniek is om vast te stellen wat de transactieprijs op de waarderingsdatum zou zijn geweest bij een zakelijke, objectieve transactie tussen partijen die onafhankelijk zijn en handelen op basis van normale bedrijfsoverwegingen. Waarderingstechnieken omvatten, indien beschikbaar, het gebruik van markttransacties tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn, een vergelijking met de actuele reële waarde van een ander instrument dat in wezen hetzelfde is, contante-waardeberekeningen en optiewaarderingsmodellen. Indien er een waarderingstechniek is die door vele marktpartijen wordt gebruikt om de prijs van het instrument te bepalen en die techniek bewezen heeft betrouwbare schattingen van prijzen in daadwerkelijke markttransacties op te leveren, dan gebruikt de entiteit die techniek. De gekozen waarderingstechniek maakt zoveel mogelijk gebruik van marktgegevens en steunt zo weinig mogelijk op gegevens die specifiek zijn voor de entiteit. De waarderingstechniek omvat alle factoren die marktdeelnemers in beschouwing zouden nemen bij het vaststellen van de prijs en is in overeenstemming met aanvaarde economische methoden voor het waarderen van financiële instrumenten. De waarderingstechniek wordt periodiek door de entiteit bijgesteld en getoetst op de relevantie ervan aan de hand van prijzen uit waarneembare actuele markttransacties in hetzelfde instrument (dat wil zeggen zonder aanpassing of verandering van samenstelling) of op basis van beschikbare waarneembare marktgegevens.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

Alinea 105 is gewijzigd en de alinea's 105A tot en met 105D zijn toegevoegd en luiden als volgt.

105.    Een entiteit mag bij eerste toepassing van deze standaard een voorheen opgenomen financieel actief aanmerken als beschikbaar voor verkoop. Bij dergelijke financiële activa dient de entiteit alle cumulatieve veranderingen in de reële waarde in een afzonderlijke component van het eigen vermogen op te nemen tot het actief niet langer wordt opgenomen of aan een bijzondere waardevermindering onderhevig is geweest. Op dat moment dient de entiteit die cumulatieve winst of dat cumulatieve verlies naar de winst- en verliesrekening over te boeken. Voorts dient de entiteit:

a)

het financieel actief aan te passen op basis van de nieuwe aanwijzing in de vergelijkende jaarrekening; en

b)

de reële waarde te vermelden van de financiële activa op de datum van aanwijzing, alsmede de classificatie en boekwaarde in de vorige jaarrekening.

105A.    Een entiteit dient de alinea's 11A, 48A, TL4B tot en met TL4K, TL33A en TL33B en de in 2005 aangebrachte wijzigingen in alinea 9, 12 en 13 toe te passen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

105B.    Een entiteit die de alinea's 11A, 48A, TL4B tot en met TL4K, TL33A en TL33B en de in 2005 aangebrachte wijzigingen in alinea 9, 12 en 13 voor het eerst toepast in haar jaarperiode die vόόr 1 januari 2006 aanvangt:

a)

mag, wanneer die nieuwe en gewijzigde alinea's voor het eerst worden toegepast, voorheen opgenomen financiële activa of financiële verplichtingen aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening indien die financiële activa of financiële verplichtingen op dat moment in aanmerking komen voor een dergelijke aanwijzing. Als de jaarperiode aanvangt vόόr 1 september 2005, hoeven dergelijke aanwijzingen niet te worden voltooid tot 1 september 2005 en mogen ze ook financiële activa en financiële verplichtingen omvatten die tussen het begin van die jaarperiode en 1 september 2005 werden opgenomen. Niettegenstaande alinea 91 moet voor financiële activa en financiële verplichtingen die in overeenstemming met deze subalinea worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening en die voorheen werden aangewezen als de afgedekte positie in het kader van een reële-waardeafdekkingsrelatie, deze aanwijzing als afdekkingsrelatie ongedaan worden gemaakt op hetzelfde moment dat ze worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

b)

dient de reële waarde te vermelden van financiële activa of financiële verplichtingen die in overeenstemming met subalinea a) zijn aangewezen op de datum van aanwijzing, alsmede de classificatie en de boekwaarde in de vorige jaarrekening;

c)

dient de aanwijzing van financiële activa of financiële verplichtingen die voorheen werden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening ongedaan te maken indien ze niet voor dergelijke aanwijzing in aanmerking komen in overeenstemming met deze nieuwe en gewijzigde alinea's. Wanneer een financieel actief of een financiële verplichting wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs nadat de aanwijzing ongedaan werd gemaakt, wordt de datum waarop de aanwijzing ongedaan werd gemaakt geacht de datum van eerste opname te zijn;

d)

dient de reële waarde te vermelden van financiële activa of financiële verplichtingen waarvan de aanwijzing in overeenstemming met subalinea c) ongedaan werd gemaakt op de datum waarop de aanwijzing ongedaan werd gemaakt, alsmede de nieuwe classificatie.

105C.    Een entiteit die de alinea's 11A, 48A, TL4B tot en met TL4K, TL33A en TL33B en de in 2005 aangebrachte wijzigingen in alinea 9, 12 en 13 voor het eerst toepast in haar jaarperiode die op of na 1 januari 2006 aanvangt:

a)

dient de aanwijzing van financiële activa of financiële verplichtingen die voorheen werden aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening alleen ongedaan te maken indien ze niet voor dergelijke aanwijzing in aanmerking komen in overeenstemming met deze nieuwe en gewijzigde alinea's. Wanneer een financieel actief of een financiële verplichting wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs nadat de aanwijzing ongedaan werd gemaakt, wordt de datum waarop de aanwijzing ongedaan werd gemaakt geacht de datum van eerste opname te zijn.

b)

mag voorheen opgenomen financiële activa of financiële verplichtingen niet aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

c)

dient de reële waarde te vermelden van financiële activa of financiële verplichtingen waarvan de aanwijzing in overeenstemming met subalinea a) ongedaan werd gemaakt op de datum waarop de aanwijzing ongedaan werd gemaakt, alsmede de nieuwe classificatie.

105D.    Een entiteit dient haar vergelijkende jaarrekening aan te passen op basis van de nieuwe aanwijzingen in alinea 105B of 105C op voorwaarde dat, in geval van een financieel actief, financiële verplichting of groep van financiële activa, financiële verplichtingen of beide, aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, die posten of groepen aan het begin van de vergelijkende periode zouden hebben voldaan aan de criteria in alinea 9 b) i), 9 b) ii) of 11A of, indien verworven na het begin van de vergelijkende periode, aan de criteria in alinea 9 b) i), 9 b) ii) of 11A zouden hebben voldaan op de datum van eerste opname.

In Bijlage A zijn de alinea's TL4B tot en met TL4K toegevoegd. Deze alinea's luiden als volgt.

Bijlage A

Toepassingsleidraad

DEFINITIES (alinea 8 en 9)

Aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening

TL4B.   Alinea 9 van deze standaard staat toe dat een entiteit een financieel actief, een financiële verplichting of een groep van financiële instrumenten (financiële activa, financiële verplichtingen of beide) aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening op voorwaarde dat dit tot meer relevante informatie leidt.

TL4C.   De beslissing van een entiteit om een financieel actief of financiële verplichting aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening is vergelijkbaar met de keuze voor een grondslag voor financiële verslaggeving (hoewel die beslissing, in tegenstelling tot de keuze voor een grondslag voor financiële verslaggeving, niet consistent op alle soortgelijke transacties hoeft te worden toegepast). Wanneer een entiteit een dergelijke keuze heeft, vereist alinea 14 b) van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten dat het gekozen beleid ertoe leidt dat de jaarrekening betrouwbare en meer relevante informatie verstrekt over de gevolgen van transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden op de financiële positie, financiële prestaties of kasstromen van de entiteit. In het geval van een aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, beschrijft alinea 9 onder welke twee voorwaarden aan de vereiste dat meer relevante informatie moet worden verstrekt, is voldaan. Om een dergelijke aanwijzing te kiezen in overeenstemming met alinea 9, dient de entiteit bijgevolg aan te tonen dat één (of beide) van deze twee voorwaarden op haar van toepassing is.

Alinea 9 b) i): Aanwijzing elimineert of beperkt aanzienlijk een inconsistentie in de waardering of opname die anders zou ontstaan

TL4D.   Overeenkomstig IAS 39 worden de waardering van een financieel actief of financiële verplichting en de classificatie van opgenomen veranderingen in de waarde ervan bepaald door de classificatie van de post en of het item al dan niet deel uitmaakt van een aangewezen afdekkingsrelatie. Deze vereisten kunnen leiden tot een inconsistentie in de waardering of opname (soms een „accounting mismatch” genoemd) wanneer bijvoorbeeld, bij het ontbreken van een aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, een financieel actief zou worden geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop (waarbij de meeste veranderingen in de reële waarde direct in het eigen vermogen worden opgenomen) en een verplichting die volgens de entiteit daarmee verband houdt, zou worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs (waarbij veranderingen in de reële waarde niet worden opgenomen). In dergelijke omstandigheden mag een entiteit concluderen dat haar jaarrekening meer relevante informatie zou verstrekken indien zowel het actief als de verplichting werden geclassificeerd als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

TL4E.   Uit de volgende voorbeelden blijkt wanneer deze voorwaarde vervuld zou kunnen zijn. In alle gevallen mag een entiteit deze voorwaarde gebruiken om financiële activa of financiële verplichtingen aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, maar alleen als zij aan het principe in alinea 9 b) i) voldoet.

a)

Een entiteit heeft verplichtingen waarvan de kasstromen contractueel zijn gebaseerd op de prestaties van activa die anders zouden worden geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop. Een verzekeraar kan bijvoorbeeld verplichtingen hebben die een discretionaire-winstdelingselement bevatten en uit hoofde waarvan vergoedingen worden betaald op basis van het gerealiseerde en/of niet-gerealiseerde beleggingsrendement van een specifieke pool van activa van de verzekeraar. Indien de waardering van die verplichtingen de actuele marktprijzen weerspiegelt, betekent de classificatie van de activa als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening dat veranderingen in de reële waarde van de financiële activa in de winst- en verliesrekening worden opgenomen in dezelfde periode als de daarmee verband houdende veranderingen in de waarde van de verplichtingen.

b)

Een entiteit heeft verplichtingen op grond van verzekeringscontracten waarvan de waardering actuele informatie omvat (zoals toegestaan door IFRS 4 Verzekeringscontracten, alinea 24), en financiële activa die volgens haar daarmee verband houden en die anders zouden worden geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop of zouden worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs.

c)

Een entiteit heeft financiële activa, financiële verplichtingen of beide die onderhevig zijn aan hetzelfde risico, zoals een renterisico, dat aanleiding geeft tot tegenovergestelde veranderingen in reële waarde die de neiging hebben elkaar te compenseren. Alleen sommige van de instrumenten zouden echter worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (dat wil zeggen zijn derivaten of worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden). Het kan ook zijn dat niet aan de vereisten voor de administratieve verwerking van afdekkingstransacties (hedge accounting) is voldaan, bijvoorbeeld omdat niet aan de vereisten voor effectiviteit in alinea 88 is voldaan.

d)

Een entiteit heeft financiële activa, financiële verplichtingen of beide die onderhevig zijn aan hetzelfde risico, zoals een renterisico, dat aanleiding geeft tot tegenovergestelde veranderingen in reële waarde die de neiging hebben elkaar te compenseren, en de entiteit komt niet in aanmerking voor hedge accounting omdat geen van de instrumenten een derivaat is. Omdat er geen sprake is van hedge accounting, is er bovendien een aanzienlijke inconsistentie in de opname van winsten en verliezen. Voorbeelden:

i)

De entiteit heeft een portefeuille van vastrentende activa gefinancierd die anders zouden worden geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop met vastrentende schuldbrieven waarvan veranderingen in de reële waarde de neiging hebben om elkaar te compenseren. De verwerking van zowel de activa als de schuldbrieven tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening corrigeert de inconsistentie die anders zou ontstaan uit de waardering van de activa tegen reële waarde waarbij waardeveranderingen worden verwerkt in het eigen vermogen en de schuldbrieven worden gerapporteerd tegen geamortiseerde kostprijs.

ii)

De entiteit heeft een specifieke groep van leningen gefinancierd door verhandelde obligaties uit te geven waarvan de veranderingen in de reële waarde de neiging hebben om elkaar te compenseren. Indien de entiteit de obligaties bovendien regelmatig koopt en verkoopt maar zelden of nooit de leningen koopt en verkoopt, zou de verwerking van zowel de leningen als de obligaties tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening de inconsistentie in het tijdstip van opname van winsten en verliezen elimineren die anders zou voortvloeien uit de waardering van beide tegen geamortiseerde kostprijs en de opname van een winst of verlies telkens wanneer een obligatie wordt teruggekocht.

TL4F.   In gevallen zoals deze die in de vorige alinea zijn beschreven, kan de aanwijzing, bij eerste opname, van de anders niet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening gewaardeerde financiële activa en financiële verplichtingen de inconsistentie in de waardering of opname elimineren of aanzienlijk beperken en meer relevante informatie opleveren. Om praktische redenen hoeft de entiteit niet alle activa en verplichtingen die aanleiding geven tot de inconsistentie in de waardering of opname op precies hetzelfde moment aan te gaan. Een redelijk uitstel is toegestaan op voorwaarde dat elke transactie wordt aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening bij eerste opname van de transactie en, op dat moment, alle overige transacties naar verwachting zullen plaatsvinden.

TL4G.   Het zou niet aanvaardbaar zijn om alleen sommige van de financiële activa en financiële verplichtingen die aanleiding geven tot de inconsistentie aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening als dit de inconsistentie niet zou elimineren of aanzienlijk beperken en bijgevolg niet zou leiden tot meer relevante informatie. Het zou echter wel aanvaardbaar zijn om alleen sommige van een aantal soortgelijke financiële activa of soortgelijke financiële verplichtingen aan te wijzen als dit leidt tot een aanzienlijke beperking (en mogelijk een grotere beperking dan andere toegestane aanwijzingen) van de inconsistentie. Stel bijvoorbeeld dat een entiteit een aantal soortgelijke financiële verplichtingen heeft voor een totaal van CU 100 (1) en een aantal soortgelijke financiële activa voor een totaal van CU 50 die op basis van een andere grondslag worden gewaardeerd. De entiteit kan de inconsistentie in de waardering aanzienlijk beperken door bij eerste opname alle activa maar slechts enkele van de verplichtingen (bijvoorbeeld individuele verplichtingen met een gecombineerd totaal van CU 45) aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Omdat een aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening echter alleen kan worden toegepast op het geheel van een financieel instrument, moet de entiteit in dit voorbeeld een of meer verplichtingen in hun geheel aanwijzen. Ze zou niet een component van een verplichting (bijvoorbeeld waardeveranderingen die aan slechts één risico toerekenbaar zijn, zoals veranderingen in een referentierente) of een deel (dat wil zeggen een percentage) van een verplichting mogen aanwijzen.

Alinea 9 b) ii): Een groep van financiële activa, financiële verplichtingen of beide wordt beheerd en de prestaties ervan worden beoordeeld op basis van de reële waarde, in overeenstemming met een gedocumenteerde risicobeheer- of beleggingsstrategie

TL4H.   Een entiteit mag de prestaties van een groep van financiële activa, financiële verplichtingen of beide dusdanig beheren en beoordelen dat de waardering van die groep tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening meer relevante informatie oplevert. In dit voorbeeld ligt de nadruk op de wijze waarop de entiteit de prestaties beheert en evalueert, in plaats van op de aard van haar financiële instrumenten.

TL4I.   Uit de volgende voorbeelden blijkt wanneer deze voorwaarde vervuld zou kunnen zijn. In alle gevallen mag een entiteit deze voorwaarde gebruiken om financiële activa of financiële verplichtingen aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, maar alleen als zij aan het principe in alinea 9 b) ii) voldoet.

a)

De entiteit is een entiteit die durfkapitaal verstrekt, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit die investeert in financiële activa teneinde te profiteren van hun totaalrendement in de vorm van rente of dividenden en veranderingen in de reële waarde. IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en IAS 31 Belangen in joint ventures staan toe dat dergelijke investeringen worden uitgesloten van hun toepassingsgebied op voorwaarde dat ze worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Een entiteit mag dezelfde grondslag voor financiële verslaggeving toepassen op andere beleggingen die vanwege het ontbreken van voldoende invloed buiten het toepassingsgebied van IAS 28 of IAS 31 zouden vallen.

b)

De entiteit heeft financiële activa en financiële verplichtingen die onderhevig zijn aan een of meer van dezelfde risico's en die risico's worden beheerd en geëvalueerd op basis van de reële waarde in overeenstemming met een gedocumenteerd beleid inzake het beheer van activa en verplichtingen. Een voorbeeld zou kunnen zijn een entiteit die zogenoemde „structurerd products” heeft uitgegeven met meerdere daarin besloten derivaten en die de daaruit voortvloeiende risico's beheert op basis van de reële waarde, waarbij wordt gebruikgemaakt van een mix van afgeleide en niet-afgeleide financiële instrumenten. Een soortgelijk voorbeeld zou kunnen zijn een entiteit die leningen met een vaste rentevoet uitgeeft en die het resulterende referentierenterisico beheert met behulp van een mix van afgeleide en niet-afgeleide financiële instrumenten.

c)

De entiteit is een verzekeraar die een portefeuille van financiële activa bezit, die portefeuille beheert met het oog op een maximaal totaalrendement (dat wil zeggen rente of dividenden en veranderingen in de reële waarde) en de prestaties ervan op die basis beoordeelt. De portefeuille kan worden aangehouden ter dekking van specifieke verplichtingen, eigen vermogen of beide. Als de portefeuille wordt aangehouden ter ondersteuning van specifieke verplichtingen, kan aan de voorwaarde in alinea 9 b) ii) voldaan zijn voor de activa, ongeacht of de verzekeraar de verplichtingen ook op basis van de reële waarde beheert en beoordeelt. Aan de voorwaarde in alinea 9 b) ii) kan voldaan zijn wanneer de doelstelling van de verzekeraar erin bestaat het totaalrendement op de activa gedurende een langere periode te maximaliseren, zelfs indien de bedragen betaald aan houders van participerende contracten afhankelijk zijn van andere factoren, zoals het bedrag van de winsten die gedurende een kortere periode (bijvoorbeeld een jaar) worden gerealiseerd, of vrij door de verzekeraar kunnen worden bepaald.

TL4J.   Zoals hierboven vermeld steunt deze voorwaarde op de wijze waarop de entiteit de prestaties van de betreffende groep van financiële instrumenten beheert en beoordeelt. Bijgevolg (behoudens de vereiste van aanwijzing bij eerste opname) dient een entiteit die financiële instrumenten aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening op basis van deze voorwaarde alle in aanmerking komende financiële instrumenten die samen worden beheerd en beoordeeld dusdanig aan te wijzen.

TL4K.   De strategie van de entiteit hoeft niet uitgebreid te worden gedocumenteerd, maar de documentatie moet voldoende zijn om aan te tonen dat aan de vereiste in alinea 9 b) ii) is voldaan. Dergelijke documentatie is niet vereist voor elke individuele post, maar mag gebaseerd zijn op een gehele portefeuille. Als bijvoorbeeld het prestatiebeheersysteem voor een afdeling - zoals goedgekeurd door de managers van de entiteit op sleutelposities — duidelijk aantoont dat de prestaties worden beoordeeld op basis van het totaalrendement, is geen verdere documentatie vereist om aan te tonen dat aan de voorwaarde in alinea 9 b) ii) is voldaan.

Na alinea TL33 zijn de volgende titel en alinea's TL33A en TL33B toegevoegd:

Instrumenten met daarin besloten derivaten

TL33A.   Wanneer een entiteit partij wordt bij een hybridisch (samengesteld) instrument dat een of meer in het contract besloten derivaten bevat, vereist alinea 11 dat de entiteit elk dergelijk derivaat identificeert, beoordeelt of het moet worden gescheiden van het basiscontract en, voor deze die moeten worden gescheiden, de derivaten bij eerste opname en daarna waardeert tegen reële waarde. Deze vereisten kunnen complexer zijn, of kunnen leiden tot minder betrouwbare waarderingen, dan wanneer het gehele instrument wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Om die reden staat deze standaard toe dat het gehele instrument wordt aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

TL33B.   Dergelijke aanwijzing mag worden toegepast ongeacht of alinea 11 vereist dat de in het contract besloten derivaten worden gescheiden van het basiscontract dan wel of alinea 11 een dergelijke scheiding verbiedt. Op grond van alinea 11A zou het echter niet gerechtvaardigd zijn dat het hybridische (samengestelde) instrument wordt aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening in de gevallen die in alinea 11A a) en b) zijn uiteengezet, omdat dit er niet toe zou leiden dat de complexiteit wordt beperkt of de betrouwbaarheid wordt verhoogd.


(1)  In deze standaard luiden geldbedragen in „geldeenheden” („currency units”, CU).

Bijlage

Wijzigingen in andere standaarden

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Indien een entiteit de wijzigingen in IAS 39 toepast voor een periode die vóór 1 januari 2006 aanvangt, dient zij de wijzigingen in deze bijlage voor die periode toe te passen.

Wijzigingen in IAS 32

Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie

Alinea 66 is als volgt gewijzigd.

66.   In overeenstemming met IAS 1 vermeldt een entiteit alle belangrijke grondslagen voor financiële verslaggeving, met inbegrip van de toegepaste algemene grondslagen en de wijze waarop deze worden toegepast op transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden die zich voordoen bij de bedrijfsactiviteiten van de entiteit. Bij financiële instrumenten omvat dit de vermelding van:

a)

de criteria die worden toegepast om te bepalen wanneer een financieel actief of een financiële verplichting wordt opgenomen en wanneer de opname ervan wordt beëindigd;

b)

de toegepaste waarderingsgrondslag voor financiële activa en financiële verplichtingen, zowel bij de eerste opname als daarna;

c)

de grondslag waarop baten en lasten die voortvloeien uit financiële activa en financiële verplichtingen worden opgenomen en gewaardeerd; en

d)

voor financiële activa of financiële verplichtingen die worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening:

i)

de criteria voor een dusdanige aanwijzing van dergelijke financiële activa of financiële verplichtingen bij eerste opname;

ii)

hoe de entiteit aan de in alinea 9, 11A of 12 van IAS 39 uiteengezette voorwaarden voor een dergelijke aanwijzing heeft voldaan. Voor instrumenten die worden aangewezen in overeenstemming met alinea 9(b)(i) van IAS 39 dient de entiteit eveneens de omstandigheden te beschrijven die ten grondslag liggen aan de inconsistentie in de waardering of opname die anders zou ontstaan. Voor instrumenten die worden aangemerkt in overeenstemming met alinea 9(b)(ii) van IAS 39 dient de entiteit eveneens te beschrijven hoe de aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening consistent is met de gedocumenteerde risicobeheer- of beleggingsstrategie van de entiteit;

iii)

de aard van de financiële activa of financiële verplichtingen die de entiteit heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

Alinea 94 is als volgt gewijzigd, en subalinea's g) tot en met j) zijn vernummerd tot j) tot en met m).

94.   …

Financiële activa en financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (zie tevens alinea TL40)

e)

Een entiteit dient de boekwaarde te vermelden van:

i)

financiële activa die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden;

ii)

financiële verplichtingen die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden;

iii)

financiële activa die, bij eerste opname, door de entiteit werden aangemerkt als financiële activa tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (dat wil zeggen niet zijnde financiële activa die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden);

iv)

financiële verplichtingen die, bij eerste opname, door de entiteit werden aangemerkt als financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (dat wil zeggen niet zijnde financiële verplichtingen die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden).

f)

Een entiteit dient de nettowinsten of nettoverliezen op financiële activa of financiële verplichtingen die zij heeft aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening afzonderlijk te vermelden.

g)

Indien de entiteit een lening of vordering (of groep van leningen of vorderingen) heeft aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, dient zij het volgende te vermelden:

i)

de maximale blootstelling aan kredietrisico (zie alinea 76a)) op de verslagdatum van de lening of vordering (of groep van leningen of vorderingen),

ii)

het bedrag waarmee een daarmee verband houdend kredietderivaat of soortgelijk instrument die maximale blootstelling aan kredietrisico beperkt,

iii)

het bedrag van een verandering tijdens de periode en cumulatief in de reële waarde van de lening of vordering (of groep van leningen of vorderingen) die kan worden toegerekend aan veranderingen in het kredietrisico bepaald als het bedrag van de wijziging in de reële waarde die niet kan worden toegerekend aan veranderingen in marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico, of bepaald op basis van een alternatieve methode die het bedrag van de verandering in de reële waarde die kan worden toegerekend aan veranderingen in het kredietrisico getrouwer weergeeft.

iv)

het bedrag van de verandering in de reële waarde van een daarmee verband houdend kredietderivaat of soortgelijk instrument die heeft plaatsgevonden tijdens de periode en cumulatief nadat de lening of vordering werd aangemerkt.

h)

Indien de entiteit een financiële verplichting heeft aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, dient zij het volgende te vermelden:

i)

het bedrag van de verandering tijdens de periode en cumulatief in de reële waarde van de financiële verplichting die kan worden toegerekend aan veranderingen in het kredietrisico bepaald als het bedrag van de verandering in de reële waarde die niet kan worden toegerekend aan veranderingen in marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico (zie alinea TL40), of bepaald op basis van een andere methode die het bedrag van de verandering in de reële waarde die kan worden toegerekend aan veranderingen in het kredietrisico getrouwer weergeeft;

ii)

het verschil tussen de boekwaarde van de financiële verplichting en het bedrag dat de entiteit op grond van het contract aan de houder van de verplichting dient te betalen op de vervaldatum.

i)

Een entiteit dient te vermelden:

i)

de methoden die werden gebruikt om aan de vereisten in g)iii) en h)i) te voldoen;

ii)

als de entiteit van oordeel is dat de informatie die ze heeft verstrekt om te voldoen aan de vereisten in g)iii) of h)i) de verandering in de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting die kan worden toegerekend aan veranderingen in het kredietrisico niet getrouw weergeeft, de redenen die ten grondslag liggen aan dit oordeel en de factoren die volgens de entiteit relevant zijn.

Alinea TL40 is als volgt gewijzigd.

TL40.   Een entiteit die een financiële verplichting of een lening of vordering (of groep van leningen of vorderingen) aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening is verplicht tot vermelding van het van de verandering in de reële waarde van het financieel instrument die is toe te rekenen aan veranderingen in het kredietrisico. Tenzij een alternatieve methode dit bedrag getrouwer weergeeft, dient de entiteit dit bedrag te bepalen als het bedrag van de verandering in de reële waarde van het financiële instrument die niet kan worden toegerekend aan veranderingen in marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico. Veranderingen in marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico omvatten veranderingen in een referentierente, commodityprijs, wisselkoers of index van prijzen of rentevoeten. Voor contracten die een beleggingskenmerk omvatten, omvatten veranderingen in marktomstandigheden veranderingen in de prestaties van een intern of extern beleggingsfonds. Als de enige relevante veranderingen in de marktomstandigheden voor een financiële verplichting veranderingen in een waargenomen (referentie)rente zijn, kan dit bedrag als volgt worden geschat:

a)

De entiteit berekent eerst de interne rentevoet van de verplichting bij aanvang van de periode. Hiervoor gebruikt de entiteit de waargenomen marktprijs en de contractuele kasstromen van de verplichting aan het begin van de periode. Op dit rendement brengt de entiteit de waargenomen (referentie)rente aan het begin van de periode in mindering om te komen tot een instrumentspecifieke component van de interne rentevoet.

b)

Vervolgens berekent de entiteit de contante waarde van de kasstromen die verband houden met de verplichting op basis van de contractuele kasstromen van de verplichting aan het begin van de periode en een disconteringsvoet die gelijk is aan de som van de waargenomen (referentie)rente aan het einde van de periode en de instrumentspecifieke component van de interne rentevoet aan het begin van de periode die overeenkomstig sub a) is bepaald.

c)

Het volgens sub b) berekende bedrag wordt vervolgens aangepast voor geldmiddelen die tijdens de periode met betrekking tot de verplichting werden betaald of ontvangen, en verhoogd in verband met de toename van de reële waarde als gevolg van het feit dat de vervaldatum waarop de contractuele kasstromen plaatsvinden één periode dichterbij is gekomen.

d)

Het verschil tussen de waargenomen marktprijs van de verplichting aan het einde van de periode en het volgens sub c) bepaalde bedrag is de verandering van de reële waarde die niet kan worden toegerekend aan veranderingen in de waargenomen (referentie)rente. Dit is het bedrag dat dient te worden vermeld.

In het bovenvermelde voorbeeld wordt er van uitgegaan dat veranderingen in de reële waarde die niet voortvloeien uit veranderingen in het kredietrisico van het instrument of uit veranderingen in rentevoeten niet belangrijk zijn. Indien in het bovenvermelde voorbeeld het instrument een in het contract besloten derivaat bevatte, zou de verandering in de reële waarde van dit derivaat worden uitgesloten bij de bepaling van het bedrag in alinea 94h)i).

Wijzigingen in IFRS 1

Eerste toepassing van international financial reporting standards

De alinea's 25A en 43A zijn als volgt gewijzigd:

Aanwijzing van voorheen opgenomen financiële instrumenten

25A.   IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering staat toe dat een financieel actief bij eerste opname wordt aangewezen als beschikbaar voor verkoop of dat een financieel instrument (op voorwaarde dat het aan bepaalde criteria voldoet) wordt aangewezen als een financieel actief of een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Ondanks deze vereiste gelden uitzonderingen in de volgende omstandigheden:

a)

een entiteit mag overgaan tot een aanwijzing als beschikbaar voor verkoop op de overgangsdatum naar IFRSs;

b)

een entiteit die haar eerste IFRS-jaarrekening presenteert voor een jaarperiode die op of na 1 september 2006 aanvangt — een dergelijke entiteit mag een financieel actief of een financiële verplichting aanwijzen, op de overgangsdatum naar IFRSs, als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening op voorwaarde dat het actief of de verplichting op dat moment voldoet aan de criteria in alinea 9b)i), 9b)ii) of 11A van IAS 39;

c)

een entiteit die haar eerste IFRS-jaarrekening presenteert voor een jaarperiode die op of na 1 januari 2006 en vóór 1 september 2006 aanvangt — een dergelijke entiteit mag een financieel actief of een financiële verplichting aanwijzen, op de overgansdatum naar IFRSs, als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening op voorwaarde dat het actief of de verplichting op die datum voldoet aan de criteria in alinea 9b)i), 9b)ii) of 11A van IAS 39. Wanneer de overgangsdatum naar IFRSs vόόr 1 september 2005 ligt, hoeven dergelijke aanwijzingen niet te worden voltooid tot 1 september 2005 en mogen ze ook financiële activa en financiële verplichtingen omvatten die werden opgenomen tussen de overgangsdatum naar IFRSs en 1 september 2005;

d)

een entiteit die haar eerste IFRS-jaarrekening presenteert voor een jaarperiode die vόόr 1 januari 2006 aanvangt en die de alinea's 11A, 48A, TL4B tot en met TL4K, TL33A en TL33B en de in 2005 aangebrachte wijzigingen in alinea 9, 12 en 13 van IAS 39 toepast — een dergelijke entiteit mag aan het begin van haar eerste IFRS-verslagperiode overgaan tot de aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening van een financieel actief dat of een financiële verplichting die op die datum voor dergelijke aanwijzing in aanmerking komt in overeenstemming met deze nieuwe en gewijzigde alinea's. Wanneer de eerste IFRS-verslagperiode van de entiteit aanvangt vόόr 1 september 2005, hoeven dergelijke aanwijzingen niet te worden voltooid tot 1 september 2005 en mogen ze ook financiële activa en financiële verplichtingen bevatten die werden opgenomen tussen het begin van die periode en 1 september 2005. Als de entiteit vergelijkende informatie aanpast om te voldoen aan IAS 39, dient zij die informatie aan te passen voor de financiële activa, financiële verplichtingen of groep van financiële activa, financiële verplichtingen of beide, die werden aangewezen aan het begin van haar eerste IFRS-verslagperiode. Een dergelijke aanpassing van vergelijkende informatie mag alleen worden uitgevoerd als de aangewezen posten of groepen zouden hebben voldaan aan de criteria voor dergelijke aanwijzing in alinea 9b)i), 9b)ii) of 11A van IAS 39 op de overgangsdatum naar IFRSs of, indien verworven na de overgangsdatum naar IFRSs, zouden hebben voldaan aan de criteria in alinea 9b)i), 9b)ii) of 11A op de datum van eerste opname;

e)

voor een entiteit die haar eerste IFRS-jaarrekening presenteert voor een jaarperiode die aanvangt vόόr 1 september 2006 — niettegenstaande alinea 91 van IAS 39 moet voor financiële activa en financiële verplichtingen die door een dergelijke entiteit werden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening in overeenstemming met subalinea c) of d) hierboven en die voorheen werden aangewezen als de afgedekte positie in het kader van een reële-waardeafdekkingstransactie, deze aanwijzing als afdekkingsrelatie ongedaan worden gemaak top hetzelfde moment dat ze worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

Aanwijzing van financiële activa of financiële verplichtingen

43A.   In overeenstemming met alinea 25A mag een entiteit een voorheen opgenomen financieel actief of financiële verplichting aanwijzen als een financieel actief of financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening of een financieel actief als beschikbaar voor verkoop. De entiteit dient de reële waarde te vermelden van de in elke categorie aangewezen financiële activa of financiële verplichtingen op de datum van de aanwijzing, alsmede de classificatie en de boekwaarde in de vorige jaarrekening.


16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/58


VERORDENING (EG) Nr. 1865/2005 VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2005

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 november 2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat bij de invoer van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden geheven. Voor de producten als bedoeld in lid 2 van dat artikel is het invoerrecht echter gelijk aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs van de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat de cif-invoerprijzen worden berekend aan de hand van de representatieve prijzen voor het betrokken product op de wereldmarkt.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1249/96 zijn bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1784/2003 ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen.

(4)

De vastgestelde invoerrechten zijn van toepassing totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt.

(5)

Voor het normaal functioneren van het stelsel van invoerrechten moeten deze rechten worden berekend aan de hand van de in een referentieperiode geconstateerde representatieve marktkoersen.

(6)

De toepassing van Verordening (EG) nr. 1249/96 leidt ertoe de invoerrechten vast te stellen zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde invoerrechten in de sector granen worden vastgesteld in bijlage I bij deze verordening en zijn bepaald aan de hand van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 november 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1110/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 12).


BIJLAGE I

Vanaf 16 november 2005 geldende invoerrechten voor de in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(in EUR/ton)

1001 10 00

Harde tarwe van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

Zachte tarwe, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

Zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan voor zaaidoeleinden

0,00

1002 00 00

Rogge

34,38

1005 10 90

Maïs, zaaigoed, andere dan hybriden

54,07

1005 90 00

Maïs, andere dan zaaigoed (2)

54,07

1007 00 90

Graansorgho, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

34,38


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd (artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96) komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t, als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, of

2 EUR/t, als de loshaven in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Estland, Letland, Litouen, Polen, Finland, Zweden of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t, als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Berekeningselementen

periode van 2.11.2005-14.11.2005

1)

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Beursnotering

Minneapolis

Chicago

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Product (eiwitgehalte bij 12 % vocht)

HRS2

YC3

HAD2

Van gemiddelde kwaliteit (1)

Van lage kwaliteit (2)

US barley 2

Notering (EUR/t)

129,74 (3)

65,05

178,74

168,74

148,74

93,90

Golfpremie (EUR/t)

17,48

 

 

Grote-Merenpremie (EUR/t)

35,89

 

 

2)

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Vrachttarieven/kosten: Golf van Mexico–Rotterdam: 21,14 EUR/t; Grote Meren–Rotterdam: 29,45 EUR/t.

3)

Subsidies bedoeld in artikel 4, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

0,00 EUR/t (HRW2)

0,00 EUR/t (SRW2).


(1)  Een korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Een korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/61


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 september 2005

betreffende de ondertekening, namens de Gemeenschap, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

(2005/790/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1) niet verbindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

(2)

Bij besluit van 8 mei 2003 heeft de Raad de Commissie bij uitzondering gemachtigd te onderhandelen over een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van de bovengenoemde verordening.

(3)

De Commissie heeft namens de Gemeenschap met het Koninkrijk Denemarken over zo’n overeenkomst onderhandeld.

(4)

Overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland deel aan de aanneming en de toepassing van dit besluit.

(5)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het bovengenoemde protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van dit besluit en is niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan.

(6)

De overeenkomst, die op 17 januari 2005 te Brussel is geparafeerd, dient te worden ondertekend,

BESLUIT:

Artikel 1

De ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd, behoudens het besluit van de Raad betreffende de sluiting van die overeenkomst.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn om de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen onder voorbehoud van sluiting.

Gedaan te Brussel, 20 september 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2245/2004 van de Commissie (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 10).


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” genoemd,

enerzijds, en

HET KONINKRIJK DENEMARKEN, hierna „Denemarken” genoemd,

anderzijds,

GELEID DOOR DE WENS de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk te maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen binnen de Gemeenschap,

OVERWEGENDE dat de lidstaten op 27 september 1968 op grond van artikel 293, vierde streepje, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn overgegaan tot sluiting van het Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), („het Verdrag van Brussel”). Op 16 september 1988 hebben de lidstaten en de EVA-staten het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (2) („Verdrag van Lugano”) gesloten, dat een nevenverdrag is van het Verdrag van Brussel,

OVERWEGENDE dat de essentiële gedeelten van het Verdrag van Brussel zijn overgenomen in Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (3) („de verordening Brussel I”),

ONDER VERWIJZING naar het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken („het protocol betreffende de positie van Denemarken”), uit hoofde waarvan de verordening Brussel I niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

DE NADRUK LEGGEND op het feit dat een oplossing moet worden gevonden voor de onbevredigende rechtssituatie die het gevolg is van de verschillen tussen de toepasselijke regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen binnen de Gemeenschap,

GELEID DOOR DE WENS de bepalingen van de verordening Brussel I, de latere wijzigingen en de maatregelen ter uitvoering ervan uit hoofde van het internationale recht toe te passen op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken, dat als lidstaat een bijzondere positie inneemt wat titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap betreft,

DE NADRUK LEGGEND op het feit dat de continuïteit tussen het Verdrag van Brussel en deze overeenkomst moet worden gewaarborgd en dat de overgangsbepalingen van de verordening Brussel I ook van toepassing moeten zijn in het kader van deze overeenkomst. Deze continuïteit moet ook gelden voor de uitlegging van het Verdrag van Brussel door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, en voor het Protocol betreffende de uitlegging van dat protocol door het Hof van Justitie (4), dat ook van toepassing moet blijven op de zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst reeds aanhangig zijn,

DE NADRUK LEGGEND op het feit dat het Verdrag van Brussel ook van toepassing blijft op de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en die van deze overeenkomst zijn uitgesloten,

DE NADRUK LEGGEND op het belang van een passende coördinatie tussen de Gemeenschap en Denemarken bij het onderhandelen over en het sluiten van internationale overeenkomsten die de werkingssfeer van de verordening Brussel I kunnen beïnvloeden of wijzigen,

DE NADRUK LEGGEND op het feit dat Denemarken zich moet beijveren om toe te treden tot door de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten wanneer de deelneming van Denemarken aan dergelijke overeenkomsten relevant is voor de coherente toepassing van de verordening Brussel I en deze overeenkomst,

VASTSTELLEND dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd zou moeten zijn om de eenvormige toepassing en uitlegging van deze overeenkomst, inclusief de bepalingen van de verordening Brussel I en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap die deel uitmaken van deze overeenkomst, te waarborgen,

ONDER VERWIJZING naar de bevoegdheid die krachtens artikel 68, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is verleend om uitspraak te doen over prejudiciële vragen in verband met de geldigheid en de uitlegging van op titel IV van het Verdrag gebaseerde handelingen van de instellingen van de Gemeenschap, inclusief de geldigheid en de uitlegging van deze overeenkomst, en naar de omstandigheid dat deze bepaling, zoals volgt uit het protocol betreffende de positie van Denemarken, niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

OVERWEGENDE dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen onder dezelfde voorwaarden bevoegd moet zijn om prejudiciële beslissingen te geven met betrekking tot vragen over de geldigheid en de uitlegging van deze overeenkomst die door een Deense rechterlijke instantie worden opgeworpen, en dat Deense rechterlijke instanties bijgevolg onder dezelfde voorwaarden als de rechterlijke instanties van andere lidstaten moeten verzoeken om prejudiciële beslissingen over de uitlegging van de verordening Brussel I en de maatregelen ter uitvoering ervan,

ONDER VERWIJZING naar de bepaling dat de Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en de lidstaten het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 68, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap kunnen verzoeken een uitspraak te doen over de uitlegging van op titel IV van het Verdrag gebaseerde handelingen van de instellingen van de Gemeenschap, inclusief de uitlegging van deze overeenkomst, en naar de omstandigheid dat deze bepaling, zoals volgt uit het protocol betreffende de positie van Denemarken, niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

OVERWEGENDE dat Denemarken onder dezelfde voorwaarden als andere lidstaten met betrekking tot de verordening Brussel I en de maatregelen ter uitvoering ervan de mogelijkheid moet worden verleend om het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken uitspraak te doen over vragen in verband met de uitlegging van deze overeenkomst,

DE NADRUK LEGGEND op het feit dat de rechterlijke instanties in Denemarken krachtens het Deense recht bij de uitlegging van deze overeenkomst, inclusief de bepalingen van de verordening Brussel I en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap die deel uitmaken van deze overeenkomst, rekening moeten houden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van de rechterlijke instanties van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen aangaande de bepalingen van het Verdrag van Brussel, de verordening Brussel I en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap,

OVERWEGENDE dat het mogelijk moet zijn om op grond van de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die de procedure voor het Hof beheersen, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken uitspraak te doen over vragen betreffende de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst,

OVERWEGENDE dat deze overeenkomst krachtens artikel 300, lid 7, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verbindend is voor de lidstaten; dat het derhalve wenselijk is dat Denemarken zich — indien een lidstaat deze overeenkomst niet nakomt — kan wenden tot de Commissie in haar hoedanigheid van hoedster van het Verdrag,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Doel

1.   Deze overeenkomst heeft ten doel de bepalingen van de verordening Brussel I en de maatregelen ter uitvoering ervan op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken toe te passen overeenkomstig artikel 2, lid 1.

2.   Het is het doel van de overeenkomstsluitende partijen om in alle lidstaten te komen tot een eenvormige toepassing en uitlegging van de bepalingen van de verordening Brussel I en de maatregelen ter uitvoering ervan.

3.   Het bepaalde in artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van deze overeenkomst vloeit voort uit het protocol betreffende de positie van Denemarken.

Artikel 2

De rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

1.   De bepalingen van de verordening Brussel I, die aan deze overeenkomst is gehecht en er deel van uitmaakt, en de krachtens artikel 74, lid 2, van de verordening vastgestelde maatregelen ter uitvoering ervan die — wat de na de inwerkingtreding van deze overeenkomst vastgestelde uitvoeringsmaatregelen betreft — door Denemarken ten uitvoer worden gelegd zoals bedoeld in artikel 4 van deze overeenkomst, alsmede de krachtens artikel 74, lid 1, van de verordening vastgestelde maatregelen zijn uit hoofde van het internationale recht van toepassing op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken.

2.   In het kader van deze overeenkomst wordt de toepassing van de bepalingen van deze verordening echter als volgt gewijzigd:

a)

artikel 1, lid 3, is niet van toepassing;

b)

aan artikel 50 wordt het volgende lid toegevoegd (als lid 2):

„2.   De verzoeker die tenuitvoerlegging van een in Denemarken door een administratieve autoriteit gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen vraagt, kan in de aangezochte staat een beroep doen op het in lid 1 bedoelde voorrecht, indien hij een door het Deense ministerie van Justitie afgegeven verklaring overlegt ten bewijze van het feit dat hij voldoet aan de economische voorwaarden om hem geheel of gedeeltelijk voor rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven in aanmerking te doen komen.”;

c)

aan artikel 62 wordt het volgende lid toegevoegd (als lid 2):

„2.   Ten aanzien van onderhoudsverplichtingen worden onder de term „gerecht” ook de Deense administratieve autoriteiten verstaan.”;

d)

artikel 64 is van toepassing op in Denemarken, Griekenland en Portugal geregistreerde zeeschepen;

e)

de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is van toepassing in plaats van de datum van inwerkingtreding van de verordening, zoals bedoeld in artikel 70, lid 2, en de artikelen 72 en 76 ervan;

f)

de overgangsbepalingen van deze overeenkomst zijn van toepassing in plaats van artikel 66 van de verordening;

g)

in bijlage I wordt het volgende toegevoegd: „in Denemarken: artikel 246, leden 2 en 3, van de „lov om rettens pleje” (wet op de burgerlijke rechtsvordering).”;

h)

in bijlage II wordt het volgende toegevoegd: „in Denemarken, de „byret”.”;

i)

in bijlage III wordt het volgende toegevoegd: „in Denemarken, de „landsret”.”;

j)

in bijlage IV wordt het volgende toegevoegd: „in Denemarken, met machtiging van de „Procesbevillingsnævnet”, beroep bij de „Højesteret”.”.

Artikel 3

Wijzigingen van de verordening Brussel I

1.   Denemarken neemt niet deel aan de aanneming van wijzigingen van de verordening Brussel I en deze wijzigingen zijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

2.   Wanneer wijzigingen van de verordening worden aangenomen, stelt Denemarken de Commissie in kennis van zijn besluit om de inhoud van deze wijzigingen al dan niet ten uitvoer te leggen. Deze kennisgeving geschiedt op het ogenblik van de aanneming van de wijzigingen of binnen 30 dagen daarna.

3.   Indien Denemarken besluit de inhoud van de wijzigingen ten uitvoer te leggen, wordt in de kennisgeving vermeld of de tenuitvoerlegging administratief kan plaatsvinden dan wel of deze door het parlement moet worden goedgekeurd.

4.   Indien in de kennisgeving is vermeld dat de tenuitvoerlegging administratief kan plaatsvinden, wordt in de kennisgeving bovendien verklaard dat alle vereiste administratieve maatregelen in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van de verordening of in werking zijn getreden op de datum van de kennisgeving, naar gelang welke datum de laatste is.

5.   Indien in de kennisgeving is vermeld dat voor de tenuitvoerlegging in Denemarken de goedkeuring van het parlement vereist is, gelden de volgende regels:

a)

wetgevende maatregelen in Denemarken treden in werking op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van de verordening of binnen zes maanden na de kennisgeving, naar gelang welke datum de laatste is;

b)

Denemarken stelt de Commissie in kennis van de datum waarop de wetgevende uitvoeringsmaatregelen in werking treden.

6.   Een kennisgeving van Denemarken dat de inhoud van de wijzigingen in Denemarken ten uitvoer is gelegd overeenkomstig de leden 4 en 5, schept tussen Denemarken en de Gemeenschap wederzijdse verplichtingen uit hoofde van het internationale recht. De wijzigingen van de verordening vormen dan wijzigingen van deze overeenkomst en worden geacht aan deze overeenkomst te zijn gehecht.

7.   Indien:

a)

Denemarken kennis geeft van zijn besluit de inhoud van de wijzigingen niet ten uitvoer te leggen, of

b)

Denemarken geen kennisgeving doet binnen de in lid 2 vastgestelde termijn van 30 dagen, of

c)

wetgevende maatregelen in Denemarken niet in werking treden binnen de in lid 5 vastgestelde termijnen,

wordt deze overeenkomst als beëindigd beschouwd, tenzij de partijen anders besluiten binnen een termijn van 90 dagen of wanneer, in de onder c) bedoelde situatie, binnen dezelfde termijn in Denemarken wetgevende maatregelen in werking treden. De overeenkomst eindigt drie maanden na afloop van de termijn van 90 dagen.

8.   Rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden vóór de in lid 7 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

Artikel 4

Uitvoeringsmaatregelen

1.   Denemarken neemt niet deel aan de aanneming van adviezen door het in artikel 75 van de verordening Brussel I bedoelde comité. Krachtens artikel 74, lid 2, van de verordening vastgestelde uitvoeringsmaatregelen zijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

2.   Wanneer krachtens artikel 74, lid 2, van de verordening uitvoeringsmaatregelen zijn vastgesteld, worden die ter kennis van Denemarken gebracht. Denemarken stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om de inhoud van de uitvoeringsmaatregelen al dan niet ten uitvoer te leggen. De kennisgeving geschiedt na ontvangst van de uitvoeringsmaatregelen of binnen 30 dagen daarna.

3.   In de kennisgeving wordt verklaard dat alle vereiste administratieve maatregelen in Denemarken in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de uitvoeringsmaatregelen, of in werking zijn getreden op de datum van de kennisgeving, naar gelang welke datum de laatste is.

4.   Een kennisgeving van Denemarken dat de inhoud van de uitvoeringsmaatregelen in Denemarken ten uitvoer is gelegd, schept tussen Denemarken en de Gemeenschap wederzijdse verplichtingen uit hoofde van het internationale recht. De uitvoeringsmaatregelen maken dan deel uit van deze overeenkomst.

5.   Indien:

a)

Denemarken kennis geeft van zijn besluit de uitvoeringsmaatregelen niet ten uitvoer te leggen, of

b)

Denemarken geen kennisgeving doet binnen de in lid 2 vastgestelde termijn van 30 dagen,

wordt deze overeenkomst als beëindigd beschouwd, tenzij de partijen anders beslissen binnen een termijn van 90 dagen. De overeenkomst eindigt drie maanden na afloop van de termijn van 90 dagen.

6.   Rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden vóór de in lid 5 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

7.   Indien in uitzonderlijke gevallen voor de tenuitvoerlegging in Denemarken de goedkeuring van het parlement vereist is, wordt dat vermeld in de in lid 2 bedoelde kennisgeving van Denemarken, en zijn de bepalingen van artikel 3, leden 5 tot en met 8, van toepassing.

8.   Denemarken stelt de Commissie in kennis van de teksten tot wijziging van de in artikel 2, lid 2, onder g) tot en met j), van deze overeenkomst bedoelde gegevens. De Commissie past artikel 2, lid 2, onder g) tot en met j), dienovereenkomstig aan.

Artikel 5

Internationale overeenkomsten die gevolgen hebben voor de overeenkomst

1.   Door de Gemeenschap op basis van de bepalingen van de verordening Brussel I gesloten internationale overeenkomsten zijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

2.   Denemarken sluit geen internationale overeenkomsten die de werkingssfeer van de aan deze overeenkomst gehechte verordening Brussel I kunnen beïnvloeden of wijzigen, tenzij dit gebeurt met de instemming van de Gemeenschap en er afdoende maatregelen zijn genomen met betrekking tot de wijze waarop deze overeenkomst zich verhoudt tot de betrokken internationale overeenkomst.

3.   Bij onderhandelingen over internationale overeenkomsten die de werkingssfeer van de aan deze overeenkomst gehechte verordening Brussel I kunnen beïnvloeden of wijzigen, coördineert Denemarken zijn standpunt met de Gemeenschap en onthoudt het zich van acties die de binnen zijn bevoegdheidsgebied vallende doelstellingen van een standpunt van de Gemeenschap in gevaar brengen.

Artikel 6

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in verband met de uitlegging van de overeenkomst

1.   Indien een vraag in verband met de geldigheid of de uitlegging van deze overeenkomst wordt opgeworpen in een zaak die aanhangig is bij een Deense rechterlijke instantie, verzoekt die rechterlijke instantie het Hof van Justitie over deze vraag een uitspraak te doen wanneer een rechterlijke instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie dat onder dezelfde omstandigheden moet doen in verband met de verordening Brussel I en de in artikel 2, lid 1, bedoelde maatregelen ter uitvoering ervan.

2.   Krachtens het Deense recht moeten de rechterlijke instanties in Denemarken bij de uitlegging van deze overeenkomst rekening houden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie in verband met de bepalingen van het Verdrag van Brussel, de verordening Brussel I en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap.

3.   Denemarken kan, zoals de Raad, de Commissie en elke lidstaat, het Hof van Justitie verzoeken een uitspraak te doen over de uitlegging van deze overeenkomst. De door het Hof van Justitie in antwoord op een dergelijk verzoek gegeven uitspraak heeft geen gevolgen voor de beslissingen van de rechterlijke instanties van de lidstaten die kracht van gewijsde hebben.

4.   Denemarken heeft het recht opmerkingen bij het Hof van Justitie in te dienen wanneer een rechterlijke instantie van een lidstaat heeft verzocht om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van een van de in artikel 2, lid 1, bedoelde bepalingen.

5.   Het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het Reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.

6.   Indien de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap over de uitspraken van het Hof van Justitie worden gewijzigd en dit gevolgen heeft voor uitspraken in verband met de verordening Brussel I, kan Denemarken de Commissie in kennis stellen van zijn besluit om de wijzigingen niet toe te passen wat deze overeenkomst betreft. De kennisgeving geschiedt op het tijdstip van de inwerkingtreding van de wijzigingen of binnen 60 dagen daarna.

In dat geval wordt de overeenkomst als beëindigd beschouwd. De overeenkomst eindigt drie maanden na de kennisgeving.

7.   Rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden vóór de in lid 6 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

Artikel 7

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in verband met de naleving van de overeenkomst

1.   De Commissie kan bij het Hof van Justitie beroep instellen tegen Denemarken wegens niet-nakoming van een van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst.

2.   Denemarken kan bij de Commissie een klacht indienen wegens niet-nakoming door een lidstaat van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst.

3.   De bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die de procedure voor het Hof van Justitie beheersen alsmede het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.

Artikel 8

Territoriale toepassing

1.   Deze overeenkomst is van toepassing op de gebieden die worden genoemd in artikel 299 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

2.   Indien de Gemeenschap besluit de toepassing van de verordening Brussel I uit te breiden tot de gebieden die momenteel door het Verdrag van Brussel worden bestreken, werken de Gemeenschap en Denemarken samen om ervoor te zorgen dat een dergelijke toepassing ook tot Denemarken wordt uitgebreid.

Artikel 9

Overgangsbepalingen

1.   Deze overeenkomst is slechts van toepassing op rechtsvorderingen die worden ingesteld en authentieke akten die worden verleden na de inwerkingtreding ervan.

2.   Indien de rechtsvordering in de lidstaat van herkomst is ingesteld vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden beslissingen die na die datum zijn gegeven evenwel erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig deze overeenkomst,

a)

indien de rechtsvordering in de lidstaat van herkomst is ingesteld nadat het Verdrag van Brussel of het Verdrag van Lugano in zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat in werking is getreden; in alle overige gevallen, indien de toegepaste

b)

bevoegdheidsregels overeenkomen met hetzij de regels van deze overeenkomst, hetzij met de regels van een verdrag dat tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat van kracht was toen de rechtsvordering werd ingesteld.

Artikel 10

Verhouding tot de verordening Brussel I

1.   Deze overeenkomst laat de toepassing van de verordening Brussel I door andere lidstaten van de Gemeenschap dan Denemarken onverlet.

2.   Deze overeenkomst is echter in elk geval van toepassing:

a)

ten aanzien van de rechterlijke bevoegdheid, indien de verweerder zijn woonplaats heeft in Denemarken, of indien artikel 22 of 23 van de verordening, dat overeenkomstig artikel 2 van deze overeenkomst van toepassing is op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken, de rechterlijke instanties van Denemarken bevoegdheid verleent;

b)

ten aanzien van de aanhangigheid of de samenhang zoals bedoeld in de artikelen 27 en 28 van de verordening Brussel I, die overeenkomstig artikel 2 van deze overeenkomst van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken, indien rechtsvorderingen zijn ingesteld in een andere lidstaat dan Denemarken en in Denemarken;

c)

ten aanzien van de erkenning en de tenuitvoerlegging, indien Denemarken de staat van herkomst of de aangezochte staat is.

Artikel 11

Beëindiging van de overeenkomst

1.   Deze overeenkomst eindigt indien Denemarken de andere lidstaten ervan in kennis stelt dat het niet langer een beroep wenst te doen op de bepalingen van deel I van het protocol betreffende de positie van Denemarken (zie artikel 7 van dat protocol).

2.   Deze overeenkomst kan door elk van de overeenkomstsluitende partijen worden beëindigd door de andere overeenkomstsluitende partij daarvan in kennis te stellen. De overeenkomst eindigt zes maanden na de datum van deze kennisgeving.

3.   Rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden vóór de in de lid 1 of lid 2 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

Artikel 12

Inwerkingtreding

1.   Deze overeenkomst wordt door de overeenkomstsluitende partijen volgens hun eigen procedures aangenomen.

2.   De overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de zesde maand volgende op de kennisgeving door de overeenkomstsluitende partijen dat hun daartoe vereiste procedures zijn beëindigd.

Artikel 13

Authenticiteit van de teksten

Deze overeenkomst is in twee exemplaren opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, waarbij al deze teksten gelijkelijk authentiek zijn.

Hecho en Bruselas, el diecinueve de octubre del dos mil cinco.

V Bruselu dne devatenáctého října dva tisíce pět.

Udfærdiget i Bruxelles den nittende oktober to tusind og fem.

Geschehen zu Brüssel am neunzehnten Oktober zweitausendfünf.

Kahe tuhande viienda aasta oktoobrikuu üheksateistkümnendal päeval Brüsselis.

Έγινε στις Βρυξέλλες, στις δέκα εννέα Οκτωβρίου δύο χιλιάδες πέντε.

Done at Brussels on the nineteenth day of October in the year two thousand and five.

Fait à Bruxelles, le dix-neuf octobre deux mille cinq.

Fatto a Bruxelles, addì diciannove ottobre duemilacinque.

Briselē, divtūkstoš piektā gada deviņpadsmitajā oktobrī.

Priimta du tūkstančiai penktų metų spalio devynioliktą dieną Briuselyje.

Kelt Brüsszelben, a kettőezer ötödik év október tizenkilencedik napján.

Magħmul fi Brussel, fid-dsatax jum ta' Ottubru tas-sena elfejn u ħamsa.

Gedaan te Brussel, de negentiende oktober tweeduizend vijf.

Sporządzono w Brukseli dnia dziewiętnastego października roku dwa tysiące piątego.

Feito em Bruxelas, em dezanove de Outubro de dois mil e cinco.

V Bruseli dňa devätnásteho októbra dvetisícpäť.

V Bruslju, devetnajstega oktobra leta dva tisoč pet.

Tehty Brysselissä yhdeksäntenätoista päivänä lokakuuta vuonna kaksituhattaviisi.

Som skedde i Bryssel den nittonde oktober tjugohundrafem.

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

Az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólonoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

Za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Image

Por el Reino de Dinamarca

Za Dánské království

For Kongeriget Danmark

Für das Königreich Dänemark

Taani Kuningriigi nimel

Για το Βασίλειο της Δανίας

For the Kingdom of Denmark

Pour le Royaume de Danemark

Per il Regno di Danimarca

Dānijas Karalistes vārdā

Danijos Karalystės vardu

A Dán Királyság részéről

Għar-Renju tad-Danimarka

Voor het Koninkrijk Denemarken

W imieniu Królestwa Danii

Pelo Reino da Dinamarca

Za Dánske kráľovstvo

Za Kraljevino Dansko

Tanskan kuningaskunnan puolesta

På Konungariket Danmarks vägnar

Image


(1)  PB L 299 van 31.12.1972, blz. 32. PB L 304 van 30.10.1978, blz. 1. PB L 388 van 31.12.1982, blz. 1. PB L 285 van 3.10.1989, blz. 1. PB C 15 van 15.1.1997, blz. 1. Zie de geconsolideerde versie in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 1.

(2)  PB L 319 van 25.11.1988, blz. 9.

(3)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2245/2004 van de Commissie (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 10).

(4)  PB L 204 van 2.8.1975, blz. 28. PB L 304 van 30.10.1978, blz. 1. PB L 388 van 31.12.1982, blz. 1. PB L 285 van 3.10.1989, blz. 1, en PB C 15 van 15.1.1997, blz. 1. Zie de geconsolideerde versie in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 28.

BIJLAGE

Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1496/2002 van de Commissie van 21 augustus 2002 tot wijziging van bijlage I (nationale bevoegdheidsregels bedoeld in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2) en bijlage II (lijst van gerechten of bevoegde autoriteiten) van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, en bij Verordening (EG) nr. 2245/2004 van de Commissie van 27 december 2004 tot wijziging van de bijlagen I, II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.


Commissie

16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/71


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 14 november 2005

houdende machtiging van Duitsland om de experimenten met een nieuw oenologisch procédé voort te zetten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4376)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(2005/791/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 46, lid 2, onder f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 41, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1622/2000 van de Commissie van 24 juli 2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, en tot instelling van een communautaire regeling inzake oenologische procédés en behandelingen (2), heeft Duitsland toestemming gegeven voor het verrichten van experimentele tests inzake het gebruik van stukken eikenhout en eikenhoutkrullen bij de rijping van de wijn.

(2)

Deze tests betroffen met name het gebruik van verschillende soorten eikenhout en eikenhoutkrullen in wijn, het onderzoek naar de aromatische bestanddelen in de behandelde wijn en de invloed van deze elementen op de organoleptische kenmerken van de wijn na rijping in verschillende recipiënten. Om de resultaten die uit de experimentele tests naar voren zijn gekomen te preciseren, is het belangrijk dat deze tests worden voortgezet.

(3)

Duitsland heeft de Commissie een mededeling over deze experimenten gezonden, die door de Commissie aan de lidstaten is doorgezonden, en heeft, in het licht van de interessante resultaten, een verzoek ingediend om de experimenten gedurende drie jaar te mogen voortzetten. Ter staving van het verzoek heeft Duitsland ook de nodige bewijsstukken overgelegd.

(4)

Het dient mogelijk te zijn deze experimenten reeds toe te passen bij de wijnbereiding met druiven van de oogst van 2005.

(5)

Overeenkomstig artikel 41, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1622/2000 moet de Commissie een besluit over het aan haar voorgelegde verzoek nemen.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Duitsland wordt gemachtigd om de experimenten met het gebruik van stukken eikenhout en eikenhoutkrullen bij de rijping van wijn tot en met 31 juli 2008 voort te zetten, met inachtneming van de in artikel 41, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1622/2000 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 14 november 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 709/2004 (PB L 111 van 17.4.2004, blz. 21).

(2)  PB L 194 van 31.7.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1163/2005 (PB L 188 van 20.7.2005, blz. 3).


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/72


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 2005/792 VAN DE RAAD

van 14 november 2005

betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 23 mei 2005 heeft de Raad met klem het buitensporige, disproportionele en willekeurige geweld veroordeeld dat de Oezbeekse veiligheidsdiensten tijdens de gebeurtenissen in Andizjan in mei hebben uitgeoefend en heeft hij verklaard het ten zeerste te betreuren dat er nog geen bevredigende reactie van de Oezbeekse autoriteiten is gekomen op het verzoek van de VN om een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de gebeurtenissen in te stellen.

(2)

Op 13 juni 2005 heeft de Raad zijn veroordeling uitgesproken over de weigering van de Oezbeekse autoriteiten om een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de recente gebeurtenissen in Andizjan toe te staan; de Raad heeft bij die gelegenheid herhaald er van overtuigd te zijn dat een geloofwaardig onafhankelijk internationaal onderzoek moet worden ingesteld en de Oezbeekse autoriteiten opgeroepen om uiterlijk eind juni 2005 hun standpunt opnieuw te bezien.

(3)

De Raad heeft op 18 juli herinnerd aan zijn conclusies van 23 mei en 13 juni 2005 en gezegd te betreuren dat de Oezbeekse autoriteiten niet binnen de gestelde termijn van eind juni 2005 op hun standpunt waren teruggekomen. De Raad heeft bij die gelegenheid laten weten maatregelen tegen Oezbekistan te zullen overwegen, zoals de instelling van een embargo op de uitvoer naar Oezbekistan van wapens, militaire uitrusting en uitrusting die gebruikt kan worden voor binnenlandse repressie, alsmede andere gerichte maatregelen.

(4)

Op 3 oktober 2005 heeft de Raad opnieuw zijn diepe bezorgdheid uitgesproken over de situatie in Oezbekistan en de weigering van de Oezbeekse autoriteiten om een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de recente gebeurtenissen in Andizjan in mei toe te staan, scherp veroordeeld. De Raad verklaarde het grootste belang te blijven hechten aan een geloofwaardig en transparant onafhankelijk internationaal onderzoek.

(5)

In het licht van het buitensporige, disproportionele en willekeurige geweld dat de Oezbeekse veiligheidsdiensten tijdens de gebeurtenissen in Andizjan hebben uitgeoefend, heeft de Raad besloten een embargo in te stellen op de uitvoer naar Oezbekistan van wapens, militaire uitrusting en andere uitrusting die gebruikt kan worden voor binnenlandse repressie.

(6)

De Raad heeft ook besloten beperkingen vast te stellen voor de toelating tot de Europese Unie van degenen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het willekeurige en disproportionele gebruik van geweld in Andizjan en voor het belemmeren van een onafhankelijk onderzoek.

(7)

De Raad heeft besloten deze maatregelen voorshands gedurende één jaar toe te passen. De Raad zal deze maatregelen intussen opnieuw bezien in het licht van elke belangrijke wijziging in de huidige situatie, met name wat betreft:

i)

het verloop en de uitkomst van de lopende processen tegen degenen die worden beschuldigd van aanzetting tot en deelneming aan de onlusten in Andizjan;

ii)

de aanhouding en het molesteren van degenen die de door de Oezbeekse autoriteiten gepresenteerde versie van de feiten in Andizjan in twijfel hebben getrokken;

iii)

de medewerking die Oezbekistan verleent aan een onafhankelijke, internationale rapporteur die is aangewezen om de onlusten in Andizjan te onderzoeken;

iv)

de uitkomst van een onafhankelijk internationaal onderzoek

en elke actie waaruit de bereidheid van de Oezbeekse autoriteiten blijkt om zich te houden aan de beginselen van eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden.

(8)

Een optreden van de Gemeenschap is nodig om bepaalde maatregelen uit te voeren,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De verkoop en levering aan Oezbekistan, en de overbrenging of uitvoer naar dat land van wapens en alle soorten aanverwant materieel, waaronder wapens en munitie, militaire voertuigen en militaire uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor, door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten — ongeacht of de goederen daar oorspronkelijk vandaan komen — of met gebruik van onder hun vlag varende schepen of tot hun nationale luchtvaartmaatschappij behorende vliegtuigen, is verboden.

2.   De verkoop en levering aan Oezbekistan en de overbrenging of uitvoer naar dat land van in bijlage I vermelde uitrusting die gebruikt kan worden voor binnenlandse repressie, is verboden.

3.   Er wordt een verbod ingesteld op:

i)

het verstrekken van technische bijstand, de tussenhandel en andere aan militaire activiteiten gerelateerde diensten, en de levering, de fabricage, het onderhoud of het gebruik van wapens en aanverwant materieel van enigerlei aard, met inbegrip van wapens en munitie, militaire voertuigen en uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor, en van hieraan gerelateerde uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, direct of indirect, aan natuurlijke of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in, of voor gebruik in, Oezbekistan;

ii)

het verstrekken van financieringsmiddelen of financiële bijstand gerelateerd aan militaire activiteiten, met inbegrip van subsidies, leningen en exportkredietverzekering, voor de verkoop, de levering, de overbrenging of de uitvoer van wapens en aanverwante uitrusting, of voor de levering van technische bijstand, tussenhandel en andere diensten of in verband met dergelijke uitrusting, of gerelateerd aan uitrusting die, direct of indirect, voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, aan natuurlijke of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in, of voor gebruik in, Oezbekistan.

Artikel 2

1.   Artikel 1 is niet van toepassing op:

i)

de verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik, of voor programma’s voor institutionele opbouw van de VN, de Europese Unie en de Gemeenschap, of voor crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie en de VN;

ii)

de levering, overbrenging of uitvoer van de in artikel 1 bedoelde wapens en uitrusting aan de strijdkrachten in Oezbekistan, door degenen die bijdragen aan de International Security Assistance Force (ISAF) en „Operation Enduring Freedom” (OEF);

iii)

de verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, maar die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik;

iv)

het verstrekken van financieringsmiddelen en financiële of technische bijstand in verband met de in de punten i), ii) en iii) bedoelde uitrusting;

mits deze uitvoer van tevoren door de terzake bevoegde autoriteit is goedgekeurd.

2.   Artikel 1 is niet van toepassing op beschermende kleding, met inbegrip van kogelvrije vesten en militaire helmen, die door personeel van de Verenigde Naties, personeel van de Europese Unie, de Gemeenschap of haar lidstaten, vertegenwoordigers van de media, medewerkers van humanitaire en ontwikkelingsorganisaties en daarmee verbonden personeel, louter voor persoonlijk gebruik tijdelijk naar Oezbekistan worden uitgevoerd.

Artikel 3

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de binnenkomst of doorreis via hun grondgebied te beletten van de in bijlage II vermelde personen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het willekeurige en disproportionele gebruik van geweld in Andizjan en voor het belemmeren van een onafhankelijk onderzoek.

2.   Lid 1 houdt niet in dat de lidstaten verplicht zijn de binnenkomst op hun grondgebied van hun eigen onderdanen te beletten.

3.   Lid 1 laat de gevallen onverlet waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, en wel:

i)

als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie;

ii)

als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door, of plaatsvindt onder auspiciën van de Verenigde Naties; of

iii)

krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent; of

iv)

krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Italië.

4.   Lid 3 is ook van toepassing op gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE).

5.   De Raad wordt naar behoren geïnformeerd in elk van de gevallen waarin een lidstaat krachtens lid 3 of lid 4 een vrijstelling verleent.

6.   De lidstaten kunnen vrijstellingen van de krachtens lid 1 opgelegde maatregelen verlenen voor reizen die plaatsvinden op grond van humanitaire noden, of om vergaderingen van intergouvernementele instanties, met inbegrip van door de Europese Unie geïnitieerde vergaderingen, bij te wonen, wanneer een politieke dialoog wordt gevoerd waarbij de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in Oezbekistan rechtstreeks worden bevorderd.

7.   Een lidstaat die de in lid 6 bedoelde vrijstellingen wil verlenen, brengt zulks schriftelijk ter kennis van de Raad. De vrijstelling wordt geacht te zijn toegestaan, tenzij één of meer leden van de Raad binnen twee werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van de voorgestelde vrijstelling, schriftelijk bezwaar maken bij de Raad. Indien één of meer leden van de Raad bezwaar maken, kan de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de voorgestelde vrijstelling te verlenen.

8.   In de gevallen waarin een lidstaat krachtens de leden 3, 4, 6 en 7, machtiging verleent tot binnenkomst op of doorreis via zijn grondgebied van de in bijlage II vermelde personen, geldt deze machtiging alleen voor het doel waarvoor ze is verleend en alleen voor de daarbij betrokken personen.

Artikel 4

Er vinden geen technische vergaderingen plaats die gepland zijn in het kader van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Oezbekistan, anderzijds (1).

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk standpunt is van toepassing gedurende een periode van twaalf maanden. Het wordt voortdurend getoetst. Het wordt zo nodig verlengd of gewijzigd indien de Raad van oordeel is dat de doelstellingen ervan niet zijn verwezenlijkt.

Artikel 6

Dit gemeenschappelijk standpunt treedt in werking op de dag van zijn vaststelling.

Artikel 7

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 14 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

T. JOWELL


(1)  PB L 229 van 31.8.1999, blz. 3.


BIJLAGE I

Lijst van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt

Uitrusting voor binnenlandse repressie, bedoeld in artikel 1, lid 2.

Onderstaande lijst bevat geen goederen die speciaal voor militair gebruik zijn ontworpen of aangepast.

1)

Kogelvrije helmen, oproerhelmen, oproerschilden en kogelvrije schilden, alsmede speciaal hiervoor ontworpen onderdelen.

2)

Speciaal ontworpen vingerafdrukapparatuur.

3)

Elektrisch bediende zoeklichten.

4)

Kogelwerend constructiematerieel.

5)

Jachtmessen.

6)

Speciaal voor het vervaardigen van jachtgeweren ontworpen materieel.

7)

Handlaaduitrusting voor munitie.

8)

Apparatuur voor het onderscheppen van communicatie.

9)

Optische halfgeleiderdetectoren.

10)

Beeldversterkerbuizen.

11)

Richtkijkers voor wapens.

12)

Wapens met gladde loop en bijbehorende munitie, voorzover niet speciaal ontworpen voor militair gebruik, alsook speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, met uitzondering van:

seinpistolen;

luchtdruk- of patroongeweren die ontworpen zijn als industriegereedschap of om dieren op humane wijze te verdoven.

13)

Simulatieapparatuur voor opleiding in het gebruik van vuurwapens en speciaal daarvoor ontworpen of aangepaste onderdelen en toebehoren.

14)

Bommen en granaten, voorzover niet speciaal ontworpen voor militair gebruik, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

15)

Lichaamspantser, voorzover niet vervaardigd volgens militaire normen of specificaties, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

16)

Op alle wielen aangedreven bedrijfsvoertuigen die off-road kunnen rijden, vervaardigd met of voorzien van bescherming tegen kogels, alsmede profielpantsering voor dergelijke voertuigen.

17)

Waterkanonnen en speciaal daarvoor ontworpen of aangepaste onderdelen.

18)

Voertuigen uitgerust met een waterkanon.

19)

Voertuigen die speciaal zijn ontworpen of aangepast om door middel van stroomstoten indringers af te weren, en onderdelen daarvoor die speciaal voor dat doel zijn ontworpen of aangepast.

20)

Geluidsapparaten die door de fabrikant of de leverancier worden omschreven als geschikt voor oproerbeheersing, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

21)

Voetboeien, groeps- en individuele kluisters en stroombanden die speciaal zijn ontworpen voor het in hun bewegingen beperken van mensen, met uitzondering van:

handboeien waarvan de totale maximumafmeting, met inbegrip van de ketting, indien gesloten, ten hoogste 240 mm bedraagt.

22)

Draagbare toestellen die ontworpen of aangepast zijn voor oproerbeheersing of zelfbescherming door het toedienen van een stof die mensen tijdelijk kan uitschakelen (zoals traangas of peperspray), alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

23)

Draagbare toestellen die zijn ontworpen of aangepast ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming door toediening van elektrische schokken (met inbegrip van stroomstokken, stroomschilden, verdovingsgeweren en geweren voor het afvuren van schokpijltjes (tasers)), alsmede onderdelen daarvoor die speciaal voor dat doel ontworpen of aangepast zijn.

24)

Elektronische apparatuur voor het opsporen van verborgen explosieven en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, met uitzondering van:

inspectieapparatuur waarbij gebruik gemaakt wordt van tv-apparatuur of röntgenstraling.

25)

Elektronische storingsapparatuur die speciaal ontworpen is ter voorkoming van het door middel van afstandsbediening doen exploderen van geïmproviseerde explosiemiddelen alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

26)

Apparatuur en toestellen die speciaal ontworpen zijn voor het al dan niet elektronisch op gang brengen van explosies, met inbegrip van ontstekingstoestellen, detonators, ontstekers, „boosters” en slagkoord, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, met uitzondering van:

apparatuur en toestellen die speciaal ontworpen zijn voor een specifiek commercieel gebruik, zijnde het door detonatie in werking stellen of doen functioneren van andere apparatuur of toestellen die niet bedoeld zijn om explosies te veroorzaken (bijvoorbeeld toestellen voor het opblazen van airbags, piekstroombegrenzers of toestellen voor het in werking stellen van sprinklerinstallaties).

27)

Uitrusting en toestellen ontworpen voor het opruimen van explosieven, met uitzondering van:

bomdempers;

containers ontworpen voor het omhullen van voorwerpen waarvan bekend is of vermoed wordt dat het geïmproviseerde explosiemiddelen zijn.

28)

Nachtzicht- en thermische beeldvormingsapparatuur alsmede beeldversterkerbuizen of halfgeleidersensoren daarvoor.

29)

Ladingen voor directionele explosies.

30)

De volgende explosieven en aanverwante stoffen:

amatol,

nitrocellulose (met een stikstofgehalte van meer dan 12,5 %),

nitroglycol,

penta-erythritol tetranitraat (PETN),

picrylchloride,

trinitrofenylmethylnitramine (tetryl),

2, 4, 6-trinitrotolueen (TNT).

31)

De voor alle opgesomde goederen speciaal ontworpen software en vereiste technologie.


BIJLAGE II

Lijst van de in artikel 3 van dit gemeenschappelijk standpunt bedoelde personen

1)

Achternaam, voornaam: Almatov, Akirjan

Alias:

Geslacht: man

Titel, functie: minister van Binnenlandse Zaken

Adres (nr., straat, postcode, stad, land): Tasjkent, Oezbekistan

Geboortedatum:

10 oktober 1949

Geboorteplaats (stad, land): Tasjkent, Oezbekistan

Paspoort- of ID-nummer(incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte): Paspoortnr. DA 0002600 (diplomatiek paspoort)

Nationaliteit: Oezbeekse

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer): geen

2)

Achternaam, voornaam: Moellajonov, Tachir Ochoenovitsj

Alias: alternatieve spelling van de achternaam: Moellajanov

Geslacht: man

Titel, functie: eerste vice-minister van Binnenlandse Zaken

Adres (nr., straat, postcode, stad, land): Tasjkent, Oezbekistan

Geboortedatum:

10 oktober 1950

Geboorteplaats (stad, land): Ferghana, Oezbekistan

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte): Paspoortnr. DA 0003586 (diplomatiek paspoort) verstrijkt op 05/11/2009

Nationaliteit: Oezbeekse

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer): geen

3)

Achternaam, voornaam: Goelamov, Kadir Gafoerovitsj

Alias:

Sex: Geslacht

Titel, functie: minister van Defensie

Adres (nr., straat, postcode, stad, land): Tasjkent, Oezbekistan

Geboortedatum:

17 februari 1945

Geboorteplaats (stad, land): Tasjkent, Oezbekistan

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte): Paspoortnr. DA 0002284 (diplomatiek paspoort) verstrijkt op 24/10/2005

Nationaliteit: Oezbeekse

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer): geen

4)

Achternaam, voornaam: Mirzajev, Roeslan

Alias:

Geslacht: man

Titel, functie: staatsadviseur bij de Nationale Veiligheidsraad

Adres (nr., straat, postcode, stad, land):

Geboortedatum:

Geboorteplaats (stad, land):

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte):

Nationaliteit:

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer):

5)

Achternaam, voornaam: Begalijev, Saidoello Begalijevitsj

Alias:

Geslacht: man

Titel, functie: regionaal gouverneur van Andizjan

Adres (nr., straat, postcode, stad, land):

Geboortedatum:

Geboorteplaats (stad, land):

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte):

Nationaliteit:

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer):

6)

Achternaam, voornaam: Achmedov, Kossimali

Alias:

Geslacht: man

Titel, functie: generaal-majoor

Adres (nr., straat, postcode, stad, land):

Geboortedatum:

Geboorteplaats (stad, land):

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte):

Nationaliteit:

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer):

7)

Achternaam, voornaam: Ergasjev, Ismail Ergasjevitsj

Alias:

Geslacht: man

Titel, functie: generaal-majoor i.r.

Adres (nr., straat, postcode, stad, land): onbekend

Geboortedatum:

5 augustus 1945

Geboorteplaats (stad, land): Vali Aitatsjaga, Oezbekistan

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte): geen gegevens bekend

Nationaliteit: Oezbeekse

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer): geen

8)

Achternaam, voornaam: Ergasjev, Pavel Islamovitsj

Alias:

Geslacht: man

Titel, functie: kolonel

Adres (nr., straat, postcode, stad, land):

Geboortedatum:

Geboorteplaats (stad, land):

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte):

Nationaliteit:

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer):

9)

Achternaam, voornaam: Mamo, Vladimir Adolfovitsj

Alias:

Geslacht: man

Titel, functie: generaal-majoor

Adres (nr., straat, postcode, stad, land):

Geboortedatum:

Geboorteplaats (stad, land):

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte):

Nationaliteit:

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer):

10)

Achternaam, voornaam: Pak, Gregori

Alias:

Geslacht: man

Titel, functie: kolonel

Adres (nr., straat, postcode, stad, land):

Geboortedatum:

Geboorteplaats (stad, land):

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte):

Nationaliteit:

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer):

11)

Achternaam, voornaam: Tadzjiev, Valeri

Alias:

Geslacht: man

Titel, functie: kolonel

Adres (nr., straat, postcode, stad, land):

Geboortedatum:

Geboorteplaats (stad, land):

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte):

Nationaliteit:

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer):

12)

Achternaam, voornaam: Inojatov, Roestam Raoelovitsj

Alias:

Geslacht: man

Titel, functie: hoofd van de SNB (Nationale Veiligheidsdienst)

Adres (nr., straat, postcode, stad, land): Tasjkent, Oezbekistan

Geboortedatum:

22 juni 1944

Geboorteplaats (stad, land): Sjerabad, Oezbekistan

Paspoort- of ID-nummer (incl. land dat het heeft afgegeven en datum en plaats van afgifte): Paspoortnr. DA 0003171 (diplomatiek paspoort); tevens diplomatiek paspoort nr. 0001892 (verstreken op 15/09/2004)

Nationaliteit: Oezbeekse

Andere informatie (bijv. naam van de vader of moeder, fiscaal nummer, telefoon- of faxnummer): geen


16.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/80


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2005/793/GBVB VAN DE RAAD

van 14 november 2005

betreffende de tijdelijke opvang van een aantal Palestijnen door lidstaten van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 21 mei 2002 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2002/400/GBVB betreffende de tijdelijke opvang van een aantal Palestijnen door lidstaten van de Europese Unie (1) vastgesteld, op grond waarvan aan deze Palestijnen nationale vergunningen worden verleend om hun grondgebied te betreden en daar voor een periode van hoogstens twaalf maanden te verblijven.

(2)

Middels de gemeenschappelijke standpunten 2003/366/GBVB (2), 2004/493/GBVB (3) en 2004/748/GBVB (4) heeft de Raad besloten de geldigheidsduur van die vergunningen met respectievelijk 12 en vervolgens 6 en twaalf maanden te verlengen.

(3)

De geldigheidsduur van die vergunningen moet met nog eens twaalf maanden worden verlengd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 2 van Gemeenschappelijk Standpunt 2002/400/GBVB bedoelde lidstaten verlengen de geldigheidsduur van de overeenkomstig artikel 3 van dat gemeenschappelijk standpunt verleende nationale vergunningen om hun grondgebied te betreden en daar te verblijven met nog eens twaalf maanden.

Artikel 2

De Raad evalueert de toepassing van Gemeenschappelijk Standpunt 2002/400/GBVB uiterlijk zes maanden na de aanneming van dit gemeenschappelijk standpunt.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 14 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

T. JOWELL


(1)  PB L 138 van 28.5.2002, blz. 33.

(2)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 51.

(3)  PB L 181 van 18.5.2004, blz. 24.

(4)  PB L 329 van 4.11.2004, blz. 20.