ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 279

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
22 oktober 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG, Euratom) nr. 1734/2005 van de Raad van 17 oktober 2005 tot intrekking van Verordening nr. 6/66/Euratom, 121/66/EEG van de Raden, Verordening nr. 7/66/Euratom, 122/66/EEG van de Raden en Verordening nr. 174/65/EEG, 14/65/Euratom van de Raden

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1735/2005 van de Commissie van 21 oktober 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

3

 

 

Verordening (EG) nr. 1736/2005 van de Commissie van 21 oktober 2005 houdende opening van een openbare inschrijving voor de verkoop van alcohol uit wijnbouwproducten voor gebruik als bio-ethanol in de Gemeenschap

5

 

*

Verordening (EG) nr. 1737/2005 van de Commissie van 21 oktober 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1726/1999 wat de definitie en de indiening van gegevens over de loonkosten betreft ( 1 )

11

 

*

Verordening (EG) nr. 1738/2005 van de Commissie van 21 oktober 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1916/2000, wat de definitie en de indiening van gegevens over de loonstructuur betreft ( 1 )

32

 

*

Verordening (EG) nr. 1739/2005 van de Commissie van 21 oktober 2005 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het vervoer van circusdieren tussen de lidstaten ( 1 )

47

 

*

Richtlijn 2005/72/EG van de Commissie van 21 oktober 2005 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb en metiram op te nemen als werkzame stof ( 1 )

63

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van 14 oktober 2005 houdende benoeming van een advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

70

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 19 oktober 2005 tot wijziging van Beschikking 2003/858/EG met betrekking tot de lijst van gebieden van waaruit de invoer van bepaalde soorten levende vis en eieren en gameten daarvan, bestemd voor de kweek in de Europese Gemeenschap (EG) is toegestaan (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 3964)  ( 1 )

71

 

*

Beschikking van de Commissie van 19 oktober 2005 waarbij aan de lidstaten toestemming wordt verleend om de geldigheidsduur van voorlopige toelatingen voor de nieuwe werkzame stoffen boscalid, indoxacarb, spinosad en Spodoptera exigua nuclear polyhedrosis virus te verlengen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4002)  ( 1 )

73

 

*

Beschikking van de Commissie van 21 oktober 2005 tot vaststelling van voorschriften voor de preventie van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, bij gevoelige vogels in dierentuinen in de lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4197)  ( 1 )

75

 

*

Beschikking van de Commissie van 21 oktober 2005 tot wijziging van Beschikking 2005/734/EG tot vaststelling van bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, van in het wild levende vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels en tot instelling van een systeem voor vroege opsporing in risicogebieden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4199)  ( 1 )

79

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/1


VERORDENING (EG, EURATOM) Nr. 1734/2005 VAN DE RAAD

van 17 oktober 2005

tot intrekking van Verordening nr. 6/66/Euratom, 121/66/EEG van de Raden, Verordening nr. 7/66/Euratom, 122/66/EEG van de Raden en Verordening nr. 174/65/EEG, 14/65/Euratom van de Raden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1) en laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 31/2005 (2),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Comité voor het statuut,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening nr. 6/66/Euratom, 121/66/EEG van de Raden van 28 juli 1966 tot vaststelling van de lijst van de plaatsen waar een huisvestingsvergoeding kan worden toegekend alsmede van het maximumbedrag van deze vergoeding en de wijze van toekenning (3) worden de voorwaarden voor de toepassing van artikel 14 bis van bijlage VII bij het Statuut vastgesteld. Dit artikel werd in Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (4), ingetrokken.

(2)

Verordening nr. 7/66/Euratom, 122/66/EEG van de Raden van 28 juli 1966 tot vaststelling van de lijst van de plaatsen waar een vervoervergoeding kan worden toegekend alsmede van het maximumbedrag van deze vergoeding en de wijze van toekenning (5), ziet op de uitvoeringsvoorwaarden inzake de toekenning van de vervoervergoeding als vastgesteld in artikel 14 ter van bijlage VII bij het Statuut. Dit artikel werd eveneens bij Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 ingetrokken.

(3)

Verordening nr. 174/65/EEG, 14/65/Euratom van de Raden van 28 december 1965 tot vaststelling van de sterfte- en invaliditeitstafels en van de normen voor de vermoedelijke salarisontwikkeling, welke dienen te worden gebruikt voor het berekenen van de actuariële waarden bedoeld in het Statuut van de ambtenaren van de Gemeenschappen (6), betreft de tenuitvoerlegging van artikel 39 van bijlage VIII bij het Statuut, werd eveneens bij Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 ingetrokken.

(4)

Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moeten vorengenoemde verordeningen, waarvan de basis is komen te vervallen, uitdrukkelijk worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening nr. 6/66/Euratom, 121/66/EEG, Verordening nr. 7/66/Euratom, 122/66/EEG en Verordening nr. 174/65/EEG, 14/65/Euratom worden ingetrokken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 17 oktober 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(2)  PB L 8 van 12.1.2005, blz. 1.

(3)  PB 150 van 12.8.1966, blz. 2749/66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 3358/94 (PB L 356 van 31.12.1994, blz. 1).

(4)  PB L 124 van 27.4.2004, blz. 1.

(5)  PB 150 van 12.8.1966, blz. 2751/66. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 2460/98 (PB L 307 van 17.11.1998, blz. 4).

(6)  PB 226 van 31.12.1965, blz. 3309/65.


22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/3


VERORDENING (EG) Nr. 1735/2005 VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 oktober 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

49,2

096

30,0

204

43,1

624

421,2

999

135,9

0707 00 05

052

79,1

999

79,1

0709 90 70

052

94,0

999

94,0

0805 50 10

052

75,8

388

68,6

524

55,3

528

61,3

999

65,3

0806 10 10

052

94,5

400

200,0

508

241,7

624

178,2

999

178,6

0808 10 80

052

77,3

388

76,8

400

99,7

404

84,6

512

47,0

528

45,5

720

75,5

800

163,4

804

70,3

999

82,2

0808 20 50

052

90,4

388

57,1

720

65,1

999

70,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/5


VERORDENING (EG) Nr. 1736/2005 VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2005

houdende opening van een openbare inschrijving voor de verkoop van alcohol uit wijnbouwproducten voor gebruik als bio-ethanol in de Gemeenschap

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 33,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1623/2000 van de Commissie van 25 juli 2000 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de marktmechanismen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (2) zijn onder meer de uitvoeringsbepalingen vastgesteld met betrekking tot de afzet van de voorraden alcohol die in het kader van de in de artikelen 35, 36 en 39 van Verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad van 16 maart 1987 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (3) en in de artikelen 27, 28 en 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde distillaties zijn verkregen en in het bezit zijn van de interventiebureaus.

(2)

Overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 moet een openbare inschrijving worden gehouden voor de verkoop van alcohol uit wijnbouwproducten met het oog op het exclusieve gebruik ervan als bio-ethanol in de brandstofsector van de Gemeenschap, teneinde de voorraden communautaire alcohol uit wijnbouwproducten te verkleinen en de bevoorrading te garanderen van de overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 erkende ondernemingen.

(3)

Op grond van Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro (4) moeten, met ingang van 1 januari 1999, de geboden prijzen en de zekerheden in euro worden uitgedrukt en de betalingen in euro plaatsvinden.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Bij openbare inschrijving nr. 3/2005 EG wordt alcohol uit wijnbouwproducten verkocht met het oog op het gebruik ervan als bio-ethanol in de Gemeenschap.

De alcohol is verkregen bij distillatie zoals bedoeld in de artikelen 27, 28 en 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 en is in het bezit van de interventiebureaus van de lidstaten.

2.   De totale te koop aangeboden hoeveelheid bedraagt 676 071,378 hectoliter alcohol 100 % vol, en is als volgt verdeeld:

a)

partij nr. 20/2005 EG, voor een hoeveelheid van 100 000 hectoliter alcohol 100 % vol;

b)

partij nr. 21/2005 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hectoliter alcohol 100 % vol;

c)

partij nr. 22/2005 EG, voor een hoeveelheid van 97 469 hectoliter alcohol 100 % vol;

d)

partij nr. 23/2005 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hectoliter alcohol 100 % vol;

e)

partij nr. 24/2005 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hectoliter alcohol 100 % vol;

f)

partij nr. 25/2005 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hectoliter alcohol 100 % vol;

g)

partij nr. 26/2005 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hectoliter alcohol 100 % vol;

h)

partij nr. 27/2005 EG, voor een hoeveelheid van 50 000 hectoliter alcohol 100 % vol;

i)

partij nr. 28/2005 EG, voor een hoeveelheid van 100 000 hectoliter alcohol 100 % vol;

j)

partij nr. 29/2005 EG, voor een hoeveelheid van 70 000 hectoliter alcohol 100 % vol;

k)

partij nr. 30/2005 EG, voor een hoeveelheid van 8 602,378 hectoliter alcohol 100 % vol.

3.   De plaatsen waar de opslagtanks zich bevinden die de alcohol bevatten waaruit de partijen bestaan, de nummers van deze tanks, de hoeveelheid alcohol in elk van de opslagtanks en het alcoholgehalte en de kenmerken van de alcohol zijn vermeld in bijlage I bij de onderhavige verordening.

4.   Alleen de ondernemingen die overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 zijn erkend, mogen aan de openbare inschrijving deelnemen.

Artikel 2

De verkoop vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 93, 94, 94 ter, 94 quater, 94 quinquies, 95 tot en met 98, 100 en 101 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 en in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2799/98.

Artikel 3

1.   De biedingen moeten worden ingediend bij de interventiebureaus die in het bezit zijn van de in bijlage II vermelde alcohol of bij aangetekend schrijven naar het adres van deze interventiebureaus worden verstuurd.

2.   De biedingen moeten in een verzegelde enveloppe met de vermelding „Soumission-adjudication en vue de l'utilisation sous forme de bioéthanol dans la Communauté, no 3/2005 CE” worden gestopt, die zelf in de enveloppe met het adres van het betrokken interventiebureau moet worden gestopt.

3.   De biedingen moeten het betrokken interventiebureau uiterlijk op 21 november 2005 om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) bereiken.

Artikel 4

1.   Een bod is slechts ontvankelijk wanneer het in overeenstemming is met de artikelen 94 en 97 van Verordening (EG) nr. 1623/2000.

2.   Om ontvankelijk te zijn, moet het bod ook vergezeld gaan van:

a)

het bewijs dat een inschrijvingszekerheid ten bedrage van 4 EUR/hl alcohol 100 % vol is gesteld bij het interventiebureau dat de betrokken alcohol in zijn bezit heeft;

b)

de vermelding van de lidstaat of lidstaten waar de alcohol uiteindelijk zal worden gebruikt en de verbintenis van de inschrijver om deze bestemming in acht te nemen;

c)

de naam en het adres van de inschrijver, het referentienummer van het bericht van inschrijving en de geboden prijs, uitgedrukt in EUR/hl alcohol 100 % vol;

d)

de verbintenis van de inschrijver om alle bepalingen met betrekking tot de inschrijving na te leven;

e)

een verklaring van de inschrijver dat hij:

i)

afziet van klachten over de kwaliteit of de kenmerken van het hem eventueel toegewezen product;

ii)

elke controle met betrekking tot de bestemming en het gebruik van de alcohol accepteert;

iii)

aanvaardt dat hij het bewijs moet leveren dat de alcohol wordt gebruikt overeenkomstig de in het desbetreffende bericht van inschrijving vastgestelde voorwaarden.

Artikel 5

De krachtens artikel 94 bis van Verordening (EG) nr. 1623/2000 vereiste mededelingen met betrekking tot de openbare inschrijving die bij de onderhavige verordening wordt geopend, worden naar het in bijlage III bij de onderhavige verordening vermelde adres van de Commissie verzonden.

Artikel 6

De regeling inzake de bemonstering is vastgesteld bij artikel 98 van Verordening (EG) nr. 1623/2000.

Het interventiebureau verstrekt alle nuttige inlichtingen over de kenmerken van de te koop aangeboden alcohol.

Gegadigden kunnen bij het betrokken interventiebureau monsters van de te koop aangeboden alcohol verkrijgen, die zijn genomen door een vertegenwoordiger van het betrokken interventiebureau.

Artikel 7

1.   De interventiebureaus van de lidstaten waar de te koop aangeboden alcohol is opgeslagen, zetten passende controles op om zich van de aard van de alcohol bij het eindgebruik te vergewissen. Daartoe kunnen zij:

a)

mutatis mutandis het bepaalde in artikel 102 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 toepassen,

b)

de aard van de alcohol bij het eindgebruik steekproefsgewijs controleren door analyse op basis van kernspinresonantie.

2.   De kosten van de in lid 1 bedoelde controles zijn voor rekening van de ondernemingen waaraan de alcohol is verkocht.

Artikel 8

Uiterlijk op 31 december 2005 delen de lidstaten voor elk bod de naam en het adres van de betrokken inschrijver aan de Commissie mee.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 194 van 31.7.2000, blz. 45. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1219/2005 (PB L 199 van 29.7.2005, blz. 45).

(3)  PB L 84 van 27.3.1987, blz. 1. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1493/1999.

(4)  PB L 349 van 24.12.1998, blz. 1.


BIJLAGE I

Lidstaat en nr. van de partij

Plaats van opslag

Nummer van de opslagtanks

Hoeveelheid alcohol 110 % vol, in hectoliter

Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1493/1999 (artikelen)

Type alcohol

Spanje

Partij nr. 20/2005 EG

Tarancón

A-9

24 338

30

Ruw

A-10

24 698

30

Ruw

B-8

1 682

30

Ruw

B-9

24 568

30

Ruw

B-10

24 714

30

Ruw

 

Totaal

 

100 000

 

 

Spanje

Partij nr. 21/2005 EG

Tarancón

B-5

24 753

27+28

Ruw

C-3

25 247

27

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Frankrijk

Partij nr. 22/2005 EG

Onivins — Chez Vopak

3197 XK Botlek

Rotterdam

Nederland

410

21 011

30

Ruw

804

18 201

30

Ruw

804

50 781

30

Ruw

804B

7 476

27

Ruw

 

Totaal

 

97 469

 

 

Frankrijk

Partij nr. 23/2005 EG

Onivins — Port-la-Nouvelle

Entrepot d’alcool

Av. Adolphe Turrel BP 6

11218 Port-la-Nouvelle

31

290

28

Ruw

31

12 389

30

Ruw

21

2 785

28

Ruw

20

12 315

27

Ruw

19

5 701

30

Ruw

19

6 755

28

Ruw

21

9 765

30

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Frankrijk

Partij nr. 24/2005 EG

Onivins — Port-la-Nouvelle

Entrepot d’alcool

Av. Adolphe Turrel BP 6

11218 Port-la-Nouvelle

31

9 336

30

Ruw

33

18 044

27

Ruw

32

22 620

27

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Frankrijk

Partij nr. 25/2005 EG

Deulep — PSL

13230 Port-Saint-Louis-du-Rhône

B4

33 760

27

Ruw

Deulep BD Chanzy

30800 Saint-Gilles-du-Gard

503

8 180

27

Ruw

504

8 060

30

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Italië

Partij nr. 26/2005 EG

Balice-Valenzano (BA)

13A-43A-46A-48A-52A-54A

11 250

27+30

Ruw

Deta-Barberino Val d’Elsa (FI)

5A

1 625

27

Ruw

S.V.A.-Ortona (CH)

18A

1 375

30

Ruw

Bonollo-Paduni (FR)

15A-26A

 

 

 

Bonollo-Torrita di Siena (SI)

1C-3C-4C-9C-10C-11C-12C-13C-16C-17C-19C-20C-21C

27 500

27+30

Ruw

D’Auria-Ortona (CH)

8A-38A-39A-40A-61A

8 250

27

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Italië

Partij nr. 27/2005/EG

Enodistil-Alcamo (PA)

22A

1 500

30

Ruw

Trapas-Petrosino (TP)

2A-24A

6 000

30

Ruw

S.V.M.-Sciacca (AG)

3A-29A-37A

1 200

27

Ruw

Gedis-Marsala (TP)

88

7 000

30

Ruw

Bertolino-Petrosino (PA)

2A-3A-34A

26 500

27+30

Ruw

De Luca-Novoli (LE)

4A-7A-18A

6 000

27

Ruw

Balice Distilli-Mottola (TA)

2A-3A

1 800

27

Ruw

 

Totaal

 

50 000

 

 

Italië

Partij nr. 28/2005 EG

Dister-Faenza (RA)

124A

6 975

30

Ruw

Di Lorenzo-Ponte Valleceppe (PG)

18A-26A

11 900

30

Ruw

F.lli Cipriani-Chizzola di Ala (TN)

31A-32A

8 000

27

Ruw

I.C.V.-Borgoricco (PD)

5A

1 600

27

Ruw

Mazzari-S. Agata sul Santerno (RA)

4A-5A-6A-7A

27 000

27+30

Ruw

Caviro-Faenza (RA)

2A-5A-13A-17A

30 100

27

Ruw

Villapana-Faenza (RA)

5A-8A

11 000

27

Ruw

Tampieri-Faenza (RA)

1A-3A-4A

1 800

27

Ruw

Bonollo U.-Conselve (PD)

1A

1 384

30

Ruw

Cantine Soc. Venete-Ponte di Piave (TV)

14A

241

30

Ruw

 

Totaal

 

100 000

 

 

Portugal

Partij nr. 29/2005 EG

Riachos

Armazém da SLD

Casal do Bernardino

2350-336 Riachos

1-C

4 775,28

27

Ruw

1-D

4 841,71

27

Ruw

1-E

4 705,93

27

Ruw

1-F

4 749,53

27

Ruw

Aveiro

Instalações da Petrogal Cais da Mó do Meio

3834-908 Gafanha da Nazaré

S 201

34 300,34

27

Ruw

S. João da Pesqueira

Armazéns da SDD

Parque de Seixas

Ervedosa do Douro

5130 S. João da Pesqueira

Inox 4

2 305,47

27

Ruw

Inox 14

9 979,42

27

Ruw

Inox 15

4 342,32

27

Ruw

 

Totaal

 

70 000

 

 

Duitsland

Partij nr. 30/2005 EG

Papiermühle 16

D-37603 Holzminden

107

8 602,378

30

Ruw

 

Totaal

 

8 602,378

 

 


BIJLAGE II

In artikel 3 bedoelde interventiebureaus die in het bezit zijn van alcohol

Onivins-Libourne — Délégation nationale, 17 avenue de la Ballastière, BP 231, F-33505 Libourne Cedex [tel. (33) 557 55 20 00; telex 57 20 25; fax (33) 557 55 20 59]

FEGA — Beneficencia, 8, E-28004 Madrid [tel. (34) 913 47 64 66; fax (34) 913 47 64 65]

AGEA — Via Torino, 45, I-00184 Roma [tel. (39) 064 94 99 714; fax (39) 064 94 99 761]

IVVInstituto da Vinha e do Vinho, Rua Mouzinho da Silveira, No 5, P-1250-165 Lisboa [tel. (351) 21 350 67 00; fax (351) 21 356 12 25]

Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung (BLE) — Deichmanns Aue 29, D-53179 Bonn (tel. (49) 228/68 45-33 86/34 79, fax (49) 228/68 45-37 94)


BIJLAGE III

Het in artikel 5 bedoelde adres

Europese Commissie

Directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling, eenheid D-2

Wetstraat 200

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 298 55 28

E-mail: agri-market-tenders@cec.eu.int


22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/11


VERORDENING (EG) Nr. 1737/2005 VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1726/1999 wat de definitie en de indiening van gegevens over de loonkosten betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 530/1999 van de Raad van 9 maart 1999 betreffende structuurstatistieken van lonen en loonkosten (1), en met name op artikel 11, onder ii) en iii),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1726/1999 van de Commissie van 27 juli 1999 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 530/1999 van de Raad betreffende structuurstatistieken van lonen en loonkosten, wat de definitie en de indiening van gegevens over de loonkosten betreft (2) zijn uitvoeringsmaatregelen vastgelegd voor de definitie en indeling van de te verstrekken gegevens en voor het juiste technische formaat voor de indiening van de resultaten, zoals bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 530/1999.

(2)

De loonkostenenquête voor het referentiejaar 2000 was de eerste enquête die op basis van Verordening (EG) nr. 1726/1999 is gehouden. Bij die enquête is gebleken dat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1726/1999 moeten worden aangepast aan de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1916/2000 van de Commissie van 8 september 2000 houdende uitvoering van Verordening (EG) nr. 530/1999 van de Raad betreffende structuurstatistieken van lonen en loonkosten, wat de definitie en de indiening van gegevens over de loonstructuur betreft (3) en dat moet worden gezorgd voor een betere koppeling tussen de gegevens die iedere twee jaar beschikbaar komen uit hetzij de loonstructuurenquête hetzij de loonkostenenquête.

(3)

Verordening (EG) nr. 1726/1999 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1726/1999 worden vervangen door de tekst in de bijlagen bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2005.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 63 van 12.3.1999, blz. 6. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 203 van 3.8.1999, blz. 28.

(3)  PB L 229 van 9.9.2000, blz. 3.


BIJLAGE I

LIJST VAN VARIABELEN

Structuurstatistieken van de loonkosten

Tabel A

Nationale gegevens

Tabel B

Nationale gegevens naar grootteklasse van de onderneming

Tabel C

Regionale gegevens

Voor onderstaande variabelen moeten hetzij alleen tabel A, hetzij alle drie tabellen worden verstrekt. De letter „v” betekent dat indiening van de gegevens verplicht is, de letter „f” dat deze facultatief is. De codes voor de indiening van de verschillende categorieën kwalitatieve variabelen of grootteklassen van kwantitatieve variabelen worden door Eurostat in een uitvoeringsdocument vastgesteld.

Variabele

Alleen A

A-C (1)

A.   

Aantal werknemers

A.1

Totaal aantal werknemers

 

v

A.11

Voltijdwerknemers (zonder leerlingen)

 

v

A.12

Deeltijdwerknemers (zonder leerlingen)

 

v

A.121

Deeltijdwerknemers omgerekend in voltijdequivalenten (zonder leerlingen)

 

v

A.13

Leerlingen

 

v

A.131

Leerlingen omgerekend in voltijdequivalenten

 

v

B.   

Werkelijk gewerkte uren

B.1

Totaal aantal werkelijk gewerkte uren

 

v

B.11

Werkelijk gewerkte uren van voltijdwerknemers (zonder leerlingen)

 

v

B.12

Werkelijk gewerkte uren van deeltijdwerknemers (zonder leerlingen)

 

v

B.13

Werkelijk gewerkte uren van leerlingen

 

v

C.   

Betaalde uren

C.1

Totaal aantal betaalde uren

v

 

C.11

Betaalde uren van voltijdwerknemers (zonder leerlingen)

v

 

C.12

Betaalde uren van deeltijdwerknemers (zonder leerlingen)

v

 

C.13

Betaalde uren van leerlingen

v

 

D.   

Loonkosten (zie schema 1 voor details)

D.1

Beloning van werknemers

 

v

D.11

Lonen (zie schema 2 voor details)

 

v

D.111

Lonen (zonder leerlingen)

 

v

D.1111

Directe beloning, bonussen en toelagen

 

v

D.11111

Directe beloning, bonussen en toelagen die in iedere loonperiode worden betaald

v

 

D.11112

Directe beloning, bonussen en toelagen die niet in iedere loonperiode worden betaald (2)

v

 

D.1112

Betalingen voor spaarregelingen voor werknemers

 

v

D.1113

Betalingen voor niet-gewerkte dagen

 

v

D.1114

Lonen in natura

 

v

D.11141

Producten van de onderneming (facultatief)

f

 

D.11142

Personeelswoningen (3) (facultatief)

f

 

D.11143

Auto's van de zaak (facultatief)

f

 

D.11144

Aandelenopties en regelingen voor de aankoop van aandelen (facultatief)

f

 

D.11145

Overige (facultatief)

f

 

D.112

Lonen van leerlingen

 

v

D.12

Sociale premies ten laste van werkgevers (zie schema 3 voor details)

 

v

D.121

Werkelijke sociale premies ten laste van werkgevers (zonder leerlingen)

 

v

D.1211

Wettelijke sociale premies

v

 

D.1212

Op collectieve arbeidsovereenkomsten berustende, contractuele en vrijwillige sociale premies ten laste van werkgevers

v

 

D.122

Toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers (zonder leerlingen)

 

v

D.1221

Gegarandeerde beloning bij ziekte (facultatief)

f

 

D.1222

Toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers voor pensioenen en gezondheidszorg (facultatief)

f

 

D.1223

Vertrekpremies (facultatief)

f

 

D.1224

Overige toegerekende sociale premies ten laste van de werkgever (facultatief)

f

 

D.123

Sociale premies ten laste van werkgevers voor leerlingen

 

v

D.2

Beroepsopleidingen

 

v

D.3

Overige uitgaven van de werkgever

 

v

D.4

Belastingen

 

v

D.5

Door de werkgever ontvangen subsidies

 

v

E.   

Gegevens over eenheden

E.1

Lokale eenheden, populatie

 

v

E.2

Lokale eenheden, steekproef

 

v

Desgewenst kunnen de lidstaten voor de volgende variabelen gedetailleerdere gegevens registreren (indiening bij Eurostat uitsluitend op verzoek):

A.11

Voltijdwerknemers

A.12

Deeltijdwerknemers

D.11112

Directe beloning, bonussen en toelagen die niet in iedere loonperiode worden betaald

D.1113

Betalingen voor niet-gewerkte dagen

D.1211

Wettelijke sociale premies

D.1212

Op collectieve arbeidsovereenkomsten berustende, contractuele en vrijwillige sociale premies

D.1223

Vertrekpremies

Schema 1:

De voornaamste loonkostencomponenten

Image

Schema 2:

Uitsplitsing van de component „Lonen” (D.11)

Image

Schema 3:

Uitsplitsing van de component „Sociale premies ten laste van werkgevers” (D.12)

Image


(1)  De tabellen C moeten alleen worden ingediend door landen met NUTS 1-regio's.

(2)  Exclusief betalingen voor spaarregelingen voor werknemers.

(3)  Exclusief verhuistoelagen.


BIJLAGE II

DEFINITIE VAN DE VARIABELEN

A.   AANTAL WERKNEMERS

Tot de werknemers behoren alle personen die, ongeacht hun nationaliteit of de tijd die ze al in het land werken, een rechtstreekse, al dan niet formele, arbeidsovereenkomst met de onderneming of de lokale eenheid hebben en daarvoor een beloning ontvangen, ongeacht de aard van hun werk, het aantal gewerkte uren (voltijds of in deeltijd) en de duur van de overeenkomst (vast of tijdelijk). De beloning van werknemers kan, behalve uit loon, bestaan uit bonussen, stukloon, toeslagen voor ploegendienst, toelagen, honoraria, fooien, provisies of beloningen in natura.

De definitie van werknemers omvat hand- en hoofdarbeiders en leidinggevend personeel, die bij de overheid of in de particuliere sector in ondernemingen met ten minste tien werknemers werkzaam zijn in economische activiteiten die zijn ingedeeld in de secties C tot en met K en M tot en met O van de NACE Rev. 1.1 (1).

Onderstaande lijst bevat voorbeelden van categorieën werknemers die inbegrepen zijn:

vertegenwoordigers, mits zij op de loonlijst staan en behalve provisie een andere vorm van beloning ontvangen;

betaalde meewerkende eigenaren;

leerlingen;

studenten en stagiairs (advocaat-stagiairs, leerling-verpleegkundigen, onderzoeks- en onderwijsassistenten, co-assistenten enz.) die zich er formeel toe hebben verplicht om in ruil voor loon mee te werken aan het productieproces van een eenheid;

uitzendkrachten of tijdelijk personeel (bv. secretariaatsmedewerkers), die door uitzendbureaus in dienst worden genomen en beloond om elders te werken, vaak voor bepaalde tijd (2); seizoenarbeiders en losse medewerkers die een al dan niet formele overeenkomst met de onderneming of de lokale eenheid en vooraf vastgestelde werkuren hebben;

werknemers voor wie in het referentiejaar loonkosten werden betaald, maar die tijdelijk niet op het werk aanwezig waren wegens ziekte, een ongeval, vakantie, een staking of uitsluiting, scholingsverlof, zwangerschaps- bevallings- of ouderschapsverlof, verminderde economische activiteit, stillegging van het werk wegens slecht weer, een technische storing, gebrek aan grondstoffen, brandstoffen of elektriciteit, of een andere tijdelijke afwezigheid met of zonder verlof;

in het buitenland werkende werknemers die hun beloning van de statistische eenheid blijven ontvangen;

thuiswerkers (3), waaronder telewerkers, indien er sprake is van een expliciete overeenkomst dat zij beloond worden op basis van het verrichte werk, d.w.z. de hoeveelheid werk die in een productieproces is ingezet.

De volgende categorieën moeten worden uitgesloten:

vertegenwoordigers en andere personen die volledig op basis van honoraria of provisies worden beloond, niet op de loonlijst staan of als zelfstandige werkzaam zijn;

eigenaren, directieleden of managers van wie de beloning geheel uit een aandeel in de winst bestaat;

meewerkende gezinsleden die geen werknemer (zoals hierboven gedefinieerd) van de onderneming of de lokale eenheid zijn;

personen die voor eigen rekening werken;

niet-betaalde vrijwilligers (bv. personen die als vrijwilliger voor een charitatieve instelling of een dergelijke instelling zonder winstoogmerk werken).

Zie ESR 1995: 11.12-11.14

A.1   Totaal aantal werknemers

Deze variabele omvat voltijdwerknemers (A.11), deeltijdwerknemers (A.12) en leerlingen (A.13).

Zie SBS-verordening: code 16 13 0 (aantal werknemers)

A.11   Voltijdwerknemers (zonder leerlingen)

Voltijdwerknemers zijn werknemers (zonder leerlingen) die het normale aantal uren zoals overeengekomen in de collectieve arbeidsovereenkomst of het aantal uren dat in de onderneming of lokale eenheid gebruikelijk is, werken, ook al hebben zij een arbeidsovereenkomst van minder dan een jaar. Bij deze variabele moet het gemiddelde aantal voltijdwerknemers dat gedurende het referentiejaar per maand in de meldende eenheid werkzaam was, worden opgegeven.

A.12   Deeltijdwerknemers (zonder leerlingen)

Deeltijdwerknemers zijn werknemers (zonder leerlingen) die een kleiner aantal uren werken dan het normale aantal uren zoals overeengekomen in de collectieve arbeidsovereenkomst of het aantal uren dat in de onderneming of lokale eenheid gewoonlijk wordt gewerkt, of dit nu dagelijks, wekelijks of maandelijks het geval is (halve dagen, driekwart tijd, vier vijfde tijd enz.). Bij deze variabele moet het gemiddelde aantal deeltijdwerknemers dat gedurende het referentiejaar per maand in de meldende eenheid werkzaam was, worden opgegeven.

A.121   Deeltijdwerknemers omgerekend in voltijdequivalenten

Deze omrekening moet worden uitgevoerd door de onderneming of de lokale eenheid die de vragenlijsten invult, zelf, of door de dienst die de gegevens verzamelt of het nationale bureau voor de statistiek, aan de hand van de normale arbeidstijd van voltijdwerknemers in de betrokken onderneming of lokale eenheid volgens de methode die zij het meest geschikt achten. Bij deze variabele moet het gemiddelde aantal deeltijdwerknemers (omgerekend in voltijdequivalenten) dat gedurende het referentiejaar per maand in de meldende eenheid werkzaam was, worden aangegeven.

Zie ESR 1995: 11.32-11.34

A.13   Leerlingen

Leerlingen zijn voltijd- of deeltijdwerknemers die nog niet ten volle aan het productieproces deelnemen en die hetzij een leerlingenovereenkomst hebben hetzij in een situatie verkeren waarin de beroepsopleiding belangrijker is dan de productiviteit. Bij deze variabele moet het gemiddelde aantal leerlingen dat gedurende het referentiejaar per maand in de meldende eenheid werkzaam was, worden opgegeven.

A.131   Deeltijdleerlingen omgerekend in voltijdequivalenten

Deze omrekening moet worden uitgevoerd door de onderneming of de lokale eenheid die de vragenlijsten invult, zelf, of door de dienst die de gegevens verzamelt of het nationale bureau voor de statistiek, volgens de methode die zij het meest geschikt achten. De uren die in de onderneming/lokale eenheid of op school aan de opleiding worden besteed, worden niet meegeteld. Bij deze variabele moet het gemiddelde aantal deeltijdleerlingen (omgerekend in voltijdequivalenten) dat gedurende het referentiejaar per maand in de meldende eenheid werkzaam was, worden aangegeven (4).

Zie ESR 1995: 11.32-11.34; SBS-verordening: code 16 14 0 (A.11 + A.121 + A.131 komt overeen met de SBS-variabele „aantal werknemers in voltijdequivalenten”).

B.   WERKELIJK GEWERKTE UREN

De statistieken hebben betrekking op het totale aantal uren dat door alle werknemers samen gedurende het jaar is gewerkt. Het totale aantal werkelijk gewerkte uren (B.1) wordt afzonderlijk geregistreerd voor voltijdwerknemers (B.11), deeltijdwerknemers (B.12) en leerlingen (B.13).

De werkelijk gewerkte uren worden gedefinieerd als de som van alle perioden die worden besteed aan hoofd- en hulpactiviteiten met het oog op de voortbrenging van goederen en diensten.

De werkelijk gewerkte uren omvatten:

de uren dat gedurende de normale werktijd werkelijk is gewerkt;

betaalde overuren, dat wil zeggen de uren dat buiten de normale werktijd is gewerkt, ongeacht het betaalde uurloon (bv. een dubbel betaald overuur wordt als één uur geregistreerd);

niet-betaalde overuren (5);

tijd die is besteed aan taken zoals werk- en werkplekvoorbereiding; voorbereiding, onderhoud, reparatie en schoonmaken van gereedschappen en machines; schrijven van ontvangstbewijzen en rekeningen; schrijven van arbeidsbriefjes en rapporten, enz.;

de tijd die op de werkplek is doorgebracht zonder te werken, bijvoorbeeld wegens stilstand van machines, ongevallen of tijdelijk gebrek aan werk, maar waarvoor in het kader van de arbeidsovereenkomst wel betaald wordt;

korte rustperioden op de werkplek, met inbegrip van koffie- en theepauzes;

de uren die in de onderneming/lokale eenheid of op school aan opleiding worden besteed (voor leerlingen worden deze uren niet meegeteld).

De werkelijk gewerkte uren omvatten daarentegen niet:

betaalde, maar niet gewerkte uren, bijvoorbeeld betaalde vakantie, betaalde officiële feestdagen, betaald ziekteverlof, betaald zwangerschapsverlof enz.;

niet-gewerkte en niet-betaalde uren, bijvoorbeeld bij ziekte, zwangerschap enz.;

(al dan niet betaalde) niet-gewerkte uren bij speciaal verlof voor medisch onderzoek, een huwelijk, een begrafenis, een verhuizing, na een ongeval enz.;

maaltijdpauzes (anders dan korte rustperioden of koffie- en theepauzes);

(al dan niet betaalde) niet-gewerkte uren bij arbeidstijdverkorting, arbeidsgeschillen, uitsluiting enz.;

de tijd besteed aan woon-werkverkeer;

de uren die leerlingen in de onderneming/lokale eenheid of in een onderwijsinstelling aan hun opleiding besteden.

Zie ESR 1995: 11.26-11.29; SBS-verordening: code 16 15 0 (aantal door werknemers gewerkte uren)

C.   BETAALDE UREN

Deze variabele betreft het totale aantal uren waarvoor gedurende het jaar loon is uitbetaald. Het totale aantal betaalde uren (C.1) wordt afzonderlijk geregistreerd voor voltijdwerknemers (C.11), deeltijdwerknemers (C.12) en leerlingen (C.13).

Het aantal betaalde uren op jaarbasis wordt gedefinieerd als:

beloonde normale en overuren gedurende het jaar;

uren waarvoor de werknemer tegen een verlaagd tarief werd betaald, ook al werd het verschil gecompenseerd door betalingen van wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen;

uren dat tijdens de referentieperiode niet werd gewerkt, maar die wel werden betaald (vakantie, ziekteverlof, officiële feestdagen en andere betaalde uren, zoals voor medisch onderzoek, geboorte, huwelijk, begrafenis, verhuizing enz.).

Berekening van het aantal werkelijk gewerkte uren op jaarbasis en het aantal betaalde uren op jaarbasis

Deze berekeningen moeten worden uitgevoerd door de onderneming of de lokale eenheid die de vragenlijsten invult, zelf, of door de dienst die de gegevens verzamelt of het nationale bureau voor de statistiek volgens de methode die zij het meest geschikt achten. Onderstaande modellen laten zien hoe de werkelijk gewerkte uren en de betaalde uren op basis van beschikbare informatie kunnen worden geschat.

Aantal werkelijk gewerkte uren van voltijdwerknemers (B.11) op jaarbasis

Laten wij aannemen dat voor onderstaande variabelen gegevens beschikbaar zijn:

(A.11)

Gemiddeld aantal voltijdwerknemers per maand

a)

Gemiddeld aantal in de arbeidsovereenkomst opgenomen normale werkuren per voltijdwerknemer per jaar, exclusief overuren en maaltijdpauzes;

b)

gemiddeld aantal (betaalde en niet-betaalde) overuren per voltijdwerknemer per jaar;

c)

gemiddeld aantal in de arbeidsovereenkomst opgenomen werkuren plus overuren per voltijdwerknemer per dag, exclusief maaltijdpauzes;

d)

gemiddeld aantal door de werkgever toegekende vakantiedagen per voltijdwerknemer per jaar;

e)

gemiddeld aantal officiële feestdagen per voltijdwerknemer per jaar;

f)

gemiddeld aantal wegens ziekte of zwangerschapsverlof verzuimde dagen per voltijdwerknemer per jaar;

g)

gemiddeld aantal niet-gewerkte dagen wegens arbeidstijdverkorting en arbeidsgeschillen per voltijdwerknemer per jaar;

h)

gemiddeld aantal niet werkelijk gewerkte dagen per voltijdwerknemer per jaar (bv. bij speciaal verlof voor medisch onderzoek, een huwelijk, een begrafenis, een verhuizing, na een ongeval enz.).

Het totale aantal gewerkte uren per voltijdwerknemer per jaar (vóór correctie voor niet werkelijk gewerkte dagen) kan worden verkregen door toepassing van de formule (A.11) × (a + b). Als daarvan het totale aantal niet werkelijk gewerkte uren per jaar, dat wordt verkregen door toepassing van de formule (A.11) × c × (d + e + f + g + h), wordt afgetrokken, houdt men het totale aantal werkelijk gewerkte uren van voltijdwerknemers (B.11) op jaarbasis over:

(B.11) = (A.11) × [(a + b) – c (d + e + f + g + h)].

Aantal werkelijk gewerkte uren van deeltijdwerknemers (B.12) en van leerlingen (B.13), op jaarbasis

Soortgelijke modellen kunnen worden gebruikt voor de berekening van de door deeltijdwerknemers en door leerlingen gewerkte uren.

Aantal betaalde uren van voltijdwerknemers op jaarbasis (C.11)

Wanneer gegevens beschikbaar zijn voor onderstaande variabelen:

(A.11)

Gemiddeld aantal voltijdwerknemers per maand

a1)

Gemiddeld aantal in de arbeidsovereenkomst opgenomen betaalde werkuren per voltijdwerknemer per jaar, exclusief overuren en maaltijdpauzes;

b1)

gemiddeld aantal betaalde overuren per voltijdwerknemer per jaar,

dan kan het totale aantal betaalde uren van voltijdwerknemers op jaarbasis worden weergegeven door de vergelijking:

(C.11) = (A.11) × (a1 + b1).

Aantal betaalde uren van deeltijdwerknemers (C.12) en van leerlingen (C.13), op jaarbasis

Soortgelijke modellen kunnen worden gebruikt voor de berekening van de betaalde uren van deeltijdwerknemers en van leerlingen.

D.   LOONKOSTEN

Onder loonkosten wordt verstaan de totale uitgaven van werkgevers voor het in dienst hebben van personeel, een begrip dat binnen de Gemeenschap is goedgekeurd en dat in grote trekken overeenkomt met de internationale definitie van de Internationale Conferentie van arbeidsstatistici (Genève, 1966). De loonkosten omvatten de beloning van werknemers (D.1) met lonen in geld of in natura, de sociale premies ten laste van werkgevers, de kosten van beroepsopleidingen (D.2), de overige uitgaven van de werkgever (D.3) en de als loonkosten beschouwde belastingen in verband met de personeelsomvang (D.4), minus de door de werkgever ontvangen subsidies (D.5). De kosten voor uitzendkrachten moeten worden opgenomen bij de bedrijfstak van het bureau waarbij zij in dienst zijn (NACE Rev.1.1, 74.50) en niet bij die van de onderneming waarvoor zij feitelijk werken.

De schema's 1 tot en met 3 van bijlage I laten in een oogopslag zien hoe de totale loonkosten zijn opgebouwd.

D.1   Beloning van werknemers

De beloning van werknemers is de totale vergoeding, in geld of in natura, die door een werkgever aan een werknemer verschuldigd is voor de arbeid die deze tijdens de referentieperiode heeft verricht. De beloning van werknemers wordt ingedeeld in:

lonen (D.11), voornamelijk bestaande uit lonen (zonder leerlingen) (D.111) en lonen van leerlingen (D.112);

sociale premies ten laste van werkgevers (D.12), voornamelijk bestaande uit werkelijke sociale premies ten laste van werkgevers (zonder leerlingen) (D.121), toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers (zonder leerlingen) (D.122) en sociale premies ten laste van werkgevers voor leerlingen (D.123).

Zie ESR 1995: 4.02 (code D.1); SBS-verordening: code 13 31 0 (personeelskosten)

D.11   Lonen

Tot de lonen behoren ook premies, stukloon, toeslagen voor ploegendienst, toelagen, honoraria, fooien, provisies en beloningen in natura. Lonen worden geregistreerd in het tijdvak dat de arbeid is verricht. Incidentele premies of andere bijzondere uitkeringen, zoals dertiende maand, nabetaling van loon enz., worden echter geregistreerd op het moment dat ze verschuldigd zijn.

Schema 2 van bijlage I geeft een volledige uitsplitsing van de lonen in componenten.

Zie ESR 1995: 4.03-4.07 en 4.12 a) (code D.11); SBS-verordening: code 13 32 0 (lonen)

D.111   Lonen (zonder leerlingen)

D.1111   Directe beloning, bonussen en toelagen

De directe beloning, bonussen en toelagen omvatten ook de sociale premies ten laste van de werknemer, loonbelasting enz., ook indien deze door de werkgever worden ingehouden en namens de werknemer rechtstreeks aan socialeverzekeringsregelingen, belastingdienst enz. worden betaald.

Een bonus is een betaling door de werkgever als beloning of blijk van waardering. Wanneer een werknemer een bonus ontvangt, wordt niet verwacht of verondersteld dat deze voor een specifieke uitgave wordt gebruikt. De waarde van de bonus en het tijdstip waarop deze wordt betaald, kunnen door de werkgever worden bepaald of in een overeenkomst worden vastgelegd.

Een toelage is een bedrag dat door de werkgever aan een werknemer wordt betaald met het oog op een specifieke, niet met het werk verband houdende uitgave van de werknemer. Het recht op een toelage is vaak in een overeenkomst vastgelegd en de toelage wordt gewoonlijk betaald op het moment dat de werknemer het recht hierop verkrijgt.

D.11111   Directe beloning, bonussen en toelagen die in iedere loonperiode worden betaald

Dit is de beloning in de vorm van betalingen in geld die regelmatig in iedere loonperiode gedurende het jaar worden betaald. Voor de meeste werknemers bedraagt de loonperiode een week of een maand. Betalingen die de werknemer minder vaak (maandelijks als de loonperiode een week is, of driemaandelijks, halfjaarlijks of jaarlijks) of incidenteel ontvangt, zijn hier dus niet inbegrepen. Betalingen voor spaarregelingen voor werknemers blijven hier buiten beschouwing, maar vallen onder D.1112.

Deze variabele omvat met name:

de basislonen;

de directe beloning berekend op basis van gewerkte tijd, output of stukloon, die aan de werknemers voor de gewerkte uren wordt betaald;

de beloning en toeslagen voor overwerk, nachtdienst, werk op zon- en feestdagen en ploegendienst;

de bonussen en toelagen die regelmatig in iedere loonperiode worden betaald, zoals:

aan de arbeidsplaats gebonden toeslagen wegens lawaai, gevaren, moeilijk werk, ploegendienst, volcontinudienst, nachtdienst en werk op zon- en feestdagen;

individuele prestatiepremies, premies in relatie met de output, de productie, de productiviteit, verantwoordelijkheden, ijver, punctualiteit; regelmatig betaalde premies voor anciënniteit, kwalificaties en speciale kennis.

Het aanhangsel van bijlage II bevat nog meer voorbeelden van betalingen die hier moeten worden inbegrepen.

Variabele D.11111 betreft betalingen die bruto moeten worden geregistreerd, vóór belastingen en sociale premies ten laste van werknemers.

D.11112   Directe beloning, bonussen en toelagen die niet in iedere loonperiode worden betaald

Alle betalingen aan werknemers die niet regelmatig in iedere loonperiode (week of maand) worden betaald. Hiertoe behoren bonussen en toelagen die op vaste tijdstippen worden betaald (bv. maandelijks als de loonperiode een week is, of driemaandelijks, halfjaarlijks of jaarlijks) en premies in verband met individuele of collectieve prestaties. Vertrekpremies zijn inbegrepen, mits zij niet zijn vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst. Indien geen gegevens over een mogelijk verband met een collectieve arbeidsovereenkomst beschikbaar zijn of als bekend is dat een dergelijk verband bestaat, blijven deze premies hier buiten beschouwing, maar vallen zij onder D.1223. Betalingen voor spaarregelingen voor werknemers vallen onder D.1112.

Het aanhangsel van bijlage II bevat voorbeelden van betalingen die onder D.11112 vallen.

Ook variabele D.11112 betreft betalingen die bruto moeten worden geregistreerd, vóór belastingen en sociale premies ten laste van werknemers.

D.1112   Betalingen voor spaarregelingen voor werknemers

Deze variabele betreft de bijdragen die worden betaald aan spaarregelingen voor werknemers (zoals bedrijfsspaarregelingen).

Zie ESR 1995: 4.03 i)

D.1113   Betalingen voor niet-gewerkte dagen

Beloning voor verlof dat op basis van wettelijke bepalingen of een collectieve arbeidsovereenkomst dan wel vrijwillig wordt gegeven voor officiële feestdagen of voor andere niet-gewerkte dagen. In het aanhangsel van bijlage II zijn voorbeelden opgenomen.

D.1114   Lonen in natura

Deze variabele betreft een schatting van de waarde van alle goederen en diensten die de onderneming of lokale eenheid aan de werknemers beschikbaar stelt. Hiertoe behoren producten van de onderneming, personeelswoningen, auto's van de zaak, aandelenopties en regelingen voor de aankoop van aandelen. Indien gegevens beschikbaar zijn over de persoonlijke inkomstenbelasting op lonen in natura, kunnen deze als benadering worden gebruikt.

In het aanhangsel van bijlage II zijn voorbeelden van lonen in natura opgenomen.

Zie ESR 1995: 4.04, 4.05, 4.06 (code D.11)

D.11141   Producten van de onderneming

Producten van de onderneming worden gratis voor privé-gebruik verstrekt, dan wel onder de kostprijs voor de onderneming aan het personeel verkocht. Voorbeelden zijn voedingsmiddelen (met uitzondering van uitgaven voor kantines en maaltijdbonnen), kolen, gas, elektriciteit, stookolie, verwarming, schoeisel en kleding (met uitzondering van werkkleding), microcomputers enz.

De nettoprijs voor de onderneming moet worden geregistreerd, d.w.z. de kostprijs van producten die gratis worden verstrekt, dan wel het verschil tussen de kostprijs en de prijs waartegen de producten aan het personeel worden verkocht. Compenserende betalingen of uitkeringen in natura waarvan geen gebruik is gemaakt, moeten ook worden geregistreerd.

D.11142   Personeelswoningen

Dit zijn uitgaven van de onderneming om werknemers te helpen bij hun huisvesting. Hieronder vallen uitgaven voor woningen waarvan de onderneming eigenaar is (onderhoud, administratie, belasting, verzekering); laagrentende leningen voor de bouw of aankoop van woningen door het personeel (het verschil tussen de marktrente en de rente die de werknemer moet betalen); toelagen en subsidies die werknemers ontvangen voor hun huisvesting en de inrichting van hun woning, maar geen verhuistoelagen.

D.11143   Auto's van de zaak

De kosten voor ondernemingen van auto's van de zaak die werknemers voor privé-gebruik ter beschikking worden gesteld. Bedoeld zijn hier de netto-exploitatiekosten voor de onderneming (jaarlijkse leasekosten en rentebetalingen – afschrijving, verzekering, onderhoud, reparaties, parkeren), maar niet de kapitaaluitgaven voor de aanschaf van de auto's of de inkomsten uit wederverkoop.

De schattingen moeten worden berekend op basis van in de onderneming beschikbare informatie, zoals over het aantal auto's dat de onderneming ter beschikking stelt, de gemiddelde kosten per auto en een schatting van het aandeel van het privé-gebruik door de werknemer.

D.11144   Aandelenopties en regelingen voor de aankoop van aandelen

Deze facultatieve variabele omvat alle betalingen in natura in verband met een op aandelen gebaseerde beloning. Tot deze categorie behoren aandelenopties, regelingen voor de aankoop van aandelen en andere eigenvermogensinstrumenten die uitzicht geven op kapitaalaangroei. Deze instrumenten hebben als typisch kenmerk dat zij in eigenvermogensinstrumenten worden afgewikkeld, dat wil zeggen dat zij een overdracht van eigen vermogen van de onderneming/lokale eenheid aan de werknemer zijn. De vormen van beloning die onder D.11144 vallen, zijn gelijk aan die van de rubriek „In eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties” van de International Financial Reporting Standard 2 „Op aandelen gebaseerde betalingen”.

Regelingen voor de aankoop van aandelen bestaan gewoonlijk uit de overdracht van aandelen van een onderneming aan haar werknemers. De overdracht vindt in het heden (toekenningsdatum) plaats op basis van een prijs die onder de lopende marktprijs ligt (uitoefenprijs). De kosten voor de onderneming zijn gelijk aan het product van het aantal aandelen en het verschil tussen de marktprijs en de uitoefenprijs.

Bij aandelenopties wordt gewoonlijk het recht overgedragen om, niet eerder dan een duidelijk aangegeven toekomstige datum (de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt), tegen een al in het heden (toekenningsdatum) vastgestelde gunstige uitoefenprijs aandelen te kopen in de onderneming waarvoor men werkt. Van dit recht zal door de werknemers alleen gebruik worden gemaakt als de marktprijs op of na de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt, hoger is dan de uitoefenprijs. De kosten voor de onderneming zijn ook hier gelijk aan het product van het aantal aandelen en het verschil tussen de marktprijs en de uitoefenprijs. Zowel in de loonkostenstatistiek als in de boekhouding worden de kosten toegewezen aan en verdeeld over de wachtperiode, dat wil zeggen het tijdvak tussen de toekenningsdatum en de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt. Deze waarden staan tijdens de wachtperiode niet vast en moeten dus worden geschat.

Variabele D.11144 kan voor het referentiejaar het best worden geschat met behulp van de richtsnoeren van de International Financial Reporting Standard 2 „Op aandelen gebaseerde betalingen”. Als een dergelijke schatting niet beschikbaar is, kunnen waarden volgens nationale standaarden voor jaarrekeningen of de belastingwetgeving van de lidstaat worden gebruikt, mits deze de eigenvermogensinstrumenten van D.11144 omvatten en op de referentieperiode voor de enquête naar de loonkosten betrekking hebben.

Op betalingen voor de instelling van een speciaal fonds voor de aankoop van bedrijfsaandelen voor werknemers, ook al hebben de werknemers niet onmiddellijk toegang tot dit fonds, moeten eventuele belastingvrijstellingen in mindering worden gebracht. In geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde beloning, zoals „stock appreciation rights”, vallen niet onder D.11144, maar onder D.11112.

D.11145   Overige

Deze variabele omvat met name indirecte uitkeringen ten laste van de werkgever:

kantines en maaltijdbonnen;

faciliteiten en diensten op het gebied van cultuur, sport en recreatie;

crèches en kleuterdagverblijven;

personeelswinkels;

vervoerskosten voor het woon-werkverkeer;

betalingen aan fondsen van vakverenigingen en kosten in verband met de ondernemingsraad.

Al deze uitgaven zijn inclusief kleine reparaties en regelmatig onderhoud van gebouwen en inrichtingen die specifiek voor bovengenoemde faciliteiten en diensten op sociaal, cultureel en recreatiegebied zijn bestemd. Lonen die de onderneming rechtstreeks aan het personeel in deze diensten en faciliteiten betaalt, vallen niet onder variabele D.11145.

D.112   Lonen van leerlingen

Zie D.11.

D.12   Sociale premies ten laste van werkgevers

Deze variabele betreft een bedrag dat gelijk is aan de waarde van de sociale premies die ten laste van werkgevers komen om het recht van hun werknemers op sociale uitkeringen te waarborgen. Het kan hierbij om werkelijke of toegerekende premies gaan.

Schema 3 van bijlage I laat zien uit welke componenten de sociale premies ten laste van werkgevers zijn opgebouwd.

Zie ESR 1995: 4.08 (code D.12); SBS-verordening: code 13 33 0 (wettelijke-socialezekerheidskosten)

D.121   Werkelijke sociale premies ten laste van werkgevers (zonder leerlingen)

Deze variabele betreft de bedragen die werkgevers ten behoeve van hun werknemers betalen aan de verzekeraars (wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen en particuliere verzekeringsregelingen met fondsvorming, zoals bedrijfspensioenregelingen). Deze betalingen betreffen de wettelijke, de op collectieve arbeidsovereenkomsten berustende, de contractuele en de vrijwillige premies voor verzekering tegen sociale risico's en behoeften. De werkelijke sociale premies ten laste van werkgevers worden geregistreerd in het tijdvak dat de arbeid is verricht.

In het aanhangsel van bijlage II zijn enkele voorbeelden opgenomen.

Zie ESR 1995: 4.09 (code D.121) en 4.12 b)

D.1211   Wettelijke sociale premies

Dit zijn premies die de werkgever wettelijk verplicht is aan de wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen te betalen. Van het bedrag aan premies moeten eventuele subsidies worden afgetrokken. Tot de wettelijke sociale premies behoren:

premies voor pensioen-, ziekte-, zwangerschaps- en invaliditeitsverzekeringen;

wettelijke premies voor werkloosheidsverzekeringen;

wettelijke premies voor verzekeringen voor arbeidsongevallen en beroepsziekten;

wettelijke premies voor regelingen voor gezinstoelagen;

alle andere niet elders genoemde wettelijke premies.

D.1212   Op collectieve arbeidsovereenkomsten berustende, contractuele en vrijwillige sociale premies ten laste van werkgevers

Dit zijn alle door de werkgever betaalde premies voor socialezekerheidsregelingen in aanvulling op de wettelijk verplichte premies. Er moet rekening worden gehouden met eventuele belastingvrijstellingen. Tot deze categorie behoren:

aanvullende pensioenregelingen, bedrijfspensioenregelingen (verzekerde pensioenplannen, zelf beheerde fondsen, boekhoudkundige reserves of voorzieningen, alle andere uitgaven die zijn bestemd als fondsvorming voor aanvullende pensioenregelingen);

aanvullende ziektekostenverzekering;

aanvullende werkloosheidsverzekering;

alle andere niet elders genoemde niet-verplichte aanvullende socialezekerheidsregelingen.

D.122   Toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers (zonder leerlingen)

Gegevens over de toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers zijn nodig voor een volledig beeld van de loonkosten in het tijdvak dat de arbeid is verricht. Zij vertegenwoordigen de tegenwaarde van de waarneembare rechtstreekse sociale uitkeringen.

Rechtstreekse sociale uitkeringen worden door werkgevers rechtstreeks aan hun werknemers of voormalige werknemers en aan andere rechthebbenden verstrekt, zonder tussenkomst van een wettelijke-socialeverzekeringsinstelling, verzekeringsmaatschappij of zelfstandig pensioenfonds, en zonder de oprichting van een speciaal fonds of van een afzonderlijke voorziening voor dit doel. In plaats daarvan worden de uitkeringen betaald uit de eigen middelen van de werkgevers via regelingen zonder fondsvorming. Het feit dat sommige sociale uitkeringen rechtstreeks door de werkgevers worden verstrekt, en niet via een wettelijke-socialeverzekeringsinstelling of een andere verzekeraar, doet niets af aan hun karakter van sociale uitkering. D.122 kan bijzonder relevant zijn wanneer de werkgever een niet-marktproducent (overheidssector) is.

Bij de bepaling van D.122 wordt gekeken naar de verplichtingen van de werkgever om in de toekomst sociale uitkeringen te verstrekken. Voor werkgevers met socialeverzekeringsregelingen zonder fondsvorming kan D.122 het best worden berekend aan de hand van schattingen op basis van actuariële overwegingen. Als deze niet beschikbaar zijn, moeten andere schattingsmethoden worden gebruikt. Sommige landen schatten D.122 bijvoorbeeld door de eventuele sociale premies ten laste van werknemers af te trekken van de waarneembare rechtstreekse sociale uitkeringen.

Variabele D.122 omvat met name de toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers voor pensioenen en gezondheidszorg. Zij omvat ook de tegenwaarde van de lonen die de werkgevers tijdelijk doorbetalen bij ziekte, zwangerschap, arbeidsongeval, invaliditeit, ontslag enz. van hun werknemers, indien dat bedrag afzonderlijk kan worden vastgesteld.

In het aanhangsel van bijlage II zijn voorbeelden opgenomen.

Zie ESR 1995: 4.10 (code D.122) en 4.12 c)

D.1221   Gegarandeerde beloning bij ziekte

Deze variabele betreft de doorbetaling van loon door de werkgever in geval van ziekte, zwangerschap of een arbeidsongeval van zijn werknemers ter compensatie van inkomstenverlies, minus eventuele terugbetalingen door wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen.

D.1222   Toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers voor pensioenen en gezondheidszorg

Deze component van D.122 omvat de toegerekende betalingen aan pensioenregelingen en regelingen voor gezondheidszorg zonder fondsvorming, met name bij de overheid. In sommige Europese landen beheren werkgevers in de sector Overheid pensioenregelingen zonder fondsvorming voor al hun werknemers of voor specifieke groepen onder hen („ambtenaren”). De werkgever legt in dat geval geen bijzondere reserves aan of bouwt geen activa op met het oog op de betaling van pensioenen in de toekomst. Voor deze werkgevers moeten de toegerekende premies ten laste van werkgevers voor pensioenen en gezondheidszorg in aanmerking worden genomen.

D.1223   Vertrekpremies

Dit zijn de bedragen die aan ontslagen werknemers werkelijk worden betaald (ontslag- en opzegvergoedingen) indien deze betalingen zijn vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst of indien niet bekend is of dat het geval is. Betalingen die niet in een collectieve arbeidsovereenkomst zijn vastgelegd, vallen onder D.11112.

Betalingen aan werknemers bij hun pensionering, bijvoorbeeld in het kader van hun recht op pensioen, vallen niet onder D.1223.

D.1224   Overige toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers

Deze variabele omvat alle overige, niet elders genoemde toegerekende sociale premies van de werkgever, zoals studiebeurzen voor werknemers en hun gezin of gegarandeerde beloning bij arbeidstijdverkorting. Onder laatstgenoemde toegerekende premies worden verstaan rechtstreekse betalingen door de werkgever aan zijn werknemers als doorbetaling van loon in geval van arbeidstijdverkorting, minus eventuele terugbetalingen door wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen.

D.123   Sociale premies ten laste van werkgevers voor leerlingen

Deze variabele betreft de som van de werkelijk betaalde premies en eventuele toegerekende premies voor leerlingen. Als er al toegerekende premies voor leerlingen zijn, zijn deze meestal miniem.

Zie ESR 1995: 4.09 (code D.121) en 4.10 (code D.122) en 4.12 b)

D.2   Door de werkgever betaalde kosten van beroepsopleidingen

Deze variabele omvat uitgaven voor diensten en voorzieningen in verband met beroepsopleidingen (ook voor leerlingen, maar niet hun loon), kleine reparaties en onderhoud van gebouwen en inrichtingen, exclusief personeelskosten; uitgaven voor de deelneming aan cursussen; honoraria voor instructeurs van buiten de onderneming; uitgaven voor leermiddelen en gereedschappen ten behoeve van de opleiding; door de onderneming aan beroepsopleidingsorganisaties betaalde bedragen enz. Subsidies in verband met beroepsopleidingen moeten worden afgetrokken.

Zie ESR 1995: Intermediair verbruik

D.3   Overige uitgaven van de werkgever

Deze variabele omvat met name:

wervingskosten (bedragen betaald aan wervingsbureaus, uitgaven voor personeelsadvertenties, reiskostenvergoedingen voor opgeroepen kandidaten, inrichtingsvergoedingen voor nieuw personeel enz. Gewone administratiekosten blijven hierbij buiten beschouwing (kantooruitgaven, lonen enz.));

door de werkgever verstrekte werkkleding.

In het aanhangsel van bijlage II zijn voorbeelden opgenomen.

Zie ESR 1995: Intermediair verbruik

D.4   Door de werkgever betaalde belastingen

Deze variabele omvat alle op de loonsom of op de personeelsomvang gebaseerde belastingen. Deze belastingen worden als loonkosten beschouwd.

Variabele D.4 omvat ook de strafheffing die in sommige Europese landen door werkgevers moet worden betaald wanneer zij te weinig gehandicapten in dienst hebben, en soortgelijke heffingen.

Zie ESR 1995: 4.23 c) (code D.29)

D.5   Door de werkgever ontvangen subsidies

Hiermee worden alle bedragen bedoeld die de werkgever in de vorm van algemene subsidies heeft ontvangen om hem alle of een deel van de kosten van directe beloningen terug te betalen (niet die van de sociale zekerheid of van beroepsopleidingen). Terugbetalingen aan de werkgever door wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen of aanvullende verzekeringen blijven buiten beschouwing.

Zie ESR 1995: 4.37 a) (code D.39)


(1)  Uitbreiding van de enquête tot sectie L van de NACE Rev. 1.1 of tot werknemers in ondernemingen met minder dan tien werknemers is facultatief. Eurostat zal een uitvoeringsdocument vaststellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de NACE Rev. 1.1-categorieën, het land of de regio volgens de geldende NUTS-nomenclatuur en de grootteklassen van ondernemingen.

(2)  Om dubbeltellingen te voorkomen, moeten de door uitzendkrachten gewerkte uren worden opgenomen bij de NACE-categorie voor uitzendbureaus (NACE Rev.1.1, 74.50) en niet bij die van de onderneming waarvoor zij feitelijk werken.

(3)  Een thuiswerker is iemand die op grond van een afspraak of overeenkomst voor een bepaalde onderneming werkt of deze een bepaalde hoeveelheid goederen of diensten levert, maar die niet in de onderneming zelf werkzaam is (zie ESR 1995: 11.13 g)). De werkelijk gewerkte uren van thuiswerkers mogen worden geschat.

(4)  Desgewenst kan het maandelijkse gemiddelde worden berekend op basis van het wekelijkse (of dagelijkse) aantal werknemers gedurende het referentiejaar. Een gemiddelde op basis van kwartaalcijfers voor werknemers is ook geoorloofd.

(5)  Onbetaalde uren als component van de „werkelijk gewerkte uren” moeten vaak worden geschat, bijvoorbeeld aan de hand van enquêtegegevens over huishoudens.

Aanhangsel van bijlage II

Voorbeelden voor de indeling van bepaalde loonkostenelementen

D.11111:   Directe beloning, bonussen en toelagen die in iedere loonperiode worden betaald

Betalingen die bij loonkostenelement D.11111 moeten worden ingedeeld, hebben de volgende kenmerken:

 

Zij zijn overdrachten in geld van een werkgever aan een werknemer.

 

Zij zijn niet:

ad-hocbetalingen of betalingen die minder vaak dan bij de regelmatige loonbetalingen worden verricht (deze vallen onder D.11112);

betalingen in natura (deze vallen onder D.1114);

betalingen voor spaarregelingen voor werknemers (deze vallen onder D.1112);

doorbetaling tijdens specifieke perioden waarin niet wordt gewerkt (deze valt onder D.1113 of, in geval van ziekte, onder D.1221).

 

Zij kunnen:

bestaan uit toeslagen wegens gevaarlijk werk of voor ploegendienst;

wekelijks of maandelijks worden betaald, afhankelijk van de normale loonperiode;

gebaseerd zijn op de prestaties van een werknemer of een groep werknemers.

Voorbeelden van betalingen die onder variabele D.11111 vallen

Kostenpost

Beschrijving

Buitenlandtoelagen/toeslagen voor kosten van levensonderhoud

Betalingen aan werknemers die niet in hun land van oorsprong of gewoonlijk verblijf/hun gewoonlijke verblijfplaats werken om rekening te houden met de verschillen in kosten van levensonderhoud

Kostwinnerstoelage

Toeslag voor woonkosten

Toeslagen voor beschikbaarheid en 24-uursdiensten

Toeslagen voor werknemers die buiten de normale werkuren beschikbaar moeten zijn

Risico- en gevarentoeslagen

Toeslag voor werknemers die in verband met hun werk aan bijzondere risico's zijn blootgesteld, bv. gevaarlijke chemische stoffen

Toeslag wegens arbeidstijdverkorting

(Niet-gegarandeerde) toeslag om werknemers geheel of gedeeltelijk te compenseren voor een verkorting van de normale arbeidstijd (Gegarandeerde betalingen vallen onder D.1224)

Verkoopprovisie

Toeslag voor het aantal verkochte producten

Overurenvergoeding

Toeslag voor buiten de normale arbeidstijd gewerkte uren

Blijfpremie

Doorlopende betaling om huidige werknemers aan zich te binden

Prestatiepremie

Premie op basis van het aantal door de werknemer vervaardigde producten, bv. het aantal gemaakte kledingstukken

Toeslag voor ploegendienst

Toeslag voor werk tijdens ongebruikelijke uren, bv. 's nachts

D.11112:   Directe beloning, bonussen en toelagen die niet in iedere loonperiode worden betaald

Betalingen die bij loonkostenelement D.11112 moeten worden ingedeeld, hebben de volgende kenmerken:

 

Zij zijn overdrachten in geld van een werkgever aan een werknemer.

 

Zij zijn niet:

betalingen die in iedere loonperiode worden verricht (deze vallen onder D.11111);

betalingen in natura (deze vallen onder D.1114);

betalingen voor spaarregelingen voor werknemers (deze vallen onder D.1112);

doorbetaling tijdens specifieke perioden waarin niet wordt gewerkt (deze valt onder D.1113 of, in geval van ziekte, onder D.1221).

 

Zij kunnen:

een toelage met het oog op specifieke onkosten of uitgaven zijn;

gebaseerd zijn op de prestaties van een werknemer of een groep werknemers;

een verplichte betaling in het kader van een al dan niet collectieve arbeidsovereenkomst zijn;

een naar goeddunken van de werkgever betaalde toeslag zijn;

op variabele of vaste tijdstippen tijdens het jaar worden betaald.

Voorbeelden van betalingen die onder variabele D.11112 vallen

Kostenpost

Beschrijving

Bijzondere premie voor anciënniteit

Eenmalige premie wanneer een werknemer een vastgesteld aantal jaren voor de werkgever heeft gewerkt

Premie bij afscheid of pensionering

Premie die bij het afscheid of de pensionering van een werknemer wordt betaald wanneer deze premie niet in relatie staat met pensioenrechten of is vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst. (Als dat wel het geval is, of bij gebrek aan informatie over een mogelijk verband met een collectieve arbeidsovereenkomst, vallen deze betalingen onder D.1223)

Gouden handdruk

Bijzondere premie aan werknemers die de onderneming verlaten, mits deze niet is vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst. (Als dat wel het geval is, of bij gebrek aan informatie hierover, vallen deze betalingen onder D.1223)

Premie bij indiensttreding

Eenmalige premie voor nieuwe werknemers aan het begin van hun diensttijd bij de werkgever

Nabetaling van loon

Met terugwerkende kracht uitbetaald loon in verband met een verhoging van de directe beloning

Premie bij fusie

Eenmalige uitkering aan werknemers bij een fusie van de onderneming waarvoor zij werken

Waarderingspremie

Buitengewone premie die de werkgever als blijk van waardering voor een bepaalde werknemer of groep van werknemers toekent

Productiviteitspremie/premie voor het halen van prestatiedoelstellingen

Premie die alleen wordt uitbetaald als een werknemer of groep werknemers de van tevoren vastgestelde doelstellingen heeft gehaald, bv. in verband met de verkoop, klantenservice of een budget

Speciale premie bij een feestelijke gelegenheid

Premie die wordt uitgekeerd ter gelegenheid van feestdagen, bv. kerstgratificatie

Winstaandeel en „stock appreciation rights”

Betaling in geld bij winst van de onderneming. „Stock appreciation rights” zijn een vorm van winstaandeel waarbij een werknemer recht heeft op een toekomstige betaling in geld op basis van de waardestijging van de aandelen van de onderneming ten opzichte van een vastgesteld niveau gedurende een vastgestelde periode. De waarde van de „stock appreciation rights” moet worden vastgesteld op en met betrekking tot de datum van de betaling in geld, ongeacht de waarde op de toekenningsdatum of de duur van de wachtperiode

Kwartaalbonus

Een keer per drie maanden uitgekeerde bonus op basis van de winst of prestatie van de onderneming (waarbij wordt aangenomen dat de loonperiode niet een kwartaal is)

Dertiende of veertiende maand

Jaarlijks betaalde extra bedragen

Jaarbonus

Een keer per jaar uitgekeerde bonus op basis van de winst of prestatie van de onderneming

D.1113:   Betalingen voor niet-gewerkte dagen

Voorbeelden van betalingen die onder variabele D.1113 vallen

Kostenpost

Beschrijving

Vakantiegeld

Doorbetaald loon voor werknemers voor vakantiedagen of nationale of plaatselijke feestdagen. (Door de werkgever doorbetaald loon bij ziekte of zwangerschap wordt beschouwd als een sociale premie ten laste van de werkgever en valt dus onder D.1221)

Buitengewoon verlof

Doorbetaald loon voor dagen waarop om bijzondere persoonlijke redenen niet is gewerkt, bv. wegens huwelijk, overlijden van een familielid, vakbondsvertegenwoordiging, militaire dienst of jurydienst. (Door de werkgever doorbetaald loon bij ziekte of zwangerschap wordt beschouwd als een sociale premie ten laste van de werkgever en valt dus onder D.1221)

D.1114:   Lonen in natura en componenten daarvan

Voorbeelden van lonen die onder variabele D.1114 vallen

Kostenpost

Beschrijving

Verdere uitsplitsing

Kortingen op producten

De werknemers krijgen korting op de producten van de werkgever. De inkomsten in natura zijn gelijk aan het verschil tussen de marktprijs en de gereduceerde prijs

D.11141

Gratis of gesubsidieerde huisvesting

De huisvestingskosten van werknemers worden geheel of gedeeltelijk door de werkgever betaald. Ook hier wordt de waarde van de inkomsten in natura berekend door vergelijking met de marktprijs

D.11142

Gebruik van een auto van de zaak

De werkgever betaalt de netto-exploitatiekosten voor het gebruik van een auto die eigendom van de werkgever is en aan de werknemer voor zakelijk en privé-gebruik beschikbaar wordt gesteld. (De inkomsten in natura betreffen de waarde van het privé-gebruik van de auto)

D.11143

Gratis of gesubsidieerde benzine

De werkgever betaalt geheel of gedeeltelijk de brandstof voor privé-gebruik van de auto van de zaak. De inkomsten in natura zijn gelijk aan de geldwaarde van dit voordeel

D.11143

Regelingen voor de aankoop van aandelen

Op aandelen gebaseerde betalingen in natura waarbij aan werknemers als deel van hun beloning aandelen worden toegekend. De werknemer ontvangt de aandelen onmiddellijk tegen een prijs die onder de marktprijs ligt. („Stock appreciation rights” zijn een in geld afgewikkelde vorm van op aandelen gebaseerde beloning en vallen onder D.11112)

D.11144

Aandelenopties

Op aandelen gebaseerde betalingen in natura waarbij werknemers als deel van hun beloning aandelen krijgen. De werknemer krijgt het recht om op een specifieke toekomstige datum aandelen te kopen tegen een in het heden vastgestelde prijs. („Stock appreciation rights” zijn een in geld afgewikkelde vorm van een op aandelen gebaseerde beloning en vallen onder D.11112)

D.11144

Gratis of gesubsidieerd parkeren op het werk

De werkgever verschaft tegen gereduceerde prijs of gratis parkeergelegenheid voor werknemers. De inkomsten in natura zijn gelijk aan de geldwaarde van dit voordeel

D.11145

Gratis of gesubsidieerd gebruik van mobiele telefoon

De werkgever stelt een mobiele telefoon voor zakelijk en privé-gebruik beschikbaar en betaalt alle daarmee verband houdende kosten. De inkomsten in natura zijn gelijk aan de geldwaarde van dit voordeel

D.11145

Gratis of gesubsidieerd vervoer van en naar het werk

De kosten van werknemers voor het vervoer van en naar het werk worden geheel of gedeeltelijk door de werkgever betaald. Ook hier zijn de inkomsten in natura gelijk aan de geldwaarde van dit voordeel

D.11145

Gratis of gesubsidieerde maaltijden

De werkgever verschaft tegen gereduceerde prijs of gratis maaltijden voor werknemers. Ook hier zijn de inkomsten in natura gelijk aan de geldwaarde van dit voordeel

D.11145

D.121:   Werkelijke sociale premies ten laste van werkgevers

Voorbeelden van betalingen die onder variabele D.121 vallen

Kostenpost

Beschrijving

Verdere uitsplitsing

Betalingen van werkgevers voor een invaliditeitsverzekering

Regelmatige betalingen van de werkgever aan de verzekering

D.1211

Door werkgevers betaalde wettelijke pensioenpremies

De werkgever betaalt gedurende het tijdvak dat hij de werknemer in dienst heeft, een bijdrage aan een pensioenregeling in het kader van een wettelijke-socialeverzekeringsinstelling, een andere verzekeraar of een zelfstandig pensioenfonds

D.1211

Aanvullende pensioenpremies ten laste van de werkgever

De werkgever betaalt een aanvullende premie aan de pensioenregeling van de werknemer

D.1212

D.122:   Toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers

Voorbeelden van betalingen die onder variabele D.122 vallen

Kostenpost

Beschrijving

Verdere uitsplitsing

Betalingen tijdens zwangerschapsverlof

De werkgever betaalt de werkneemster rechtstreeks gedurende haar zwangerschapsverlof ter compensatie van inkomstenderving

D.1221

Toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers voor de pensioenen van ambtenaren

De werkgever draagt in het tijdvak dat hij de werknemer in dienst heeft, geen premie af aan een pensioenregeling. De pensioenen worden later uit de eigen middelen van de werkgever betaald

D.1222

Betalingen aan regelingen voor vervroegde uittreding voor deeltijdwerknemers

Aanvullende betalingen door de werkgever aan regelingen voor vervroegde uittreding voor deeltijdwerknemers

D.1222

Ontslagvergoedingen op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst

Rechtstreekse betaling van de werkgever aan werknemers die de onderneming verlaten

D.1223

Studiebeurzen

De werkgever betaalt alle of een deel van de kosten voor een niet met het werk verband houdende opleiding buiten de onderneming

D.1224

Huwelijks- of geboortepremie

Betaling aan de werknemer na zijn huwelijk of de geboorte van een kind

D.1224

Gratis of gesubsidieerd onderwijs voor kinderen

Het schoolgeld voor de kinderen van de werknemer wordt geheel of gedeeltelijk door de werkgever betaald

D.1224

Toeslag wegens arbeidstijdverkorting

Gegarandeerde toeslag om werknemers geheel of gedeeltelijk te compenseren voor een verkorting van de normale arbeidstijd. (In iedere loonperiode betaalde toeslagen vallen onder D.11111)

D.1224

D.2:   Door de werkgever betaalde kosten van beroepsopleidingen

Voorbeelden van betalingen die onder variabele D.2 vallen

Kostenpost

Beschrijving

Honoraria voor instructeurs van buiten de onderneming

Kosten in verband met de opleiding van werknemers, bv. in de vorm van in de onderneming gehouden seminars (eventuele subsidies vallen onder D.5 en moeten worden afgetrokken)

Uitgaven voor leermiddelen

Kosten in verband met de opleiding, bv. in de vorm van cursussen via internet die door gespecialiseerde bedrijven zijn ontwikkeld (eventuele subsidies vallen onder D.5 en moeten worden afgetrokken)

D.3:   Overige uitgaven van de werkgever

Voorbeelden van betalingen die onder variabele D.3 vallen

Kostenpost

Beschrijving

Kledingtoelage

Toelage voor beroepen waarvoor speciale kleding vereist is, bv. voor bescherming of presentatiedoeleinden, die niet bedoeld is voor privé-gebruik

Wervingskosten

Kosten in verband met wervingsbureaus of personeelsadvertenties

Inrichtings- of verhuistoelagen

Toelagen die worden betaald wanneer de werknemer moet verhuizen


BIJLAGE III

INDIENING VAN DE GEGEVENS, INCLUSIEF UITSPLITSINGEN NAAR ECONOMISCHE ACTIVITEIT, GROOTTEKLASSE VAN DE ONDERNEMING EN LAND OF REGIO

Er moeten drie bestanden worden verstrekt, voor de tabellen A, B en C:

tabel A: nationale gegevens (één record per economische activiteit op sectie- en afdelingsniveau van de NACE Rev. 1.1.);

tabel B: nationale gegevens naar grootteklasse (één record per economische activiteit op sectie- en afdelingsniveau van de NACE Rev. 1.1. voor elke grootteklasse);

tabel C: regionale gegevens op NUTS 1-niveau (één record per economische activiteit op sectie- en afdelingsniveau van de NACE Rev. 1.1. voor elke regio).

Landen waar NUTS 1 overeenkomt met het nationale niveau, hoeven tabel C niet in te dienen. Voor een subset van de in bijlage I genoemde variabelen hoeft alleen tabel A te worden ingediend. In bijlage I staat aangegeven welke variabelen dat zijn.

Identificatie van een record

De records worden gesorteerd aan de hand van een identificatiesequentie met de volgende elementen:

jaar van de enquête,

soort tabel,

code land of regio,

economische activiteit,

grootteklasse.

Eurostat zal de indieningscodes voor

de economische activiteiten van de NACE Rev.1.1,

de grootteklassen voor ondernemingen, en

de landen of regio's

in een uitvoeringsdocument vaststellen.

Vertrouwelijkheidsvlag

De voor de tabellen A, B en C ingediende records bevatten opgehoogde gegevens, dat wil zeggen schattingen voor de gehele populatie van ondernemingen. Wanneer dat absoluut noodzakelijk is, kunnen records van een vertrouwelijkheidsvlag worden voorzien. In tabel A, B of C kan de vertrouwelijkheid in gevaar komen wanneer de populatie voor een record voor een bepaalde economische activiteit, grootteklasse of regio uit slechts een zeer klein aantal ondernemingen of lokale eenheden bestaat. Het spreekt vanzelf dat het risico groter is wanneer de record op slechts een of twee grote eenheden betrekking heeft. Op soortgelijke wijze kan er een groter vertrouwelijkheidsrisico zijn bij tabel B of C door de extra uitsplitsing naar respectievelijk grootteklasse en regio. Er zijn twee codes om aan te geven of records vertrouwelijk zijn:

 

„1” indien de gegevens voor een record in tabel A, B of C vertrouwelijk zijn (1);

 

„ ” indien de gegevens niet vertrouwelijk zijn, wordt een spatie „ ” ingevuld (niet een „0” of een streepje „–”).

Variabelen

De in te dienen variabelen zijn opgenomen in bijlage I. De cijfers moeten zonder spaties, punten of komma's worden aangegeven (bijvoorbeeld: 13967 is correct; 13 967, 13.967 of 13,967 is niet correct).

Ontbrekende variabelen (nulwaarden) moeten als volgt worden gecodeerd:

 

„NA” wanneer de variabele niet beschikbaar is (ook al is zeker dat deze bestaat en groter dan nul is).

 

„OPT” wanneer de variabele facultatief en niet ingevuld is.

 

„0” voor nulwaarden of voor waarden die in het desbetreffende land niet bestaan.

Bij de variabelen voor het aantal werknemers, de arbeidstijd en het aantal statistische eenheden moet het werkelijke aantal worden vermeld (dus geen decimalen, tientallen, duizenden, miljoenen enz.).

De variabelen betreffende uitgaven moeten in de nationale valuta van het land worden uitgedrukt. Voor de landen van de eurozone moeten de cijfers in euro worden uitgedrukt. De eenheden die in een land worden gebruikt, moeten voor alle variabelen gelijk zijn en hun aantal moet in natuurlijke getallen worden uitgedrukt (dus niet met decimalen of in tientallen, duizenden, miljoenen enz.).

Indiening

De lidstaten moeten de bij deze verordening voorgeschreven gegevens en metagegevens bij de Commissie (Eurostat) indienen in een elektronisch formaat dat voldoet aan een door Eurostat voorgestelde uitwisselingsstandaard. Eurostat zal gedetailleerde documentatie over goedgekeurde standaarden beschikbaar stellen alsmede richtsnoeren voor de implementatie van deze standaarden overeenkomstig de vereisten van deze verordening.


(1)  Wanneer een record van een vertrouwelijkheidsvlag is voorzien, treft Eurostat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de voor de tabellen A, B en C ingediende gegevens vertrouwelijk blijven.


22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/32


VERORDENING (EG) Nr. 1738/2005 VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1916/2000, wat de definitie en de indiening van gegevens over de loonstructuur betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 530/1999 van de Raad van 9 maart 1999 betreffende structuurstatistieken van lonen en loonkosten (1), en met name op artikel 11, onder ii) en iii),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1916/2000 van de Commissie van 8 september 2000 houdende uitvoering van Verordening (EG) nr. 530/1999 van de Raad betreffende structuurstatistieken van lonen en loonkosten, wat de definitie en de indiening van gegevens over de loonstructuur betreft (2) zijn uitvoeringsmaatregelen vastgelegd voor de definitie en indeling van de te verstrekken gegevens en voor het juiste technische formaat voor de indiening van de resultaten, zoals bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 530/1999.

(2)

De loonstructuurenquête voor het referentiejaar 2002 was de eerste enquête die op basis van Verordening (EG) nr. 1916/2000 is gehouden. Bij die enquête is gebleken dat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1916/2000 moeten worden aangepast aan de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1726/1999 van de Commissie van 27 juli 1999 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 530/1999 van de Raad betreffende structuurstatistieken van lonen en loonkosten, wat de definitie en de indiening van gegevens over de loonkosten betreft (3), en dat moet worden gezorgd voor een betere koppeling tussen de gegevens die iedere twee jaar beschikbaar komen uit hetzij de loonstructuurenquête hetzij de loonkostenenquête.

(3)

Verordening (EG) nr. 1916/2000 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1916/2000 worden vervangen door de tekst in de bijlagen bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2005.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 63 van 12.3.1999, blz. 6. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 229 van 9.9.2000, blz. 3.

(3)  PB L 203 van 3.8.1999, blz. 28.


BIJLAGE I

LIJST VAN VARIABELEN

1.   Gegevens over de lokale eenheid waartoe de werknemers in de steekproef behoren

1.1.   Geografische ligging van de lokale eenheid (NUTS 1)

1.2.   Grootte van de onderneming waartoe de lokale eenheid behoort

1.3.   Hoofdactiviteit van de lokale eenheid (NACE Rev. 1.1.)

1.4.   Vorm van de economische en financiële zeggenschap

1.5.   Collectieve arbeidsovereenkomst

1.6.   Totaal aantal werknemers in de lokale eenheid tijdens de referentiemaand (facultatief)

1.7.   Behoort de lokale eenheid tot een ondernemingsgroep? (facultatief)

2.   Gegevens over individuele kenmerken van iedere werknemer in de steekproef met betrekking tot de referentiemaand

2.1.   Geslacht

2.2.   Leeftijd

2.3.   Beroep (ISCO-88 (COM))

2.4.   Leidinggevende of toezichthoudende functie (facultatief)

2.5.   Hoogste voltooide onderwijs- en opleidingsniveau (ISCED 97)

2.6.   Anciënniteit in de onderneming

2.7.   Contractuele arbeidsduur (voltijds of deeltijds)

2.7.1.   Percentage van de normale arbeidsduur van een voltijdwerknemer

2.8.   Type arbeidsovereenkomst

2.9.   Staatsburgerschap (facultatief)

3.   Informatie over de gewerkte perioden voor iedere werknemer in de steekproef

3.1.   Aantal weken in het referentiejaar waarop het brutojaarloon betrekking heeft

3.2.   Aantal betaalde uren in de referentiemaand

3.2.1.   Aantal betaalde overuren in de referentiemaand

3.3.   Aantal vakantiedagen gedurende het jaar

3.4.   Andere betaalde absentiedagen gedurende het jaar (facultatief)

4.   Informatie over het loon voor iedere werknemer in de steekproef (zie ook het volgende punt)

4.1.   Brutojaarloon in het referentiejaar

4.1.1.   Bonussen en toelagen die niet in elke loonperiode worden betaald, op jaarbasis

4.1.2.   Betalingen in natura op jaarbasis (facultatief)

4.2.   Brutoloon voor de referentiemaand

4.2.1.   Loon voor overwerk

4.2.2.   Loontoeslag voor werk in ploegendienst

4.2.3.   Verplichte sociale premies en belastingen die de werkgever namens de werknemer betaalt (facultatief)

4.2.3.1.   Verplichte sociale premies (facultatief)

4.2.3.2.   Belastingen (facultatief)

4.3.   Gemiddeld bruto-uurloon in de referentiemaand

5.   Ophogingsfactoren

5.1.   Ophogingsfactor voor de lokale eenheid

5.2.   Ophogingsfactor voor de werknemers

Desgewenst kunnen de lidstaten voor de verschillende categorieën van variabele 2.8 gedetailleerdere gegevens registreren. Ook mogen zij gegevens registreren voor de volgende componenten van variabele 3.4.: Aantal dagen ziekteverlof gedurende het jaar en Aantal dagen beroepsopleiding gedurende het jaar (indiening bij Eurostat uitsluitend op verzoek).

Loonvariabelen van de LSE

Image


BIJLAGE II

DEFINITIE VAN DE VARIABELEN

1.   Gegevens over de lokale eenheid waartoe de werknemers in de steekproef behoren

De loonstructuurstatistieken moeten worden opgesteld op basis van lokale eenheden en ondernemingen zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad (1); zij moeten informatie bieden over werknemers in ondernemingen met tien of meer werknemers, ingedeeld naar grootte en hoofdactiviteit. Informatie over werknemers in ondernemingen met minder dan tien werknemers is facultatief. De statistieken hebben betrekking op alle activiteiten in de secties C-K en M-O van de algemene systematische bedrijfsindeling in de Europese Gemeenschappen (hierna „NACE Rev. 1.1” genoemd) in ondernemingen met ten minste tien werknemers (2).

1.1.   Geografische ligging van de lokale eenheid (NUTS 1)

De regio waar de lokale eenheid is gevestigd, moet worden ingedeeld overeenkomstig de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS, niveau 1).

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de verschillende NUTS-categorieën.

1.2.   Grootte van de onderneming waartoe de lokale eenheid behoort

De ondernemingen moeten op grond van hun personeelsbestand in een van de volgende grootteklassen worden ingedeeld: 1-9, 10-49, 50-249, 250-499, 500-999, 1 000 of meer werknemers. De grootteklasse 1-9 is facultatief.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor bovenstaande grootteklassen.

1.3.   Hoofdactiviteit van de lokale eenheid (NACE Rev. 1.1)

De voornaamste economische activiteit van de lokale eenheid moet worden gecodeerd op het tweecijferniveau van de NACE Rev. 1.1 (afdelingen).

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de verschillende NACE-categorieën.

1.4.   Vorm van de economische en financiële zeggenschap over de onderneming

Bij deze variabele wordt alleen onderscheiden tussen openbare en particuliere ondernemingen. Onder een „openbare onderneming” wordt verstaan, een onderneming waarover de overheid rechtstreeks of indirect een dominerende invloed kan uitoefenen uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of erop van toepassing zijnde voorschriften. De overheid wordt geacht een dominerende invloed (zeggenschap) te kunnen uitoefenen, wanneer zij, al dan niet rechtstreeks:

de meerderheid van het geplaatste kapitaal (> 50 %) van de onderneming bezit, of

over de meerderheid van de stemrechten verbonden aan de door de onderneming uitgegeven aandelen beschikt of meer dan de helft van de leden van het bestuur of van de raad van beheer of van toezicht van de onderneming kan benoemen.

Particuliere ondernemingen worden op soortgelijke wijze gedefinieerd. Evenwicht tussen openbare en particuliere eigendom (50/50 of „gedeelde zeggenschap”) komt in de praktijk maar zelden voor. Dergelijke gevallen worden niet apart gecodeerd, maar in voorkomend geval behandeld als „particuliere onderneming”.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de twee categorieën van variabele 1.4.

1.5.   Collectieve arbeidsovereenkomst

Collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn op de meerderheid van de werknemers in de statistische eenheid kunnen tot een van onderstaande categorieën behoren. Wanneer er geen collectieve arbeidsovereenkomst is, moet dit worden vermeld. De categorieën zijn:

een overeenkomst op nationaal niveau of een overeenkomst tussen de sociale partners, voor werknemers in meer dan een bedrijfstak en gewoonlijk door een of meer vakverenigingen en een of meer nationale werkgeversorganisaties ondertekend,

een sectorale overeenkomst waarbij de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor alle of de meeste werknemers in een bedrijfstak of economische sector worden geregeld,

een overeenkomst voor een bepaalde bedrijfstak in bepaalde regio's,

een overeenkomst op ondernemingsniveau, alleen voor werknemers van dezelfde werkgever, ongeacht de grootte van de onderneming. De overeenkomst kan ook alleen gelden voor bepaalde lokale eenheden of groepen werknemers binnen de onderneming,

een overeenkomst die alleen geldt voor de werknemers in één lokale eenheid,

elk ander type overeenkomst,

er is geen collectieve arbeidsovereenkomst.

Wanneer een categorie meer dan 50 % van de werknemers in de lokale eenheid bestrijkt, moet die categorie worden gekozen (antwoord „ja”). Het is mogelijk dat meer dan een categorie van toepassing is.

In plaats van direct naar de aard van de collectieve arbeidsovereenkomst te vragen, kan de eenheid ook worden gevraagd welke collectieve bepalingen van toepassing zijn, waarna op basis van de antwoorden wordt bepaald wat de aard van de collectieve arbeidsovereenkomst is.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de categorieën van variabele 1.5.

1.6.   Aantal werknemers in de lokale eenheid (facultatief)

Bij deze variabele gaat het om een telling van het totale aantal werknemers in de referentiemaand (bv. op 1 of 31 oktober), inclusief leerlingen en betaalde stagiairs en studenten.

1.7.   Behoort de lokale eenheid tot een ondernemingsgroep? (facultatief)

Deze binaire variabele („ja”/„nee”) geeft aan of een lokale eenheid tot een ondernemingsgroep behoort. Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes.

De ondernemingsgroep is een statistische eenheid die is gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 696/93. De ondernemingsgroep moet op mondiaal niveau worden beschouwd. In de meeste gevallen behoort de lokale eenheid tot een onderneming waarover geen zeggenschap wordt uitgeoefend door een binnen- of buitenlandse groep. Indien een lokale eenheid tot een ondernemingsgroep behoort, is dit in de regel algemeen bekend. De respondent kan een praktisch richtsnoer hanteren, namelijk of de boekhouding van de onderneming in haar geheel in de rekeningen van de ondernemingsgroep is geïntegreerd.

2.   Gegevens over individuele kenmerken van iedere werknemer in de steekproef met betrekking tot de referentiemaand

Tot de werknemers behoren alle personen die, ongeacht hun nationaliteit of de tijd die zij al in het land werken, een rechtstreekse, al dan niet formele arbeidsovereenkomst met de onderneming of de lokale eenheid hebben en daarvoor een beloning ontvangen, ongeacht de aard van hun werk, het aantal gewerkte uren (voltijds of deeltijds) en de duur van de overeenkomst (vast of tijdelijk). De beloning van werknemers kan behalve uit loon bestaan uit bonussen, stukloon, toeslagen voor ploegendienst, toelagen, honoraria, fooien, provisies of beloningen in natura. Werknemers die gedurende de referentiemaand werkelijk een beloning hebben ontvangen, moeten in de steekproef worden opgenomen. Werknemers die in de referentiemaand geen beloning ontvingen, moeten buiten beschouwing blijven.

De definitie van werknemers omvat hand- en hoofdarbeiders en leidinggevend personeel, die bij de overheid of in de particuliere sector in ondernemingen met ten minste tien werknemers werkzaam zijn in economische activiteiten die zijn ingedeeld in de secties C-K en M-O van de NACE Rev. 1.1 (3).

Onderstaande lijst bevat voorbeelden van categorieën werknemers die inbegrepen zijn:

vertegenwoordigers, mits zij op de loonlijst staan en behalve provisie ook andere vormen van beloning ontvangen,

betaalde meewerkende eigenaren,

leerlingen,

studenten en stagiairs (advocaat-stagiairs, leerling-verpleegkundigen, onderzoeks- en onderwijsassistenten, coassistenten enz.), die zich formeel ertoe hebben verplicht mee te werken aan het productieproces van de eenheid, waarvoor zij een beloning ontvangen,

uitzendkrachten of tijdelijk personeel (bv. secretariaatsmedewerkers), die door uitzendbureaus in dienst worden genomen en beloond om elders te werken, vaak voor een bepaalde tijd (4)

seizoenarbeiders en losse medewerkers die een al dan niet formele overeenkomst met de onderneming of de lokale eenheid en vooraf vastgestelde werkuren hebben,

werknemers voor wie in de referentieperiode loonkosten werden betaald, maar die tijdelijk niet op het werk aanwezig waren wegens ziekte, een ongeval, vakantie, vrije dagen, een staking, uitsluiting, scholingsverlof, zwangerschaps-, bevallings- of ouderschapsverlof, verminderde economische activiteit, stillegging van het werk wegens slecht weer, een technische storing, gebrek aan grondstoffen, brandstoffen of elektriciteit, of een andere tijdelijke afwezigheid met of zonder verlof,

in het buitenland werkzame werknemers die hun beloning van de meldende eenheid blijven ontvangen,

thuiswerkers (5), waaronder telewerkers, indien er sprake is van een expliciete overeenkomst dat zij beloond worden op basis van het verrichte werk, d.w.z. de hoeveelheid werk die in een productieproces is ingezet.

De volgende categorieën moeten worden uitgesloten:

vertegenwoordigers en andere personen die volledig op basis van honoraria of provisies worden beloond, niet op de loonlijst staan of als zelfstandige werkzaam zijn,

eigenaren, directieleden of managers van wie de beloning geheel uit een aandeel in de winst bestaat,

meewerkende gezinsleden die geen werknemer (zoals hierboven gedefinieerd) van de onderneming of de lokale eenheid zijn,

personen die voor eigen rekening werken,

niet-betaalde vrijwilligers (bv. personen die als vrijwilliger voor een charitatieve instelling of een dergelijke instelling zonder winstoogmerk werken).

2.1.   Geslacht

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de twee categorieën.

2.2.   Leeftijd

Hier hoeft alleen het geboortejaar te worden vermeld. De leeftijd wordt dan berekend als het verschil tussen het referentiejaar van de enquête en het geboortejaar.

2.3.   Beroep in de referentiemaand (ISCO-88 (COM))

Het beroep moet worden gecodeerd overeenkomstig de International Standard Classification of Occupations, versie van 1988 (ISCO-88 (COM)), ten minste op tweecijferniveau en zo mogelijk op driecijferniveau. De belangrijkste informatie voor de bepaling van het beroep is gewoonlijk de benaming van het beroep van de werknemer en een beschrijving van de voornaamste taken die de werknemer in het kader van de uitoefening van het beroep verricht.

Stagiairs en studenten met een arbeidsovereenkomst en leerlingen worden ingedeeld bij het beroep waarvoor zij een leerling- of stageovereenkomst hebben. Voorlieden worden ook ingedeeld bij het beroep in het kader waarvan zij hun toezichthoudende taken verrichten.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de categorieën van variabele 2.3.

2.4.   Leidinggevende of toezichthoudende functie (facultatief)

Met deze binaire variabele („ja”/„nee”) wordt aangegeven of een werknemer op enigerlei wijze een leidinggevende of toezichthoudende functie uitoefent. „Leidinggevend” is niet hetzelfde als „toezichthoudend”, want sommige leidinggevenden oefenen geen toezicht uit over andere werknemers. Verder behoren werknemers met een „toezichthoudende” functie niet altijd uitsluitend tot hoofdgroep 1 van de ISCO-88 (COM) (Beleidsvoerende en hogere leidinggevende functies). Veel werknemers uit de groepen 2 (Specialisten) en 3 (Technici en lagere functies) kunnen toezichthoudende taken hebben. Personen met een toezichthoudende functie zijn in alle groepen van de ISCO-88 (COM) te vinden, ook bij de handarbeiders.

Leidinggevende functies houden verband met de bepaling, de vaststelling en de uitvoering van, het leiding geven aan of het geven van adviezen over het beleid en de activiteiten van ondernemingen of instellingen. Vaak omvat dit ook toezichthoudende functies.

Iemand wordt geacht een toezichthoudende functie te hebben wanneer hij of zij toezicht uitoefent op het werk van ten minste één andere persoon (afgezien van leerlingen). Een dergelijke functie kan bijvoorbeeld worden benoemd/omschreven als „voorman” of „opzichter”, samen met de naam van het beroep.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de twee categorieën.

2.5.   Hoogste met succes voltooide onderwijs- en opleidingsniveau (ISCED 97)

Deze variabele heeft betrekking op het niveau van het algemeen, hoger of beroepsonderwijs van de werknemer overeenkomstig de International Standard Classification of Education, versie van 1997 (ISCED 97). De uitdrukking „met succes voltooid niveau” betekent dat een certificaat of diploma moet zijn afgegeven, wanneer dit de normale procedure is. Zo niet, dan wordt „met succes voltooid” gebaseerd op het volgen van het volledige onderwijs of de volledige opleiding.

De volgende ISCED 97-niveaus moeten worden onderscheiden:

 

ISCED 0 en 1 (code 01):

Voorbereidend onderwijs en lager onderwijs of eerste fase van het basisonderwijs

Programma's op dit niveau zijn gewoonlijk opgezet op eenheids- of projectbasis, teneinde kinderen degelijk basisonderwijs in lezen, schrijven en rekenen te geven, naast een basiskennis van andere vakken zoals geschiedenis, aardrijkskunde, natuurwetenschappen, sociale wetenschappen, kunst en muziek. Het niveau omvat gewoonlijk zes jaar voltijds onderwijs.

 

ISCED 2 (code 02):

Lager secundair onderwijs of tweede fase van het basisonderwijs

Op dit niveau zijn de programma's gewoonlijk meer vakgericht opgebouwd en er zijn meer gespecialiseerde leraren en vaak verscheidene vakleraren bij betrokken. Op dit niveau worden alle nodige basisvaardigheden verworven.

 

ISCED 3 en 4 (code 03):

Hoger secundair en postsecundair niet-tertiair onderwijs

De onderwijsprogramma's op hoger secundair niveau (ISCED 3) vergen gewoonlijk ongeveer negen jaar voltijds onderwijs (vanaf het begin van ISCED 1-niveau) of een combinatie van onderwijs en technische of beroepservaring.

Onder het postsecundaire niet-tertiaire onderwijs (ISCED 4) vallen programma's die internationaal gezien op het raakvlak tussen hoger secundair en postsecundair onderwijs liggen, ook al worden zij in nationaal verband duidelijk als hogere secundaire of postsecundaire opleidingen beschouwd. Deze programma's kunnen gezien de inhoud ervan niet als tertiaire opleidingen worden beschouwd. Zij zijn vaak weinig meer dan programma's op ISCED 3-niveau, maar zijn bedoeld ter verdieping van de kennis van deelnemers die al een opleiding op ISCED 3-niveau hebben voltooid. Typische voorbeelden zijn programma's ter voorbereiding van studenten op studies op ISCED 5-niveau, die wel een opleiding op ISCED 3-niveau hebben voltooid, maar niet een die toegang geeft tot niveau 5, m.a.w. voorbereidende basiscursussen of korte beroepsopleidingen. Ook tweedecyclusopleidingen kunnen hieronder vallen.

 

ISCED 5B (code 04):

Eerste fase van het tertiair onderwijs (die niet rechtstreeks tot een kwalificatie voor gevorderd onderzoek leidt) — technisch

Anders dan 5A zijn deze programma's praktijkgericht of beroepsspecifiek en vooral bedoeld om de deelnemers de praktische vaardigheden en kennis te laten verwerven die zij nodig hebben om in een bepaald beroep of vakgebied of in bepaalde categorieën beroepen of vakgebieden te werken en die, wanneer zij met succes worden voltooid, de deelnemers een voor de arbeidsmarkt nuttige kwalificatie opleveren.

 

ISCED 5A (code 05):

Eerste fase van het tertiair onderwijs (die niet rechtstreeks tot een kwalificatie voor gevorderd onderzoek leidt) — algemeen

Dit niveau bestaat uit tertiaire onderwijsprogramma's met een meer gevorderde inhoud dan die op ISCED 3- en 4-niveau. Om toegang tot deze programma's te krijgen, is gewoonlijk een succesvolle voltooiing van het ISCED 3-niveau of een soortgelijke kwalificatie op ISCED 4-niveau vereist. De programma's leiden niet tot de verlening van een kwalificatie voor gevorderd onderzoek. Zij moeten een totale duur van ten minste twee jaar hebben. 5A-programma's zijn grotendeels theoretisch opgezet en zijn bedoeld om de kwalificaties te verlenen die toegang bieden tot programma's voor gevorderd onderzoek en beroepen die hoge vaardigheden vereisen.

 

ISCED 6 (code 06):

Tweede fase van het tertiair onderwijs (die tot een kwalificatie voor gevorderd onderzoek leidt)

Dit niveau is gereserveerd voor tertiaire programma's die leiden tot de verlening van een kwalificatie voor gevorderd onderzoek. De programma's zijn dan ook bedoeld voor gevorderde studie en oorspronkelijk onderzoek en niet alleen op cursussen gebaseerd. Normaal gezien moet een proefschrift of scriptie van publicatiekwaliteit worden ingediend, die het resultaat is van oorspronkelijk onderzoek en die een aanzienlijke kennisbijdrage vertegenwoordigt.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor variabele 2.5.

2.6.   Anciënniteit in de onderneming

De totale anciënniteit in de referentiemaand moet worden gebaseerd op het aantal volle dienstjaren, waarbij ieder tijdstip in de referentiemaand als peildatum in aanmerking kan komen (bv. 1 of 31 oktober). De totale anciënniteit heeft betrekking op het tijdstip waarop de werknemer bij de onderneming in dienst trad, eventueel bij een andere lokale eenheid. Loopbaanonderbrekingen worden hiervan niet afgetrokken. Bij een fusie van ondernemingen of bij een verandering van eigenaar wordt de anciënniteit opgetekend zoals de onderneming deze heeft berekend.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken grootteklassen voor variabele 2.6 en de desbetreffende codes.

2.7.   Contractuele arbeidsduur (voltijds of deeltijds)

Voltijdwerknemers werken het normale aantal uren als overeengekomen in de collectieve arbeidsovereenkomst of het aantal uren dat in de desbetreffende lokale eenheid gewoonlijk wordt gewerkt, ook al hebben zij een arbeidsovereenkomst van minder dan een jaar. Deeltijdwerknemers werken een kleiner aantal uren dan het normale aantal uren voor een voltijdwerknemer.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de twee categorieën van variabele 2.7.

2.7.1.   Percentage van de normale arbeidsduur van een voltijdwerknemer

Voor een voltijdwerknemer is dit altijd 100 %. Voor een deeltijdwerknemer moet het aantal in de arbeidsovereenkomst vastgelegde uren worden uitgedrukt als een percentage van het aantal normale uren voor een voltijdwerknemer in de lokale eenheid (in een baan die gelijkwaardig is aan die van de deeltijdwerknemer).

2.8.   Type arbeidsovereenkomst

Over het type arbeidsovereenkomst wordt de volgende informatie gevraagd:

voor onbepaalde tijd,

tijdelijk/voor bepaalde tijd (behalve leerlingen, maar inclusief stagiairs of studenten die een beloning ontvangen),

leerlingen.

Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is een overeenkomst tussen de werknemer en de werkgever waarbij de duur van de overeenkomst niet vooraf is afgesproken.

Een arbeidsovereenkomst wordt als tijdelijk of voor bepaalde tijd aangemerkt indien het de bedoeling van de werkgever en de werknemer was om de duur van de overeenkomst te laten afhangen van bepaalde omstandigheden, zoals een bepaald tijdschema voor de voltooiing van het werk, de voltooiing van een bepaalde taak of de terugkeer op het werk van de werknemer die de betrokkene vervangt. Stagiairs en studenten die voor hun werk worden betaald, behoren tot deze categorie.

Leerlingovereenkomsten zijn specifieke overeenkomsten voor bepaalde tijd tussen de werkgever en de leerling. Doel van de overeenkomst is de leerling in staat te stellen op een bepaald gebied praktijkervaring op te doen.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de drie categorieën van variabele 2.8.

2.9.   Staatsburgerschap (facultatief)

Staatsburgerschap wordt gedefinieerd als de juridische nationaliteit van een persoon. Een staatsburger is iemand die onderdaan van een land geworden is door zijn/haar geboorte of door naturalisatie, ongeacht of deze verkregen is door een daartoe strekkende verklaring of door optie, huwelijk of anderszins.

Eén van de volgende drie categorieën moet worden geselecteerd:

ingezetene met staatsburgerschap,

ingezetene met staatsburgerschap van een ander land,

grensarbeider.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de voor de indiening van de gegevens te gebruiken codes voor de drie categorieën van variabele 2.9.

3.   Informatie over de gewerkte perioden voor iedere werknemer in de steekproef

Voor de berekening van het aantal betaalde uren worden de volgende tijdsvariabelen gebruikt:

beloonde normale en overuren in de referentieweek,

uren waarvoor de werknemer tegen een verlaagd tarief werd betaald, ook al werd het verschil gecompenseerd door betalingen van wettelijke-socialeverzekeringsinstellingen,

uren die tijdens de referentieperiode niet werden gewerkt, maar die wel werden betaald (vakantie, ziekteverlof, officiële feestdagen en andere betaalde uren, zoals voor medisch onderzoek, geboorte, huwelijk, begrafenis, verhuizing enz.).

3.1.   Aantal weken in het referentiejaar waarop het brutojaarloon betrekking heeft

Variabele 3.1 betreft de werkelijk betaalde arbeidstijd van de werknemer gedurende het jaar; deze moet in overeenstemming zijn met het werkelijke brutojaarloon (variabele 4.1). De variabele wordt gebruikt voor de ophoging van het werkelijke brutojaarloon en de gedurende het jaar ontvangen bonussen en toelagen wanneer de werknemer minder dan een volledig jaar, dus minder dan 52 weken, heeft gewerkt.

Deeltijdwerknemers moeten op dezelfde manier worden behandeld als voltijdwerknemers, ongeacht het aantal uren dat zij hebben gewerkt. Indien een deeltijdwerknemer voor een heel jaar is betaald, moet „52” weken worden ingevuld. Indien een deeltijdwerknemer voor zes maanden is betaald, moet „26” weken worden ingevuld.

3.2.   Aantal werkelijk betaalde uren in de referentiemaand

Hier moet het aantal werkelijk betaalde uren gedurende de referentiemaand worden opgegeven, niet het aantal uren in een normale werkmaand. Bij de werkelijk betaalde uren gaat het om alle gewerkte normale en overuren die de werkgever gedurende de referentiemaand heeft beloond. Niet-gewerkte, maar wel betaalde uren worden als „betaalde uren” aangemerkt (bv. wegens vakantie, officiële feestdagen, betaald ziekteverlof, betaalde beroepsopleiding, betaald speciaal verlof enz.).

Variabele 3.2 moet in overeenstemming zijn met het brutoloon voor de referentiemaand (variabele 4.2). Dit betekent dat uren die door de werkgever wegens afwezigheid van de werknemer tegen een lager tarief worden betaald, buiten beschouwing blijven.

Indien het aantal betaalde uren van de werknemer door onbetaalde afwezigheid lager uitvalt, moeten de cijfers worden gecorrigeerd om uit te komen op de betaalde uren voor een volle maand. Indien bijvoorbeeld bekend is dat een werknemer 20 % van de referentiemaand onbetaald afwezig was, moet variabele 3.2 worden vermenigvuldigd met een ophogingsfactor van 1,25.

3.2.1.   Aantal betaalde overuren in de referentiemaand

Overuren zijn de uren die naast de normale of op een collectieve arbeidsovereenkomst berustende werkweek (of -maand) worden gewerkt. Indien bijvoorbeeld vier uren tegen 1,5 keer het normale tarief worden betaald, moet 4 en niet 6 worden opgegeven. Alleen overwerk waarvoor onder 4.2.1 betaling voor overwerk wordt geregistreerd, moet worden opgenomen. Variabele 3.2.1 moet dus in overeenstemming zijn met het voor overwerk betaalde loon in de referentiemaand (variabele 4.2.1). Vrije tijd in plaats van onbetaalde werkperioden en reistijd worden niet als overwerk beschouwd.

Door de op variabele 3.2 toegepaste correctieprocedure heeft de ophoging ook betrekking op variabele 3.2.1, een component van 3.2. Indien bijvoorbeeld bekend is dat een werknemer 20 % van de referentiemaand onbetaald afwezig was, moet variabele 3.2.1 worden vermenigvuldigd met een ophogingsfactor van 1,25.

3.3.   Aantal vakantiedagen gedurende het jaar

Dit betreft de totale betaalde jaarlijkse vakantie, waarbij ziekteverlof en officiële feestdagen buiten beschouwing blijven, uitgedrukt in aantal dagen. Het gaat om het jaarlijkse totaal van alle normale betaalde vrije dagen, met inbegrip van de dagen die de werknemer krijgt wegens zijn leeftijd of anciënniteit, de verrichting van bijzondere taken enz.

Omdat bekend is dat veel werkgevers niet kunnen aangeven hoeveel vakantiedagen de werknemer in de loop van het jaar heeft opgenomen, wordt bij variabele 3.3 gevraagd naar het aantal vakantiedagen waarop de werknemer ieder jaar recht heeft; dit wordt gebruikt als benadering voor het aantal opgenomen vakantiedagen.

Niet als vakantie worden beschouwd:

ziekteverlof,

verlof voor het volgen van een opleiding,

betaald speciaal verlof om redenen van persoonlijk aard,

extra vrije tijd in het kader van overeenkomsten ter verkorting van de arbeidstijd.

Om vergelijkingen te kunnen maken, telt iedere vakantieweek voor vijf dagen. Zaterdagen en zondagen blijven buiten beschouwing. Wanneer een voltijdwerknemer bijvoorbeeld normaliter recht heeft op vijf weken vakantie per jaar, telt dit voor 25 dagen.

Daarentegen telt een recht op vijf weken vakantie voor een deeltijdwerknemer die 60 % van de normale uren van een voltijdwerknemer werkt (variabele 2.7.1) voor een recht op slechts 15 „voltijdse” vakantiedagen.

3.4.   Andere betaalde absentiedagen gedurende het jaar (facultatief)

Ook deze variabele wordt uitgedrukt in aantal dagen. Bijvoorbeeld:

het totale aantal betaalde dagen ziekteverlof gedurende het jaar,

betaald speciaal verlof om redenen van persoonlijk aard,

officiële feestdagen.

Betaalde dagen die worden behandeld als waren het werkelijk gewerkte dagen, zoals betaalde dagen waarop de werknemer een beroepsopleiding heeft gevolgd, blijven buiten beschouwing.

4.   Informatie over het loon voor iedere werknemer in de steekproef

Bij onderstaande variabelen over het jaar-, maand- en uurloon gaat het alleen om werknemers die gedurende de referentiemaand werkelijk een beloning ontvingen. Werknemers die in de referentiemaand geen beloning ontvingen, moeten buiten beschouwing blijven.

Wanneer het brutoloon van de werknemer in de referentiemaand (variabele 4.2) door onbetaalde afwezigheid (wegens ziekte, zwangerschap, studieverlof enz.) lager uitviel en dit niet zodanig kan worden gecorrigeerd dat een bevredigende schatting van het loon van de werknemer voor een volle maand wordt verkregen, moet ook die werknemer buiten beschouwing blijven.

De ophogingsfactor voor werknemers (variabele 5.2) mag alleen betrekking hebben op werknemers in de steekproef voor wie een op gedegen cijferwerk berustende schatting van het brutomaandloon kan worden gemaakt.

4.1.   Brutojaarloon in het referentiejaar

Het brutojaarloon omvat de beloning in geld en in natura die gedurende het referentiejaar werd betaald vóór belastingen en sociale premies ten laste van werknemers die door de werkgever worden ingehouden.

Het belangrijkste verschil tussen het jaarloon en het maandloon is dat het jaarloon niet overeenkomt met de som van de directe beloningen, bonussen en toelagen die iedere loonperiode aan een werknemer worden betaald. Het jaarloon is daarom gewoonlijk hoger dan twaalf maal het „standaard maandpakket”.

Dit „standaard maandpakket” omvat de bonussen en toelagen die iedere loonperiode worden betaald, ook al kan het bedrag van deze „regelmatige” bonussen en toelagen variëren, terwijl bonussen en toelagen die niet in iedere loonperiode worden betaald, buiten beschouwing blijven. Evenmin wordt bij het maandloon rekening gehouden met betalingen in natura. Het jaarloon omvat daarentegen alle „niet-standaardbetalingen”, d.w.z. betalingen die niet in iedere loonperiode plaatsvinden (variabele 4.1.1) en betalingen in natura (variabele 4.1.2).

De gegevens voor variabele 4.1 moeten worden geleverd voor alle werknemers voor wie het brutomaandloon (variabele 4.2) kan worden verstrekt, zodat variabele 4.1 niet moet worden opgegeven voor werknemers voor wie geen schatting van het brutomaandloon kan worden gemaakt. Deze werknemers blijven buiten de steekproef.

Het loon van de werknemer hoeft niet altijd betrekking te hebben op een volledig jaar. Sommige werknemers zijn onbetaald afwezig geweest, terwijl andere gedurende het jaar bij de onderneming zijn komen werken of zijn vertrokken. Het gaat om het werkelijke brutoloon tijdens het referentiejaar. Wanneer variabele 3.1 (aantal weken waarop het jaarloon betrekking heeft) minder dan 52 bedraagt, wordt variabele 3.1 gebruikt om variabele 4.1 en de componenten daarvan op te hogen.

4.1.1.   Bonussen en toelagen die niet in elke loonperiode worden betaald, op jaarbasis

Deze variabele omvat posten die niet in iedere loonperiode worden betaald, zoals:

13e en 14e maand,

vakantiegeld,

kwartaal- en jaarbonussen,

productiviteitsbonussen die afhankelijk zijn van vooraf vastgestelde doelen, waarderingspremies en premies bij indiensttreding,

vertrekpremies of pensioenbonussen,

loonnabetalingen.

4.1.2.   Betalingen in natura op jaarbasis (facultatief)

Deze variabele betreft een schatting van de waarde van alle goederen en diensten die de onderneming of de lokale eenheid gedurende het referentiejaar beschikbaar stelt aan haar werknemers. Het gaat hierbij om producten van de onderneming, personeelswoningen, auto's van de zaak, aandelenopties en regelingen voor de aankoop van aandelen. Indien gegevens beschikbaar zijn op grond van de inkomensbelasting over loon in natura, kunnen deze worden gebruikt voor een benadering.

Wanneer variabele 3.1 minder dan 52 weken geeft, vindt geen correctie van variabele 4.1.2 plaats.

4.2   Brutoloon voor de referentiemaand

Deze variabele omvat de beloning in geld die tijdens de referentiemaand werd betaald vóór belastingen en sociale premies ten laste van werknemers die door de werkgever worden ingehouden. Variabele 4.2 moet in overeenstemming zijn met het aantal betaalde uren voor de referentiemaand (variabele 3.2).

De volgende elementen zijn inbegrepen:

alle betalingen voor deze periode (ook al vonden ze in werkelijkheid buiten de representatieve maand plaats), inclusief toeslagen voor overwerk of werk in ploegendienst, bonussen, provisies enz.,

betalingen voor overwerk, toeslagen voor teamwerk, nachtwerk en weekendwerk, provisies enz.,

bonussen en toelagen die regelmatig in elke loonperiode worden betaald, ook als het bedrag van maand tot maand verschilt,

betalingen voor perioden van afwezigheid en werkonderbreking, die geheel ten laste van de werkgever komen,

kinderbijslag en andere toelagen in geld op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst of op vrijwillige basis,

betalingen voor spaarregelingen voor werknemers.

De volgende betalingen blijven buiten beschouwing:

betalingen die in deze periode zijn verricht, maar betrekking hebben op een andere periode, zoals nabetalingen, voorschotten, vakantietoeslagen of ziekteverzuim buiten deze periode,

periodieke bonussen en premies die niet regelmatig op elke betaaldag worden uitgekeerd,

betalingen door de werkgever tegen een lager tarief voor perioden van afwezigheid,

wettelijke kinderbijslag,

toeslagen voor werkkleding of gereedschap,

terugbetalingen of betalingen voor reis- en verblijfskosten e.d., uitgaven ten behoeve van de werkgever,

betalingen in natura.

Wanneer het brutomaandloon van de werknemer door niet-betaalde afwezigheid (wegens ziekte, zwangerschap, studieverlof enz., of omdat de werknemer gedurende de referentiemaand bij de onderneming kwam werken of deze verliet) lager uitvalt, moet het loon op passende wijze worden gecorrigeerd om een schatting van het loon van de werknemer voor een volle maand te verkrijgen. Wanneer het niet mogelijk is het maandloon van de werknemer zo aan te passen dat het geschatte bedrag overeenkomt met het loon voor een volle maand, mag de werknemer niet in de steekproef worden opgenomen.

4.2.1.   Loon voor overwerk

Het loon dat is betaald voor overwerk. Het volledige bedrag moet in aanmerking worden genomen, niet alleen het premie-element dat aan het normale uurtarief wordt toegevoegd. Variabele 4.2.1 moet in overeenstemming zijn met variabele 3.2.1 (aantal betaalde overuren in de referentiemaand).

4.2.2.   Loontoeslag voor werk in ploegendienst

Dit heeft betrekking op de bijzondere premies voor werk in ploegendienst en voor nacht- of weekendwerk wanneer dit niet als overwerk wordt beschouwd. Het premie-element of de extra betaling moet in aanmerking worden genomen, niet de totale betaling voor werk in ploegendienst.

4.2.3.   Verplichte sociale premies en belastingen die de werkgever namens de werknemer betaalt (facultatief)

Deze variabele heeft betrekking op het totale bedrag aan verplichte sociale premies en belastingen dat de werkgever tijdens de referentiemaand namens de werknemer aan de overheid betaalt. Deze informatie is nodig om voor iedere werknemer het nettomaandloon te verkrijgen (zie het schema „Loonvariabelen” aan het eind van bijlage I).

Wanneer het maandloon van de werknemer door niet-betaalde afwezigheid lager uitvalt, moet variabele 4.2.3 (en de componenten 4.2.3.1 en 4.2.3.2 daarvan) zodanig worden gecorrigeerd dat de geschatte aftrek voor een volle maand wordt verkregen.

4.2.3.1.   Verplichte sociale premies (facultatief)

Dit heeft betrekking op het bedrag van de bij wet of collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde verplichte sociale premies ten laste van de werknemer, die door de werkgever worden ingehouden.

4.2.3.2.   Belastingen (facultatief)

Dit heeft betrekking op het bedrag van alle loonbelastingen die door de werkgever voor de referentiemaand worden ingehouden en namens de werknemer aan de belastingdienst worden betaald.

4.3.   Gemiddeld bruto-uurloon in de referentiemaand

Hier moet het gemiddelde bruto-uurloon worden opgegeven, dat in de referentiemaand aan de werknemer is betaald. Dit cijfer moet in overeenstemming zijn met het gemiddelde bruto-uurloon dat wordt verkregen wanneer het brutoloon voor de referentiemaand (variabele 4.2) wordt gedeeld door het aantal gedurende die periode betaalde uren (variabele 3.2).

5.   Ophogingsfactoren

De steekproeftrekking voor de gegevensverzameling ten behoeve van de loonstructuurenquête geschiedt gewoonlijk in twee trappen. In de eerste trap wordt de totale populatie van lokale eenheden verdeeld in elkaar niet overlappende subpopulaties (strata), waarna uit ieder stratum een steekproef van lokale eenheden wordt getrokken. Vervolgens wordt voor iedere lokale eenheid een steekproef van werknemers getrokken.

Ophogingsfactor 5.1 is nodig om op grond van de voor de lokale eenheden in de steekproef verzamelde gegevens conclusies te kunnen trekken voor alle eenheden in het desbetreffende stratum. Ophogingsfactor 5.2 is op soortgelijke wijze nodig om aan de hand van de gegevens over de werknemers in de steekproef conclusies te kunnen trekken voor de gehele populatie van werknemers in hetzelfde stratum.

In het algemeen geldt dat wanneer besloten is dat de microgegevens voor een bepaald bedrijf of een bepaalde werknemer uit de steekproef moeten worden verwijderd (om wat voor reden ook) of wanneer deze niet beschikbaar zijn, de ophogingsfactor met passende methoden, zoals kalibrering, opnieuw moet worden berekend om de aanvankelijke gewichten van de lokale eenheden respectievelijk werknemers bij te stellen.

5.1.   Ophogingsfactor voor de lokale eenheid

Per stratum wordt voor iedere lokale eenheid ophogingsfactor 5.1 berekend. Deze geeft een indicatie van het aantal lokale eenheden in het stratum dat door iedere lokale eenheid in de steekproef wordt vertegenwoordigd. Variabele 5.1 is dus (ten minste vóór herweging van de lokale eenheden) de factor waarmee het aantal lokale eenheden in de steekproef moet worden vermenigvuldigd om schattingen voor de populatie van alle lokale eenheden in het stratum te verkrijgen.

Wanneer besloten wordt een lokale eenheid uit de steekproef te halen (wegens non-respons, dekkingsfouten, poststratificatie enz.), moet ophogingsfactor 5.1 opnieuw worden berekend om rekening te houden met de verwijderde lokale eenheden.

5.2.   Ophogingsfactor voor de werknemers

De ophogingsfactor voor de werknemers wordt berekend voor iedere lokale eenheid in de steekproef. Variabele 5.2 is (ten minste vóór herweging van de oorspronkelijke gewichten voor de werknemers) de factor waarmee het aantal werknemers in de steekproef moet worden vermenigvuldigd om schattingen voor de populatie in het stratum te verkrijgen.

Het aantal werknemers van de lokale eenheid in de steekproef moet altijd gelijk zijn aan het aantal werknemers die in de referentiemaand een beloning voor een volle maand hebben ontvangen. Wanneer enkele van de werknemers uit de steekproef moeten worden gehaald omdat zij in de referentiemaand gedurende een of meer perioden niet-betaald afwezig waren, moet ophogingsfactor 5.2 opnieuw worden berekend om rekening te houden met de verwijderde werknemers.


(1)  PB L 76 van 30.3.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad.

(2)  Uitbreiding van de enquête tot sectie L van de NACE Rev. 1.1 of tot werknemers in ondernemingen met minder dan tien werknemers is facultatief.

(3)  Uitbreiding van de enquête tot sectie L van de NACE Rev. 1.1 of tot werknemers in ondernemingen met minder dan tien werknemers is facultatief.

(4)  Om dubbeltellingen te voorkomen, moeten de door uitzendkrachten gewerkte uren worden opgenomen bij de NACE-categorie voor uitzendbureaus (NACE Rev. 1.1, 74.50) en niet bij die van de onderneming waarvoor zij feitelijk werken.

(5)  Een thuiswerker is iemand die op grond van een afspraak of overeenkomst voor een bepaalde onderneming werkt of deze een bepaalde hoeveelheid goederen of diensten levert, maar die niet in de onderneming zelf werkzaam is (Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (ESR 1995): 11.13 g)).


BIJLAGE III

INDIENING VAN DE RESULTATEN

De individuele gegevens voor iedere lokale eenheid en iedere werknemer moeten in de vorm van records met microgegevens worden geleverd, waarbij:

A

:

records voor de lokale eenheden,

B

:

records voor de werknemers.

De records voor de werknemers moeten aan die voor de lokale eenheden worden gekoppeld; ze moeten zodanig worden versleuteld dat de identiteit van het bedrijf geheim blijft. Hiervoor kan een artificieel getal of een bestaande sleutel worden gebruikt, mits voor de werknemerrecords dezelfde sleutel wordt gebruikt als voor de records voor de lokale eenheden. Daarnaast moet, met het oog op een gemakkelijke identificatie van een werknemer, voor iedere werknemer een sleutel worden verstrekt waarmee deze niet persoonlijk kan worden geïdentificeerd.

Variabelen

Alle rubrieken voor de records A en B moeten volledig worden ingevuld. Er moeten gegevens voor alle rubrieken worden ingevuld, ook voor de facultatieve variabelen (zie hieronder). Er mogen geen „blanco's” voorkomen.

Verplichte variabelen

Voor alle verplichte variabelen moet in alle records volledige informatie worden verstrekt. Anders zijn de ophogingsfactoren niet geschikt voor alle variabelen.

Facultatieve variabelen

Deze moeten zorgvuldig volgens onderstaande regels worden gecodeerd.

 

Wanneer informatie voor een facultatieve variabele beschikbaar is, moeten de gegevens bij voorkeur (net als voor de verplichte variabelen) worden verstrekt voor alle waargenomen eenheden en werknemers.

 

Wanneer voor een facultatieve variabele geen informatie beschikbaar is, moet „OPT” worden ingevuld voor alfanumerieke variabelen en „99999999” voor numerieke variabelen (waarbij het aantal negens overeenkomt met de lengte van het veld).

Waarde „nul”

0”: deze mag alleen worden gebruikt voor variabelen waarvoor een waarde „nul” echt kan voorkomen (bv. wanneer een werknemer in de referentiemaand niet heeft overgewerkt).

Categorieën van LSE-variabelen

Bij de in bijlage I opgenomen LSE-variabelen gaat het om kwalitatieve en kwantitatieve variabelen. De meeste variabelen die betrekking hebben op de lokale eenheid en de individuele kenmerken van de werknemers zijn kwalitatieve variabelen. Ze zijn gekoppeld aan een beperkt aantal categorieën.

Bij de kwantitatieve LSE-variabelen gaat het om hetzij tellingen (aantal werknemers, uren, dagen of weken) hetzij variabelen over het loon.

Eurostat zal een uitvoeringsdocument opstellen met de categorieën van de kwalitatieve LSE-variabelen en de grootteklassen voor de kwantitatieve LSE-variabelen.

Inhoud van de A en B-records

De inhoud en de volgorde van de variabelen in de A en B records en de te gebruiken codes worden in afzonderlijke documenten gespecificeerd.

De records moeten één veld per variabele bevatten. Bij numerieke variabelen moet het werkelijke aantal worden vermeld (geen decimalen of tientallen, honderdtallen, duizendtallen, miljoenen enz.). Met het oog op de nauwkeurigheid moeten de waarden voor de variabelen 4.3, 5.1 en 5.2 wel in twee decimalen worden gegeven.

Eén numerieke variabele wijkt echter af. Het gaat om het „percentage van de normale arbeidsduur van een voltijdwerknemer” (variabele 2.7.1), dat moet worden uitgedrukt in een percentage met twee decimalen (bv. 43,27).

Numerieke variabelen die betrekking hebben op geldswaarden (bv. uur-, maand- en jaarloon, bonussen, belastingen, sociale premies, betalingen in natura), moeten worden uitgedrukt in eenheden van de nationale valuta van het desbetreffende land.

Indiening

De lidstaten moeten de bij deze verordening voorgeschreven gegevens en metagegevens bij de Commissie (Eurostat) indienen in een elektronisch formaat dat voldoet aan een door Eurostat voorgestelde uitwisselingsstandaard. Eurostat zal gedetailleerde documentatie over goedgekeurde standaard(en) beschikbaar stellen alsmede richtsnoeren voor de implementatie van deze standaard(en) overeenkomstig de vereisten van deze verordening.


22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/47


VERORDENING (EG) Nr. 1739/2005 VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2005

tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het vervoer van circusdieren tussen de lidstaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG (1), en met name op artikel 23,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Richtlijn 92/65/EEG dienen in afwijking van de algemene voorschriften inzake dierenvervoer van hoofdstuk II van die richtlijn speciale veterinairrechtelijke voorschriften voor het vervoer van circusdieren te worden vastgesteld. De in deze verordening vervatte maatregelen dienen te gelden voor reizende tentoonstellingen, menagerieën en dierennummers, maar niet voor permanente installaties zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c), van Richtlijn 92/65/EEG.

(2)

Voor veterinaire doeleinden dienen de bevoegde autoriteiten te beschikken over bepaalde informatie over circussen en menagerieën met circusdieren, met name wat het vervoer tussen de lidstaten betreft. Daarom dienen dergelijke circussen en menagerieën in een lidstaat geregistreerd te worden en dient aantekening te worden gehouden van hun reisroutes.

(3)

Circussen en menagerieën geven vaak voorstellingen buiten de lidstaat van herkomst. Daarom moeten zij kunnen worden geregistreerd in de lidstaat waarin zij gewoonlijk verblijf houden of waarin zij zich bevinden, ook al is dat niet de lidstaat van herkomst.

(4)

Een dierennummer omvat één of een beperkt aantal dieren die in de eerste plaats gehouden worden voor openbare vertoning of amusementsdoeleinden, en kan zelfstandig beheerd worden of in zelfstandig bezit zijn. Dierennummers kunnen buiten de lidstaat van herkomst worden vertoond, bijvoorbeeld als onderdeel van een circus of individueel voor amusements- of filmdoeleinden. Daarom moeten dierennummers ook binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen.

(5)

Het risico dat een circus of menagerie voor de diergezondheid inhoudt, hangt rechtstreeks samen met de daar gehouden diersoorten. Exploitanten van circussen en van dierennummers dienen daarom registers bij te houden met relevante informatie over de aanwezigheid van hun dieren.

(6)

De controle op de gezondheidstoestand van circusdieren moet worden vergemakkelijkt. Gelet op de verschillende manieren waarop circusdieren binnen de Gemeenschap worden vervoerd, dient te worden voorzien in paspoorten voor circusdieren waarin alle relevante gezondheidsgegevens worden opgetekend, met inbegrip van bijzonderheden over officiële tests en vaccinaties.

(7)

De veterinairrechtelijke voorschriften voor circusdieren kunnen op dezelfde beginselen worden gebaseerd als de gemeenschappelijke veterinaire wetgeving betreffende het intracommunautaire handelsverkeer in op bedrijven gehouden huisdieren, waaronder Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (2) en Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (3). Deze voorschriften moeten echter worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden van de desbetreffende diersoorten wanneer zij in circussen of menagerieën worden gehouden, en die naar behoren zijn bevestigd door een officiële dierenarts zoals bedoeld in artikel 2, lid 7, van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad (4).

(8)

De veterinairrechtelijke voorschriften en de begeleidende documenten of paspoorten zijn voor het intracommunautaire verkeer van honden, katten en fretten vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad (5) en voor paardachtigen bij Beschikking 93/623/EEG van de Commissie (6). Circusdieren van die soorten dienen derhalve te voldoen aan de daarin vastgestelde voorschriften inzake paspoorten en diergezondheid.

(9)

Ter wille van de coherentie dient aan Ierland, Cyprus, Malta en het Verenigd Koninkrijk te worden toegestaan op circusdieren die vatbaar zijn voor rabiës, hun nationale quarantainevoorschriften zoals bedoeld in Richtlijn 92/65/EEG toe te passen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen gelden onverminderd de wetgeving ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (7).

(11)

Om de volledige traceerbaarheid van circusdieren te garanderen moeten de intracommunautaire transporten van circusdieren worden geregistreerd door middel van het Traces-systeem, dat is ingevoerd bij Beschikking 2004/292/EG van de Commissie (8), en moeten de certificeringsvoorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer worden toegepast die zijn vervat in Verordening (EG) nr. 599/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 tot vaststelling van een geharmoniseerd model voor een certificaat en inspectieverslag voor het intracommunautaire handelsverkeer in dieren en producten van dierlijke oorsprong (9).

(12)

Er dient voldoende tijd te worden uitgetrokken om de tenuitvoerlegging van de nieuwe voorschriften van deze verordening mogelijk te maken.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

In afwijking van hoofdstuk II van Richtlijn 92/65/EEG stelt deze verordening de veterinairrechtelijke voorschriften voor het vervoer van circusdieren tussen de lidstaten vast.

De voorschriften voor circussen zijn van overeenkomstige toepassing op dierennummers.

Deze verordening is van toepassing onverminderd:

a)

de in artikel 10, lid 4, van Richtlijn 92/65/EEG bedoelde maatregelen die in sommige lidstaten van toepassing zijn op dieren die vatbaar zijn voor rabiës;

b)

de desbetreffende voorschriften inzake certificering die zijn vervat in wetgeving ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 338/97 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

„circus”: een reizende tentoonstelling of menagerie met één of meer dieren;

2)

„dier”: een dier van één van de in bijlage A bij Richtlijn 92/65/EEG genoemde soorten, dat wordt gehouden voor openbare vertoning voor amusements- of educatieve doeleinden;

3)

„circusexploitant”: de eigenaar van het circus, zijn vertegenwoordiger of een andere persoon die de algehele verantwoordelijkheid voor het circus draagt;

4)

„officiële dierenarts”: de officiële dierenarts zoals bedoeld in artikel 2, lid 7, van Richtlijn 90/425/EEG.

Artikel 3

Verplaatsingen tussen de lidstaten

Een circus mag zich alleen naar een andere lidstaat begeven als het geregistreerd is overeenkomstig artikel 4 en als is voldaan aan de artikelen 8, 9 en 10.

Artikel 4

Registratie van circussen

1.   Ten minste 40 werkdagen voordat een circus zich voor het eerst naar een andere lidstaat begeeft, dient de circusexploitant bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het circus zijn wettelijke verblijfplaats heeft, of van de lidstaat waarin het zich bevindt, schriftelijk een aanvraag tot registratie in.

2.   Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde aanvraag voert de bevoegde autoriteit alle nodige controles uit om na te gaan of aan de in deze verordening vervatte veterinairrechtelijke voorschriften is voldaan.

3.   Indien aan de in lid 2 bedoelde voorschriften is voldaan, geeft de bevoegde autoriteit de volgende documenten af:

a)

een uniek registratienummer voor het circus dat begint met de ISO-code van de lidstaat;

b)

een register van de dieren in het circus overeenkomstig artikel 5;

c)

een locatieregister overeenkomstig artikel 6;

d)

dierenpaspoorten overeenkomstig artikel 7.

4.   De bevoegde autoriteit houdt een dossier bij van alle door haar op grond van lid 3 afgegeven documenten.

Artikel 5

Dierenregister

Het in artikel 4, lid 3, onder b), bedoelde register van de dieren in het circus moet in overeenstemming zijn met het model in bijlage I en voorzien zijn van het in artikel 4, lid 3, onder a), bedoelde registratienummer. Vóór afgifte wordt elke bladzijde door de officiële dierenarts van zijn stempel en handtekening voorzien.

Artikel 6

Locatieregister

Het in artikel 4, lid 3, onder c), bedoelde locatieregister moet in overeenstemming zijn met het model in bijlage II en voorzien zijn van het in artikel 4, lid 3, onder a), bedoelde registratienummer. Vóór elke verplaatsing zoals bedoeld in artikel 9 wordt elke bijschrijving door de officiële dierenarts van zijn stempel en handtekening voorzien.

Artikel 7

Dierenpaspoorten

1.   Overeenkomstig artikel 4 geeft de bevoegde autoriteit voor elk ander dier in het circus dan de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde dieren een paspoort af volgens het model in bijlage III.

2.   Overeenkomstig artikel 4 geeft de bevoegde autoriteit voor vogels en knaagdieren in het circus een collectief paspoort af volgens het model in bijlage IV.

3.   Ten aanzien van honden, katten en fretten in het circus gelden de paspoort- en veterinairrechtelijke voorschriften van Verordening (EG) nr. 998/2003.

4.   Ten aanzien van paardachtigen in het circus gelden de paspoort- en veterinairrechtelijke voorschriften van Beschikking 93/623/EEG.

Artikel 8

Verplichtingen van de circusexploitant

1.   Voordat een circus zich naar een andere lidstaat begeeft, zorgt de circusexploitant ervoor dat:

a)

de in artikel 4, lid 3, onder b) en c), bedoelde registers zijn bijgewerkt;

b)

alle dieren in het circus vergezeld gaan van bijgewerkte paspoorten;

c)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het circus zich bevindt, ten minste tien werkdagen vóór het vertrek in kennis wordt gesteld van het voornemen om naar een andere lidstaat te trekken.

2.   De circusexploitant zorgt ervoor dat elk dier in het circus op een zodanige wijze gehouden wordt dat direct of indirect contact met niet uit hoofde van deze verordening geregistreerde dieren vermeden wordt.

3.   De circusexploitant zorgt ervoor dat alle gegevens in de in artikel 4, lid 3, onder b) en c), bedoelde registers gedurende ten minste vijf jaar worden bewaard.

Artikel 9

Voorschriften inzake verplaatsingen van circussen tussen de lidstaten

1.   Voordat een circus zich naar een andere lidstaat begeeft, moet de officiële dierenarts in de lidstaat van vertrek:

a)

controleren of voor de plaats van vertrek geen veterinairrechtelijke verbodsbepalingen gelden in verband met een ziekte waarvoor een dier in het circus vatbaar is;

b)

in de tien werkdagen vóór het vertrek alle dieren in het circus onderzoeken om zich ervan te vergewissen dat zij klinisch gezond zijn;

c)

controleren of het in artikel 4, lid 3, onder b), bedoelde register van de dieren in het circus op de dag van inspectie bijgewerkt en volledig is;

d)

controleren of de paspoorten van de dieren in het circus bijgewerkt zijn.

2.   Indien aan alle in lid 1 genoemde voorwaarden is voldaan, geeft de officiële dierenarts door plaatsing van zijn handtekening en stempel in de laatste kolom van het in artikel 4, lid 3, onder c), bedoelde locatieregister aan dat het circus binnen de daaropvolgende tien werkdagen mag vertrekken.

Artikel 10

Informatie inzake verplaatsingen van circussen tussen de lidstaten

1.   Ten minste 48 uur voordat het circus zich van de ene naar de andere lidstaat begeeft, verstrekt de circusexploitant de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vertrek de informatie die nodig is om het certificaat voor de intracommunautaire handel in Traces in te vullen.

2.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van vertrek stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming en de bevoegde autoriteiten van de eventuele lidstaten van doorreis via het Traces-systeem in kennis van de verplaatsing.

3.   Op het certificaat voor de intracommunautaire handel volgens het model in Verordening (EG) nr. 599/2004 worden soort en paspoortnummer van de dieren in het circus ingevuld onder punt I.31 „Identificatie van de dieren” en wordt deze verordening vermeld in deel II.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/68/EG (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 320; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 128).

(2)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2005 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).

(3)  PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/554/EG van de Commissie (PB L 248 van 22.7.2004, blz. 1).

(4)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(5)  PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1193/2005 van de Commissie (PB L 194 van 26.7.2005, blz. 4).

(6)  PB L 298 van 3.12.1993, blz. 45. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2000/68/EG (PB L 23 van 28.1.2000, blz. 72).

(7)  PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1332/2005 van de Commissie (PB L 215 van 19.8.2005, blz. 1).

(8)  PB L 94 van 31.3.2004, blz. 63. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2005/515/EG (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 29).

(9)  PB L 94 van 31.3.2004, blz. 44.


BIJLAGE I

REGISTER VAN DIEREN IN EEN CIRCUS of DIERENNUMMER (krachtens Verordening (EG) nr. 1739/2005) (1)

Image


(1)  Het register moet de vorm van een boekje hebben waarvan de bladzijden niet vervangen kunnen worden. Hiertoe moet vóór afgifte van het register aan de circusexploitant elke bladzijde door een officiële dierenarts van zijn handtekening en stempel worden voorzien. Het moet minimaal vijf jaar worden bewaard.


BIJLAGE II

LOCATIEREGISTER VOOR EEN CIRCUS of DIERENNUMMER (krachtens Verordening (EG) nr. 1739/2005 van de Commissie)

Image


BIJLAGE III

INDIVIDUEEL PASPOORT VOOR DIEREN IN EEN CIRCUS of DIERENNUMMER

Image

Image

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE IV

PASPOORT VOOR VOGELS EN KNAAGDIEREN IN EEN CIRCUS of DIERENNUMMER

Image

Image

Image

Image


22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/63


RICHTLIJN 2005/72/EG VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2005

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb en metiram op te nemen als werkzame stof

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht met het oog op hun opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb en metiram zijn in deze lijst opgenomen.

(2)

De uitwerking van deze werkzame stoffen op de gezondheid van de mens en het milieueffect ervan zijn overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3600/92 beoordeeld voor een reeks door de kennisgevers voorgestelde toepassingen. Bij Verordening (EG) nr. 933/94 van de Commissie van 27 april 1994 houdende vaststelling van de werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen en aanwijzing van de als rapporteur optredende lidstaten voor de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 3600/92 (3) zijn de volgende landen aangewezen als rapporterende lidstaat; deze landen hebben overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 3600/92 de betrokken evaluatieverslagen met aanbevelingen bij de Commissie ingediend. Voor chloorpyrifos en chloorpyrifos-methyl was Spanje de rapporterende lidstaat en werd alle relevante informatie ingediend op 16 september 1997 en 7 mei 1999. Voor mancozeb, maneb en metiram was Italië de rapporterende lidstaat en werd alle relevante informatie ingediend op respectievelijk 3 oktober 2000, 29 november 2000 en 22 augustus 2000.

(3)

De evaluatieverslagen zijn door de lidstaten en de Commissie onderzocht in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Deze onderzoeken zijn op 3 juni 2005 afgesloten met de evaluatieverslagen van de Commissie over chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb en metiram.

(4)

Uit het onderzoek van chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb en metiram zijn geen vragen naar voren gekomen voor het Wetenschappelijk Comité voor planten of voor de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), die de taak van dat comité heeft overgenomen.

(5)

Uit de verschillende analyses is gebleken dat verwacht mag worden dat gewasbeschermingsmiddelen die chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb en metiram bevatten in het algemeen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Deze werkzame stoffen moeten derhalve in bijlage I worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stoffen bevatten in alle lidstaten overeenkomstig de richtlijn kunnen worden toegelaten.

(6)

Onverminderd deze conclusie moeten nadere gegevens over bepaalde specifieke punten worden verkregen. In artikel 6, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG is vastgelegd dat aan de opneming van een werkzame stof in bijlage I voorwaarden kunnen worden verbonden. Er dient dan ook te worden geëist dat chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb en metiram ter bevestiging van de risicobeoordeling voor een aantal niet tot de doelsoorten behorende organismen en in het geval van maneb en mancozeb ook voor ontwikkelingstoxiciteit aan verdere tests worden onderworpen en dergelijke studies door de kennisgevers worden voorgelegd.

(7)

Er moet worden voorzien in een redelijke termijn voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de inachtneming van de nieuwe eisen die uit de opneming voortvloeien.

(8)

Onverminderd de verplichtingen zoals vastgelegd in Richtlijn 91/414/EEG ten gevolge van de opneming van een werkzame stof in bijlage I moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb of metiram bevatten opnieuw te onderzoeken en ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG, met name in artikel 13 en bijlage I, is voldaan. De lidstaten moeten de bestaande toelatingen al naar het geval wijzigen, vervangen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG. In afwijking van bovenstaande termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde uniforme beginselen.

(9)

Bij eerdere opnamen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft tot problemen kan leiden. Om meer problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren dat de houder van een toelating toegang tot een dossier verschaft en daarmee aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe vastgestelde richtlijnen tot wijziging van bijlage I geen nieuwe verplichtingen op.

(10)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2006 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2007.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

1.   De lidstaten moeten, overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG, zo nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb of metiram als werkzame stof bevatten uiterlijk op 31 december 2006 wijzigen of intrekken. Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij die richtlijn met betrekking tot respectievelijk chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb en metiram is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de teksten betreffende die werkzame stoffen, en dat de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de vereisten in artikel 13 van de richtlijn aan de voorwaarden van bijlage II bij de richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst van bijlage I bij die richtlijn wat chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb en metiram betreft, overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij de richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb of metiram bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 30 juni 2006 in bijlage I bij de richtlijn zijn opgenomen. Op basis van die evaluatie bepalen zij of het middel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van Richtlijn 91/414/EEG.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb of metiram de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 juni 2010 wordt gewijzigd of ingetrokken; of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, mancozeb, maneb of metiram nog een of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 juni 2010 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de richtlijnen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op 1 juli 2006.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/396/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).

(2)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2266/2000 (PB L 259 van 13.10.2000, blz. 10).

(3)  PB L 107 van 28.4.1994, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2230/95 (PB L 225 van 22.9.1995, blz. 1).


BIJLAGE

Aan de tabel in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG toe te voegen tekst:

Nr.

Benaming

Identificatie-nummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Bijzondere bepalingen

„112

Chloorpyrifos

CAS-nr.

2921-88-2

CIPAC-nr.

221

O,O-diethyl-O-3,5,6-trichloor-2-pyridylthiofosfaat

≥ 970 g/kg

De onzuiverheid O,O,O,O-tetraethyldithiopyro-fosfaat (Sulfotep) werd in toxicologisch opzicht van belang geacht en daarom is een grenswaarde van 3 g/kg vastgesteld.

1 juli 2006

30 juni 2016

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI wordt rekening gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over chloorpyrifos, dat op 3 juni 2005 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van vogels, zoogdieren, in het water levende organismen, bijen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen, en moeten ervoor zorgen dat risicobeperkende maatregelen, waaronder voorzover noodzakelijk de inrichting van bufferzones, deel uitmaken van de toelatingsvoorwaarden.

De lidstaten verzoeken om aanvullende studies ter bevestiging van de risicobeoordeling voor vogels en zoogdieren. Zij dragen er zorg voor dat dergelijke studies binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn bij de Commissie worden ingediend door kennisgevers die om opneming van chloorpyrifos in deze bijlage hebben verzocht.

113

Chloorpyrifos-methyl

CAS-nr.

5598-13-0

CIPAC-nr.

486

O,O-dimethyl-O-3,5,6-trichloor-2-pyridylthiofosfaat

≥ 960 g/kg

De onzuiverheden O,O,O,O-tetramethyldithiopyro-fosfaat (Sulfotemp) en O,O,O-trimethyl-O-(3,5,6-trichloor-2-pyridinyl) difosforodithioaat (Sulfotemp-ester) werden in toxicologisch opzicht van belang geacht en daarom is een grenswaarde van 5 g/kg voor elke onzuiverheid vastgesteld.

1 juli 2006

30 juni 2016

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI wordt rekening gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over chloorpyrifos-methyl, dat op 3 juni 2005 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van vogels, zoogdieren, in het water levende organismen, bijen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen, en moeten ervoor zorgen dat risicobeperkende maatregelen, waaronder voorzover noodzakelijk de inrichting van bufferzones, deel uitmaken van de toelatingsvoorwaarden.

In het geval van toepassingen buitenshuis verzoeken de lidstaten om aanvullende studies ter bevestiging van de risicobeoordeling voor vogels en zoogdieren. Zij dragen er zorg voor dat dergelijke studies binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn bij de Commissie worden ingediend door kennisgevers die om opneming van chloorpyrifos-methyl in deze bijlage hebben verzocht.

114

Maneb

CAS-nr.

12427-38-2

CIPAC-nr.

61

mangaanethyleenbis (dithiocarbamaat) (polymeer)

≥ 860 g/kg

De onzuiverheid ethyleenthioureum wordt uit toxicologisch oogpunt als problematisch beschouwd en mag niet meer bedragen dan 0,5 % van het manebgehalte.

1 juli 2006

30 juni 2016

DEEL A

De stof mag alleen worden toegestaan voor gebruik als fungicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over maneb dat op 3 juni 2005 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke verontreiniging van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de residuen in levensmiddelen en de inname via de voeding door de consumenten evalueren.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van vogels, zoogdieren, in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen, en moeten ervoor zorgen dat risicobeperkende maatregelen deel uitmaken van de toelatingsvoorwaarden.

De lidstaten verzoeken om aanvullende studies ter bevestiging van de risicobeoordeling voor vogels en zoogdieren en voor ontwikkelingstoxiciteit.

Zij dragen er zorg voor dat dergelijke studies binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn bij de Commissie worden ingediend door kennisgevers die om opneming van maneb in deze bijlage hebben verzocht.

115

Mancozeb

CAS-nr.

8018-01-7 (vroeger 8065-67-5)

CIPAC-nr.

34

Mangaanethyleenbis (dithiocarbamaat) (polymeer) complex met zinkzout

≥ 800 g/kg

De onzuiverheid ethyleenthioureum wordt uit toxicologisch oogpunt als problematisch beschouwd en mag niet meer bedragen dan 0,5 % van het mancozebgehalte.

1 juli 2006

30 juni 2016

DEEL A

De stof mag alleen worden toegestaan voor gebruik als fungicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over mancozeb dat op 3 juni 2005 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke verontreiniging van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de residuen in levensmiddelen en de inname via de voeding door de consumenten evalueren.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van vogels, zoogdieren, in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen, en moeten ervoor zorgen dat risicobeperkende maatregelen deel uitmaken van de toelatingsvoorwaarden.

De lidstaten verzoeken om aanvullende studies ter bevestiging van de risicobeoordeling voor vogels en zoogdieren en voor ontwikkelingstoxiciteit.

Zij dragen er zorg voor dat dergelijke studies binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn bij de Commissie worden ingediend door kennisgevers die om opneming van mancozeb in deze bijlage hebben verzocht.

116

Metiram

CAS-nr.

9006-42-2

CIPAC-nr.

478

Zinkammoniaatethyleenbis(dithiocarbamaat) — poly[ethyleenbis(thiuramdisulfide)]

≥ 840 g/kg

De onzuiverheid ethyleenthioureum wordt uit toxicologisch oogpunt als problematisch beschouwd en mag niet meer bedragen dan 0,5 % van het metiramgehalte.

1 juli 2006

30 juni 2016

DEEL A

De stof mag alleen worden toegestaan voor gebruik als fungicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over metiram dat op 3 juni 2005 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de mogelijke verontreiniging van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de residuen in levensmiddelen en de inname via de voeding door de consumenten evalueren.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van vogels, zoogdieren, in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen, en dragen er zorg voor dat risicobeperkende maatregelen deel uitmaken van de toelatingsvoorwaarden.

De lidstaten verzoeken om aanvullende studies ter bevestiging van de risicobeoordeling voor vogels en zoogdieren. Zij dragen er zorg voor dat dergelijke studies binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn bij de Commissie worden ingediend door kennisgevers die om opneming van metiram in deze bijlage hebben verzocht.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/70


BESLUIT VAN DE RAAD VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN

van 14 oktober 2005

houdende benoeming van een advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

(2005/741/EG, Euratom)

DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 223, alsmede op de artikelen 5, 7 en 8 van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 139,

Overwegende hetgeen volgt:

Ingevolge het ontslag van de heer Francis JACOBS dient een advocaat-generaal te worden benoemd voor de verdere duur van diens ambtstermijn,

BESLUITEN:

Artikel 1

Mevrouw Eleanor SHARPSTON wordt met ingang van de datum van haar eedaflegging tot en met 6 oktober 2009 benoemd tot advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 14 oktober 2005.

De voorzitter

J. GRANT


Commissie

22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/71


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 19 oktober 2005

tot wijziging van Beschikking 2003/858/EG met betrekking tot de lijst van gebieden van waaruit de invoer van bepaalde soorten levende vis en eieren en gameten daarvan, bestemd voor de kweek in de Europese Gemeenschap (EG) is toegestaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 3964)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/742/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/67/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurproducten (1), en met name op artikel 19, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2003/858/EG van de Commissie van 21 november 2003 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften en certificeringsvoorschriften voor de invoer van levende vis en van eieren en gameten daarvan bestemd voor de kweek, en van levende vis afkomstig van aquacultuur en producten daarvan bestemd voor menselijke consumptie (2) stelt een lijst vast van derde landen of delen van derde landen van waaruit de invoer van levende vis en eieren en gameten daarvan, bestemd voor de kweek in de Gemeenschap is toegestaan.

(2)

De toevoeging van het commentaar „alleen karpers” in de tabel van bijlage I bij Beschikking 2003/858/EG heeft tot verschillende interpretaties geleid met betrekking tot de toepassing van de beschikking. Duidelijkheidshalve dient dit commentaar dus vanuit taxonomisch oogpunt gepreciseerd te worden om aan de doelstelling van de beschikking te voldoen.

(3)

Ook is het wenselijk de presentatie van de tabel in bijlage I te vereenvoudigen om herhaling te vermijden van de in de modelcertificaten vastgestelde eisen.

(4)

Beschikking 2003/858/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Bijlage I bij Beschikking 2003/858/EG wordt vervangen door de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 oktober 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 46 van 19.2.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  PB L 324 van 11.12.2003, blz. 37. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/914/EG (PB L 385 van 29.12.2004, blz. 60).


BIJLAGE

„BIJLAGE I

Gebieden van waaruit de invoer van bepaalde soorten levende vis en eieren en gameten daarvan, bestemd voor de kweek in de Europese Gemeenschap (EG) is toegestaan

Land

Gebied

Opmerkingen (1)

ISO-code

Naam

Code

Beschrijving

 

AL

Albanië

 

 

 

AU

Australië

 

 

 

BR

Brazilië

 

 

Alleen karpers

BG

Bulgarije

 

 

 

CA

Canada

 

 

 

CL

Chili

 

 

 

CN

China

 

 

Alleen karpers

CO

Colombia

 

 

Alleen karpers

CG

Congo

 

 

Alleen karpers

ID

Indonesië

 

 

 

IL

Israël

 

 

 

JM

Jamaica

 

 

Alleen karpers

JP

Japan

 

 

Alleen karpers

HR

Kroatië

 

 

 

MY

Maleisië (schiereiland, alleen westelijk Maleisië)

 

 

Alleen karpers

NZ

Nieuw-Zeeland

 

 

 

RU

Rusland

 

 

 

SG

Singapore

 

 

Alleen karpers

LK

Sri Lanka

 

 

Alleen karpers

TW

Taiwan

 

 

Alleen karpers

TH

Thailand

 

 

Alleen karpers

TR

Turkije

 

 

 

US

Verenigde Staten

 

 

 

MK (2)

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

 

 

Alleen karpers

ZA

Zuid-Afrika

 

 

 


(1)  Geen beperkingen indien niets is ingevuld. Indien het land of gebied slechts bepaalde soorten en/of eieren of gameten mag uitvoeren, moet in deze kolom de soort worden aangegeven en/of bijvoorbeeld de vermelding „alleen eieren” worden ingevuld.

(2)  Voorlopige code die niet vooruitloopt op de definitieve benaming voor dit land, die zal worden vastgelegd na de afsluiting van de lopende onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties.”


22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/73


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 19 oktober 2005

waarbij aan de lidstaten toestemming wordt verleend om de geldigheidsduur van voorlopige toelatingen voor de nieuwe werkzame stoffen boscalid, indoxacarb, spinosad en Spodoptera exigua nuclear polyhedrosis virus te verlengen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4002)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/743/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 8, lid 1, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft Duitsland in april 2001 van BASF AG een aanvraag ontvangen voor de opname van de werkzame stof boscalid (vroegere naam: nicobifen) in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Bij Beschikking 2002/268/EG van de Commissie (2) is bevestigd dat het dossier volledig is en geacht wordt in beginsel te voldoen aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij de richtlijn.

(2)

In oktober 1997 heeft Nederland van DuPont de Nemours een aanvraag ontvangen betreffende indoxacarb (vroegere naam: DPX-KN128). Bij Beschikking 98/398/EG van de Commissie (3) is bevestigd dat het dossier volledig is en geacht wordt in beginsel te voldoen aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij de richtlijn.

(3)

In juli 1999 heeft Nederland van Dow Agrosciences een aanvraag ontvangen betreffende spinosad. Bij Beschikking 2000/210/EG van de Commissie (4) is bevestigd dat het dossier volledig is en geacht wordt in beginsel te voldoen aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij de richtlijn.

(4)

In juli 1996 heeft Nederland van Biosys een aanvraag ontvangen betreffende Spodoptera exigua nuclear polyhedrosis virus. Bij Beschikking 97/865/EG van de Commissie (5) is bevestigd dat het dossier volledig is en geacht wordt in beginsel te voldoen aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij de richtlijn.

(5)

De bevestiging dat de dossiers volledig zijn, was nodig om deze grondig te kunnen onderzoeken en om de lidstaten de mogelijkheid te geven gewasbeschermingsmiddelen die de desbetreffende werkzame stoffen bevatten, voorlopig toe te laten voor een periode van ten hoogste drie jaar, met inachtneming van de voorwaarden van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG en met name de voorwaarde dat de werkzame stof en het gewasbeschermingsmiddel worden onderworpen aan een gedetailleerde evaluatie aan de hand van de voorschriften van de richtlijn.

(6)

De gevolgen van deze werkzame stoffen voor de volksgezondheid en het milieu zijn overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG geëvalueerd voor de door de respectievelijke aanvragers voorgestelde gebruiksdoeleinden. De als rapporteur optredende lidstaten hebben het ontwerp-evaluatieverslag over elk van deze stoffen bij de Commissie ingediend, namelijk op 22 november 2002 voor boscalid, op 7 februari 2000 voor indoxacarb, op 5 maart 2001 voor spinosad en op 19 november 1999 voor Spodoptera exigua nuclear polyhedrosis virus.

(7)

Na indiening van de ontwerp-evaluatieverslagen door de als rapporteur optredende lidstaten moest de aanvragers om aanvullende informatie worden gevraagd en moesten de als rapporteur optredende lidstaten deze informatie bestuderen en hun evaluatie indienen. Daardoor is het onderzoek van de dossiers nog aan de gang en kan de evaluatie niet binnen de bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde termijn worden afgerond.

(8)

Aangezien de evaluatie tot nu toe geen aanleiding geeft tot onmiddellijke bezorgdheid, moet aan de lidstaten toestemming worden gegeven om de voorlopige toelatingen die zijn verleend voor gewasbeschermingsmiddelen die de desbetreffende werkzame stoffen bevatten, overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 91/414/EEG voor een periode van 24 maanden te verlengen, zodat het onderzoek van de dossiers kan worden voortgezet. Verwacht wordt dat voor elk van de desbetreffende stoffen 24 maanden zullen volstaan om de evaluatie en de besluitvorming met betrekking tot de eventuele opname in bijlage I af te ronden.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De lidstaten mogen de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die boscalid, indoxacarb, spinosad of Spodoptera exigua nuclear polyhedrosis virus bevatten, verlengen met ten hoogste 24 maanden te rekenen vanaf de datum van vaststelling van deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 oktober 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/34/EG van de Commissie (PB L 125 van 18.5.2005, blz. 5).

(2)  PB L 92 van 9.4.2002, blz. 34.

(3)  PB L 176 van 20.6.1998, blz. 34.

(4)  PB L 64 van 11.3.2000, blz. 24.

(5)  PB L 351 van 23.12.1997, blz. 67.


22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/75


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2005

tot vaststelling van voorschriften voor de preventie van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, bij gevoelige vogels in dierentuinen in de lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4197)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/744/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en vogels, die leidt tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de dieren de volksgezondheid en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij.

(2)

Richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (2) geeft aan welke bestrijdingsmaatregelen moeten worden genomen bij een uitbraak van aviaire influenza onder pluimvee, onverminderd de communautaire bepalingen betreffende het intracommunautaire handelsverkeer. Die richtlijn is niet van toepassing indien aviaire influenza wordt geconstateerd bij andere vogels, maar bepaalt dat de betrokken lidstaat in dat geval de Commissie van de eventueel getroffen maatregelen in kennis stelt.

(3)

Volgens artikel 3 van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG (3), mag de handel in en invoer van de betrokken dieren, sperma, eicellen en embryo's niet worden verboden of beperkt om andere veterinairrechtelijke redenen dan die welke voortvloeien uit de toepassing van de communautaire wetgeving, met name de eventueel getroffen vrijwaringsmaatregelen. In Richtlijn 1999/22/EG van de Raad van 29 maart 1999 betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen (4) staat gedefinieerd welke dierentuinen onder die richtlijn vallen. Die definitie moet voor de toepassing van deze beschikking in aanmerking worden genomen. Ten aanzien van de handel moet die definitie voor de toepassing van deze beschikking echter worden aangevuld.

(4)

Onlangs is de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, vastgesteld in Turkije, Roemenië en Rusland ten westen van de Oeral. Moleculair-epidemiologische gegevens en andere aanwijzingen duiden er sterk op dat het aviaire-influenzavirus door trekvogels vanuit Centraal-Azië in die landen gebracht is. Dit wordt ook geopperd in het verslag van een recent inspectiebezoek aan Rusland van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE), dat op 14 oktober 2005 is gepubliceerd.

(5)

In verband met het risico van insleep van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, in de Gemeenschap heeft de Commissie een aantal beschikkingen vastgesteld, waaronder Beschikking 2005/734/EG tot vaststelling van bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, van in het wild levende vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels en tot instelling van een systeem voor vroege opsporing in risicogebieden (5).

(6)

Om de in het wild levende dieren te beschermen en de biologische diversiteit in stand te houden moeten er op communautair niveau bioveiligheidsmaatregelen worden vastgesteld ter preventie van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, bij gevoelige vogels in dierentuinen in de lidstaten.

(7)

Vaccinatie van gevoelige vogels in dierentuinen kan onder bepaalde omstandigheden een geschikte aanvullende preventiemaatregel zijn.

(8)

Daarom moeten de essentiële voorschriften voor vaccinatie van vogels in dierentuinen, waaraan de lidstaten zich moeten houden als zij het nodig achten tot vaccinatie van die vogels over te gaan, op communautair niveau worden vastgesteld.

(9)

Vaccinatie kan, ook als die beperkt blijft tot bepaalde categorieën dieren die niet primair voor de handel bedoeld zijn, gevolgen hebben voor de status ten aanzien van aviaire influenza wat het internationale handelsverkeer betreft, en dat betreft niet alleen het land of deel daarvan waar wordt gevaccineerd. Daarom mogen de gevaccineerde vogels niet worden verhandeld, tenzij aan bepaalde voorschriften wordt voldaan. De lidstaten moeten de Commissie uiterlijk 30 november 2005 in kennis stellen van de nationale maatregelen die ter uitvoering van deze beschikking zijn genomen.

(10)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Deze beschikking bevat voorschriften ter beperking van de verspreiding van aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1 (hierna „aviaire influenza” genoemd), door in het wild levende vogels onder gevoelige vogels in dierentuinen. Afhankelijk van de specifieke epidemiologische situatie betreffen die voorschriften in het bijzonder de preventie van direct en indirect contact tussen in het wild levende vogels, met name watervogels, en gevoelige dieren in dierentuinen.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze beschikking wordt verstaan onder:

a)

„dierentuin”:

i)

alle permanente inrichtingen waar levende dieren van wilde diersoorten worden gehouden om te worden tentoongesteld aan het publiek gedurende ten minste zeven dagen per jaar, met uitzondering van circussen en dierenwinkels en inrichtingen waaraan de lidstaten een afwijking van de vereisten van deze beschikking verlenen, omdat zij geen aanzienlijk aantal dieren of diersoorten aan het publiek tentoonstellen en omdat de afwijking de doelstellingen van deze beschikking niet in het gedrang brengt, en

ii)

een „officieel erkende instelling, officieel erkend instituut of officieel erkend centrum” zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder c), van Richtlijn 92/65/EEG;

b)

„gevoelige vogel”: een vogelsoort die waarschijnlijk gevoelig is voor aviaire influenza en niet bedoeld is voor de productie van dierlijke producten.

Artikel 3

De lidstaten nemen passende, uitvoerbare maatregelen ter beperking van het risico van overdracht van aviaire influenza van in het wild levende vogels naar gevoelige vogels in dierentuinen, met inachtneming van de in bijlage I vermelde criteria en risicofactoren.

Artikel 4

De lidstaten mogen op basis van een risicobeoordeling besluiten gevoelige dieren in dierentuinen, die naar hun oordeel een risico van aviaire influenza lopen, tegen aviaire influenza te vaccineren, met inachtneming van de voorschriften van bijlage II.

Artikel 5

1.   Lidstaten die van plan zijn tot vaccinatie overeenkomstig artikel 4 over te gaan, leggen hun programma voor de vaccinatie van gevoelige vogels in dierentuinen aan de Commissie voor en presenteren dit programma officieel in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

2.   Het in lid 1 bedoelde vaccinatieprogramma bevat ten minste uitvoerige informatie over:

a)

het exacte adres en de plaats van de dierentuinen waar de vaccinatie uitgevoerd zal worden;

b)

de specifieke identificatie van de gevoelige dieren en het aantal daarvan;

c)

de individuele identificatie van de te vaccineren dieren;

d)

het soort vaccin dat zal worden gebruikt, het vaccinatieschema en het tijdstip van vaccinatie;

e)

de redenen waarom tot vaccinatie is besloten;

f)

het tijdschema van de uit te voeren vaccinaties.

Artikel 6

De lidstaten nemen onmiddellijk de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 7

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(2)  PB L 167 van 22.6.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(3)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/68/EG (PB L 226 van 25.6.2004, blz. 128).

(4)  PB L 94 van 9.4.1999, blz. 24.

(5)  PB L 274 van 20.10.2005, blz. 105. Besluit gewijzigd bij Besluit 745/2005 (Zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE I

bij de toepassing van de in artikel 3 bedoelde maatregelen in afzonderlijke dierentuinen in aanmerking te nemen criteria en risicofactoren

1.

Ligging van de dierentuin langs vogeltrekroutes, met name van vogels komend uit Centraal- en Oost-Azië en de gebieden rond de Kaspische Zee en de Zwarte Zee.

2.

Afstand van de dierentuin tot watergebieden zoals vijvers, moerassen, meren of rivieren waar trekkende watervogels kunnen neerstrijken.

3.

Ligging van de dierentuinen in gebieden waar veel trekvogels, met name watervogels, voorkomen.


BIJLAGE II

VOORSCHRIFTEN VOOR VACCINATIE

1.

Omvang van de uit te voeren vaccinatie

Alleen gevoelige vogels in dierentuinen mogen gevaccineerd worden.

2.

Te vaccineren diersoorten

Er wordt een lijst van alle te vaccineren vogels opgesteld, met de individuele identificatie daarvan, die ten minste tien jaar na de datum van vaccinatie wordt bewaard.

3.

Duur van de vaccinatie

Alle in een dierentuin te vaccineren vogels worden zo snel mogelijk gevaccineerd. De vaccinatie in de dierentuin moet in elk geval binnen 96 uur worden voltooid.

4.

Specifiek verplaatsingsverbod voor gevaccineerde vogels en producten daarvan

Gevaccineerde vogels mogen niet worden verhandeld of verplaatst, behalve in geval van vervoer onder officieel toezicht tussen dierentuinen in dezelfde lidstaat, of na specifieke toestemming van een andere lidstaat.

Van de desbetreffende vogels mogen geen producten in de voedselketen terechtkomen.

5.

Specifieke identificatie en registratie van de gevaccineerde dieren

De gevaccineerde vogels moeten elk afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd en de identificatiegegevens van deze vogels worden duidelijk vastgelegd. Indien mogelijk wordt op het tijdstip van vaccinatie een onuitwisbaar identificatiemerk aangebracht om aan te geven dat de vogels zijn gevaccineerd.

6.

Uitvoering van de vaccinatiecampagne

De vaccinatie wordt uitgevoerd onder toezicht van een officiële dierenarts van de bevoegde autoriteiten. De nodige maatregelen worden getroffen om verspreiding van het virus te vermijden. Resterende hoeveelheden vaccin worden, samen met een schriftelijk verslag over het aantal gevaccineerde vogels en het aantal gebruikte doses, teruggebracht naar de plaats waar het vaccin is gedistribueerd.

Indien mogelijk worden bloedmonsters genomen voordat wordt gevaccineerd en ten minste 30 dagen na vaccinatie, met het oog op een serologische test op aviaire influenza. De resultaten van deze tests worden ten minste tien jaar bewaard.

7.

Te gebruiken vaccin

Het te gebruiken geïnactiveerde vaccin moet op de juiste wijze samengesteld zijn en moet werkzaam zijn tegen het circulerende virustype. Het moet worden gebruikt overeenkomstig de instructies van de fabrikant en/of de veterinaire autoriteiten.

8.

Rapportage aan de Commissie over de uitvoering van het programma

Een gedetailleerd verslag over de uitvoering van het programma, met inbegrip van de resultaten van de uitgevoerde tests, wordt aan de Commissie en de lidstaten voorgelegd in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.


22.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/79


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2005

tot wijziging van Beschikking 2005/734/EG tot vaststelling van bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, van in het wild levende vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels en tot instelling van een systeem voor vroege opsporing in risicogebieden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4199)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/745/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en vogels, die leidt tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de dieren de volksgezondheid en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij. Het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker via de internationale handel in levend pluimvee en pluimveeproducten wordt binnengebracht.

(2)

In aan de Gemeenschap grenzende derde landen is onlangs de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, vastgesteld. Moleculair-epidemiologische gegevens en andere aanwijzingen duiden er sterk op dat het aviaire-influenzavirus door trekvogels verspreid is.

(3)

De Commissie heeft Beschikking 2005/732/EG van 17 oktober 2005 tot goedkeuring van de programma's voor het uitvoeren van onderzoek naar aviaire influenza bij pluimvee en bij in het wild levende vogels in 2005 in de lidstaten en tot vaststelling van rapporterings- en subsidiabiliteitsregels voor de financiële bijdragen van de Gemeenschap in de kosten voor de uitvoering van deze programma's (2) vastgesteld om de situatie in de lidstaten te volgen.

(4)

Om het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, door in het wild levende vogels naar pluimveebedrijven en andere inrichtingen waar vogels in gevangenschap worden gehouden te beperken, heeft de Commissie Beschikking 2005/734/EG van 19 oktober 2005 tot vaststelling van bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, van in het wild levende vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels en tot instelling van een systeem voor vroege opsporing in risicogebieden (3) vastgesteld.

(5)

Krachtens die beschikking moeten de lidstaten de afzonderlijke bedrijven identificeren waar pluimvee of andere vogels worden gehouden en die volgens epidemiologische en ornithologische gegevens een bijzonder risico lopen om via in het wild levende vogels door het aviaire-influenza A-virus subtype H5N1 te worden besmet.

(6)

In verband met de nadering van het nieuwe trekseizoen voor wilde vogels in de Gemeenschap en de meldingen van nieuwe uitbraken van aviaire influenza in aan de Gemeenschap grenzende derde landen moeten de al krachtens Beschikking 2005/734/EG genomen maatregelen worden aangescherpt en waar nodig aangevuld om het risico van verspreiding van aviaire influenza te beperken.

(7)

Beschikking 2005/734/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De lidstaten moeten de Commissie uiterlijk 5 november 2005 in kennis stellen van de nationale maatregelen die ter uitvoering van deze beschikking zijn genomen.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Beschikking 2005/734/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel 2 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 2 bis

Aanvullende risicobeperkingsmaatregelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat op de delen van hun grondgebied die zij overeenkomstig artikel 1, lid 1, als risicogebied voor de insleep van aviaire influenza hebben aangemerkt, aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

het houden van pluimvee in de open lucht wordt zo snel mogelijk verboden; de bevoegde autoriteit kan echter het houden van pluimvee in de open lucht toestaan, mits de voorziening van voeder en water voor het pluimvee binnenshuis plaatsvindt of onder een afdak waardoor het neerstrijken van wilde vogels in voldoende mate wordt afgeschrikt en wordt voorkomen dat wilde vogels met voor pluimvee bestemd voeder of water in contact komen;

b)

om redenen van dierenwelzijn aangebrachte watervoorzieningen in de open lucht voor bepaald pluimvee worden voldoende tegen wilde watervogels afgeschermd;

c)

het pluimvee krijgt geen water dat afkomstig is van oppervlaktewatervoorraden waartoe wilde vogels toegang hebben, tenzij dat water wordt behandeld om eventueel aanwezig virus te inactiveren;

d)

het gebruik van vogels van de orden Anseriformes en Charadriiformes als lokvogel tijdens de vogeljacht wordt verboden; wel mogen die vogels onder strikt toezicht van de bevoegde autoriteit als lokvogel worden gebruikt voor in het wild levende vogels met het oog op bemonstering in het kader van het bewakingsprogramma van Beschikking 2005/732/EG.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het bijeenbrengen van pluimvee en andere vogels op markten, shows, tentoonstellingen en culturele evenementen wordt verboden; de bevoegde autoriteit kan echter op basis van een gunstige risicobeoordeling toestaan dat pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels wel voor dergelijke gelegenheden worden bijeengebracht.”

2)

In artikel 4 wordt de datum „31 januari 2006” vervangen door „1 december 2005”.

Artikel 2

De lidstaten nemen onmiddellijk de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen en zij maken die maatregelen bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(2)  PB L 274 van 20.10.2005, blz. 95.

(3)  PB L 274 van 20.10.2005, blz. 105.