ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 269

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
14 oktober 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1666/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1667/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 60/2004 houdende overgangsmaatregelen in de sector suiker in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1668/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van de bij de berekening van de financieringskosten van de interventies in de vorm van de aankoop, opslag en afzet van de voorraden toe te passen rentevoeten voor het boekjaar 2006 van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie

4

 

 

Verordening (EG) nr. 1669/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling, voor de sector suiker, vanaf 14 oktober 2005 geldende representatieve prijzen en de bedragen van de aanvullende invoerrechten voor melasse

6

 

 

Verordening (EG) nr. 1670/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

8

 

 

Verordening (EG) nr. 1671/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer naar bepaalde derde landen van witte suiker voor de 9e deelinschrijving in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1138/2005

10

 

 

Verordening (EG) nr. 1672/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van de maximumuitvoerrestitutie voor boter in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 581/2004

11

 

 

Verordening (EG) nr. 1673/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van de maximumuitvoerrestitutie voor mageremelkpoeder in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 582/2004

13

 

*

Verordening (EG) nr. 1674/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het ICES-deelgebied I en in de ICES-sector II b door vaartuigen die de vlag van Polen voeren

14

 

 

Verordening (EG) nr. 1675/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

16

 

 

Verordening (EG) nr. 1676/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 betreffende de offertes voor de uitvoer van gerst die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1058/2005

18

 

 

Verordening (EG) nr. 1677/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van haver in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1438/2005

19

 

 

Verordening (EG) nr. 1678/2005 van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van zachte tarwe in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2005

20

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Europees Parlement en Raad

 

*

Besluit van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie overeenkomstig punt 3 van het Interinstitutioneel Akkoord van 7 november 2002 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de financiering van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie ter aanvulling van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure

21

 

*

Besluit van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 over het gebruik van het flexibiliteitsinstrument voor herstel en wederopbouw in door de tsunami getroffen landen overeenkomstig punt 24 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999

23

 

*

Besluit van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 tot aanpassing van de financiële vooruitzichten 2000-2006

24

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 2 augustus 2004 betreffende de steunregeling die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van France Télécom (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3061)  ( 1 )

30

 

*

Beschikking van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met een vermoeden van hoogpathogene aviaire influenza in Roemenië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4068)  ( 1 )

42

 

*

Besluit nr. 1/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA Vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer van 4 oktober 2005 betreffende de uitnodiging aan Roemenië om toe te treden tot de Overeenkomst inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer van 20 mei 1987

44

 

*

Besluit nr. 5/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA Gemeenschappelijk douanevervoer van 4 oktober 2005 betreffende de uitnodiging aan Roemenië om toe te treden tot de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer van 20 mei 1987

46

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/1


VERORDENING (EG) Nr. 1666/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

49,2

204

52,0

999

50,6

0707 00 05

052

101,8

999

101,8

0709 90 70

052

98,7

999

98,7

0805 50 10

052

73,8

382

63,3

388

68,1

524

57,2

528

70,3

999

66,5

0806 10 10

052

88,3

400

215,8

999

152,1

0808 10 80

388

85,2

400

107,5

512

89,6

528

11,2

720

48,5

800

163,1

804

77,5

999

83,2

0808 20 50

052

90,7

388

56,9

720

54,1

999

67,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/3


VERORDENING (EG) Nr. 1667/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 60/2004 houdende overgangsmaatregelen in de sector suiker in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het Verdrag betreffende de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije,

Gelet op de Toetredingsakte van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, en met name op artikel 41, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 60/2004 van de Commissie (1) is bepaald dat het bedrag dat de nieuwe lidstaten moeten betalen voor de overtollige hoeveelheden die niet zijn weggewerkt, in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de productieheffingen voor het verkoopseizoen 2004/2005.

(2)

Wanneer in september 2005 de heffingen voor 2004/2005 worden berekend, zal het te betalen bedrag nog niet bekend zijn omdat de uiterste datum voor het leveren van de bewijzen van de wegwerking bij Verordening (EG) nr. 651/2005 van de Commissie is opgeschoven naar 31 maart 2006. Derhalve dient te worden bepaald dat dit bedrag in aanmerking wordt genomen voor de in september 2006 te verrichten berekening van de productieheffingen voor het verkoopseizoen 2005/2006.

(3)

Verordening (EG) nr. 60/2004 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Omdat deze wijziging moet voorafgaan aan de vaststelling van de heffingen voor het verkoopseizoen 2004/2005, dient te worden bepaald dat de onderhavige verordening onmiddellijk in werking treedt.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 60/2004 wordt vervangen door:

„2.   Als voor een deel van de overtollige hoeveelheid of die hoeveelheid in haar geheel niet overeenkomstig lid 1 het bewijs van de wegwerking van de markt wordt geleverd, wordt ten laste van de nieuwe lidstaat een bedrag geheven dat gelijk is aan de niet-weggewerkte hoeveelheid, vermenigvuldigd met de hoogste uitvoerrestituties die in de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 november 2005 voor witte suiker van GN-code 1701 99 10 hebben gegolden. Van het totale bedrag wordt uiterlijk op 31 december 2006, 2007, 2008 en 2009 telkens 25 % toegewezen aan de Gemeenschapsbegroting. Het totale bedrag wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de productieheffingen voor het verkoopseizoen 2005/2006.”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 9 van 15.1.2004, blz. 8. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 651/2005 (PB L 108 van 29.4.2005, blz. 3).


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/4


VERORDENING (EG) Nr. 1668/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van de bij de berekening van de financieringskosten van de interventies in de vorm van de aankoop, opslag en afzet van de voorraden toe te passen rentevoeten voor het boekjaar 2006 van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1883/78 van de Raad van 2 augustus 1978 betreffende de algemene regels voor de financiering van de interventies door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie (1), en met name op artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 411/88 van de Commissie van 12 februari 1988 met betrekking tot de bij de berekening van de financieringskosten van de interventies in de vorm van aankoop, opslag en afzet toe te passen methode en rentevoeten (2) is bepaald dat de bij de berekening van de financieringskosten van de interventies te gebruiken uniforme rentevoet gelijk is aan de Euribor-rentevoet voor driemaands- en twaalfmaandsdeposito’s, gewogen op basis van, respectievelijk, één derde en twee derde.

(2)

De Commissie stelt deze rentevoet vóór het begin van elk boekjaar van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, vast op basis van de in de zes maanden vóór de vaststelling geconstateerde rentepercentages.

(3)

Overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 411/88 wordt, wanneer het rentepercentage voor rekening van een lidstaat gedurende ten minste zes maanden lager is geweest dan de voor de Gemeenschap vastgestelde uniforme rentevoet, voor die lidstaat een specifieke rentevoet vastgesteld. Als een lidstaat zijn gemiddelde rentekosten niet vóór het einde van het boekjaar meedeelt, wordt de toe te passen specifieke rentevoet bepaald op basis van de in de bijlage bij die verordening genoemde referentierentevoet.

(4)

In artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 411/88 is bepaald dat voor de boekjaren 2005 en 2006 geldt dat, wanneer het door een lidstaat betaalde gemiddelde rentepercentage meer dan tweemaal zo hoog is als de voor de Gemeenschap bepaalde uniforme rentevoet, de Gemeenschap de rentekosten kan vergoeden op basis van de uniforme rentevoet, verhoogd met het verschil tussen het dubbele van die rentevoet en het werkelijk door die lidstaat betaalde rentepercentage.

(5)

De rentevoeten voor het boekjaar 2006 van het EOGFL, afdeling Garantie, dienen met inachtneming van deze verschillende elementen te worden vastgesteld aan de hand van de door de lidstaten aan de Commissie meegedeelde gegevens.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van het EOGFL,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de uitgaven die ten laste komen van het boekjaar 2006 van het EOGFL, afdeling Garantie, wordt:

1.

de in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1883/78 bedoelde uniforme rentevoet vastgesteld op 2,2 %, welke rentevoet geldt voor de niet in de punten 2 en 3 van het onderhavige artikel genoemde lidstaten;

2.

de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 411/88 bedoelde specifieke rentevoet vastgesteld op:

a)

2,1 % voor Tsjechië, Frankrijk, Oostenrijk en Finland;

b)

1,8 % voor Zweden;

3.

het aan de lidstaten vergoede rentepercentage zoals bedoeld in artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 411/88 vastgesteld op:

a)

3,2 % voor Cyprus;

b)

5,1 % voor Hongarije;

c)

3,0 % voor Polen;

d)

2,8 % voor Slovenië;

e)

2,3 % voor het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 216 van 5.8.1978, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 695/2005 (PB L 114 van 4.5.2005, blz. 1).

(2)  PB L 40 van 13.2.1988, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 956/2005 (PB L 164 van 24.6.2005, blz. 8).


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/6


VERORDENING (EG) Nr. 1669/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling, voor de sector suiker, vanaf 14 oktober 2005 geldende representatieve prijzen en de bedragen van de aanvullende invoerrechten voor melasse

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 24, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1422/95 van de Commissie van 23 juni 1995 tot vaststelling, voor de sector suiker, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van melasse en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 785/68 (2) is bepaald dat de cif-invoerprijs voor melasse, vastgesteld overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 785/68 van de Commissie (3), als „representatieve prijs” wordt aangemerkt. Deze prijs geldt voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 785/68.

(2)

Voor de vaststelling van de representatieve prijs moet rekening worden gehouden met alle in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 785/68 genoemde inlichtingen, behalve in de in artikel 4 van die verordening genoemde gevallen. In voorkomend geval, mag deze vaststelling plaatsvinden overeenkomstig de in artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 785/68 aangegeven werkwijze.

(3)

Voor andere kwaliteiten dan de standaardkwaliteit moeten de prijzen naar gelang van de kwaliteit van de aangeboden melasse overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 785/68 worden verhoogd of verlaagd.

(4)

Indien er een verschil is tussen de reactieprijs voor het betrokken product en de representatieve prijs, moeten aanvullende invoerrechten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1422/95. Als de invoerrechten worden geschorst overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1422/95, moeten specifieke bedragen ter vervanging van die rechten worden vastgesteld.

(5)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor de betrokken producten moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 1, lid 2, en artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1422/95.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1422/95 bedoelde producten worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 141 van 24.6.1995, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 79/2003 (PB L 13 van 18.1.2003, blz. 4).

(3)  PB 145 van 27.6.1968, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1422/95.


BIJLAGE

Vaststelling, voor de sector suiker, van de representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor melasse van toepassing vanaf 14 oktober 2005

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

Toe te passen recht bij invoer als gevolg van schorsing van de invoerrechten, als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1422/95, per 100 kg netto van het betrokken product (1)

1703 10 00 (2)

11,00

0

1703 90 00 (2)

11,60

0


(1)  Dit bedrag vervangt, overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1422/95, het voor deze producten vastgestelde bedrag van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in artikel 1 van de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 785/68.


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/8


VERORDENING (EG) Nr. 1670/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), inzonderheid op artikel 27, lid 5, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1, lid 1, onder a), van die verordening genoemde producten en de prijzen voor deze producten in de Gemeenschap overbrugd worden door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1260/2001 moeten de restituties voor witte suiker en ruwe suiker, welke niet gedenatureerd en in onveranderde vorm uitgevoerd zijn, vastgesteld worden rekening houdend met de toestand op de markt van de Gemeenschap en op de wereldmarkt voor suiker, en vooral met de in artikel 28 van genoemde verordening bedoelde prijs- en kostenelementen. Volgens dit artikel moet eveneens met het economische aspect van de voorgenomen uitvoertransactie rekening worden gehouden.

(3)

Voor ruwe suiker moet de restitutie vastgesteld worden voor de standaardkwaliteit die bepaald is in bijlage I, punt II, van Verordening (EG) nr. 1260/2001. Deze restitutie werd bovendien vastgesteld overeenkomstig artikel 28, lid 4, van deze verordening. Kandijsuiker werd omschreven in Verordening (EG) nr. 2135/95 van de Commissie van 7 september 1995 inzake uitvoeringsbepalingen voor de toekenning van uitvoerrestituties in de sector suiker (2). Het aldus berekende restitutiebedrag voor gearomatiseerde suiker en suiker waaraan kleurstoffen zijn toegevoegd, moet gelden voor de hoeveelheid sacharose in de betreffende suiker en bijgevolg worden vastgesteld per percent sacharosegehalte.

(4)

In bijzondere gevallen kan het bedrag van de restitutie worden vastgesteld bij besluiten van verschillende aard.

(5)

De restitutie moet elke twee weken worden vastgesteld. De restitutie kan tussentijds gewijzigd worden.

(6)

Krachtens artikel 27, lid 5, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 kan de restitutie voor de in artikel 1 van deze verordening genoemde producten naar bestemming variëren indien dat vanwege de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten noodzakelijk is.

(7)

De aanzienlijke en snelle toename van de preferentiële invoer van suiker uit de westelijke Balkanlanden sedert begin 2001 en de uitvoer van suiker uit de Gemeenschap naar die landen lijken grotendeels kunstmatig te zijn.

(8)

Ter voorkoming van misbruiken waarbij producten van de suikersector waarvoor een uitvoerrestitutie is toegekend, weer in de Gemeenschap worden ingevoerd, mag voor geen van de westelijke Balkanlanden een restitutie worden vastgesteld voor de in deze verordening bedoelde producten.

(9)

Op grond van bovenstaande overwegingen en van de huidige situatie van de suikermarkt, en met name van de noteringen of prijzen van suiker in de Gemeenschap en op de wereldmarkt, dienen de restituties op een passend niveau te worden vastgesteld.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij de uitvoer in onveranderde vorm van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 genoemde producten, welke niet gedenatureerd zijn, worden vastgesteld overeenkomstig de bedragen aangegeven in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 214 van 8.9.1995, blz. 16.


BIJLAGE

RESTITUTIES BIJ UITVOER VAN WITTE SUIKER EN RUWE SUIKER IN ONVERANDERDE VORM VAN TOEPASSING VANAF 14 OKTOBER 2005 (1)

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1701 11 90 9100

S00

EUR/100 kg

34,44 (2)

1701 11 90 9910

S00

EUR/100 kg

33,70 (2)

1701 12 90 9100

S00

EUR/100 kg

34,44 (2)

1701 12 90 9910

S00

EUR/100 kg

33,70 (2)

1701 91 00 9000

S00

EUR/1 % saccharose × 100 kg nettogewicht product

0,3744

1701 99 10 9100

S00

EUR/100 kg

37,44

1701 99 10 9910

S00

EUR/100 kg

36,63

1701 99 10 9950

S00

EUR/100 kg

36,63

1701 99 90 9100

S00

EUR/1 % saccharose × 100 kg nettogewicht product

0,3744

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen (derde landen, andere gebieden, bevoorrading en met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde bestemmingen) met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro (met inbegrip van Kosovo, zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999) en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; de uitzondering geldt niet voor suiker die verwerkt is in producten als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad (PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29).


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Dit bedrag geldt voor ruwe suiker met een rendement van 92 %. Indien het rendement van de geëxporteerde ruwe suiker afwijkt van 92 %, wordt het bedrag van de toe te passen restitutie berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/2001.


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/10


VERORDENING (EG) Nr. 1671/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer naar bepaalde derde landen van witte suiker voor de 9e deelinschrijving in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1138/2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 27, lid 5, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1138/2005 van de Commissie van 15 juli 2005 inzake een permanente inschrijving voor het verkoopseizoen 2005/2006 voor de vaststelling van heffingen en/of restituties bij uitvoer van witte suiker (2) worden deelinschrijvingen gehouden voor de uitvoer naar bepaalde derde landen van deze suiker.

(2)

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1138/2005, naar gelang van het geval, wordt een maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer vastgesteld voor de betrokken deelinschrijving, waarbij met name rekening wordt gehouden met de situatie en de te verwachten ontwikkeling van de suikermarkt in de Gemeenschap en daarbuiten.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 9e deelinschrijving voor witte suiker, gehouden krachtens Verordening (EG) nr. 1138/2005, wordt het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer vastgesteld op 39,407 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 185 van 16.7.2005, blz. 3.


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/11


VERORDENING (EG) Nr. 1672/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van de maximumuitvoerrestitutie voor boter in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 581/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 31, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 581/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 tot opening van een permanente inschrijving voor de bepaling van de uitvoerrestituties voor bepaalde soorten boter (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 580/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 houdende een inschrijvingsprocedure tot vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (3) moet, na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, een maximumuitvoerrestitutie worden vastgesteld voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 11 oktober 2005.

(3)

Het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 581/2004 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 11 oktober 2005, de maximumuitvoerrestitutie toegepast op de in artikel 1, lid 1, van die verordening vermelde producten, zoals vermeld in de bijlage van deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 64. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1239/2005 (PB L 200 van 30.7.2005, blz. 32).

(3)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 58. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).


BIJLAGE

(EUR/100 kg)

Product

Productcodes

Maximumuitvoerrestitutie voor uitvoer naar de in artikel 1, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 581/2004 vermelde bestemmingen

Boter

ex ex 0405 10 19 9500

96,40

Boter

ex ex 0405 10 19 9700

98,75

Butteroil

ex ex 0405 90 10 9000

120,49


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/13


VERORDENING (EG) Nr. 1673/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van de maximumuitvoerrestitutie voor mageremelkpoeder in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 582/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 31, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 582/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 een permanente inschrijving voor de bepaling van de uitvoerrestituties voor mageremelkpoeder (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 580/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 houdende een inschrijvingsprocedure tot vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (3) moet, na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, een maximumuitvoerrestitutie worden vastgesteld voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 11 oktober 2005.

(3)

Het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 582/2004 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 11 oktober 2005, een maximaal restitutiebedrag van 12,49 EUR/100 kg toegepast op het product en de bestemmingen als vermeld in artikel 1, lid 1, van die verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 67. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1239/2005 (PB L 200 van 30.7.2005, blz. 32).

(3)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 58. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/14


VERORDENING (EG) Nr. 1674/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het ICES-deelgebied I en in de ICES-sector II b door vaartuigen die de vlag van Polen voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De quota voor 2005 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3).

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2005 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2005 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Het is verboden om vis uit dit bestand die vanaf die datum door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(3)  PB L 12 van 14.1.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1300/2005 (PB L 207 van 10.8.2005, blz. 1).


BIJLAGE

Lidstaat

Polen

Bestand

COD/1/2B.

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Zone

I, II b

Datum

1 september 2005


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/16


VERORDENING (EG) Nr. 1675/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

De restituties moeten worden vastgesteld met inachtneming van de elementen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(3)

Voor meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge moet de restitutie worden berekend met inachtneming van de hoeveelheid granen benodigd voor de vervaardiging van de betreffende producten. Deze hoeveelheden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1501/95.

(4)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor sommige producten kunnen een differentiatie van de restitutie naar bestemming nodig maken.

(5)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan tussentijds worden gewijzigd.

(6)

De toepassing van deze regelen op de huidige situatie in de sector granen en met name op de noteringen of prijzen van deze producten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt voert tot het vaststellen van de bedragen van de restitutie zoals vermeld in de bijlage.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat van de in artikel 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten, met uitzondering van mout, worden op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 13 oktober 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9200

EUR/t

1001 10 00 9400

A00

EUR/t

0

1001 90 91 9000

EUR/t

1001 90 99 9000

A00

EUR/t

0

1002 00 00 9000

A00

EUR/t

0

1003 00 10 9000

EUR/t

1003 00 90 9000

A00

EUR/t

0

1004 00 00 9200

EUR/t

1004 00 00 9400

A00

EUR/t

0

1005 10 90 9000

EUR/t

1005 90 00 9000

A00

EUR/t

0

1007 00 90 9000

EUR/t

1008 20 00 9000

EUR/t

1101 00 11 9000

EUR/t

1101 00 15 9100

C01

EUR/t

12,33

1101 00 15 9130

C01

EUR/t

11,52

1101 00 15 9150

C01

EUR/t

10,62

1101 00 15 9170

C01

EUR/t

9,81

1101 00 15 9180

C01

EUR/t

9,18

1101 00 15 9190

EUR/t

1101 00 90 9000

EUR/t

1102 10 00 9500

A00

EUR/t

0

1102 10 00 9700

A00

EUR/t

0

1102 10 00 9900

EUR/t

1103 11 10 9200

A00

EUR/t

0

1103 11 10 9400

A00

EUR/t

0

1103 11 10 9900

EUR/t

1103 11 90 9200

A00

EUR/t

0

1103 11 90 9800

EUR/t

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

C01

:

Alle derde landen met uitzondering van Albanië, Bulgarije, Roemenië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Liechtenstein en Zwitserland.


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/18


VERORDENING (EG) Nr. 1676/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

betreffende de offertes voor de uitvoer van gerst die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1058/2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1058/2005 van de Commissie (2) is een inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst naar bepaalde derde landen opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (3) kan de Commissie op grond van de meegedeelde offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan.

(3)

Het is, met name rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde criteria, niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes van 7 tot en met 13 oktober 2005 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 1058/2005 bedoelde inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 174 van 7.7.2005, blz. 12.

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/19


VERORDENING (EG) Nr. 1677/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van haver in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1438/2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 7,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2), en met name op artikel 7,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1438/2005 van de Commissie van 2 september 2005 betreffende een bijzondere interventiemaatregel voor haver in Finland en Zweden voor het verkoopseizoen 2004-2005 voa het verkoopseizoen 2005-2006 (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er is een openbare inschrijving voor de vaststelling van de restitutie bij uitvoer uit Finland en Zweden van in die landen geproduceerd haver naar alle derde landen, met uitzondering van Bulgarije, Noorwegen, Roemenië en Zwitserland, opengesteld bij Verordening (EG) nr. 1438/2005.

(2)

Het is, met name rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde criteria, wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de offertes die van 7 tot en met 13 oktober 2005 in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1438/2005 werden meegedeeld, wordt de maximumrestitutie bij uitvoer van haver vastgesteld op 22,56 EUR/t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).

(3)  PB L 228 van 3.9.2005, blz. 5.


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/20


VERORDENING (EG) Nr. 1678/2005 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van zachte tarwe in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1059/2005 van de Commissie (2) is een openbare inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van zachte tarwe naar bepaalde derde landen opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (3) kan de Commissie, op grond van de meegedeelde offertes, besluiten een maximumrestitutie bij uitvoer vast te stellen, daarbij rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 bedoelde criteria. In dat geval wordt gegund aan de inschrijver(s) wiens (wier) offerte niet hoger is dan de vastgestelde maximumrestitutie.

(3)

De toepassing van de bovenbedoelde criteria op de huidige marktsituatie leidt voor de betrokken graansoort tot de vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de offertes die van 7 tot en met 13 oktober 2005 in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2005 werden meegedeeld, wordt de maximumrestitutie bij uitvoer van zachte tarwe vastgesteld op 9,00 EUR/t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 174 van 7.7.2005, blz. 15.

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Europees Parlement en Raad

14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/21


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 september 2005

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie overeenkomstig punt 3 van het Interinstitutioneel Akkoord van 7 november 2002 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de financiering van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie ter aanvulling van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure

(2005/706/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 7 november 2002 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de financiering van het solidariteitsfonds van de Europese Unie ter aanvulling van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (1), en met name op punt 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (2),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie heeft een solidariteitsfonds van de Europese Unie (hierna „het fonds” genoemd) opgericht om solidariteit te tonen met de bevolking van door rampen getroffen regio's.

(2)

Slowakije heeft op 24 januari 2005 een beroep gedaan op het fonds in verband met zware schade als gevolg van een storm.

(3)

Het Interinstitutioneel Akkoord van 7 november 2002 staat uitgaven uit het fonds toe binnen het jaarlijkse maximum van 1 miljard EUR.

(4)

In het geval van de storm die Slowakije in november 2004 trof, is voldaan aan de criteria voor beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU,

BESLUITEN:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2005 wordt uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie 5 667 578 EUR aan vastleggingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 7 september 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

D. ALEXANDER


(1)  PB C 283 van 20.11.2002, blz. 1.

(2)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/23


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 september 2005

over het gebruik van het flexibiliteitsinstrument voor herstel en wederopbouw in door de tsunami getroffen landen overeenkomstig punt 24 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999

(2005/707/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (1), en met name op punt 24,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

De begrotingsautoriteit heeft ermee ingestemd de behoeften inzake herstel en wederopbouw in de door de aardbeving/tsunami getroffen landen (vooral Indonesië, Sri Lanka en de Maldiven) te financieren voor een totaalbedrag van 350 miljoen EUR, waarvan 170 miljoen EUR in 2005. Een deel van de benodigde middelen zal ter beschikking worden gesteld door indicatieve en nog niet vastgelegde programma’s voor de regio in overeenstemming met de betrokken regeringen opnieuw te definiëren (60 miljoen EUR), door een beroep te doen op het snellereactiemechanisme (12 miljoen EUR) en door een beroep te doen op de noodreserve (70 miljoen EUR). Aangezien het maximum van rubriek 4: „Extern beleid” in 2005 reeds met 100 miljoen EUR is overschreden en alle mogelijkheden voor een kredietherschikking in deze rubriek zijn onderzocht, zal 15 miljoen EUR worden gefinancierd door nogmaals een beroep te doen op het flexibiliteitsinstrument,

BESLUITEN:

Artikel 1

Via het flexibiliteitsinstrument wordt 15 miljoen EUR aan vastleggingskredieten verstrekt voor de gewijzigde begroting nr. 3/2005 bij de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2005.

Dit bedrag wordt geboekt onder artikel 19 10 04 „Maatregelen voor herstel en wederopbouw ten gunste van de ontwikkelingslanden in Azië” van de begroting 2005 en in het kader van rubriek 4 van de financiële vooruitzichten („Extern beleid”) gebruikt voor de financiering van de steun voor herstel en wederopbouw in door de aardbeving/tsunami getroffen landen in Azië.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 7 september 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

D. ALEXANDER


(1)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/24


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 september 2005

tot aanpassing van de financiële vooruitzichten 2000-2006

(2005/708/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (1), en met name op de punten 19, 20 en 21,

Gezien het Besluit 2003/430/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2003 tot aanpassing van de financiële vooruitzichten (2),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overeenkomstig de procedure van artikel 272, lid 9, vijfde alinea, van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

In het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waaraan de Raad in september 2003 (4) zijn goedkeuring heeft gehecht, zullen de rechtstreekse betalingen worden verlaagd (modulatie) om beleidsmaatregelen inzake plattelandsontwikkeling te financieren, om een beter evenwicht tot stand te brengen tussen de beleidsinstrumenten die op bevordering van duurzame landbouw zijn gericht en die welke bevordering van de plattelandsontwikkeling tot doel hebben, alsmede om extra maatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling te financieren. Daarom moeten de financiële vooruitzichten die zijn opgenomen in bijlage I bij het interinstitutioneel akkoord over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure, zoals gewijzigd bij Besluit 2003/430/EG, hierna te noemen de „financiële vooruitzichten”, worden aangepast om rekening te houden met de gevolgen van de modulatie voor 2006. Daardoor kunnen vastleggingskredieten van subrubriek 1a „Gemeenschappelijk landbouwbeleid” worden gebruikt voor de financiering van extra maatregelen in het kader van subrubriek 1b „Plattelandsontwikkeling”, zonder dat het maximum van rubriek 1 „Landbouw” wordt gewijzigd,

BESLUITEN:

Artikel 1

De financiële vooruitzichten worden als volgt aangepast:

De jaarlijkse maxima van de vastleggingskredieten in rubriek 1 van tabel 1a, tabel 1b, tabel 2a en tabel 2b worden als volgt aangepast:

a)

het bedrag voor de subrubriek 1a „Gemeenschappelijk landbouwbeleid” wordt in 2006 verlaagd met een bedrag dat overeenkomt met de modulatie;

Verlaagde bedragen in Gemeenschappelijk landbouwbeleid

2006

miljoen EUR tegen de prijzen van 1999

– 570

miljoen EUR tegen de prijzen van 2006

– 655

b)

het bedrag voor de subrubriek 1b „Plattelandsontwikkeling” wordt in 2006 verhoogd met een bedrag dat overeenkomt met de modulatie;

Verhoogde bedragen in Plattelandsontwikkeling

2006

miljoen EUR tegen de prijzen van 1999

+ 570

miljoen EUR tegen de prijzen van 2006

+ 655

Artikel 2

1.   De financiële vooruitzichten voor de Europese Unie, tegen de prijzen van 1999, worden weergegeven in de tabellen 1a en 1b in de bijlage.

2.   De overeenkomstige financiële vooruitzichten die voortvloeien uit de technische aanpassing voor 2005 aan de ontwikkeling van het bruto nationaal inkomen (BNI) en de prijzen, worden weergegeven in de tabellen 2a en 2b in de bijlage.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 7 september 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

D. ALEXANDER


(1)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

(2)  PB L 147 van 14.6.2003, blz. 31.

(3)  Besluit van het Europees Parlement van 7 september 2005 en besluit van de Raad van 18 juli 2005.

(4)  Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).


ANNEX

Tabel 1a:   Aangepaste financiële vooruitzichten (EU-25) tegen 1999 prijzen

(miljoen EUR)

Vastleggingskredieten

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

1.

LANDBOUW

40 920

42 800

43 900

43 770

44 657

45 677

45 807

1a

Gemeenschappelijk landbouwbeleid

36 620

38 480

39 570

39 430

38 737

39 602

39 042

1b

Plattelandsontwikkeling

4 300

4 320

4 330

4 340

5 920

6 075

6 765

2.

STRUCTURELE MAATREGELEN

32 045

31 455

30 865

30 285

35 665

36 502

37 940

Structuurfondsen

29 430

28 840

28 250

27 670

30 533

31 835

32 608

Cohesiefonds

2 615

2 615

2 615

2 615

5 132

4 667

5 332

3.

INTERN BELEID

5 930

6 040

6 150

6 260

7 877

8 098

8 212

4.

EXTERN BELEID

4 550

4 560

4 570

4 580

4 590

4 600

4 610

5.

ADMINISTRATIE (1)

4 560

4 600

4 700

4 800

5 403

5 558

5 712

6.

RESERVES

900

900

650

400

400

400

400

Monetaire reserve

500

500

250

 

 

 

 

Reserve voor noodhulp

200

200

200

200

200

200

200

Reserve voor garanties

200

200

200

200

200

200

200

7.

PRETOETREDINGSSTRATEGIE

3 120

3 120

3 120

3 120

3 120

3 120

3 120

Landbouw

520

520

520

520

 

 

 

Pretoetredingsinstrument voor het structuurbeleid

1 040

1 040

1 040

1 040

 

 

 

Phare (kandidaat-landen)

1 560

1 560

1 560

1 560

 

 

 

8.

COMPENSATIES

 

 

 

 

1 273

1 173

940

TOTAAL VASTLEGGINGSKREDIETEN

92 025

93 475

93 955

93 215

102 985

105 128

106 741

TOTAAL BETALINGSKREDIETEN

89 600

91 110

94 220

94 880

100 800

101 600

103 840

Maximum, betalingskredieten in % van het BNI (ESR 95)

1,07 %

1,07 %

1,10 %

1,11 %

1,10 %

1,07 %

1,07 %

Marge voor onvoorziene uitgaven

0,17 %

0,17 %

0,14 %

0,13 %

0,14 %

0,17 %

0,17 %

Maximum eigen middelen

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %


Tabel 1b:   Aangepaste financiële vooruitzichten (EU-25) tegen 1999 prijzen

(inclusief begrotingsgevolgen van een politieke regeling op Cyprus)

(miljoen EUR)

Vastleggingskredieten

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

1.

LANDBOUW

40 920

42 800

43 900

43 770

44 650

45 675

45 805

1a

Gemeenschappelijk landbouwbeleid

36 620

38 480

39 570

39 430

38 740

39 611

39 052

1b

Plattelandsontwikkeling

4 300

4 320

4 330

4 340

5 910

6 064

6 753

2.

STRUCTURELE MAATREGELEN

32 045

31 455

30 865

30 285

35 718

36 579

38 052

Structuurfondsen

29 430

28 840

28 250

27 670

30 571

31 899

32 703

Cohesiefonds

2 615

2 615

2 615

2 615

5 147

4 680

5 349

3.

INTERN BELEID

5 930

6 040

6 150

6 260

7 891

8 112

8 226

4.

EXTERN BELEID

4 550

4 560

4 570

4 580

4 590

4 600

4 610

5.

ADMINISTRATIE (2)

4 560

4 600

4 700

4 800

5 403

5 558

5 712

6.

RESERVES

900

900

650

400

400

400

400

Monetaire reserve

500

500

250

 

 

 

 

Reserve voor noodhulp

200

200

200

200

200

200

200

Reserve voor garanties

200

200

200

200

200

200

200

7.

PRETOETREDINGSSTRATEGIE

3 120

3 120

3 120

3 120

3 120

3 120

3 120

Landbouw

520

520

520

520

 

 

 

Pretoetredingsinstrument voor het structuurbeleid

1 040

1 040

1 040

1 040

 

 

 

Phare (kandidaat-landen)

1 560

1 560

1 560

1 560

 

 

 

8.

COMPENSATIES

 

 

 

 

1 273

1 173

940

TOTAAL VASTLEGGINGSKREDIETEN

92 025

93 475

93 955

93 215

103 045

105 218

106 865

TOTAAL BETALINGSKREDIETEN

89 600

91 110

94 220

94 880

100 800

101 600

103 840

Maximum, betalingskredieten in % van het BNI (ESR 95)

1,07 %

1,07 %

1,10 %

1,11 %

1,10 %

1,07 %

1,07 %

Marge voor onvoorziene uitgaven

0,17 %

0,17 %

0,14 %

0,13 %

0,14 %

0,17 %

0,17 %

Maximum eigen middelen

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %


Table 2a:   Aangepaste financiële vooruitzichten (EU-25) tegen lopende prijzen

(miljoen EUR)

Vastleggingskredieten

Lopende prijzen

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

1.

LANDBOUW

41 738

44 530

46 587

47 378

49 305

51 439

52 618

1a

Gemeenschappelijk landbouwbeleid

37 352

40 035

41 992

42 680

42 769

44 598

44 847

1b

Plattelandsontwikkeling

4 386

4 495

4 595

4 698

6 536

6 841

7 771

2.

STRUCTURELE MAATREGELEN

32 678

32 720

33 638

33 968

41 035

42 441

44 617

Structuurfondsen

30 019

30 005

30 849

31 129

35 353

37 247

38 523

Cohesiefonds

2 659

2 715

2 789

2 839

5 682

5 194

6 094

3.

INTERN BELEID

6 031

6 272

6 558

6 796

8 722

9 012

9 385

4.

EXTERN BELEID

4 627

4 735

4 873

4 972

5 082

5 119

5 269

5.

ADMINISTRATIE (3)

4 638

4 776

5 012

5 211

5 983

6 185

6 528

6.

RESERVES

906

916

676

434

442

446

458

Monetaire reserve

500

500

250

 

 

 

 

Reserve voor noodhulp

203

208

213

217

221

223

229

Reserve voor garanties

203

208

213

217

221

223

229

7.

PRETOETREDINGSSTRATEGIE

3 174

3 240

3 328

3 386

3 455

3 472

3 566

Landbouw

529

540

555

564

 

 

 

Pretoetredingsinstrument voor het structuurbeleid

1 058

1 080

1 109

1 129

 

 

 

Phare (kandidaat-landen)

1 587

1 620

1 664

1 693

 

 

 

8.

COMPENSATIES

 

 

 

 

1 410

1 305

1 074

TOTAAL VASTLEGGINGSKREDIETEN

93 792

97 189

100 672

102 145

115 434

119 419

123 515

TOTAAL BETALINGSKREDIETEN

91 322

94 730

100 078

102 767

111 380

114 060

119 112

Maximum, betalingskredieten in % van het BNI (ESR 95)

1,07 %

1,08 %

1,11 %

1,09 %

1,09 %

1,08 %

1,08 %

Marge voor onvoorziene uitgaven

0,17 %

0,16 %

0,13 %

0,15 %

0,15 %

0,16 %

0,16 %

Maximum eigen middelen

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %


Table 2b:   Aangepaste financiële vooruitzichten (EU-25) tegen lopende prijzen

(inclusief begrotingsgevolgen van een politieke regeling op Cyprus)

(miljoen EUR)

Vastleggingskredieten

Lopende prijzen

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

1.

LANDBOUW

41 738

44 530

46 587

47 378

49 297

51 437

52 615

1a

Gemeenschappelijk landbouwbeleid

37 352

40 035

41 992

42 680

42 772

44 608

44 858

1b

Plattelandsontwikkeling

4 386

4 495

4 595

4 698

6 525

6 829

7 757

2.

STRUCTURELE MAATREGELEN

32 678

32 720

33 638

33 968

41 094

42 528

44 746

Structuurfondsen

30 019

30 005

30 849

31 129

35 395

37 319

38 632

Cohesiefonds

2 659

2 715

2 789

2 839

5 699

5 209

6 114

3.

INTERN BELEID

6 031

6 272

6 558

6 796

8 737

9 027

9 401

4.

EXTERN BELEID

4 627

4 735

4 873

4 972

5 082

5 119

5 269

5.

ADMINISTRATIE (4)

4 638

4 776

5 012

5 211

5 983

6 185

6 528

6.

RESERVES

906

916

676

434

442

446

458

Monetaire reserve

500

500

250

0

0

0

0

Reserve voor noodhulp

203

208

213

217

221

223

229

Reserve voor garanties

203

208

213

217

221

223

229

7.

PRETOETREDINGSSTRATEGIE

3 174

3 240

3 328

3 386

3 455

3 472

3 566

Landbouw

529

540

555

564

 

 

 

Pretoetredingsinstrument voor het structuurbeleid

1 058

1 080

1 109

1 129

 

 

 

Phare (kandidaat-landen)

1 587

1 620

1 664

1 693

 

 

 

8.

COMPENSATIES

 

 

 

 

1 410

1 305

1 074

TOTAAL VASTLEGGINGSKREDIETEN

93 792

97 189

100 672

102 145

115 500

119 519

123 657

TOTAAL BETALINGSKREDIETEN

91 322

94 730

100 078

102 767

111 380

114 060

119 112

Maximum, betalingskredieten in % van het BNI (ESR 95)

1,07 %

1,08 %

1,11 %

1,09 %

1,09 %

1,08 %

1,08 %

Marge voor onvoorziene uitgaven

0,17 %

0,16 %

0,13 %

0,15 %

0,15 %

0,16 %

0,16 %

Maximum eigen middelen

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %

1,24 %


(1)  De pensioenuitgaven die onder het maximum van deze rubriek vallen, zijn berekend zonder de bijdragen van het personeel in de pensioenregeling, binnen de limiet van 1,1 miljard EUR tegen de prijzen van 1999 voor de periode 2000-2006.

(2)  De pensioenuitgaven die onder het maximum van deze rubriek vallen, zijn berekend zonder de bijdragen van het personeel in de pensioenregeling, binnen de limiet van 1,1 miljard EUR tegen de prijzen van 1999 voor de periode 2000-2006.

(3)  De pensioenuitgaven die onder het maximum van deze rubriek vallen, zijn berekend zonder de bijdragen van het personeel in de pensioenregeling, binnen de limiet van 1,1 miljard EUR tegen de prijzen van 1999 voor de periode 2000-2006.

(4)  De pensioenuitgaven die onder het maximum van deze rubriek vallen, zijn berekend zonder de bijdragen van het personeel in de pensioenregeling, binnen de limiet van 1,1 miljard EUR tegen de prijzen van 1999 voor de periode 2000-2006.


Commissie

14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/30


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 2 augustus 2004

betreffende de steunregeling die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van France Télécom

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3061)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/709/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag ter oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1) en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

De Commissie heeft Frankrijk bij schrijven van 31 januari 2003 in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag (hierna „het besluit tot inleiding van de procedure”) ten aanzien van de financiële maatregelen van de Franse autoriteiten ten gunste van France Télécom (hierna „FT” of „de onderneming” genoemd) en ten aanzien van de bedrijfsbelastingregeling die voor deze onderneming geldt. De beschrijving van de feiten die tot de inleiding van deze procedure hebben geleid, is niet overgenomen in deze beschikking (2).

(2)

Het besluit tot inleiding van de procedure is op 31 januari 2003 aan Frankrijk ter kennis gebracht. Na correctie van de materiële fouten werd op 7 maart 2003 een rectificatie aan Frankrijk ter kennis gebracht.

(3)

Frankrijk heeft de Commissie aanvullende inlichtingen verstrekt bij brieven van 4 april 2003, 15 mei 2003 en 29 januari 2004.

(4)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3). De Commissie heeft belanghebbende derden uitgenodigd hun opmerkingen over de onderhavige steunregeling kenbaar te maken.

(5)

De Commissie heeft hierover de volgende opmerkingen van belanghebbende derden ontvangen:

21 maart 2003, opmerkingen van Cable and Wireless plc en Cable and Wireless SA;

11 april 2003, opmerkingen van Cegetel;

10 april 2003, opmerkingen van l’AFORS Télécom;

11 april 2003, opmerkingen van LD COM;

11 april 2003, opmerkingen van A (4);

10 april 2003, opmerkingen van Tiscali;

11 april 2003, opmerkingen van WORLDCOM France;

11 april 2003, opmerkingen van B (4);

11 april 2003, opmerkingen van Bouygues SA en Bouygues Télécom (BT) (5);

14 april 2003, opmerkingen van Telecom Italia;

14 april 2003, opmerkingen van C (4);

29 april 2003, opmerkingen van B;

30 april 2003, opmerkingen van LDCOM (6).

(6)

Zij heeft deze op 16 mei 2003 aan Frankrijk toegezonden met het verzoek haar opmerkingen te maken.

(7)

De Franse autoriteiten hebben bij brieven van 30 juni 2003 en 29 juli 2003 hun opmerkingen kenbaar gemaakt.

(8)

De Commissie heeft nog meer inlichtingen en documenten ontvangen van de hierna genoemde belanghebbenden:

23 juni 2003, brief van LDCOM;

25 juni 2003, brief van D (4);

27 oktober 2003, brief van MCI;

16 oktober 2003, brief van ECTA;

25 juni 2003, brief van E (4);

7 januari 2004, brief van BT;

16 januari 2004, brief van LT;

19 maart 2004, brief van FT;

5 april 2004, brief van Tiscali;

17 mei 2004, brief van LDCOM;

26 mei 2004, brief van BT;

22 juni 2004, brief van FT;

30 juni 2004, fax van FT;

2 juli 2004, fax van FT;

16 juli 2004, fax van BT.

(9)

De Commissie heeft de Franse autoriteiten op de onderstaande data per brief om nadere toelichting verzocht:

11 september 2003 (beantwoord door de Franse autoriteiten op 20 oktober 2003);

11 november 2003 (beantwoord door de Franse autoriteiten op 4 december 2003);

12 januari 2004 (beantwoord door de Franse autoriteiten op 21 januari 2004);

2 februari 2004 (beantwoord door de Franse autoriteiten op 16 februari 2004);

1 juni 2004 (antwoord van de Franse autoriteiten verstrekt tijdens de vergadering van 16 juni 2004).

(10)

De Commissie heeft op 3 mei en 14 juni 2004 de in overweging 8 opgesomde brieven doorgezonden aan de Franse autoriteiten.

(11)

De Commissie heeft in de loop van de procedure tijdens verschillende bijeenkomsten de vertegenwoordigers van de belanghebbende derden gehoord.

(12)

De Commissie heeft op 22 januari en 16 en 23 juni 2004 een ontmoeting gehad met de Franse autoriteiten en FT.

(13)

De Franse autoriteiten hebben per fax van 5 juli 2004 nieuwe berekeningen aan de Commissie doen toekomen over de speciale bedrijfsbelastingregeling. Op 13, 15 en 16 juli 2004 hebben de Franse autoriteiten aanvullende opmerkingen aan de Commissie doen toekomen.

II.   BESCHRIJVING

(14)

Deze beschikking heeft alleen betrekking op de speciale bedrijfsbelastingregeling voor FT, zoals beschreven in het besluit tot inleiding van de procedure.

(15)

Aangezien de onderhavige maatregel reeds uitvoerig is beschreven in het besluit tot inleiding van de procedure (7), wordt deze beschrijving slechts voor zover nodig in deze beschikking herhaald.

(16)

Tot in 1990 werden de werkzaamheden van de onderneming FT uitgeoefend door een directoraat van het ministerie van Post en Telecommunicatie. Als overheidsdienst hoefde het vroegere directoraat-generaal Telecommunicatie geen enkele van de volgende belastingen te betalen: i) bedrijfsbelasting, ii) grondbelasting over bebouwde en onbebouwde eigendommen en iii) vennootschapsbelasting (8). Hiervoor was een begroting voorzien als bijlage bij de staatsbegroting, die een groot overschot vertoonde, waaruit onder de noemer exploitatieoverschot een afdracht aan de algemene begroting werd gedaan, alsmede bepaalde heffingen werden voldaan ter financiering van specifieke maatregelen.

(17)

Bij wet nr. 90-568 van 2 juli 1990 betreffende de organisatie van de overheidsdienst post en telecommunicatie werd het vroegere directoraat-generaal Telecommunicatie omgezet in twee verschillende publiekrechtelijke rechtspersonen (La Poste en FT), die over financiële autonomie beschikten en onder het handelsrecht vielen. De verlening van deze rechtspersoonlijkheid aan deze twee entiteiten had tot de toepassing van het stelsel van algemene belastingen moeten leiden. In artikel 1654 van het Franse belastingwetboek („Code général des impôts”), hierna te noemen „belastingwetboek”, wordt namelijk het volgende bepaald: „openbare instellingen, industriële of commerciële bedrijven van de staat, alsmede ondernemingen waarin de staat of lagere overheden participeren, moeten volgens de regels van het gemene recht alle belastingen en heffingen voldoen waaraan particuliere ondernemingen die zich met dezelfde activiteiten bezighouden, onderworpen zijn”. Bijgevolg had FT vanaf de oprichting ervan op 1 januari 1991 onderworpen moeten worden aan het stelsel van algemene belastingen (artikel 1 van wet nr. 90-568 van 2 juli 1990). Evenwel in strijd met dit principe heeft de wetgever, zoals overigens in wet nr. 90-568 zelf is voorzien (9), een van het gemene recht afwijkende fiscale regeling voor FT ingevoerd (artikelen 18 tot en met 21 van wet nr. 90-568), bestaande uit een „overgangsregeling” voor de periode van 1 januari 1991 tot 1 januari 1994, en vervolgens een „definitieve” regeling die vanaf 1 januari 1994 voor onbeperkte duur van toepassing was:

1991-1993: In artikel 19 van wet nr. 90-568 is het principe verankerd dat FT in de periode van 1 januari 1991 tot 1 januari 1994 alleen onderworpen wordt aan de belastingen die daadwerkelijk door de staat worden voldaan. Bijgevolg hoefde FT, net als de staat, gedurende die periode geen belastingen zoals de bedrijfsbelasting, de grondbelasting of de vennootschapsbelasting te betalen. In diezelfde periode diende FT op grond van hetzelfde artikel bijdragen te betalen aan de staatsbegroting (met name de civiele begroting voor onderzoek en ontwikkeling) „als afdracht aan de algemene begroting”. Deze bijdragen werden jaarlijks binnen een bepaalde limiet in de begrotingswet vastgesteld (10).

1994-2003: Overeenkomstig wet nr. 90-568 (artikel 18) en artikel 1654 van het belastingwetboek werd FT met ingang van 1 januari 1994 onderworpen aan het stelsel van algemene belastingen, met uitzondering van de plaatselijke directe belastingen (grondbelasting, bedrijfsbelasting) waarvoor in wet nr. 90-568 bijzondere bepalingen zijn voorzien inzake tarieven, grondslag en wijze van heffing. Volgens een eerste schatting van de Franse autoriteiten bedroeg het voordeel dat FT ontleende aan de speciale, voor haar geldende, bedrijfsbelastingregeling ongeveer 198 miljoen EUR per jaar (11). Volgens de cijfers die naderhand door de Franse autoriteiten zijn verstrekt, zou dit bedrag lager zijn (zie hieronder de overwegingen 54 e.v.). Deze bijzondere belastingregeling die voor onbepaalde duur was ingevoerd, is afgeschaft bij de begrotingswet voor 2003 (12).

III.   OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

(18)

De opmerkingen die door belanghebbenden zijn toegezonden, beperken zich tot het herhalen van de argumenten die de Commissie uiteengezet heeft in haar besluit tot inleiding van de procedure. Bijgevolg zullen deze hier niet worden herhaald.

IV.   OPMERKINGEN VAN DE FRANSE AUTORITEITEN

(19)

Het betoog van de Franse autoriteiten richt zich op een belangrijk punt, namelijk dat de specifieke regeling die door de staat voor FT is ingevoerd, geen voordeel heeft geleverd voor die onderneming. De Franse autoriteiten geven inderdaad toe dat FT van 1991 tot en met 2002 aan een speciale bedrijfsbelastingregeling is onderworpen, maar zij vinden dat deze regeling haar geen enkel voordeel heeft verschaft en geenszins van invloed is geweest op de overheidsmiddelen, omdat deze tot een te hoge belasting van FT heeft geleid in vergelijking met het stelsel van algemene belastingen. De Franse autoriteiten baseren deze conclusie op de volgende drie punten:

van 1991 tot en met 1993 was FT verplicht om een afdracht te doen aan de algemene begroting, wat volgens de Franse autoriteiten neerkwam op de betaling van bedrijfsbelasting en (met name) het bedrag van de bedrijfsbelasting omvat;

de Franse autoriteiten benadrukken het feit dat bij wet nr. 90-568 „ten enen male” één enkele belastingregeling voor FT voor de periode van 1991 tot 2003 is ingevoerd. Zij vinden dat er een globale berekening dient te worden gemaakt van het voordeel dat deze regeling aan FT heeft verleend voor de gehele periode van 1991 tot en met 2003. Dit betekent volgens hen dat een te hoge aanslag van FT voor het ene jaar de te lage aanslag van FT voor een ander jaar kan „compenseren”;

volgens de Franse autoriteiten kan de wijze waarop de onderneming voor de bedrijfsbelasting wordt aangeslagen, niet los worden gezien van de vennootschapsbelasting; derhalve dienen de verschillende componenten van de belastingaanslag voor FT over de hele periode van 1991 tot en met 2003 in hun geheel te worden bezien. Omdat de bedrijfsbelasting in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het belastbare resultaat, dient de correctie van een eventuele te lage aanslag voor de bedrijfsbelasting gepaard te gaan met een neerwaartse bijstelling van het bedrag van de vennootschapsbelasting.

(20)

In de tweede plaats houden de Franse autoriteiten staande dat de onderhavige maatregel als een bestaande steunregeling moet worden beschouwd. En ten slotte, in de vergaderingen met de Commissie op 16 en 23 juni 2004 hebben de Franse autoriteiten de juistheid betwist van de berekeningen die zij zelf eerder aan de Commissie hadden voorgelegd met betrekking tot het verschil tussen de door FT betaalde bedrijfsbelasting en hetgeen zij had moeten betalen indien zij onder het stelsel van de algemene belastingen zou vallen. Volgens de Franse autoriteiten kan onmogelijk met zekerheid worden berekend in hoeverre FT vanaf 1994 te laag is aangeslagen voor de bedrijfsbelasting. Bijgevolg diende de Commissie, aldus de Franse autoriteiten, geen uitspraak te doen over dit vraagstuk. Bij schrijven van 5 juli 2004 hebben de Franse autoriteiten nieuwe berekeningen aan de Commissie voorgelegd, die door FT zelf waren gemaakt. Deze berekeningen hebben geenszins de pretentie nauwkeuriger of accurater te zijn dan die welke eerder werden ingediend, maar zijn enkel bedoeld om te illustreren dat het onmogelijk is om een nauwkeurige schatting te maken van het voordeel dat FT vanaf 1994 aan de speciale bedrijfsbelastingregeling heeft ontleend.

V.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGEL

(21)

In artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag wordt bepaald dat steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. In het besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie vastgesteld dat a priori alle bestanddelen van een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, voorhanden waren. Alleen de voornaamste conclusies van deze bevinding worden hier weergegeven (13):

FT genoot, voor wat de bedrijfsbelasting betreft, een bijzondere behandeling (die bij de artikelen 18 t/m 21 van wet nr. 90-568 is ingevoerd);

deze bijzondere behandeling heeft haar een voordeel kunnen verlenen (volgens de schattingen van de Franse autoriteiten zelf);

de bijzondere bepalingen die voor FT van toepassing waren met betrekking tot de bedrijfsbelasting, zijn door het Parlement ingevoerd bij een wet die door de president van de Franse Republiek is uitgevaardigd, wat er geen twijfel over laat bestaan dat deze maatregel aan de staat moet worden toegerekend;

voor zover FT minder belastingen heeft betaald dan ondernemingen die aan het gemene recht zijn onderworpen, is er sprake van aanwending van openbare middelen;

aangezien FT in een sterk concurrerende sector actief is, namelijk die van de telecommunicatie, vervalsen de voordelen die FT geniet de mededinging, of dreigen deze te vervalsen;

aangezien FT actief is op markten die vanaf het eind van de jaren tachtig geleidelijk opengesteld zijn voor de mededinging, kan elk voordeel dat door de staat aan FT wordt verleend het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

1.   De jaren 1991-1993

(22)

Voor het onderzoek van de bedrijfsbelastingregeling in de periode 1991-1993 dient nader te worden ingegaan op het eerste argument van de Franse autoriteiten dat de heffing die FT van 1991 tot en met 1993 afdroeg aan de algemene begroting, van fiscale aard was en als een betaling van de bedrijfsbelasting volgens specifieke voorwaarden kan worden aangemerkt. Wat dit aangaat, merkt de Commissie op dat, overeenkomstig de rechtsspraak, het feit dat een onderneming waarvoor een voordelige belastingregeling geldt, uit anderen hoofde aan een zwaardere belasting onderworpen is, niets afdoet aan het bestaan van een steunmaatregel (14). Elke belasting heeft namelijk haar eigen logica en berust op andere vooronderstellingen.

(23)

Met betrekking tot de fiscale aard van de heffing onderstreept de Commissie om te beginnen dat deze heffing niet expliciet verband houdt met de wet op de bedrijfsbelasting. Hierin wordt volstrekt niet bepaald dat deze heffing verschuldigd was in plaats van de bedrijfsbelasting. Ook werd het bedrag van deze heffing niet vastgesteld volgens de parameters die gehanteerd worden voor de bepaling van het bedrag van de bedrijfsbelasting.

(24)

Bovendien had de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure opgemerkt dat het forfaitaire bedrag dat door FT aan de staat werd betaald als bijdrage aan de algemene begroting, gelijk was aan de winst die de PTT in 1989 en 1990 aan de staat overmaakte. Zij vond derhalve dat de betaling van dit bedrag meer weg had van een heffing over de bedrijfsresultaten van FT dan van een bijzondere aanslag voor de bedrijfsbelasting.

(25)

Vóór 1990, toen de activiteiten van FT nog werden uitgeoefend door een directoraat van het ministerie voor Post en Telecommunicatie, vertoonde de begroting van dit directoraat een overschot. Om de tekorten op de algemene begroting van de staat te dekken, werd onder de noemer „exploitatieoverschotten”, een afdracht gedaan aan de algemene begroting waarbij naderhand nog meer heffingen kwamen ter financiering van specifieke maatregelen. In 1988 heeft de regering zich ertoe verplicht om tot in 1992 deze bijdrage aan de algemene begroting te stabiliseren op 13,7 miljard FRF voor 1989 en 14 miljard FRF voor 1990. Dit bedrag werd als referentiepunt genomen voor de vaststelling in wet nr. 90-568 van de afdracht door FT aan de algemene begroting voor de jaren 1991, 1992 en 1993 (15).

(26)

De kenmerken van deze afdracht (betaling van een forfaitair bedrag, een bedrag dat vastgesteld wordt op basis van de in het verleden behaalde exploitatieoverschotten) komen bovendien niet overeen met die van de klassieke belastingen.

(27)

Gezien de voorgeschiedenis en de wijze van vaststelling ervan lijkt deze afdracht derhalve meer op een deelneming in de bedrijfsresultaten.

(28)

Maar hoewel deze afdracht niet uitdrukkelijk verband houdt met de wet op de bedrijfsbelasting, is deze wel gekoppeld aan de specifieke belastingregeling die voor FT geldt. In wet 90-568 wordt namelijk in hetzelfde hoofdstuk „belastingen” en in hetzelfde artikel bepaald dat FT geen andere belastingen hoefde te betalen (dan die welke door de staat worden betaald) en dat zij een afdracht moest doen ten voordele van de algemene begroting, twee bepalingen die gedurende dezelfde periode (van 1 januari 1991 tot 1 januari 1994) van toepassing waren.

(29)

Deze afdracht vertoont bovendien typische kenmerken van een belasting, te weten een geldelijke vergoeding die definitief, zonder tegenprestatie en van hogerhand, wordt geïnd door de staat of een andere overheidsinstantie. En ten slotte verschaft deze afdracht de staat financiële middelen.

(30)

Artikel 19 van de wet lijkt dus te zijn bedoeld om een overgangsperiode van drie jaar in te voeren waarin FT dezelfde bedragen als in het verleden aan de staat zou overmaken bij wijze van deelneming in de bedrijfsresultaten en tegelijkertijd vrijgesteld zou zijn van de betaling van alle belastingen (behalve die welke door de staat worden voldaan). Indien FT onmiddellijk aan het stelsel van algemene belastingen zou zijn onderworpen, zou zij onder andere plaatselijke belastingen moeten hebben betaald (die ten goede komen aan de plaatselijke overheden en niet aan de algemene overheidsbegroting, zoals bijvoorbeeld de bedrijfsbelasting), waardoor de bijdrage van FT aan de nationale begroting dreigde te verminderen (voor zover er niet onmiddellijk een nieuwe vorm van deelneming in de bedrijfsresultaten werd ingevoerd).

(31)

Het lijkt er derhalve op dat de afdracht aan de algemene begroting waartoe FT van 1991 tot en met 1993 was verplicht, van gemengde aard was, namelijk ten dele fiscaal en ten dele deelneming in de bedrijfsresultaten in die zin dat deze afdracht ervoor moest zorgen dat de onderneming gedurende een overgangsperiode van drie jaar een bedrag aan de staat zou overmaken dat gelijk was aan hetgeen zij zou hebben betaald indien zij belastingen volgens de bepalingen van het gemene recht zou hebben betaald, plus een bijkomend bedrag dat neerkwam op een heffing over de bedrijfsresultaten. Met andere woorden, de speciale afdracht door FT van 1991 tot en met 1993 aan de staat had een tweeledige functie: ten dele kwam het neer op de betaling van verschillende belastingen en voor het overige kwam het neer op een deelneming van de staat als eigenaar in de bedrijfsresultaten.

(32)

In het licht van het voorgaande (met name het ten dele fiscale karakter van de afdracht en het verband tussen deze afdracht en de specifieke belastingregeling voor de onderneming) en ondanks het ontbreken van expliciete tekstuele verwijzingen dat deze afdracht moet worden beschouwd als een specifieke vorm van betaling van de bedrijfsbelasting, komt de Commissie tot de slotsom dat de onderhavige afdracht in de jaren 1991 tot en met 1993 ten dele neerkwam op de betaling van belastingen, met inbegrip van met name de bedrijfsbelasting, en voor het overige neerkwam op een deelneming van de staat als eigenaar in de bedrijfsresultaten van de onderneming.

(33)

In dit verband dient hieraan te worden toegevoegd dat volgens de informatie die de Franse autoriteiten over de jaren 1991 tot en met 1993 hebben verstrekt, de bewuste afdracht omvangrijker was dan de belastingen die FT had moeten betalen indien zij volgens het algemene recht aan de algemene stelsels van bedrijfsbelasting en vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen. Bijgevolg zou FT in die periode geen enkel voordeel hebben genoten ingevolge de vrijstelling van de bedrijfsbelasting. De Commissie herinnert er evenwel aan dat FT van 1991 tot en met 1993 alleen onderworpen was aan de belastingen die daadwerkelijk door de staat werden betaald (zij heeft met name geen grondbelasting betaald). Om zich ervan te vergewissen dat de vrijstelling van de bedrijfsbelasting en in plaats daarvan de betaling van de bewuste afdracht geen belastingvoordeel aan FT heeft verleend, heeft de Commissie de Franse autoriteiten derhalve gevraagd of deze afdracht hoger was dan alle andere belastingen die FT zou hebben betaald indien zij belast zou zijn volgens het gemene recht (en niet alleen hoger dan het bedrag van de bedrijfsbelasting en de vennootschapsbelasting) (16). Tijdens de vergaderingen met de Commissie die op 16 en 23 juni 2004 hebben plaatsgevonden, hebben de Franse autoriteiten bevestigd dat deze afdracht inderdaad hoger was dan het bedrag van alle andere belastingen. Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat FT in de periode van 1991 tot en met 1993 geen voordeel heeft ontleend aan het feit dat zij gehouden was tot voldoening van een speciale afdracht van gemengde aard die deels als betaling van verschillende belastingen gold en voor het overige neerkwam op een heffing over de bedrijfsresultaten, aangezien deze speciale afdracht hoger was dan de som van de belastingen waarvan FT was vrijgesteld.

2.   De jaren 1994-2003

(34)

Voor het onderzoek van de bedrijfsbelastingregeling over de periode van 1994 tot 2003 dient nader te worden ingegaan op het tweede en derde argument van de Franse autoriteiten.

(35)

De Franse autoriteiten benadrukken het feit dat bij wet nr. 90-568 „ter enenmale” één enkele belastingregeling voor FT voor de periode van 1991 tot en met 2002 is ingevoerd. Volgens hen dient er een globale berekening plaats te vinden van het voordeel dat deze regeling aan FT heeft verleend voor de gehele periode van 1991 tot en met 2002. Dit betekent dat volgens hen een te hoge aanslag van FT voor het ene jaar de te lage aanslag van FT voor een ander jaar kan „compenseren”. Meer in het bijzonder houden de Franse autoriteiten staande dat de te lage aanslag van FT voor de „definitieve” periode (1 januari 1994-1 januari 2003) gecompenseerd wordt door een te hoge aanslag (als gevolg van de betaling van de afdracht) tijdens de „overgangsperiode” (1 januari 1991-31 december 1993). Het bedrag dat FT bij wijze van afdracht over de jaren 1991, 1992 en 1993 aan de staat heeft voldaan, zou namelijk dusdanig veel hoger zijn dan hetgeen FT volgens de gewone belastingregeling verschuldigd was, dat daardoor volgens hen het voordeel teniet werd gedaan dat FT zou hebben ontleend aan de specifieke uitvoeringsbepalingen van de bedrijfsbelasting tijdens de „definitieve” periode.

(36)

Deze redenering kan niet worden aanvaard. Bij wet nr. 90-568 zijn twee duidelijk verschillende belastingregelingen ingevoerd:

een „overgangsregeling” van 1991 tot 1994, waarbij FT vrijgesteld werd van alle andere belastingen dan die welke door de staat worden betaald, en op grond waarvan zij een forfaitair bedrag aan de staat moest betalen bij wijze van „afdracht aan de algemene begroting”;

vanaf 1994 een regeling die als definitief werd beschouwd (in de wet was geen einddatum voorzien voor deze regeling en in 2003 was er een nieuwe wet nodig om deze regeling af te schaffen); in het kader van deze regeling werd FT aan alle belastingen volgens het gemene recht onderworpen, met uitzondering van grondbelasting en bedrijfsbelasting, waarvoor speciale voorwaarden waren voorzien.

(37)

Volgens de rechtspraak kan steun die aan een onderneming wordt verleend, niet worden „gecompenseerd” door een specifieke last die diezelfde onderneming uit anderen hoofde moet dragen. Zo heeft het Hof van Justitie uitgesloten dat een gedeeltelijke ontheffing van sociale lasten behorende bij gezinstoelagen, die aan sommige ondernemingen ten goede komt, als „compensatie” dient voor de extra lasten die op diezelfde ondernemingen drukken uit hoofde van de werkloosheidsverzekering (17).

(38)

Overeenkomstig deze rechtspraak kan de Commissie niet aanvaarden dat de „te lage aanslag” van FT voor de bedrijfsbelasting vanaf 1994 wordt weggestreept tegen de speciale afdracht die door FT van 1991 tot 1994 werd voldaan en die niet specifiek verband hield met de bedrijfsbelasting. Want zoals de Commissie reeds heeft vastgesteld, wordt in wet nr. 90-568 geenszins bepaald dat de speciale afdracht verschuldigd was in plaats van de bedrijfsbelasting. Ook werd het bedrag van deze afdracht niet vastgesteld volgens de parameters die gehanteerd worden voor de bepaling van het bedrag van de bedrijfsbelasting, maar veeleer gerelateerd aan de winst die de PTT in 1989 en 1990 aan de staat overmaakte. Gezien de voorgeschiedenis en de wijze van vaststelling ervan heeft deze afdracht meer weg van een heffing over de bedrijfsresultaten dan van een bijzondere aanslag uit hoofde van de bedrijfsbelasting. Op grond hiervan zou de Commissie normaal gesproken iedere compensatie moeten uitsluiten en het niet betalen van bedrijfsbelasting tijdens de „overgangsperiode” moeten aanmerken als een specifiek voordeel dat aan de onderneming is verleend.

(39)

Bij wijze van uitzondering is de Commissie ermee akkoord gegaan dat de afdracht die van 1991 tot en met 1993 door de onderneming werd gedaan, ook gold als betaling van de bedrijfsbelasting. Gezien namelijk de tweeslachtige aard van deze afdracht die verband lijkt te houden met de specifieke belastingregeling die van toepassing is op FT (18), en gezien het feit dat deze afdracht hoger was dan het bedrag dat verschuldigd zou zijn bij toepassing volgens het gemene recht van het stelsel van algemene belastingen, alsmede gezien het tijdelijke karakter van de onderhavige regeling, heeft de Commissie besloten de onderneming het voordeel van de twijfel te vergunnen en te erkennen dat de afdracht ten dele van fiscale aard was en ook als betaling van belasting gold. Het deel van de afdracht dat hoger was dan de normaal toepasselijke belastingdruk, mocht evenwel alleen worden gezien als een vergoeding voor het kapitaal, waarmee iedere rechtsgrondslag voor een eventuele compensatie wegvalt. Wanneer namelijk de bedragen die door FT werden betaald bij wijze van heffing over de exploitatieoverschotten zouden worden weggestreept tegen de te lage aanslag van FT voor de bedrijfsbelasting, dan zou dit neerkomen op verwarring met elkaar van afdrachten van verschillende aard (belastingfaciliteiten en kapitaalopbrengsten), hetgeen niet toelaatbaar is.

(40)

Ten slotte merkt de Commissie op dat in wet nr. 90-568 geenszins is voorzien dat de te lage aanslag van FT vanaf 1994 door een te hoge aanslag over de jaren 1991 tot 1994 wordt gecompenseerd. Een globale berekening zoals die door de Franse autoriteiten wordt voorgesteld, zou betekenen dat de te hoge belasting die FT zogenaamd tijdens de „overgangsperiode” zou hebben betaald, achteraf wordt aangemerkt als een belastingtegoed (belastingkrediet) die in de komende jaren in mindering kan worden gebracht, hetgeen geenszins de bedoeling was bij de invoering van deze twee regelingen bij wet nr. 90-568. Dat de Franse autoriteiten thans voorstellen om afdrachten van verschillende aard (de speciale afdracht van tweeërlei aard die zowel van fiscale aard is als een dividend, en de te lage aanslag van FT voor de bedrijfsbelasting) die tijdens twee verschillende perioden werden opgelegd, tegen elkaar weg te strepen, heeft niets te maken met de toepassing van de normale belastingregelingen volgens het Franse recht, maar is een rationalisatie achteraf met de bedoeling terugvordering van de aan FT verleende steun te voorkomen.

(41)

Voorts kan de Commissie zich niet vinden in het tweede argument van de Franse autoriteiten dat moet worden overgegaan tot een globale berekening van het voordeel dat door deze regeling aan FT is verleend over de hele periode van 1991 tot en met 2002.

(42)

Dit betekent dat het verschil tussen de bedrijfsbelasting die daadwerkelijk door FT is betaald, en die welke op grond van het gemene recht verschuldigd zou zijn van 1 januari 1994 tot 1 januari 2003, neerkomt op staatssteun aangezien het een voordeel betreft dat aan FT is verleend uit middelen die anders in de staatsbegroting zouden zijn opgenomen.

(43)

De Commissie kan zich evenmin vinden in het argument dat de bedrijfsbelasting meegenomen dient te worden in de berekening van het belastbare resultaat en dat de correctie van een eventuele te lage aanslag voor de bedrijfsbelasting gepaard zou moeten gaan met een neerwaartse bijstelling van het bedrag van de vennootschapsbelasting, aangezien de wijze waarop de onderneming voor de bedrijfsbelasting wordt aangeslagen niet los kan worden gezien van de aanslag voor de vennootschapsbelasting.

(44)

Dit argument is namelijk van de hand gewezen door het Gerecht van eerste aanleg, dat duidelijk het volgende heeft gesteld: „De Commissie mag (...) in beschikkingen waarbij zij terugvordering van staatssteun gelast, niet de fiscale effecten op het terug te vorderen steunbedrag berekenen, aangezien die berekening binnen de werkingssfeer van het nationale recht valt, doch mag alleen het terug te vorderen brutobedrag aangeven. Dit verhindert niet dat de nationale autoriteiten bij de terugvordering eventueel bepaalde bedragen overeenkomstig hun interne regels aftrekken van het terug te vorderen bedrag, mits de toepassing van deze interne regels de terugvordering niet praktisch onmogelijk maakt en niet discriminerend is vergeleken met soortgelijke, door het nationale recht beheerste gevallen.” (19).

VI.   NIEUWE STEUNMAATREGEL

(45)

Met betrekking tot de aard van de steun bevestigt de Commissie haar aanvankelijke conclusie die in het besluit tot inleiding van de procedure is uiteengezet dat de onderhavige maatregel als nieuw moet worden beschouwd. De afwijkende regeling voor de bedrijfsbelasting is namelijk ingevoerd bij een wet van 1990 (dat wil zeggen na de inwerkingtreding van het Verdrag), juist om te voorkomen dat de oprichting van FT als publieke exploitant ertoe zou leiden dat deze aan het stelsel van algemene belastingen zou worden onderworpen. Bovendien is de telecommunicatiesector vanaf 1988 geleidelijk geliberaliseerd. Aangezien FT vanaf 1994 steun ontving die verband houdt met de specifieke bedrijfsbelastingregeling en aangezien vanaf die datum de markten waarop FT actief was, althans ten dele aan concurrentie onderhevig waren (20), moet de Commissie concluderen dat de onderhavige maatregel een nieuwe steunmaatregel is.

VII.   VERJARING

(46)

De Franse autoriteiten zijn van mening dat de vermeende steunregeling ten gunste van FT die bij wet nr. 90-568 is ingevoerd, hoe dan ook een bestaande regeling is voor de verlening van steun die niet kan worden teruggevorderd. Zij merken op dat deze regeling bij wet nr. 90-568 van 2 juli 1990 is ingevoerd en zijn van mening dat de steun op 2 juli 1990 (dus op de dag van de goedkeuring van de wet) aan de begunstigde is verleend. Aangezien op 30 januari 2003, dus na de termijn van tien jaar vanaf de verlening van de steun, tot de inleiding van de procedure is besloten, houden de Franse autoriteiten staande dat, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999, de vermeende steun ten gunste van FT onder de communautaire regels inzake de verjaring van staatssteun valt.

(47)

In dit verband zij opgemerkt dat in artikel 15 het volgende wordt bepaald:

„1.   De bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen verjaren na een termijn van tien jaar.

2.   Deze termijn gaat in op de dag waarop de onrechtmatige steun als individuele steun of in het kader van een steunregeling aan de begunstigde is verleend. Door elke maatregel van de Commissie op een op haar verzoek optredende lidstaat ten aanzien van de onrechtmatige steun wordt de verjaring gestuit. Na elke stuiting begint de termijn van voren af aan te lopen. De verjaring wordt geschorst, zolang over de beschikking van de Commissie een beroep aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

3.   Steun ten aanzien waarvan de verjaringstermijn is verstreken, wordt als bestaande steun beschouwd.”.

(48)

Er zij op gewezen dat de termijn van tien jaar die in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 is voorzien, „niet de uitdrukking vormt van een algemeen beginsel waardoor nieuwe steun in bestaande steun wordt omgevormd, maar enkel uitsluit dat steun wordt teruggevorderd die meer dan tien jaar vóór het eerste optreden van de Commissie is ingevoerd” (21). Hieruit vloeit voort dat overeenkomstig artikel 15 van de verordening de steun die aan FT ten goede is gekomen op grond van de specifieke bedrijfsbelastingregeling, niet het karakter van nieuwe steunmaatregel zou verliezen op grond van het feit dat deze regeling meer dan tien jaar eerder is ingevoerd. Op grond van deze bepaling kan de Commissie alleen de terugvordering gelasten van de steun die in de tien jaar voorafgaand aan haar optreden ten goede is gekomen aan de onderneming. Welnu, aangezien de steun vanaf het boekjaar 1994 aan FT ten goede is gekomen en aangezien het besluit tot inleiding van de procedure van 30 januari 2003 dateert, moet de Commissie gelasten om de steun in kwestie in zijn geheel terug te vorderen.

(49)

Er zij eveneens opgemerkt dat overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 „de bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen … na een termijn van tien jaar” verjaren en dat deze termijn ingaat „op de dag waarop de onrechtmatige steun … in het kader van een steunregeling aan de begunstigde is verleend”. Wat dus op grond van de verordening telt, is de datum waarop de individuele steun in het kader van een steunregeling aan de begunstigde is verleend en niet de datum waarop de regeling zelf is ingevoerd. Met andere woorden, wat op grond van artikel 15 van de verordening verjaart, is de mogelijkheid voor de Commissie om de terugvordering te gelasten van steun die meer dan tien jaar daarvoor onrechtmatig aan de begunstigde is verleend en in geen geval, in tegenstelling tot hetgeen de Franse autoriteiten beweren, de steunregelingen zelf. Hieruit vloeit voort dat in het geval van steunregelingen de verjaringstermijn voor de terugvordering niet ingaat op de dag waarop de regeling is ingevoerd, maar op de dag waarop de steun daadwerkelijk aan de begunstigde is verleend. Bij wet nr. 90-568 is een steunregeling ten gunste van FT ingevoerd (22). De verjaringstermijn voor de steun die op grond van deze specifieke belastingregeling aan FT is verleend, loopt derhalve niet vanaf de datum van goedkeuring van wet nr. 90-568 maar vanaf de dag waarop de steun daadwerkelijk aan FT werd verleend, dat wil zeggen elk jaar op het tijdstip waarop de bedrijfsbelasting verschuldigd was.

(50)

Voor de stuiting van de verjaring is geen formeel besluit van de Commissie vereist, in tegenstelling tot hetgeen de Franse autoriteiten beweren. Op grond van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 wordt „door elke maatregel van de Commissie... ten aanzien van de onrechtmatige steun... de verjaring gestuit”. Het Gerecht van eerste aanleg heeft reeds geoordeeld dat een eenvoudig informatieverzoek de verjaring van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 kan stuiten (23). In dit geval dateert het eerste verzoek om inlichtingen van de Commissie aan de Franse autoriteiten inzake de speciale bedrijfsbelastingregeling voor FT van 28 juni 2001. Op die datum is dus de verjaring gestuit in de zin van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 (24).

(51)

Bijgevolg kan alleen de steun die meer dan tien jaar voor het eerste verzoek om inlichtingen aan FT is verleend (dat wil zeggen vóór 28 juni 1991) niet meer worden teruggevorderd. Aangezien evenwel de steun aan FT vanaf het boekjaar 1994 is verleend in het kader van de bedrijfsbelastingregeling die voor de periode 1994-2003 van toepassing was, moet de Commissie gelasten de onderhavige steun in zijn geheel terug te vorderen.

VIII.   VERENIGBAARHEID VAN DE STEUNMAATREGEL

(52)

De Franse autoriteiten hebben geen enkel concreet argument aangevoerd ter staving van de verenigbaarheid van de steunmaatregel. De Commissie benadrukt dat zij van mening is, om de redenen die in de overwegingen 122 en 123 van het besluit tot inleiding van de procedure zijn uiteengezet, dat de steunmaatregel niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 2, of artikel 87, lid 3, onder a), c) (onder verwijzing naar de economische ontwikkeling van bepaalde regio's), onder d) en e). Bovendien is de onderhavige steun niet gekoppeld aan enig project tot herstructurering van de onderneming maar komt deze eerder neer op exploitatiesteun. Bijgevolg kan de steun niet als verenigbaar worden beschouwd op grond van artikel 87, lid 3, onder c), (onder verwijzing naar de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid).

IX.   CONCLUSIE

(53)

In het licht van het voorgaande constateert de Commissie het volgende:

De bedrijfsbelastingregeling die in de periode van 1991 tot en met 1993 van toepassing was, behelst geen staatssteun.

Het verschil tussen de bedrijfsbelasting die van 1 januari 1994 tot en met 31 december 2002 daadwerkelijk door FT betaald is en die welke krachtens het gemene recht verschuldigd zou zijn geweest, komt neer op staatssteun. Deze steun komt neer op een nieuwe steunmaatregel die onrechtmatig door Frankrijk ten uitvoer is gelegd in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. Deze steun is niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en moet derhalve worden teruggevorderd.

(54)

Het rapport dat in november 2001 door het directoraat-generaal Belastingen aan het Parlement is toegezonden, gaat uit van de volgende schattingen: „de onmiddellijke normalisering van de voorwaarden voor de aanslag van FT voor de bedrijfsbelasting zou bij ongewijzigd tarief (dat wil zeggen onafhankelijk van de beslissingen van plaatselijke overheden) een verhoging van de aanslag voor de onderneming met bijna 198 miljoen EUR meebrengen”. Bij schrijven van 15 mei 2003 hebben de Franse autoriteiten evenwel nauwkeuriger informatie verstrekt aan de Commissie over de te lage aanslag van FT voor de specifieke bedrijfsbelastingregeling (zie onderstaande tabel):

(miljoen EUR)

Boekjaar

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

Totaal

Simulatie van de belastingheffing volgens het gemene recht

674

786

830

923

1 012

1 092

1 035

1 039

971

8 362

Daadwerkelijke aanslag van FT

560

667

694

785

855

914

940

913

894

7 222

Te lage aanslag

114

119

136

138

157

178

95

126

77

1 140

Bron: Antwoord van de Franse autoriteiten van 15 mei 2003.

De Franse autoriteiten hebben precies berekend hoeveel FT in 2000, 2001 en 2002 aan bedrijfsbelasting zou hebben betaald indien zij aan het gewone stelsel van algemene belastingen zou zijn onderworpen, op basis van een uitsplitsing op plaatselijk niveau van uitrusting en roerende goederen, onroerend goed en salarissen na toepassing van de plaatselijke belastingtarieven.

Zij hebben de bedrijfsbelasting voor de jaren 1994 tot en met 1999 geschat uitgaande van het bedrag aan de bedrijfsbelasting dat FT in 2000 zou hebben voldaan indien zij aan het gewone stelsel van algemene belastingen zou zijn onderworpen, gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de belastinggrondslag en de belastingtarieven sedert 1991, aangezien het met de beschikbare gegevens niet mogelijk is een precieze berekening te maken voor de jaren vóór 2000 vanwege problemen bij de reconstructie van de plaatselijke tarieven en grondslagen.

Uit deze schattingen blijkt dat het bedrag van de terug te vorderen steun 1 140 miljoen EUR beloopt.

(55)

Bij brief van 29 januari 2004 hebben de Franse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat de bedrijfsbelasting die over 2003 (eerste jaar van de toepassing van de regeling volgens het gemene recht) door de onderneming verschuldigd was, 773 miljoen EUR bedroeg. Dit was veel minder dan het op grond van de simulatie voor 2002 verkregen bedrag van 971 miljoen EUR, terwijl het bedrag van de effectief over 2003 verschuldigde bedrijfsbelasting nog niet bekend was. De autoriteiten benadrukten dat wanneer dit cijfer op de voorgaande jaren wordt geprojecteerd, hun standpunt wordt bevestigd en bekrachtigd, aangezien hieruit de te hoge belasting van FT in vergelijking tot het gemene recht blijkt.

(56)

En ten slotte in de vergaderingen met de Commissie van 16 en 23 juni 2004 hebben de Franse autoriteiten staande gehouden dat de berekeningen die eerder aan de Commissie werden voorgelegd, onnauwkeurig waren en dat het onmogelijk was om met zekerheid het bedrag te schatten van de steun die over de periode van 1994 tot 2003 aan FT ten goede was gekomen. Derhalve hebben zij de Commissie verzocht geen uitspraak te doen over de steun die aan FT ten goede zou zijn gekomen op grond van de speciale bedrijfsbelastingregeling.

(57)

Wat dit laatste argument betreft merkt de Commissie om te beginnen op dat dit een nieuw argument is dat in tegenspraak is met het eerdere standpunt van de Franse autoriteiten, die op 15 mei 2003 schattingen hadden overgelegd die op 29 januari 2004 werden bevestigd en aangevuld. De Franse autoriteiten hebben overigens tijdens de hele procedure niet de juistheid van deze schattingen ter discussie gesteld. Pas tijdens de vergaderingen van juni 2004, toen bleek dat het onderzoek van de Commissie bijna was afgerond, betwistten de Franse autoriteiten de eerder verstrekte schattingen. Daarom kan het argument niet worden aanvaard dat het onmogelijk is om het bedrag van de steun die aan FT ten goede is gekomen, nauwkeurig te berekenen.

(58)

Voorts hebben de Franse autoriteiten op 5 juli 2004 nieuwe schattingen aan de Commissie doen toekomen betreffende de bedrijfsbelasting die door FT verschuldigd zou zijn geweest indien zij van 1991 tot en met 2002 aan het algemene belastingstelsel onderworpen zou zijn geweest. Per fax van 13 juli 2004 hebben de Franse autoriteiten gepreciseerd dat „deze schattingen uitsluitend gebaseerd zijn op het thans bekende, effectieve bedrag aan de bedrijfsbelasting dat FT voor 2003 heeft voldaan volgens de bepalingen van het gemene recht”. Per fax van 16 juli 2004 hebben de Franse autoriteiten de methodiek die gevolgd is voor deze nieuwe schattingen, nader toegelicht:

de Franse autoriteiten hebben vastgesteld dat het nettobedrag dat door FT voor 2003 aan bedrijfsbelasting is betaald, 773 miljoen EUR bedraagt;

vervolgens hebben zij het bedrag berekend dat FT op grond van wet nr. 90-568 aan bedrijfsbelasting zou hebben betaald, uitgaande van de aangifte van FT voor het jaar 2003; dit bedrag beloopt 696 miljoen EUR;

de Franse autoriteiten hebben vervolgens vastgesteld dat de nieuwe van kracht zijnde bepalingen (toepassing van het stelsel van algemene belastingen volgens de werkelijke tarieven en grondslagen) tot gevolg hadden dat het bedrag van de belastingen over het boekjaar 2003 77 miljoen EUR, ofwel 11,06 %, hoger uitviel dan hetgeen verschuldigd zou zijn volgens de oude regels;

dit verhogingspercentage is daarna toegepast op de bedragen die FT daadwerkelijk heeft overgemaakt voor 1991 tot en met 2002;

uit deze schattingen blijkt dat FT voor de periode 1994 tot en met 2002 voor 798 miljoen EUR te laag is aangeslagen.

(miljoen EUR)

Boekjaar

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

Totaal

Simulatie van de belastingheffing volgens het gemene recht

622

741

771

872

949

1 015

1 044

1 014

992

8 020

Daadwerkelijke aanslag van FT

560

667

694

785

855

914

940

913

894

7 222

Te lage aanslag

62

74

77

87

94

101

104

101

98

798

Bron: Brief van de Franse autoriteiten van 5 juli 2004.

(59)

Gezien de uiteenlopende informatie die door de Franse autoriteiten is verstrekt, kan de Commissie in dit stadium niet het precieze bedrag van de terug te vorderen steun bepalen; zij is echter van mening dat FT staatssteun heeft ontvangen voor een bedrag waarvan de indicatieve hoofdsom tussen de 798 miljoen EUR en 1 140 miljoen EUR ligt, plus rente vanaf de datum waarop deze aan de begunstigde ter beschikking is gesteld tot de datum van de terugvordering ervan (25). Het precieze bedrag van de terug te vorderen steun zal door de Commissie worden vastgesteld in samenwerking met de Franse autoriteiten in het kader van de terugvorderingsprocedure, en wel uiterlijk vóór 1 november 2004.

(60)

Tot besluit is de Commissie van mening dat de specifieke bedrijfsbelastingregeling die van 1994 tot 2003 op FT van toepassing is geweest, haar een voordeel heeft verleend dat staatssteun behelst, in die zin dat zij te laag voor de belastingen werd aangeslagen in vergelijking met het gemene recht. Deze staatssteun, die door de Franse autoriteiten is verleend in strijd met hun verplichting tot voorafgaande aanmelding, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en dient te worden teruggevorderd. De Commissie verzoekt de Franse autoriteiten om, overeenkomstig hun verplichting tot loyale samenwerking, met haar samen te werken om het precieze bedrag van de terug te vorderen steun vast te stellen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De staatssteun die Frankrijk, in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, onrechtmatig aan France Télécom heeft toegekend ingevolge de bedrijfsbelastingregeling die gedurende de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 2002 op deze onderneming van toepassing was (zoals voorzien bij wet nr. 90-568 (artikel 18) en artikel 1654 van het belastingwetboek), is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

1.   Frankrijk neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde steun van France Télécom terug te vorderen.

2.   De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaal-rechterlijke procedures voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten.

3.   De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun aan de begunstigde ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

4.   De rente wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (26).

Artikel 3

Frankrijk deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen. Hiertoe maakt Frankrijk gebruik van de vragenlijst die bij deze beschikking is gevoegd.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 2 augustus 2004.

Voor de Commissie

Frederik BOLKESTEIN

Lid van de Commissie


(1)  PB C 57 van 12.3.2003, blz. 5.

(2)  Zie de overwegingen 1 tot en met 8 van het besluit tot inleiding van de procedure, welke als integrerend deel van deze beschikking moeten worden beschouwd.

(3)  PB C 57 van 12.3.2003, blz. 5, hierna het „besluit tot inleiding van de procedure” genoemd.

(4)  Partij die haar identiteit vertrouwelijk wenst te houden.

(5)  Waarbij als bijlage een klacht van 22.1.2003 was gevoegd, die door deze ondernemingen was ingediend.

(6)  De onderneming LDCOM heeft de Commissie een erratum doen toekomen dat op 16.6.2003 aan de Franse autoriteiten is gezonden.

(7)  Zie de overwegingen 25 tot en met 33 van het besluit tot inleiding van de procedure.

(8)  Het was daarentegen sedert 1988 aan de BTW onderworpen, zie het verslag aan het Parlement over de normalisering van de plaatselijke belastingen voor France Télécom („Rapport au Parlement sur la normalisation de la fiscalité locale de France Télécom”), directoraat-generaal Belastingen, november 2001, blz. 6.

(9)  In artikel 18 van wet nr. 90-568 werd weliswaar bepaald dat La Poste en FT aan het stelsel van algemene belastingen werden onderworpen, evenwel onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 19, 20 en 21 van deze wet.

(10)  Artikel 19 van wet nr. 90-568 luidt als volgt: „Tot 1 januari 1994 worden La Poste en France Télécom alleen onderworpen aan de belastingen die op het tijdstip van de bekendmaking van deze wet daadwerkelijk door de staat worden voldaan op grond van de activiteiten die aan de publieke exploitanten zijn opgelegd. Tot diezelfde datum worden de bijdragen van France Télécom aan de civiele begroting voor onderzoek en ontwikkeling als afdracht aan de algemene begroting elk jaar vastgesteld in de begrotingswet binnen de limiet van een jaarlijks bedrag dat berekend wordt door op een basisbedrag dat voor 1989 op 13 700 miljoen frank is vastgesteld, de consumentenprijsindex toe te passen die door het Nationaal Instituut voor de statistiek en economische studies wordt vastgesteld”.

(11)  In het verslag dat in november 2001 door het directoraat-generaal Belastingen is overhandigd aan het Parlement over de normalisering van de belastingregeling voor France Télécom, werd verklaard: „de onmiddellijke normalisering van de voorwaarden voor de aanslag van France Télécom voor de bedrijfsbelasting zal bij ongewijzigd tarief (d.w.z. onafhankelijk van de beslissingen die door de plaatselijke overheden worden genomen) leiden tot een verhoging van de belastingdruk voor de onderneming met bijna 198 miljoen EUR”; zie het „Rapport au Parlement sur la normalisation de la fiscalité locale de France Télécom”, directoraat-generaal Belastingen, november 2001, blz. 16.

(12)  Bij artikel 29 van de begrotingswet voor 2003 is de onderwerping van FT aan de bedrijfsbelasting met ingang van 1.1.2003 volledig genormaliseerd. Zie in dit verband het verslag van de heer Gilles Carrez namens de Commissie voor financiën, algemene economie en het plan over het ontwerp van begrotingswet voor 2003, dat op 14.10.2002 in de Franse Nationale Vergadering is verspreid.

(13)  Voor nadere bijzonderheden, zie het besluit tot inleiding van de procedure, hoofdstuk III.

(14)  Het Hof van Justitie oordeelde namelijk dat de gedeeltelijke ontheffing van de sociale lasten behorende bij gezinstoelagen niet kon worden „gecompenseerd” door extra lasten ingevolge de werkloosheidsverzekering. Zie het Arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 1974 in zaak 173-73, Italiaanse Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 709/74, overweging 34: „Het argument dat de gewraakte verlichting geen „steunmaatregel van de staat” is, omdat de daaruit voortvloeiende derving van inkomsten wordt gecompenseerd door middelen uit de bijdragen voor werkloosheidsverzekering, kan niet worden aanvaard”. Zie eveneens Beschikking 2002/581/EG van de Commissie van 11 december 2001 inzake de fiscale maatregelen voor banken en bancaire stichtingen, ten uitvoer gelegd door Italië, op grond waarvan „een selectieve maatregel gerechtvaardigd (kan) zijn door de specificiteit van de activiteit waarvoor zij is bedoeld maar niet door de aanwezigheid van andere selectieve maatregelen.” (PB L 184 van 13.7.2002, blz. 27, overweging 35).

(15)  FT moest ten voordele van de algemene begroting een bedrag betalen dat jaarlijks werd vastgesteld in de begrotingswet „binnen de limiet van een jaarlijks bedrag dat berekend wordt door op een basisbedrag dat voor 1989 op 13 700 miljoen frank is vastgesteld, de consumentenprijsindex toe te passen die door het Nationaal Instituut voor de statistiek en economische studies wordt vastgesteld” (artikel 19 van wet nr. 90-568).

(16)  Aangezien de procedure alleen is ingeleid voor de kwestie van de bedrijfsbelasting en niet voor de grondbelasting en de vennootschapsbelasting, heeft deze beschikking alleen betrekking op de bedrijfsbelasting. Voor de bewuste periode zou iedere andere vrijstelling van belasting door de Franse staat ten gunste van FT hoe dan ook verjaard zijn op het tijdstip van deze beschikking in de zin van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

(17)  Zaak 173/73, eerder vermeld.

(18)  In wet nr. 90-568 werd in hetzelfde hoofdstuk „belastingen” en in hetzelfde artikel bepaald dat FT geen andere belastingen hoefde te betalen dan die welke door de staat werden betaald en dat zij een afdracht aan de algemene begroting diende te doen; beide bepalingen gelden voor dezelfde periode.

(19)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juni 1995 in zaak T-459/93, Siemens SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 1995, blz. II-1675.

(20)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 juni 2000 in gevoegde zaken T-298/97, T-312/97, T-313/97, T-315/97, T-600/97 tot 607/97, T-1/97, T-3/98 tot T-6/98 en T-23/98, Alzetta Mauro e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 2000, blz. II-2319, punt 141 e.v.; arrest van het Hof van Justitie van 9 augustus 1994 in zaak C-44/93, Namur-Les assurances du Crédit SA/ Office National du Ducroire en de Belgische Staat, Jurispr. 1994, blz. I-3829.

(21)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 2002 in gevoegde zaken T-195/01 en T-207/01, Government of Gibraltar/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 2002, blz. II-2309, punt 130.

(22)  Op grond van artikel 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 659/99 is een „steunregeling” elke regeling op grond waarvan aan ondernemingen die in de regeling op algemene en abstracte wijze zijn beschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vrij zijn, alsmede elke regeling op grond waarvan steun die niet gebonden is aan een specifiek project voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan een of meer ondernemingen kan worden toegekend.

(23)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 april 2003 in zaak T-369/00, Département du Loiret/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 2003, blz. II-1789, punt 81 e.v.

(24)  Of zoals het Gerecht van eerste aanleg reeds heeft opgemerkt: „met de toezending van een informatieverzoek informeert de Commissie de lidstaat dat zij over informatie betreffende een eventueel onrechtmatige steun beschikt en dat deze steun in voorkomend geval zal moeten worden terugbetaald”; „het feit dat het een eenvoudig informatieverzoek betreft, brengt derhalve niet mee dat het het rechtsgevolg zou missen van een maatregel die de verjaring van artikel 15 van Verordening nr. 659/1999 kan stuiten”, zie zaak T-369/00, eerder vermeld.

(25)  Dit laat voor de Franse autoriteiten de mogelijkheid onverlet om bij de terugvordering overeenkomstig de rechtsspraak „bepaalde bedragen overeenkomstig hun interne regels af te trekken van het terug te vorderen bedrag, mits de toepassing van deze interne regels de terugvordering niet praktisch onmogelijk maakt en niet discriminerend is vergeleken met soortgelijke, door het nationale recht beheerste gevallen” (Zaak T-459/93, eerder vermeld).

(26)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1 .


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/42


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2005

tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met een vermoeden van hoogpathogene aviaire influenza in Roemenië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4068)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/710/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name op artikel 22,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en vogels, die aanleiding geeft tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de dier- en de volksgezondheid en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij. Het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker via de internationale handel in levend pluimvee en pluimveeproducten wordt binnengebracht.

(2)

Op 12 oktober 2005 heeft Roemenië de Commissie meegedeeld dat bij een klinisch geval een aviaire-influenzavirus van type H5 geïsoleerd is. In afwachting van de bepaling van het neuraminidasetype (N) en de pathogeniteitsindex wordt op grond van het klinische beeld vermoed dat het hier om een hoogpathogeen aviaire-influenzavirus gaat.

(3)

Gezien de risico's voor de diergezondheid bij insleep van de ziekte in de Gemeenschap dient daarom bij wijze van onmiddellijke maatregel de invoer van levend pluimvee, levende loopvogels, levend gekweekt en vrij vederwild, andere levende vogels dan pluimvee, alsmede broedeieren van al deze soorten uit Roemenië te worden opgeschort.

(4)

Aangezien de invoer van jachttrofeeën, voor menselijke consumptie bestemde eieren en onbewerkte veren uit Roemenië is toegestaan, moet ook de invoer van deze producten in de Gemeenschap worden opgeschort in verband met het daaraan verbonden risico voor de diergezondheid.

(5)

Bovendien moet de invoer uit Roemenië in de Gemeenschap van vers vlees van pluimvee, loopvogels en gekweekt en vrij vederwild en van vleesbereidingen en vleesproducten van of met vlees van die soorten worden opgeschort.

(6)

De invoer van bepaalde producten van vóór 1 augustus 2005 geslacht pluimvee moet toegestaan blijven gezien de incubatietijd van de ziekte.

(7)

Beschikking 2005/432/EG van de Commissie van 3 juni 2005 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften en het model van de certificaten voor uit derde landen ingevoerde vleesproducten voor menselijke consumptie en tot intrekking van de Beschikkingen 97/41/EG, 97/221/EG en 97/222/EG (3) bevat de lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer van vleesproducten toestaan en legt vast welke behandelingen voor het inactiveren van de verschillende ziekteverwekkers doeltreffend geacht worden. Om de overdracht van ziekten via deze producten te voorkomen is een adequate behandeling nodig, die verschilt naar gelang van de gezondheidsstatus van het land van herkomst en de diersoort waarvan het product is verkregen. Daarom moet de invoer van vleesproducten van pluimvee van oorsprong uit Roemenië die een hittebehandeling hebben ondergaan bij een temperatuur van ten minste 70 °C in het gehele product, toegestaan blijven.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De lidstaten schorten de invoer uit Roemenië op van:

levend pluimvee, levende loopvogels, levend gekweekt en vrij vederwild en levende andere vogels dan pluimvee, als bedoeld in artikel 1, derde streepje, van Beschikking 2000/666/EG van de Commissie, met inbegrip van vogels die hun eigenaar vergezellen (gezelschapsdieren), alsmede broedeieren van deze soorten;

vers vlees van pluimvee, loopvogels, gekweekt en vrij vederwild,

vleesbereidingen en vleesproducten van of met vlees van bovengenoemde soorten;

rauw voeder voor gezelschapsdieren en niet-verwerkte voedermiddelen met delen van deze soorten;

voor menselijke consumptie bestemde eieren;

niet-behandelde jachttrofeeën van vogels, en

onbewerkte veren en delen van veren.

2.   In afwijking van lid 1 staan de lidstaten de invoer toe van de onder lid 1, eerste tot en met vierde streepje, vallende producten die zijn verkregen uit vóór 1 augustus 2005 geslachte dieren.

3.   In de veterinaire certificaten/handelsdocumenten die de zendingen van de in lid 2 bedoelde producten vergezellen, worden naar gelang van de diersoort de volgende woorden opgenomen:

„Vers vlees van pluimvee/Vers vlees van loopvogels/Vers vlees van vrij vederwild/Vers vlees van gekweekt vederwild/vleesproduct van of met vlees van pluimvee, loopvogels, vrij of gekweekt vederwild/vleesbereiding van of met vlees van pluimvee, loopvogels, vrij of gekweekt vederwild/rauw voeder voor gezelschapsdieren en niet-verwerkte voedermiddelen met delen van pluimvee, loopvogels, vrij of gekweekt vederwild (4), verkregen van vóór 1 augustus 2005 geslachte dieren, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Beschikking 2005/710/EG.

4.   In afwijking van lid 1 staan de lidstaten de invoer toe van vleesproducten van of met vers vlees van pluimvee, loopvogels, vrij en gekweekt vederwild, als het vlees van deze soorten ten minste een van de specifieke behandelingen heeft ondergaan als bedoeld onder B, C of D in deel 4 van bijlage II bij Beschikking 2005/432/EG van de Commissie.

Artikel 2

De lidstaten zorgen ervoor dat bij de invoer van bewerkte veren of delen van veren de zendingen vergezeld gaan van een handelsdocument waarin wordt verklaard dat de bewerkte veren of delen daarvan zijn behandeld met stoom of op een andere wijze die de overdracht van ziekteverwekkers uitsluit.

Een dergelijk handelsdocument is echter niet vereist voor bewerkte sierveren, bewerkte veren die door reizigers voor eigen gebruik worden vervoerd en zendingen van bewerkte veren die niet voor industriële doelen aan privé-personen worden gestuurd.

Artikel 3

De lidstaten brengen de maatregelen die zij ten aanzien van het handelsverkeer toepassen, in overeenstemming met deze beschikking en geven onmiddellijk de nodige bekendheid aan de vastgestelde maatregelen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 4

Deze beschikking is van toepassing tot en met 30 april 2006.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; rectificatie in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1).

(3)  PB L 151 van 14.6.2005, blz. 3.

(4)  Doorhalen wat niet van toepassing is.”


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/44


BESLUIT NR. 1/2005 VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EG-EVA VEREENVOUDIGING VAN DE FORMALITEITEN IN HET GOEDERENVERKEER

van 4 oktober 2005

betreffende de uitnodiging aan Roemenië om toe te treden tot de Overeenkomst inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer van 20 mei 1987

(2005/711/EG)

DE GEMENGDE COMMISSIE,

Gelet op de Overeenkomst van 20 mei 1987 inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer (1) (hierna „de overeenkomst” genoemd), en met name op artikel 11, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ter voorbereiding van de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie wordt het goederenverkeer met dat land vergemakkelijkt door vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer tussen Roemenië en de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat.

(2)

Om deze vereenvoudiging te verwezenlijken moet Roemenië worden uitgenodigd tot de overeenkomst toe te treden,

BESLUIT:

Artikel 1

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 bis van de overeenkomst wordt Roemenië door middel van de aan dit besluit gehechte briefwisseling tussen de Raad van de Europese Unie en Roemenië uitgenodigd met ingang van 1 januari 2006 partij bij de overeenkomst te worden.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt goedgekeurd.

Gedaan te Basel, 4 oktober 2005.

Voor de Gemengde Commissie

De voorzitter

Rudolf DIETRICH


(1)  PB L 134 van 22.5.1987, blz. 2. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 2/95 (PB L 117 van 14.5.1996, blz. 18).


Excellentie,

Ik heb de eer u in kennis te stellen van Besluit nr. 1/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer” van 4 oktober 2005 waarbij Roemenië wordt uitgenodigd om toe te treden tot de Overeenkomst inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer van 20 mei 1987.

De toetreding van Roemenië wordt van kracht door nederlegging van het toetredingsinstrument bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, vergezeld van een vertaling van de overeenkomst in de officiële taal van Roemenië, zulks overeenkomstig artikel 11 bis van de overeenkomst.

Met de meeste hoogachting,

De secretaris-generaal,

Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie

Roemenië,

Akte nemende van Besluit nr. 1/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer” van 4 oktober 2005 waarbij Roemenië wordt uitgenodigd om toe te treden tot de Overeenkomst inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer van 20 mei 1987 (hierna „de overeenkomst” genoemd),

Wensende partij bij de overeenkomst te worden,

VERKLAART:

Toe te treden tot de overeenkomst.

Bij dit instrument een vertaling van de overeenkomst in de officiële taal van Roemenië te voegen.

De verschillende aanbevelingen en besluiten te aanvaarden die de Gemengde Commissie EG-EVA „Vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer” mocht goedkeuren tussen de datum van het besluit van 4 oktober 2005 en de datum waarop de toetreding van Roemenië van kracht wordt overeenkomstig artikel 11 bis van de overeenkomst.

Gedaan te …

Voor Roemenië


14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 269/46


BESLUIT Nr. 5/2005 VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EG-EVA GEMEENSCHAPPELIJK DOUANEVERVOER

van 4 oktober 2005

betreffende de uitnodiging aan Roemenië om toe te treden tot de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer van 20 mei 1987

(2005/712/EG)

DE GEMENGDE COMMISSIE,

Gelet op de Overeenkomst van 20 mei 1987 betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer (1) (hierna „de overeenkomst” genoemd), en met name op artikel 15, lid 3, onder e),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bevordering van de handel in goederen met Roemenië wordt vergemakkelijkt door vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer tussen Roemenië en de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat.

(2)

Om deze vereenvoudiging te verwezenlijken moet Roemenië worden uitgenodigd tot de overeenkomst toe te treden,

BESLUIT:

Artikel 1

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 bis van de overeenkomst wordt Roemenië door middel van de aan dit besluit gehechte briefwisseling tussen de Raad van de Europese Unie en Roemenië uitgenodigd met ingang van 1 januari 2006 partij bij de overeenkomst te worden.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt goedgekeurd.

Gedaan te Basel, 4 oktober 2005.

Voor de Gemengde Commissie

De voorzitter

Rudolf DIETRICH


(1)  PB L 226 van 13.8.1987, blz. 2. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 4/2005 (PB L 225 van 31.8.2005, blz. 29).


Excellentie,

Ik heb de eer u in kennis te stellen van Besluit nr. 5/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeenschappelijk douanevervoer” van 4 oktober 2005 waarbij Roemenië wordt uitgenodigd om toe te treden tot de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer van 20 mei 1987.

De toetreding van Roemenië wordt van kracht door nederlegging van het toetredingsinstrument bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, vergezeld van een vertaling van de overeenkomst in de officiële taal van Roemenië, zulks overeenkomstig artikel 15 bis van de overeenkomst.

Met de meeste hoogachting,

De secretaris-generaal

Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie

Roemenië,

Akte nemende van Besluit nr. 5/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeenschappelijk douanevervoer” van 4 oktober 2005 waarbij Roemenië wordt uitgenodigd om toe te treden tot de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer van 20 mei 1987,

Wensende partij bij de overeenkomst te worden,

VERKLAART:

Toe te treden tot de overeenkomst.

Bij dit instrument een vertaling van de overeenkomst in de officiële taal van Roemenië te voegen.

De verschillende aanbevelingen en besluiten te aanvaarden die de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeenschappelijk douanevervoer” mocht goedkeuren tussen 4 oktober 2005 en de datum waarop de toetreding van Roemenië van kracht wordt overeenkomstig artikel 15 bis van de overeenkomst.

Gedaan te …

Voor Roemenië